Ontgrondingenwet en Omgevingsverordening Limburg

Transcriptie

1 Ontwerp-besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Ontgrondingenwet en Omgevingsverordening Limburg Project: Ontgrondingsgebied IJzeren Man te Weert Vergunninghouder: Centrale Zandwinning Weert BV Zaaknummer: Kenmerk: 2014/17024 d.d. 3 april 2014 Verzonden:

2 INHOUDSOPGAVE 1 De aanvraag (aanpassing voorschrift 1.1) 3 2 Bevindingen t.a.v. de aanvraag 3 3 Ambtshalve aanpassing voorschriften 4 4 Procedure 4 5 Belangenafweging Aanvraag tot wijziging voorschrift Ambtshalve wijziging voorschrift 1.1 (totaal winbare kuubs) Ambtshalve wijziging voorschrift 6 (werkplan) 6 6 Besluit 7 7 Ondertekening 7 8 Afschrift 7 Bijlage 1 : Vergunningstekening 8 Bijlage 2 : Voorschriften 9 2

3 1 De aanvraag (aanpassing voorschrift 1.1) Bij brief van 23 oktober 2013, ingekomen 25 oktober 2013, heeft Centrale Zandwinning Weert BV (hierna te noemen: aanvrager), Postbus 7844, te 5995 ZG Kessel een verzoek ingediend tot het wijzigen van voorschrift 1.1. (de totale hoeveelheid te winnen specie onderverdeeld naar soorten) van de bij besluit van 22 mei 2001, kenmerk CC 87, verleende ontgrondingsvergunning aan aanvrager voor het ontgrondingsgebied omgeving IJzeren Man te Weert. Concreet behelst het verzoek de herformulering van voorschrift 1.1, in die zin, dat alleen de totale hoeveelheid te winnen specie van circa 4,7 miljoen m³ wordt vermeld, zonder onderverdeling naar soorten zand. De vergunningsgrens wijzigt niet ten opzichte van de op 22 mei 2001 aan aanvrager verleende ontgrondingsvergunning. Het op 25 mei 2004 door ons college goedgekeurde eindplan (verzonden op 1 juni 2004) ondergaat eveneens geen wijziging. Ook de ontgravingsdiepte verandert niet ten opzichte van de vergunning uit De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 65 ha. (Ow-dossier 2302) 2 Bevindingen t.a.v. de aanvraag In voorschrift 1.1 van het besluit van 22 mei 2001 is opgenomen dat de vergunning geldt voor het winnen van specie. De te winnen specie wordt in het betreffende voorschrift onderverdeeld in: teelaarde (ca m³), leemhoudende onbruikbare specie (ca.1,2 tot 1,4 miljoen m³), beton- en metselzand (maximaal 1,2 miljoen m³ = circa 1,8 miljoen ton) en ophoogzand (1,9 miljoen m³). Naast de in voorschrift 1.1 genoemde hoeveelheden te winnen specie, onderverdeeld naar soorten, bevat het besluit tevens een beschrijving van de bak waarbinnen gegraven mag worden. Deze bak wordt gevormd door middel van de insteek van de ontgronding binnen de vergunningsgrens, de maximale taludhelling en de maximale diepte zoals een en ander in de diverse voorschriften is bepaald. Uit een cumulatie van door de aanvrager overgelegde jaarcijfers van gewonnen delfstoffen (uit hoofde van voorschrift 3.5 van de vergunning van 22 mei 2001) is door ons geconstateerd, dat de tot en met 2011 gewonnen hoeveelheid beton- en metselzand in beperkte mate uitgaat boven de vergunde hoeveelheid van deze delfstof. De in het besluit van 22 mei 2001 genoemde hoeveelheden voor de overige segmenten zand zijn niet overschreden. Ook de totale hoeveelheid die is vergund, te weten 4,7 miljoen m³, is niet overschreden en zal ook niet overschreden worden. Dit komt omdat door verbeterde veredelingstechnieken de verhoudingen tussen de te winnen specie in beperkte mate kan verschuiven zonder dat daardoor de totale hoeveelheid toeneemt. Met betrekking tot de grenzen van de bak zijn er evenmin overtredingen geconstateerd. Door verbeterde veredelingstechnieken komen de in de praktijk gewonnen hoeveelheden specie uitgesplitst naar soort niet meer overeen met de in de vergunning voor die specifieke soort specie genoemde hoeveelheid. De soortenaanduiding zoals deze in de vergunning is opgenomen komt evenmin overeen met de veelheid aan soorten zand die de markt vraagt en die geproduceerd wordt. Daarnaast is ook het beleid waarop de onderverdeling naar soorten in het vergunningbesluit is gebaseerd, gewijzigd. 3

4 3 Ambtshalve aanpassing voorschriften Naast de voorliggende aanvraag wordt deze procedure ook gebruikt om de vergunningsvoorschriften ambtshalve te actualiseren. Reden hiervoor is ondermeer dat de redactie van diverse voorschriften in het afgelopen decennium regelmatig is aangepast aan actuele ontwikkelingen. Tevens zijn sommige voorschriften meer expliciet omschreven zodat de handhaafbaarheid ervan minder ruimte laat voor interpretatie. Onder punt 5. "Belangenafweging" zal de ambtshalve wijziging van de voorschriften 1.1 en 6 nader worden toegelicht gelet op de inhoud van deze voorschriften. 4 Procedure De aanvraag en actualisatie wordt afgehandeld met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Een ontwerp van dit besluit zal gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage liggen in het gouvernement te Maastricht (na telefonische afspraak via (043) ) en het gemeentehuis van de gemeente Weert. Gedurende deze termijn kan eenieder bij het bestuursorgaan schriftelijk dan wel mondeling zienswijzen inbrengen. Het ontwerpbesluit en de kennisgeving kunnen in genoemde periode tevens worden geraadpleegd via de internetsite van de provincie Limburg ( kies onderdeel: actuele vergunningbesluiten). Tevens zullen wij de gebruikelijke instanties om advies vragen. Vervolgens nemen wij, na afweging van de zienswijzen en adviezen, een definitief besluit. Daartegen staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 5 Belangenafweging 5.1 Aanvraag tot wijziging voorschrift 1.1 De benoeming van de maximale hoeveelheden van de diverse te winnen soorten specie in voorschrift 1.1 van de ontgrondingsvergunning van 22 mei 2001 is ingegeven door het destijds geldende nationaal beleid voor grondstoffen. Tot 2003 was het rijksbeleid er op gericht om in de nationale behoefte aan grondstoffen te voorzien en daarbij zo min mogelijk afhankelijk te zijn van het buitenland. In het beleid waren daarom taakstellingen voor beton- en metselzand opgenomen: afspraken met de provincies over de hoeveelheden beton- en metselzand die in iedere provincie gewonnen moesten worden in de periode Dit beleid was vastgelegd in het Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen. Voor Limburg was dit beleid vastgelegd in het Provinciaal Ontgrondingenplan, deelplannen regionale winning (POP 1992) en later in het Grondstoffenplan Limburg. In 2003 is door de rijksoverheid besloten dit taakstellingenbeleid na 2008 los te laten. Het nieuwe rijksbeleid, vastgelegd in de Nota Ruimte, gaat uit van marktwerking. In deze rijksnota is onder meer opgenomen dat de winning van oppervlaktedelfstoffen van nationaal belang is. Verder geeft deze nota aan dat bij winning van grondstoffen gebruik gemaakt moet worden van de kansen die ontgrondingen bieden voor het realiseren van gewenste maatschappelijke functies zoals natuurontwikkeling, recreatie, wonen aan het water en waterbeheer. De onderverdeling in soorten specie zoals deze thans nog in de vergunning van 22 mei 2001 is opgenomen, is dan ook beleidsmatig gezien niet meer aktueel. 4

5 De onderverdeling van de te winnen specie naar soorten had enerzijds te maken met het destijds geldende beleid voor grondstoffen. Anderzijds had de onderverdeling te maken met de tot die tijd, als gevolg van de eenvoudige technieken, mogelijk te produceren zanden, zijnde ophoogzand en beton- en metselzand. De veredelingstechnieken zijn sedert het verlenen van de vergunning in 2001 echter aanzienlijk verbeterd, waardoor er een hoger percentage hoogwaardige delfstoffen, zoals beton- en metselzand kan worden geproduceerd. Dit is mede ingegeven door het feit dat er vanuit de markt meer vraag is ontstaan naar meer verschillende soorten zand met een van te voren bepaalde korrelopbouw. Om aan deze vraag te voldoen heeft aanvrager een zeer geavanceerde klasseerinstallatie gebouwd, waarmee de fracties eerst worden gescheiden en vervolgens in een door de betreffende klant gewenste samenstelling weer bij elkaar worden gevoegd. Dit is conform het nieuwe rijksbeleid, waarin wordt uitgegaan van martkwerking. Er wordt door aanvrager een veelheid van soorten zand op maat gemaakt. Hierdoor kunnen er ook veel meer zandfracties worden gebruikt dan voorheen gedacht. Hetgeen voorheen onbruikbare specie was, is door middel van nieuwe technieken zoals onder andere het verwijderen van de leemfrachtie via hydrocyclonage, bruikbaar zand geworden. Op grond van het vorenstaande correspondeert de soortenaanduiding zoals deze thans in voorschrift 1.1 is opgenomen, niet meer met de veelheid aan soorten zand die binnen de branche worden gevraagd en door aanvrager worden geproduceerd. Het verbeteren van de veredelingstechnieken en daarmee het hoogwaardiger kunnen inzetten van gewonnen delfstoffen strookt ook met het huidige provinciale beleid (zoals vastgelegd in het POL 2006) waarin is opgenomen dat er zuinig moet worden omgegaan met grondstoffen. Zuinig omgaan met grondstoffen betekent in dat kader dat beschikbare grondstoffen zo hoogwaardig mogelijk moeten worden gebruikt; zand dat geschikt is voor beton- en metselzand mag bijvoorbeeld niet als ophoogzand worden gebruikt. Door onder andere betere veredelingstechnieken is het voor aanvrager mogelijk om binnen hetzelfde ruimtebeslag meer bruikbaar zand te produceren en aan deze zanden een hoogwaardigere toepassing te geven. Hierdoor wordt meer zand afgevoerd en dient bij het inrichten conform het voorliggende eindplan meer specie te worden aangevoerd. Het ongewijzigd laten van voorschrift 1.1 zou, in het licht van de daar genoemde maximale hoeveelheid te winnen beton- en metselzand en de op dat punt geconstateerde overschrijding, betekenen dat de op de locatie gewonnen specie - ondanks de technische mogelijkheden daartoe - niet meer zo optimaal mogelijk veredeld zouden mogen worden. Dit is nimmer de doelstelling van dit voorschrift geweest en staat haaks op het thans bestaande beleid op dit punt. Een ander uitgangspunt van het thans geldende beleid (zoals vastgelegd in het POL 2006) is dat grondstoffen worden gewonnen waar deze een maatschappelijke meerwaarde creëren en er sprake is van meervoudige doelstellingen, zoals bijvoorbeeld natuurontwikkeling en ontwikkeling van recreatie en/of toerisme. Onderhavige wijziging van voorschrift 1.1 leidt niet tot een aantasting van de bij de ontgronding in kwestie betrokken belangen en zal ook geen verandering teweegbrengen terzake het invullen van de maatschappelijke meerwaarde zoals die voor dit project is voorzien en via het eindplan gerealiseerd zal worden. Met andere woorden, de maatschappelijke meerwaarde van het onderhavige ontgrondingsproject blijft gewaarborgd. Conclusie De bij de voorgenomen wijziging van de bestaande ontgrondingsvergunning betrokken belangen verzetten zich niet tegen de implementatie van de wijziging. 5

6 De wijziging past binnen het huidige beleid waarbij een ontgronding een maatschappelijke meerwaarde moet genereren en voldoet tevens aan de provinciale doelstelling ten aanzien van een duurzaam gebruik van delfstoffen omdat de aanvrager als gevolg van de wijziging (beter) kan inspelen op de marktvraag naar specifieke zanden. 5.2 Ambtshalve wijziging voorschrift 1.1 (totaal winbare kuubs) Ten aanzien van voorschrift 1.1 zijn wij van oordeel dat het totaal aantal te vergraven kuubs niet meer daarin hoeft te komen. Aangezien van de in 2001 vergunde hoeveelheid specie al een substantieel gedeelte is vergraven, is het thans niet meer opportuun in dit voorschrift een maximaal te winnen hoeveelheid specie op te nemen. Het louter vermelden van de kaders waarbinnen de in het gebied nog aanwezige specie vergraven mag worden (vergunde oppervlakte, toegestane diepte en aangegeven taludhellingen), biedt de aanvrager de benodigde ruimte om in te spelen op de actuele marktontwikkelingen voor wat betreft de vraag naar de onderscheidene delfstoffen. Voor de overige belanghebbenden geven de in het gewijzigde voorschrift opgenomen parameters op transparante wijze aan, binnen welke grenzen de ontgronding mag worden voortgezet. Uitgangspunten bij het wijzigen van voorschrift 1.1 zijn: - de in 2001 vergunde oppervlakte blijft ongewijzigd; - de in de vergunning van 2001 aangegeven diepten blijven ongewijzigd; - de taludhellingen uit de vergunning van 2001 blijven ongewijzigd; - het reeds goedgekeurde eindplan blijft ongewijzigd. Conclusie Door het opnemen in voorschrift 1.1 van de voor de winning relevante parameters (insteek ontgronding, diepte en taluds en de verplichting het eindplan te realiseren, wijzigt de totale hoeveelheid te winnen specie niet waardoor deze niet meer specifiek in dit voorschrift opgenomen behoeft te worden. 5.3 Ambtshalve wijziging voorschrift 6 (werkplan) Door de voortschrijdende kennis van de zandvoorkomens in de groeve, de in de loop der tijd geoptimaliseerde wintechnieken alsmede het inzicht in de markt te combineren met de technische aspecten van de ontgronding zoals bijvoorbeeld de exploitatievorm en -inrichting, is aanvrager thans zeer wel in de gelegenheid twee jaren vooruit te plannen voorwat betreft het opstellen van een werkplan in casu te komen tot tweejarige werkplannen. Bij de omvorming van een jaarlijks naar een tweejaarlijks werkplan zal in de onderhavige situatie onverkort worden voldaan aan de basisdoelstelling van een werkplan, te weten het geven van inzicht in zowel de voortgang (tijdpad) van de graaf- en inrichtingswerkzaamheden op het ontgrondingsterrein alsook de wijze waarop deze werkzaamheden zullen gaan plaatsvinden. Een bijkomend voordeel van een tweejaarlijks werkplan is, dat bij een eventueel daartegen aangespannen procedure door belanghebbenden, de mogelijkheid substantieel is toegenomen dat een uitspraak door de hoogste rechter nog binnen de (langere) looptijd van een dergelijk werkplan valt en een correctie van rechtswege in dat verband dus meteen geïmplementeerd kan worden. Conclusie 6

7 Met een tweejaarlijks werkplan kan in voldoende mate worden voldaan aan de basisvereisten van een werkplan, te weten het verschaffen van inzicht in het tijdpad en de wijze waarop de ontgronding wordt uitgevoerd in de betreffende periode. 6 Besluit Gedeputeerde Staten van Limburg besluiten, Gelet op het bepaalde in de Ontgrondingenwet en de Ontgrondingenverordening Limburg, alsmede gelet op voornoemde overwegingen, de bij besluit van 22 mei 2001, kenmerk CC 87, verleende ontgrondingsvergunning aan Centrale Zandwinning Weert BV, Postbus 7844, te 5995 ZG Kessel, voor het ontgrondingsgebied IJzeren Man te Weert, zoals dit met zwarte omlijning is aangegeven op de bij dit besluit behorende kadastrale tekening (bijlage 1), te wijzigen in die zin, dat daaraan thans de voorschriften zijn verbonden zoals deze zijn opgenomen in bijlage 2 van het onderhavige besluit. 7 Ondertekening Gedeputeerde Staten van Limburg namens dezen, ing. E.A.P.H. Haesen, Clustermanager Vergunningen 8 Afschrift Een afschrift van dit besluit hebben wij gezonden aan: Centrale Zandwinning Weert BV., Postbus 7844, 5995 ZG Kessel, als beschikking op de aanvraag; Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weert, Postbus 950, 6000 AZ Weert, ter kennisneming; Stichting Groen Weert, p.a. G.P.M. Hendriks, Noorderlaan 16, 6000 HV Weert, ter kennisneming; Waterschap Peel en Maasvallei, Postbus 3390, 5902 RJ Venlo, ter kennisneming. 7

8 Bijlage 1 : Vergunningstekening 8

9 Bijlage 2 : Voorschriften 1. Geldigheidsbepalingen 1.1 Het winnen van specie wordt toegestaan tot 12 juli De eindtoestand ingevolge voorwaarde 5 dient te zijn gerealiseerd uiterlijk per 12 juli De vergunning geldt voor het winnen van specie binnen de kadastrale vergunningsgrens zoals aangegeven op bijlage 1 met een maximale diepte van 15 meter + NAP en onder een taludhelling van niet steiler dan 1 : 2. Geen ontgrondingen mogen worden verricht in - een strook ter breedte van 10 meter uit de kadastrale grens van de Heerenvennenweg; - een strook ter breedte van 10 meter uit de kadastrale grens van de Heihuisweg voor zover gelegen langs het perceel 3725; - een strook ter breedte van 5 meter uit de overige aangrenzende, niet te ontgronden terreinen. De vergunning is geldig, totdat aan alle verplichtingen voortvloeiende uit deze vergunning, is voldaan. 1.2 Geen ontgrondingen mogen worden verricht in de niet aan de houder van de vergunning in eigendom toebehorende terreinen. Met het ontgronden van deze vergunde terreinen mag pas worden begonnen nadat de vergunninghouder aan ons college schriftelijk heeft aangetoond dat deze terreinen zijn eigendom zijn geworden, dan wel dat de eigenaren van deze terreinen hiervoor schriftelijke toestemming dan wel een verklaring van geen bezwaar hebben gegeven, dan wel de houder van de vergunning daartoe anderszins is gemachtigd. 1.3 De ontgronding moet worden opgeleverd overeenkomstig het bij besluit van 25 mei 2004 goedgekeurde plan van de eindtoestand zoals genoemd in voorschrift Het ontgronden mag slechts worden voortgezet, nadat: een waarborg dan wel een bankgarantie is gesteld als bedoeld in voorschrift twee; werkplannen als bedoeld in voorschrift 6 door ons college zijn goedgekeurd. 2. Bepalingen terzake van het stellen van zekerheid De ontgronding mag worden voortgezet nadat de houder van de vergunning, ter verzekering van de afwerking en de inrichting, ten behoeve van de provincie Limburg een waarborgsom heeft gesteld ter grootte van in totaal (uit te splitsen in een algemene waarborgsom van en een specifieke waarborgsom van ten behoeve van de nazorgverplichting als bedoeld in voorschrift 8). Uit de waarborgsom zullen, bij in gebreke blijven van de houder van de vergunning voor wat betreft de afwerking en inrichting, door de provincie Limburg zo nodig en voor zoveel mogelijk, de kosten worden bestreden, welke voor rekening van de houder van de vergunning behoren te komen. 9

10 Na beëindiging van de ontgronding en na oplevering van het terrein overeenkomstig de aan deze vergunning verbonden voorschriften, zal de algemene waarborgsom worden terugbetaald, eventueel verminderd met de kosten bedoeld in de vorige alinea. De waarborgsom ter grootte van ten behoeve van de nazorgverplichting zal de provincie behouden totdat aan het gestelde onder voorschrift 8 voldaan is. De betaling van de waarborgsom dient te geschieden door overmaking op bankrekeningnummer NL08 RABO ten name van de provincie Limburg. De waarborgsom kan desgewenst worden vervangen door een garantie, conform het dezerzijds bijgevoegde model, af te geven door een bank ten genoegen van de Provincie Limburg. 3. Taakstellende voorschriften 3.1 De vergunningsgrens in het terrein dient te zijn vastgelegd aan de hand van duidelijk zichtbare markeringen. Deze markeringen dienen te worden gehandhaafd totdat het terrein opgeleverd is. De markeringen dienen te zijn uitgezet aan de hand van kadastrale- annex uitzetgegevens in het Rijksdriehoekstelsel. De resultaten van de metingen dienen digitaal en analoog ter informatie aan ons college te worden gezonden Digitaal: digitaal als autocadtekening (DWG) van release 14 of hoger op CD-Rom. Analoog: analoog op kaart/tekening. Bovendien moeten worden meegeleverd de vergunningspunten (in x.y.z.-coördinaten) en de aanmetingsschetsen van de vaste punten waaraan de meting is vastgelegd. 3.2 De houder van de vergunning is verplicht om jaarlijks vóór 1 maart aan ons college opgave te verstrekken van de in het voorafgaande kalenderjaar gewonnen en afgevoerde hoeveelheden oppervlaktedelfstoffen aan de hand van de door ons college toe te sturen inventarisatieformulieren. Van de afgevoerde hoeveelheden dient de afzetkwaliteit nader aangegeven te worden. Tevens dienen daarbij gegevens verstrekt te worden over de voorraden oppervlaktedelfstoffen voor zover gelegen binnen het vergunde gebied. Ten aanzien van alle hiervoor bedoelde aspecten dient onderscheid gemaakt te worden naar soort oppervlaktedelfstof. Deze te verstrekken gegevens worden beschouwd als bedrijfsgegevens en worden derhalve vertrouwelijk behandeld. De gegevens worden gebruikt voor het opstellen van provinciale inventarisaties. De daaruit gemaakte overzichten zijn openbaar. 4. Voorschriften terzake van de uitvoering van de ontgronding 4.1 De grondwatermonitoring dient te worden uitgevoerd conform het gestelde in het door ons college bij brief van 17 januari 2002, kenmerk 02/1903, goedgekeurde grondwatermonitoringsplan. Indien uit de monitoring mocht blijken, dat er ten gevolge van de ontgrondingsactiviteiten een negatieve beïnvloeding (in kwalitatieve of kwantitatieve zin) van het grondwater plaatsvindt, dient de vergunninghouder op eerste aanschrijving van ons college noodzakelijk geachte 10

11 voorzieningen te treffen ter voorkoming van verdere negatieve beïnvloeding van het grondwater. 4.2 De ontgronding dient te worden uitgevoerd conform de door ons college goedgekeurde werkplannen, zoals bedoeld onder voorschrift De ontgronding dient te worden afgewerkt conform het in voorschrift 5 bedoelde plan van de eindtoestand. 4.4 De te winnen oppervlaktedelfstoffen moeten zo hoogwaardig mogelijk worden afgezet. De houder van de vergunning dient zijn administratie zodanig in te richten dat hieruit de gewonnen hoeveelheden en de kwalitatieve afzet verifieerbaar zijn. Op verzoek van de provincie dient de houder van de vergunning deze gegevens te overleggen, voorzien van een verklaring van een accountant. 4.5 Ten behoeve van de functionele afwerking van de ontgronding mag maximaal m³ specie van elders worden aangevoerd. 5. Voorschrift inzake het plan van de eindtoestand Binnen een half jaar na het van kracht worden van dit besluit dient de houder van de vergunning ten behoeve van de inrichting van de terreinen in vijfvoud een gedetailleerd plan van de eindtoestand in te dienen. Het eindplan dient een schaal te hebben van tenminste 1 : en dient te zijn voorzien van lengte- en dwarsprofielen. Bedoeld plan dient te worden opgesteld in overleg met de provincie Limburg en de gemeente Weert. Dit eindplan is reeds ingediend en door ons college goedgekeurd bij besluit van 25 mei Voorschriften inzake het werkplan 6.1 Vóór het uitvoeren van de werkzaamheden uit hoofde van dit besluit dient een werkplan door ons college te zijn goedgekeurd. Het werkplan dient een periode te omvatten tot 1 januari 2017 en dient alsdan opgevolgd te worden door een werkplan voor de periode 1 januari juli In bedoelde werkplannen dient voor de duur van de geldigheid ervan te worden aangegeven: De tijdvakken waarbinnen de diverse terreingedeelten worden ontgraven en ingericht, weergegeven voor zowel de duur van de vergunning en meer specifiek voor de geldigheidsduur van het werkplan; De plaats en de aard van de voorziening als bedoeld in voorschrift zeven ter voorkoming van onveilige situaties; De vergunningsgrensmarkeringen en de recente toestand van de exploitatie, waaronder begrepen de hoogten en diepten van het terrein en de waterplas, gemeten dan wel gepeild op afstanden van 50 meter; De inmeting van de vergunningsgrensmarkeringen en de toestand van het terrein dient te geschieden in de coördinaten van het Rijksdriehoeksstelsel, en in hoogten/diepten in NAP. 11

12 7. Voorschriften inzake de veiligheid 7.1 In toegang naar het te ontgronden terrein moet een deugdelijk hek aanwezig zijn, dat bij beëindiging van de dagelijkse werkzaamheden moet worden gesloten. 7.2 Het terrein dient door middel van minimaal een 3-draads puntdraadafrastering ontoegankelijk te worden gemaakt. 7.3 Het te ontgronden terrein dient met de nodige waarschuwingsborden met de duidelijke vermelding: GEVAARLIJK TERREIN" opvallend en duidelijk te worden gemarkeerd. 7.4 Op plaatsen waar ontgrondingen voorkomen in de nabijheid van openbare wegen of voetpaden moeten voorzieningen worden getroffen ten behoeve van de beveiliging van het verkeer. 7.5 De toegangswegen dienen opvallend en duidelijk te worden voorzien van de nodige waarschuwingsborden met de duidelijke vermelding: "UITRIT VRACHTVERKEER" 8. Nazorg De houder van de vergunning dient tot uiterlijk 1 jaar nadat de inrichting is voltooid, zonodig dan wel op aanwijzing van ons college: - nazakkingen in het terrein en van de taluds, alsmede uitspoeling hiervan, te herstellen; - niet aangeslagen danwel afgestorven beplanting in het eerstvolgende plantseizoen te vervangen. 12