BEANTWOORDING SCHRIFTELIJKE VRAGEN van het raadslid J.E. Labuche. sv RIS121702_09-nov-2004 Regnr.BOW/ Den Haag, 9 november 2004

Transcriptie

1 Gemeente Den Haag BEANTWOORDING SCHRIFTELIJKE VRAGEN van het raadslid J.E. Labuche sv RIS121702_09-nov-2004 Regnr.BOW/ Den Haag, 9 november 2004 Inzake: notitie BBL-beleid De gemeenteraad Het raadslid de heer J.E. Labuche heeft op 8 september 2004 een brief met daarin twaalf vragen aan de voorzitter van de gemeenteraad gericht. Ingevolge het bepaalde in artikel 35, lid 4, van het reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad, antwoorden wij als volgt. Naar aanleiding van allerlei ontwikkelingen die ons langs verschillende kanalen ter kennis komen o.a. door reeds gestelde vragen in het verleden door de eigen fractie en andere fracties leg ik de volgende vragen op grond van het desbetreffende artikel van het reglement van orde voor: 1. Het college heeft op 31 augustus 2004 vier schriftelijke vragen beantwoord van het raadslid C. de Jager (PPS) inzake verantwoording uitbreidingscapaciteit kinderopvang, die op 24 juni 2004 zijn gesteld. (RIS ). De beantwoording is niet voldoende duidelijk en tevens misleidend. Omdat de gemeenteraad, en zeker onze fractie Groep Labuche met misleidende beantwoording van schriftelijke vragen niet kan instemmen, wordt opnieuw een aantal schriftelijke vragen gesteld om alsnog duidelijke antwoorden te verkrijgen over de in de beantwoording genoemde notitie over BBL-ers in de kinderopvang. Op welke wijze is de notitie Inzet van BBL-ers in de kinderopvang; leerlingen beroeps-begeleidende leerweg sociaal pedagogisch medewerker (RIS087505) (die voorbesproken is in de toenmalige commissie WVE) tot stand gekomen? Op welke datum startte de voorbereiding ervan en welk feit was de concrete aanleiding daarvoor? Aanleiding was de wens om in te spelen op de schaarste aan personeel in de kinderopvang door onder strikte voorwaarden ontheffing te verlenen, opdat leerlingen van de leeftijd van 18 jaar die de beroepsbegeleidende leerweg tot sociaal pedagogisch werker volg den, als functionaris ingezet konden worden.

2 BOW/ Wij gingen ervan uit dat dit zou leiden tot een toename van gekwalificeerd personeel, waardoor de capaciteit in de kinderopvang verder zou groeien. Inboeten op de kwaliteit van de kinderopvang wilden wij zo veel mogelijk voorkomen. In de eerste helft van 2001 is begonnen met de ambtelijke voorbereidingen van de BBL-notitie. Een aantal instellingen voor kinderopvang was het niet eens met de plicht ontheffing aan te vragen voor de inzet van BBL-ers. Het toetsingskader had tot doel alle Haagse instellingen voor kinderopvang duidelijkheid te verschaffen over de voorwaarden waaronder ontheffingen verleend worden. 2. Betreft het een beleidsregel waarop Hoofdstuk 3 van de Awb integraal van toepassing is wat betreft de totstandkoming ervan? Ja, de BBL-notitie is beleidsregel in de zin van de Awb. 3. Is bij de totstandkoming de eis van een zorgvuldige voorbereiding (artikel 3:2) in acht genomen, waarbij de rechtstreeks daarbij betrokken belangen zijn afgewogen overeenkomstig artikel 3:4 lid 1 Awb? Zijn de feiten onderzocht over de BBL-ers in de Haagse kinderopvang? Zo neen, waarom niet? Ja. In de praktijk bleek dat er sprake was van schaarste aan personeel in de kinderopvang. Bij het opstellen van regels over de inzet van personeel in opleiding zijn de belangen van een veilige en verantwoorde opvang van kinderen afgewogen tegen eventuele beperkingen voor de exploitanten van kindercentra in het kader van het inzetten van BBL-ers. 4. Is destijds bij de totstandkoming beseft, dat voor de inhoud van de belangenafweging het evenredigheidsbeginsel (artikel 3:4 lid 2 Awb) geldt? Ja. Het in de verordening neergelegde algemeen belang van een veilige en verantwoorde kinderopvang, zoals eveneens tot uitdrukking gebracht in de BBL-notitie, weegt op tegen eventuele beperkingen voor de exploitanten bij de inzet van BBL-ers. 5. Is overeenkomstig artikel 3:46 en 3:47 Awb de notitie voorzien van een deugdelijke en kenbare motivering? Ja. In de notitie is gemotiveerd aangegeven met welk doel het BBL-beleid is opgesteld en welke de betrokken belangen zijn. 6. Is destijds beseft, dat bij schending van genoemde gecodificeerde algemene beginselen van behoorlijk bestuur een beleidsregel de rechterlijke toets niet zal kunnen doorstaan en dat zij daarmee dan onverbindend zal zijn? Ja. Aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is overigens voldaan. In de aan de rechter voorgelegde gevallen heeft de rechter de regeling verbindend geacht.

3 BOW/ Is de notitie als beleidsregel om op de voorgenomen datum in werking te treden destijds op de in artikel 3:42 voorgeschreven wijze bekendgemaakt? Zo ja, was de voorgenomen datum van de inwerkingtreding van de beleidsregel 1 augustus 2001? De notitie is per post aan alle kindercentra toegezonden zodat alle belanghebbenden van de regeling op de hoogte zijn gesteld. In de begeleidende brief namens het college van 19 juli 2001 is aan de instellingen meegedeeld dat met ingang van 1 augustus 2001 de mogelijkheid bestaat om ontheffing te verkrijgen voor BBL-ers. 8. Hoe is de bekendmaking geschied? In welke media heeft de publicatie van de notitie als beleidsregel plaatsgevonden? Op welke data? Zie de beantwoording van vraag Waarom is de notitie tot stand gebracht, terwijl in de CAO Kinderopvang vanaf 1 januari 2001 een BBL-regeling is opgenomen, die in het gehele land, ook in Den Haag werd gevolgd door de werkgevers in de kinderopvang? De kwaliteitseisen voor de kindercentra zijn neergelegd in de Verordening op de Kindercentra Het BBL-beleid is ontwikkeld ter structurering van onze bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing van deze eisen in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg. 10. Hoe kan de notitie naar het oordeel van het College de rechterlijke toets doorstaan als de rechter alsnog in kennis wordt gesteld van het feit, dat de BBL-regeling in de CAO-Kinderopvang vanaf 1 januari 2001 in het gehele land, ook in Den Haag werd gevolgd, zodat van een zorgvuldige voorbereiding (artikel 3:2) van de zelf verzonnen Haagse gemeentelijke BBL-regeling(de notitie), die zeven maanden later per 1 augustus 2001 in werking zou moeten gaan treden geen sprake kan zijn? In rechte is reeds geruime tijd komen vast te staan dat aan de formatieve inzetbaarheid van BBL-ers op grond van de BBL-regeling van de CAO geen zelfstandige betekenis toekomt. De formatieve inzetbaarheid van BBL-ers wordt derhalve uitsluitend vastgesteld overeenkomstig de Verordening en de gemeentelijke BBL-regeling. 11. Waarom zijn niet eerder dan op 30 november 2003 de kopieën van 237 BBL-ontheffingen afgegeven, terwijl uit de bestudering daarvan voor de Rechtbank en voor de Raad van State duidelijk had kunnen blijken of de genoemde notitie de rechterlijke toets zoals hierboven wordt bedoeld wel zou kunnen doorstaan? Deze documenten worden door ons beschouwd en behandeld als naar hun aard openbare documenten. De datum van 30 september 2003 heeft in dit verband geen speciale betekenis. Bovendien zijn de BBL-ontheffingen, naar aanleiding van een daartoe strekkend WOB-verzoek, reeds bij collegebesluit van 15 oktober 2002 expliciet openbaar gemaakt.

4 BOW/ Waarom heeft het college nog steeds geen gevolg gegeven aan de WOB-verzoeken van de Stichting Stedebouw & Stadsherstel, zoals gedaan in de brief dd. 3 juli 2004? Gaat het college de opgevraagde informatie alsnog verstrekken? Zo ja, wanneer? Zo neen, waarom niet? Bij besluit van 21 september 2004 is gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het verzoek. Het college van burgemeester en wethouders, de secretaris, de burgemeester, D.M.F. Jongen W.J. Deetman

5 BOW/