Veiligheidsplan. Voor trainingen en trainers van AAV 36. Versie 1.0. Juni 2012

Transcriptie

1 Veiligheidsplan Voor trainingen en trainers van AAV 36 Versie 1.0 Juni 2012 Op basis van het sporttechnisch veiligheidsplan ten behoeve van trainingen van de Atletiekunie AAV 36 Veiligheidsplan juni

2 1) Inleiding Voor u ligt het veiligheidsplan met betrekking tot het veilig beoefenen van baanatletiek, wegatletiek, trimmen en wandelen. Het is bedoeld als een handleiding voor trainers, en al degenen die zich bezighouden met het geven van trainingen of het geven van aanwijzingen daarbij. Onder veiligheid wordt het volgende verstaan: Veiligheid is het bewust nemen van aanvaardbare risico s. Totale veiligheid bestaat niet! Risico s zijn verbonden met alle aspecten uit het leven, dus ook aan de atletieksport. Dit plan beschrijft de afspraken over veiligheid tijdens trainingen van AAV 36. Het bestaat uit een algemeen gedeelte en daarnaast specifieke aandachtspunten per onderdeel. Het is voor iedere trainer belangrijk om kennis te nemen van het geheel, aangezien er meerdere onderdelen tegelijkertijd aangeboden kunnen worden op onze accommodatie. Veiligheid is aan verantwoordelijkheid van alle trainers. Daarom is het goed om met zijn allen op te letten op potentiele gevaren en deze te signaleren en bespreekbaar te maken. We zullen elkaar daarop actief moeten aanspreken. Bij voorkeur 1 op 1 en apart van de groep. Bij acuut gevaar kan het nodig zijn om direct te moeten grijpen. Zorg daarbij wel dat je vervolgens het gesprek aangaat over wat er gebeurde en hoe dat kon ontstaan. Betrek hier ook de coördinator van de betreffende groep bij. Dit om te leren van wat er is gebeurd en om de situatie te voorkomen in de toekomst. Er zullen in dit plan zeker punten aan de orde komen waarvan gezegd kan worden dat ze erg vanzelfsprekend en misschien wat overdreven zijn. Sommige punten zullen voor bepaalde groepen wat zwaarder wegen dan voor anderen. Wij realiseren ons dat dit plan geen 100% garantie geeft, maar wel een waardevol hulpmiddel kan zijn voor een ieder die veiligheid aangaat. Van iedere trainer/ster wordt verwacht dat hij/zij ook kennis neemt van de inhoud van dit veiligheidsplan, daarmee akkoord te gaan en deze toe te zullen passen in trainingen van AAV 36. Technische Commissie AAV 36 Juni AAV 36 Veiligheidsplan juni

3 Inhoud 1) Inleiding 2 2) Algemeen 4 3) Basis veiligheidsregels op de baan 4 4) Basis baanregels bij trainingen 4 5) Algemene regels tijdens trainingen 5 6) Zaalatletiek 5 7) Lopen 6 Starten Hordenlopen Roadrunners/Trimmers/Wandelaars Steeplechase 8) Krachthonk 6 9) Werpen 7 Algemeen Kogelstoten Discuswerpen Speerwerpen Kogelslingeren 10) Springen 8 Algemeen Verspringen/Hinkstapspringen Hoogspringen Polsstokspringen AAV 36 Veiligheidsplan juni

4 2) Algemeen 1. Atleten en trainers dienen zich in het algemeen zodanig te gedragen dat zij de veiligheid van zichzelf en anderen niet in gevaar brengen. 2. Er moet een gevoel van medeverantwoordelijkheid bij alle begeleiders/leden ontwikkeld worden, zodat we elkaar op een goede manier kunnen wijzen op eventuele fouten in de organisatie van de trainingen, die gevaarlijk kunnen zijn. 3. Zorg ervoor dat je zelf (als trainer) het goede voorbeeld geeft. Ook van de oudere atleten mag een dergelijke houding verwacht worden. 4. Ga nooit staan schreeuwen of pak iemand ruw beet, want dan heb je pedagogisch gezien geen andere hulpmiddelen meer. 5. Gebruik gezond verstand bij onduidelijkheid of als er iets niet beschreven staat. 6. Binnen AAV 36 worden trainers aangesteld die een trainersdiploma bezitten, ervaren zijn als atleet, in opleiding tot trainer zijn of zijn aangesteld als assistent-trainer. 7. Beginnende trainers staan onder begeleiding van een gediplomeerde of ervaren trainer. En worden wegwijs gemaakt op het gebied van training geven en het begeleiden van atleten. 3) Basis veiligheidsregels op de baan 1. De oranje EHBO trommel vind je in het kleedkamergebouw bij de toegang naar de medische ruimte. Er is er nog zo een in de berging van het trainingsmateriaal. 2. De AED hangt in de kantine naast de tussendeuren 3. Je bent verantwoordelijk voor je eigen veiligheid en die van anderen! 4. Volg de aanwijzingen van trainers a.u.b. op. 5. Ruim materiaal na gebruik op. Indien nodig, veeg of hark even. 6. Middenterrein: Blijf bij werptrainingen weg van het middenterrein. Werpers: blijf opletten! 7. Sprint- en hordentrainingen: Vinden plaats in baan 5 tot en met 8. Baan 1 tot en met 4 blijven vrij voor de andere lopers. 4) Basis baanregels bij trainingen Lopers wie en wat in welke baan? 1. Baan 1 t/m 3 zijn voor de tempo trainingen Daar hoort het klets tempo niet bij. 2. In baan 1 loop je achter elkaar. Baan 2 en 3 zijn om in te halen. 3. Baan 4 en 5 zijn voor de herstelpauzes tussen de tempo s. Let op in baan 4 voor uitstappers 4. Inlopen en uitlopen bij voorkeur op het kunstgras. Als de banen 5 en 6 vrij zijn, dan kan je die gebruiken. 5. Aan de sprintzijde (het stuk met 8 banen) zijn baan 5 t/m 8 gereserveerd voor sprinthordentrainingen. 6. Loopscholing en andere oefeningen: op de kunststofgebieden binnen de rondbaan of op de banen 5 en 6 (alleen als die vrij zij; maar niet aan de sprintzijde). En verder overal buiten het hek om de rondbaan. 7. Uitstappen na een tempo: geef met je rechterhand duidelijk aan dat je naar de buitenkant gaat. Kijk even over je schouder of je niet wordt ingehaald. Tenslotte 8. Bij het oversteken van de baan: lopers hebben voorrang. 9. Geef elkaar de ruimte, kijk om je heen! AAV 36 Veiligheidsplan juni

5 5) Algemene regels tijdens trainingen: 1. Geen kauwgom of snoep nuttigen tijdens de training. 2. Draag geen sieraden die een jezelf of een atleet kunnen verwonden. 3. Zorg voor functionele kleding en schoenen (veters vast en spikes aanwezig). 4. Er dient een vast schema te zijn voor de baanindeling van groepen en onderdelen 5. Zorg als trainer altijd voor een warming-up en cooling-down 6. Schroom niet om atleten die met hun gedrag een negatieve invloed hebben op de groep op hun gedrag te wijzen en zeg dat jij en de groep daar last van hebben. Geef een waarschuwing of laat de desbetreffende atleet afkoelen in de kantine en praat na afloop met hem of haar, eventueel met de ouders. 7. Is de sfeer en de onderlinge verstandhouding op een bepaald moment in de groep onvoldoende om een veilige training te kunnen geven, pas je programma indien nodig aan. In het uiterste geval ben je als trainer bevoegd de training te beëindigen. 8. Loop niet door andere trainingsgroepen heen. 9. Zorg voor een veilig vervoer van het te gebruiken materiaal. 10. Houd voldoende ruimte tussen atleten bij het uitvoeren van oefeningen. Bijvoorbeeld door met gespreide armen een ronde te draaien. 11. Bij een balspel op het middenveld zal iedereen erop toezien dat de bal niet op de rondbaan komt of de aanlopen van een van de springvlakken kruist. 12. Bij slechte weersomstandigheden (gladde baan door regen, bevriezing etc.) de trainingen overeenkomstig aanpassen. Wees attent op: a. gladde afzet bij hoogspringen, speerwerpen en hordelopen, polsstokhoogspringen; b. bevroren ondergrond in de verspringbak; c. bij onweer de baan en het veld vrijmaken. 13. Zorg dat atleten kleding dragen (of bij zich hebben) die passen bij het weer. Bij kou: muts, warme broek, jas, etc., Bij nat weer: regenpak, waterdichte jas etc. En bij warm weer: Korte broek, petje, shirt met korte mouwen etc. En zorg bij felle zon dat kinderen beschermd zijn tegen de zon d.m.v. zonnebrand. 14. Zorg dat de atleten voldoende drinken tijdens trainingen. 6) Zaalatletiek 1. Let op obstakels in de zaal: uitstekende slingers, toestellen, touwen van ringen etc. 2. Gebruik geen turntoestellen (ringen, rekstok, brug etc.) zonder specialisatie trainers 3. Gebruik van (mini-) trampoline is niet toegestaan als je daar geen licentie voor hebt. 4. Let bij (ver)springonderdelen op een veilige landingsmat. 5. Geen hoge klim- en klautersituaties verlangen. 6. Bij hoogspringen de palen onder de valmat zetten en als koord een 'toverkoord' gebruiken. Bevestig het snoer met een lus aan de hoogteverstelling en laat de hoogteverstelling naar achteren wijzen. Kleine matjes aan de zijkant van het landingsvlak. 7. Blijf bij tikspelen binnen de gele lijnen (niet te dicht langs de muur). 8. Niet in lengterichting over een bank laten rennen alleen indien twee banken aanwezig zijn die precies tegen elkaar aan gezet kunnen worden zonder tussenruimte. Niet voor junioren, wel voor specialistische looptrainers. 9. Loop- en estafettevormen met een pylon en niet de muur als keerpunt (muur afschermen met mat). Laat de pylon aantikken en laat atleten niet eromheen lopen (scherpe bochten onder hoge snelheid) om onnodige botsingen en blessures te voorkomen. 10. Let bij werponderdelen op veilige tussenafstanden. Deelnemers moeten op commando s reageren. (alleen met zacht materiaal stoten / werpen) AAV 36 Veiligheidsplan juni

6 7) Lopen 7.1 Starten 1. Gebruik startblokken met groepen bij de startlijn van de 110m horden of de 100 meter 2. Zorg dat startblokken die op de rondbaan worden gebruikt altijd duidelijk worden gemarkeerd door één of meerdere pionnen. 3. Gebruik geen startblokken in baan 1, 2 en 3 als er andere groepen op de baan zijn. 7.2 Hordenlopen 1. Zorg voor deugdelijk materiaal (geen kapotte bovenlatten). 2. Kapotte horden bij het hok van de beheerder zetten. 3. Controleer de positie van de contragewichten. 4. Nooit vanuit de verkeerde richting over de horden laten lopen. 5. Differentieer naar geoefendheid (snelheid en lichaamslengte). 6. Liever niet tegen de zon in laten lopen. 7. Voorkom opstellingen waarbij horden van verschillende hoogten in aansluitende banen worden gebruikt. 8. Plaats de hordenkar niet op de kunstgrasbaan of rondbaan Roadrunners / Trimmers / Wandelaars Buiten de baan 1. Groepsgrootte is tot maximaal 25 lopers per trainer. 2. Er is in de groep altijd minimaal 1 mobiele telefoon aanwezig. 3. Een trainer heeft altijd een EHBSO-kitje bij zich 4. Laat nooit een geblesseerde loper alleen achter 5. Laat nooit een geblesseerde loper alleen bij een vreemde instappen. 6. In het donker: zonder hesje, geen lesje Roadrunners / Trimmers / Wandelaars Op de baan 1. Houdt bij een baantraining rekening met overige gebruikers. 2. Let op bij het oversteken van het middenveld of het verlaten van de rondbaan 3. Let op het gebruik van de andere faciliteiten van de accommodatie en de onderdelen die daar worden beoefend en dan met name op de werponderdelen. 7.4 Steeplechase 1. Gebruik van de waterbak als steeple hindernis is zonder water niet toegestaan. 2. Gebruik van de steeple balken in de binnen baan is alleen toegestaan op speciaal daarvoor aan te wijzen momenten. 8) Krachthonk 1. Het is niet toegestaan om alleen in de krachtruimte te zijn om te trainen, 2. Trainen gebeurt altijd met meerdere atleten en onder deskundige begeleiding. 3. Alle gewichten dienen direct na gebruik weer van de apparatuur of halters afgehaald en opgeborgen te worden op de juiste plaats. 4. Vanaf de B-junioren mag men het krachthonk in onder begeleiding van een gespecialiseerde trainer en zal men hoofdzakelijk bezig zijn met techniektraining. 5. Nadat atleten nagenoeg uitgegroeid zijn, kan men beginnen met krachttraining met behulp van apparatuur en halters. 6. De krachtruimte is een gecontroleerde ruimte, d.w.z. géén spelletjes en even uitproberen 7. Houdt de krachttraining ruimte netjes en ordelijk. 8. Bij gebreken aan een van de apparaten wordt dit doorgegeven aan de beheerder 9. Gebruik van materiaal (gewichten, stangen, etc.) buiten het krachthonk (op de baan) is alleen toegestaan voor gespecialiseerde trainers. AAV 36 Veiligheidsplan juni

7 9) Werpen 1. Atleten dienen te allen tijde te letten op de atleet die werpt. 2. Aan de buitenkant van het werpnet houden atleten tenminste 3m afstand 3. Verder blijven ze 5m uit de buurt van de voorste palen in verband met terugkaatsen 4. Er dient een vrije werpzone te zijn. Andere trainingsgroepen zijn uit de buurt. 5. Laat de atleten bij uitleg het trainingsmateriaal op de grond leggen of in de grond zetten 6. Controleer streng of de commando s strikt worden opgevolgd 7. Kijk of het veld vrij is voordat je het commando werp geeft: a. [Klaar] [Werpen] b. Controleer of iedereen geworpen heeft! c. [Halen] of [Wisselen] met 2e groep, werpgroep achteruit! 8. Materiaal voorzichtig ophalen (wandelen!) en oppakken (speren!). 9. Liever niet tegen de zon in werpen en bij nat weer niet werpen. 10. Er wordt nooit naar andere personen toe geworpen of gestoten 9.1 Kogelstoten 1. Onderlinge afstand 2 meter tussen de deelnemers. De 2e groep op 3 meter achter de 1 e. 2. Voor pupillengroepen geldt dat zij niet achterover mogen werpen 3. De training van het stoten met een draai zal alleen gebeuren in bak aan de verre zijde 4. Kogelstoten met draai mag alleen beoefend worden door senioren en AB-junioren 5. Geen kogels voor in de bak laten liggen i.v.m. blessurerisico bij er op stappen 6. Kogelstoten mag allen plaatsvinden vanaf de daarvoor aangewezen plateaus 9.2 Discuswerpen 1. Onderlinge afstand 3 meter tussen de deelnemers. De 2e groep op 3 meter achter de 1 e. 2. De draaivorm dient uitsluitend vanuit de ring (met net) te worden beoefend, 3. Bij de draaivorm bevinden alle atleten (behalve de werper) zich achter de netten. 4. Bij de werpbeweging (uit stand) dient de visgraatopstelling te worden gebruikt 5. Bij rollen is de lijnopstelling toegestaan 6. De linkshandige werpers staan links en rechtshandige werpers rechts. 7. De netten moeten volgens de regels zijn aangebracht. 8. Er mag geen los trainingsmateriaal in de kooi liggen. 9. Tijdens een specialisatietraining zijn er geen andere groepen of personen op het middenterrein aanwezig. Mogelijk alleen de uiterst andere kant van het veld en alleen na akkoord van de specialisatietrainer. 9.3 Speerwerpen 1. Onderlinge afstand 3 meter tussen de deelnemers. De 2e groep op 3 meter achter de 1 e, 2. De linkshandige werpers dienen aan de linker kant te staan, 3. De rechtshandige werpers dienen aan de rechterkant te staan. 4. Draag de speer met de punt naar beneden. 5. Werpen en ophalen op commando. 6. Nooit rennen met een speer of naar een speer toe. 7. Wees voorzichtig met het uit het gras trekken van de speer (staat er iemand achter?) 8. Herstel de grasmat door de speer in tegengestelde richting uit het gras te halen. 9. Tijdens een specialisatietraining zijn er geen andere groepen of personen op het middenterrein aanwezig. Mogelijk alleen de uiterst andere kant van het veld en alleen na akkoord van de specialisatietrainer. AAV 36 Veiligheidsplan juni

8 9.4 Kogelslingeren 1. Training wordt alleen door een specialisatietrainer gegeven. 2. Bij het trainen één atleet in de slingerkooi. Ook de trainer blijft buiten de kooi. 3. De training wordt alleen op de daar voor afgesproken momenten gegeven 4. Tijdens de training is er niemand op het middenterrein aanwezig. 5. Bij het draaien wordt het volgende in acht genomen: a. Dit kan alleen als er verder geen andere training op de baan wordt gegeven. b. Niet meer dan één atleet tegelijk 10) Springen 1. Let op gladheid (blad, aanslag, water, ijs) van de aanloop en het afzetvlak Verspringen/Hink-Stap-Springen 1. Zorg voor een egaal zandoppervlak en houdt de aanloop schoon. 2. Wees voorzichtig met harken en scheppen. 3. Leg de hark met de punten naar beneden in het gras. 3. Niet springen over een touw dat aan palen vastzit (aan een kant los, of vasthouden). 4. Gebruik van hulpmiddelen (horden, planken, kastdelen, etc.) op de aanloop of in de bak is alleen toegestaan voor bevoegde trainers en vanaf D junioren (gebruik bij hogere hindernissen bij voorkeur een toverkoord). 5. Na de sprong niet door de bak teruglopen (omloopmarkering). 6. Controleer het zand op scherpe voorwerpen en let op harde ondergrond 7. Zorg voor een geharkte zandbak zodat het risico op blessures bij de landing minimaal is. 8. De balken die gebruikt worden voor de afzet mogen niet uitgesleten zijn 9. De balken moeten op eenzelfde niveau liggen als de rest van de aanloop Hoogspringen 1. De hoogspringmat dient volledig vrij te liggen van de verwijderde verrijdbare overkapping 2. Er mogen zich geen obstakels aan weerszijden van de mat bevinden. 3. Niet te snel met een lat beginnen, bij beginners en bij bepaalde trainingsvormen verdient het gebruik van een elastisch toverkoord de voorkeur. 4. Zorg d.m.v. aanloopmarkeringen dat de deelnemers rechts c.q. links van de mat afzetten. 5. Gebruik als aanloopmarkering het liefste tape i.p.v. pylonen. Pylonen verplichten je om een scherpe bocht te maken en de kans bestaat dat men op de pylon stapt. 6. Alleen specialisatie trainers mogen afzetimitaties voor de mat langs laten plaatsvinden. 7. Het gebruik van de springplank of andere (vergelijkbare) hulpmiddelen is alleen bij de specialisatietrainer toegestaan Polsstokhoogspringen 1. Alleen bij droog weer (specialisatietrainer kan hiervan afwijken) 2. De juiste stok gebruiken, overeenkomstig de vaardigheid, de snelheid en het gewicht 3. De polshoogmat dient volledig vrij te liggen van de verwijderde verrijdbare overkapping 4. Er mogen zich geen obstakels aan weerszijden van de mat bevinden. 5. Er mag alleen polsstokhoog gesprongen worden onder begeleiding van een trainer 6. Bij oefenvormen moet de trainer kunnen ingrijpen en vangen. 7. Als de lat gebruikt wordt, mag deze niet vast tussen de staanders liggen. 8. De lat dient aan de bovenkant rond te zijn en onbeschadigd. 9. Bij oefeningen in de verspringbak (slootje springen) atleten in het midden laten springen 10. Bij oefeningen in de verspringbak (slootje springen) maar 1 rij tegelijk laten springen 11. Bij oefeningen in de verspringbak (slootje springen) niet meer dan 10 handjes boven max. 12. Het gebruik van de springplank of andere (vergelijkbare) hulpmiddelen is alleen bij de specialisatietrainer toegestaan. AAV 36 Veiligheidsplan juni