Het werk is gelegen aan de Oude Meije 18 te Zegveld, kadastraal bekend gemeente Zegveld, sectie F nummers 60, 62 en 202.

Transcriptie

1 Afdeling Vergunningverlening ONTWERPBESCHIKKING van GS van Utrecht Pythagoraslaan 101 Postbus TH Utrecht Tel Fax Datum 4 januari 2011 Team Milieubeheer en Natuur en Landschap Nummer Referentie J.W. Koops en M. Vos Uw brief van 20 mei 2010 Doorkiesnummer / Uw nummer Faxnummer Bijlage Voorschriften Onderwerp Beschikking 4 januari 2010 ontheffing artikel 10.63, derde lid, Wet milieubeheer en artikel 8 VNL t.n.v. Wageningen UR Livestock-Research Praktijkcentrum Zegveld. I Beslissing Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer (Wm), de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het Provinciaal Milieubeleidsplan , het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP), de Verordening bescherming Natuur en Landschap Provincie Utrecht 1996 (VNL), de Structuurvisie Utrecht (hierna: Structuurvisie) en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: de door Wageningen UR Livestock-Research Praktijkcentrum Zegveld aangevraagde ontheffing op grond van artikel 10.63, derde lid, van de Wm te verlenen gerekend vanaf het in werking treden van de definitieve beschikking; de door Wageningen UR Livestock-Research Praktijkcentrum Zegveld aangevraagde ontheffing op grond van artikel 8 VNL te verlenen gerekend vanaf het in werking treden van de definitieve beschikking; de procedures met betrekking tot de ontheffing op grond van artikel 10.63, derde lid, van de Wm en de ontheffing op grond van artikel 8 VNL gecoördineerd te behandelen als bedoeld in artikel 3.21 e.v. van de Awb; dat de bij deze beschikking behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; aan deze beschikking de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in de bijbehorende voorschriften zijn opgenomen; II De aanvraag II.A Beschrijving van de aanvraag Op 20 mei 2010 hebben wij een aanvraag van Wageningen UR Livestock-Research Praktijkcentrum Zegveld (hierna: de aanvrager) ontvangen voor: 1. een ontheffing als bedoeld in artikel Wm van het in artikel 10.2, eerste lid, van de Wm gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te storten, en 2. een ontheffing als bedoeld in artikel 8 VNL van het in artikel 5, lid 5 van de VNL gestelde verbod om wateren, hoe ook genaamd geheel of gedeeltelijk te dempen of gedempt te houden. Het werk is gelegen aan de Oude Meije 18 te Zegveld, kadastraal bekend gemeente Zegveld, sectie F nummers 60, 62 en 202.

2 Het werk betreft de demping van een zestal watergangen met een lengte van circa 75, 75, 260, 40, 60 en 60 meter respectievelijk. De totale lengte van de te dempen watergangen is dus ongeveer 570 meter. De watergangen zijn ongeveer 4 meter breed en hebben een diepte van ongeveer.1 meter. De demping zal plaatsvinden met behulp van takkenbossen en schone grond. II.B Aanleiding voor het indienen van de aanvraag Aanleiding voor de slootdempingen is een verbetering van de bereikbaarheid van de percelen. Daarbij wordt door de demping een tweetal percelen die voor een goede bewerking te smal zijn samengevoegd waardoor een groter, beter bewerkbaar perceel ontstaat. III Procedure van de aanvraag om ontheffing III.A De aanvraag III.A.1 Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge paragraaf 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De aanvraag is door ons op 20 mei 2010 ontvangen en is door ons ter informatie op 14 juni 2010 toegezonden aan betrokken bestuursorganen, te weten: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden; de Regionaal inspecteur VROM-inspectie Regio Noord-West te Haarlem; het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. III.A.2 Aanvullende gegevens De ingediende aanvraag is volledig bevonden. Er zijn dan ook geen aanvullende gegevens gevraagd. Wel is de aanvraag van 16 september tot 22 oktober aangehouden vanwege een eventuele wijziging of intrekking van de aanvraag. Dit omdat de aanvraag verband houdt met 2 andere aanvragen die verband houden met deze aanvraag. Één van deze aanvragen is wel gewijzigd. De aanvraag is per 22 oktober ongewijzigd weer in behandeling genomen. IV Toetsingskaders Wm Afvalstoffen Artikel 1.1, eerste lid, van de Wm geeft aan dat onder afvalstoffen wordt verstaan: alle stoffen, preparaten of producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage 1 bij richtlijn nr. 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Of een stof een afvalstof is, moet volgens het Europese Hof van Justitie worden beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden, waarbij rekening moet worden gehouden met de doelstelling van richtlijn 75/442/EEG, terwijl ervoor moet worden gewaakt dat geen afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid daarvan. 1. Uit uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State valt op te maken dat houtachtige materialen, waaronder korte takken en groenmateriaal, waarvan de houder voornemens is zich te ontdoen door deze van de locatie waar ze zijn ontstaan te verwijderen, kunnen worden beschouwd als afvalstoffen 2. Verbod storten afvalstoffen In artikel 10.2, eerste lid, van de Wm is het verbod neergelegd zich van afvalstoffen te ontdoen door deze al dan niet in verpakking buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden. In artikel 1.1, eerste lid, van de Wm is storten gedefinieerd als het op of in de bodem brengen van afvalstoffen om deze daar te laten. Bepaalde categorieën van afvalstoffen zijn 1 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 juni 2000, Arco Chemie Nederland e.a., C-418/97 en C-419/97, AB 2000, ABRvS, 17 april 2001, zaaknummer E en ABRvS 14 mei 2003, zaaknummer /1

3 op grond van artikel 10, tweede lid, van de Wm vrijgesteld van het verbod van artikel 10.2, tweede lid, van de Wm. Op grond van artikel 10.63, derde lid, van de Wm kunnen wij, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2, eerste lid, van de Wm gestelde verbod. In artikel 10.64, eerste lid, van de Wm is bepaald dat de artikelen 8.5 tot en met 8.25 van de Wm van overeenkomstige toepassing zijn met betrekking tot het verlenen, weigeren, wijzigen en intrekken van een ontheffing als bedoeld in artikel van de Wm. Landelijk Afvalbeheerplan 2 Op grond van de artikelen 8.8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wm en artikel 10.14, eerste lid van de Wm houdt het bevoegd gezag bij de beoordeling van het verzoek om ontheffing in ieder geval rekening met het geldende afvalbeheerplan. Op 25 november 2009 is het besluit tot vaststelling van het Landelijk Afvalbeheerplan gepubliceerd (Stcr. 2009, nr ). Dit Landelijk Afvalbeheerplan 2 (LAP2) is conform artikel van de Wm op 24 december 2009 in werking getreden. In het LAP 2 zijn de beleidsuitgangspunten voor de preventie en het beheer van afvalstoffen geformuleerd. Daarnaast zijn voor de verschillende afvalstromen in sectorplannen de minimumstandaarden voor het afvalbeheer opgenomen. De minimumstandaard geeft de minimale hoogwaardigheid aan van de be-/verwerking van een bepaalde afvalstof of categorie van afvalstoffen en is bedoeld om te voorkomen dat afvalstoffen laagwaardiger worden be-/verwerkt dan wenselijk is. Volgens paragraaf II van sectorplan 8 bij het LAP2 is de minimumstandaard voor het be- en verwerken van gescheiden ingezameld groenafval nuttige toepassing. Daarbij kunnen vormen van directe toepassing als bodemverbeteraar of gebruik voor het dempen van sloten in veenweidegebieden worden toegestaan wanneer ze vanuit milieuoogpunt minimaal gelijkwaardig zijn aan composteren. Daarnaast mogen deze verwerkingsopties niet in strijd zijn met de regelgeving, zoals het Besluit gebruik meststoffen of het Besluit bodemkwaliteit. V Toetsing Wm Uit de aanvraag blijkt dat er ontheffing is gevraagd voor het gebruik van takkenbossen voor de demping van een sloot. Gelet op de genoemde uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State moeten de takkenbossen worden aangemerkt als afvalstoffen in de zin van artikel 1.1. van de Wm. Ze worden immers verwijderd van de locatie waar ze zijn ontstaan en zijn daar onbruikbaar geworden. Het gebruik van deze afvalstoffen moet worden aangemerkt als het zich ontdoen van afvalstoffen door deze buiten een inrichting te storten en op grond van artikel 10.2, eerste lid, van de Wm is dit verboden. Gelet op hetgeen in artikel 10.2, tweede lid, van de Wm juncto artikel 2 van het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen juncto artikel 1 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen is bepaald, is deze activiteit niet vrijgesteld van het verbod van artikel 10.2, eerste lid van de Wm. Daarom is er in dit geval een ontheffing op grond van artikel van de Wm vereist om de voorgestane activiteit uit te kunnen voeren. Zoals reeds is aangegeven, moet bij de beoordeling van het verzoek om ontheffing rekening worden gehouden met het LAP2. Volgens paragraaf II van sectorplan 8 bij het LAP2 kan een directe toepassing voor het dempen van sloten in veenweidegebieden worden toegestaan wanneer ze vanuit milieuoogpunt minimaal gelijkwaardig zijn aan composteren. In de Structuurvisie (provincie Utrecht, 13 december 2004) is het gebied aangeduid als Landelijk gebied 2 en Veenweidegebied. Gelet op hetgeen in het LAP2 is vermeld, komt de voorgestane toepassing van de takkenbossen overeen met de in het LAP2 genoemde minimumstandaard. Daarnaast is het materiaal blijkens de aanvraag gebiedseigen, schoon en onverdacht. De voorgenomen activiteit leidt derhalve in dit geval tot een doelmatig beheer van afvalstoffen en achten wij aanvaardbaar.

4 VI Toetsingskaders VNL In artikel 5, eerste lid, van de VNL is het verbod neergelegd om op een onroerende zaak, voor zover hier van belang, takkenbossen te storten. In artikel 5, vijfde lid, van de VNL is het verbod neergelegd om wateren gedeeltelijk te dempen en gedempt te houden. Op grond van artikel 1a van de VNL kan ontheffing worden verleend indien als gevolg van hetgeen daarbij wordt toegestaan natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische, archeologische of landschappelijke waarden niet onaanvaardbaar worden geschaad. VII Toetsing VNL Er wordt niet enkel en alleen voor de toepassing van schone grond aangevraagd of ander materiaal waar Gedeputeerde Staten tevoren schriftelijk toestemming voor hebben verleend. Behalve voor schone grond wordt er ook voor de toepassing van takkenbossen ontheffing aangevraagd. Om deze reden is er geen sprake van een activiteit die onder een vrijstelling van de VNL valt. In artikel 1a van de VNL is aangegeven dat ontheffingen krachtens de VNL worden verleend, indien als gevolg van wat daarbij wordt toegestaan natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische, archeologische of landschappelijke waarden niet onaanvaardbaar worden geschaad. De waarden van de planlocatie en directe omgeving De planlocatie is gelegen in de Waaier van Zegveld, een 12 e eeuwse ontginning in een voor Europa unieke waaiervorm. Het door de sloten gevormde verkavelingspatroon is cultuurhistorisch gezien dus waardevol. Ook het open, agrarische veenweidelandschap van deze polder is waardevol. Waarbij karakteristieke natuurwaarden van de planlocatie en omgeving de veenweidevogels zoals Kievit en Grutto zijn, maar ook de bijzondere - soms kwetsbare plantengemeenschappen - in de kleinere sloten die een reservoir zijn van restpopulaties van karakteristieke planten die in de grotere plassen nog weinig aanwezig zijn 3. De cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden worden door de Structuurvisie, het Uitvoeringsprogramma het Groene Hart en het bestemmingsplan beschermd 456. De werkzaamheden zijn aangevraagd voor het verbeteren van de bewerkbaarheid van de percelen in het kader van een rationeel, agrarische bedrijfsvoering. Gezien het feit dat de planlocatie in de Structuurvisie bestemd is als veenweide en Landelijk Gebied 2 dat hoofdzakelijk een agrarische functie heeft, passen de dempingen binnen de functie van het gebied. De demping van de lengtesloot vormt een echter aantasting van het cultuurhistorische waardevolle verkavelingspatroon. De demping van deze lengtesloot is echter niet onaanvaardbaar, omdat de aangevraagde werkzaamheden onderdeel uitmaken van het Watergebiedsplan Zegveld. In dit Watergebiedsplan wordt zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de waarden die de VNL beschermt. Voor de uitvoering van het Watergebiedsplan Zegveld worden een aantal sloten gedempt en watergangen verlegd. In overleg met het waterschap is besloten om ook de aangevraagde demping van de lengtesloot toe te staan, mits een geplande verlegging van een hoofdwatergang zo uitgevoerd wordt dat deze het verkavelingspatroon niet schaadt. Er is dus voor gekozen om een relatief kleinere aantasting van het verkavelingspatroon toe te staan op voorwaarde dat een voorgenomen aantasting van het verkavelingspatroon op een andere lokatie cultuurhistorisch gezien ingepast wordt. Inmiddels is de verlegging van de hoofwatergang op de afgesproken wijze uitgevoerd. 3 Bedreigingen en beheeropgaven voor laagveen en zeeklei. Natuurkennis.nl. Geraadpleegd 1 december Structuurvisie Provincie Utrecht. 13 december Uitvoeringsprogramma Groene Hart Stuurgroep Groene Hart. 27 juli Bestemmingsplan Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld. Gemeente Woerden. 3 juli 2008.

5 De demping van de dwarssloten leidt niet tot aantasting van de waarden van de VNL. De aangevraagde demping van de lengtesloot vormt dus geen onaanvaardbare aantasting van cultuurhistorische waarden, vanwege de context waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd. De overige karakteristieken: de natuurwaarden en het open veenweidelandschap, worden niet aangetast door de werkzaamheden indien de werkzaamheden uitgevoerd worden volgens de voorschriften verbonden aan deze ontheffing. VIII Coördinatie Wij wensen de procedures tussen de ontheffing op grond van artikel Wm en artikel 8 VNL te coördineren als bedoeld in artikel 3:21 e.v. Awb. Als gevolg van deze coördinatie is op de voorbereiding van beide besluiten afdeling 3.4 Awb van toepassing en staat tegen beide besluiten beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. IX Bekendmaking ontwerpbeschikking PM X Bekendmaking beschikking X.A Afschriften Het origineel van deze beschikking te zenden aan Wageningen UR Livestock Research Praktijkcentrum Zegveld, Oude Meije 18, 3474 KM te Zegveld en een afschrift te sturen aan: Burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, Postbus 45, 3440 AA te Woerden; VROM-Inspectie Regio Noord-West, Kennemerplein 6-8, Postbus 1006, 2001 BA te Haarlem; Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, Postbus 550, 3990 GJ te Houten. Tevens hebben wij deze beschikking openbaar gemaakt op het internetdomein van de provincie Utrecht: XI Conclusie Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu, natuur en landschap die het werk kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde ontheffingen in het belang van de bescherming van het milieu, natuur of landschap te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu, natuur of landschap kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze ontheffingen verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I. Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen, mr. J.L. Rosch Teamleider Milieubeheer Afdeling Vergunningverlening. ir. A.M. van Oosterwyck Teamleider Natuur en Landschap Afdeling Vergunningverlening.

6 Bijlage 1 Voorschriften behorende bij de ontheffing ingevolge de Wm en de VNL, d.d. 4 januari 2011, met Nummer Wij verbinden aan ons besluit de volgende voorschriften: 1 De demping dient te worden uitgevoerd op de wijze zoals die in de aanvraag is vermeld; 2 In het kader van deze ontheffing mag uitsluitend geaccepteerd worden: - takkenbossen, (euralcode : afval van plantaardige weefsels); 3 De afvalstoffen dienen rechtstreeks, zonder dat daar bewerkingen aan vooraf zijn gegaan, te worden toegepast; 4 Uiterlijk een week voordat aan de demping wordt begonnen dient dit telefonisch ( ) of schriftelijk (Postbus 80300, 3508 TH Utrecht) te worden gemeld bij de afdeling AHH/team Bodem, Water en Natuur van de Provincie Utrecht; 5 De gebruikte afvalstoffen dienen te worden geregistreerd naar hoeveelheid, aard en oorsprong; 6 De ontheffinghouder dient deze gegevens ten minste vijf jaren na de toepassing te bewaren; 7 De te storten materialen dienen gebiedseigen te zijn. 8 Er mogen maximaal 200 m 3 afvalstoffen (takkenbossen) worden toegepast. Er mogen in ieder geval niet meer afvalstoffen voor de demping worden gebruikt dan civieltechnisch strikt noodzakelijk is; 9 De afvalstoffen die worden toegepast moeten vrij zijn van visuele verontreinigingen; 10 Voor de demping mogen alleen die afvalstoffen worden toegepast die vooraf op visuele verontreinigingen zijn gecontroleerd; 11 Voor de aanleg van de afdeklaag van de demping mag niet meer grond uit de sloot worden ontgraven dan civieltechnisch noodzakelijk is; 12 De afdeklaag dient te bestaan uit grond die naar aard en samenstelling dient te voldoen aan het Besluit Bodemkwaliteit; 13 De ontheffinghouder dient ten tijde van de werkzaamheden een afschrift van deze beschikking direct ter inzage beschikbaar te hebben; 14 De ontheffinghouder dient er zorg voor te dragen dat de op de stortplaats werkzame personen op de hoogte zijn van de inhoud van deze ontheffing. Voordat bedoelde personen werkzaamheden gaan verrichten op de stortplaats moeten zij zodanig zijn geïnstrueerd, dat de door deze personen te verrichten werkzaamheden niet in strijd zijn met de gestelde voorschriften. Alle door de bevoegde ambtenaren gegeven aanwijzingen en opdrachten dienen stipt te worden opgevolgd; 15 De ontheffinghouder is verplicht de schade te vergoeden die hij door gebruik van de ontheffing aanbrengt en dient voorts de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat de provincie, dan wel derden, ten gevolge van het gebruik van de ontheffing schade lijden; 16 Na demping mag de locatie na inklinking niet hoger komen te liggen dan 15 centimeter boven maaiveld. 17 De realisatie dient plaats te vinden tussen 15 juli en 15 maart. Hiermee wordt rekening gehouden met het broedseizoen. Indien het toch noodzakelijk is om in het broedseizoen activiteiten uit te voeren, dan dan kan dat alleen als door een ecologisch deskundige is verklaart dat broedende vogels niet verstoord worden door de werkzaamheden. Het is toegestaan om de planlocatie voor het broedseizoen ongeschikt te maken voor broed, om verstoring te voorkomen. 18 Kwetsbare en karakteristieke waterplanten zoals Krabbescheer, Stomp fonteinkruid, Spits fonteinkruid, Plat fonteinkruid, Brede waterpest, Kleinhoofdig glanswier en Stekelharig kransblad dienen voor uitvoer geïnventariseerd te worden. Als zij in de te dempen sloten voorkomen, dienen zij uitgevangen en in een vergelijkbaar biotoop geplaatst te worden.

7