Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie

1 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Taakverdeling en concentratie in het w.o. Nr. 56 VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 27 juni 1985 De vaste Commissie voor Onderwijs en Wetenschappen' heeft op 25 april 1985 met de Minister van Onderwijs en Wetenschappen mondeling overleg gevoerd over de voortgang van de taakverdelingsoperatie binnen het wetenschappelijk onderwijs. Het overleg werd schriftelijk voorbereid. De door de commissie ingezonden vragen alsmede de door de bewindsman verstrekte antwoorden zijn als bijlage bij dit verslag afgedrukt. Van het gevoerde overleg brengt de commissie als volgt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie 1 Samenstelling: Leden: Van Ooijen (PvdA), voorzitter, Dees (VVD), Konings (PvdA), Evenhuis (VVD), Worrell (PvdA), Hermes (CDA), Beinema, (CDA), Kraaijeveld-Wouters (CDA), Lansink (CDA), Andela-Baur (CDA), ondervoorzitter, Niessen (PvdA), Van Baars (CDA), Mik (D'66), Wagenaar, Van der Vlies (SGP), Wallage (PvdA), Willems (PSP), Den Ouden-Dekkers (VVD), Dijkstal (VVD), Franssen (VVD), Ernsting (CPN), Vermeend (PvdA), Leijnse (PvdA). Plv, Leden: Ter Veld (PvdA), Braams (VVD), Van der Doet (PvdA), Kamp (VVD), vacature PvdA, B. de Vries (CDA), De Boer (CDA), Mateman (CDA), Couprie (CDA), Janmaat-Abee (CDA), vacature PvdA, Hennekam (CDA), Groenman (D'66), Schutte (GPV), Ubels-Veen (EVP), vacature PvdA, Van Rey (VVD), Korthals (VVD), Lucassen-Stauttener (VVD), Lankhorst (PPR), Poppe (PvdA), Toussaint (PvdA). De heer Braams (V.V.D.) merkte ten aanzien van de tandheelkunde op, dat uit de stukken niet blijkt dat doelbewust en planmatig naar kwaliteitsverhoging wordt gewerkt. Alle personeelsverschuivingen hebben zijns inziens blijkbaar toch te maken met de traditionele regels van anciënniteit e.d. Kwaliteitscriteria zei hij niet te hebben kunnen ontwaren. Met betrekking tot de middelbare en hogere opleidingen in de sector van de tandheelkunde zei hij een duidelijke visie te hebben gemist, met name waar het de inbreng van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur betreft. Verheugd zei hij te zijn met de schriftelijke toezegging dat er geen nadelige gevolgen te verwachten zullen zijn voor studenten die per 1 augustus 1984 de studie tandheelkunde hebben aangevangen, en die niet op 1 januari 1988 de studie voltooid kunnen hebben. Met betrekking tot de positie van de geologie, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, meende hij dat deze zich in gunstige zin aan het ontwikkelen is. Hij zei voorts de indruk te hebben dat de taakverdelingsoperatie het denken over de positie van de wetenschappelijke collecties heeft versneld, hoewel nog niet in alle gevallen bevredigende oplossingen gevonden zijn. Heeft de financiering daarvan de aandacht van de minister. Met name vroeg hij aandacht voor de kleine collecties met grote wetenschappelijke waarde. Enigszins geschrokken zei de heer Braams te zijn van het antwoord van de minister op vraag 2, met name waar het de plaats van de collecties en verzamelingen betreft die voor zeer beperkte kring van grote betekenis zijn. Zullen deze in het beleid van zowel het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen als van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, een piaats krijgen? In hoeverre acht de minister de stichting van natuurhistorische musea in dit verband van belang? Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 56 1

2 De heer Wallage (P.v.d.A.) vroeg de minister een reactie te geven op de argumentatie die door het Instituut Jan M. Meijer voor Slavische taal- en letterkunde naar voren is gebracht inzake de positie van de slavistiek. Sprekende over de andragologie zei hij de indrukte hebben dat faculteiten de bijdragen die de andragologie kan leveren niet geheel in hun studieprogramma's veilig stellen, conform gemaakte afspraken. Voorts vroeg hij wanneer het eindoordeel van de minister inzake de TVC-operatie in het medisch cluster kan worden verwacht. Ten slotte vroeg hij de minister de Kamer binnenkort een tussenbalans te sturen over het verloop van de TVC-operatie. Zowel financieel, personeel en rechtspositioneel. van de minister De minister zei bereid te zijn met zijn ambtgenoot van WVC over de opleiding tandheelkunde op middelbaar niveau nader overleg te voeren. Over de positie van de wetenschappelijke collecties is nog overleg met de zoeven genoemde ambtgenoot gaande. Over de resultaten zal de Kamer te zijner tijd worden geïnformeerd. Met de heer Wallage zei de minister van mening te zijn dat andragologie als afstudeerrichting dient voor te komen. Indien dit onverhoopt verkeerd zal uitpakken, dan zal de vraag onder ogen moeten worden gezien of in de sfeer van de sociale wetenschappen in overleg met de instellingen geen nadere taakverdelingsbeslissingen genomen dienen te worden. De bewindsman zei er echter vanuit te gaan dat ter zake gemaakte afspraken door de instellingen zullen worden nagekomen. Voorts zei de bewindsman bereid te zijn tot een schriftelijke reactie op nog aan hem toe te zenden stukken inzake de TVC-gevolgen voor slavistiek. Zodra conclusies zijn getrokken met betrekking tot de TVC-operatie voor het medisch cluster zal de Kamer daarover worden ingelicht. Naar verwachting zal aan het eind van het lopende kalenderjaar daarover uitsluitsel kunnen worden gegeven. Ook zal de Kamer worden geïnformeerd over de uitvoering van de TVC-operatie, met name waar het gaat om de verhouding tussen de instellingen, de academische ziekenhuizen en het AM-deel. Op dit moment loopt een beoordelingsprocedure. Met betrekking tot de evaluatie van de TVC-operatie is een tweetal vooronderzoeken ingesteld, over de resultaten waarvan de Kamer zal kunnen beschikken. Het hoofdonderzoek is inmiddels uitbesteed. Over daaraan te verbinden conclusies zal de Kamer te zijner tijd in kennis worden gesteld. Genoemd onderzoek zal ongeveer een jaar in beslag nemen. De minister zei bereid te zijn na te denken over een modus, waar het gaat om bespreking van de reeds verrichte evaluatie en het nog gaande evaluatie-onderzoek. Wel dient te allen tijde te worden voorkomen dat op basis van thans beschikbare subjectieve gegevens beleidsbeslissingen worden genomen. Voor zover mogelijk zal worden bezien of in het kader van de memorie van toelichting bij de onderwijsbegroting 1986 daaraan aandacht kan worden geschonken. De voorzitter van de commissie. Van Ooijen De griffier van de commissie, Teunissen Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 56 2

3 MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN WETENSCHAPPEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Zoetermeer, 15 maart 1985 Hierbij zend ik u, tot mijn spijt met grote vertraging, het antwoord op de vragen van het lid van uw Kamer, de heer Braams, inzake de voortgang van de taakverdelingsoperatie binnen het w.o. De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, W. J. Deetman Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 56 3

4 Tandheelkunde Vraag 1 Het rapport van de AOT dat in de beschikking genoemd wordt was een interim-advies. Is inmiddels bekend geworden of het getal van 280 gehandhaafd zal worden in het eindrapport? Wanneer zal dit eindrapport verschijnen? Het is op dit moment nog niet duidelijk wanneer het eindrapport van de AOT zal verschijnen. In deze situatie en rekening houdend met het recente pleidooi (brief van de Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde van 20 november 1984) de instroom voor de studierichting tandheelkunde verder drastisch te beperken acht ik het niet prudent reeds nu een verwachting uitte spreken over de aantallen ter zake in het eindrapport van de AOT. Vraag 2 Hoe staat het met de uitwerking van de samenwerkingsovereenkomst tussen de UvA en de VU? In hoeverre heeft de samenwerking tussen de beide Amsterdamse faculteiten (ca. universiteiten) in Amsterdam geleid tot een kwaliteitsverhoging en het doen afvloeien van overbodig wetenschappelijk personeel? Ter uitwerking van de taakverdelingsbeslissing ten aanzien van de tandheelkunde vestiging te Amsterdam is een concept-samenwerkingsovereenkomst opgesteld. De beoogde samenwerking verkeert nog in een pril stadium, waardoor concrete resultaten met betrekking tot de verhoging van de kwaliteit en het afvloeien van overbodig wetenschappelijk personeel nog niet te geven zijn. Vraag 3 Zijn er concrete vorderingen gemaakt met de plannen en de inrichting van het tandheelkundig centrum dat bij de medische faculteit en het academisch ziekenhuis te Utrecht zal worden ondergebracht, en zo ja, voor welke onderwijs-, onderzoek" en patiëntenzorgtaken zijn de regelingen getroffen? In december 1984 heeft de Landelijke Projectorganisatie Tandheelkunde (LPT) een plan doen verschijnen betreffende de afbouw van de subfaculteit tandheelkunde te Utrecht en de opzet van het Tandheelkundig Centrum aldaar. In dit plan, waarover ik thans in overleg ben met de projectorganisatie, is de eerste fase van de uitwerking van de desbetreffende taakverdelingsbeslissing opgenomen, dat wil zeggen dat vooralsnog alleen de organisatorische aspecten met betrekking tot de resterende onderwijs-, onderzoek" en patiëntenzorgtaken aan de orde komen. Nadat de sluiting van de faculteit een feit zal zijn, beperkt de onderwijstaak zich tot affiliatie-onderwijs ten behoeve van de Amsterdamse vestiging voor tandheelkunde, bijvoorbeeld in de vorm van het volgen van stages bij het Tandheelkundig Centrum Utrecht. Ten aanzien van het onderzoek meldt het plan, dat dit wordt gericht op - de dysfunctie van het kauwstelsel bij zogenaamde 9A en 9B-patiënten; - de psycho-sociale factoren bij de behandeling van deze patiënten. Daarnaast zal worden getracht contract-onderzoek te verwerven. De patiëntenzorgtaak zal zich richten op de hiervoor reeds genoemde categorieën van 9Aen 9B-patiënten, alsmede op de «ultimum-refugium»-patiënten. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 56 4

5 Vraag 4 In hoeverre zijn er vorderingen gemaakt met het uitwerken van de samenhang tussen dit tandheelkundig centrum en het hoger en middelbaar beroepsonderwijs? Het meergenoemde plan schenkt ook enige aandacht aan de samenwerking tussen het Tandheelkundig Centrum Utrecht en het hoger- en middelbaar beroepsonderwijs. Praktisch zou de samenhang zich beperken tot de opleiding tot mondhygiënist(e) en de m.b.o.-opleidingen tot tandartsassistent(e) en tandtechnicus. Overigens wijs ik er met betrekking tot de opleiding mondhygiënist(e) op, dat de inrichting van deze opleiding tot de competentie van het departement van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur behoort. Vraag 5 Hoeveel toezeggingen voor plaatsing van andere faculteiten zijn inmiddels gedaan aan personeelsleden van de Utrechtse faculteit? Thans zijn nog geen mededelingen te doen over concrete resultaten ten aanzien van de herplaatsing van het personeel van de Utrechtse subfaculteit der tandheelkunde. Zoals hiervoor bij de beantwoording van vraag 3 reeds is aangegeven, wordt op dit moment alleen uitwerking gegeven aan organisatorische aspecten. De zogenaamde bemensingsfase komt pas later aan de orde. Vraag 6 Voor hoeveel wetenschappelijke medewerkers van de Utrechtse subfaculteit waarvan het niveau van hun wetenschappelijke kwaliteit boven het landelijk gemiddelde ligt, is overplaatsing naar andere faculteiten of instellingen geregeld? Is duidelijk wat er gaat gebeuren met het Utrechts onderzoek dat landelijk een vooraanstaande plaats inneemt? Bij de bemensingsfase zal het gaan om medewerkers van de Utrechtse subfaculteit elders (dat wil zeggen elders binnen de Utrechtse universiteit, danwei daarbuiten) op een passende functie te doen herplaatsen. Zoals eerder gesteld zijn nog geen concrete resultaten over de bemensingsprocedure te geven. Het onderzoekplan voor het Tandheelkundig Centrum Utrecht beoogt tegemoet te komen aan zowel het advies van de RAWB het klinisch tandheelkundig onderzoek in Nederland te versterken en aan een verdergaande concentratie voor het onderzoek binnen de bijzondere tandheelkunde. Vraag 7 Is de voortgang van het onderwijs en de kwaliteit ervan voor de thans nog in Utrecht studerende studenten in voldoende mate gewaarborgd? Het plan van de Landelijke Projectorganisatie Tandheelkunde stelt, dat totl september 1989 onderwijs aan de Utrechtse subfaculteit tandheelkunde moet worden verzorgd om ook de desbetreffende studenten van het laatste cohort (studiejaar 1984/1985) in de gelegenheid te stellen hun studie in Utrecht af te ronden. In de taakverdelingsbeslissing van 15 december 1983 is vermeld, dat de onderwijstaak te Utrecht per 1 januari 1988 wordt geacht te zijn afgebouwd. In bovenstaande beantwoording heb ik reeds aangegeven, dat ik over het plan thans overleg voer met de LPT. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 56 5

6 In het overleg over de discrepantie tussen de sluitingsdata zal uiteraard er voor worden zorg gedragen, dat geen afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt dat voortgang en kwaliteit van het onderwijs voor de Utrechtse studenten in voldoende mate moeten worden gewaarborgd. Vraag 8 Welke voortgang is er geboekt bij het opstellen van een landelijk disciplineplan? Kan het na voltooiing aan de Kamer worden toegezonden? Naar mij bekend is, zal het disciplineadvies van de sectie Tandheelkunde van de Academische Raad (STAR) binnenkort verschijnen. Toezending van het discipline-advies aan het parlement ontmoet bij mij geen bezwaren. Geologie Vraag 1 In hoeverre is sinds de rapportage van 19 juni 1984, die de stand van zaken per 30 maart 1984 weergaf verdere voortgang geboekt bij het vinden van oplossingen voor de in de beschikking aangeduide problemen? De colleges van bestuur van de UvA en VUA hebben een subcommissie ingesteld, die inmiddels een formatie-, personeels- en functieplan heeft samengesteld voor de nieuwe studierichting geologie aan de VUA. Het plan zal binnenkort worden voorgelegd aan de beide colleges van bestuur ten behoeve van vaststelling. Intussen wordt met het betrokken personeel van de UvA overleg gevoerd over een overgang naar de VUA. De colleges van bestuur zullen vaststellen welke knelpunten aan de Minister van Onderwijs en Wetenschappen worden voorgelegd. Vraag 2 Is de beschikking voor wat betreft de voorziening ten behoeve van het onderwijs in het eerste cursusjaar (beëindiging van bekostiging per 1 september 1984) geëffectueerd, en zo ja, wanneer en hoe heeft de Minister vastgesteld dat voor de in vraag 1 aangeduide problemen oplossingen zijn gevonden? Ja. Zie overigens de beantwoording op vraag 1, die berust op informatie die van de kant van de UvA is verkregen. Vraag 3 Kan ten aanzien van het personeel dat werkzaam was aan de UA worden meegedeeld: a. hoeveel van de betrokken personeelsleden inmiddels ingestemd heeft met de overplaatsing naar de VU? b. in hoeverre personeelsleden die van de UA afkomstig bij de VU kunnen gaan werken op basis van een arbeidscontract waarin geen eisen worden gesteld ten aanzien van de grondslag? Voor hoeveel personeelsleden zou deze dispensatie een oplossing kunnen bieden? c. of het juist is dat tot dusver geen dispensaties zijn gegeven, maar dat het actief meewerken aan de doelstelling wordt geëist, ook als betrokkenen de formulering van de doelstelling als inhoudsloos ervaren? d. welke verklaring als onderdeel van het arbeidscontract door naar de VU overgaande personeelsleden getekend moeten worden? e. in hoeverre er gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid tot detachering? f. of het juist is dat van de zijde van de VU is meegedeeld dat detachering slechts bij hoge uitzondering en dat nog slechts voor een paar jaar (uiterlijk in 1987) kan plaatsvinden, en dat bij detachering men zichzelf in een uiterst kwetsbare positie plaatst? Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 56 6

7 a. inmiddels hebben 21 personeelsleden ingestemd met overplaatsing naar de VUA. b. voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar een van de gronden Van de beslissing in kort geding van de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, mr. B. J. Asscher, waarbij de door de personeelsleden werkzaam bij de subfaculteit geologie en geofysica gevraagde voorziening werd geweigerd. De president overwoog, dat de VUA zich op het standpunt heeft gesteld, dat het doen van mededeling van de doelstelling van de VUA aan een ieder die toetreedt tot de universitaire gemeenschap niet meer is dan het louter verstrekken van feitelijke informatie en dat betrokkene in feite niet meer behoeft te doen dan deze mededeling voor kennisgeving aan te nemen. De loyaliteitsbepaling van artikel 59, lid 2 van het Personeelsreglement is ingevolge de nieuwe CAO per 1 januari 1985 komen te vervallen. De VUA heeft tijdens de desbetreffende zitting betoogd, dat men van het personeel verwacht - niet meer maar ook niet minder - dat het het christelijk karakter van de VUA erkent en respecteert. c. zie de beantwoording op vraag 3b. d. zie de beantwoording op vraag 3b. e. naar de huidige stand van zaken zouden vijf personeelsleden voor detachering in aanmerking willen komen. f. een mogelijke detachering zal in ieder geval een tijdelijk karakter dragen. De VUA biedt het personeel een aanstellingsgarantie tot 1 januari Voor uiterlijk 1 januari 1988 moet men kenbaar hebben gemaakt of men voor een aanstelling bij de VUA in aanmerking wil komen. Vraag 4 Welke oplossingen worden gerealiseerd voor het op zinvolle wijze instandhouden van de collecties van het museum en de bibliotheek? Ten aanzien van de stenencollectie is overleg gevoerd met de VUA met de vraag of deze universiteit bereid is de financiering van de collectie over te nemen mede in het kader van de mogelijke vestiging van een natuurhistorisch museum te Amsterdam, waarvoor voorstellen aan de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur zijn voorgelegd. Na de beslissing ter zake van deze bewindsman zullen verdere besluiten over de collectie worden genomen. Met betrekking tot de bibliotheek wordt overleg gevoerd met het college van bestuur en de bibliothecaris over een mogelijke overdracht naar de VUA. Vraag 5 Hoeveel eerstejaarsstudenten geologie zijn in september 1984 met de studie geologie aangevangen? Waar zijn deze geplaatst? Blijkens de CBS-telling per 1 december 1984 zijn thans 61 eerstejaarsstudenten bij de RU Utrecht en 38 bij de VU Amsterdam ingeschreven. Maritieme techniek Vraag 1 Hebben de ingestelde commissies hun taak beëindigd en advies uitgebracht? Ja. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 56 7

8 Vraag 2 Welke voorstellen zijn gedaan? De THD heeft mij desgevraagd in kennis gesteld van de wijze en de fasering van de uitvoering inzake de maatregelen met betrekking tot de maritieme techniek. Er is geadviseerd de samenvoeging van de twee afdelingen (maritieme techniek en werktuigbouwkunde als uitgangspunt en einddoel te aanvaarden, maar niet als eerste stap in het proces van samenvoeging. In het advies wordt namelijk voorgesteld de samenvoeging via een stappenplan te realiseren, zodanig, dat het integratieproces langs de weg van de geleidelijkheid tot stand kan komen. Daarbij is benadrukt, dat de opleiding tot scheepsbouwkundig ir. herkenbaar moet blijven met een eigen ingenieursdiploma. Daarnaast wordt geadviseerd de opleiding zodanig te verbreden, dat niet alleen studenten in de scheepsbouwkunde gebruik kunnen maken van de afstudeermogelijkheden in de maritieme techniek, maar ook studenten van de studierichtingen werktuigbouwkunde en civiele techniek. Daarmee is aangegeven dat intensief moet worden samengewerkt met andere afdelingenen vakgroepen, welke zich bezighouden met vraagstukken niet behorend tot de scheepsbouwkunde in enge zin, maar wel tot die van de maritieme techniek. Vanzelfsprekend zijn de aanbevelingen verder uitgewerkt in beschouwingen over de vakgebieden maritieme techniek, off shoretechnologie en de scheepsbouw- en scheepvaartkunde. Er is op aangedrongen, dat in de volgende fase van het proces deze vakgebieden verder worden gedefinieerd om van daaruit te komen tot onderwijs- en onderzoekprogramma's. Vraag 3 Welke maatregelen zijn genomen, c.q. welk beleid wordt gevoerd, om overeenkomstig de uit de Kamer uitgesproken wens, het onderwijs en het onderzoek in de Maritieme Techniek in samenwerking met de betrokkenen buiten en binnen de Hogeschool optimaal tot zijn recht te doen komen? Het college van bestuur van de THD heeft in goed overleg met de besturen van de nu nog zelfstandige afdelingen der maritieme techniek en de werktuigbouwkunde een draaiboek vastgesteld, waarin de stappen die moeten worden gezet om de integratie van de beide afdelingen te realiseren, zijn vastgelegd. Er zijn drie werkgroepen ingesteld op het terrein van onderwijs en onderzoek en het beheer. Deze werkgroepen zullen binnen een strak tijdschema adviezen opstellen, waarin wordt aangegeven hoe de toewijzing van de onderwijs- en onderzoektaken in de nieuwe structuur zal moeten worden geregeld; de werkgroep beheer zal eveneens binnen een strak tijdschema adviezen opstellen over de interne organisatie van de nieuwe afdeling. Daarbij zal tevens worden geadviseerd over de inrichting van het kroondocentenplan en het personeelsplan voor de beide studierichtingen binnen de nieuwe afdeling. Voorts zal worden geadviseerd over een aantal procedurele zaken in het kader van de opheffing van bestuursorganen van de huidige nog zelfstandige afdelingen en het instellen van nieuwe bestuursorganen in de dan nieuwe eenheid. De afspraken en beslissingen houden in, dat per 1 september 1987 de integratie is afgerond. De adviescommissie is weliswaar opgeheven, maar de individuele leden daarvan hebben zich allen bereid verklaard het integratieproces te blijven volgen en daarbij te adviseren vanuit de relaties met de industrie en de externe onderzoekinstituten. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 56 8

9 Vraag 4 Welke voortgang is inmiddels gemaakt? Zie de beantwoording op vraag 3. Collecties en verzamelingen Vraag 7 Is het juist dat het overbrengen van collecties, verzamelingen en bibliotheken naar andere instituten of instellingen grote problemen met zich meebrengt en dat met name het inpassen in andere inzamelingen kostbaar is en veel aandacht vraagt? Zie beantwoording op vraag 2. Vraag 2 Leidt de TVC operatie, die immers beoogde een kostenreductie tot stand te brengen, ertoe dat besloten zal moeten worden delen van verzamelingen op te ruimen en te vernietigen? Reeds voor de uitvoering van de maatregelen in het kader van de taakverdelingsoperatie is gesignaleerd, dat door de toenemende druk op de geldmiddelen ten behoeve van het wetenschappelijk onderwijs en herbezinning op het voortbestaan van collecties, verzamelingen en bibliotheken onontkoombaar is. Naar aanleiding van daarop betrekking hebbende kamervragen is uit ambtenaren van de ministeries van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, respectievelijk Onderwijs en Wetenschappen een werkgroep samengesteld (Werkgroep Universitaire Collecties), die als taak heeft de universitaire collecties te inventariseren en aanbevelingen te doen met betrekking tot het beleid ter zake. Het behoeft mijns inziens geen betoog, dat de taakverdelingsoperatie deze problematiek heeft aangescherpt. Dienaangaande bereiken mij zowel via vorenbedoelde werkgroep als rechtstreeks signalen. Op basis van het tijdpad voor de eindrapportage van de werkgroep Universitaire Collecties verwacht ik rond de zomer 1985 samen met mijn ambtgenoot van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur terzake een standpunt te kunnen bepalen. Vanzelfsprekend zal het beleid er op gericht zijn collecties, verzamelingen e.d. die voor brede lagen in de samenleving toegankelijk moeten blijven te (doen) behouden. Vraag 3 Welke functie is toegedacht aan de kleine maar waardevolle tandheelkundige collectie die in beheer is bij de subfaculteit tandheelkunde in Utrecht? Het college van bestuur is bezig met het opstellen van een nota over het museum-beleid binnen de Utrechtse universiteit. Daarbij wordt ook het tandheelkundig centrum betrokken. In de zomer van 1985 zal de besluitvorming ter zake plaatsvinden. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 56 9