Tweede Ronde tekst Les 1: Geachte cursist

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Tweede Ronde tekst 1-15. Les 1: Geachte cursist"

Transcriptie

1 Tweede Ronde tekst 1-15 Les 1: Geachte cursist r. 3 bent geslaagd geslaagd: slagen, slaagde, is geslaagd. Ik hoop dat ik geslaagd ben voor die toets. Is zij ook geslaagd voor die toets? r. 3 eindtoets eindtoets = de toets aan het eind van de cursus. Een combinatie van twee woorden: het rechter woord zegt wat het is: ' de toets', en het linker woord geeft een eigenschap: ' aan het eind'. Let op: het eind + de toets = de eindtoets. r. 3 beginnerscursus een beginnerscursus = een cursus voor beginners. Een combinatie van twee woorden: Het rechter woord zegt wat het is: 'een cursus', en het linker woord geeft een eigenschap: 'voor beginners'. r. 4 kent r. 5 die kent, kan of weet? kennen = eerder gezien/gehoord/gelezen/geleerd hebben: Kent u dat boek? Ik ken die man. Kennen wij elkaar al? kunnen gaat meestal samen met een activiteit: Ik kan niet zeilen. Als je maar kunt zwemmen! weten gaat meestal samen met een hele zin: Weet je dat de treinen niet rijden, vandaag? Wie weet hoe laat het is? die = die woorden. Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij'. r. 7 vrij goed vrij goed = tamelijk goed = nogal goed Ik ken de tekst vrij goed = ik ken hem niet perfect, maar goed genoeg 1

2 Ik kan het gesprek vrij goed verstaan = ik versta niet alles, maar genoeg. r. 8 zich opgegeven opgegeven: opgeven is een onregelmatig werkwoord. Toen hij zich opgaf, was de cursus al vol. Heb jij je al opgegeven? Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden', geven. opgegeven: opgeven is een 'scheidbaar' werkwoord. Ik geef me direct op. Heb jij je al opgegeven? Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan' zich opgeven hoort bij elkaar. Kan ik me hier opgeven? Hij heeft zich te laat opgegeven. Zie de grammatica nummer 19 'zich herinneren'. r. 9 geplaatst bent U bent geplaatst = u staat op de lijst. 'Actief': We hebben u geplaatst in de cursus. 'Passief': U bent geplaatst in de cursus. Zie de grammatica nummer 29 'worden - zijn'. r. 9 dat dat of die? Let op: Het is: het boek, en dus ook: het boek dat u nodig hebt. Zie de grammatica nummer 25 `de trein, die...'. r. 10 hiervoor hiervoor = voor deze cursus. Voor deze cursus hebt u dit boek nodig = Hiervoor hebt u dit boek nodig Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij' Let op: `voor deze' gebruiken we nooit! r. 10 heet 2

3 heet hoort bij het boek: Het boek heet de Tweede ronde = de naam van het boek is de Tweede ronde. r. 12 als als hoort bij dezelfde. r. 13 korte Ik volg dezelfde cursus als jij. Ik gebruik dus ook hetzelfde boek als jij. korte of kort? Let op: het is: de grammatica, dus dan ook: een korte grammatica. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'. r. 13 daarna daarna of nadat? daarna = na die korte grammatica. Na de beginnerscursus ging ik nog een cursus volgen = Daarna ging ik nog een cursus volgen Zie de grammatica nummer 24 'De kamer = hij' nadat staat altijd aan het begin van een apart zinnetje. Nadat we geoefend hebben, maken we een toets. Nadat ik de beginnerscursus gevolgd had, ging ik nog een cursus volgen. Zie de grammatica nummer 15 `volgorde: omdat ik... woon'. r. 14 zijn gedrukt zijn gedrukt in het boek = staan in het boek 'Actief': We hebben de nieuwe woorden schuin gedrukt. 'Passief': De nieuwe woorden zijn schuin gedrukt. Zie de grammatica nummer 29 'worden - zijn'. r. 15 kunt kunt of kent? kunnen gaat vaak samen met een ander werkwoord: 3

4 U kunt de woorden opzoeken in de lijst. Wie kan me even helpen? We kunnen ook gaan fietsen. kennen = gezien/gehoord/gelezen/geleerd hebben: Sommige woorden kent u nog niet. Ik ken die jongen, geloof ik! Ken je dat boek? r. 15 ernaast ernaast = naast de tekst. Naast de tekst staan de vertalingen = Ernaast staan de vertalingen Zie de grammatica nummer 24 'De kamer = hij' Let op: `naast die' gebruiken we nooit! r. 16 hierin hierin = in de index. In de index staan alle vertaalde woorden = Hierin staan alle vertaalde woorden Zie de grammatica nummer 24 'De kamer = hij' Let op: `in die' gebruiken we nooit! r. 17 zijn opgenomen zijn opgenomen in de index = staan in de index 'Actief': We hebben de gebruikte woorden opgenomen in de index. 'Passief': De nieuwe woorden zijn opgenomen in de index. Zie de grammatica nummer 29 'worden - zijn'. opgenomen komt van opnemen. Zie de grammatica nummer 17 `opstaan, weggaan,...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OPnemen. Dan komt -ge- tussen de twee delen van het woord te staan: Hoe laat ben jij OPgestaan? Is ze al WEGgegaan? Ze zijn OPgenomen in de index. r. 17 daaraan daaraan = aan het nummer. Aan hun nummer kunt u zien waar ze voor het eerst voorkomen = Daaraan kunt u zien waar ze voor het eerst voorkomen. 4

5 Zie de grammatica nummer 24 'De kamer = hij' Let op: 'aan het', 'aan dat' gebruiken we nooit! r. 18 voor het eerst voor het eerst = voor de eerste keer r. 18 voorkomen voorkomen = optreden, gebruikt worden. Let op de uitspraak: VOORkomen. Zie de grammatica nummer 17 `opstaan, weggaan'. r. 20 wat voor mensen wat en voor horen bij elkaar. De betekenis is: welk soort? Welk type? Wat voor mensen zijn de Nederlanders? Wat voor fouten heb ik gemaakt? Wat voor taal is dit? wat en voor staan niet altijd bij elkaar. Wat zijn de Nederlanders voor mensen? Wat heb ik voor fouten gemaakt? Wat is dit voor taal? r. 20 zijn het zijn het of zijn ze / zijn zij / zijn die? zijn + een persoon of een ding combineert meestal niet met ze, zij, die, maar met: het, dit, dat: Wat vind je van de teksten? Zijn het moeilijke teksten? Wie belt mij nu? O, ik zie het al, het is mijn broer. Ken je je buren? Ja, dat zijn aardige mensen. maar let op: zijn + moeilijk, in het buitenland, aardig: Wat vind je van de teksten? Zijn ze moeilijk? Waar is mijn broer? O, ik zie het al, hij is in het buitenland. Ken je je buren? Ja, ze zijn aardig. r. 20 gaan om Het werkwoord is: omgaan. Zie de grammatica nummer 17:'opstaan, weggaan' Hoe moet ik omgaan met mijn buren? Ze gaan hier op een andere manier met elkaar om. 5

6 rr wordt geregeerd wordt geregeerd of is geregeerd? wordt geregeerd: hoe wordt het geregeerd = hoe zit de regering nu in elkaar, hoe regeren ze het land nu. Hoe wordt het land geregeerd? = Hoe regeren de Nederlanders tegenwoordig het land? is geregeerd: hoe is het geregeerd = hoe is dat vroeger gegaan Hoe is het land in de 17de eeuw geregeerd? = Hoe hebben de Nederlanders hun land toen geregeerd? Zie de grammatica nummer 29 'worden - zijn'. r. 22 is georganiseerd hoe is het georganiseerd? = hoe werkt het, hoe zit het in elkaar? 'Actief': Ze hebben het onderwijs op die manier georganiseerd. 'Passief': Het onderwijs is op die manier georganiseerd. Zie de grammatica nummer 29 'worden - zijn'. r. 23 vele vele of veel? veel is voor de gewone gevallen; gebruik dus meestal veel. vele kan alleen in bijzondere gevallen. Hier betekent vele: erg veel. Vele andere onderwerpen worden besproken = erg veel andere onderwerpen. r. 23 worden besproken worden besproken of zijn besproken? worden besproken: deze onderwerpen worden besproken = de teksten gaan over deze onderwerpen = dat gebeurt nu. zijn besproken: de onderwerpen zijn besproken = we zijn al klaar met deze onderwerpen = dat is al gebeurd. Zie de grammatica nummer 29 ' worden - zijn'. r. 24 tot Let op: Mogelijkheden tot discussie 6

7 De mogelijkheid tot verandering Mogelijkheden om te discussiëren De mogelijkheid om te veranderen rr wijzen erop dat Let op: Wij wijzen u op deze mogelijkheid. Wij wijzen u op het intensieve karakter van de cursus. Wij wijzen u erop dat deze mogelijkheid bestaat. Wij wijzen u erop dat het een intensieve cursus is. r. 26 intensieve intensief of intensieve? de cursus => een intensieve cursus. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'. r. 26 voor voor de les = voordat de les begint r. 27 rekent u op Rekent u op 2 uur voorbereiding = U moet rekenen op 2 uur voorbereiding. r. 27 twee uur twee uur of twee uren? Een getal + uur, jaar, kwartier, pond, kilo, meter, kilometer, euro, keer, maal, procent, tweederde: gebruik de enkelvoudsvorm! Hij is 23 jaar. Dat kost 5 euro. Zij wonen 4 kilometer verderop. Doe mij maar 3 kilo aardappelen. We moesten wel 2 uur wachten. We hebben twee keer per dag les, en dat vier maal per week les. Vijf procent van de Nederlanders heeft moeite met lezen en schrijven. r. 30 vriendelijke vriendelijk of vriendelijke? de groet => vriendelijke groet. Les 2: Nederland, waar ligt dat eigenlijk? titel eigenlijk 7

8 Eigenlijk gebruik je als je dieper op iets ingaat, dieper over iets na moet denken, over de diepere waarheid spreekt. "Ik ga naar Nederland, om aan de T.U. te studeren." "Leuk! Maar waar ligt Nederland eigenlijk?" "Tja, dat weet ik eigenlijk niet precies." Iedereen zegt dat het elke dag regent in Nederland, maar eigenlijk valt dat wel mee. r. 1 wist wist komt van weten. weet je dat niet? Nee, ik wist dat niet. Ik heb dat nooit geweten. Zie de grammatica nummer 30 'Onregelmatige werkwoorden'. r. 1 lag lag komt van liggen. Waar ligt mijn portemonnee toch? Gisteren lag hij op tafel. Daar heeft hij de hele dag gelegen. Zie de grammatica nummer 30 'Onregelmatige werkwoorden'. r. 1 flauw r. 3 het Geen flauw idee betekent 'geen enkel idee'. Ik heb geen flauw idee betekent 'ik weet het helemaal niet'. het = Nederland r. 3 de één r. het de één = één van mijn vrienden. Die accenten op één maken het contrast met andere vrienden duidelijk. r. 5 zei het = waar Nederland ligt. zei komt van zeggen. Wat zeg je? Ik weet niet meer wat ik zei. Ik heb helemaal niets gezegd. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. r. 8 aan aan de Noordzee = langs de Noordzee, het raakt de Noordzee. Net zo: 8

9 Rotterdam ligt aan de Maas Kampen ligt aan het IJsselmeer. r. 8 onafhankelijke onafhankelijk of onafhankelijke? Het is: de staat, dus dan ook: een onafhankelijke staat Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'. r. 9 eigenlijk Eigenlijk gebruik je als je dieper op iets ingaat, dieper over iets nadenkt, over de diepere waarheid spreekt. "Ik ga naar Nederland, om aan de T.U. te studeren." "Leuk! Maar waar ligt Nederland eigenlijk?" "Tja, dat weet ik eigenlijk niet precies." Iedereen zegt dat het elke dag regent in Nederland, maar eigenlijk valt dat wel mee. r. 10 inderdaad Je gebruikt inderdaad om te bevestigen wat eerder gezegd is. 'Nederlanders wonen op de bodem van de zee', zei mijn vriend. Inderdaad is een deel van Nederland vroeger zee geweest. (dus wonen ze, zoals mijn vriend zei, op de bodem van de zee). Inderdaad betekent vaak hetzelfde als ja, maar het is formeler dan ja. r. 10 is 'Wilt u zich misschien inschrijven voor de cursus? ' Inderdaad, ik wil mij graag inschrijven.' is geweest, of heeft? Geweest gaat met zijn. Ik ben daar nog nooit geweest. Zijn jullie daar wel eens geweest? Het land is zee geweest. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. Als er is bij staat, dan gaat het werkwoord met zijn. r. 10 daar daar hoort bij van. 9

10 Daar... van = van die (stukken) zee. Let op: `van die' gebruiken we nooit! r. 11 van van hoort bij daar. Daar... van = van die (stukken) zee. r. 12 heb kunnen ontdekken Let op: Ik heb nooit gezwommen Ik heb nooit kunnen zwemmen. Ik heb nergens klompen ontdekt Ik heb ze nergens kunnen ontdekken. Net zo met willen: Ik heb nog nooit gezeild Ik heb nooit willen zeilen. Net zo met moeten: Had ik je maar gebeld! Ik had je moeten bellen! Zie de grammatica nummer 20 'kan, moet,... + werkwoord'. r. 12 wel skates wel skates = ik heb wel skates ontdekt. r. 13 laatst r. 13 ben Laatst = niet lang geleden: vorige week/maand. ben geweest, of heb? Geweest gaat met zijn. Ik ben daar nog nooit geweest. Zijn jullie daar wel eens geweest? Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. Als er is bij staat, dan gaat het werkwoord met zijn. r. 14 gingen gingen komt van gaan. Tegenwoordig ga ik vaak naar het café. 10

11 Vroeger ging ik nooit naar het café. Ze zijn samen naar een café gegaan. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. r. 14 zo'n r. 14 smal Zo'n is een combinatie van zo plus een. Zo'n spreek je uit als 'zoon'. Smal of smalle? Het is: het huis, dus dan ook: zo'n smal huis Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'. r. 15 ben ben gevallen of heb? Gevallen gaat met zijn. Ik ben bijna van de trap gevallen. Zijn jullie nooit van zo'n trap gevallen? Zie Grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. Als er is bij staat, gaat het werkwoord met zijn. Let op: Dit komt vaker voor met werkwoorden die een verplaatsing naar een ander punt of een verandering uitdrukken: Wanneer zijn jullie naar Nederland gekomen? Ik ben om 6 uur opgestaan. Hij is vroeg naar huis gegaan. Dat is tegenwoordig allemaal veranderd. r. 15 zo'n zo'n = zo + een, spreek uit als: 'zoon'. r. 15 smalle Smalle of smal? Het is: de trap, dus dan ook: zo'n smalle trap. r. 15 hij Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'. hij = de trap. 11

12 Let op: de trap = hij. het huis = het. Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij (die)'. r. 15 ging ging komt van gaan. Waar ga je naartoe? Daar ging je gisteren toch ook al naartoe? Ik ben daar nog nooit naartoe gegaan. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. r. 17 ken ken of kan? Let op: Kennen combineert met dingen of personen: Ik ken deze film al! Wij kennen elkaar nog niet. Kunnen combineert meestal met een werkwoord: Hij kan niet zeilen. Kunnen jullie wel zeilen? r. 17 daar r. 19 kan daar = in Delft kan of ken? Kunnen combineert meestal met een werkwoord: Hij kan niet zeilen. Kunnen jullie wel zeilen? Kennen combineert met dingen of personen: Ik ken deze film al! Wij kennen elkaar nog niet. r. 18 maar maar = niet veel, slechts r. 19 leren kennen leren kennen = informatie krijgen over iets of iemand, iets of iemand beter gaan kennen. 12

13 r. 19 wat r. 20 er wat en meer horen bij elkaar.. wat meer = een beetje meer. Er = hier, in deze buurt. Er aan het begin van een zin gaat vaak samen met 'variabele' uitdrukkingen, zoals: iets iemand een probleem mensen Er is iets gebeurd. Er komt iemand binnen. Er is een probleem. Er wonen mensen uit alle delen van de wereld. Het is niet duidelijk wat precies, welke persoon, wat voor probleem, welke mensen. r. 23 te Zie de grammatica nummer 27 'er'. proberen combineert met te + werkwoord: Ik probeer Nederlands te spreken, omdat ik het graag wil leren. Zie de grammatica nummer 22 'probeert, vraagt,... +te+ werkwoord'. r. 24 m'n m'n betekent hetzelfde als mijn. m'n is informeel. Zie de grammatica nummer 18 'ik - mijn - mij'. r. 24 hier hier = in Nederland r. 24 tegen tegen of aan? iets zeggen aan iemand = informatie geven aan iemand iets zeggen tegen iemand = informatie geven aan iemand of: een bepaald woord gebruiken tegen iemand dus: Zeg maar aan/tegen je broer dat hij mee mag doen. maar: Zeg jij 'u' tegen je ouders? Ze zegt 'doei' tegen iedereen. r. 25 naartoe naartoe combineert met waar, daar, ergens, overal,...: 13

14 Ik ga naar de stad, waar ga jij naartoe? Ga jij naar de supermarkt? Ik ga daar ook naartoe. Nee, ik ga naar een andere markt. Ik ga ergens anders naartoe. Ze fietst naar al haar afspraken: ze fietst overal naartoe. r. 25 heeft aan r. 25 elke Ze heeft regenkleding aan = Ze draagt regenkleding. elke of elk? Het is: de week, dus dan ook elke week Zie de grammatica nummer 3 'de, het'. r. 26 gaat gaat of zal? gaat betekent: ze is dat van plan. In september gaan we verhuizen (dat zijn we van plan). Ik ga vanavond uit eten. (dat ben ik van plan). Ze gaat een computercursus volgen (dat is ze van plan) zal betekent: het ligt op de een of andere manier vast. In 2020 zullen er in Nedrland 17 miljoen mensen wonen (dat volgt uit de cijfers: het ligt vast). Ik zal vanavond wat vroeger koken (een aanbod: ik leg me vast) r. 26 ga Vanavond zal Henk het gesprek voeren (hij heeft het beloofd) Ze zal een computercursus volgen (dat heeft ze afgesproken met haar nieuwe werkgever). ga of zal? ga betekent: ik ben dat van plan. In september gaan we verhuizen (dat zijn we van plan). Ze gaat een computercursus volgen (dat is ze van plan) Ik ga volgende week zeilen (dat ben ik van plan). zal betekent: het ligt op de een of andere manier vast. In 2020 zullen er in Nedrland 17 miljoen mensen wonen (dat volgt uit de cijfers: het ligt vast). Ik zal vanavond wat vroeger koken (een aanbod: ik leg me vast) Vanavond zal Henk het gesprek voeren (hij heeft het beloofd) 14

15 Ze zal een computercursus volgen (dat heeft ze afgesproken met haar nieuwe werkgever). r. 27 vroegen vroegen komt van vragen. Mag ik wat vragen? Gisteren vroeg iemand mij hetzelfde. Maar verder heeft niemand mij dat ooit gevraagd. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. r. 27 wou wou is een andere vorm voor wilde. wou is informeel, wilde formeel. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. r. 27 meer r. 28 zei het meer of de zee? het meer ligt midden in het land. de zee ligt rondom het land. zei komt van zeggen. Wat zeg je? Ik zei niets. Jawel! Je hebt iets gezegd! r. 28 Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. kon kon komt van kunnen. Kan jij zwemmen? Veel mensen kunnen niet zwemmen. Vroeger kon iedereen zwemmen. De meeste mensen konden toen zwemmen. Ik heb het nooit gekund. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. r. 29 zeiden zeiden komt van zeggen. Wat zeggen jullie? Wij zeiden niets. 15

16 Jawel! Jullie hebben iets gezegd! Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. r. 29 als... maar als... maar geeft een minimale voorwaarde aan: Als je maar kunt zwemmen = het enige wat je moet kunnen is zwemmen. Als je maar aanwezig bent! = Je hoeft alleen maar aanwezig te zijn! r. 29 kunt kunt of kan? kunt en kan is allebei goed hier: Als je maar kunt zwemmen! = Als je maar kan zwemmen! Zie de grammatica nummer 11 'kan-kun-kunt, zal-zul-zult, wil-wilt'. Les 3: Een dagje Amsterdam r. 1 met Erik Als je de telefoon opneemt, zeg je je naam: "Met...". Met Erik betekent dus: "Je spreekt met Erik". r. 2 ook Is Els er ook? = Is Els er misschien? 16

17 r. 2 mag r. 2 die Mag ik die even? betekent: 'Mag ik die even spreken?' Mag ik die even of: Mag ik haar even? Het is allebei goed. die wijst met iets meer nadruk. r. 3 ogenblikje Ogenblikje betekent: 'een ogenblikje', 'wacht even'. Ook: Moment. Momentje. r. 5 dat dat wijst naar iets dat een beetje verder weg is, of iets langer geleden is besproken. dat dagje = het dagje waar we eerder over gesproken hebben, waar we een afspraak over gemaakt hebben. r. 7 deze deze wijst naar iets in het hier-en-nu. r. 8 ons deze warmte = de warmte die we deze dagen hebben. r. 9 het ons of onze? Let op: het uitgangspunt, dus: ons uitgangspunt. het ontstaan: ontstaan is een werkwoord: Voor een werkwoord nooit de. Wat weet je over het ontstaan van de stad? Door het afsluiten van de Zuiderzee werd het veiliger. Het onthouden van al die nieuwe woorden valt niet mee. r. 9 de Riviernamen hebben altijd de: De Rijn, De Maas, De Waal r. 10 de zeventiende eeuw de zeventiende eeuw =

18 r. 10 werd werd komt van worden. Je koffie wordt koud! Gisteren werd het opeens koud. Het is nu echt winter geworden. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. r. 10 belangrijke belangrijke of belangrijk? Het is: de stad, dus ook: een belangrijke stad. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'. r. 10 handelsstad handelsstad = stad die van de handel leefde. In zo'n combinatie als handelsstad zegt het eertse gedeelte wat het is: een stad, en het tweede gedeelte geeft een eigenschap: die van de handel leefde. r. 11 lieten lieten komt van laten. Laten = iemand anders vragen iets te doen. Laten combineert meestal met een ander werkwoord: Ik laat me door de dokter onderzoeken. Zij lieten het stadhuis bouwen door een architect. r. 13 is Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. is geworden of heeft? Geworden gaat altijd samen met een vorm van zijn: r. 13 pas Je koffie is koud geworden. Amsterdam is een belangrijke handelsstad geworden. Pas geeft aan dat je het niet vroeg/laat/oud/ver/.../ vindt. 18

19 Pas in de 19de eeuw = niet eerder dan in de 19de eeuw. Het is pas acht uur! = niet later dan acht uur, nog maar acht uur. Hij is pas veertien = niet ouder dan veertien, nog maar veertien. We zijn pas bij les 3! = niet verder dan bij les 3, nog maar bij les 3. r. 13 de negentiende eeuw r. 14 jij De negentiende eeuw = wist jij dat of: wist je dat? r. 14 dankzij Met jij is er meer nadruk. (Ik weet dat, maar) wist jij dat (ook)? Dankzij = door. Maar met dankzij geef je aan dat het een goede ontwikkeling is. r. 14 die die wijst met enige nadruk naar iets of iemand. In dit geval moet je in de zin ervoor kijken. r. 14 is die = Lodewijk Napoleon. is geweest of heeft? Geweest combineert alleen met een vorm van zijn: Ben jij daar wel eens geweest? Nee, ik ben daar nooit geweest. Mijn ouders zijn er wel geweest. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. Hij is vier jaar koning van Holland geweest of: Hij was vier jaar koning van Holland? Het is allebei goed, hier. Met is geweest is het een historisch feit, met was een gebeurtenis. r. 15 jaar jaar of jaren? Na een getal meestal jaar in plaats van jaren. Net zo: uur, kilo, ons, meter, kilometer, euro, keer, maal, procent,...: Na 4 jaar vertrok hij weer uit Nederland. We moesten 3 uur wachten. Geeft u mij maar 2 kilo rode appelen. Wij wonen 6 kilometer van Rotterdam vandaan. 19

20 r. 15 te Dat boek kost maar 11 euro. Wij hebben twee keer per dag les, en dat vier maal per week. te vochtig of: erg vochtig? te geeft aan: meer dan goed is, meer dan acceptabel, voorbij het maximum: Het was erg vochtig, dus hij paste zijn kleding aan. Het was te vochtig, dus hij ging verhuizen. Het boek was erg duur, maar hij kocht het toch. Het boek was te duur, dus hij kocht het niet. r. 15 vond vond komt van vinden. Hoe vind je werk? Vroeger vond je makkelijker werk. Hoe heb jij jouw baan gevonden? Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. r. 16 ging ging komt van gaan. Hoe gaat het? Hoe ging je examen? Hoe is je examen gegaan? r. 16 dat Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. dat of die? Het is: het stadhuis, dus dan ook: het stadhuis dat sindsdien het paleis op de Dam heet. Zie de grammatica nummer 25 `de trein die...'. r. 18 is dat niet is dat niet... betekent: 'dat is toch...?' Je gebruikt deze combinatie als je iets bijna zeker weet, maar niet helemaal: Is dat niet Kees, die daar loopt? Hij heeft net zo'n jas! Is dat niet de Nieuwe Kerk? Die staat toch op de Dam? r. 18 daar daar = in de Nieuwe Kerk. 20

21 r. 18 leuke leuke of leuk? Het is de tentoonstelling, dus ook: een leuke tentoonstelling. Zie de grammatica nummer 5 'groot,grote'. r. 19 daarna daarna of nadat? Vergelijk: Nadat we de kerk bekeken hebben, gaan we de stad in. Daarna gaan we de stad in. Dus: Nadat leidt een aparte zin in; vormt een geheel met 'we... hebben'. Nadat is altijd deel van een 'eigen' zin. de stad in'. r. 19 opgezocht Daarna staat op zichzelf, is een los woord, op een lijn met de andere woorden in '... gaan we opgezocht komt van opzoeken. Zoek dat woord even op, wil je? Ik heb dat woord al eens opgezocht. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. rr maar liefst Maar liefst voor een getal geeft aan dat het heel veel is. Bij elkaar zijn de grachten maar liefst 75 kilometer lang. Amsterdam heeft maar liefst 240 bruggen. r. 20 ter wereld ter wereld = op de wereld. Je gebruikt deze combinatie alleen na woorden als: grootste, kleinste, langste, beste... r. 21 kilometer kilometer of kilometers? Na een getal meestal kilometer in plaats van kilometers. Net zo: jaar, uur, kilo, ons, meter, euro: 21

22 Wij wonen 6 kilometer van Rotterdam vandaan. Na 4 jaar vertrok hij weer uit Nederland. We moesten 3 uur wachten. Geeft u mij maar 2 kilo rode appelen. Dat boek kost maar 11 euro. r. 21 wel Wel + een getal geeft aan dat het veel is: Er zijn wel 240 bruggen in Amsterdam. De grachten zijn wel 75 kilometer lang. r. 22 de zeventiende eeuw de zeventiende eeuw = r. 22 vanwege r. 22 ten vanwege de groei van de bevolking = omdat de bevolking groeide. ten is een vorm van te. ten komt alleen in bepaalde combinaties voor: De grachten zijn aangelegd ten behoeve van de scheepvaart. De houding ten opzichte van het milieu is veranderd. Ten oosten van Nederland ligt Duitsland. r. 23 dat dat = het goederenvervoer r. 23 ging ging komt van gaan. Hoe gaat het? Hoe ging je examen? Is alles goed gegaan? Zie de grammatica nummer 30 'Onregelmatige werkwoorden'. r. 23 toen toen = in de 17de eeuw. r. 23 over water over water of over het water? Het is allebei goed. Let op vaste combinaties zonder het of de: over water op school aan tafel onder water naar huis te voet over land op tafel per trein 22

23 op straat op zolder r. 24 kooplui kooplui = koopmannen = kooplieden ook: zeelui = zeemannen = zeelieden werklui = werkmannen = werklieden r. 25 goederen Het woord goederen komt alleen in deze vorm voor. Het heeft meestal te maken met transport. r. 25 lagen lagen komt van liggen. Waar liggen mijn papieren? Gisteren lagen ze op tafel. Daar hebben ze de hele avond gelegen. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. r. 25 op zolder op zolder of op de zolder? Het is allebei goed. Let op vaste combinaties zonder het of de: over water op school aan tafel onder water naar huis te voet over land op tafel per trein op straat op zolder r. 26 hierna hierna = na de tocht langs de grachten. Let op: `na die' gebruiken we nooit. r. 26 te Te komt vaak voor met om: Het is beter om de teksten te herhalen. Het is interessant om het eiland te gaan bekijken. 23

24 r. 27 ten oosten van ten oosten van of in het oosten van? Let op: Duitsland ligt ten oosten van Nederland. Nederland ligt ten noorden van Belgie. Arnhem ligt in het oosten van Nederland. Groningen ligt in het noorden van Nederland. r. 27 Centraal centraal of centrale? Bekijk: Het Centraal Station Het Internationaal Gerechtshof het openbaar vervoer Het Stedelijk Museum het openbaar onderwijs het Sociaal Planbureau Combinaties met een het-woord die een instelling noemen, of een technische term of algemeen bekend begrip hebben meestal centraal/koninklijk/openbaar/... in plaats van centrale/koninklijke/openbare/.../. r. 27 ernaartoe Naartoe combineert met er, waar, daar, hier,...: Waar ga je naartoe? Ik ga daarnaartoe. Ga jij er ook naartoe? Ik kom naar je toe! Ga je ook naar die tentoonstelling toe? r. 28 fietspont fietspont = een pont voor fietsen In zulke combinaties geeft het tweede woord aan wat het is: een pont, en het eerste woord noemt een eigenschap: voor fietsen. r. 28 is is ontstaan of heeft? ontstaan gaat met zijn: 24

25 Er is een nieuwe wijk ontstaan. Hoe is die stad ontstaan? Zie de grammatica nummer 30 ' onregelmatige werkwoorden'. r. 28 dichtbebouwde dichtbebouwde of dichtbebouwd? het is: de wijk, dus ook: een dichtbebouwde wijk. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'. r. 28 weer weer = ook, net als in Amsterdam r. 29 nu nu = in dit geval, op het Java-eiland, anders dan in Amsterdam. r. 29 de twintigste eeuw de twintigste eeuw = r. 30 daarna daarna of nadat? Vergelijk: Nadat we het eiland bekeken hebben, gaan we wat eten. Daarna gaan we wat eten. Dus: Nadat leidt een aparte zin in; vormt een geheel met 'we het eiland bekeken hebben'. Nadat is altijd deel van een 'eigen' zin. Daarna staat op zichzelf, is een los woord, op een lijn met de andere woorden in '... gaan we wat eten'. r. 30 misschien misschien gebruik je in een beleefde vraag, of een voorzichtig voorstel: Heb je misschien even tijd? Wil je misschien wat eten? r. 30 wat Wat = iets 25

26 Les 4: Het rijtjeshuis titel rijtjeshuis een rijtjeshuis = een huis in een rijtje huizen. r. 1 eens Met eens wordt de uitnodiging een beetje onduidelijk. Het is niet duidelijk wanneer we langs moeten komen. r. 1 zeiden zeiden komt van zeggen. Wat zeggen jullie? Wij zeiden niets. Jawel, jullie hebben iets gezegd! r. 1 het Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. De combinatie is: 'het kwam er niet van'. De betekenis is: het gebeurde niet, we deden het steeds niet. Misschien komt het er nog eens van. Het kwam er steeds niet van. Het is er nog niet van gekomen. Dit woordje het heeft dezelfde functie als in: Hoe gaat het? Het komt allemaal goed. r. 1 kwam kwam komt van komen. Hoe kom je naar de les? Met de fiets? Gisteren kwam ik met de fiets, maar toen regende het. Nu ben ik met de trein gekomen, en nu schijnt de zon. rr. 1-2 Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. er van er hoort bij van. ervan = van het bezoek. Let op: van het gebruiken we nooit! 26

27 r. 3 pas pas = onlangs, kort geleden r. 3 nieuwe nieuwe of nieuw? Let op: Het is het huis, dus: het nieuwe huis Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'. r. 3 keurig keurig of keurige? Let op: die keurige huizen zijn keurig opgeruimd keurige rijtjes: ze staan keurig op een rijtje r. 4 één één met accenten, omdat er een contrast is: het zijn een paar huizen, en het is maar één dak. r. 4 ervoor ervoor = voor het huis. Let op: r. 5 erachter 'voor het' is FOUT! erachter = achter het huis. rr. 7-8 Let op: 'achter het' is FOUT! zien eruit r. 8 er De woorden zien eruit vormen één werkwoord. Ze zien er hetzelfde uit betekent: ze lijken op elkaar ze hebben dezelfde vorm, kleur,... Er aan het begin van een zin gaat vaak samen met 'variabele uitdrukkingen', zoals: iets: iemand: een probleem: mensen: Er is iets gebeurd. Is er iemand? Er is dan wel een probleem! Er zijn mensen die dat niet erg vinden. 27

28 veel mensen: planten: Er zijn niet veel mensen gekomen. Er staan planten voor het raam. Het is niet belangrijk wat precies, welke persoon, wat voor probleem, welke mensen, welke planten. Zie de grammatica nummer 27 'er'. r. 10 te hebben Ze hebben niets te verbergen = er is niets wat ze willen verbergen. Ze hebben veel te doen = ze hebben het druk, ze moeten veel doen Heb je iets te eten? = heb je iets wat we kunnen eten? r. 10 trouwens trouwens geeft extra informatie, die bijzonder belangrijk is voor wat net gezegd is. Het Nederlands is makkelijk. Alle talen zijn trouwens gemakkelijk (dus het Nederlands dan natuurlijk ook). Zouden ze niets te verbergen hebben achter die gordijnen? Grote ramen trouwens! (Dan kunnen ze natuurlijk niets verbergen) r. 12 aan aan vormt een geheel met bieden: aanbieden. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, terugkomen,...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANbieden. Dan staan de stukjes OP, WEG, AAN achteraan in de zin: Hoe laat sta jij meestal op? Ik ga vandaag om 8 uur weg. Wij bieden onze bloemen aan. r. 13 paraplu's paraplu's met een komma voor de s. Alle woorden op -a, -o, -i, -u, -y krijgen in het meervoud -s, met een komma ervoor: Te veel auto's Amsterdamse taxi's mooie programma's Nederlandse baby's onze paraplu's De komma is om de uitspraak duidelijk te maken. Het eind van het woord programma's klinkt als Maas. Programmas, zonder komma, zou men kunnen uitspreken met mas op het eind van het woord.. 28

29 En dat is niet de bedoeling. r. 13 speciale speciale of speciaal? het is: de bak, dan ook: een speciale bak. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'. r. 14 ons Let op: Ze zagen ons. Ze begroetten ons. Ze deden ons open. Net zo: Ze gingen ons voor. r. 14 voor voor vormt een geheel met gaan: voorgaan. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan,...'. De uitspraak is OPstaan, WEGgaan, VOORgaan, met het accent op OP, WEG, en VOOR. Dan staan de stukjes OP, WEG en VOOR meestal achteraan in de zin: Hoe laat sta jij meestal op? Ik ga vandaag niet te laat weg. Ze gaan ons voor. r. 14 de woonkamer in de woonkamer in of in de woonkamer? de woonkamer in geeft aan dat er beweging is, in de woonkamer is vaak meer statisch. Hij liep de hele stad door. Hij rende het huis uit. r. 15 nou Nou gebruik je als je even na wilt denken: Ga je mee? Nou, ik weet het nog niet zeker! Wil je thee? Nou... graag! r. 15 tóch tóch, met accent, gebruik je vaak bij iets onverwachts, een toevallige samenloop van omstandigheden: Nu je hier tóch bent, kun je me even helpen? Als je tóch naar de stad moet, post deze brief dan even. 29

30 Als je tóch thee zet, wil ik wel een kopje. r. 15 graag graag = dan willen we graag een kopje thee. r. 17 daarnaast daarnaast = naast de piano. Let op: 'naast die' is FOUT! Zie de grammatica nummer 24 'De kamer=hij (die)'. r. 18 Eén Eén met een accent, omdat er een contrast is: er zijn vier hoeken, maar één van die hoeken is voor de kinderen. r. 19 auto's auto's met een komma voor de s. Alle woorden op -a, -o, -i, -u, -y krijgen in het meervoud 's: Twee auto's Veel taxi's Mooie programma's Nederlandse baby's paraplu's De komma is om de uitspraak duidelijk te maken. Het eind van het woord auto's klinkt als toos. Autos, zonder komma, zou men kunnen uitspreken met tos op het eind van het woord.. En dat is niet de bedoeling. r. 19 de kamer in de kamer in of in de kamer? de kamer in geeft aan dat er beweging is, in de kamer is vaak meer statisch. Ze liepen de stad door. Hij rende het huis uit. We liepen de kamer in. r. 19 er Er aan het begin van een zin gaat vaak samen met 'variabelen', zoals bijvoorbeeld: iets: Er is iets gebeurd. iemand: Is er iemand? een probleem: Er is wel een probleem. mensen: Komen er genoeg mensen? een bankstel: Er stond een bankstel. Het is niet duidelijk wat precies, welke persoon, wat voor probleem, welke mensen, wat 30

31 voor bankstel. Zie de grammatica nummer 27 'er'. r. 20 lage lage of laag? Het is: de tafel, dan ook: een lage tafel. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'. r. 20 glazen glazen Veel woorden die het materiaal van iets noemen, gaan vaak uit op -en: houten stoeltjes = van hout ijzeren sloten = van ijzer betonnen woningen = van beton stalen zenuwen = van staal zilveren sieraden = van zilver gouden ringen = van goud glazen tafel = van glas r. 21 erop erop = op het fotoalbum. Let op: 'op het' is FOUT! Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij (die)'. r. 22 er Er aan het begin van een zin gaat vaak samen met 'variabelen', zoals bijvoorbeeld: iets: Er is iets gebeurd. iemand: Is er iemand? een probleem: Er is wel een probleem. mensen: Komen er genoeg mensen? een bankstel: Er stond een bankstel. Het is niet duidelijk wat precies, welke persoon, wat voor probleem, welke mensen, wat voor bankstel. Zie de grammatica nummer 27 'er'. r. 23 één één met accenten, omdat er een contrast is: er hangen allerlei platen, maar op één van die platen staan zonnebloemen. r. 25 op zolder op zolder of op de zolder? Let op vaste combinaties zonder het of de: op zolder over water aan tafel op tafel per trein ter wereld 31

32 op straat onder water met vakantie op school over land naar huis r. 25 er Er aan het begin van een zin gaat vaak samen met 'variabelen', zoals bijvoorbeeld: iets: Er is iets gebeurd. iemand: Is er iemand? een probleem: Er is wel een probleem. mensen: Komen er genoeg mensen? een bankstel: Er stond een bankstel. Het is niet duidelijk wat precies, welke persoon, wat voor probleem, welke mensen, wat voor bankstel. Zie de grammatica nummer 27 'er'. r. 27 uit school uit school of uit de school? Let op vaste combinaties zonder het of de: op zolder over water aan tafel in huis op tafel per trein ter wereld uit school op straat onder water met vakantie op reis op school over land naar huis van school r. 28 eerst r. 28 zich Eerst: voordat ze een koekje mogen. zich hoort bij voorstellen. r. 28 in Zie de grammatica nummer 19 'zich thuis voelen'. in vomt een geheel met schenken: inschenken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan,...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, INschenken. Dan staan de stukjes OP, WEG, IN meestal achteraan in de zin. Hoe laat sta jij meestal op? Ik ga vandaag voor half 8 weg. Ze schenken snel een glas in. r. 29 dan maar Met dan maar geef je aan dat je het er niet helemaal mee eens bent, maar het toch maar goed vindt. Geef mij die rode appelen dan maar (die groene zijn me te duur). 32

33 Neem mijn fiets dan maar (Ik heb hem eigenlijk zelf nodig). r. 30 voor zessen voor zessen = voor zes uur. Ook: voor enen = voor een uur na vieren = na vier uur tegen zevenen = tegen zeven uur r. 30 thuis thuis = '... moeten jullie thuis zijn'. thuis = in huis. Ben jij vanavond thuis? Ja, ik blijf de hele avond thuis. Maar ik heb mijn boek op het instituut laten liggen! Maar: Ik ga naar huis. Les 5: Hoe leer je een taal? r. 2 een heleboel een heleboel is een combinatie. Hij betekent hetzelfde als 'veel'. Veel woorden zijn bekend = Een heleboel woorden zijn bekend. Let op: Het werkwoord staat in het meervoud: r. 2 pas Er kwamen een heleboel gasten. Een heleboel woorden zijn bekend. Pas als betekent zoiets als: 'niet eerder dan', 'niet ouder dan', 'niet verder dan',... Hij kan pas om drie uur komen = niet eerder dan om drie uur. Ze is pas 13 = niet ouder dan 13. We zijn pas bij les 5 = niet verder dan les 5. Pas als je 3000 woorden kent = niet voordat je.... r. 2 kent kent of kunt? 33

34 Kennen betekent: eerder gezien/gelezen/geleerd/ontmoet hebben: Ik ken deze film geloof ik! Je kent nu ongeveer 3000 woorden. Kennen wij elkaar al? Kunnen combineert meestal met een werkwoord: Kun je niet zeilen? Geeft niet. Als je maar kunt zwemmen! r. 2 kun kun of ken? Kunnen combineert meestal met een werkwoord: Kun je goed zeilen? Als je maar kunt zwemmen! Kun je je een beetje redden? Kennen betekent: eerder gezien/geleerd/ontmoet hebben: Ik ken deze film geloof ik! Kennen wij elkaar al? r. 3 je je hoort bij redden. Kan hij zich wel enigszins redden? Kunnen zij zich wel enigszins redden? Kan jij je al een beetje redden? Kan je je al een beetje redden? Zie de grammatica nummer 19 'zich thuis voelen'. r. 4 zo zo = op die manier. Let op: Voor het Engelse woordje 'so' gebruiken we in het Nederlands: dus! r. 7 hele hele of heel? Het is de tekst, dan dus ook: een hele tekst. Zie de grammatica nummer 5 'groot,grote'. r. 8 heel heel of hele? Let op: Het is het boek, dus ook: een heel boek. Zie de grammatica nummer 5 'groot,grote'. r. 8 helemaal 34

35 helemáál betekent hier zoiets als: 'zeker'. Ik hou van muziek; als je erop kunt dansen is het helemáál goed. Een tekst uit je hoofd leren leren is moeilijk; een heel boek helemáál. Ik houd niet van muziek, en van dansmuziek al helemáál niet. r. 9 aan het werk 'Je moet aan het werk' betekent: je moet gaan werken, je moet wat gaan doen. r. 10 zoek zoek vormt een geheel met op: opzoeken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan,...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OPzoeken. Dan staan de stukjes OP en WEG meestal ergans achteraan in de zin: Ik sta om half zeven op. Ga je nu al weg? Daarna zoek ik de onbekende woorden op. r. 10 op op vormt een geheel met zoek: opzoeken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan,...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OPzoeken. Dan staan de stukjes OP en WEG meestal ergans achteraan in de zin: Ik sta om half zeven op. Ga je nu al weg? Daarna zoek ik de onbekende woorden op. r. 10 daarna daarna of nadat? Let op: daarna = vervolgens, later. nadat is het begin van een kleiner zinnetje: Nadat ik de cursus afgemaakt heb, ga ik werk zoeken = Daarna ga ik werk zoeken. Nadat je alle woorden opgezocht hebt, ga je de cd beluisteren = Daarna ga je de cd beluisteren. Let op: Na dat ga je de cd beluisteren. is FOUT! 35

36 Het moet zijn: Daarna ga je de cd beluisteren. r. 10 beluisteren beluisteren of luisteren? Let op: Ik luister naar het programma. Ik beluister het programma. Net zo: Ze kijkt naar de auto. Ze bekijkt de auto. We spreken over de politiek. We bespreken de politiek. r. 11 hele hele of heel? Let op: Het is de tekst, dus ook: een hele tekst. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'. r. 11 elke elke of elk? Let op: Het is de zin, dus ook: elke zin. Zie de grammatica nummer 3 'de, het'. r. 11 elk elk of elke? Let op: Het is het woord, dus ook: elk woord. Zie de grammatica nummer 3 'de, het'. r. 12 zeg vormt een geheel met na: nazeggen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan,...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, NAzeggen. Dan staan de stukjes OP, WEG, NA meestal ergans achteraan in de zin: Ik sta om half zeven op. Ga je nu al weg? Zeg daarna alle woorden na. r. 12 na na vormt een geheel met zeg: nazeggen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan,...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, NAzeggen. 36

37 Dan staan de stukjes OP, WEG, NA meestal ergans achteraan in de zin: Ik sta om half zeven op. Ga je nu al weg? Zeg daarna alle woorden na. r. 13 waar waar hoort bij voor. Voor welk doel doe je het? = Waarvoor doe je het? = Waar doe je het voor? Let op: voor wat doe je het? is FOUT! Wat doe je het voor? is ook FOUT! Het moet zijn: Waarvoor doe je het? of: Waar doe je het voor? r. 13 voor voor hoort bij waar. Voor welk doel doe je het? = Waarvoor doe je het? = waar doe je het voor? Let op: voor wat doe je het? is FOUT! Het moet zijn: Waarvoor doe je het? of: Waar doe je het voor? r. 13 nieuws Iets nieuws of: iets nieuw? Er moet in deze combinatie altijd een -s achter nieuw, gek, aardig, goedkoper,...: Heb je iets nieuws geleerd? Er is iets geks gebeurd. Heeft hij dan niets aardigs gezegd? Heeft u niets goedkopers? r. 13 hem hem = de gatentekst. r. 14 in Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij'. in vormt een geheel met vullen: invullen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan,...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, INvullen. Dan komt te tussen de stukjes op, weg, in en het werkwoord te staan: Ik probeer om half zeven op te staan. 37

38 r. 14 te Ik ben van plan niet te laat weg te gaan. Het is vervelend om hem tijdens de les in te vullen. te komt vaak voor na om: Is het moeilijk om een taal te leren? Het belangrijkste is om veel woorden te leren. Hij vroeg mij om zijn fiets vast te houden. r. 14 vullen vullen in vormt een geheel met in: invullen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan,...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, INvullen. Dan komt te tussen de stukjes op, weg, in en het werkwoord te staan: Ik probeer om half zeven op te staan. Ik ben van plan niet te laat weg te gaan. Het is vervelend om hem tijdens de les in te vullen. r. 14 daarvoor daarvoor of voordat? Let op: daarvoor = voor het invullen in de les = voor dat doel voordat is het begin van een kleiner zinnetje. Daarvoor kun je niet met de gatentekst beginnen. = Voordat je de tekst goed geleerd hebt, kun je niet met de gatentekst beginnen. Daarvoor drink ik een kopje thee = Voordat ik van huis ga, drink ik een kopje thee Let op: Voor dat is hij niet bedoeld. is FOUT! r. 14 hij Het moet zijn: Daarvoor is hij niet bedoeld. r. 15 of hij = de gatentekst. Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij'. Vergelijk: 38

39 Weet je of we een toets hebben? (hebben we een toets of niet?) Ze vraagt of ze mee mag. (mag ze of mag ze niet?). Ga je even kijken of er iemand is? (is er iemand of niet?) Controleer of je licht brandt! (brandt het of niet?) Daarmee controleer je of je de tekst al kent. (ken je hem al of nog niet?) r. 15 kent kent of kunt? Kent betekent: eerder gezien/gelezen/geleerd/ontmoet hebben: Kent u die film? Je kent nu ongeveer 3000 woorden. Kennen wij elkaar al? Kunt combineert meestal met een werkwoord: r. 16 hem Kunt u niet zeilen? Dat geeft niet. Als u maar kunt zwemmen! hem = de gatentekst. Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij'. r. 16 gedurende Gedurende of terwijl? Let op: Gedurende de les = tijdens de les = terwijl ze les hebben. gedurende combineert met: de les het eten die dag zijn aanwezigheid... terwijl is het begin van een kleiner zinnetje. Gedurende de les maken ze de gatentekst. = Tijdens de les maken ze de gatentekst. = Terwijl ze les hebben, maken ze de gatentekst. r. 17 heeft heeft of hebben? Iedereen = alle mensen. Maar toch: Iedereen heeft een mobieltje. = Alle mensen hebben een mobieltje. Iedereen is tevreden = Alle mensen zijn tevreden. 39

40 r. 19 over Iedereen heeft de cd beluisterd = Alle cursisten hebben de cd beluisterd. Het is: praten over iets. Ook: Hij vertelt over zijn vakantie. Het boek gaat over zeilen. Een verhaal over de Noordpool. Een brief over stoppen met roken. r. 19 het Vóór een werkwoord nooit de: Een taal leren = het leren van een taal. Je huis inrichten = het inrichten van je huis. r. 19 van het + werkwoord + van + ding/persoon: Het leren van een taal valt meestal wel mee. Het inrichten van je huis kost meestal wel wat tijd. Het goed leren kennen van Nederlanders is niet zo makkelijk. r. 22 dat Dat is een hulpmiddel of: Die is een hulpmiddel? (Het is: Die grammatica!) Het is: Dat is een hulpmiddel. Let op: dat/ dit/het + zijn + een ding/persoon: Dit is de woonkamer, en dat is de keuken. Mijn buren, dat zijn aardige mensen. De grammatica? Dat is niet meer dan een hulpmiddel. r. 29 spreek spreek vormt een geheel met uit: uitspreken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan,...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, UITspreken. Dan staan de stukjes OP, WEG, UIT meestal ergans achteraan in de zin: Ik sta om half zeven op. Ga je nu al weg? Spreek de antwoorden hardop uit. 40

41 r. 29 ze r. 29 uit ze = die antwoorden. Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij'. uit vormt een geheel met spreek: uitspreken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan,...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, UITspreken. Dan staan de stukjes OP, WEG, UIT meestal ergans achteraan in de zin: Ik sta om half zeven op. Ga je nu al weg? Spreek de antwoorden hardop uit. r. 26 voorin voorin = voor in het boek r. 24 tien tegen een tien tegen een dat... = het is zeker dat... Vergelijk: Tien tegen een dat het morgen regent! Tien tegen een dat ik niet alle woorden onthouden heb! Tien tegen een dat ik niet alle vragen kan beantwoorden! Les 6: Op het platteland r. 1 op Hij woont op een boerderij maar: Hij woont in een flat. Net zo: Ik woon op het platteland. Hij woont op het eiland Texel. Ik woon op de Haarlemmerdijk. Zij woont op kamers. Hij woont op de zesde verdieping Ik woon op nummer achttien. r. 3 zochten Zij woont in de stad. Ik woon in de provincie Utrecht. Hij woont aan een gracht. Ik woon in een eigen huis. Hij woont in een rustige buurt. zochten komt van zoeken: Ik zoek een nieuwe woning. Nellie en Kees zochten een nieuwe woning. Ik heb nu een heel jaar een nieuwe woning gezocht. Zie de grammatica nummer 30 41

42 'onregelmatige werkwoorden'. r. 5 somber somber of sombere? Het is: het winkelcentrum, dan ook: een somber winkelcentrum. r. 6 uit Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'. de stad uit of uit de stad? de stad uit, met uit achteraan, geeft aan dat er een verplaatsing is, een beweging naar een andere plaats. We liepen de woonkamer in. We liepen het dorp door. We fietsten de stad uit. r. 9 gedaan gedaan komt van doen: Wat doe je vanavond? Wat deed je gisteravond? Ik heb niets bijzonders gedaan. r. 10 doende Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. doende komt van doen. Al doende leert men is een uitdrukking: je leert steeds meer door het te doen. Van elk werkwoord kan je een vorm op -de maken: Bestaan er ook sprekende computers? = computers die spreken. Met draaiende motor wachtte hij ons op. = de motor bleef draaien. Is het een boeiend boek? = een interessant boek. r. 11 alle alle of al de? Het kan allebei. Vergelijk: Alle woorden zijn vertaald. Alle cursisten zijn geslaagd. Is alle thee op?? Al de woorden zijn vertaald. Al de cursisten zijn geslaagd. Is al de thee op? 42

43 r. 11 uit eigen tuin uit eigen tuin of: uit de eigen tuin? Het kan allebei. Combinaties als uit eigen tuin, zonder de, komen vaker voor met eigen: Iedereen heeft die producten in eigen land weleens gezien. Hij heeft dat met eigen geld betaald. Zij heeft naar eigen inzicht gehandeld. r. 11 op tafel op tafel of op de tafel? Het is allebei mogelijk. Ook zonder de/het: r. 13 nu op straat, in huis, per trein, op school, naar huis, ter wereld, op weg, uit huis, te voet Nu is hier het begin van een tweede, interne zin. Nu alles begint te groeien, Doordat alles begint te groeien, Met al die bloeiende planten overal, Toen alles begon te groeien, r. 15 laat heb ik veel werk. heb ik veel werk. heb ik veel werk. had ik veel werk. laten combineert vaak met een ander werkwoord: Ik laat jullie het dorp zien = ik toon jullie het dorp. Laat je je niet door een dokter onderzoeken? = ga je niet naar de dokter voor een onderzoek? Zij laten iedereen teveel betalen = Zij vragen altijd teveel geld. r. 15 wijst wijst vormt een geheel met aan: aanwijzen. Zie de grammatica nummer 17 ' opstaan, weggaan,...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANwijzen. Dan staan de stukjes OP, WEG, AAN meestal ergen achteraan in de zin: Ik sta meestal om zeven uur op. We gaan vanavod niet te laat weg. Hij wijst alles aan. r. 15 aan aan vormt een geheel met wijst: aanwijzen. 43

44 Zie de grammatica nummer 17 ' opstaan, weggaan,...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANwijzen. Dan staan de stukjes OP, WEG, AAN meestal ergen achteraan in de zin: Ik sta meestal om zeven uur op. We gaan vanavod niet te laat weg. Hij wijst alles aan. r. 17 paard en wagen paard en wagen of het paard en de wagen? Er zijn veel combinaties met en, zonder de/het: Er wordt nu weer vaker gecontroleerd in trein, bus en tram. Moeder en kind maken het goed. Met mes en vork eten vind ik makkelijker dan met stokjes. Op radio en tv besteden ze er aandacht aan. r. 18 hij hij of het? Het is: de school, dus ook: hij. r. 18 te Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij'. te weinig = niet genoeg, onder het minimum. Vergelijk: Op die school zitten erg weinig leerlingen, dus de klassen zijn klein. Op die school zitten te weinig leerlingen, dus hij wordt opgeheven. r. 20 wat voor r. 20 er wat voor mensen betekent: welke soort mensen, waar komen ze vandaan, zijn het aardige mensen...? er wordt vaak gebruikt met 'variabele' uitdrukkingen als: wat? Wat is er? iets, niets Er is niets! iemand Is er iemand? wie? Wie doet er mee? een probleem Er is wel een probleem. een klant Er belt een klant. welke mogelijkheden? Welke mogelijkheden zijn er? wat voor mensen? Wat voor mensen wonen er? 44

45 r. 20 je hebt je hebt betekent net zoiets als: er is of er zijn. Heb je ook wel eens mooie zomers in Nederland? Daar heb je de mooiste cafés. r. 21 vandaan vandaan combineert met er, daar, waar, ergens, ergens anders,...: Ik kom er net vandaan! Waar kom jij vandaan? Daar kom ik ook vandaan! Zij komen ergens anders vandaan. r. 22 echte echte of echt? Het is: de gemeenschap, dan ook: een echte gemeenschap. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'. r. 23 die die actie = die protesten tegen de opheffinmg van de school. r. 24 wel die wijst naar iets (of iemand) op enige afstand. Hier: je moet een paar zinnen terug kijken. wel achttien: wel voor een getal betekent: ' dat is veel'! r. 27 mogelijkheden mogelijkheden of mogelijkheiden? Mogelijkheden! Let op: het is altijd: -heden. De overheid - de lagere overheden. De moeilijkheid - geen moeilijkheden. De eenheid - de eenheden. r. 28 niettemin niettemin = toch. niettemin is schrijftaal. r. 29 al te al te = heel erg 45

Tweede ronde Nederlands voor buitenlanders

Tweede ronde Nederlands voor buitenlanders Tweede ronde Nederlands voor buitenlanders Tweede herziene editie C. Wesdijk A. Blom Oefenboek Inhoud Voorwoord 7 Voor de cursist 8 Voor de docent 10 1 Geachte cursist 13 2 Nederland, waar ligt dat eigenlijk?

Nadere informatie

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd.

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd. Grammaticaoefeningen 3 Wonen en vervoer Werkwoorden in een andere tijd Oefening 1 Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd. 1 Begrijp je deze informatie? ja / nee,

Nadere informatie

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 MEMORY WOORDEN 1.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 ik jij hij zij wij jullie zij de baby het kind ja nee de naam TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 2 MEMORY WOORDEN 1.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 5 Gemeente

Spreekopdrachten thema 5 Gemeente Spreekopdrachten thema 5 Gemeente Opdracht 2 bij 5.1 ** Bedenk nu zelf een gesprek. Cursist A: je werkt op het gemeentehuis. Cursist B: je bent bij het gemeentehuis. Kies zelf wat je daar komt doen: bijvoorbeeld

Nadere informatie

Te huur HOOFDSTUK 4 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik woon in een flat op de vierde... a verdieping b appartement

Te huur HOOFDSTUK 4 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik woon in een flat op de vierde... a verdieping b appartement 51 51 HOOFDSTUK 4 Te huur WOORDEN 1 1 Ik woon in een flat op de vierde.... a verdieping b appartement 2 Het is een rijtjeshuis met een grote woonkamer en drie.... a tuinen b slaapkamers 3 Mijn woonkamer

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen Boven: Spreekopdrachten thema 4 Wonen Opdracht 2 bij 4.1 * slaapkamer 2 trap Beneden: tuin garage TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 4-1 Opdracht 3 bij 4.1 ** Vertel. Wat voor huis heb jij? - Woon je in

Nadere informatie

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. Woordenlijst bij hoofdstuk 4 de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. alleen zonder andere mensen Hij is niet getrouwd. Hij woont helemaal a, zonder familie.

Nadere informatie

Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

Lesbrief 14. Naar personeelszaken. http://www.edusom.nl Thema Op het werk Lesbrief 14. Naar personeelszaken. Wat leert u in deze les? Wanneer u zeggen en wanneer jij zeggen. Je mening geven en naar een mening vragen. De voltooide tijd gebruiken.

Nadere informatie

Lesbrief 8. Een taxi bellen

Lesbrief 8. Een taxi bellen www.edusom.nl Opstartlessen Lesbrief 8. Een taxi bellen Wat leert u in deze les? Een taxi bellen. Het tegenovergestelde van dingen zeggen. Zeggen wat u mooi vindt, of waar u gek op bent. Veel succes! Deze

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen Spreekopdrachten thema 4 Wonen Opdracht 1 bij 4.1 ** Uitleg voor de docent: Op de volgende pagina vind je een blad met plaatjes. Knip de plaatjes uit en doe ze in een envelop. Geef elk tweetal een envelop.

Nadere informatie

Hoe gaat het met je studie?

Hoe gaat het met je studie? 195 195 HOOFDSTUK 12 Hoe gaat het met je studie? WOORDEN 1 Kies uit: onvoldoende controleren gymnastiek mening huiswerk 1 Heb je je al gemaakt? 2 Ik was op school niet zo goed in. Ik vond sport niet leuk.

Nadere informatie

Een retour Rotterdam

Een retour Rotterdam 71 71 HOOFDSTUK 5 Een retour Rotterdam WOORDEN 1 Wat hoort bij elkaar? 1 zebrapad a pinnen 2 auto b binnengaan 3 automaat c oversteken 4 ingang d parkeren 2 Kies uit: tram vertraging door de week strippenkaart

Nadere informatie

Actielessen. Lesbrief 1. Nederlands leren. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Actielessen. Lesbrief 1. Nederlands leren. Wat leert u in deze les? Veel succes! http://www.edusom.nl Actielessen Lesbrief 1. Nederlands leren Wat leert u in deze les? Op welke manieren je Nederlands kunt leren. Zinnen met als. Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente

Nadere informatie

Thema In en om het huis.

Thema In en om het huis. http://www.edusom.nl Thema In en om het huis. Les 22. Een huis zoeken Wat leert u in deze les? Praten over uw huis Informatie over het vinden van een nieuwe woning Praten over wat afgelopen is Veel succes!

Nadere informatie

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes http://www.edusom.nl Thema Nederlandse cultuur en gewoontes Lesbrief 32. Mag ik even uitpraten? Wat leert u in deze les? Eén lange zin maken van twee korte zinnen. Je mening geven. Veel succes! Deze les

Nadere informatie

Thema Op het werk. Lesbrief 12. In de pauze.

Thema Op het werk. Lesbrief 12. In de pauze. http://www.edusom.nl Thema Op het werk Lesbrief 12. In de pauze. Wat leert u in deze les? Iemand gelijk geven. Nee zeggen. Uw mening geven. Van twee woorden één woord maken. Veel succes! Deze les is ontwikkeld

Nadere informatie

1 Werkwoord. (wonen, werken, lopen,...) 8 Grammatica is niet moeilijk. wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden.

1 Werkwoord. (wonen, werken, lopen,...) 8 Grammatica is niet moeilijk. wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden. 1 Werkwoord (wonen, werken, lopen,...) wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden. 8 Grammatica is niet moeilijk 1.1 woon, woont, wonen Ik woon nu in Nederland. Jij woont nu in Nederland. U woont nu

Nadere informatie

Grammatica. Inhoud. 1. De en het. 2. Meervoud. 3. Werkwoord. 4. Vraagwoorden. 5. Zinnen maken Zinnen maken 2. 7.

Grammatica. Inhoud. 1. De en het. 2. Meervoud. 3. Werkwoord. 4. Vraagwoorden. 5. Zinnen maken Zinnen maken 2. 7. Grammatica Inhoud 1. De en het 2. Meervoud 3. Werkwoord 4. Vraagwoorden 5. Zinnen maken 1 6. Zinnen maken 2 7. Zinnen maken 3 8. Zinnen maken 4 9. Niet en geen 10. Lange woorden 11. Het verkleinwoord 12.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 7 Werken

Spreekopdrachten thema 7 Werken Spreekopdrachten thema 7 Werken Opdracht 2 bij 7.2 ** Knip de volgende pagina door. Je bent leidinggevende in een restaurant. Vandaag is de eerste werkdag van een nieuwe werknemer. Leg uit wat hij moet

Nadere informatie

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel Veertien leesteksten Leesvaardigheid A1 Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek Ad Appel Uitgave: Appel, Aerdenhout 2011-2016 Verkoopprijs: 1,95 Ad Appel Te bestellen via www.adappelshop.nl

Nadere informatie

2002/2003 SPREKEN EXAMEN I. Voorbeeldexamen Tijdsduur ± 30 minuten. Opgavenboekje. Examennummer kandidaat: Aanwijzingen. Staatsexamen Nederlands

2002/2003 SPREKEN EXAMEN I. Voorbeeldexamen Tijdsduur ± 30 minuten. Opgavenboekje. Examennummer kandidaat: Aanwijzingen. Staatsexamen Nederlands SPREKEN EXAMEN I Voorbeeldexamen Tijdsduur ± 30 minuten 2002/2003 Opgavenboekje Examennummer kandidaat: Aanwijzingen Staatsexamen Nederlands NT als tweede taal 2 U gaat een spreektoets maken. De toets

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer Spreekopdrachten thema 3 Vervoer Opdracht 1 bij 3.1 Jullie zijn op straat. Cursist A: je wilt met de taxi reizen. Cursist B: je bent taxichauffeur. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1.

Nadere informatie

Pluslessen. Les 42. Contact met elkaar. Wat leert u in deze les? Succes! 0 Een praatje beginnen met onbekenden.

Pluslessen. Les 42. Contact met elkaar. Wat leert u in deze les? Succes!  0 Een praatje beginnen met onbekenden. http://www.edusom.nl Pluslessen Les 42. Contact met elkaar Wat leert u in deze les? 0 Een praatje beginnen met onbekenden. 0 Praten over uw persoonlijke situatie. 0 Vriendelijk zeggen wat iemand moet doen.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen Opdracht 1 bij 8.2 Lees de vragen. Geef antwoord. 1. Kun je bij jou in de buurt cursussen volgen? Waar dan? 2. Volg jij een cursus of heb je een cursus gevolgd? Welke

Nadere informatie

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Informatie vragen bij een instelling http://www.edusom.nl Thema Informatie vragen bij een instelling Les 29. Bellen over een probleem Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren over een probleem op het werk. Woorden die aangeven hoe vaak

Nadere informatie

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Het functioneringsgesprek.

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Het functioneringsgesprek. http://www.edusom.nl Thema Op het werk Lesbrief 15. Het functioneringsgesprek. Wat leert u in deze les? Moeten en hoeven gebruiken. Vragen hoe het met uw kind gaat. Veel succes! Deze les is ontwikkeld

Nadere informatie

1. Luisteren. 2. Luisteren

1. Luisteren. 2. Luisteren 1. Luisteren Lees eerst de zinnen 1 t/m 5. 1. Maria komt uit het zuiden van Brazilië. 2. Maria heeft twee zussen en een broer. 3. De vriendin van Maria heet Jaap. 4. Den Haag ligt in de provincie Zuid-Holland.

Nadere informatie

Opstartlessen. Les 2. Wonen. Wat leert u in deze les? Veel succes! Een gesprek voeren over wonen. Zeggen hoe u woont.

Opstartlessen. Les 2. Wonen. Wat leert u in deze les? Veel succes! Een gesprek voeren over wonen. Zeggen hoe u woont. www.edusom.nl Opstartlessen Les 2. Wonen Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren over wonen. Zeggen hoe u woont. Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam

Nadere informatie

Rick de Leeuw. Hou me stevig vast

Rick de Leeuw. Hou me stevig vast Rick de Leeuw Hou me stevig vast Ik zit op de trap En luister naar de radio Er klinkt een mooi en triestig lied Ik neurie zachtjes mee Ik wil muziek als het sneeuwt Ook al sneeuwt het nu even niet Ik neem

Nadere informatie

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie Herhalingsoefeningen Thema 3 Familie en relaties 1 Woorden Familie Lees de zinnen over de familie van Simon en Els. Schrijf de volgende namen in de stamboom: Hans, Helena, Hester, Joke, Mark, Michiel,

Nadere informatie

Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht.

Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht. http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht. Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren met de leerkracht. Zinnen maken met omdat. Hulp vragen. Veel succes! Deze les

Nadere informatie

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen. 103 103 HOOFDSTUK 7 Wat gaan we doen? WOORDEN 1 Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen. 2 Op 22 november zijn we 25 jaar

Nadere informatie

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin. 61 61 REGELS 1 Onderstreep de pluralisvorm in de zin. 1 Ik woon met mijn gezin in een rijtjeshuis met vier slaapkamers. 2 De vijf appartementen in deze flat zijn heel klein. 3 Hij heeft een groot huis

Nadere informatie

REGELS. Onderstreep het onregelmatige werkwoord in de zin.

REGELS. Onderstreep het onregelmatige werkwoord in de zin. 261 261 REGELS 1 Onderstreep het onregelmatige werkwoord in de zin. 1 Kun je het boek even aanpakken? 2 Het hangt ervan af of je het goed aantekent. 3 Voordat ik het bekendmaak, zal ik je bellen. 4 Ik

Nadere informatie

KLEM. Katja en Udo in de schulden. Anne-Rose Hermer

KLEM. Katja en Udo in de schulden. Anne-Rose Hermer KLEM Katja en Udo in de schulden Anne-Rose Hermer Dit boek heeft het keurmerk Makkelijk Lezen 1 Katja ontmoet Udo Katja is bijna negentien jaar. Ze woont nog bij haar ouders. Katja werkt in een warenhuis.

Nadere informatie

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave Thema 3 Vervoer Inhoudsopgave 3.1 Met de taxi 155 3.2 Regels in het verkeer 156 3.3 De tijd 157 3.4 Reizen met de trein 160 3.5 Wie, wat, waar? 161 3.6 Komen en gaan 163 3.7 Reizen met de auto 165 3.8

Nadere informatie

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design Woord voor Woord is een programma mondelinge vaardigheden NT2 voor analfabete beginners. Het omvat 12 lessen. De ontwikkeling van het programma en de daarbij behorende video s is mogelijk gemaakt door

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 1 Nederland

Spreekopdrachten thema 1 Nederland Spreekopdrachten thema 1 Nederland Opdracht 1 bij 1.3 ** Speel het spel met de groep. Uitleg voor de docent: De docent begint. Hij zegt wat hij kan. Bijvoorbeeld: Ik kan koken. Laat de eerste cursist herhalen

Nadere informatie

Naam: Waar woon jij? Vraag 1b. Waarom wonen veel mensen in Kenia in een hut? Vraag 1a. In wat voor soort huis woon jij?

Naam: Waar woon jij? Vraag 1b. Waarom wonen veel mensen in Kenia in een hut? Vraag 1a. In wat voor soort huis woon jij? Naam: Waar woon jij? Wonen over de hele wereld Heb jij wel eens in een tent gewoond? Waarschijnlijk niet. In de vakantie is het leuk. Maar voor altijd? Toch zijn er mensen op de wereld die altijd in een

Nadere informatie

Antwoorden Thema 5 Vrije tijd

Antwoorden Thema 5 Vrije tijd Antwoorden Thema 5 Vrije tijd Luisteren Oefening 2 hobby Willem Linda hockeyen squashen tennissen voetballen bioscoop theater ballet kroegbezoek concertbezoek popmuziek jazz klassieke muziek Spreken Oefening

Nadere informatie

Koningspaard Polle en de magische kamers van paleis Kasagrande

Koningspaard Polle en de magische kamers van paleis Kasagrande Koningspaard Polle en de magische kamers van paleis Kasagrande Eerste druk 2015 R.R. Koning Foto/Afbeelding cover: Antoinette Martens Illustaties door: Antoinette Martens ISBN: 978-94-022-2192-3 Productie

Nadere informatie

6,4. Boekverslag door N woorden 23 februari keer beoordeeld. Eerste uitgave 2008 Nederlands

6,4. Boekverslag door N woorden 23 februari keer beoordeeld. Eerste uitgave 2008 Nederlands Boekverslag door N. 1549 woorden 23 februari 2013 6,4 9 keer beoordeeld Auteur Maren Stoffels Genre Jeugdboek Eerste uitgave 2008 Vak Nederlands Opdracht 1. Welke verwachtingen had je toen je het boek

Nadere informatie

Stufe 1. Kreuzen Sie die richtige(n) Lösung(en) an. 1. Waar kom je a) van. b) vandaan. c) vandaag. 2. u Duitse? a) Bent b) Ben c) Zijn

Stufe 1. Kreuzen Sie die richtige(n) Lösung(en) an. 1. Waar kom je a) van. b) vandaan. c) vandaag. 2. u Duitse? a) Bent b) Ben c) Zijn Stufe 1 i1 Kreuzen Sie die richtige(n) Lösung(en) an. 1. Waar kom je a) van. b) vandaan. c) vandaag. 2. u Duitse? a) Bent b) Ben c) Zijn 3. heet jij? a) Wie b) Wat c) Hoe 4. Hoe gaat het met? a) jou b)

Nadere informatie

Lesbrief 1. Bij de huisarts

Lesbrief 1. Bij de huisarts Thema Gezondheid Lesbrief 1. Bij de huisarts Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren met de huisarts. Uw klachten beschrijven. Vragen stellen aan de huisarts. Vragen van de huisarts beantwoorden. Veel

Nadere informatie

Les 1. Bij de huisarts

Les 1. Bij de huisarts http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Les 1. Bij de huisarts Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren met de huisarts. Uw klachten beschrijven. Vragen stellen aan de huisarts. Vragen van de huisarts

Nadere informatie

Inleiding 8 DEEL Les 1 - ik ben, jij bent 14 A1 - Ik kan het werkwoord zijn goed gebruiken. Ik kan vertellen wie ik ben en waar ik ben.

Inleiding 8 DEEL Les 1 - ik ben, jij bent 14 A1 - Ik kan het werkwoord zijn goed gebruiken. Ik kan vertellen wie ik ben en waar ik ben. INHOUD Inleiding 8 DEEL 1 13 Les 1 - ik ben, jij bent 14 A1 - Ik kan het werkwoord zijn goed gebruiken. Ik kan vertellen wie ik ben en waar ik ben. Les 2 - Wie is het? 19 A1 - Ik kan de persoonsnamen gebruiken.

Nadere informatie

Thema Op het werk. Les 12. De eerste werkdag

Thema Op het werk. Les 12. De eerste werkdag www.edusom.nl Thema Op het werk. Les 12. De eerste werkdag Deze les gaat over de eerste werkdag. Kofi gaat voor het eerst werken bij een snoepfabriek. Hij komt binnen en maakt kennis met de chef. De chef

Nadere informatie

Inleiding IN DIT BOEK LEES JE WAAROM STEUN, RESPECT EN VERTROUWEN BIJ VRIENDSCHAP HOREN.

Inleiding IN DIT BOEK LEES JE WAAROM STEUN, RESPECT EN VERTROUWEN BIJ VRIENDSCHAP HOREN. Inleiding Met wie heb je de meeste lol? En wie bel je als je een probleem hebt? Vaak zijn dat je. Sommige mensen hebben veel, andere mensen hebben er maar een paar. Vriendschap is belangrijk in ons leven.

Nadere informatie

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 11 In de winkel

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 11 In de winkel Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 11 In de winkel 1 Woorden 1 de appel 2 de banaan 3 het blikje 4 de boodschappen 5 de chocolade 6 de drop 7 het plakje kaas 8 de kassa 9 het nummer 1 10 het pak 11 de

Nadere informatie

Signaalwoorden en verschillende vormen van woorden

Signaalwoorden en verschillende vormen van woorden Grammaticaoefeningen 4 Sociale contacten Signaalwoorden en verschillende vormen van woorden Oefening 1 Bespreek de vragen. 1 Kijk nog eens in het boek op bladzijde 100 naar Signaalwoorden. Begrijp je al

Nadere informatie

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 4 WONEN

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 4 WONEN ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 4 WONEN Opdracht 1 het gas de buren de woning de keuken Opdracht 11 1. De man werkt in de tuin. 2. De man leest in de woonkamer. 3. De man staat in de keuken. 4. De vrouw

Nadere informatie

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten www.edusom.nl Opstartlessen Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren over familie, vrienden en buurtgenoten. Antwoord geven op vragen. Veel succes! Deze les

Nadere informatie

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

U leert in deze les toestemming vragen. Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen. TOESTEMMING VRAGEN les 1 spreken inleiding en doel U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen. Bij toestemming vragen is het belangrijk dat je het op een

Nadere informatie

Bijbellezing: Johannes 14 vers 1 tot 12. Tom, Tom is altijd goed Kom, kom nou zeg, is dat zo?

Bijbellezing: Johannes 14 vers 1 tot 12. Tom, Tom is altijd goed Kom, kom nou zeg, is dat zo? Bijbellezing: Johannes 14 vers 1 tot 12 Tom, Tom is altijd goed Kom, kom nou zeg, is dat zo? Heb een Tom, Tom gekocht Bij de ANWB winkel in Drachten Nou ja ik heb hem eigenlijk gekregen Voor mijn verjaardag

Nadere informatie

Aanvullende informatie ter voorbereiding op de TGN A1. Inleiding. Hoe maakt u de TGN?

Aanvullende informatie ter voorbereiding op de TGN A1. Inleiding. Hoe maakt u de TGN? Aanvullende informatie ter voorbereiding op de TGN A1 Inleiding Dit is informatie over de Toets Gesproken Nederlands (of TGN) 1. De TGN maakt deel uit van het inburgeringsexamen buitenland. Moet u de TGN

Nadere informatie

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA Hotel Hallo - Thema 4 Hallo opdrachten OPA EN OMA 1. Knip de strip. Strip Knip de strip los langs de stippellijntjes. Leg de stukken omgekeerd en door elkaar heen op tafel. Draai de stukken weer om en

Nadere informatie

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager 119 119 HOOFDSTUK 8 Dat is een koopje! WOORDEN 1 2 3 1 Ik ga even naar de.... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager 2 Wil je wat drinken? Ja graag, een... koffie alsjeblieft. a fles b beker

Nadere informatie

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen www.edusom.nl Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen Het is belangrijk om veel woorden te leren. In deze extra les vindt u extra woorden bij de Opstartlessen 1 t/m 5. Kijk ook eens naar

Nadere informatie

Les 2. Naar het ziekenhuis.

Les 2. Naar het ziekenhuis. http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Les 2. Naar het ziekenhuis. Wat leert u in deze les? De weg vragen. Om herhaling en verduidelijking vragen. Je naam spellen. Vragen stellen en beantwoorden. Veel succes!

Nadere informatie

Spreekoefeningen. Oefenen voor het eerste deel van het examen spreken: Vragen beantwoorden. 1 enkele vragen. (voor het inburgeringsexamen - spreken)

Spreekoefeningen. Oefenen voor het eerste deel van het examen spreken: Vragen beantwoorden. 1 enkele vragen. (voor het inburgeringsexamen - spreken) Spreekoefeningen (voor het inburgeringsexamen - spreken) Oefenen voor het eerste deel van het examen spreken: Vragen beantwoorden. 1 enkele vragen Eet u vaak brood? Wat voor groente eet u vaak? Wat vindt

Nadere informatie

Les 34. Meedoen in het verpleeghuis

Les 34. Meedoen in het verpleeghuis http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Les 34. Meedoen in het verpleeghuis Wat leert u in deze les? Informatie over de activiteiten in het verpleeghuis begrijpen Van twee woorden één lang woord maken Vragen

Nadere informatie

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang www.edusom.nl Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang zoekt opvang voor haar kind. Ze belt naar een kinderdagverblijf. Is er een plaats vrij? Is de peuterspeelzaal misschien een oplossing? Gaat

Nadere informatie

DE NAAM JON FOSSE. NAMNET (1995) Een toneelstuk. Vertaling Tom Kleijn ********** PERSONEN. Meisje Jongen Zus Moeder Vader Bjarne ***********

DE NAAM JON FOSSE. NAMNET (1995) Een toneelstuk. Vertaling Tom Kleijn ********** PERSONEN. Meisje Jongen Zus Moeder Vader Bjarne *********** jon fosse - de naam JON FOSSE DE NAAM NAMNET (1995) Een toneelstuk Vertaling Tom Kleijn ********** PERSONEN Meisje Jongen Zus Moeder Vader Bjarne *********** Copyright : Jon Fosse 1995, Colombine Teaterförlag

Nadere informatie

U leert in deze les om een mening vragen. U wilt dan weten wat iemand vindt.

U leert in deze les om een mening vragen. U wilt dan weten wat iemand vindt. UW MENING GEVEN spreken inleiding en doel Een mening is wat iemand denkt of vindt. U leert in deze les om een mening vragen. U wilt dan weten wat iemand vindt. U leert ook uw mening geven. Uw mening geven

Nadere informatie

Oefening 1: Bouw correcte enkelvoudige zinnen door de woorden in de juiste volgorde te plaatsen. Soms heb je een vraagzin.

Oefening 1: Bouw correcte enkelvoudige zinnen door de woorden in de juiste volgorde te plaatsen. Soms heb je een vraagzin. Oefening 1: Bouw correcte enkelvoudige zinnen door de woorden in de juiste volgorde te plaatsen. Soms heb je een vraagzin. 1. Ga opnemen de telefoon je? 2. Ik te laat altijd kwam in de les. 3. Wat zijn

Nadere informatie

DEEL 1. WERKBOEK 5 Eigen keuze. 2015 Monique van Dam YOU: De keuze is aan jou!

DEEL 1. WERKBOEK 5 Eigen keuze. 2015 Monique van Dam YOU: De keuze is aan jou! DEEL 1 1 WERKBOEK 5 Eigen keuze Inhoud 2 1. Hoe zit het met je keuzes? 3 2. Hoe stap je uit je automatische piloot? 7 3. Juiste keuzes maken doe je met 3 vragen 9 4. Vervolg & afronding 11 1. Hoe zit het

Nadere informatie

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten www.edusom.nl Thema Op het werk. Les14. Opdrachten Kofi is op het werk. De chef geeft opdrachten: zij zegt wat Kofi moet doen. De eerste opdracht is de rommel opruimen. Kofi moet de vloer vegen. Daarna

Nadere informatie

BEGINNERSCURSUS DAG 2

BEGINNERSCURSUS DAG 2 1 BEGINNERSCURSUS DAG 2 A. FORCING Tekst: Hans en Hilde B. GRAMMATICA Vorming O.T.T. Substantief: de/ het Vraagwoorden Vraagzin (inversie) C. CONVERSATIE Elkaar vragen stellen (cfr. Voorstelling) Een gewone

Nadere informatie

2002/2003 SPREKEN. Voorbeeldexamen Tijdsduur ± 30 minuten. Opgavenboekje. Examennummer kandidaat: Aanwijzingen. Staatsexamen Nederlands

2002/2003 SPREKEN. Voorbeeldexamen Tijdsduur ± 30 minuten. Opgavenboekje. Examennummer kandidaat: Aanwijzingen. Staatsexamen Nederlands SPREKEN EXAMEN II 2002/2003 Voorbeeldexamen Tijdsduur ± 30 minuten Opgavenboekje Examennummer kandidaat: Aanwijzingen Staatsexamen Nederlands NT als tweede taal 2 U gaat een spreektoets maken. De toets

Nadere informatie

Vertaling Duits Sprechhilfen

Vertaling Duits Sprechhilfen Vertaling Duits Sprechhilfen Vertaling door een scholier 2328 woorden 21 februari 2004 6 32 keer beoordeeld Vak Duits Sprechhilfen Kapitel I Seite 18: groeten Goede dag! Goede morgen! wensen opvragen /

Nadere informatie

werkbladen thema 5 werk

werkbladen thema 5 werk werkbladen thema 5 werk 5.0 vragen bij de film alleen Kijk naar de film. Geef antwoord op de vragen. eerste ronde filmkijken 1 Jan staat voor het uitzendbureau. Jan heeft werk. Tarik wil taxichauffeur

Nadere informatie

Deel D Spreken - Thema 11 Milieu

Deel D Spreken - Thema 11 Milieu Deel D Spreken - Thema 11 Milieu Stel een vraag. Je buren gaan op vakantie. Jij gaat voor hun poezen zorgen. Je weet niet wat de poezen moeten eten en hoe vaak ze moeten eten. Wat vraag je aan je buren?

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel Inleiding Deze les gaat over het zoeken naar werk. Over hoe je een baan kunt vinden. In deze les gaat een vrouw, Maria, naar een winkel om

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk

Thema Op zoek naar werk http://www.edusom.nl Thema Op zoek naar werk Les 8. Praten en bellen over een baantje Inleiding Deze les gaat verder over het zoeken naar werk. De vrouw, Maria, gaat weer naar de winkel om over werk te

Nadere informatie

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 1 NEDERLAND

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 1 NEDERLAND ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 1 NEDERLAND Opdracht 1 een afspraak maken het Nederlandse landschap Sinterklaas het kaartje Opdracht 13 Carola Hadassa Carola Hadassa Carola Hadassa Opdracht 18 Hallo,

Nadere informatie

VOORZETSEL. A) Vul in met een voorzetsel aan in met naast onder op uit. B) De klas : vul het juiste voorzetsel in. 1. Het boek ligt de tafel.

VOORZETSEL. A) Vul in met een voorzetsel aan in met naast onder op uit. B) De klas : vul het juiste voorzetsel in. 1. Het boek ligt de tafel. A) Vul in met een voorzetsel aan in met naast onder op uit 1. Het boek ligt de tafel. 2. Het kopje staat de kast. 3. Ik neem mijn schrift mijn boekentas. 4. De studenten hangen hun jas de kapstok. 5. Mijn

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken Opdracht 1 bij 6.1 * Beantwoord de vragen. 1. Waar zoek je vacatures? In de krant, op internet of ergens anders? 2. Ga je naar het UWV WERKbedrijf? 3. Ga je naar een

Nadere informatie

Beginnerslessen. Lesbrief 42. Het inburgeringsexamen

Beginnerslessen. Lesbrief 42. Het inburgeringsexamen Beginnerslessen Lesbrief 42. Het inburgeringsexamen Wat leert u in deze les? Gesprekken over het inburgeringsexamen begrijpen. Welke examens bij het inburgeringsexamen horen. Waar u kunt oefenen met de

Nadere informatie

Een trainingsprogramma in woordenboekgebruik

Een trainingsprogramma in woordenboekgebruik WERKEN MET HET WOORDENBOEK Een trainingsprogramma in woordenboekgebruik Amsterdam, februari 2006 Charlotte Berghuijs Bart Bossers Ruud Stumpel Instructie woordenboekgebruik 1 Cursistenblad Les 1 Het goed

Nadere informatie

De sprookjesverzamelaar

De sprookjesverzamelaar De sprookjesverzamelaar Lieve ogen die dit boek lezen, lieve warme handen die het vasthebben. Sprookjes zijn de beste reizigers en de succesvolste migranten die ooit op onze prachtige planeet hebben bestaan.

Nadere informatie

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag Thema Op het werk. Demet TV Lesbrief 8. De eerste werkdag Deze les gaat over de eerste werkdag. gaat voor het eerst werken bij een snoepfabriek. Hij komt binnen en maakt kennis met de chef. De chef vertelt

Nadere informatie

WERKEN MET HET WOORDENBOEK. Een trainingsprogramma in woordenboekgebruik

WERKEN MET HET WOORDENBOEK. Een trainingsprogramma in woordenboekgebruik WERKEN MET HET WOORDENBOEK Een trainingsprogramma in woordenboekgebruik Amsterdam, februari 2006 Charlotte Berghuijs Bart Bossers Ruud Stumpel INHOUD Instructie voor de docent 3 Vaardigheden en doelen

Nadere informatie

Melkweg. Wat leert je kind? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Taal en ouders: de basisschool

Melkweg. Wat leert je kind? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Taal en ouders: de basisschool Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Wat leert je kind? Taal en ouders: de basisschool Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Wat leert je kind?, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn

Nadere informatie

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang Thema Kinderen en school. Demet TV Lesbrief 9. De kinderopvang zoekt opvang voor haar kind. belt naar een kinderdagverblijf. Is er plaats? Is de peuterspeelzaal misschien een oplossing? Gaat inschrijven

Nadere informatie

Dit is een gatentoets die een selectie van teksten bevat die geleerd zijn in de cursus Nederlands voor buitenlanders. Er zijn 100 opgaven.

Dit is een gatentoets die een selectie van teksten bevat die geleerd zijn in de cursus Nederlands voor buitenlanders. Er zijn 100 opgaven. Dit is een gatentoets die een selectie van teksten bevat die geleerd zijn in de cursus Nederlands voor buitenlanders. Er zijn 100 opgaven. U hebt voor deze toets maximaal een uur. Wacht tot u mag beginnen

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands De foto in mijn hoofd door Yennik Meert

Boekverslag Nederlands De foto in mijn hoofd door Yennik Meert Boekverslag Nederlands De foto in mijn hoofd door Yennik Meert Boekverslag door een scholier 1960 woorden 2 februari 2007 7,8 9 keer beoordeeld Auteur Genre Yennik Meert Jeugdboek Eerste uitgave 2000 Vak

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Opdracht 1 bij 1.2 * Doe de opdracht met de groep. Uitleg voor de docent: De cursisten lopen door elkaar door het lokaal. Laat de cursisten elkaar in tweetallen begroeten,

Nadere informatie

Ik ben het Net. Netje is een meid! Vrolijke meid, uit een vissersdorp!. VISSERIJ 5 6 GROEP. Dit verhaal is onderdeel van de Europese Verhalenkoffer.

Ik ben het Net. Netje is een meid! Vrolijke meid, uit een vissersdorp!. VISSERIJ 5 6 GROEP. Dit verhaal is onderdeel van de Europese Verhalenkoffer. VISSERIJ Ik ben het Net Netje is een meid! Vrolijke meid, uit een vissersdorp!. Aangeboden door Dit verhaal is onderdeel van de Europese Verhalenkoffer. www.eu.nl -> onderwijs Europese Unie Haring! Verse

Nadere informatie

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN STER IN LEZEN ALFA A LES 1: NAAR SCHOOL 1 Ziek 1 b 2 3 b 4 a a B maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag C Dit is een vraag Hoe gaat het? Het gaat wel. En met jou? Waarom kom je niet?

Nadere informatie

Antwoordenmodel. Herhalingsoefeningen De Sprong, Thema 1. Oefening 1. studiejaar 2007/2008 studiejaar 2008/2009. 255 euro per maand 272 euro per maand

Antwoordenmodel. Herhalingsoefeningen De Sprong, Thema 1. Oefening 1. studiejaar 2007/2008 studiejaar 2008/2009. 255 euro per maand 272 euro per maand Antwoordenmodel Herhalingsoefeningen De Sprong, Thema 1 Oefening 1 1. studiejaar 2007/2008 studiejaar 2008/2009 255 euro per maand 272 euro per maand 182.000 studenten 200.000 studenten 5.800 Nederlandse

Nadere informatie

Wat is PDD-nos? VOORBEELDPAGINA S. Wat heb je dan? PDD-nos is net als Tourette een neurologische stoornis. Een stoornis in je hersenen.

Wat is PDD-nos? VOORBEELDPAGINA S. Wat heb je dan? PDD-nos is net als Tourette een neurologische stoornis. Een stoornis in je hersenen. Wat is PDD-nos? 4 PDD-nos is net als Tourette een neurologische stoornis. Een stoornis in je hersenen. Eigenlijk vind ik stoornis een heel naar woord. Want zo lijkt het net of er iets niet goed aan me

Nadere informatie

Verloren grond. Murat Isik. in makkelijke taal

Verloren grond. Murat Isik. in makkelijke taal Verloren grond Murat Isik in makkelijke taal Moeilijke woorden zijn onderstreept en worden uitgelegd in de woordenlijst op pagina 84. Dit boek heeft het keurmerk Makkelijk Lezen Mijn geboorte Mijn verhaal

Nadere informatie

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis. Thema Gezondheid Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis. Wat leert u in deze les? De weg vragen. Om herhaling en verduidelijking vragen. Je naam spellen. Vragen stellen en beantwoorden. Veel succes! 1 HET GESPREK

Nadere informatie

Netje is een meid! Vrolijke meid, uit een vissersdorp!

Netje is een meid! Vrolijke meid, uit een vissersdorp! Netje is een meid! Vrolijke meid, uit een vissersdorp! Haring! Verse haring! Wie maakt me los! Ik heb verse haring! Ha... ja, nou heb ik jullie aandacht, hè? Sorry, ik ben uitverkocht. Vandaag geen haring

Nadere informatie

ACTIVITEIT 1 : Verhaaltje «Joris en de Ikkietikkietijd»

ACTIVITEIT 1 : Verhaaltje «Joris en de Ikkietikkietijd» INTRODUCTIE Waarom minder energie verbruiken? We hebben elke dag energie nodig om van alles en nog wat te kunnen doen; koken, onszelf warm houden, machines laten werken Die energie maken kan op heel veel

Nadere informatie

Tweede plaats Verhalenwedstrijd Tamarinde oktober Britt van der Wal (groep 7) Vampiermissie

Tweede plaats Verhalenwedstrijd Tamarinde oktober Britt van der Wal (groep 7) Vampiermissie Britt van der Wal (groep 7) Vampiermissie 1 Vampiermissie Het is half zes en het is niet echt lekker weer, het dondert en bliksemt en het regent ook heel hard, dat maakt de straat heel glad. Woes, daar

Nadere informatie

Actielessen. Les 5. Feest in de buurt! Wat leert u in deze les? Veel succes! http://www.edusom.nl

Actielessen. Les 5. Feest in de buurt! Wat leert u in deze les? Veel succes! http://www.edusom.nl http://www.edusom.nl Actielessen Les 5. Feest in de buurt! Wat leert u in deze les? Nieuwe woorden Grammatica: werkwoorden in de verleden tijd Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente

Nadere informatie

Daniël 6 Leven met overtuiging 2 maart 2014 Voor de leeuwen gegooid

Daniël 6 Leven met overtuiging 2 maart 2014 Voor de leeuwen gegooid Preek I Vanavond gaat het over de leeuwenkuil. Ik moet eigenlijk zeggen: over twee leeuwenkuilen. Twee? Ik zal uitleggen hoe dat zit. Eerst gaan we naar de eerste leeuwenkuil, die van Daniël. Laten we

Nadere informatie

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten Kofi is op het werk. De chef geeft opdrachten: zij zegt wat Kofi moet doen. De eerste opdracht is de rommel opruimen. Kofi moet de vloer vegen. Het is weer netjes

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid Opdracht 1 bij 4.2 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. 1. Moet je morgen naar de tandarts? 1. Nee, ik moet morgen

Nadere informatie