Leidinggeven aan professionals? Doen!
|
|
- Laura Lemmens
- 8 jaren geleden
- Aantal bezoeken:
Transcriptie
1 Leidinggeven aan professionals? Doen! Een exploratief onderzoek naar sturing op rendement in het middelbaar beroepsonderwijs Masterthesis Bestuurskunde Faculteit der Sociale Wetenschappen Vrije Universiteit Amsterdam Student: Simon van Rees Studentnummer: Supervisor: Co-supervisor: Dr. Ir. Frédérique Six Dr. D. B. Bannink Juni 2013
2 Inhoudsopgave Samenvatting 4 1 Inleiding Probleemstelling Case-introductie Leeswijzer 7 2 Theoretisch kader Definiëring governance en governancevormen Hiërarchische stijl Sturing op vakbekwaamheid New Public Management Netwerksturing Niveaus van governance Toepassingsmogelijkheden van sturingsvormen Wicked problems Complexiteit en ambiguïteit Oorzaken van complexiteit en ambiguïteit Gevolgen van complexiteit en ambiguïteit Sturingsvormen voor wicked problems Performance governance Metagovernance Beperkingen van metagovernance Sturing op basis van control die voldoet aan de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid Sterkte/zwakte-analyse van de beschikbare sturingsvormen Toegepaste sturingsvormen in het onderwijs Conceptueel model en onderzoeksverwachtingen 25 3 Onderzoeksmethode Onderzoeksdesign Casestudy 28 2
3 3.1.2 Casus selectie Methoden van dataverzameling Conceptualisering Indicatoren Operationalisering Analyse van data Validiteit en betrouwbaarheid 36 4 Analyse van de taak en toegepaste sturing De spelers De aard van de taak Complexiteit van de taak Ambiguïteit van de taak Toegepaste sturing Bijdrage van participatie aan autonomie Bijdrage van feedback aan competentie Bijdrage van de instelling van bestuurder aan verbondenheid Bijdrage aan intrinsieke motivatie Bijdrage aan vertrouwen Samenvatting 59 5 Conclusie Inzichten en implicaties voor de theorie Beperkingen van het onderzoek Suggesties voor vervolgonderzoek Toepasbaarheid en maatschappelijke relevantie 66 Literatuurlijst 67 Bijlage 1: Vragenlijst bestuurder Bijlage 2: Vragenlijst docent Bijlage 3: datamatrix bestuurders Bijlage 4: datamatrix docent Bijlage 5: notitie rendementsaanpak 3
4 Samenvatting Wicked problems zijn problemen die zowel complex als ambigu zijn. Hoewel er voor het oplossen van complexe problemen en ambigue problemen afzonderlijk adequate sturingsvormen bekend zijn, is dat niet het geval voor wicked problems. Deze stellen bijzondere eisen aan de toegepaste sturingsvorm. In theorie heeft een sturingsvorm gericht op intrinsieke motivatie de beste papieren. Maar er is nog onvoldoende empirisch onderzoek verricht naar de manier waarop een bijdrage geleverd wordt aan de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid en welke voorwaarden daarvoor gelden. Met dit onderzoek wordt een bijdrage geleverd aan het vullen van deze leemte. Hiertoe is onderzoek gedaan naar de manier van sturen op rendementsnormen bij het ABC College en is de adequaatheid van de sturing geanalyseerd. Hierbij is de volgende vraagstelling gehanteerd: Hoe wordt in het ABC College gestuurd op het behalen van de rendementsnorm en hoe adequaat is dit sturingsarrangement? In dit empirisch onderzoek is aangetoond dat het voldoen aan de rendementsnormen een ambigue en complexe taak is voor het ABC College. Binnen het ABC College zijn ten minste twee sturingsstijlen te onderscheiden: één sturingsstijl beantwoordt aan de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid van de bestuurden, de ander doet dat niet. De eerste sturingsstijl leidt tot toename van de intrinsieke motivatie een bijdrage te leveren aan de doelstellingen en tot vertrouwen in de toegepaste control en lijkt daarmee adequaat. Bij de tweede sturingsstijl is daarvan geen sprake. Hoewel de empirie aan de onderzoeksverwachting beantwoordt, levert het onderzoek een belangrijk nieuw gezichtspunt op. Want in tegenstelling tot wat de Self Determination Theory (SDT) veronderstelt, blijkt dat ook als er geen sprake is van participatie bij de totstandkoming van de doelstellingen er een bijdrage geleverd wordt aan de behoefte aan autonomie van de bestuurden. Dit inzicht vereist nader onderzoek. Wordt aan de behoefte aan autonomie voldaan omdat sterke prikkels ontbreken en bestuurden zelf de aanpak kunnen bepalen - of is autonomie minder belangrijk dan in de SDT wordt verondersteld en kan dit gecompenseerd worden door een relatiegerichte sturing waarin veel aandacht is voor competentie-ontwikkeling en verbondenheid? Om antwoord op deze vraag te krijgen is vervolgonderzoek noodzakelijk. De inzichten die hiermee ontstaan zullen mogelijkerwijs niet alleen leiden tot een nuancering van de SDT, maar ook tot nieuwe inzichten in mogelijke oplossingen van wicked problems. 4
5 1. Inleiding De basis op orde, de lat omhoog, zo luidt de centrale doelstelling van het Actieplan MBO Focus op Vakmanschap Dit plan lanceerde de voormalig minister van OC&W in februari 2011 en zij beoogde onder andere het rendement van de opleidingen te verbeteren. Lipsky toonde echter in de jaren 80 van de vorige eeuw al overtuigend aan dat de uitvoerende ambtenaar (street level bureaucrat: SLB) een grote autonomie heeft in zijn beslissingen en hierdoor veel invloed heeft op de beleidsuitvoering van de organisatie. Het geformuleerde beleid wordt volgens hem dan ook pas op de werkvloer verwerkelijkt. Daarmee is de uitvoerder in feite ook beleidsmaker. Hoewel deze autonomie ingeperkt kan worden door regels, zouden er zoveel regels nodig zijn dat ze alleen selectief toegepast kunnen worden (Lipsky 2010, 17). Dit maakt het uitvoeringsproces moeilijk te managen. 1.1 probleemstelling In deze masterthesis wil ik onderzoeken hoe invulling gegeven wordt aan het door de minister geformuleerde beleid en of de gekozen sturingsarrangementen van de betrokken instelling adequaat zijn. Om deze vraag te beantwoorden maak ik gebruik van onderzoek verricht naar de mogelijkheden en onmogelijkheden om de beleidsuitvoering van publieke organisaties te managen. In de literatuur wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen sturing door autoriteit in een hiërarchische verhouding, sturing door financiële prikkels en sturing op basis van deskundigheid (Bannink, Lettinga en Heyse 2006: 79; Terpstra & Havinga, 2001: 104). Daarbij zou sprake zijn van twee contextvariabelen: complexiteit en ambiguïteit (Hasenfeld, 1983: 51). De complexiteit en ambiguïteit van de situatie bepalen theoretisch de methoden om het geformuleerde beleid zo te implementeren, dat het goed kan worden uitgevoerd. Sturing door autoriteit zou mogelijk zijn als het beleidsprobleem simpel en eenduidig is: lage complexiteit en lage ambiguïteit (Bannink 2008, 79). Maar vaak zou het aanpakken van het beleidsprobleem handelingsvrijheid en eigen besluitvorming op uitvoeringsniveau vereisen. Dan zou sterkere sturing door middel van toedienen van prikkels op zijn plaats zijn. Sturing op basis van prikkels zou goed toepasbaar zijn in situaties met een lage complexiteit en een hoge 5
6 ambiguïteit. In feite wordt overeenstemming over normen en uitgangspunten in een dergelijke situatie gekocht. Sturing op basis van deskundigheid is geschikt voor taken die een hoge complexiteit kennen, maar is ongeschikt voor taken met een hoge ambiguïteit, omdat dan de voorkeuren van professionals gaan domineren. Sturing door middel van autoriteit, prikkels, deskundigheid en dialoog biedt theoretisch een antwoord op drie van de vier mogelijke contexten. Over de mogelijke sturingsmethoden in de laatst overgebleven context, de zogenaamde wicked problems waarin zowel sprake is van hoge complexiteit als hoge ambiguïteit, zijn weliswaar wetenschappelijke theorieën opgesteld, maar er is nog weinig empirisch onderzoek gedaan naar de adequaatheid van de voorgestelde oplossingen. Met deze masterthesis wil ik een bijdrage leveren aan het vullen van bovenbeschreven leemte in de wetenschappelijke kennis. Hiervoor doe ik exploratief onderzoek naar de sturing aan Street Level Bureaucrats (SLB s) in een context die zowel complex is als ambigu. Ik leg de focus op het ABC College, een middelbare beroepsopleiding die sinds de invoering van een nieuw toezichtskader in 2011 invulling tracht te geven aan strenge rendementsnormen. Ik zal de toegepaste sturing beschrijven en evalueren in hoeverre het gekozen sturingsarrangement adequaat is. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag: Hoe wordt in het ABC College gestuurd op het behalen van de rendementsnorm en hoe adequaat is dit sturingsarrangement? 1.2 Case-introductie Ik acht de casus van het ABC College geschikt voor een exploratief onderzoek naar toegepaste sturingsvormen in een complexe en ambigue context. Later in deze masterthesis zal ik aantonen dat de context complex is, omdat er weinig inzicht is in de oorzaken van het grote aantal ongediplomeerde studenten en er ook weinig inzicht bestaat over aanpakken die dit probleem kunnen oplossen. Daarnaast zal ik aantonen dat er sprake van ambiguïteit ten opzichte van het doel van de aanpak: veel docenten vinden het een goede zaak dat alleen de allerbeste studenten kunnen afstuderen, anderen willen zoveel mogelijk studenten aan een startkwalificatie helpen. Bestuurders willen de rendementen realiseren. Ten slotte is er weinig overeenstemming over de aanpak van het probleem. 6
7 Deelvragen Om de hoofdvraag te beantwoorden, maak ik gebruik van de volgende deelvragen: - Over welke sturingsconcepten kunnen managers en bestuurders in theorie beschikken om beleid te implementeren? - Welke sturingsrespons roept de complexiteit en ambiguïteit van de opgelegde rendementsnorm op bij de bestuurders van het ABC College? - Hoe adequaat is dit sturingsarrangement en wat betekent dit voor de theorie over sturingsconcepten? 1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 bouw ik op basis van literatuuronderzoek een theoretisch kader. Hier beschrijf ik op basis van literatuuronderzoek welke sturingsarrangementen bestuurders ter beschikking staan om problemen bij beleidsuitvoering het hoofd te bieden. Niet alle sturingsarrangementen zijn echter empirisch getoetst op adequaatheid. Het ABC College biedt de mogelijkheid sturingsarrangementen die in theorie een antwoord bieden op wicked problems te onderzoeken. In hoofdstuk 3 zet ik uiteen waarom ik de casus van het ABC College relevant vind voor de beantwoording van de hoofdvraag. Ik beschrijf vervolgens hoe ik onderzoek doe naar de manier van sturen. Hiervoor zal ik gebruik maken van interviews met een lid van het college van bestuur, twee afdelingsdirecteuren en negen docenten die betrokken zijn bij het realiseren van de rendementsnorm. Vervolgens zal ik de indicatoren presenteren waarmee ik de adequaatheid van het gekozen sturingsarrangement zal evalueren. Ik zet uiteen waarom ik gekozen heb voor een casestudy-onderzoek en bespreek de belangrijkste consequenties van de gemaakte keuzen voor representativiteit, validiteit, betrouwbaarheid en generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten. In hoofdstuk 4 presenteer ik de resultaten van mijn empirisch onderzoek, waarbij theorie en resultaten op elkaar betrokken worden. In hoofdstuk 5 geef ik aan in hoeverre voldaan wordt aan de onderzoeksverwachtingen en beantwoord ik de hoofdvraag. Vervolgens geef ik aan welke lacunes in de wetenschappelijke theorie gevuld zijn door het onderzoek en welke niet. Daarnaast formuleer ik de opdracht voor verder onderzoek op het onderhavige terrein en verwijs daarbij naar praktische en maatschappelijke implicaties. Ik sluit af met een aantal aanbevelingen om de gekozen sturingsarrangementen te verbeteren. 7
8 2. Theoretisch kader In dit hoofdstuk presenteer ik het theoretisch kader dat de basis vormt van dit onderzoek. Ik stel dit samen op basis van literatuuronderzoek naar verschillende sturingsvormen en de context waarin deze sturingsvormen toepasbaar zijn. Ik concentreer me in dit onderzoek op de contextvariabelen van zogenaamde wicked problems, welke uitdagingen deze stellen aan bestuurders en welke sturingsrespons dit tot gevolg kan hebben. Ik belicht verschillende sturingsvormen die in theorie toegepast kunnen worden als antwoord op wicked problems en beschrijf de werking. Op basis van dit theoretisch kader stel ik mijn conceptuele model samen en formuleer mijn onderzoeksverwachtingen. In het navolgende zal ik consequent de term bestuurder hanteren wanneer ik spreek over mensen die sturing geven aan de uitvoering van beleid. Hieronder reken ik niet alleen het lid van het college van bestuur, maar ook de afdelingsdirecteuren. Degenen die aangestuurd worden door de afdelingsdirecteuren noem ik docent, ook de programmaleiders omdat zij geen hiërarchische positie innemen ten opzichte van de overige docenten. 2.1 Definiëring governance en governancevormen Het begrip governance - of besturen - heeft geen eenduidige betekenis. Zo onderscheidt Rhodes (1996: 653) maar liefst zes betekenissen van governance. Volgens hem is het dan ook zinvoller om een onderscheid te maken in governance-structuren, te weten hiërarchische governance, market-governance en netwerk-governance. Ook Bannink et al. (2006: ) maken het onderscheid tussen hiërarchische governance, market governance en netwerk-governance. Meuleman (2008: vii) meent dat er niet alleen verschillende governancestijlen zijn te onderscheiden, maar ook dat governance bestaat uit verschillende onderdelen: beleidsvorming, beleidsstructuur en beleidsimplementatie (management). Terpstra en Havinga (2001: 101) geven een uitvoerige beschrijving van de verschillende stijlen van beleidsimplementatie. Zij 8
9 onderscheiden daarbij de traditionele stijl, de bureaucratische stijl, de professionele stijl en de management (markt) stijl. Volgens Terpstra en Havinga zou de traditionele vorm alleen voorkomen in kleine, informele organisaties. Ik laat de traditionele stijl buiten beschouwing omdat ik mijn onderzoek uitvoer in een schoolorganisatie die niet te kenmerken is als klein en informeel Hiërarchische stijl De bureaucratische stijl zou volgens Terpstra en Havinga gekenmerkt worden door formalisme en bureaucratie (Terpstra & Havinga 2001: 104). Doel van deze stijl is volgens hen een onpartijdige, uniforme toepassing van regels zonder aanziens des persoons. Het gedrag van de uitvoerders is grotendeels vastgelegd in regels en procedures. Bureaucraten worden geacht trouw te zijn aan de wet, onpartijdig en neutraal. Controle in een bureaucratie gebeurt via hiërarchische lijnen. De bureaucratische stijl zou rationeel zijn met duidelijk gespecificeerde taken, waardoor de implementatie voorspelbaar, uniform en meer controleerbaar zou verlopen. Het gevaar van de bureaucratische stijl is echter rigiditeit, formalisme en weinig mogelijkheden om beleid aan te passen aan de behoeften van individuele burgers en organisaties. De termen bureaucratische stijl en hiërarchische stijl worden in de literatuur vaak door elkaar gebruikt. In deze thesis spreek ik van hiërarchische stijl, omdat hierin de top down aansturing volgens regels meer expliciet wordt verwoord Sturing op vakbekwaamheid In de professionele stijl is expertise en kennis van de uitvoerders belangrijker dan regels (Terpstra & Havinga 2001: 104, 105). De uitvoering wordt niet alleen bepaald door regels en scheiding van taken zoals in de bureaucratie, maar ook door de expertise, meningen en claims van de professionals. Ook in de professionele stijl zou de uitvoering zijn vastgelegd in regels. Maar de professional, zoals doctoren en onderwijzers gaan anders met de regels om dan bureaucraten. Voor hen zijn regels eerder richtlijnen. Toepassing van regels wordt afgewogen tegen doelen en resultaten. Indien nodig zouden professionals hun eigen regels creëren. Het correct toepassen van regels is volgens Terpstra en Havinga binnen een professionele stijl geen hoofdtaak. Belangrijker is het bereiken van doelstellingen. Binnen deze stijl zouden professionals veelal autonomie claimen op grond van hun expertise en de noodzaak van ruimte voor een professioneel oordeel. Controle is niet gebaseerd op hiërarchische aansturing, maar op professionele consultatie en 9
10 overleg. De mening en deskundigheid van de uitvoerders bepaalt grotendeels de uitvoering van de taken. Verantwoording wordt afgelegd via peer review: in onderlinge dialoog met collega professionals. De professionele stijl is meer doelgericht dan de bureaucratische stijl. Nadeel van deze stijl is volgens Terpstra en Havinga dat professionals nauwelijks te controleren zijn door managers. Er zou een potentieel conflict besloten liggen tussen de waarden van professionals en doelstellingen van managers en bestuurders. Vanwege het gesloten karakter van de professionele groep en de ontoegankelijkheid van de kennis voor outsiders is publiek debat over en democratische controle van de uitvoering moeilijk te realiseren. Zij verwijzen hierbij naar Lipsky, waarover later meer. In deze thesis zal ik spreken van sturing op vakbekwaamheid, omdat vakbekwaamheid en de volledige ontwikkeling hiervan centraal staat in deze sturingsstijl New Public Management New public management (NPM) - de managerstijl of marketstijl - die ontstond in de jaren 80 van de vorige eeuw, is volgens Terpstra en Havinga te verklaren uit de explosieve groei van het aantal klanten en tekorten bij publieke organisaties (Terpstra & Havinga 2001: 111). Deze stijl is gebaseerd op het zogenaamde new manageralisme en wordt volgens hen getypeerd door een generiek management model en de aanname dat een non-profit organisatie aangestuurd kan worden als een profitorganisatie. NPM was niet alleen gericht op beperking van de kosten, maar ook op inperking van de autonome vrijheid van professionals die geacht werden improductief te zijn (Pollitt & Bouckaert 2004: 240). Die inefficiëntie wordt voor een deel gevormd door het optreden van professionals die zich minder gelegen laten liggen aan de eisen van efficiëntie dan aan professionele standaarden. Zij zien NPM als poging om de professionele autonomie aan banden te leggen. NPM is gericht op meten. Het meten van prestaties staat in nauw verband met de toenemende aandacht voor prestaties en het verbeteren daarvan. Door prestaties te meten, te vergelijken en het verschil te analyseren, kan het management acties bedenken om het verschil te overbruggen. Dit meten en vergelijken van prestaties is een van de aanpakken die Osborne en Gaebler beschrijven in Reinventing Governance om de overheid efficiënter te maken. Het boek legt de theoretische basis voor NPM (Adcroft & Willis 2005: 387). In het vervolg van deze thesis zal ik de term NPM gebruiken voor marketstijl en managerstijl. 10
11 2.1.4 Netwerksturing Bovenbeschreven uiteenlopende belangen van professionals en managers pleiten voor introductie van een vierde stijl in dit theoretisch kader, namelijk de netwerksturing zoals beschreven door Meuleman (2009: 50). Meuleman zelf beschouwt netwerksturing overigens als de derde sturingsstijl naast de bureaucratische stijl en NPM. Volgens Meuleman (2008: 4) is de netwerksturing ontstaan vanuit het besef dat de publieke sector problemen niet meer alleen kan oplossen. Netwerksturing is gebaseerd op de opbouw van wederzijds vertrouwen en empathie, begrip van onderlinge afhankelijkheid en consensus. Dit zou netwerksturing geschikt maken om problemen op te lossen waarbij sprake is van verschillende waarden. Sturing door middel van verschillende netwerken van professionals zou plaatsvinden door wederzijdse overtuiging. Dit vereist vertrouwen van de betrokken professionals in de deskundigheid van elkaar. Professionele netwerksturing zou van toepassing zijn bij problemen waarbij geen overeenstemming is over de waarden van de oplossingsrichtingen. De netwerkbenadering is ontwikkeld voor het managen van implementatieprocessen tussen organisaties en is gericht op overleg en bereiken van consensus, maar het lijkt ook van toepassing voor het bereiken van overeenstemming tussen partijen binnen een organisatie Niveaus van governance Meuleman maakt een onderscheid in niveaus waarin governance zich zou manifesteren: op het macro-niveau gaat het om de relatie tussen regering en de samenleving, op meso-niveau gaat het om de relatie tussen topmanagers van publieke organisaties en politici en op micro-niveau draait het ook om het werk van middle managers en projectmanagers binnen organisaties (Meuleman 2008: 3). In deze thesis baseer ik mij op dit onderscheid van Meuleman. Omdat ik mij beperk tot één organisatie en mijn onderzoek gericht is op de adequaatheid van gekozen sturingsvormen bij beleidsimplementatie beperk ik mij tot governance op het micro-niveau en in de betekenis van beleidsimplementatie. 2.2 Toepassingsmogelijkheden van sturingsvormen Hill en Hupe zijn van mening dat de verschillende manieren van governance gelijkwaardig zijn, en dat hun toepassing gebaseerd dient te zijn op de specifieke situatie. Er moet volgens hen sprake zijn van congruentie: de gekozen manier van implementeren moet passen bij het doel van 11
12 de actie (Hill & Hupe 2007: 292, 293 ). Bannink et al. (2006: ) zetten de principes van congruentie uiteen. Volgens hen is hiërarchische sturing gebaseerd op autoriteit en legaliteit. De bestuurder stelt de regels op en definieert de te leveren prestaties. Hiërarchische sturing zou geschikt zijn als de complexiteit van het probleem gering is er niet of nauwelijks sprake is van strijdige belangen en de wens om te beheersen groot is. Meuleman noemt dit technische problemen (Meuleman 2008: 42). NPM daarentegen is gebaseerd op efficiëntie, competitie, prestatiecontracten en deregulatie. Volgens Bannink is er sprake van NPM als er gestuurd wordt met behulp van financiële prikkels (Bannink et al. 2006: ). In deze situatie weet de bestuurder wat er nodig is en vertrouwt erop dat de uitvoerders weten hoe dat bereikt kan worden en datgene doen waarvoor betaald wordt. In feite koopt de bestuurder dus consensus. Volgens Meuleman (2008: 42) maakt dit NPM geschikt voor de oplossing van politieke problemen. Ook netwerksturing zou geschikt zijn om problemen op te lossen waarbij sprake is van verschillende waarden: politieke problemen dus. Maar waar NPM consensus koopt, vindt netwerksturing de sturing plaats door overleg en wederzijdse overtuiging. Netwerksturing zou van toepassing zijn bij problemen waarbij geen overeenstemming is over de waarden van de oplossingsrichtingen (Van Bueren, Klijn & Koppenjan 2003: 194). Sturing op vakbekwaamheid zou geschikt zijn voor het oplossen van wetenschappelijke problemen (Meuleman 2008: 42), problemen die zo complex zijn dat ze lastig zijn op te lossen. Bij sturing door vakbekwaamheid speelt de expertise en specifieke kennis een centrale rol. De mening en deskundigheid van de uitvoerders bepaalt grotendeels de uitvoering van de taken. Verantwoording wordt afgelegd via peer review: in onderlinge dialoog met collega professionals (Terpstra & Havinga 2001: 109). In schema: Figuur 1: toepassingsmogelijkheden van sturingsvormen Technische problemen Hiërarchische sturing (regels) complexiteit Wetenschappelijke problemen Sturing op vakbekwaamheid ambiguïteit Politieke problemen NPM (kopen) of netwerksturing (overtuigen)? Wicked problems 12
13 2.3 Wicked problems Uit bovenstaande blijkt dat hiërarchische sturing, sturing op vakbekwaamheid, NPM en netwerksturing een antwoord kunnen bieden op respectievelijk technische, wetenschappelijke en politieke problemen. Hiermee blijft een probleemgroep onbesproken, de zogenaamde wicked problems. Bij wicked problems bestaat er veel onzekerheid over de werking van mogelijke oplossingen en bestaat er geen consensus over de waarden van de oplossingsrichting (Meuleman, 2008: ). Dit maakt dat wicked problems managers opzadelen met een dubbele opgave: er moet zowel een antwoord worden geformuleerd op de complexiteit als de ambiguïteit van problemen. In de volgende alinea s ga ik dieper in op de aard van wicked problems, waardoor deze veroorzaakt worden en welke sturingsvorm (sturingsarrangement) in theorie het meest geëigend is om wicked problems op te lossen Complexiteit en ambiguïteit Volgens Rittel en Weber zijn veel beleidsproblemen wicked in de zin dat er geen eenduidige oplossingen bestaan waarover overeenstemming is. Volgens hen zijn de meeste sociale problemen complex en onoplosbaar. Dit zou met name het geval zijn bij uitgesproken technische problemen in milieuvraagstukken, de gezondheidszorg en veiligheid, omdat er onvoldoende kennis bestaat om deze problemen op te lossen. (Rittel & Webber 1973: 160). Van Bueren et al. ( 2003: 193) bekritiseren Rittel en Weber in hun beschrijving van Wicked problems. Deze cognitieve onzekerheid is volgens Van Bueren et al. slechts een deel van de verklaring. Volgens hen zijn wicked problems vaak te vinden op het grensgebied van natuurlijke en sociale systemen. Onzekerheden kunnen volgens hen dan ook het gevolg zijn van strategische en institutionele factoren. Strategische onzekerheden zouden ontstaan als er veel actoren bij het probleem betrokken zijn, omdat strategieën veelal gebaseerd zijn op percepties die betrokkenen hebben van het probleem en de oplossing. Deze percepties kunnen verschillen van die van andere actoren, met als gevolg divergerende en conflicterende strategieën. Institutionele onzekerheden zouden ontstaan als gevolg van beslissingen die op verschillende plaatsen worden genomen, in verschillende politieke arena s waarin actoren van verschillende beleidsnetwerken participeren. De setting waarin complexe problemen behandeld worden, zijn dus gefragmenteerd. Hierdoor zouden beslissingen slechts loosely coupled zijn, en soms helemaal niet (Van Bueren et al. 2003: 194). 13
14 Ook Head & Alford (2008: 7) gaan ervan uit dat wickedness van problemen wordt bepaald door zowel complexiteit en diversiteit (ambiguïteit). Complexiteit slaat volgens hen op de moeilijkheid om kennis te verwerven over het probleem en mogelijke oplossingen en mogelijke verwevenheid van oorzaak en gevolgrelaties. Zij sluiten hierbij aan op Rittel en Weber. Diversiteit refereert volgens hen aan het aantal actoren dat bij het probleem betrokken is. Hierbij sluiten zij aan op Van Bueren et al. Vervolgens combineren Head & Alford de twee dimensies en komen zij tot een schaal waarmee zij problemen classificeren. Deze loopt van tamme problemen (weinig complexiteit en diversiteit) tot very wicked problemen (veel complexiteit en veel diversiteit). Hoe complexer en diverser, hoe meer wicked het probleem (Head & Alford 2008: 15-21) Oorzaken van complexiteit en ambiguïteit Complexiteit zou dus veroorzaakt worden door onontwarbare en moeilijk te identificeren causale relaties (Rittel & Weber 1973: 160), de moeilijkheid om kennis te verwerven over het probleem en mogelijke oplossingen en mogelijke verwevenheid van oorzaak- en gevolgrelaties (Head & Alford 2008: 7). Hierdoor is het lastig om werkzame oplossingen te bedenken, omdat niet duidelijk is welk onderdeel van het probleem moet worden opgelost en welke middelen daartoe het meest geëigend zijn. Voor ambiguïteit kunnen twee oorzaken worden onderscheiden. Ten eerste zou de publieke sector volgens Bannink altijd verschillende, niet duidelijk van elkaar te onderscheiden en vaak conflicterende doelstellingen nastreven (Bannink 2008: 76). De tweede oorzaak voor ambiguïteit ligt volgens Bannink (2008:79) in het gebruik van de zogenaamde discretionaire ruimte. Bannink baseert zich hierbij op Lipsky en Hasenfeld. Lipsky (2010: 41) stelt dat deze ambiguïteit in doelstellingen verschillende oorzaken kan hebben, zoals het ideële karakter van publieke organisaties, programma s die nog actief kunnen zijn terwijl de problemen al opgelost zijn, en aaneen klontering van doelen die niet zijn gerationaliseerd, omdat het voor een organisatie beter uitkomt deze tegenstellingen niet te openbaren. Dergelijke strijdige doelstellingen kunnen volgens Lipsky gemakkelijk leiden tot conflicten tussen professionals en de organisatie waarin zij werken. Ook zou de bedrijfsvoering van een organisatie strijdig kunnen zijn met het streven naar professionele dienstverlening (Lipsky 2010: 44), bijvoorbeeld als de hoeveelheid tijd die besteed kan worden aan klanten beperkt is. Ten slotte kan ambiguïteit veroorzaakt worden door uiteenlopende rolverwachtingen (Lipsky 2010: 46). Hoe strijdiger deze verwachtingen, des te meer goalconflict (ambiguïteit) de SLB zal ondervinden. (Lipsky 2010: 48). Daarnaast zouden 14
15 volgens Bannink altijd verschillende krachten inwerken op een publieke organisatie. Hij baseert zich hiervoor op Hasenfeld. Hasenfeld definieert organisaties die belast zijn met de uitvoering van publiek beleid als human service organisations (HSO). Het ruwe materiaal van HSO s zou bestaan uit mensen en daardoor zou het werk altijd morele implicaties hebben. Hierdoor wordt veel druk uitgeoefend op de organisaties door politieke vertegenwoordigers, belangengroepen, burgers en andere HSO s waarmee gewerkt wordt. Om tegemoet te komen aan de verschillende eisen, zouden HSO s volgens Bannink een ambigue doelstelling hanteren (Bannink 2008: 78). Niet alleen conflicterende doelstellingen zouden ambiguïteit veroorzaken, ook het gebruik van de zogenaamde discretionaire ruimte zou volgens Bannink (2008:79) bijdragen aan het ontstaan van ambiguïteit. Want zelfs als er sprake zou kunnen zijn van een eenduidige doelstellingen, dan nog is een bestuurder volgens hem niet in staat de uitvoering van het beleid volledig te definiëren. Bannink verwijst hier weer naar Lipsky die meent dat uitvoerende ambtenaren (Street Level Bureaucrats: SLB s) abstracte regels toepassen op de concrete individuele burger. Pas als de afweging is gemaakt hoe het concrete geval in de set abstracte regels past, is duidelijk geworden hoe het beleid eruit ziet. SLB s zouden hierdoor niet alleen beleidsuitvoerder zijn, maar ook beleidsmaker worden (Bannink 2008: 79). Want voor de uitvoering van beleid is het volgens Lipsky (2010: xi, 30-33) noodzakelijk dat de SLB veel handelingsvrijheid heeft en mogelijkheden tot besluitvorming op uitvoeringsniveau (discretionaire ruimte). De ambiguïteit nu ontstaat door de verschillen in belangen tussen SLB s en managers. SLB s hebben discretionaire ruimte en zij zijn gedwongen er gebruik van te maken door het gebrek aan tijd, informatie en andere hulpbronnen om tegemoet te komen aan de wensen van hun klanten. Door de beslissingen die SLB s nemen en de routines die zij ontwikkelen zodat zij kunnen omgaan met de omstandigheden (coping mechanismen) ontwikkelen zij beleid dat kan afwijken van het officiële beleid (Lipsky 2010: xiii). Ook Frederickson en Smith wijzen erop dat deze coping mechanismen een reactie zijn op gebrek aan tijd, middelen èn ambigue doelstellingen en voor SLB s een manier vormen om hun werk uit te voeren. (Frederickson & Smith 2003: 29). Volgens Bannink (2008: 79) zouden managers daarentegen een beheersingsambitie hebben. Deze beheersingsambitie is strijdig aan het gebruik van discretionaire ruimte en coping mechanismen door SLB s, omdat die zich aan de controle van managers onttrekken. 15
16 2.3.3 Gevolgen van complexiteit en ambiguïteit In bovenstaande is beschreven dat wicked problems zich kenmerken door gebrek aan kennis over het probleem en werkzame oplossingen en ambiguïteit in de oplossingsrichting. Deze context maakt enerzijds het gebruik van de discretionaire ruimte door de professional noodzakelijk voor de oplossing van technische problemen. Anderzijds leidt het gebrek aan consensus over oplossingsrichtingen tot het ontstaan discretionaire ruimte die de professional wel moet gebruiken ten einde om te kunnen gaan met de omstandigheden. Deze coping-technieken kunnen op hun beurt weer ambiguïteit veroorzaken omdat ze strijdig zijn met de beheersingsambities van bestuurders. De vraag is hoe bestuurders op deze dubbele managementopgave zullen reageren en hoe adequaat deze sturingsrespons is. Sterker sturen op de uitvoering via handhaving van regels (hiërarchische sturing) en toedienen van prikkels (NPM) is alleen mogelijk als er sprake is van geringe complexiteit. Zo niet, dan is een grotere invloed van de uitvoerder volgens Bannink (2008: 79) onvermijdelijk. In het geval van wicked problems is hiervan per definitie sprake. 2.4 Sturingsvormen voor wicked problems De literatuur beschrijft een aantal mogelijke sturingsvormen voor beleidsproblemen die zich kenmerken door complexiteit en ambiguïteit, te weten: performance governance, metagovernance en sturing op basis van control die de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid ondersteunt en hiermee bijdraagt aan intrinsieke motivatie Performance governance Een manier om grip te krijgen op beleidsuitvoering bij wicked problems wordt gevormd door performance governance. Dit valt te zien als een reactie op NPM. In 2008 betoogt Bannink (2008: 75) dat NPM beëindigd is verklaard en dat er nu een beweging is in gezet in de richting van governance van performance. Hij baseert zich daarbij op het boek Managing performance van Bouckaert en Halligan. Volgens Bannink kent NPM verschillende doelstellingen: zuinigheid, veerkracht, rechtszekerheid en rechtvaardigheid (economy, resilience, reliability en fairness). NPM heeft zich volgens hem altijd geconcentreerd op de zuinigheidsdoelstelling. Maar de overheid zou ook regelconformiteit nastreven, en politieke of managementcontrole over de uitvoering van het beleid. Met name die regelconformiteit en controle van de uitvoering van beleid is lastig te realiseren, zoals door Lipsky is aangetoond. Volgens Bannink miskent NPM die zich voornamelijk richt op efficiëntie de overige doelstellingen van de overheid. 16
17 Bouckaert en Halligan zouden volgens Bannink het idee van management verlaten en een beweging zien in de richting van subjectivering van performance en daarbij behorende beweging richting een continue interactie door verschillende typen actoren over die performance. Zij duiden dit aan als een beweging richting performance governance (Bannink 2008: 76). Dit klink vager dan Bannink het later uitlegt. Managing performance heeft volgens Bouckaert en Halligan een bepaalde reikwijdte en kan op een bepaalde manier worden uitgevoerd. Reikwijdte betekent dat het management betrekking kan hebben op verschillende prestatiecriteria. Bij input gaat het om kosten van beleid, bij de relatie tussen input en output gaat het over de efficiëntie van de uitvoering. Bij de relatie tussen output en outcome gaat het om de effectiviteit van de uitvoering. Bij vertrouwen gaat het om verder liggende effecten van beleid, zoals de invloed op het functioneren van de samenleving. Volgens Bannink is de reikwijdte van belang voor de te kiezen managing performance. Er zijn vier manieren: performance administration (vastlegging van de prestaties), management of performances (ad hoc sturing op basis van gegevens), performance management (systematisch verzamelen van prestatiegegevens en aanwenden voor sturingsdoel) en performance governance (prestatiesysteem is onderdeel van besluitvormingssysteem). Performance governance is een continue interactie tussen politieke aansturing, gemanagede instanties op verschillende niveaus van implementatie (beleidsvorming, toezicht, uitvoering) en organisaties in de samenleving. Dit is een continue terugkoppeling van resultaten naar het proces van uitvoering en sturing. Bouckaert en Halligan noemen dit conjunctie. Zonder conjunctie zou management en governance feitelijk onmogelijk zijn (Bannink 2008: 83) Metagovernance Volgens Head & Alford (2008: 15-21) zou de aanpak van problemen afhankelijk moeten zijn van de mate van wickedness. Daarbij gaat het er volgens hen niet om tot een echte oplossing te komen voor wicked problems bestaat volgens hen geen oplossing. Bij de aanpak van een wicked problem gaat het er volgens hen om stakeholders te helpen om te komen tot een gedeeld begrip en een gedeelde betekenis aan het probleem te geven. Het doel is te komen tot samenhangende actie, een finale oplossing is niet mogelijk. Zij baseren zich daarbij op Conklin die zegt:. You don t so much solve a wicked problem as you help stakeholders negotiate shared understanding and shared meaning about the problem and its possible solutions. The objective of the work is coherent action, not final solution (Conklin 2007: 5). 17
18 Ook Van Bueren et al. (2003: 194) zijn van mening dat door het delen van kennis die bij de verschillende partijen aanwezig is, een gedeelde visie over het probleem kan ontstaan. Alleen vanuit een gedeelde visie op het probleem zouden strategieën van de verschillende partijen duidelijk kunnen worden en kan iedere partij zijn eigen acties inzetten. Meer onderzoek kan het verschil in percepties en oplossingen niet oplossen, netwerkmanagement zou dit wel kunnen (Van Bueren et al. 2003, ). Meuleman ziet dit delen van kennis en visie als waardevol onderdeel van een veelomvattender aanpak voor wicked problems. Net als Head & Alford vindt hij dat er geen ultieme oplossing voor wicked problems bestaat. Tegenover de keuze voor hiërarchische sturing, NPM, sturing op vakbekwaamheid of netwerksturing, stelt hij dan ook het toepassen van een mix van deze vormen, de zogenaamde metagovernance. Iedere vorm van sturing, betoogt Meuleman, heeft een eigen logica en deze logica is onverenigbaar met die van andere sturingsvormen. De logica s van de verschillende stijlen zouden echter zo aantrekkelijk zijn, dat bestuurders een stijl omarmen en als panacee zien. Hierdoor zou niet geoordeeld worden wat het beste werkt in een bestaande situatie. Dit leidt er volgens hem toe dat gekozen stijlen aangevuld worden met strijdige componenten van andere stijlen, zoals NPM gecombineerd met hiërarchische controlemechanismen in plaats van het combineren van stijlen en het schakelen tussen stijlen (Meuleman 2008, 51). Volgens hem is het dan ook beter om te schakelen tussen bovenstaande sturingsvormen Beperkingen van metagovernance In tegenstelling tot Meuleman beschouw ik metagovernance niet als een afzonderlijke sturingsstijl, omdat er in feite sprake is van een combinatie van hiërarchische sturing, netwerksturing en marktsturing. Ieder van deze sturingsvorm heeft zijn eigen beperkingen en ik acht het niet aannemelijk dat de combinatie van stijlen eerder beschreven tekortkomingen van de afzonderlijke stijlen compenseert. Bovendien lijken alle stijlen gebaseerd op principes van de rational choice theory en de principal agent theory en als zodanig gericht op beperking van de maximalisatie van het eigenbelang. De rational choice theory bouwt voort op de ideeën die Smith in 1776 voor het eerst publiceerde. De basiselementen zijn: self interested actor, competition among producers, and a relatively unregulated market (Federickson & Smith 2003: 185). Zijn werk heeft door toepassing door Downs, Buchanan en Tullock grote invloed gehad op het denken 18
19 over de publieke sector. Het werk van Downs, Buchanan en Tullock onderscheidt zich van de traditionele theorieën over politiek en openbaar bestuur door de nadruk die zij leggen op de rationele, in zichzelf geïnteresseerde actor. Zij trekken de gedachtegang van Smith door en stellen dat burgers en ambtenaren niet zozeer handelden uit idealisme of uit betrokkenheid met het algemeen belang maar uit eigenbelang (Fredrickson & Smith 2003: 186). Ook de principal agent theory (principaal-agent theorie) is gebaseerd op ideeën van Tullock, Niskanen en Downs. Deze theorie stelt dat de bureaucratische organisatie zoekt naar autonomie, als een zelfverrijkend individu (Frederikson & Smith 2003: 37). Het handelen zou worden beïnvloed door waarden die kunnen veranderen en verschillen van de gangbare, reguliere politieke waarden. Wood en Waterman concluderen dat er tussen bestuurders (principaal) en uitvoerders (agent) over en weer gehandeld wordt over processen, beleid en procedures (Frederikson & Smith 2003: 38-39). De uitvoerders zouden daarbij een voorsprong genieten op de bestuurder vanwege hun kennis en expertise. Zij weten hoe het er in de praktijk aan toe gaat. Het geeft de ambtenaar macht en invloed en biedt de mogelijkheid tot manipulatie van bestuurders en het politieke proces: de bureaucratische controle van de politiek. Om maximalisatie van het eigenbelang tegen te gaan, maakt de bestuurder gebruik van sturingsmiddelen die enerzijds gebaseerd zijn op controle en anderzijds op prikkels zoals we dat bij de hiërarchische sturing en NPM hebben gezien. Redenerend vanuit de rational choice theory en de principal agent theory, zou de aanpak van wicked problems met behulp van de onderliggende sturingsstijlen van metagovernance problematisch zijn. Want vanuit dit perspectief zou het volgens Meuleman cruciale overleg tussen netwerken niet waardenvrij gevoerd worden. Met suboptimale uitkomsten als gevolg. Op grond van bovenstaande overweging acht ik metagovernance ongeschikt voor de aanpak van wicked problemen en laat ik deze combinatie van sturingsstijlen in het vervolg van deze thesis buiten beschouwing Sturing op basis van control die voldoet aan de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid In tegenstelling tot de rational choice theory en de principal agent theory gaat de Self Determination Theory (SDT) ervan uit dat mensen niet gemotiveerd worden door materiële voordelen, maar intrinsieke motivatie kennen. De mens zou een aangeboren behoefte hebben aan de ontwikkeling van competenties, autonomie en verbondenheid. Omstandigheden die de bevrediging van deze behoeften ondersteunen, zouden groeiprocessen faciliteren inclusief intrinsiek gemotiveerd gedrag en integratie van externe waarden en extrinsieke motivatie. (Deci 19
20 & Ryan, 2000: 227). Volgens Deci en Ryan is het ontstaan van intrinsieke motivatie een natuurlijk proces dat optimaal verloopt als er voldaan wordt aan de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid. (Deci & Ryan, 2000: 229). Autonomie (autonomy) is het gevoel te kunnen handelen met keuzevrijheid, vrije wil en zelfrealisatie: het geloof dat men heeft in de mogelijkheid om zelf belangrijke uitkomsten te beïnvloeden. Competentie (competence) is het vermogen om adequaat te handelen. Verbondenheid (relatedness) is de ervaring van het hebben van sociale relaties (Deci & Ryan, 2008: 4). Weibel en Six (Weibel & Six 2013,) bouwen voort op de inzichten van de SDT en stellen dat managers het gedrag van hun medewerkers effectiever kunnen besturen door gebruik te maken van zowel vertrouwen als formele control-mechanismen. Hoewel vertrouwen en control volgens Weibel (2007: 501) in de literatuur worden beschouwd als strijdig is het volgens hen mogelijk om deze sturingsmethoden te combineren. Volgens Weibel en Six hoeft control geen negatief effect te hebben op vertrouwen. Als er sprake is van vertrouwen, zou control niet argwanend worden afgewezen. Vertrouwen is volgens hen afhankelijk van de mate waarin de waarden van de organisatie geïnternaliseerd zijn en men wil werken in het belang van de organisatie en de leidinggevende. Deze waardeninternalisatie zou bevorderd worden door gebruik te maken van control-mechanismen die de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid ondersteunen. Dit is volgens Weibel en Six het geval bij control die men gelegitimeerd acht. Hiervan zou sprake zijn als medewerkers uit verschillende lagen van de organisatie betrokken zijn bij de totstandkoming en toepassing ervan. Daarnaast zouden beloningen en sancties die niet rigide worden toegepast, maar juist gebaseerd zijn op subjectie maatstaven bijdragen aan autonomie (Weibel 2007:509). Weibel baseert zich hierbij op Adler en Bory die een onderscheid maken tussen coercive bureaucracies en enabling bureaucracies. In tegenstelling tot coercive bureaucracies zouden enabling bureaucracies hun medewerkers een hoge mate van participatie geven in het voortdurende redesign van controlemechanismen. Aan de behoefte aan competentie(ontwikkeling) zou worden voldaan door constructieve feedback. Want dit draagt ertoe bij dat medewerkers kennis en vaardigheden kunnen ontwikkelen om problemen effectief op te lossen. Deze feedback wordt verkregen door het toepassen van controlemechanismen. Daarnaast zal de opstelling van de manager bijdragen aan verbondenheid, indien deze zich betrokken, integer en opofferend opstelt (Weibel 2007:506). Op basis van bovenstaande literatuur kan worden gesteld dat control die de behoefte aan autonomie, competentie en betrokkenheid ondersteunt, zal bijdragen aan internalisatie van de 20
21 waarden. Dit is enerzijds van belang omdat internalisatie van waarden van de organisatie samenhangt met de intentie om te handelen in het belang van de organisatie. Hoe groter de waardeninternalisatie, hoe hoger de bereidheid om te werken in het belang van de organisatie. Anderzijds is waardeninternalisatie van belang omdat het leidt tot vertrouwen waardoor control niet argwanend tegemoet worden getreden. Hierdoor kan de bestuurder gebruik maken van control om grip te houden op de uitvoering van het beleid. In schema: Figuur 2: sturing op basis van control die voldoet aan de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid Context behoefte participatie autonomie Beloning / evaluatie Vorm van feedback competentie Intenties van bestuurder verbondenheid Internalisatie van waarden Vertrouwen geen wantrouwende houding tegenover control 21
22 2.5 Sterkte/zwakte-analyse van de beschikbare sturingsvormen Op basis van bovenstaande uiteenzetting over sturingsstijlen kan de volgende sterkte/zwakteanalyse worden gemaakt van de beschikbare sturingsstijlen: Figuur 3: sterkte/zwakte-analyse van beschikbare sturingsstijlen Besturingsstijl Sterkte Zwakte Toepassings-context Hiërarchische sturing Onpartijdige, uniforme Formalisme, rigiditeit Technische toepassing van regels, en weinig problemen: als te voorspelbaarheid, mogelijkheden om leveren prestaties te uniformiteit en beleid aan te passen definiëren zijn; bij controleerbaarheid van aan behoeften van geringe complexiteit de uitvoering (Terpstra individuele burger en en ambiguïteit; & Havinga 2001: 101). organisaties gebaseerd op (Terpstra & Havinga autoriteit en legaliteit 2001: 101). (Meuleman 2008:42). Sturing op Maximaal gebruik van Uitvoering is Wetenschappelijke vakbekwaamheid kennis en expertise van nauwelijks te problemen; uitvoerders; regels zijn controleren door problemen die erg richtlijnen, toepassing managers; potentieel complex zijn, maar wordt afgewogen tegen conflict tussen waar geen doelen en resultaten; waarden en ambiguïteit speelt; gericht op bereiken van doelstellingen van gebaseerd op doelstellingen; professionals en expertise en deskundigheid van de managers; vanwege uitwisseling van uitvoerder bepaalt ontoegankelijkheid kennis (Meuleman uitvoering (Terpstra & van kennis en 2008: 42). Havinga 2001: 104). geslotenheid van professionele groep is publiek debat en 22
23 democratische controle over uitvoering problematisch (Terpstra & Havinga 2001: 104). NPM Verbetering van Professionals Politieke problemen; prestaties van ontwikkelen coping problemen met lage professionals door technieken (selectie complexiteit, hoge prestatiemeting en van klanten); strijd ambiguïteit. benchmarking; tussen managers en Bestuurder weet wat rationele, bedrijfsmatige professionals op basis nodig is en vertrouwt aanpak, voorkomen van verschillen in doel op kennis van bureaucratie en en waarden (Terpstra uitvoerders, koopt ondoelmatigheid en & Havinga 2001: 111). consensus intransparantie van (Meuleman 2008: professionele sturing; 42). (Bannink et al. 2006: 160). Bijdrage aan leren door organisaties (De Bruijn 2006: 21). Performance Continue interactie Performance Wicked problems governance tussen politieke governance richt zich aansturing, gemanagede op de interactie tussen instanties op verschillende verschillende niveaus instanties en is van implementatie daarmee ongeschikt (beleidsvorming, voor besturing van toezicht, uitvoering) en wicked problems organisaties in de binnen organisaties. samenleving. Dit is een continue terugkoppeling van resultaten naar het proces van uitvoering en sturing. 23
24 Sturing op basis van Versterking van SDT lijkt voorbij te Wicked problems: control die behoefte intrinsieke motivatie een gaan aan vergroten van aan autonomie, bijdrage te leveren aan maximalisatie van het intrinsieke motivatie competentie en de doelstellingen van de eigenbelang bij en daarmee het verbondenheid organisatie, achterwege participatie in vertrouwen in ondersteunt blijven van wantrouwen beslissingsproces. toegepaste control. tegenover toegepaste control-mechanismen. 2.6 Toegepaste sturingsvormen in het onderwijs De beschreven sturingsvormen zijn theoretische concepten. Maar hoe wordt er in het onderwijs gestuurd op de uitvoering van beleid en hoe adequaat zijn de toegepaste sturingsvomen? Er is onderzoek gedaan naar de effecten van NPM in het onderwijs. Deze onderzoeken vormen een gedeeltelijke onderbouwing van de aanname van De Bruijn dat er een directe causale relatie bestaat tussen impact en effectiviteit van de prestatiemeting. Systemen zullen niet of weinig perverteren indien ze op een gematigde en voorspelbare wijze worden gebruikt (De Bruijn 2004: 71). Twee studies tonen aan dat prestatiemeting met lage impact leidt tot verbetering van de gemeten prestaties (Canton & Webbink 2004: 31, 32). Bij één studie was sprake van lage impact, maar was geen sprake van interactie tussen professionals en managers: de verwachte positieve resultaten van prestatiemeting met lage impact blijven uit en er was zelfs sprake van pervers gedrag (Van Esch, Wil & Teelken 2005:11). Op het niveau van prestatiemeting met een hoge impact bevestigt empirisch onderzoek een aantal in de theorie voorspelde vormen van strategisch gedrag. Zo werden zwakke leerlingen buiten de test gehouden, werd er geknoeid met cijfers trad er doelverschuiving op. Bij vier studies wordt deze relatie beschreven (Canton & Webbink 200: 31, 32), (Visser 2003: 108, 198). Ten slotte was bij één onderzoek sprake van gebrek aan interactie en zijn de effecten onderzocht van wijziging in impact. Daaruit bleek dat lage impact en gebrek aan interactie leidde tot bedrog door docenten. Dit strategisch gedrag nam toe bij verhoging van impact (Jacob & Levitt 2003:867, 868). Er zijn geen studies waarin sprake was van hoge impact en veel interactie. Hoewel de relatie tussen lage impact en positieve effecten van prestatiemeting een aantal keer gevonden wordt, is er geen sprake van een ondubbelzinnige relatie tussen interactie en het optreden van effecten. 24
25 2.7 Conceptueel model en onderzoeksverwachtingen Zoals door Lipsky overtuigend is aangetoond, zijn handelingsvrijheid en eigen besluitvorming op uitvoeringsniveau vereist om complexe beleidsproblemen op te lossen. Bij complexe problemen ligt het dan ook in de verwachting dat bestuurders overgaan tot sturing door vakbekwaamheid. Als er sprake is van ambiguïteit zal de bestuurder proberen deze te verkleinen door overeenstemming te kopen, of te komen tot consensus door het overleg tussen verschillende belanghebbenden te stimuleren. Maar bij wicked problems is er zowel sprake van complexiteit als ambiguïteit. De ambiguïteit creëert discretionaire ruimte, waar de SLB wel gebruik van moet maken om de complexiteit het hoofd te bieden. Maar sturing op basis van vakbekwaamheid of netwerksturing maakt het moeilijk, zo niet onmogelijk voor bestuurders om invloed uit te oefenen over de uitvoering. Sturing op basis van NPM blijkt vaak tot perverse effecten te leiden. Uit de weergegeven theorieën blijkt dat bestuurders gebruik kunnen maken van performance governance of sturing op basis van control die de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid ondersteunt om wicked problems op te lossen. Performance governance richt zich echter op de continue interactie tussen politieke aansturing, gemanagede instanties op verschillende niveaus van implementatie (beleidsvorming, toezicht, uitvoering) en organisaties in de samenleving zoals Bouckaert en Halligan uiteen hebben gezet. Mijn onderzoek is gericht op de aansturing binnen een organisatie, en deze invalshoek maakt performance governance minder geschikt om op te nemen in het te hanteren conceptuele model. Op basis van bovenstaande overwegingen kom ik tot de aanname dat sturing op basis van control die de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid ondersteunt de beste mogelijkheden biedt om wicked problems binnen een organisatie op te lossen. Al ben ik er daarbij op beducht dat ook bij deze sturing sprake kan zijn van maximalisatie van het eigenbelang met suboptimale uitkomsten als gevolg indien doelstellingen in overleg worden vastgesteld. In schema: 25
26 Figuur 4: Toepassingsmogelijkheden van sturingsvormen complexiteit Technische problemen Wetenschappelijke problemen Hiërarchische sturing Sturing op vakbekwaamheid (regels) ambiguïteit Politieke problemen NPM (kopen) of netwerksturing (overtuigen) Wicked problems Sturing op basis van control die autonomie, competentie en verbondenheid ondersteunt en bijdraagt aan intrinsieke motivatie Op basis van voorgaande kan het volgende conceptueel model worden samengesteld, waarbij in antwoord op een complexe en ambigue taakomgeving gekozen wordt voor toepassing van sturing op basis van control die beantwoordt aan de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid. Participatie in het vaststellen van de doelstellingen en de beloning en inbreng van de bestuurden in de evaluatie leidt tot autonomie. De vorm van feedback leidt tot competentie en de intenties van de bestuurder leiden tot verbondenheid. Autonomie, competentie en verbondenheid zijn dus de afhankelijke factoren, die op hun beurt leiden tot internalisatie van de waarden van de organisatie en tot vertrouwen waardoor de toegepaste control niet met wantrouwen tegemoet getreden wordt. In schema: Figuur 6: conceptueel model: Ambiguïteit van de taak Complexiteit Van de taak Sturen op basis van control die de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid ondersteunt 26 Internalisatie van waarden Toegenomen vertrouwen waardoor toegepaste controle niet met wantrouwen tegemoet getreden wordt
27 Uit bovenstaande kan de volgende onderzoeksverwachting worden afgeleid: Sturing op basis van control die de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid ondersteunt, leidt tot intrinsieke motivatie om bij te dragen aan de doelstellingen van de organisatie en tot vertrouwen waardoor de toegepaste control met minder argwaan tegemoet wordt getreden. Omdat ik vermoed dat ten minste één afdelingsdirecteur van het ABC College tracht te sturen op basis van control die de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid ondersteunt, biedt een onderzoek naar de gehanteerde sturingsvormen bij het ABC College de mogelijkheid de werking hiervan nader te exploreren en tegen elkaar af te zetten. 27
28 3 Onderzoeksmethode De voormalige minister van OC&W heeft het rendement van het middelbaar beroepsonderwijs tot een van haar speerpunten van beleid gemaakt. Uit literatuuronderzoek is echter gebleken dat tussen het formuleren van beleid en de uitvoering ervan grote verschillen kunnen liggen. Mogelijke implementatievormen van beleid in professionele organisaties en de problemen die daarbij in theorie een rol kunnen spelen zijn aan de orde geweest in hoofdstuk 2. Op basis van deze theorie is een theoretisch kader opgesteld, waarvan op in paragraaf 2.7 een onderzoeksverwachting is afgeleid. Op basis van deze onderzoeksverwachting doe ik onderzoek naar de werking van control die de behoefte aan autonomie, competence en verbondenheid ondersteunt en daarmee een bijdrage levert aan de intrinsieke motivatie en het vertrouwen van docenten van het ABC College. In dit hoofdstuk onderbouw ik het onderzoeksdesign, waaronder de verantwoording van de keuze voor een casestudy, methode van dataverzameling en de casusselectie en de keuze van de respondenten. Daarnaast operationaliseer ik de theoretische concepten. Ten slotte ga ik in op de gebruikte analysetechniek van de verkregen data en de validiteit en betrouwbaarheid van dit onderzoek. 3.1 Onderzoeksdesign Casestudy In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek (Babbie 2007: 23-25). Kwalitatieve data zouden eenvoudig te vergelijken en statistisch te analyseren zijn, kwalitatieve data zouden achterliggende gedachten en beweegredenen bloot kunnen leggen. Daarmee hebben de methoden beide een eigen waarde en kunnen ze ook in aanvulling op elkaar gebruikt worden. De keuze voor een van de methoden is echter afhankelijk van het onderzoeksdoel en de status van de wetenschappelijke kennis. Kwalitatief onderzoek biedt de mogelijkheid te verkennen en beschrijven en is daarmee geschikt voor de ontwikkeling van nieuwe theorie. Kwantitatief onderzoek biedt de mogelijkheid tot het maken van vergelijkingen en hypothesetoetsend onderzoek. Dit maakt kwantitatief onderzoek geschikt voor het testen van volwassen theorieën (Edmondson & McManus 2007: 1159). In deze thesis maak ik gebruik van kwalitatief onderzoek: de casestudy. Want hoewel er sprake is van een op wetenschappelijke theorie gebaseerde onderzoeksverwachting (zie 2.7) is het onduidelijk hoe er precies wordt 28
29 gestuurd en hoe adequaat deze sturingsvorm is. Volgens het theoretische kader is er sprake van control die van invloed is op de afhankelijke factoren (ervaren autonomie, competentie, verbondenheid leidend tot intrinsieke motivatie en vertrouwen). Waar de toegepaste control aan moet voldoen en hoe dit precies vorm krijgt is voorafgaand aan dit onderzoek nog onduidelijk. Volgens Yin (1994: 6) is de casestudy een geschikte onderzoeksmethode, vanwege het explorerende karakter van de vraag. Ook Babbie (2010: 92, 93) pleit dit in dit geval voor kwalitatief onderzoek, en in het bijzonder voor exploratief onderzoek, waarbij het erom gaat relevante variabelen te identificeren. Swanborn (2007: 196, 197) wijst op de waarde van casestudies als niet duidelijk is hoe een in zijn terminologie interventie precies werkt. De werking van een interventie kan volgens hem onderzocht worden door middel van een casestudy (Swanborn 2007: 200), waarbij het er volgens hem om draait om de condities waaronder een interventie werkt expliciet te maken. Omdat ik een sturingsvorm ook als interventie beschouw, maak ik ook gebruik van deze inzichten van Swanborn. Kortom, ik kies voor een casestudyonderzoek omdat dit mij de mogelijkheid biedt inzicht te krijgen in de werking van de toegepaste control en de condities waaronder dit gebeurt Casus-selectie Dit onderzoek vindt plaats in het ABC College, een MBO-opleiding voor uitvoerende beroepen in de mediabranche. Voor deze organisatie is om verschillende redenen gekozen. Ten eerste zijn de medewerkers die het beleid uitvoeren relatief hoog opgeleid, zij beschikken over specialistische kennis en hebben bij de uitvoering van hun beleid een grote mate van vrijheid: een docent is nog immer keizer in zijn eigen lokaal. Zij worden aangestuurd door vier afdelingsdirecteuren, die ieder leiding geven aan een of meerdere opleidingsteams. De organisatie wordt bestuurd door een tweehoofdig College van Bestuur, bijgestaan door gespecialiseerde stafdiensten. Ruim 66 % van de medewerkers wordt gevormd door docenten. Ongeveer 25 % van de medewerkers vormt het onderwijsondersteunend personeel: conciërges en secretaresses. Staf en management maken zo n 10 % uit van het personeelsbestand. 29
30 Figuur 6: organogram ABC College Hoewel er enerzijds sprake is van professionals die veel vrijheid ervaren en de beschikking over discretionaire ruimte hebben in de uitoefening van hun functie, heeft de organisatie in toenemende mate te maken van invloeden van buiten af. Zo richt men zich van oudsher op de eisen die toekomstige werkgevers stellen aan hun medewerkers. Maar met de invoering van het nieuwe toetsingskader Focus op Vakmanschap in 2011 worden er strenge eisen gesteld aan het rendement van de opleidingen: het aantal studenten dat met diploma de school verlaat. Dit is vastgesteld op 64,2 % voor niveau 4 opleidingen en het ABC College heeft veel moeite aan deze norm te voldoen. Tot 2011 waren er niet veel consequenties verbonden aan het niet halen van de norm, maar sinds Focus op Vakmanschap worden organisaties strenger afgerekend op het behaalde resultaat. Bovendien kunnen opleidingslicenties verloren gaan als rendementen te lang onder de maat blijven. Als bestuurssecretaris van het ABC College heb ik kunnen observeren dat de meningen van de docenten over de wenselijkheid dit percentage te halen verdeeld zijn. Een deel vindt dat alleen de allerbeste studenten goed genoeg zijn om in de creatieve industrie te werken en stelt hoge eisen aan hun MBO-studenten. Een ander deel meent dat het primair van 30
31 belang is dat MBO-studenten hun diploma halen en een startkwalificatie krijgen. Of zij uiteindelijk geschikt zijn om in de creatieve industrie te werken, vinden deze docenten minder belangrijk. Bestuurders willen daarentegen voldoen aan de doelstellingen. Ook over de methoden om het rendement te verhogen is geen eenduidigheid: er worden verschillende interventies gepleegd, maar er lijkt geen vastomlijnd plan van aanpak aan ten grondslag te liggen. Dit maakt verhoging van het rendement voor het ABC College een wicked problem: er is sprake van een hoge mate van complexiteit en ambiguïteit. Dit is de tweede reden om het onderzoek uit te voeren bij het ABC College. Ten slotte werk ik voor deze organisatie, waardoor ik kan optreden als sleutelinformant (Weiss 1994: 20) Methoden van dataverzameling Bij een casestudy wordt veelal gebruik gemaakt van interviews (Babbie 2010: 309). Volgens Yin (1994:80) kan echter ook gebruik gemaakt worden van andere bronnen, zoals geschreven documenten. Voor mijn onderzoek had ik gebruik willen maken van schriftelijke bronnen, zoals jaarverslagen, inspectierapporten en managementrapportages omtrent de rendementen alsmede interviews met organisatieleden. Maar omdat er pas sinds 2012 gestuurd wordt op het halen van rendement, zijn er nog niet veel schriftelijke bronnen over dit onderwerp beschikbaar. Dit betekent dat ik aangewezen ben op de kennis van organisatieleden om de centrale vraag te beantwoorden (Swanborn 2007: ). Volgens hem is deze aanpak ook met name geschikt om handelingsvoorschriften op het spoor te komen voor de omgang met wicked problems, omdat theoriegericht onderzoek hierin tekort zou schieten. Voor dit onderzoek heb ik twaalf organisatieleden geïnterviewd van wie ik verwacht dat zij inzicht kunnen geven in de aanpak van de rendementsverbetering en adequaatheid van de gekozen oplossing. Ik heb ervoor gekozen om twee afdelingsdirecteuren te interviewen. Als bestuurssecretaris heb ik kunnen observeren dat er bij ten minste één afdelingsdirecteur sprake lijkt van voorkeur om te sturen met behulp control die de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid ondersteunt. Bij een andere afdelingsdirecteur lijkt dit minder het geval. De keuze voor beide afdelingsdirecteuren bood de mogelijkheid de sturingsstijlen te vergelijken, en mogelijke verschillen en de effecten daarvan te beschrijven. Beide afdelingsdirecteuren besturen ieder hun eigen opleidingsteam(s). Omdat ik wilde onderzoeken in hoeverre verschillen in aansturing leiden tot verschillen ervaren autonomie, competentie en verbondenheid bij de docenten, heb ik de respondenten benaderd uit de opleidingen waar de afdelingsdirecteuren leiding aan gaven. Ik heb in totaal negen docenten 31
32 geselecteerd die minimaal 2 jaar aan de organisatie verbonden zijn, omdat mag worden aangenomen dat zij weten wat er speelt in de organisatie. Ik heb daarbij geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Een aantal docenten vervult naast het docentschap de rol van programmaleider. Er is geen hiërarchische relatie tussen docenten en programmaleiders. Ik maak dan ook geen onderscheid tussen docenten en programmaleiders. Ten slotte heb ik het lid van het College van Bestuur geïnterviewd. Hij is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs en als zodanig verantwoordelijk voor de aanpak van de rendementsverbetering. Door bestuurders aan het woord te laten, tracht ik een compleet beeld te verwerven van de manier waarop gestuurd wordt. Door docenten te interviewen wil ik zicht creëren op de gepercipieerde sturing en de effecten daarvan op hun functioneren. Om bruikbare interviews te kunnen afnemen, heb ik van tevoren nagedacht over de interviewmethode. Volgens Weiss (1994: 1-3) kunnen interviews verschillen van aard en vorm. Weiss maakt daarbij onderscheid tussen het kwantitatieve en het kwalitatieve interview. Worden bij het kwantitatieve interview aan iedere respondent dezelfde vragen in dezelfde volgorde gesteld, bij kwalitatieve interviews richt het interview zich meer op het verhaal van de individuele respondent. Hierdoor zou meer samenhang en diepgang in het onderzoeksmateriaal worden verkregen. Bovendien past het kwalitatieve interview goed bij het explorerende karakter van dit onderzoek omdat het ruimte laat alle opmerkingen, gedachtes en meningen van de respondenten te gebruiken. Als uitgangspunt voor de gesprekken zijn voor bestuurders en docenten aparte vragenlijsten opgesteld. Gekozen is voor een semigestructureerde aanpak, waarbij de te onderzoeken concepten van te voren zijn vertaald in open vragen. Deze vragen komen terug in alle interviews. Afhankelijk van de uitkomst van het gesprek is er tijdens het interview ter plekke besloten om dieper op concepten in te gaan of deze te laten rusten. De vragenlijsten zijn leidend, niet bindend, waarmee de mogelijkheid ontstaat om tijdens het gesprek in te gaan op de antwoorden van de respondent. Ik heb zoveel mogelijk gekozen voor het gebruik van open vragen, omdat dit de mogelijkheid biedt tot diepgang en het doorgronden van latente, onderliggende en niet voor de hand liggende kwesties (Miles & Huberman 1994: 10). Hoewel Babbie er een tegenstander van is (Babbie 2007: 134), heb ik de mogelijkheid opengehouden om concepten te verfijnen als er meer interviews zijn afgenomen. Om bruikbare data te vergaren over het denken en handelen van bestuurders en bestuurden in het onderwijs, is het van belang om vertrouwen te ontvangen van de respondent. Miles en Huberman 32
33 (1994: 10) stellen dat dat het beste mogelijk is in een natuurlijke omgeving, dicht bij het echte leven en niet via mail of telefoon. De bestuurders en docenten van het ABC College worden dan ook geïnterviewd op de locatie waar zij werkzaam zijn. Tijdens het interview waren geen collega s van de respondent aanwezig. Op deze manier kon er vrijuit gesproken worden over de eigen ervaringen als docent of bestuurder in het onderwijs. Om medewerking te verkrijgen is respondenten anonimiteit gegarandeerd. Om de anonimiteit van de geïnterviewden te waarborgen. zal ik met hij verwijzen naar zowel bestuurders als docenten, ook als het vrouwen betreft. Ook zal de datamatrix alleen op verzoek ter beschikking worden gesteld. Ten slotte is gekozen voor het gebruik van geluidsopnamen en aantekeningen om zoveel mogelijk bruikbare informatie te vergaren. Hiervoor is van tevoren toestemming gevraagd Conceptualisering Voor de conceptualisering van dit onderzoek baseer ik mij op Babbie (2010: ). Ik wil onderzoeken hoe adequaat de gekozen sturingsvorm is in een ambigue en complexe taakomgeving. Ik concentreer me daarbij op sturing door toepassing van control die de ontwikkeling van autonomie, competentie, en verbinding ondersteunt. Daarbij onderzoek ik in hoeverre er sprake is van participatie, feedback en een welwillende opstelling van de bestuurder en welk effect dit heeft op de ervaren autonomie, competentie en verbondenheid van de docenten. Onder adequaatheid versta ik de mate waarin de gekozen sturingsvorm uiteindelijk bijdraagt aan intrinsieke motivatie, resulterend in bijdrage aan de organisatiedoelstelling (rendementsverbetering). Onder ambiguïteit versta ik het bestaan van verschillende belangen, waarden en oordelen over oplossingsrichtingen. Onder complexiteit versta ik het gebrek aan kennis van werkzame oplossingen Indicatoren Indicatoren zijn volgens Babbie (2010: 131) signalen van de aanwezigheid van een concept dat bestudeerd wordt. De concepten die ik bestudeer luiden: ambiguïteit, complexiteit, control die de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid ondersteunt en adequaatheid. Als indicatoren beschouw ik van respectievelijk: ambiguïteit: het voorkomen van uiteenlopende belangen en meningen over de gekozen oplossingsrichting; complexiteit: gebrek aan kennis over werkzame oplossingsrichtingen; Sturing op intrinsieke motivatie: toepassing van control die de behoefte aan autonomie, 33
34 competentie en verbondenheid ondersteunt; Control: het bestaan van duidelijke richtlijnen en prestatieafspraken; Adequaatheid: bijdrage aan autonomie, competentie en verbondenheid, leidend tot intrinsieke motivatie; Intrinsieke motivatie: wil om bij te dragen aan de doelstellingen van de organisatie; autonomie: invloed in het (her)ontwerp van controlemechanismen en betrokkenheid bij de uitvoering van de controlesystemen; competentie: vermogen om adequaat te handelen en zelf belangrijke uitkomsten te beïnvloeden; verbondenheid: betrokkenheid en intentie van de bestuurder vertrouwen: geloof in welwillende intentie van bestuurder en bestuurde Operationalisering Om de complexiteit van de taak in kaart te brengen, heb ik vragen gesteld over de rendementen, over de kennis die men heeft over mogelijke oorzaken van achterblijvende rendementen, over de kennis die men heeft over mogelijke aanpakken van rendementsverbetering en hoe men tot die kennis is gekomen. Om de ambiguïteit van de taak in kaart te brengen, bevraag ik opvattingen omtrent het gebruik van rendementsnormen voor het MBO, het hanteren van rendementsnormen binnen Ma en de manier waarop de rendementen gerealiseerd worden. Om de gehanteerde sturingsvorm te beschrijven, is gevraagd naar de manier waarop gestuurd wordt op rendementsverbetering. Gevraagd wordt naar toepassing van control die de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid ondersteunt. Om de toepassing van control in kaart te brengen wordt gevraagd naar het bestaan van regels, de bekendheid ervan, de naleving en de controle. Ook wordt gevraagd naar de aanwezigheid van prestatieafspraken, de bekendheid ervan en de consequenties van het al dan niet realiseren van prestaties. Daarnaast wordt gevraagd naar de invloed die men heeft bij de vaststelling van de rendementsdoelen (participatie), de manier van feedback en invloed daarvan op de competentie. De verbondenheid van de bestuurder zal - naar verwachting slecht impliciet blijken uit de antwoorden op bovenstaande vragen. In hoeverre de gekozen sturingsvorm adequaat is, wordt bepaald door middel van vragen naar de mate waarin men de rendementsdoelstellingen onderschrijft, in hoeverre men zich inzet om de doelstellingen te realiseren en in hoeverre de toegepaste control met vertrouwen tegemoet wordt getreden. 34
35 3.2 Analyse van data Om de verkregen data te analyseren maak ik gebruik van de kwalitatieve datamatrix. Volgens Bijlsma-Frenkema en Fortuijn verhoogt dit de validiteit en betrouwbaarheid van kwalitatief onderzoek (Bijlsma-Frenkema & Fortuijn 1997: 450). Onder betrouwbaarheid verstaan zij nauwkeurigheid en stabiliteit. Zij concentreren zich op stabiliteit en stellen dat voor de vaststelling van stabiliteit herhaling noodzakelijk is. Dit kan door middel van standaardisering van instrumenten en triangulatie. Bij standaardisering draait het om herhaalde toepassing van dezelfde instrumenten op overeenkomstige waarnemingen, bij triangulatie worden verschillende manieren gebruikt om waarnemingen te herhalen: door verschillende onderzoekers, verschillende waarnemingstechnieken, verschillende waarnemingseenheden of verschillende theoretische benaderingen (Bijlsma-Frenkema & Fortuijn 1997: 451). Herhaalbaarheid in kwalitatief onderzoek is te bereiken door het hele onderzoeksproces te documenteren en toegankelijk te maken voor (collegiale) inspectie. Dit kan door van tevoren een onderzoeksprotocol te maken (een gedetailleerd onderzoeksontwerp) en achteraf de onderzoeksdatabank beschikbaar te stellen. Validiteit draait om de vraag of datgene dat verkregen is, waar is. Volgens Bijlsma-Frenkema en Fortuijn is de sociale werkelijkheid sociaal geconstrueerd in de interacties tussen onderzoekers en onderzochten, dus potentieel veelvormig en variabel in betekenis (Bijlsma-Frenkema & Fortuijn 1997: 453). Deze veelvormigheid zou tegengegaan kunnen worden door middel van triangulering: maar de waarde hiervan is beperkt: hoe moet een verschil tussen waarnemingen van hetzelfde verschijnsel interpreteren? Meer verhalen geven meer inzicht, maar het ene verhaal zou niet gebruikt mogen worden om een geldigheid over een ander verhaal uit te spreken. Verschil in uitkomsten zou moeten leiden tot verder onderzoek. Bovenstaande problematiek leidt tot de conclusie dat alleen door explicitering van de denkstappen en toepassing van triangulatietechnieken oordeelsvorming over de kwaliteit van de waarnemingen en de daarop gebaseerde onderzoeksresultaten mogelijk is. Dit leidt tot verschillende eisen die aan de presentatie van onderzoeksgegevens gesteld moeten worden, volgens Bijlsma-Frenkema en Fortuijn (1997: 454). De basiseis is dat het hele onderzoek controleerbaar is. Dat betekent dat het onderzoeksproces geëxpliciteerd en gedocumenteerd moet worden en toegankelijk moet worden gemaakt. Met het gebruik van de kwalitatieve datamatrix en deze op verzoek beschikbaar te stellen, beantwoord ik aan deze eis. 35
36 Omdat ik gebruik maak van een uitgewerkt theoretisch kader, waarbij de onderwerpen zijn geconceptualiseerd en geoperationaliseerd in een interviewopzet, voltstaat het volgens Bijlsma- Frenkema en Fortuijn om de lijst van het interviewschema aan te passen door thema s te schrappen die blijkens de waarnemingen niet of nauwelijks informatie hebben opgeleverd, het toevoegen van thema s waaraan van tevoren niet gedacht is maar die wel van belang zijn, omdat verschillende respondenten erover gesproken hebben en eventueel uitsplitsen van thema s omdat een subcategorie uit het theoretisch kader zoveel gevarieerde informatie oplevert dat het opgeleverde materiaal onoverzichtelijk wordt. Met behulp van de kwalitatieve datamatrix kan volgens Bijlsma-Frenkema en Fortuijn (1997, 456) overzicht worden gecreëerd, maar ook hypothesen worden opgesteld en samenhangen worden opgespoord in een verzameling onderzoeksgegevens. 3.3 Validiteit en betrouwbaarheid Kwalitatief onderzoek is met name gericht op het begrijpen en de interpretatie van een proces of ontwikkeling. Validiteit en betrouwbaarheid van kwalitatief onderzoek zijn vaak punt van discussie. De validiteit van onderzoek beslaat de vraag of er gemeten wordt en wat er gemeten moet worden. Hiervoor moet gekeken worden naar de keuze van de onderzoeksobjecten, de vraag of de definities in orde zijn, en of de analyse op een juiste manier is uitgevoerd (Miles & Huberman: 1994, 11). In dit onderzoek is de keuze van de afhankelijke en onafhankelijke variabelen op basis van de literatuurstudie verantwoord. Op de tweede plaats zijn de onderwerpen geconceptualiseerd zodat er maar een interpretatie mogelijk is. Ten derde is er zoals in de vorige paragraaf beschreven sprake van een grondige analyse en codering. Deze stappen bevorderen de interne validiteit van het onderzoek. Daarnaast hebben casestudies een hoge mate van interne validiteit, omdat de werking van de onafhankelijke variabelen tot in detail wordt geëxploreerd. De interne validiteit wordt versterkt door de aanpak van twee bestuurders te onderzoeken. Hierdoor wordt de invloed van de onafhankelijke factoren in twee situaties onderzocht (De Vaus 2001: 237). De dataverzameling vindt plaats door middel van kwalitatieve interviews. De externe validiteit is de mate waarin de conclusies naar andere nog niet onderzochte situaties, populaties, of begrippen kan worden gegeneraliseerd. Resultaten van casestudies zijn in principe niet generaliseerbaar, omdat niet kan worden aangenomen dat een case representatief is voor de populatie buiten de case. (De Vaus 2001: 237). Om de externe validiteit te vergroten, zouden er meerdere casussen moeten worden onderzocht. Gezien de beschikbare tijd heb ik mij echter beperkt tot één organisatie en heb daarbij niet getracht om tot verzadiging te komen. Van 36
37 verzadiging is sprake indien er geen belangrijke nieuwe inzichten meer worden gevonden (Yin: 1994, 84). De externe validiteit kon ook niet worden vergroot door gebruik te maken van andere onderzoeksbronnen zoals beleidsdocumenten. Deze bleken nauwelijks beschikbaar. Wel geeft dit onderzoek meer inzicht in mogelijke samenhang tussen de variabelen die in een later stadium in een kwantitatief onderzoek kunnen worden onderzocht. Over de betrouwbaarheid is in paragraaf 3.2 voldoende geschreven. 37
38 4 Analyse van de taak en toegepaste sturing In dit hoofdstuk worden de resultaten van het empirisch onderzoek naar de taak en de gebruikte sturingsmethoden gepresenteerd en geanalyseerd. Het theoretisch kader en de daarvan afgeleide onderzoeksverwachting functioneren daarbij als leidraad. Mijn onderzoeksverwachting luidt dat sturing op basis van control die de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid ondersteunt, leidt tot intrinsieke motivatie om bij te dragen aan de doelstellingen van de organisatie en tot vertrouwen waardoor de toegepaste control met minder argwaan tegemoet wordt getreden. Om aan te geven in hoeverre de werkelijkheid van het ABC College overeenkomt met deze onderzoeksverwachting, analyseer ik de taak (het voldoen aan de rendementsnorm) in termen van complexiteit en ambiguïteit om vast te stellen of er sprake is van een wicked problem. Vervolgens beschrijf ik hoe twee bestuurders van het ABC College trachten te voldoen aan de rendementsnorm. Daarbij analyseer ik in hoeverre de control die beide bestuurders toepassen gelegenheid biedt tot participatie door docenten en de mogelijkheid geeft van feedback op hun handelen en welk effect dit heeft op de ervaren autonomie en competentie. Ook ga ik in op de intenties van de bestuurders en het effect daarvan op de verbondenheid tussen bestuurders en docenten. De adequaatheid van beide vormen van control evalueer ik op basis van de mate waarin de geïnterviewden aangeven intrinsiek gemotiveerd te zijn een bijdrage te leveren aan de doelstellingen van de organisatie of dit laten blijken. Het onderzoek richt zich aldus op de concepten ambiguïteit en complexiteit van de taak, de ondersteuning van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid door de toegepaste control en het effect daarvan op intrinsieke motivatie. Ieder concept zal in een afzonderlijke paragraaf worden beschreven aan de hand van gevonden indicatoren en geïllustreerd met citaten van bestuurders en bestuurden. Iedere paragraaf zal worden afgesloten met een samenvatting. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvattende conclusie waarin ik aangeef in hoeverre mogelijke verschillen in control leiden tot verschillen in de ervaren autonomie, competentie en verbondenheid en tot welk verschil dit leidt in intrinsieke motivatie en vertrouwen. Ten slotte zal ik aangeven in hoeverre de onderzochte situatie overeenkomt met de onderzoeksverwachting. 4.1 De spelers Voor dit onderzoek heb ik twaalf medewerkers geïnterviewd. Drie bestuurders en negen docenten. Twee bestuurders sturen ieder hun eigen docententeams aan en worden op hun beurt aangestuurd door Bestuurder Alpha. Om onderscheid te maken spreek ik van Bestuurder A, Bestuurder B en Bestuurder Alpha. De docenten die worden aangestuurd door Bestuurder A duid 38
39 ik aan met Docent A1, Docent A2 etc. Docenten die aangestuurd worden door Bestuurder B noem ik Docent B1, Docent B2 etc. Figuur 7: Geïnterviewden en hun relaties Bestuurder Alpha Bestuurder A Bestuurder B Docent A1 Docent A2 Docent A3 Docent A4 ` Docent B1 Docent B2 Docent B3 Docent B4 Docent B5 4.2 De aard van de taak Voormalig minister Van Bijsterveldt heeft bepaald dat het rendement van MBO4-opleidingen minimaal 64,2 % behoort te zijn. Binnen het MBO wordt al jaren gewerkt aan verhoging van het rendement en in het verlengde hiervan de beperking van de uitval. Veel organisaties slagen daar niet in. Door organisaties sterker af te rekenen op gediplomeerde studenten door middel van bekostiging en als uiterste maatregel het intrekken van de opleidingslicentie, wil de minister verhoging van het rendement afdwingen. Hoewel de opgelegde taak concreet is: het rendement moet minimaal 64,2 % bedragen, wordt de manier waarop dit behaald moet worden niet door de minister voorgeschreven. Het ABC College heeft bij de opening van het schooljaar de verhoging van het rendement uitgeroepen tot speerpunt van het beleid. 39
The role of interpersonal conflict between top and middle managers in top-down and bottom-up initiatives. Rein Denekamp
Samenvatting Inleiding In de huidige dynamische en complexe omgeving waarin veel organisaties opereren, wordt corporate entrepreneurship vaak gezien als een noodzaak. Het goed doorgronden van het ondernemend
Nadere informatieDrs. Martin Jonker MBA Concerncontroller gemeente Haarlem
Drs. Martin Jonker MBA Concerncontroller gemeente Haarlem Concerncontrol binnen de gemeente Balans tussen beheerscontrol en bestuurscontrol Amersfoort, 26 maart 2013 Amersfoort, 26 maart 2013 Inhoud Public
Nadere informatieWorkshop voorbereiden Authentieke instructiemodel
Workshop voorbereiden Authentieke instructiemodel Workshop voorbereiden Uitleg Start De workshop start met een echte, herkenbare en uitdagende situatie. (v.b. het is een probleem, een prestatie, het heeft
Nadere informatieLaag Vaardigheden Leerdoelen Formulering van vragen /opdrachten
Blooms taxonomie Laag Vaardigheden Leerdoelen Formulering van vragen /opdrachten Evalueren Evalueren = de vaardigheid om de waarde van iets (literatuur, onderzoeksrapport, presentatie etc) te kunnen beoordelen
Nadere informatieDe Taxonomie van Bloom Toelichting
De Taxonomie van Bloom Toelichting Een van de meest gebruikte manier om verschillende kennisniveaus in te delen, is op basis van de taxonomie van Bloom. Deze is tussen 1948 en 1956 ontwikkeld door de onderwijspsycholoog
Nadere informatieCover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/33081 holds various files of this Leiden University dissertation.
Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/33081 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Stettina, Christoph Johann Title: Governance of innovation project management
Nadere informatieDuiden, verbinden en vakmanschap
Effectieve managementstrategieën: Duiden, verbinden en vakmanschap www.divosa.nl Effectieve managementstrategieën: Duiden, verbinden en vakmanschap dr. Duco Bannink, Chris Goosen Het management van sociale
Nadere informatieEen brede kijk op onderwijskwaliteit Samenvatting
Een brede kijk op onderwijskwaliteit E e n o n d e r z o e k n a a r p e r c e p t i e s o p o n d e r w i j s k w a l i t e i t b i n n e n S t i c h t i n g U N 1 E K Samenvatting Hester Hill-Veen, Erasmus
Nadere informatie1 Aanbevolen artikel
Aanbevolen artikel: 25 november 2013 1 Aanbevolen artikel Ik kan het, ik kan het zélf, ik hoor erbij Over de basisingrediënten voor het (psychologisch) welzijn Een klassieke motivatietheorie toegelicht
Nadere informatieInvloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting
xvii Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting Samenvatting IT uitbesteding doet er niet toe vanuit het perspectief aansluiting tussen bedrijfsvoering en IT Dit proefschrift is het
Nadere informatieHet Management Skills Assessment Instrument (MSAI)
Het Management Skills Assessment Instrument (MSAI) Het zelfbeoordelingsformulier Het doel van deze evaluatie is om u te helpen bij het bepalen van de belangrijkste aandachtsvelden van uw leidinggevende
Nadere informatie10 onmisbare vaardigheden voor. de ambtenaar van de toekomst. 10 vaardigheden. Netwerken. Presenteren. Argumenteren 10. Verbinden.
10 vaardigheden 3 Netwerken 7 Presenteren 1 Argumenteren 10 Verbinden Beïnvloeden 4 Onderhandelen Onderzoeken Oplossingen zoeken voor partijen wil betrekken bij het dat u over de juiste capaciteiten beschikt
Nadere informatieBesturen vanuit vertrouwen Frédérique Six Divosa Voorjaarscongres juni 2018
1 Besturen vanuit vertrouwen Frédérique Six Divosa Voorjaarscongres 2018 1 juni 2018 @FrederiqueSix Oefening Beantwoord voor jezelf onderstaande vragen. Bespreek ze met je buurman/-vrouw (duo, evt trio).
Nadere informatieTaxanomie van Bloom en de kunst van het vragen stellen. Anouk Mulder verschil in talent
Onthouden Kunnen ophalen van specifieke informatie, variërend van feiten tot complete theorieën Opslaan en ophalen van informatie (herkennen) Kennis van data, gebeurtenissen, plaatsen Kennis van belangrijkste
Nadere informatieFUNCTIEFAMILIE 5.1 Lager kader
Doel van de functiefamilie Leiden van een geheel van activiteiten en medewerkers en input geven naar het beleid teneinde een kwaliteitsvolle, klantgerichte dienstverlening te verzekeren en zodoende bij
Nadere informatieZelfdiagnostische vragenlijst verandercompetenties
Zelfdiagnostische vragenlijst verandercompetenties Het gaat om de volgende zeven verandercompetenties. De competenties worden eerst toegelicht en vervolgens in een vragenlijst verwerkt. Veranderkundige
Nadere informatieRijke Lessen. zetten je aan het denken. Handleiding(etje) Minka Dumont 26 november 2009 SLO - Landelijke Plusklasnetwerkdag
Rijke Lessen zetten je aan het denken Minka Dumont 2009 www.lesmateriaalvoorhoogbegaafden.com Handleiding(etje) Minka Dumont 26 november 2009 SLO - Landelijke Plusklasnetwerkdag Onthouden Kunnen ophalen
Nadere informatieDe curriculum van de masteropleiding PM MBO kan op verschillende niveau s bekeken worden:
Marco Snoek over de masteropleiding en de rollen van de LD Docenten De curriculum van de masteropleiding PM MBO kan op verschillende niveau s bekeken worden: Het intended curriculum : welke doelen worden
Nadere informatieHogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School Beoordeling Afstudeeronderzoek eindfase 2014-2015 VT-DT ONDERZOEKSVERSLAG 1 Bijlage 5c Beoordelingsformulier onderzoeksverslag
Nadere informatieVoor elke competentie dient u ten eerste aan te geven in welke mate deze vereist is om het stageproject succesvol te (kunnen) beëindigen.
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSWETENSCHAPPEN NAAMSESTRAAT 69 BUS 3500 3000 LEUVEN, BELGIË m Stageproject bijlage 1: Leidraad bij het functioneringsgesprek Naam stagiair(e):.. Studentennummer:. Huidige opleiding
Nadere informatieNederlandse samenvatting
Dit proefschrift gaat over de invloed van inductieprogramma s op het welbevinden en de professionele ontwikkeling van beginnende docenten, en welke specifieke kenmerken van inductieprogramma s daarvoor
Nadere informatieafgelopen jaren beweren vele professionele organisaties specifieke human resource (HR)
Nederlandse Samenvatting Welke mensen bekleden de top posities van professionele organisaties? In Nederland, net zoals in veel andere westerse landen, klinkt waarschijnlijk het antwoord op deze vraag ongeveer
Nadere informatieHet belang van de relatie. Onderzoek naar werkalliantie bij jongeren met een licht verstandelijke beperking
Het belang van de relatie Onderzoek naar werkalliantie bij jongeren met een licht verstandelijke beperking Hoe zou je in één woord werkalliantie omschrijven bij jongeren met een LVB? Programma en doelen
Nadere informatieKey success actors. De rol van middenmanagement bij strategische veranderingen. Onderzoek door Turner en de Rotterdam School of Management
Key success actors De rol van middenmanagement bij strategische veranderingen Onderzoek door Turner en de Rotterdam School of Management 1 Key success actors De rol van middenmanagement bij strategische
Nadere informatieTabel competentiereferentiesysteem
Bijlage 3 bij het ministerieel besluit van tot wijziging van het ministerieel besluit van 28 december 2001 tot uitvoering van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling
Nadere informatieSamenvatting afstudeeronderzoek
Samenvatting afstudeeronderzoek Succesfactoren volgens bedrijfsleven in publiek private samenwerkingen mbo IRENE VAN RIJSEWIJK- MSC STUDENT BEDRIJFSWETENSCHAPPEN (WAGENINGEN UNIVERSITY) IN SAMENWERKING
Nadere informatieDEFINITIES COMPETENTIES
DEFINITIES COMPETENTIES A. MENSEN LEIDINGGEVEN A1 Sturen Geeft op een duidelijke manier richting aan een team, neemt de leiding op zich, zet mensen en middelen zodanig in dat doelen met succes worden bereikt.
Nadere informatieVoor de definitie van een superpromoter van overheidsbeleid sluiten we zoveel mogelijk aan bij de definitie van Vogelaar:
Samenvatting literatuuronderzoek superpromoters Aanleiding en definitie De overheid zoekt naar nieuwe manieren om haar boodschap zo overtuigend mogelijk over het voetlicht te krijgen. Dit geldt in het
Nadere informatieWelke ruimte en skills hebben leerlingen nodig om bevlogen en gemotiveerd te werken. Astrid van den Hurk 22 januari 2015
Welke ruimte en skills hebben leerlingen nodig om bevlogen en gemotiveerd te werken Astrid van den Hurk 22 januari 2015 Doelen Zicht op basisbehoeftes van leerlingen om gemotiveerd te kunnen werken; Zelfdeterminatietheorie
Nadere informatieLeadership in Project-Based Organizations: Dealing with Complex and Paradoxical Demands L.A. Havermans
Leadership in Project-Based Organizations: Dealing with Complex and Paradoxical Demands L.A. Havermans LEADERSHIP IN PROJECT-BASED ORGANIZATIONS Dealing with complex and paradoxical demands Leiderschap
Nadere informatieHogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School Feedforward en beoordeling Afstudeeronderzoek eindfase studiejaar 2014-2015 VT-DT Feedforwardformulier afstudeeronderzoek:
Nadere informatieIN ZES STAPPEN MVO IMPLEMENTEREN IN UW KWALITEITSSYSTEEM
IN ZES STAPPEN MVO IMPLEMENTEREN IN UW KWALITEITSSYSTEEM De tijd dat MVO was voorbehouden aan idealisten ligt achter ons. Inmiddels wordt erkend dat MVO geen hype is, maar van strategisch belang voor ieder
Nadere informatie( Verantwoord ) Beleidsvoerend Vermogen
( Verantwoord ) Beleidsvoerend Vermogen Herman Siebens SOK - Beveren-Waas 10 / 12 / 2010 Er verandert heel wat meer met minder! toenemende druk richting autonomie openheid naar de maatschappelijke omgeving
Nadere informatieSamenvatting. Fouten en identiteitsbedreiging: Een intergroepsperspectief op het omgaan met fouten in organisaties
Samenvatting Fouten en identiteitsbedreiging: Een intergroepsperspectief op het omgaan met fouten in organisaties In dit proefschrift stel ik dat fouten een bedreiging van de sociale identiteit kunnen
Nadere informatieHandreiking toelichting bij descriptoren NLQF
Handreiking toelichting bij descriptoren NLQF CONTEXT Context Instroom Een bekende, stabiele leef- en leeromgeving. 1 Een herkenbare leef- en werkomgeving. Tussen niveau 1 en 2 is geen verschil in context;
Nadere informatieCompetenties directeur Nije Gaast
Competenties directeur Nije Gaast De s voor directeuren van Nije Gaast zijn vertaald in vijf basiss. De beschrijving is gebaseerd op de schoolleiderscompententies die landelijk zijn vastgesteld en zijn
Nadere informatieEindverslag Academische Opleidingsschool Sophianum, juni 2011
Eindverslag Academische Opleidingsschool Sophianum, juni 2011 Welke middelen kan een docent tijdens zijn les gebruiken / hanteren om leerlingen van havo 4 op het Sophianum meer te motiveren? Motivatie
Nadere informatieBowling alone without public trust
Bowling alone without public trust Een bestuurskundig onderzoek naar de relatie tussen een ervaren sociaal isolement van Amsterdamse burgers en de mate van publiek vertrouwen dat deze burgers hebben in
Nadere informatieCompetentiemanagement bij de federale overheid
Competentiemanagement bij de federale overheid Competentieprofielen Basis Leidinggevend A2 December 2009 LEIDINGGEVEND A2 1/ BASISPROFIEL Tabel informatie begrijpen taken Taken uitvoeren Leidinggevend
Nadere informatieNederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Het managen van weerstand van consumenten tegen innovaties
Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Het managen van weerstand van consumenten tegen innovaties De afgelopen decennia zijn er veel nieuwe technologische producten en diensten geïntroduceerd op de
Nadere informatieOpleidingsprogramma DoenDenken
15-10-2015 Opleidingsprogramma DoenDenken Inleiding Het opleidingsprogramma DoenDenken is gericht op medewerkers die leren en innoveren in hun organisatie belangrijk vinden en zich daar zelf actief voor
Nadere informatieProgramma-governance Internationale waterambitie
Programma-governance Internationale waterambitie 15 juni 2018 Wat is een programma? Langetermijn doelgerichtheid INSPANNINGEN visie JAAR 1 JAAR 2 JAAR N doelen Kortetermijn doelgerichtheid Voettekst: presentatietitel
Nadere informatieIndicatoren voor overheidsbeleid: historiek, begrippen en trends
VEP-studiedag Indicatoren als grondstof voor het opvolgen en evalueren van beleid 18 februari 2009 Indicatoren voor overheidsbeleid: historiek, begrippen en trends Dries Verlet & Luc Deschamps Studiedienst
Nadere informatieBijlage V. Bij het advies van de Commissie NLQF EQF. Tabel vergelijking NLQF-niveaus 5 t/m 8 en Dublin descriptoren.
Bijlage V Bij het advies van de Commissie NLQF EQF Tabel vergelijking NLQF-niveaus 5 t/m 8 en. Tabel ter vergelijking NLQF niveaus 5 t/m 8 en Dublindescriptoren NLQF Niveau 5 Context Een onbekende, wisselende
Nadere informatieDutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae
Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae 184 Welbevinden en hoofdpijn bij adolescenten: de rol van zelfregulatie In dit proefschrift is de rol van zelfregulatie processen voor het welbevinden van
Nadere informatieZACHTE MACHT LEIDINGGEVEN AAN NETWERKEN. Lunteren 5 oktober 2017 Luuk van Aalst MSc
+ ZACHTE MACHT LEIDINGGEVEN AAN NETWERKEN Lunteren 5 oktober 2017 Luuk van Aalst MSc + Samenwerkingsverband is dit wel een goede naam?! Er is sprake van een samenwerkingsverband wanneer een beperkt aantal
Nadere informatieSyllabus Communicatie en Intergenerationele Samenwerking voor werknemers binnen de publieke sector met een leeftijd van 30-
Syllabus Communicatie en Intergenerationele Samenwerking voor werknemers binnen de publieke sector met een leeftijd van 30- Inleiding: De opleiding in en intergenerationele samenwerking is bedoeld voor
Nadere informatieZelfsturend leren met een puberbrein
Zelfsturend leren met een puberbrein Jacqueline Saalmink In het hedendaagse voortgezet onderwijs wordt een groot beroep gedaan op zelfsturend leren. Leerlingen moeten hiervoor beschikken over vaardigheden
Nadere informatieNederlandse samenvatting (Summary in Dutch)
Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Deze dissertatie gaat over antecedenten en consequenties van publiek vertrouwen in organisaties die betrokken zijn bij de ontwikkeling van en de besluitvorming
Nadere informatieResearch in Higher Professional Education: A staff perspective. Mw. D.M.E. Griffioen
Research in Higher Professional Education: A staff perspective. Mw. D.M.E. Griffioen This chapter is part of: Griffioen, D.M.E. (2013). Research in Higher Professional Education: A Staff Perspective. Chapter
Nadere informatieInhoudsopgave. 1. Inleiding...3. 4. Eisen aan competentiemodellen...14
Deel I INTRODUCTIE IN COMPETENTIES EN COMPETENTIEMODELLEN 2. Een korte geschiedenis...4 2.1 De 20ste eeuw... 4 2.2 Kerncompetenties... 6 3. Het begrip competentie...9 3.1 Het competentiebegrip gedefinieerd...
Nadere informatieAOS docentonderzoek. Rapporteren en presenteren
Het forum AOS docentonderzoek Rapporteren en presenteren Wanneer is je onderzoek geslaagd? Evalueren en beoordelen Oefening 4 (pagina 316 of 321) Rapporteren en presenteren Verspreiding van resultaten
Nadere informatieFUNCTIEFAMILIE 4.2 Beleidsthemabeheerder
Doel van de functiefamilie Het beleidsthema vanuit theoretische en praktische deskundigheid implementeren en uitbouwen teneinde toepassingen omtrent het thema te initiëren, te stimuleren en te bewaken
Nadere informatieBijlage 1: Methode. Respondenten en instrumenten
Bijlage 1: Methode In deze bijlage doen wij verslag van het tot stand komen van onze onderzoeksinstrumenten: de enquête en de interviews. Daarnaast beschrijven wij op welke manier wij de enquête hebben
Nadere informatieBEOORDELINGSFORMULIER
Faculteit Geesteswetenschappen Versie maart 2015 BEOORDELINGSFORMULIER MASTER SCRIPTIES Eerste en tweede beoordelaar vullen het beoordelingsformulier onafhankelijk van elkaar in. Het eindcijfer wordt in
Nadere informatieCompetentie niveaus HHS TIS opleiding Werktuigbouwkunde
Competentie niveaus HHS TIS opleiding Werktuigbouwkunde 1. BoE domeincompetentie Analyseren (minimaal niveau eind major W: 3) (toelichting: deze omschrijving komt uit de Bachelor of Engineering (BoE))
Nadere informatieOpleiding Verpleegkunde Stage-opdrachten jaar 3
Opleiding Verpleegkunde Stage-opdrachten jaar 3 Handleiding Voltijd Jaar 3 Studiejaar 2015-2016 Stage-opdrachten Tijdens stage 3 worden 4 stage-opdrachten gemaakt (waarvan opdracht 1 als toets voor de
Nadere informatieBEWEGEN TEGEN VROEGTIJDIG SCHOOLVERLATEN
BEWEGEN TEGEN VROEGTIJDIG SCHOOLVERLATEN Remco Regeling, 4 e jaar SLB er: Wouter de Groot INHOUD Definitie + relevantie Interventie Onderzoeksvraag Motivatie (definitie) Motivatie Self Determination Theory
Nadere informatiePijnpunten PBS. W i n d e s h e i m z e t k e n n i s i n w e r k i n g
Pijnpunten PBS Programma Welkom en voorstellen Pijnpunten SWPBS - Pijnpunten kort toelichten - World café: pijnpunten verkennen - Plenair inventariseren Wettelijk kader SWPBS Pedagogische kwaliteit van
Nadere informatieSAMENVATTING. Succes verzekerd!?
SAMENVATTING Succes verzekerd!? Onderzoek naar de succes- en faalfactoren bij gemeentelijke samenwerking op gebied van lokale sociale zekerheid en de rol van de gekozen samenwerkingvorm daarin Universiteit
Nadere informatieDeelopdracht 1: Onderzoek naar het onderwijsconcept van jouw leerwerkplek
Deelopdracht 1: Onderzoek naar het onderwijsconcept van jouw leerwerkplek In deze deelopdracht ga je het onderwijsconcept van jouw leerwerkplek onderzoeken. Geerts en van Kralingen (2011) definiëren onderwijsconcept
Nadere informatieBalanced Scorecard. Een introductie. Algemene informatie voor medewerkers van: SYSQA B.V.
Balanced Scorecard Een introductie Algemene informatie voor medewerkers van: SYSQA B.V. Organisatie SYSQA B.V. Pagina 2 van 9 Inhoudsopgave 1 INLEIDING... 3 1.1 ALGEMEEN... 3 1.2 VERSIEBEHEER... 3 2 DE
Nadere informatieKwaliteitszorg en/of het beleidsvoerend vermogen van scholen!? Jan Vanhoof SOK-studiedag 10 december 2010
Kwaliteitszorg en/of het beleidsvoerend vermogen van scholen!? Jan Vanhoof SOK-studiedag 10 december 2010 1 Wat verwacht men van een top - school? Decreet betreffende de kwaliteit van onderwijs Art 4.
Nadere informatieDe cirkel rond. legt een verband met een heel andere literatuur. Er wordt niet alleen zuinigheid nagestreefd, maar ook regelconformiteit
De cirkel rond Drie decennia management van performance New Public Management (NPM) is beëindigd verklaard. Na een aantal fasen van toenemende verfijning van methoden van performance management in de publieke
Nadere informatieToezichtvisie Raad van Commissarissen en bestuur. Veluwonen
Toezichtvisie Raad van Commissarissen en bestuur Veluwonen Versie 2017-01 - januari 2017 Als we iets van de afgelopen jaren hebben geleerd is het wel dat goed besturen niet gaat zonder goed toezicht. Dat
Nadere informatieValorisatieverslag. Master thesis Onderwijswetenschappen
Valorisatieverslag Master thesis Onderwijswetenschappen 2017-2018 Student: Marianne den Hertog Studentnummer: 4159616 Datum: 25-06-2018 Lesgeven aan (hoog)begaafde leerlingen in de reguliere klas Hoe kunnen
Nadere informatiePORTFOLIO VOOR DE FUNCTIE VAN VAN. (Voornaam - Naam) Aangemaakt op: (datum)
PORTFOLIO VOOR DE FUNCTIE VAN VAN (Voornaam - Naam) Aangemaakt op: (datum) In het kader van uw sollicitatie willen we graag een zicht krijgen op de kerncompetenties die VDAB van haar leidinggevenden verwacht.
Nadere informatiePuberbrein als Innovatiekans. Beschrijving van de 4 basiscompetenties
Puberbrein als Innovatiekans Beschrijving van de 4 basiscompetenties Samenwerken Plannen en organiseren Omgaan met (onverwachte) veranderingen Reflecteren Toelichting beschrijving van de basiscompetenties
Nadere informatieOnderzoeksopzet. Marktonderzoek Klantbeleving
Onderzoeksopzet Marktonderzoek Klantbeleving Utrecht, september 2009 1. Inleiding De beleving van de klant ten opzichte van dienstverlening wordt een steeds belangrijker onderwerp in het ontwikkelen van
Nadere informatieSTIJLEN VAN BEÏNVLOEDING. Inleiding
STIJLEN VAN BEÏNVLOEDING Inleiding De door leidinggevenden gehanteerde stijlen van beïnvloeding kunnen grofweg in twee categorieën worden ingedeeld, te weten profileren en respecteren. Er zijn twee profilerende
Nadere informatie10-8 7-6 5. De student is in staat om op navolgbare wijze van vijf onderwijskundige (her)ontwerpmodellen de essentie te benoemen;
Henk MassinkRubrics Ontwerpen 2012-2013 Master Leren en Innoveren Hogeschool Rotterdam Beoordeeld door Hanneke Koopmans en Freddy Veltman-van Vugt. Cijfer: 5.8 Uit je uitwerking blijkt dat je je zeker
Nadere informatieToetstermen en taxonomiecodes
Toetstermen en taxonomiecodes Door middel van toetstermen is vastgelegd wat deelnemers moeten kennen en kunnen. Een toetsterm is bepalend voor de inhoud van de opleiding en de toetsing. Dit betekent dat
Nadere informatieSerious gaming in het basisonderwijs Adviesnota
2012 Serious gaming in het basisonderwijs Adviesnota Carolien Popken SAB Schoolvereniging Aerdenhout- Bentveld 14-6-2012 Inhoudsopgave Inleiding... 3 Onderzoek... 4 Voorwoord... 4 Antwoord op de deelvragen
Nadere informatieDe invloed van Vertrouwen, Relatietevredenheid en Commitment op Customer retention
De invloed van Vertrouwen, Relatietevredenheid en Commitment op Customer retention Samenvatting Wesley Brandes MSc Introductie Het succes van CRM is volgens Bauer, Grether en Leach (2002) afhankelijk van
Nadere informatieDe sociale psychologie van waargenomen rechtvaardigheid en de rol van onzekerheid
Kees van den Bos De sociale psychologie van waargenomen rechtvaardigheid en de rol van onzekerheid In deze bijdrage wordt sociaal-psychologisch onderzoek naar sociale rechtvaardigheid besproken. Sociaal-psychologen
Nadere informatieDe praktijk van leren en werken in teams: wetenschap en praktijk
De praktijk van leren en werken in teams: wetenschap en praktijk Prof. Dr. F. Dochy Een discussie over de aanpak van je eigen casus en een conclusie over bruikbare richtlijnen 20 jaar ervaring in leren
Nadere informatieStichting VraagWijzer Nederland. Notitie Resultaatgericht werken in het Sociale Domein
Stichting VraagWijzer Nederland Notitie Resultaatgericht werken in het Sociale Domein Per 1 januari 2015 hebben de Jeugdwet, de Participatiewet en de Wmo 2015 hun intrede gedaan. De invoering van deze
Nadere informatieJob Demands-Resources Interventions
Job Demands-Resources Interventions Nederlandse samenvatting Dr. Jessica van Wingerden MBA MCC Introductie Bijna een decennium geleden ontstond de meest recente financiële crisis die tot op de dag van
Nadere informatieCompetentiemanagement bij de federale overheid
Competentiemanagement bij de federale overheid Competentieprofielen Basis Projectleider A1 December 2009 PROJECTLEIDER A1 1/ BASISPROFIEL Tabel informatie begrijpen taken Taken uitvoeren Projectleider
Nadere informatieLeeftijdbewust personeelsbeleid Ingrediënten voor een plan van aanpak
Leeftijdbewust personeelsbeleid Ingrediënten voor een plan van aanpak Inhoud Inleiding 3 Stap 1 De noodzaak vaststellen 4 Stap 2 De business case 5 Stap 3 Probleemverdieping 6 Stap 4 Actieplan 8 Stap 5
Nadere informatiemanagement als vakmanschap succesvol boetseren van lokaal sociaal beleid
management als vakmanschap succesvol boetseren van lokaal sociaal beleid MENSENWERK! Crafting Local Welfare Landscapes Duco Bannink Hans Bosselaar Willem Trommel (eds.) Divosa Najaarscongres 21 november
Nadere informatieS&P the online assessment architects premium content innovative technology reliable solutions
S&P the online assessment architects premium content innovative technology reliable solutions ONLINE INBASKET Test Person Competentie Rapport 7-nov-2016 Vertrouwelijk RAPPORT MANAGEMENTSIMULATIE HIGHLIGHT
Nadere informatieDe toegevoegde waarde van interne communicatie in het sociale tijdperk
EMPLOYEE COMMUNICATION & ORGANIZATIONAL DIALOGUE DIALOOG De toegevoegde waarde van interne communicatie in het sociale tijdperk Stel je eens voor wat openheid en vertrouwen voor jouw team of organisatie
Nadere informatieBijlage V. Bij het advies van de Commissie NLQF EQF. Tabel vergelijking NLQF-niveaus 5 t/m 8 en Dublin descriptoren.
Bijlage V Bij het advies van de Commissie NLQF EQF Tabel vergelijking NLQF-niveaus 5 t/m 8 en. Tabel ter vergelijking NLQF niveaus 5 t/m 8 en Dublindescriptoren NLQF Niveau 5 Context Een onbekende, wisselende
Nadere informatieZELFSTURENDE TEAMS ENKELE THEORIEËN TER OVERDENKING EEUWKE BREMMER, MARK NIJSSEN & ERNST JAN REITSMA 6 NOVEMBER 2014
ZELFSTURENDE TEAMS ENKELE THEORIEËN TER OVERDENKING EEUWKE BREMMER, MARK NIJSSEN & ERNST JAN REITSMA 6 NOVEMBER 2014 Basis elementen team 1. Een collectief doel; 2. Onderlinge afhankelijkheid door verschillende
Nadere informatieThema 1. Inleiding tot het management
Thema 1 Inleiding tot het management 1. Management: definitie MANAGEMENT verwijst naar het voortdurend nemen van beslissingen en het ontplooien van activiteiten (proces) tijdens het plannen, organiseren,
Nadere informatieOp weg naar een integraal kindcentrum. Janny Reitsma
Op weg naar een integraal kindcentrum Janny Reitsma Programma: Verkenning van het integraal kindcentrum Leiderschap: mensen in beweging zetten Leiderschap: planmatig organiseren Leren als strategie voor
Nadere informatieLeren bedrijfseconomische problemen op te lossen door het maken van vakspecifieke schema s
Leren bedrijfseconomische problemen op te lossen door het maken van vakspecifieke schema s Bert Slof, Gijsbert Erkens & Paul A. Kirschner Als docenten zien wij graag dat leerlingen zich niet alleen de
Nadere informatieCompetentiemanagement bij de federale overheid
Competentiemanagement bij de federale overheid Competentieprofielen Basis Ondersteunend/Epert A1 December 2009 ONDERSTEUNEND/EXPERT A1 1/ BASISPROFIEL Tabel informatie begrijpen taken Ondersteunend/Epert
Nadere informatieMacht. Weten waarvoor je staat. Regievoeren als sturingsvorm. Hans Licht. Doorzettingsmacht versus Creatiemacht. Sturingsparadigma creatiemacht
Weten waarvoor je staat Regievoeren als sturingsvorm Hans Licht 06 5370 6898 Hans.licht@organisatieregie.nl Macht Doorzettingsmacht versus regie 1 Traditioneel machtsbegrip Macht is het vermogen om een
Nadere informatieConcretere eisen om te (kunnen) voldoen aan relevante wet- en regelgeving zijn specifiek benoemd
>>> Overgang Maatstaf 2016 Onderstaand overzicht bevat de selectie van de geheel nieuwe eisen uit de Maatstaf 2016 en de eisen waarbij extra of andere accenten zijn gelegd, inclusief een korte toelichting.
Nadere informatieDOCENTENDAG MAATSCHAPPIJLEER
DOCENTENDAG MAATSCHAPPIJLEER 2018 The Spirit Level Een authentieke toetstaak in de praktijk Niels Hoendervanger Stedelijk Gymnasium Nijmegen The Spirit Level Wat gaan we doen? Korte introductie op de taak
Nadere informatieSturing van sociale gebiedsteams. Ferry Wester Gert Wildeboer
Sturing van sociale gebiedsteams Ferry Wester Gert Wildeboer 1 Wat gaan we doen? Een klein beetje theorie Hoe sturen gemeenten gebiedsteams aan? Hoe doet de gemeente Assen dit? Hoe zouden jullie dit doen?
Nadere informatieDe 6 Friesland College-competenties.
De 6 Friesland College-competenties. Het vermogen om met een open enthousiaste houding nieuwe dingen aan te pakken. Het vermogen jezelf steeds beter te leren kennen. Het vermogen om in te schatten in welke
Nadere informatieVerslag #FusieDialogen NUOVO Schoonoord
Verslag #FusieDialogen NUOVO Schoonoord De voorbereidingen voor een bestuurlijke krachtenbundeling tussen de NUOVO Scholengroep (Utrecht) en OSG Schoonoord (Zeist e.o.) zijn al enige tijd in volle gang.
Nadere informatieCommitment without understanding is a liability
Commitment without understanding is a liability Accent Organisatie Advies Risicocultuur tastbaar maken Propositie van Accent Organisatie Advies Frank van Egeraat Januari 2017 Nederlandse Corporate Governance
Nadere informatieCommunicating about Concerns in Oncology K. Brandes
Communicating about Concerns in Oncology K. Brandes Nederlandse samenvatting Uit een recente rapportage van KWF Kankerbestrijding blijkt dat 64% van de (ex-) patiënten met kanker zorgen ervaart over psychosociale
Nadere informatieLeren via organisaties: de lerende overheid. Kennis en Leren in Organisaties College 9 16 april 2015
Leren via organisaties: de lerende overheid Kennis en Leren in Organisaties College 9 16 april 2015 Conceptueel model KLinO Strategisch relevante kennis = kennis als basis voor producten / diensten, hun
Nadere informatie