Agenda voor Algemeen Bestuur OGZRR en Platform PHOjz /AB- OGZRR

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Agenda voor Algemeen Bestuur OGZRR en Platform PHOjz /AB- OGZRR"

Transcriptie

1 Agenda voor Algemeen Bestuur OGZRR en Platform PHOjz /AB- OGZRR Datum: 13 december 2012 Locatie: Stadhuis Barendrecht, Binnenhof 1 Tijdstip: uur Algemeen Bestuur Openbare Gezondheidszorg Rotterdam Rijnmond Korte pauze + binnenkomst wethouders Jeugd Platform AB OGZRR en PHO jz Raad voor het Publiek Belang CJG Rijnmond PHO jeugdzorg Lunch AB OGZRR Opening en vaststelling agenda 2. Mededelingen Verslag AB OGZRR 5 juli 2012 bijlage gevraagde beslissing: het verslag vaststellen maandsrapportage bijlage Gevraagde beslissing: de rapportage vaststellen Concernontwikkelingen Toelichting op de stand van zaken door Vincent Roozen. Ter bespreking / kennisname Asbest bijlage Presentatie door Ellen Peeters en Roel Kerkhof van de afdeling Medische Milieukunde en Technische Hygiënezorg GGD Ter bespreking /kennisname Rondvraag en sluiting stukken ter info meegestuurd en dus niet op agenda:

2 korte pauze Platform (PHO jz en AB OGZRR) Opening en vaststelling agenda 09. Mededelingen Verslag Platform 5 juli 2012 bijlage gevraagde beslissing: het verslag vaststellen Memo Regeerakkoord bijlage Toelichting door Gillis Oudeman en/of Jula Grimbilas, cluster MO Ter bespreking CEPHIR/alcoholbeleid bijlage Presentatie door Dènis Wiering, Leefstijl & Eerste Lijn GGD en Wilbert Borgonjen, Wethouder te Brielle Ter bespreking/kennisname Rondvraag en sluiting Raad voor het Publiek Belang CJG Rijnmond PHO jeugdzorg Opening en vaststelling agenda Uitvoeringsprogramma jeugdzorg bijlagen gevraagde beslissing: adviseren aan DB Programma decentralisatie jeugdzorg vervolg in bijlagen gevraagde beslissing: instemmen Budget Proeftuinen Decentralisatie Jeugdzorg Regio Rotterdam Rijnmond 3 bijlagen gevraagde beslissing: instemmen Mededelingen werkgroep frictiekosten SR DB-besluit RAS-middelen 2013 en 2014 voorzitterschap ambtelijk overleg jeugd a. Verslag extra PHO jz 13 september bijlagen 19b. Verslag PHO jz 4 oktober Rondvraag en sluiting - 2 -

3 Behorend bij Agendapost 10 AB 13 december 2012 CONCEPT VERSLAG Staf Bestuur en Beleid, afdeling Beleidscoördinatie Aan: de leden van het PHO Jeugdzorg AB OGZRR Naam overleg: PLATFORMOVERLEG van het overleg Portefeuillehouders Jeugdzorg Algemeen Bestuur OGZRR Datum overleg: 5 juli 2012 Verslag: I. van Soest ic.vansoest@rotterdam.nl Fax: (010) Telefoon: Datum: 23 juli 2012 Aanwezige bestuurders dhr. P. Kromdijk Maassluis, voorzitter mw. M. Rombout Albrandswaard dhr. W. Borgonjen Brielle mw. T. Keuzekamp Capelle ad IJssel dhr. A. Hofstra Krimpen ad IJssel dhr. W. ten Kate Lansingerland dhr. D. van der Schaaf Spijkenisse dhr. H. Dokter Ridderkerk dhr. C. Dijkman Spijkenisse dhr. J. van Doorn Middelharnis dhr. G. van der Wees Maassluis dhr. J. Gebben Barendrecht dhr. M. Stam Schiedam dhr. G. de Jongh Hellevoetsluis GGD Rotterdam-Rijnmond dhr. V. Roozen alg. directeur en secretaris dhr. O. de Zwart directeur dhr. C. Quak uitvoerend secretaris mw. I. van Soest notulist Genodigden Afgemelde bestuurders mw. J. Kriens Rotterdam dhr. J. Grijzen Schiedam dhr. C. Oosterom Vlaardingen dhr. N. Groenewegen Westvoorne dhr. W. Kruikemeier Bernisse

4 Platform (PHO jz en AB OGZRR) 09 Opening en vaststelling agenda De voorzitter, dhr. Kromdijk, opent de vergadering en heet allen welkom. De agenda wordt ongewijzigd vastgesteld. 10 Mededelingen Verslag Platform van 26 april 2012 Het verslag wordt vastgesteld 12 Concernontwikkelingen update door dhr. Roozen De directeuren zijn nu benoemd. Dhr. T Quadt en dhr. O. de Zwart worden gezamenlijk directeur bij Jeugd. Er loopt nog een discussie met de bonden en de OR. Verder zijn er geen vragen. 13 Rondvraag en sluiting De vergadering wordt gesloten 14 Rondleiding door Gezondheidscentrum Krimpen ad IJssel door Martijn Heijnen Voor de rondleiding geeft dhr. Hofstra een toelichting. Het Gezondheidscentrum is sinds dit jaar open. Alle huisartsen in Krimpen zitten samen onder één dak. Deze constructie was overigens in Krimpen al sinds jaar en dag bekend. Later zijn er ook Maatschappelijk werk en Thuiszorg bij gekomen. In het nieuwe Gezondheidscentrum zitten 18 huisartsen, van vijf of zes praktijken, uitgebreid met polikliniek, fysiotherapie en apotheek. In het kader van AWBZwmo is het ook plezierig om samen te bekijken hoe je met minder geld toe kunt. ACTIELIJST Datum afspraak Actie Actie door: Verslag overleg Platform PHOjz en AB OGZRR d.d 5 juli 2012 pag. 2

5 Overleg: Platform Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg / Algemeen Bestuur OGZRR Datum vergadering: 13 december 2012 Agendapunt nr.: 11 Onderwerp: Gevolgen van het regeerakkoord voor de onderdelen zorg en welzijn Gevraagde beslissing: Kennis nemen van de gevolgen van het regeerakkoord Financiële/personele consequenties: n.v.t. Verdere procedure: Wat betreft de decentralisatie jeugdzorg wordt e.e.a. zichtbaar in het reeds lopende traject. Voor de decentralisatie AWBZ is er in het kader van een eventuele gezamenlijke zorginkoop een ambtelijke en bestuurlijke werkgroep in het leven geroepen die tijdelijk na de val van het vorige kabinet tijdelijk on hold was gezet. Inmiddels zijn nieuwe afspraken gepland om ook deze werkgroepen weer bijeen te brengen. Communicatie/voorlichtingsaspecten: Samenvatting: De stukken geven reeds een samenvattend beeld van de gevolgen van het regeerkakkoord voor gemeenten op de onderdelen zorg, welzijn en jeugd Toelichting: Binnen het cluster maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente Rotterdam zijn twee documenten gemaakt die op het terrein van zorg, welzijn en de GGZ inzichtelijk maken wat de gevolgen van het regeerakkoord zijn. Gillis Oudeman of Jula Grimbilas van het cluster MO zullen een toelichting geven op het stuk. Bij de bespreking van dit agendapunt in het ambtelijk kernteam is de suggestie gedaan om ook de VNG reactie bij de stukken te voegen. Deze treft u aan in de bijlage. De inhoud van de stukken en de gevolgen voor gemeenten zoals deze inzichtelijk worden gemaakt geeft mogelijk aanleiding voor discussie in het platform. Het lijkt goed om de eerste reacties uit te wisselen en ervaringen te delen. Bijlage(n): Samenvatting regeerakkoord door cluster Maatschappelijke Ontwikkeling Memo gevolgen regeerakkoord contractgroep Reactie VNG op regeerakkoord voor de onderdelen zorg, welzijn Onderwerp: Regeerakkoord / steller: Kees Quak / blad 1

6 Behorend bij Agendapost 11 AB 13 december 2012 Samenvatting en reactie Rotterdam op regeerakkoord Binnen het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Rotterdam is gekeken naar het regeerakkoord en is een samenvatting gemaakt van de onderdelen die relevant zijn voor het cluster. Voor het platform zijn de onderdelen Jeugd en Volksgezondheid/Zorg hieronder weergegeven. Jeugd De decentralisatie jeugdzorg blijft in volle omvang gehandhaafd en 2015 blijft de datum van overgang verantwoordelijkheden. Eigen bijdrage jeugdzorg gaat niet door hetgeen gunstig is. Daar tegenover staat een additionele korting van 150 mln op het macrobudget dat betekent dat er totaal 450 mln wordt gekort waarvoor we via eigen bijdrage niet iets terug kunnen halen. Dus ipv 10% korting, 15% korting in 2017 (startend in 2015 met extra 40 mln). De consequenties hiervan voor Rotterdam zijn onduidelijk, omdat het verdeelmodel pas met de meicirculaire van 2013 bekend wordt gemaakt. De tekst t.a.v. beleidsvrijheid is wat zuiniger dan bij AWBZ (zeer ruime beleidsvrijheid), er is sprake van waarborging van beleidsvrijheid. Enkele inbreuken daarop via landelijke eisen: prestatiegegevens, professionalisering en kwaliteitswaarborgen voor cliënten. Geen echte wijzigingen t.o.v. nu. Uitgangspunt is wel steeds: eigen kracht, dus geen wijziging tav visie Opvallend: VWS coördineert! Consultatiebureaus moeten verplicht kinderen door te sturen naar VVE bij taalachterstand. Wetsvoorstel voor afschaffing plusregio s wordt alsnog ingediend: d.w.z. afschaffing van onze stadsregio, waarbij weer de vraag rijst hoe bestuurlijk om te gaan met de jeugdzorgtaken in de periode dat de decentralisatie van gemeenten nog niet is ingevoerd. Er lag al een voorstel voor een tijdelijke postbusvariant, die nu dus weer opnieuw bekeken moet worden. Over decentralisaties gesproken: deze zullen in principe alleen gericht worden op gemeenten, wat sowieso het lange termijn perspectief is voor gemeenten; zolang er nog gemeenten zijn met een kleinere omvang betekent dit dan dat in eerste instantie veel (meer) bovenlokaal geregeld moet worden? Kortom: dit onderdeel is onduidelijk Begeleiding jeugd-ggz en jeugd-lvb gaan nu ook per 1 januari 2015 over i.p.v. 1 januari 2014, hetgeen handiger is voor de inrichting van het stelsel. Eventueel een experiment hiermee blijft mogelijk. Het rapport van Marcel van Gastel over jeugd-ggz lijkt geen plaats te hebben gekregen in het regeerakkoord, dat betekent dat jeugd-ggz overgaat, maar dat nog wel gekeken moet worden hoe bepaalde zorgpunten opgepakt kunnen worden. Kortom: inhoudelijk ondersteuning van onze lobbypunten, financieel mogelijk een tegenvaller. Volksgezondheid en zorg Het regeerakkoord kent voor de eerste lijnsgezondheidszorg weinig verrassingen. De al eerder ingezette lijn om steeds meer verrichtingen vanuit de tweede lijn over te hevelen naar de eerste lijn en dan vooral in de wijken wordt doorgezet en verder uitgewerkt. Mooi is dat de ontwikkeling van bekostiging voor huisartsen naar een populatiegebonden bekostiging in één systeem nu echt wordt ingezet en dat verzekeraars dit verder moeten uitwerken. Betere samenwerking tussen eerste hulpposten en huisartsenposten is eveneens een pre. De extra investering in wijkverpleegkundigen was verwacht en is nu ook goed ingezet. Ook hier speelt dat er gewerkt wordt naar een nieuw populatiegebonden bekostiging van wijkverpleegkundigen (Zichtbare Schakels). Verzekeraars zijn ook hier aan zet. Wij werken hier nauw samen in project Zichtbare Schakels Rotterdam. Maatregelen langdurige zorg - Huishoudelijke Verzorging wordt zeer fors gekort. 25% van maatwerk blijft over voor maatwerkvoorziening - Naast AWBZ- begeleiding komt ook AWBZ - verzorging over. Niet per 2014 maar per 2015.

7 Blad: 2/4 Datum: 2 november Taakstelling begeleiding van 5% naar 25%. Taakstelling verzorging 5%. Aanspraak in AWZB op dagbesteding komt in 2014 te vervallen. - Extramuralisering ZZP s gaat door tot ZZP 4 per Intramurale GGZ in de AWBZ wordt per 2015 overgeheveld naar de Zvw - Langdurige GGZ gaat van AWBZ naar Zvw per 2017 (MO staat nog ter discussie). - Maatwerkvoorziening inkomenssteun chronisch zieken en gehandicapten - Decentralisaties zijn in principe alleen gericht op gemeenten. - Intensivering wijkverpleegkundige (zichtbare schakels) oplopen tot 250 mln euro structureel vanaf Dit leidt tot de volgende analyse. Grote decentralisaties naar de gemeenten met forse efficiencykortingen Er ligt een grote bezuinigingsopgave bij de komende decentralisaties van de jeugdzorg, het grootste deel van de AWBZ en de onderkant van de arbeidsmarkt naar de gemeente. Ook het vorige kabinet koos al voor deze richting, maar Rutte II breidt de decentralisatie van de AWBZ uit. Opvallend is dat het nieuwe kabinet de taakstelling van de Jeugdzorg van 10 naar 15% ophoogt en de bij de decentralisatie van de AWBZ fors in het budget zal snijden. Bij de nieuwe participatiewet, die de regelingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt moet samenvoegen bij de gemeente, kiest het kabinet daarentegen voor een meer gematigde opbouw van de bezuinigingen. Het rijk maakt wel expliciet de keuze voor beleidsvrijheid bij gemeenten, al lijkt deze iets groter bij de AWBZ dan bij de jeugdzorg. Met het motto Eén gezin, één plan, één regisseur als uitgangspunt voor de decentralisaties zinspeelt het kabinet voor een budget voor het sociale domein. Het regeerakkoord geeft zelfs aan dat de bovengenoemde decentralisaties worden gericht op de gemeenten. Feit is echter dat het akkoord zelf al aangeeft dat dit perspectief pas in 2025 reëel wordt, al zal een eerste slag nog tijdens deze kabinetsperiode worden gemaakt. De decentralisaties zullen echter deze regeerperiode al doorgang vinden. Hiermee lijkt een voorlopige vorm van taakdifferentiatie tussen grote en kleine gemeenten onvermijdelijk, maar het akkoord noemt deze mogelijkheid niet. Zeer forse korting op Huishoudelijke Verzorging en korting op hulpmiddelen Het beroep op de bestaande huishoudelijke hulp in de WMO wordt voor nieuwe cliënten in 2014 beëindigd. Voor bestaande cliënten gaat de maatregel een jaar later in. Gemeenten behouden 25% van het budget voor een maatwerkvoorziening. Hulpmiddelen zoals rolstoelen en scootmobiel worden verstrekt door gemeenten binnen de Wmo. Hiervoor geldt voortaan een plicht tot hergebruik. Er wordt taakstellend uitgegaan van een structurele opbrengst van 50 mln. Maatwerkvoorziening inkomenssteun chronisch zieken en gehandicapten Voor het leveren van maatwerk door gemeenten aan chronisch zieken en gehandicapten die in de knel kunnen komen door meerkosten komt structureel ruim 760 mln. beschikbaar. Dit budget wordt vrijgemaakt uit het afschaffen van de Wtcg, de fiscale regeling voor aftrek van specifieke zorgkosten, de daarmee samenhangende Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten (TSZ) en de CER. Het wettelijk kader voor het uitvoeren van deze taak door gemeenten kan de Wmo of de Wet bijzondere bijstand zijn, maar ook een nieuw op te stellen wettelijk kader behoort tot de mogelijkheden. Kwetsbare groepen Veel punten die zijn benoemd bij langdurige zorg gelden zeker ook voor de meeste kwetsbaren, soms zelfs in heftiger mate. Zij maken vaak juist veel gebruik van verschillende functies binnen de AWBZ en hebben een hoge zorgzwaarte. Daarnaast is er sprake van chroniciteit van de problematiek. Opvallend is sowieso dat de OGGZ groep niet echt wordt genoemd in het stuk. En het nog lastig is een beeld te vormen van de cumulatieve effecten van de diverse maatregelen. Positief punt is dat alles zonder schotten worden overgeheveld. 2

8 Blad: 3/4 Datum: 2 november 2012 Grootste knelpunt is dat in 2014 de aanspraak voor de functie begeleiding in de AWBZ wordt beperkt door de aanspraak op dagbesteding te laten vervallen. Slecht nieuws, juist omdat de inzet op dagbesteding vanuit het Participatiebudget in Rotterdam ook tot 0 wordt gereduceerd, terwijl (arbeidsmatige) dagbesteding cruciaal blijft voor de stabiliteit en zelfredzaamheid van kwetsbare mensen en ook vaak perspectief op een stapje hoger. En al per 2014, wat de sense of urgency aangeeft hier snel op te acteren vanuit de gemeente. Indirect lijkt uit de uitwerking van het scheiden van wonen en zorg funest te worden voor de voor de OGGZ doelgroep (die niet kunnen wonen zonder zorg); de gemeenten zullen hier een grote rol in moeten gaan spelen. De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wordt omgevormd tot een nieuwe landelijke voorziening waarin de intramurale ouderen- en gehandicaptenzorg (vanaf ZZP 5) landelijk wordt georganiseerd met een budgetgrens middels de contracteerruimte. Dus ZZP 1 t/m 4 gaat voor alle doelgroepen naar de gemeenten; vanaf ZZP 5 gaat (intramurale) GGZ naar de Zvw en de rest komt in een nieuwe landelijke voorziening. Roept vragen op waarom GGZ nu hier van wordt afgescheiden. Langdurige GGZ wordt overgeheveld naar de Zvw. De huidige intramurale GGZ in de AWBZ wordt per 2015 overgeheveld naar de Zvw, waarbij over het onderdeel maatschappelijke opvang (Zvw of gemeenten) nog een nader besluit wordt genomen. Dit geeft onzekerheid; en onduidelijkheid wat hiermee wordt bedoeld. De maatschappelijke opvang wordt immers via een doeluitkering gefinancierd door 43 centrumgemeenten. Bovendien wordt hiermee impliciet de boodschap gegeven de markt zich afkeert van verliesgevende zorgmijders / de OOGZ doelgroep. Geeft ook nogmaals het belang aan van resultaatgerichte zorginkoop door de gemeente. De invoering van de eigen bijdrage tweedelijns GGZ met ingang van 2013 wordt teruggedraaid. Dat is op zichzelf goed nieuws, want onze lobby was hierop gericht. De verplichte eigen bijdrage leidt er immers toe dat (vooral) daders/plegers van huiselijk geweld zich niet willen laten behandelen, wat onder meer de aanpak in het kader van tijdelijke huisverboden frustreert. Tegelijkertijd wordt echter, om afwenteling binnen de GGZ te voorkomen, de bestaande eigen bijdrage in de eerste lijn budgettair neutraal omgezet in een eigen bijdrage voor alle GGZ-kosten in eerste en tweede lijn gezamenlijk. Daarmee wordt toch weer een ongewenste drempel gecreëerd voor psychiatrische behandeling, waar ook de belangenvereniging van de GGZ al tegen heeft geageerd. Geen aanspraak op begeleiding, budget 75% naar gemeenten, overheveling persoonlijke verzorging.gemeenten worden geheel verantwoordelijk voor de activiteiten op het gebied van ondersteuning, begeleiding en verzorging. De dienstverlening wordt meer gericht op waar ze het hardste nodig is en gaat vallen onder de wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Biedt perspectief en kans op een meer integrale aanpak (ontschotting middelen en inzet, synergie). Dat de plicht tot tegenprestatie naar vermogen voortaan voor iedereen geldt, biedt ook perspectief voor inzet vanuit een lagere loonwaarde (Rotterdamse werk coöperatie). Idem v.w.b. verruiming de individuele bijzondere bijstand; in het bijzonder de toeslag voor mensen die langdurig van een laag inkomen moeten rondkomen zonder zicht op verbetering, wat juist bij kwetsbare personen vaak het geval is. Mensen die zich zonder verwijzing van een huisarts melden bij de Spoed Eisende Hulp, betalen een eigen bijdrage van 50. Veel kwetsbare personen, m.n. daklozen, hebben geen huisarts. Dit verhoogt de druk voor de Straatdokters, en geeft nogmaals het belang aan om de goede zorg goed te regelen voor kwetsbare personen. Niet duidelijk is overigens hoe die eigen bijdrage wordt verrekend (direct aan de voorkant of achteraf via de ziektekostenverzekering). Ook aan immigrerende inwoners van Aruba Curaçao en Sint Maarten worden voortaan eisen gesteld om de integratie te borgen; ook wat betreft gezinshereniging en gezinsvorming. En er komt een voorstel tot regulering van de vestiging van inwoners uit die landen in Nederland. Dit 3

9 Blad: 4/4 Datum: 2 november 2012 is positief aangezien Antillianen nog steeds een significant deel uitmaken van de instroom in de maatschappelijke opvang (via Centraal Onthaal) en teruggeleiding soms erg ingewikkeld kan zijn. Illegaal verblijf wordt strafbaar gesteld. Past binnen de huidige criteria die Rotterdam hanteert inzake de instroom in de maatschappelijke opvang (zonder legale verblijfsstatus geen toegang tot de MO). Belang van consequent terugkeerbeleid wordt onderkend en dat is positief; de verantwoordelijkheid voor de uitvoering hiervan ligt bij het Rijk (en niet de gemeenten) en die consequentie staat niet hard benoemd (alleen het dat staat benoemd, niet het hoe & wie) Het kabinet spant zich in EU verband in om ook voor EU onderdanen te laten gelden dat zij pas na 7 jaar bijstand kunnen krijgen. Past binnen het beleid van Rotterdam inzake het beroep van EU onderdanen op sociale voorzieningen zoals WWB en maatschappelijke opvang. Helpt zo ook mee aan beperkten instroom in de maatschappelijke opvang van EU onderdanen. Wie de Nederlandse taal niet beheerst krijgt geen bijstandsuitkering. Dit geldt ook voor Nederlanders. Veel kwetsbare personen en met LVB zijn echter laaggeletterd. Hier moet de gemeente regelvrijheid krijgen bij de uitvoering om maatwerk te kunnen leveren. Is ook een kans om d.m.v. taalonderwijs de competenties te verbeteren en daarmee de loonwaarde te verhogen. De huurtoeslag blijft intact om woningen voor lagere inkomens betaalbaar te maken. Zeer relevant voor de uitstroom uit de maatschappelijke opvang. Zeker in combinatie met de aanpak van scheefwonen waardoor hopelijk de sociale woningvoorraad weer beschikbaar komt (prikkel voor scheefwoners om te verhuizen, hogere mutatiegraad betaalbare huurwoningen). Corporaties komen onder directe aansturing van gemeenten. Gemeenten met inwoners krijgen extra bevoegdheden. Ook dit kan indirect meewerken aan geschikte huisvesting voor kwetsbare personen daarmee de door- en uitstroom in de maatschappelijke opvang stimuleren. Kan ook positief werken op de instroom in de maatschappelijke opvang, qua voorkomen huisuitzettingen, de inzet van corporaties hier in moet dan minder vrijblijvend worden. 4

10 Behorend bij Agendapost 11 AB 13 december 2012 Memo Cluster Zorgregie Afdeling Kwetsbare Personen Telefoon: Aan: Contractgroep MO II Kopie aan: Programmagroep MO II Van: Christl van Gerven Programmaleider MO II Betreft: Reactie vanuit insteek Contractgroep op regeerakkoord Datum: 5 november 2012 Aanleiding Tijdens de bijeenkomst d.d. 30 oktober 2012 is gevraagd om een inventarisatie van wat het nieuwe regeerakkoord betekent voor de inzet van de Contractgroep. Hieronder worden de voornaamste punten weergegeven, in de bijlage zijn de reacties van GGZ Nederland en de Federatie Opvang terug te vinden; voor een deel is er sprake van overlap. In het regeerakkoord Bruggen slaan wordt tot 2017 in totaal 16 miljard euro bezuinigd. Daarvan moet vier miljard worden opgebracht door gemeenten: er gaat 1 miljard minder naar het gemeentefonds en er is een efficiëntiekorting van drie miljard. De bezuiniging bij het gemeentefonds komt vooral door de Trap-op-trap-af regeling. Dit betekent dat landelijke bezuinigingen procentueel worden doorvertaald naar de lokale overheid. De efficiëntiekorting van 3 miljard is een stapeling van kortingen van de drie decentralisaties die overkomen naar de gemeenten. De grootste korting komt voor rekening van de decentralisatie AWBZ naar de Wmo (25% budgetkorting) en terugbrengen van de huishoudelijke zorg voor alleen voor lage inkomens, een korting van 75%. Gemeenten gaan een aantal bezuinigingen pas echt merken na Dan vindt het grootste deel van de drie decentralisaties plaats en gaan de meeste nieuwe taken naar de gemeenten. Dit memo kan zowel door instellingen worden gebruikt als aanzet tot verdere uitwerking van de consequenties van het regeerakkoord voor de eigen organisatie, als vanuit de Contractgroep als geheel voor lobby op (onderdelen van) de genoemde punten. Doelgroep Het is opvallend dat de OGGZ groep niet echt wordt genoemd in het stuk. Dat maakt het lastig een beeld te vormen van de cumulatieve effecten van de diverse maatregelen. Veel maatregelen die worden genomen, gelden zeker ook voor de meeste kwetsbare personen, soms zelfs in heftiger mate. Zij maken vaak juist veel gebruik van verschillende functies binnen de AWBZ en hebben een hoge zorgzwaarte. Daarnaast is er sprake van chroniciteit van de problematiek. Indirect lijkt de uitwerking van het scheiden van wonen en zorg funest te worden voor de OGGZ doelgroep(die niet kunnen wonen zonder zorg); de gemeenten zal hier een grote rol in moeten gaan spelen. Ook aan Aruba Curaçao en Sint Maarten worden voortaan eisen gesteld om de integratie te borgen; ook wat betreft gezinshereniging en gezinsvorming. En er komt een voorstel tot regulering van de vestiging van inwoners uit die landen in Nederland. Dit is positief aangezien Antillianen nog steeds een significant deel uitmaken van de instroom in de MO (via CO) en teruggeleiding soms erg ingewikkeld kan zijn. Illegaal verblijf wordt strafbaar gesteld.

11 blad: 2/5 Dit past binnen de huidige criteria die Rotterdam hanteert inzake de instroom in de MO (zonder legale verblijfsstatus geen toegang tot de MO). Belang van consequent terugkeerbeleid wordt onderkend en dat is positief; echter wat niet expliciet staat benoemd is dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering hiervan bij het Rijk ligt (en niet de gemeenten). Huisvesting De huurtoeslag blijft intact om woningen voor lagere inkomens betaalbaar te maken. Zeer relevant voor de uitstroom uit de MO. Zeker in combinatie met de aanpak van scheefwonen waardoor hopelijk de sociale woningvoorraad weer beschikbaar komt (prikkel voor scheefwoners om te verhuizen leidt tot hogere mutatiegraad betaalbare huurwoningen) toch zal dit in de Rotterdamse praktijk nog lastig worden gezien de oplopende werkloosheid, waardoor meer mensen een beroep zullen doen op een betaalbare woning en mensen die scheefwonen niet zal aanmoedigen om snel te vertrekken. Corporaties komen onder directe aansturing van gemeenten. Gemeenten met inwoners krijgen extra bevoegdheden. Ook dit kan indirect meewerken aan geschikte huisvesting voor kwetsbare personen (mede i.h.k.v. het scheiden van wonen en zorg) en daarmee de door- en uitstroom in de MO stimuleren. Kan ook positief werken op de instroom in de MO, qua voorkomen huisuitzettingen. De inzet van corporaties hier in moet dan minder vrijblijvend worden. Zorg Er ligt een grote bezuinigingsopgave bij de komende decentralisaties. Ook het vorige kabinet koos al voor deze richting, maar Rutte II breidt de decentralisatie van de AWBZ uit. Opvallend is dat het nieuwe kabinet bij de decentralisatie van de AWBZ fors in het budget zal snijden. Het Rijk maakt wel expliciet de keuze voor beleidsvrijheid bij gemeenten. Grootste knelpunt is dat in 2014 de aanspraak voor de functie begeleiding in de AWBZ wordt beperkt door de aanspraak op dagbesteding te laten vervallen. Slecht nieuws, juist omdat de inzet op dagbesteding vanuit het Participatiebudget in Rotterdam ook tot 0 wordt gereduceerd terwijl (arbeidsmatige) dagbesteding cruciaal blijft voor de stabiliteit en zelfredzaamheid van kwetsbare mensen en ook vaak perspectief op een stapje hoger. En al per 2014, wat de sense of urgency aangeeft hier snel op te acteren. Daarbij komt dat de verantwoordelijkheid voor ondersteuning, begeleiding en verzorging pas in 2015 overgaat naar de gemeente; er ontstaat dus een gat. De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wordt omgevormd tot een nieuwe landelijke voorziening waarin de intramurale ouderen- en gehandicaptenzorg (vanaf ZZP 5) landelijk wordt georganiseerd met een budgetgrens middels de contracteerruimte. Dus ZZP 1t/m 4 gaat 4 voor deze doelgroepen naar de gemeenten; vanaf ZZP 5 gaat (intramurale) GGZ naar de Zvw en de rest komt in een nieuwe landelijke voorziening. Overheveling langdurige GGZ naar de Zvw. De huidige intramurale GGZ in de AWBZ wordt per 2015 overgeheveld naar de Zvw, waarbij over het onderdeel maatschappelijke opvang (Zvw of gemeenten) nog een nader besluit wordt genomen Dit geeft onzekerheid; en onduidelijkheid wat hiermee wordt bedoeld. De MO wordt nu via een doeluitkering gefinancierd door 43 centrumgemeenten. Gemeente en zorginstellingen hebben de voorkeur dat het naar de centrumgemeenten wordt overgeheveld en niet naar de Zvw. Bovendien wordt hiermee impliciet de boodschap gegeven dat de markt zich afkeert van verliesgevende zorgmijders / de OOGZ doelgroep. Geeft ook nogmaals het belang aan van resultaatgerichte zorginkoop door de gemeente. Daarbij is de vraag wat er onder de huidige langdurige GGZ wordt bedoeld, Vanaf welk ZZP in de GGZ spreekt het Rijk over overheveling naar de ZVW? Hoe denken zorgverzekeraars daarover?

12 blad: 3/5 Gemeenten worden geheel verantwoordelijk voor de activiteiten op het gebied van ondersteuning, begeleiding en verzorging. De dienstverlening wordt meer gericht op waar ze het hardste nodig is en gaat vallen onder de wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Dit biedt perspectief en kans op een meer integrale aanpak (ontschotting middelen en inzet, synergie). Dit budget komt echter voor 75% over, wat naast beleidsvrijheid ook stringente (financiële) aanpassingen vraagt. Mensen die zich zonder verwijzing van een huisarts melden bij de Spoed Eisende Hulp, betalen een eigen bijdrage van 50,-. Veel kwetsbare personen, m.n. daklozen, hebben geen huisarts. Dit verhoogt de druk voor de Straatdokters, en geeft nogmaals het belang aan om de goede zorg goed te regelen voor kwetsbare personen. Niet duidelijk is overigens hoe die eigen bijdrage wordt verrekend (direct aan de voorkant of achteraf via de ziektekostenverzekering). De eigen bijdrage voor de GGZ verdwijnt niet en inkomensafhankelijke ziektekostenverzekering komt er niet. De doelgroep heeft met name last van deze eigen bijdrage in eerste en tweede lijn door een laag inkomen. Werk en inkomen Dat de plicht tot tegenprestatie naar vermogen voortaan voor iedereen geldt, biedt ook perspectief voor inzet vanuit een lagere loonwaarde (bijvoorbeeld via de Rotterdamse werk coöperatie). Idem voor wat betreft de verruiming van de individuele bijzondere bijstand; in het bijzonder de toeslag voor mensen die langdurig van een laag inkomen moeten rondkomen zonder zicht op verbetering. Waar juist bij kwetsbare personen vaak het geval is. Het kabinet spant zich in EU verband in om ook voor EU onderdanen te laten gelden dat zij pas na 7 jaar bijstand kunnen krijgen. Past binnen het beleid van Rotterdam inzake het beroep van EU onderdanen op sociale voorzieningen zoals WWB en MO. Helpt zo ook mee aan beperken van instroom van EU onderdanen in de MO. Wie de Nederlandse taal niet beheerst krijgt geen bijstandsuitkering. Veel kwetsbare personen en met LVB zijn echter laaggeletterd. Hier moet de gemeente regelvrijheid krijgen bij de uitvoering om maatwerk te kunnen leveren. Is ook een kans om d.m.v. taalonderwijs de competenties te verbeteren en daarmee de loonwaarde te verhogen.

13 blad: 4/5 BIJLAGE Reacties GGZ Nederland & Federatie Opvang Reactie GGZ Nederland op regeerakkoord Bestuurlijk akkoord GGZ Nederland is verheugd dat het nieuwe kabinet de bestuurlijke akkoorden, ook voor de GGZ, wil voortzetten na Dit betekent rust in de sector en ruimte om zorg te verplaatsen van de kliniek naar de nabije omgeving van mensen en naar de eerste lijn. De kwaliteit kan verbeteren en de kostenstijging beheerst. Aangekondigd is dat de groeiruimte na 2014 verlaagd wordt ten opzichte van de huidige bestuurlijke akkoorden van 2,5% naar 2%. GGZ Nederland is van mening dat dit niet zomaar kan en wil hierover graag in overleg met de minister. Overheveling langdurende GGZ Ook positief is het voornemen van het kabinet om ook de langdurende GGZ over te hevelen van de awbz naar de zorgverzekeringwet. Dit betekent een flinke besparing op administratieve lasten en doet recht aan het feit dat ook langdurende zorg medisch specialistische zorg is. Er is nog geen besluit genomen over de maatschappelijke opvang. GGZ Nederland is van mening dat die ook naar de Zorgverzekeringswet kan. Eigen bijdrage De nieuwe coalitie heeft tot onze verbazing opnieuw de eigen bijdrage voor de tweedelijns GGZ geïntroduceerd. De eigen bijdrage voor de eerste lijn wordt weliswaar verlaagd maar vervolgens voor hetzelfde bedrag voor de gehele GGZ procentueel ingevoerd. Wij vinden dit onbegrijpelijk gezien de eerdere uitspraken in de campagnes van zowel VVD als PvdA waarin zij beiden aangaven een eigen bijdrage voor de ggz onacceptabel te vinden. Veel beter zou zijn om de gehele eigen bijdrage af te schaffen en te compenseren via een (beperkte) verhoging van het eigen risico dat voor iedereen geldt, en waarbij rekening wordt gehouden met het inkomen. Jeugd-GGZ GGZ Nederland maakt zich ernstig zorgen over de voorgenomen overheveling van de jeugd- GGZ naar de gemeenten. Recent zijn door onder andere de kinderombudsman - na presentatie van het rapport van de commissie Samson - en in een advies in opdracht van het ministerie van VWS dat vorige week naar de kamer is gestuurd, de risico s hiervan helder benoemd. Beiden hebben geadviseerd de overheveling niet te doen dan wel onder strikte voorwaarden en landelijke aansturing. Het regeerakkoord rept met geen woord over de mogelijke risico's zoals het verlies van het recht op zorg voor kinderen met een psychische stoornis, het creëren van nieuwe schotten in de financiering, gebrek aan kwaliteitstoezicht, instandhouding van de landelijke infrastructuur van gespecialiseerde voorzieningen en van opleidingen en onderzoek en het gebrek aan kennis bij ambtenaren over psychische stoornissen.

14 blad: 5/5 Reactie Federatie Opvang op regeerakkoord De Federatie Opvang maakt zich grote zorgen over de gevolgen van het regeerakkoord voor volwassenen, jongeren en kinderen die getroffen worden door dakloosheid of huiselijk geweld. Het regeerakkoord stelt dat het verstandig en sociaal is om er te zijn voor mensen, die niet mee kunnen komen: Ieder mens is allereerst zelf verantwoordelijk voor succes in het leven en de mogelijkheden daartoe willen wij zo groot mogelijk maken. Maar nooit zullen wij de ogen sluiten voor de mensen die het zonder extra zetje in de rug niet kunnen redden. Cliënten van maatschappelijke opvang, beschermde en begeleide woonvormen en de vrouwenopvang hebben niet alleen een zetje in de rug nodig, maar soms ook langdurige steun in de rug reageert Jan Laurier, voorzitter van de Federatie Opvang. De maatregelen op het gebied van de AWBZ, Wmo, de inkomen- en arbeidsregelingen zullen mogelijk wel een zetje in de rug geven, maar veel minder de mogelijkheid bieden tot de noodzakelijke langdurige ondersteuning. Decentralisaties Het nieuwe kabinet wil een deel van de extramurale zorg (begeleiding, persoonlijke verzorging) naar de gemeenten decentraliseren vanaf De functie extramurale Verpleging gaat in 2017 naar de Zorgverzekeringswet. Tot 2015 wordt sterk bezuinigd op het budget voor persoonlijke verzorging. Ook wordt in 2014 de aanspraak op dagbesteding uit de functie Begeleiding geschrapt. Het overblijvende budget wordt met een korting van 25 procent naar de gemeenten overgeheveld. Gemeenten zullen met het veel kleinere budget het beleid om dakloosheid en maatschappelijke uitval te verminderen niet kunnen voortzetten. Wij voorzien grote problemen voor mensen in de maatschappelijke opvang die zonder begeleiding en dagbesteding niet kunnen uitstromen naar woningen. Woningcorporaties stellen alleen huisvesting ter beschikking indien begeleiding gegarandeerd is. Verstopping van de nacht- en crisisopvang en toename van dakloosheid op straat kan het gevolg zijn van deze maatregelen. Langdurige GGZ naar Zorgverzekeringswet De Federatie Opvang vindt het onlogisch dat het regeerakkoord kiest voor het onderbrengen van de langdurige GGZ zorg voor mensen in RIBW woonvoorzieningen in de Zorgverzekeringswet. Het is onduidelijk waarom VVD en PvdA ernstig verstandelijke en lichamelijk gehandicapten wel in een romp-awbz onderbrengen en mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen niet? Het gaat hier om langdurige zorg, om care, en niet om de cure uit de Zorgverzekeringswet. Wij zullen zeker laten zien wat het betekent als je mensen met zeer ernstige vormen van autisme, schizofrenie of verslaving niet langdurig ondersteunt en beschermt tegen verwaarlozing en verloedering. Ook de zorgverzekeraars zijn, in navolging van het recente SER advies, geen voorstander van het opnemen van deze zorg in het basispakket van de zorgverzekering.

15 Behorend bij Agendapost 11 AB 13 december 2012 Reactie VNG op regeerakkoord op de onderdelen zorg en welzijn Samenhang sociaal domein Wat wil het kabinet? Eén gezin, één plan, één regisseur is het uitgangspunt bij de decentralisaties in het sociale domein: bij de wet werken naar vermogen, de algemene wet bijzondere ziektekosten, de wet maatschappelijke ondersteuning ende jeugdhulpverlening. Dit vergt ook één budget en één verantwoordelijke van overheidszijde. Er komt eeneinde aan de praktijk waarbij vele hulpverleners langs elkaar heen werken bij de ondersteuning van één gezin. Wat betekent dat voor gemeenten? Wij delen het uitgangspunt van Eén gezin, één plan, één regisseur, maar constateren dat de consequenties van deze benaderingswijze op meerdere beleidsterreinen in het regeerakkoord nog niet worden getrokken. Voor de gemeenten is cruciaal dat de drie grote decentralisaties op het terrein van werk, jeugdzorg en AWBZ- begeleiding en persoonlijke verzorging op elkaar worden afgestemd. En, belangrijker nog, dat de inwoner centraal komt te staan. In de publicatie Bouwen op de kracht van burgers: naar een krachtige en samenhangende aanpak op het sociale domein schetst de VNG de contouren van de gewenste aanpak. Wij zien veel aanknopingspunten bij de plannen van het kabinet. Maar over de uitwerking hiervan is nog veel onduidelijk. Veel zal afhangen van de onderliggende randvoorwaarden. Zorg en welzijn Decentralisatie jeugdzorg Wat wil het kabinet? De jeugdzorg wordt in 2015 gedecentraliseerd naar gemeenten. De decentralisatie omvat alle onderdelen: de jeugdzorg die nu een verantwoordelijkheid is van de provincie, de gesloten jeugdzorg onder regie van het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS), de jeugd-ggz die onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) valt, de zorg voor lichtverstandelijk gehandicapten jongeren op basis van de AWBZ en de jeugdbescherming en jeugdreclassering van Veiligheid en Justitie. Deze decentralisatie wordt gecoördineerd door het ministerie van VWS. De decentralisatie moet ertoe bijdragen dat de eigen kracht, het sociale netwerk en de voorzieningen in een gemeente beter worden benut. Het accent zal steeds liggen op participatie in de samenleving. Er wordt een aanvullende korting van 150 miljoen doorgevoerd. De eigen bijdrage in de jeugdzorg gaat niet door. Wat betekent dit voor gemeenten? Het regeerakkoord is helder over de inhoudelijke uitgangspunten voor de decentralisatie van de jeugdzorg, inclusief de jeugd-ggz, naar de gemeenten. Het bouwt voort op de al samen met de gemeenten ingezette koers, waarbij nog sterker de nadruk komt te liggen op eigen kracht en participatie. De hiervoor benodigde en gewenste beleidsruimte voor gemeenten wordt in het Regeerakkoord ondersteund. De uitspraak dat het accent ook in de jeugdzorg steeds zal liggen op participatie in de samenleving betekent dat de wetgeving nauw moet aansluiten bij de principes van de Wmo. Het in consultatie voorliggende wetsontwerp Jeugd moet nog grondig op de schop om aan de uitgangspunten uit het Regeerakkoord te voldoen. Bovendien, met hetgeen wat nu in consultatie voorligt, waren de voorgenomen bezuinigingen van het vorige kabinet al niet te realiseren. Laat staan de extra bezuinigen die nu uit het Regeerakkoord daar bovenop komen. De financiële randvoorwaarden zijn sterk verslechterd. Zo is de eerdere korting van het budget met 300 miljoen vanaf 2017, zonder nadere onderbouwing, opgehoogd met nog eens 150 miljoen. De totale korting komt daarmee op circa 15% van het totale budget, naast de bezuinigingen die de komende jaren voor de overheveling al worden doorgevoerd. De grotendeels oninbare eigen bijdrage van 70 miljoen voor Jeugd is gelukkig van tafel. Het macrobedrag van gemeenten wordt niet met deze 70 miljoen gekort. De totale efficiencykorting in 2015 is 120 miljoen, in miljoen en vanaf miljoen.

16 Behorend bij Agendapost 11 AB 13 december 2012 Decentralisatie Wmo/AWBZ Wat wil het kabinet? De AWBZ-functies begeleiding en persoonlijke verzorging worden met ingang van 2015 gedecentraliseerd naar de gemeenten met een bezuiniging 1,6 miljard, dat is 25% van het huidige budget. Bij de uitvoering van deze functies wordt uitgegaan van de schaal van gemeenten. Wat betekent dit voor gemeenten? Wij zijn tevreden dat deze functies worden toegevoegd aan de Wmo. De decentralisatie van de functie begeleiding was ook al door het vorige kabinet ingezet. Dit past bij onze eerdere uitingen op dit terrein, waar we overigens met betrekking tot de persoonlijke verzorging een iets minder enthousiaste houding aannamen dan bij de begeleiding. In het regeerakkoord wordt een bezuiniging van 1,6 miljard ingeboekt voor de maatregelen voor begeleiding én persoonlijke verzorging gezamenlijk. Het is zeer de vraag of het resterende budget toereikend is voor de aanspraken op gemeentelijke Wmo-voorzieningen. Een dergelijke aanzienlijke besparing kan niet alleen gerealiseerd worden door efficiencyverhoging of een groter beroep op de eigen verantwoordelijkheid van burgers. Het regeerakkoord kondigt weliswaar pakketingrepen aan in de dagbesteding en de verzorging, maar onduidelijk is of die voldoende opleveren. Het schrappen van aanspraken in de AWBZ (zoals de dagbesteding) kan leiden tot een extra beroep op gemeentelijke (al of niet Wmo-) voorzieningen. Onduidelijk is of en hoe compensatie voor gemeenten in het regeerakkoord is meegenomen. Ook het CPB wijst hierop. Inkomensafhankelijke huishoudelijke hulp Wat wil het kabinet? De huishoudelijke hulp uit de Wmo (hierna HH) wordt met ingang van 2014 inkomensafhankelijk gemaakt voor nieuwe cliënten en vanaf 2015 ook voor bestaande cliënten. Het budget voor de HH wordt gekort met 1,2 miljard, dit is 75% van het huidige budget. Verder stelt het kabinet vanaf miljoen beschikbaar voor het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van alfahulpen. Wat betekent dit voor gemeenten? In het regeerakkoord wordt gesproken over een korting tot 25% op het HH-budget. Dat strookt niet met de cijfers zoals die zijn opgenomen. Een mogelijke verklaring is dat het budget vanwege de zorgzwaartepakketmaatregelen (zie verderop) eerst wordt opgehoogd en van dat bedrag gaat dan ongeveer 1,2 miljard af. Dan blijft er ongeveer 400 miljoen over. De maatregel heeft grote gevolgen voor burgers met een beperking. Volgens gegevens van het CAK blijkt dat 80% van de huidige gebruikers van HH een laag inkomen heeft. Bij een dergelijke grote bezuiniging zal de door de gemeente geleverde HH alleen beschikbaar zijn voor de (financieel) meest kwetsbaren. Te vrezen valt dat hierdoor het beroep op zwaardere vormen van zorg en ondersteuning zal toenemen. Wij zetten vraagtekens bij de 100 miljoen extra voor alfahulpen. Het gevolg van de grote bezuiniging op de HH zal immers zijn dat er nauwelijks meer alfahulpen zullen zijn. Afschaffing AWBZ Zorgzwaartepakketten Wat wil het kabinet? De AWBZ Zorgzwaartepakketten (hierna ZZP s) 1 tot en met 4 worden afgeschaft. Met ingang van 2013 verdwijnen de ZZP s 1 en 2, met ingang van 2014 verdwijnen de ZZP s 3 en met ingang van 2016 worden ook de ZZP s 4 afgeschaft. Wat betekent dit voor gemeenten? Dit betekent dat een grote groep mensen, ook die met een grote zorgvraag, thuis (blijft) wonen en daar hun extramurale zorg moeten ontvangen. Het proces van scheiden van wonen en zorg wordt hiermee versneld doorgevoerd. Dit zal leiden tot een groter beroep op gemeentelijke voorzieningen op terreinen welzijn, gezondheid, wonen, etc. Niet duidelijk is of gemeenten hier voldoende voor gecompenseerd worden en of gemeenten en partners voldoende tijd krijgen om alle noodzakelijke voorzieningen te organiseren. In verband met het verdwijnen van de ZZP s 1 en 2 in 2013 heeft de VNG voor 2013 al een compensatie van 15 miljoen afgesproken. Met het Rijk was al eerder afgesproken dat er ten behoeve van de compensatie voor meer uitgaven bij gemeenten er breed en

17 Behorend bij Agendapost 11 AB 13 december 2012 zorgvuldig onderzoek gedaan wordt naar de (financiële) gevolgen van het schrappen van ZZP s, voor 2014 en verder. Afschaffing wetten betreffende chronisch zieken en gehandicapten Wat wil het kabinet? Het kabinet wil per 2014/2015 de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (hierna Wtcg), de Compensatie Eigen Risico (hierna CER) en de Regeling specifieke zorgkosten (belastingaftrek van zorgkosten) afschaffen. Dit om een opbrengst van 850 miljoen te realiseren. Belastingaftrek levert 500 miljoen op. Ook verdwijnt de 33% Wtcg-korting op de eigen bijdrage, die levert 50 miljoen op. Daarvoor in de plaats komt een gemeentelijke compensatieregeling voor het leveren van maatwerk door gemeenten aan chronisch zieken en gehandicapten die in de knel komen door de drie hiervoor genoemde bezuinigingsmaatregelen. Hiervoor komt structureel ruim 760 miljoen beschikbaar. Dit is ongeveer de helft van wat er nu in omgaat. Wat betekent dit voor gemeenten? We zijn benieuwd onder welke voorwaarden deze 760 miljoen overkomt naar het gemeentefonds en met welke beleidsvrijheid. Het is nog niet duidelijk hoe deze gemeentelijke compensatieregeling zich verhoudt tot de bijzondere bijstand die gemeenten nu al uitvoert. Chronisch zieken en gehandicapten met een laag inkomen kunnen jaarlijks een uitkering in de vorm van een forfaitair bedrag bij de gemeente aanvragen voor de extra kosten die zij maakten in verband met hun beperking of chronische ziekte. De gemeente verstrekt aan deze groep burgers categoraal bijzondere bijstand. Een toevoeging aan het gemeentefonds van 760 miljoen betekent een forse taakuitbreiding voor gemeenten die niet met de bestaande uitvoeringscapaciteit gerealiseerd kan worden. Gemeenten zullen hiervoor extra uitvoeringsbudget moeten ontvangen. MEE-middelen Wat wil het kabinet? Het regeerakkoord zegt niets over de overheveling van de middelen voor de MEE-organisaties. Wij verwachten dat het kabinet de overheveling van deze middelen zal doorzetten. Wat betekent dit voor de gemeenten? Een groot deel van de huidige doelgroep van MEE krijgt te maken met de decentralisatie van de begeleiding en verzorging. De expertise van MEE is voor gemeenten van groot belang om de decentralisaties succesvol te laten verlopen. Wij blijven dan ook inzetten op spoedige overheveling van de MEE-middelen naar gemeenten zodat zij deze expertise binnen de lokale context optimaal kunnen benutten. Hergebruik scootmobiel Wat wil het kabinet? Vanaf 2016 zal er oplopend tot structureel 50 miljoen worden bespaard op de Wmo hulpmiddelen door verplicht hergebruik van scootmobielen en rolstoelen. Wat betekent dit voor gemeenten? Gemeenten zetten al jarenlang in op de herverstrekking van gebruikte hulpmiddelen en met name op herverstrekking van scootmobielen en rolstoelen. Het lijkt ons dan ook onmogelijk om daar nog 50 miljoen op te kunnen besparen. Wij zullen het Rijk vragen op welke gegevens de veronderstelde besparing gebaseerd is. Zorgverzekering Wat wil het kabinet? Het kabinet wil de premie voor de ziektekostenverzekering en het eigen risico inkomensafhankelijk maken. De zorgtoeslag verdwijnt. De basisverzekering wordt beperkt tot natura verzekering en de

18 Behorend bij Agendapost 11 AB 13 december 2012 aanvullende verzekering kan een restitutieverzekering zijn. Wanneer dit wordt doorgevoerd is nog onbekend. Wat betekent dit voor gemeenten? De wijzigingen hebben in 2013 geen direct gevolg voor de gemeentelijke werkgevers. Verder zijn de details nog niet bekend. Zodra meer bekend is, zullen wij u hierover informeren. De VNG zal onderzoeken welke gevolgen de inkomensafhankelijke premie heeft voor het collectieve zorgcontract dat zij namens de gemeenten heeft afgesloten met de zorgverzekeraars. Jeugdgezondheid en voor- en vroegschoolse educatie (VVE) Wat wil het kabinet? Consultatiebureaus worden verplicht kinderen voor wie taalachterstand dreigt, door te verwijzen naar vroegen voorschoolse educatie (VVE). Sluitende samenwerking tussen gemeenten en scholen moet waarborgen dat achterstanden zo spoedig mogelijk en in ieder geval voor het eind van de basisschoolperiode zijn weggewerkt. Het beschikbare extra geld voor voor- en vroegschoolse educatie zal in het licht van bovenstaande worden aangewend. Wat betekent dit voor gemeenten? Het is nog onduidelijk op welke wijze het kabinet deze verplichting wil regelen. De verplichting voor gemeenten om te zorgen voor voldoende aanbod voorschoolse educatie voor kinderen die dat nodig hebben, is in de vorige kabinetsperiode al in de WPO vastgelegd. In de praktijk spelen consultatiebureaus al een rol bij de indicering en doorverwijzing naar de VVE. Nagenoeg alle gemeenten hebben afspraken gemaakt over de toewijzing en doorverwijzing met de consultatiebureau s/cjg s. Het lijkt erop dat het kabinet consultatiebureaus nu wil verplichten deze taak te vervullen. Deze mogelijk wettelijke verplichting is nieuw voor consultatiebureaus. Met de aanwending van de extra middelen voor voor- en vroegschoolse middelen wordt waarschijnlijk de 100 miljoen extra voor Onderwijsachterstandenbeleid bedoeld die in de vorige regeerperiode beschikbaar is gekomen. Van die 100 miljoen is 95 miljoen verdeeld onder de G37. Hiervoor zijn bestuursafspraken met elke afzonderlijke gemeente gemaakt. Afspraken over indicatie en toeleiding maken integraal onderdeel uit van deze afspraken. De resterende 5 miljoen is bestemd voor het ondersteunen van de overige gemeenten. De niet-g37 gemeenten hebben dus niet de beschikking over de bedoelde extra middelen. Leefstijl Wat wil het kabinet? Het kabinet stelt dat goede zorg en een goede gezondheid belangrijk zijn, maar dat dit niet alleen een zaak van de overheid is. Mensen zijn hiervoor in de eerste plaats zelf verantwoordelijk, maar het nieuwe kabinet wil mensen wel ondersteunen. Om goede zorg te leveren en mensen in goede gezondheid te laten leven, wil het kabinet samenwerken, in ieder geval op de thema s preventie en een gezonde levensstijl. Daarnaast is er aandacht voor sport en bewegen. Wat betekent dit voor gemeenten? De wijze waarop het kabinet een gezonde leefstijl wil ondersteunen, wordt niet direct nader geconcretiseerd. Verwachting is dat de huidige voornemens voor een groot deel zullen worden gecontinueerd: er wordt verwezen naar goede informatievoorziening en het bevorderen van sport en bewegen, onder andere op het primair onderwijs. Zorgverzekeraars Wat wil het kabinet? Zorgverzekeraars worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid om de ontwikkelingen binnen het zorgstelsel acceptabel te houden. Om deze reden wil het kabinet met verzekeraars onder andere een convenant sluiten over preventie en het bevorderen van een gezonde levensstijl.

19 Behorend bij Agendapost 11 AB 13 december 2012 Wat betekent dit voor gemeenten? Een convenant tussen kabinet en zorgverzekeraars op het terrein van preventie en gezonde leefstijl kan voor gemeenten of regio s mogelijkheden bieden om samen met een zorgverzekeraar te investeren op deze thema s. Het geeft mogelijkheden op het terrein van gezondheid en preventie. De concrete invulling ervan is nog niet duidelijk, het kabinet spreekt een wens uit. Wijkverpleegkundigen Wat wil het kabinet? Vanaf 2015 gaat het kabinet investeren in extra wijkverpleegkundigen met een bedrag dat oploopt tot minimaal 250 miljoen in Zo wil het kabinet bevorderen dat meer zorg dicht bij de mensen thuis wordt geleverd. De AWBZ functie verpleging wordt overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). Uit het regeerakkoord blijkt niet aan welk budget de extra middelen voor de wijkverpleging worden toegevoegd. De tijdelijke middelen voor de experimenten zichtbare schakel (versterking positie wijkverpleegkundige) worden in het gemeentefonds gestort. De AWBZ-functie persoonlijke verzorging wordt gedecentraliseerd naar de Wmo. Wat betekent dit voor gemeenten? Nu het kabinet heeft besloten de extramurale verpleging en verzorging via twee financieringsstelsels (Wmo en Zvw) plaats te laten vinden, zullen gemeenten en zorgverzekeraars moeten investeren in een nauwe samenwerking om de verpleging en verzorging van cliënten thuis op een integrale wijze vorm te geven. Wijkverpleegkundigen zullen daartoe zoveel mogelijk moeten worden aangehaakt bij gemeentelijke sociale wijkteams. Wij gaan ervan uit dat de extra middelen voor de wijkverpleging naar de gemeenten gaan. Alcohol Wat wil het kabinet? De minimumleeftijd voor de verstrekking van alcohol gaat naar 18 jaar. Dit gaat gepaard met intensieve voorlichting en adequate handhaving. Wat betekent dit voor gemeenten? Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van zowel het lokaal gezondheidsals handhavingsbeleid. Ze zijn ook belast met het algehele toezicht op de naleving van de voorschriften van de Drank- en Horecawet. Bovenstaand voornemen wordt opgenomen in de gewijzigde Drank- en Horecawet, die per 1 januari 2013 in werking treedt. Gemeenten krijgen dan ook de bevoegdheid om te handhaven op de verhoging van de leeftijdsgrens van 16 naar 18 jaar. Bij de voorlichting zullen gemeenten aan moeten geven op welke wijze zij preventief het overmatig gebruik van alcohol onder jongeren tot 18 jaar tegen willen gaan. Dit kan onder andere via het lokaal gezondheidsbeleid. Het sluitstuk van repressie en nazorg is het toezicht en de handhaving van de wet en ook hierop zullen gemeenten beleid moeten voeren aansluitend op het preventieve gezondheidsbeleid. Het gehele pakket aan maatregelen dient voor de burger duidelijk te zijn. Hier ligt voor de gemeenten een communicatieve taak.

20 Overleg: Algemeen Bestuur OGZRR Datum vergadering: 13 december 2012 Agendapunt nr.: 12 Onderwerp: Presentatie alcoholbeleid Gevraagde beslissing: Kennis nemen van de presentatie en ervaringen uitwisselen. Financiële/personele consequenties: Ter kennisname Verdere procedure: n.v.t. Communicatie/voorlichtingsaspecten: n.v.t. Samenvatting: Zie toelichting Toelichting: Er zal een presentatie worden gegeven over de effectiviteit van alcoholbeleid door Dènis Wiering, projectleider alcoholaanpak van de GGD. Een soortgelijke presentatie is eerder gehouden in het kader van de academische werkplaats Cephir. Door een aantal wethouders is gevraagd om deze presentatie ook te houden in het bestuurlijke platformoverleg. Wethouder Borgonje van Brielle zal in het kader van deze presentatie ook de alcoholaanpak van Voorne-Putten toelichten. Bijlage(n): geen Onderwerp: 8maandsrapportage / steller: Kees Quak / blad 1

21 Overleg: Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg / AB OGZRR Datum vergadering: 13 december 2012 Agendapunt nr.: 15 Onderwerp: Uitvoeringsprogramma jeugdzorg 2013 Gevraagde beslissing: Het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam adviseren m.b.t. het Uitvoeringsprogramma jeugdzorg Financiële/personele consequenties: De begroting die in het uitvoeringsprogramma is opgenomen sluit niet aan bij de begroting van het Meerjarenbeleidskader jeudgzorg : het verschil van is verklaarbaar uit te verwachten inkomsten in 2013 in verband met een wijziging in het SCP-verdeelmodel. Het ministerie van VWS heeft aangekondigd dat het vrijwillige deel van de jeugdzorg in 2013 gekort wordt met 2,65%. De stadsregio heeft vooruitlopend op dit besluit met de instellingen afgesproken dat 2,65% als een efficiëntiekorting in de begrotingen verwerkt wordt. Het ministerie van V&J zal in 2013 nog geen bezuiniging doorvoeren. De stadsregio heeft besloten in 2013 een ombuiging op de budgetten van de instellingen toe te passen van 3% en voor BJZ van 4%. Deze middelen worden heringezet voor vernieuwende en kostenbesparende zorg, zodat deze ombuiging vanaf 2014 tot een korting op het budget kan leiden. Deze ombuigingsmaatregel is getroffen om de jeugdzorg voor te bereiden op de in het regeerakkoord aangekondigde (extra) bezuinigingen. Verdere procedure: Het Dagelijks Bestuur van de stadsregio zal kennisnemen van het advies van het Portefeuillehoudersoverleg jeugdzorg. Het Uitvoeringsprogramma 2013 zal vervolgens toegestuurd worden aan de ministeries van VWS en V&J. Communicatie/voorlichtingsaspecten: geen Samenvatting: Het uitvoeringsprogramma vertaalt de doelen en kaders van het meerjarenbeleid tot 2015 naar concrete acties en doelen voor het kalenderjaar De stadsregio zet in 2013 conform het meerjarenbeleidskader in op het bouwen aan een sterke jeugdzorg en het voorbereiden van de decentralisatie. In bouwen aan een sterke jeugdzorg wordt in vier paragrafen uitgewerkt welke verbeteringen en ontwikkelingen de stadsregio met haar partners in 2013 wil realiseren. In voorsorteren op de toekomst wordt uitgewerkt welke voorbereidingen worden getroffen voor de komende decentralisatie. De stadsregio sluit daarbij aan bij het regionale programma Decentralisatie. Uitvoeringsprogramma jeugdzorg 2013 / Marc Verkerk / 3 december 2012 blad 1

22 Toelichting: Elk jaar dient de stadsregio Rotterdam een uitvoeringsprogramma jeugdzorg vast te stellen. Het uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks opgesteld op basis van het kaderstellende Meerjarenbeleidskader Dit is besproken op 4 oktober jl. in uw Portefeuillehoudersoverleg. In de voorbereiding op het uitvoeringsprogramma zijn regiogemeenten (ambtelijk), Bureau Jeugdzorg en de stadsregionale zorginstellingen voor Jeugd en Opvoedhulp geconsulteerd. Input uit deze consultatieronde is betrokken in het voorstel dat voorligt. Het bouwen aan een sterke jeugdzorg gebeurt aan de hand van vier speerpunten: Veiligheid staat voorop. Het voorkomen van of zo vroeg mogelijk signaleren van kindermishandeling blijft een belangrijk aandachtspunt voor de stadsregio en de jeugdzorgpartners. Bureau Jeugdzorg speelt hierin de centrale rol. Een betere afstemming tussen vraag en aanbod. De toegenomen druk op de jeugdzorg is niet alleen te wijten aan capaciteitstekort maar ook aan ketenproblemen. De stadsregio en de partners in de jeugdzorg zetten zich daarom in om verbeteringen in de keten door te voeren. Tijdig kwalitatief goede zorg: een efficiënte en effectieve uitvoering van jeugdzorg. De stadsregio wil maatregelen nemen die leiden tot een kwalitatieve verbetering (effect) en ook tot efficiëntere uitvoering van de jeugdzorg: meer doen voor minder geld, kortere doorlooptijden, verschuiven van zorginzet naar de voorkant. Een betere samenwerking met de ketenpartners en doorlopende zorg. De stadsregio Rotterdam wil samen met haar partners in de jeugdzorg een flexibel systeem creëren, waarin het mogelijk is sneller tijdelijk specialistische zorg in te zetten, en tegelijkertijd aansluiting te houden met de omgeving van jeugdige en gezin. Voor het voorsorteren op de toekomst helpt de stadsregio de gemeenten met een zorgvuldige voorbereiding op de decentralisatie van de jeugdzorg. Het gaat daarbij ten eerste om de beëindiging van taken van de stadsregio en het begin van nieuwe taken van gemeenten: transitie. Belangrijk aandachtspunt daarbij is het waarborgen van de continuïteit van de zorg voor kinderen en gezinnen en zorgvuldige omgang met de instellingen. Ten tweede gaat het om de herinrichting van het gehele veld van de jeugdzorg: transformatie. De stadsregio heeft in 2013 een ombuiging op de budgetten van de instellingen ingevoerd van 3% en voor BJZ van 4%. Deze middelen worden ingezet om bij de instellingen innovatie van zorg te stimuleren. Deze ombuiging wordt per 2014 een daadwerkelijke bezuiniging op het budget van de zorginstellingen. De ingediende ombuigingsplannen voor 2013 zijn allen gehonoreerd. Inhoudelijk gaan de plannen om een verschuiving van zorginzet : van achterkant naar voorkant zodat druk op zware zorg vermindert ; van centraal naar wijkgericht zodat kinderen dichterbij huis opgevangen worden ; van residentieel naar ambulante trajecten; van langdurig naar korter durende zorgtrajecten. Bijlage(n): 1. Uitvoeringsprogramma jeugdzorg Begroting Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg 2013 Uitvoeringsprogramma jeugdzorg 2013 / Marc Verkerk / 3 december 2012 blad 2

23 Uitvoeringsprogramma jeugdzorg 2013

24 Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

25 INLEIDING In december 2012 is door het Algemeen Bestuur van de stadsregio het meerjarenbeleidskader jeugdzorg voor de periode vastgesteld. De looptijd van dit beleidskader eindigt wanneer de decentralisatie van de jeugdzorg een feit is. Elk jaar wordt er op basis van het meerjarenbeleidskader een uitvoeringsprogramma opgesteld, waarin de doelstellingen zijn vertaald naar concrete acties voor het betreffende jaar. De thema s voor het komende jaar zijn bouwen aan een sterke jeugdzorg en de voorbereiding van de decentralisatie. De stadsregio wil zorgen voor continuïteit van kwalitatief goede zorg en tegelijkertijd instellingen en regiogemeenten ondersteunen in de voorbereiding op de decentralisatie. Het meerjarenbeleidskader en het uitvoeringsprogramma volgen twee hoofdlijnen. Bouwen aan een sterke jeugdzorg Het leidende uitgangspunt bij de inzet van hulp en ondersteuning in de jeugdzorg is dat het systeemgericht wordt ingezet en uitgegaan wordt van de eigen kracht en mogelijkheden van gezinnen. Ouders en opvoeders hebben en nemen de primaire opvoedingsverantwoordelijkheid. Hulp is daarom in eerste instantie gericht op het versterken van de eigen kracht en wordt dichtbij huis geboden. Kinderen en ouders, en indien mogelijk hun netwerk, worden actief betrokken bij het opstellen van hun hulpverleningsplan. Ook wanneer een kind uit huis wordt geplaatst (in een specialistische jeugdzorgvoorziening), wordt uitgegaan van de opvoedingsverantwoordelijkheid van de ouders en wordt het kind indien nodig zoveel mogelijk in het netwerk geplaatst. Een uithuisplaatsing is er primair op gericht dat een kind weer terugkeert in het gezin, als dit binnen de mogelijkheden ligt en de veiligheid is gewaarborgd. Het bouwen aan een sterke jeugdzorg kent vier speerpunten: veiligheid voorop, betere afstemming tussen vraag en aanbod, een efficiënte en effectieve uitvoering en een betere samenwerking met ketenpartners. Voorsorteren op de toekomst van de jeugdzorg Naast deze inhoudelijke doelen is de voorbereiding op de decentralisatie onderdeel van het meerjarenbeleidskader. De stadsregio Rotterdam wil een actieve rol spelen bij de voorbereiding op de transitie. Dit gebeurt door het overdragen van kennis, expertise en beleidsinformatie op het gebied van de stadsregionale taken voor de jeugdzorg en door het bevorderen van experimenten ter voorbereiding op transitie en transformatie. De stadsregio doet dit in aansluiting op de regionale ontwikkelagenda die door de gemeenten is vastgesteld. De gemeenten hebben deze ontwikkelagenda belegd in een structuur van werkgroepen waarin de ontwikkelpunten worden uitgewerkt. Bij de voorbereidingen is de inzet om frictiekosten vanwege de decentralisatie zo beperkt mogelijk te houden door vroegtijdig maatregelen te nemen. Bijzondere aandacht dient daarbij uit te gaan naar de positie van BJZ. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

26 Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

27 INHOUDSOPGAVE Inleiding 3 1. Context Aanleiding en proces 7 Kaders voor het uitvoeringsprogramma 7 2. Visie Visie en uitgangspunten van beleid 8 3. Speerpunten 2013 Bouwen aan een sterke jeugdzorg 9 Veiligheid staat voorop 9 Een betere afstemming tussen vraag en aanbod 11 Tijdig kwalitatief goede zorg: een efficiënte en effectieve 14 uitvoering van jeugdzorg Een betere samenwerking met de ketenpartners en 16 doorlopende zorg Voorsorteren op de toekomst 17 Regeerakkoord en transitieagenda Financieel kader Frictiekosten en beheersing 21 Voorbereiden op bezuinigingen 21 Begroting Bijlage: doelen uit het MJBK 23 Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

28 Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

29 1. CONTEXT Aanleiding en proces In 2005 is de Wet op de jeugdzorg (Wjz) in werking getreden. Hierin is vastgelegd dat provincies en grootstedelijke regio s elk jaar een uitvoeringsprogramma dienen vast te stellen. Het meerjarenbeleidskader en de jaarlijkse uitvoeringsprogramma s dienen aan te sluiten bij het landelijke meerjarenbeleid. Het uitvoeringsprogramma geeft aan welke acties genomen worden zodat de meerjarendoelstellingen gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het uitvoeringsprogramma de begroting. Kaders voor het uitvoeringsprogramma Het landelijke meerjarenbeleidskader: Het stadsregionale uitvoeringsprogramma dient uitvoering te geven aan landelijke wettelijke kaders en beleidskaders. Elementen van het landelijk beleidskader zijn: - Terugdringen van de vraag naar jeugdzorg. - Verbeteren van de toegankelijkheid van jeugdzorg, o.a. door wachttijden zo beperkt mogelijk te houden en zorg in ieder geval direct in te zetten in situaties van crisis en waar de veiligheid in het geding is. - Het versterken van de aanpak om kindermishandeling en seksueel misbruik tegen te gaan. - Het realiseren van de afgesproken doorlooptijden op het terrein van jeugdbescherming Decentralisatie van de jeugdzorg Per 1 januari 2015 zal de jeugdzorg gedecentraliseerd worden naar de gemeenten. De nieuwe regeringspartners VVD en PvdA hebben dit streven in hun regeerakkoord bekrachtigd. De stadsregio zal zich in de komende jaren samen met de gemeenten en de uitvoeringsorganisaties voorbereiden op deze transitie. Verder wil de stadsregio gemeenten actief ondersteunen bij het voorbereiden van de transformatie van de brede jeugdzorg in de regio Rotterdam. De gemeenten werken samen bij het voorbereiden van de decentralisatie. In het programmaplan Decentralisatie jeugdzorg van de Samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam staat uitgewerkt hoe de gemeenten dit gezamenlijk aanpakken. Gemeenten worden maximaal en tijdig betrokken bij de beleidsontwikkeling jeugdzorg. In het meerjarenbeleidskader heeft de stadsregio aangegeven ruimte te creëren voor pilots en veranderingen, zodat flexibel ingespeeld en voorgesorteerd kan worden op de toekomstige inrichting van het stelsel voor jeugd, de transformatie. De stadsregio Rotterdam zal tijdens de ontwikkelingen richting transitie en transformatie zoveel mogelijk aansluiten en samenwerken met regionale structuren die daarvoor zijn ingericht. Het convenant jeugdzorg stadsregio Rotterdam Een belangrijke basis voor het uitvoeringsprogramma is het convenant Perspectief en goede zorg dat de stadsregio Rotterdam in 2012 heeft afgesloten met de instellingen voor J&O en Bureau Jeugdzorg Rotterdam. In het convenant staan de contouren beschreven voor de kwaliteitsslag die in de komende periode wordt nagestreefd. De uitwerking van dit convenant door de gezamenlijke zorgaanbieders vond plaats in In 2013 worden verschillende inhoudelijke ontwikkelingen in gang gezet die voortkomen uit het convenant. Deze krijgen vorm in dit uitvoeringsplan in de verschillende speerpunten en de daaraan verbonden acties. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

30 2. VISIE Visie en uitgangspunten van beleid Tot aan de overdracht van haar taken aan de gemeenten heeft de stadsregio de taak om te zorgen voor kwalitatief goede zorg die tijdig wordt aangeboden. De stadsregio wil daarbij aansluiten op de visie van de samenwerkende gemeenten. Deze visie is dat kinderen kansrijk en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in de samenleving. Elk kind heeft recht op goede ontwikkelmogelijkheden. Visie van de stadsregio Het leidende uitgangspunt bij de inzet van hulp en ondersteuning in de jeugdzorg is dat het systeemgericht wordt ingezet en uitgegaan wordt van de eigen kracht en mogelijkheden van gezinnen. Ouders en opvoeders hebben en nemen de primaire opvoedingsverantwoordelijkheid. Hulp is daarom in eerste instantie gericht op het versterken van de eigen kracht en wordt dichtbij huis geboden. Kinderen en ouders, en indien mogelijk hun netwerk, worden actief betrokken bij het opstellen van hun hulpverleningsplan. Ook wanneer een kind uit huis wordt geplaatst (in een specialistische jeugdzorgvoorziening), wordt uitgegaan van de opvoedingsverantwoordelijkheden van de ouders en wordt het kind indien nodig zoveel mogelijk in het netwerk geplaatst. Een uithuisplaatsing is er primair op gericht dat een kind weer terugkeert in het gezin, als dit binnen de mogelijkheden ligt en de veiligheid is gewaarborgd. Het inzetten van jeugdzorg zonder indicatie wordt mogelijk om sneller hulp te kunnen bieden. De taken van BJZ en de instellingen voor Jeugd- en Opvoedhulp worden zoveel mogelijk samen met betrokken partners (gezin, school, maatschappelijk werk, veiligheidscircuit etc.) uitgevoerd, waardoor uitwisseling ook leidt tot overdracht van kennis en ervaring. Daarbij geldt het principe van één gezin, één plan, één regisseur, zodat er ook aandacht is voor de problematiek van het gezin op andere domeinen. Indien vereist, wordt kennis van J-LVB en J-GGZ betrokken. Bij het aanpakken van problemen van ouders en kinderen past geen vrijblijvendheid. Hulpverleners moeten risico s die kinderen lopen expliciet maken en regelmatig afwegen. Als de ontwikkeling van het kind dat vereist en het in het belang van het kind is, is ingrijpen noodzakelijk. Soms is daarbij een kinderbeschermingsmaatregel nodig. De gewenste betrokkenheid van het gezin bij de hulpverlening vraagt om voortdurende afstemming over geboden zorg aan kind en ouders. Aan de zorginstellingen wordt expliciet gevraagd om gezinnen in het zorgverleningstraject een stem te geven. Ook wordt de cliënttevredenheid als prestatie-indicator betrokken bij de vaststelling en monitoring van de subsidies. De stadsregio zoekt daarnaast naar mogelijkheden om cliëntenparticipatie vorm te geven in de beleidsvorming. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

31 3. SPEERPUNTEN 2013 In het uitvoeringsprogramma worden de meerjarige doelstellingen uit het meerjarenbeleidskader vertaald naar acties voor De thema s voor de komende jaren zijn Bouwen aan een sterke jeugdzorg en Voorsorteren op de toekomst van de jeugdzorg. De stadsregio is tot de overdracht verantwoordelijk voor kwalitatief goede zorg, die tijdig wordt geleverd. Daarom wordt in de komende jaren nog voluit ingezet in de stadsregionale jeugdzorg. Bouwen aan een sterke jeugdzorg schetst de onderwerpen waar de stadsregio en partners in 2013 op inzetten. In de paragraaf Voorsorteren op de toekomst wordt de stadsregionale inzet uitgewerkt voor de voorbereiding op de toekomst. Deze onderdelen worden apart beschreven, maar staan in de praktijk dicht bij elkaar. Daarom dienen beslissingen die genomen worden in de periode tot 2015 voor te bereiden op de situatie na de transitie en worden gemeenten en instellingen actief ondersteund bij de voorbereiding op de transitie. Bouwen aan een sterke jeugdzorg De stadsregio heeft vier speerpunten: a. Veiligheid staat voorop b. Een betere afstemming tussen vraag en aanbod van jeugdzorg c. Tijdig kwalitatief goede zorg: een efficiënte en effectieve uitvoering van de jeugdzorg d. Een betere samenwerking met de ketenpartners en doorlopende zorg A. Veiligheid staat voorop De veiligheid van kinderen in de stadsregio dient zoveel als mogelijk gewaarborgd te zijn. Bij de afspraken met BJZ staat, net als in voorgaande jaren, de veiligheid van kinderen centraal. Het voorkomen van of zo vroeg mogelijk signaleren van kindermishandeling blijft een belangrijk aandachtspunt voor de stadsregio en de jeugdzorgpartners. BJZ garandeert de noodzakelijke bescherming van jeugdigen die in hun ontwikkeling worden bedreigd en organiseert de juiste zorg. BJZ is de spin in het web en onderhoudt de contacten met de jeugdige, de ouders/opvoeders en de professionals. BJZ draagt zorg voor de aansluiting met het lokale jeugdbeleid, het opstellen van indicaties voor de geïndiceerde jeugdzorg en jeugd-ggz, fungeert als Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en is verantwoordelijk voor het uitvoeren van jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen. Gelet op de transitie verkeert BJZ in een dynamische omgeving en wordt er veel van BJZ verwacht. Aan de ene kant handhaaft BJZ de kwaliteit van de zorgtoewijzing en voert, waar nodig, verbeteringen door. Aan de andere kant levert BJZ een bijdrage aan de transitie door kennisoverdracht aan het lokale veld en een actieve samenwerking met en aansluiting op de CJG s. Effectieve samenwerking van BJZ met andere partijen in de veiligheidsketen is belangrijk. Daarbij zal de stadsregio goed zicht houden op de uitvoering van (nieuw) landelijk beleid en vastgestelde protocollen. AMK en huiselijk geweld BJZ heeft specifieke expertise op het gebied van (meldingen van) kindermishandeling. Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling heeft daarbij advies-, consult-, en onderzoekstaken. Belangrijk aandachtspunt is de samenwerking met andere partners als de Advies- en Steunpunten Huiselijk Geweld (ASHG), de politie en de Raad voor de Kinderbescherming. Het aantal meldingen van kindermishandeling stijgt landelijk, ook in de stadsregio Rotterdam. Dit komt mede door het invoeren van meldcodes voor verschillende beroepsgroepen. De verwachting is dat deze stijging zal doorzetten. De stadsregio zal BJZ in staat stellen een onderzoek binnen 5 werkdagen te starten en dat binnen 9 weken af te ronden. Protocollen tegengaan seksueel misbruik (Commissie Samson) De stadsregio hecht veel belang aan het toepassen van de landelijke protocollen op het gebied van het tegengaan van seksueel misbruik en grensoverschrijdend gedrag om te zorgen dat kinderen in de jeugdzorg veilig zijn. Hierbij is het van belang hoe de afspraken over kwaliteitskaders, protocollen, Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

32 registratie en evaluatie van incidenten en calamiteiten in de praktijk door de jeugdzorginstellingen worden nageleefd. Belangrijker dan het opstellen van nieuwe protocollen en regels is het inzetten op de naleving hiervan en het bewerken van een cultuurverandering om seksualiteit en het melden van grensoverschrijdend gedrag uit de taboesfeer te halen. De zorginstellingen hebben in gezamenlijkheid als reactie op het rapport het initiatief genomen om de aanbevelingen van de commissie Samson uit te werken in een dwingend Kwaliteitskader Voorkomen Seksueel Misbruik dat wordt opgesteld door een commissie onder leiding van voormalig vicepremier André Rouvoet. De commissie zal toezien op het dwingend overnemen ervan door de jeugdzorgorganisaties die bij Jeugdzorg Nederland zijn aangesloten. Door de stadsregio zal de invoering van dit kwaliteitskader worden gemonitord en onderdeel uitmaken van de subsidievoorwaarden. Jeugdbescherming De afgelopen periode is landelijk een aantal wijzigingen in de (wettelijke) regelingen en werkmethoden gereed gekomen op het gebied van de jeugdbescherming. Al deze maatregelen verhogen de kwaliteit van het werken met en de veiligheid van kwetsbare kinderen. Het gaat bij de jeugdbescherming om: 1. het uitvoeren van de deltamethode 2. het verkorten van de doorlooptijd gezinsvoogdij en 3. het invoeren van de nieuwe methode voogdij. De financiering van deze verbeteringen is onderwerp geweest van langdurig overleg van het IPO met het ministerie van Veiligheid en Justitie. In december 2011 zijn er nieuwe werktarieven afgesproken, waaraan het ministerie een aantal voorwaarden heeft gesteld. Omdat de werktarieven niet volledig de kosten dekken moet de stadsregio zelf uit haar doeluitkering meebetalen. In 2014 wordt er een nader besluit genomen over de tarieven. De stadsregio stelt zich tot doel om de veiligheid en de kwaliteit van de hulp aan kwetsbare jeugdigen met een maatregel van jeugdbescherming te waarborgen. Dat betekent dat alle verbeteringen op de genoemde onderdelen worden doorgevoerd. Daarnaast zal de stadsregio in de komende periode aan de slag gaan met een tweetal pilots die moeten leiden tot kwaliteitsverbetering van de zorg en het terugdringen van het aantal OTS-en en uithuisplaatsingen en het verkorten van de doorlooptijden. Beter beschermd-plus De stadsregio heeft samen met BJZ en een aantal zorgaanbieders een plan van aanpak ingediend bij het ministerie van V&J voor een verbeterde aanpak van Jeugdbescherming. In voorgaande jaren is op kleine schaal met deze nieuwe werkwijze geëxperimenteerd en de resultaten van dit experiment laten zien dat dit een goede stap vooruit is. Het ministerie van V&J heeft de stadsregio voor de periode 2012 en 2013 subsidie verleend om de werkwijze in de helft van het werkgebied uit te voeren. De aanpak Beter beschermd plus betekent een verbeterde aanpak waarbij kinderen en gezinnen vanaf het moment dat een aanmelding bij de Raad voor de Kinderbescherming wordt gedaan, direct ondersteuning en begeleiding krijgen. Voorheen werd deze zorg pas geboden na de uitspraak van de rechter. Voor gezinnen en kinderen betekent dit een kwaliteitsverbetering in de ondersteuning en zorg, die tot doel heeft de duur van ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen te verkorten en het aantal ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen te verminderen. Van deze aanpak gaat daarmee ook een belangrijke preventieve werking uit. In de pilotfase (2012 en 2013) wordt de werkwijze in de helft van het werkgebied uitgevoerd en onderzocht op effectiviteit. Indien de aanpak werkt zal de stadsregio de verantwoordelijkheid op zich nemen de werkwijze breed te implementeren. Landelijke pilot met William Schrikkergroep De William Schrikkergroep (WSG) is een landelijk werkende instelling voor Jeugdbescherming, Jeugdreclassering en Pleegzorg voor kinderen en/of ouders met een beperking. De WSG heeft de stadsregio gevraagd te participeren in een pilot die tot doel heeft om de doorlooptijden van beschermingsmaatregelen terug te dringen, door eerder in het stadsregionale domein passende nazorg te bieden. Voor de stadsregio is het interessant om te onderzoeken of het voor de doelgroep van WSG mogelijk blijkt te zijn om eerder af te schalen naar het stadsregionale niveau middels het bieden van goede nazorg. Jeugdreclassering De Jeugdreclassering draagt er zorg voor dat jeugdigen na detentie weer hun plek kunnen vinden in de samenleving. De belangrijke aandachtspunten in de komende jaren voor de jeugdreclassering zijn het Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

33 voorkomen en daarmee terugdringen van recidive en het signaleren van criminogene factoren in gezinnen, zodat risico s bij broertjes en zusjes voor afglijden vroegtijdig aangepakt worden. BJZ gaat dit doen door: nazorg te bieden na detentie, indien nodig systeemgericht het versterken van de aansluiting op en deelname in het veiligheidshuis de jeugdreclassering levert een aandeel in de aanpak van prioriteitsgroepen (waar onder overvallers) het onderzoek doen naar het effect van de inzet van elektronische controle middelen De jeugdreclassering streeft met deze inzet een vermindering van recidive na en een afname van criminele jeugdigen. Het bestendigen van de samenwerking tussen BJZ, CJG en veiligheidshuis is een onderdeel van de ontwikkelingen binnen de transitie jeugdzorg. De stadsregio zal constructief bijdragen aan deze ontwikkeling. Proeftuin Jeugdbeschermingsplein In het kader van het regionale programmaplan Decentralisatie is de proeftuin Jeugdbeschermingsplein gestart. Vertegenwoordigers van de instellingen die participeren op het plein komen regelmatig bij elkaar om inhoudelijke thema s verder uit te werken of om knelpunten uit de praktijk op te lossen. In de Jeugdbeschermingstafel worden meldingen besproken door een vaste groep deelnemers en de melder. Het Jeugdbeschermingsteam wordt per casus samengesteld en is verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van het veiligheidsplan. Acties in De stadsregio zal stevig sturen op de doorlooptijden bij het AMK. Maatregelen die genomen zullen worden indien de termijnen niet kunnen worden gehaald liggen op het vlak van aanvullende financiering, sturing binnen BJZ op het behalen van doorlooptijden en op het flexibel inzetten van medewerkers - Het voorkómen en tegengaan van seksueel misbruik is nadrukkelijk onderdeel van de subsidierelatie met instellingen voor J&O. In de subsidiebeschikking worden voorwaarden t.a.v. richtlijnen, protocollen en cultuurverandering opgenomen. De stadsregio ziet toe op de naleving middels de periodieke subsidiegesprekken en de jaarverantwoordingen van instellingen. De implementatie van het kwaliteitskader van de commissie Rouvoet zal gemonitord worden. - De stadsregio streeft ernaar de doorlooptijden en kwaliteit van de jeugdbescherming te verbeteren. In 2013 zal de stadsregio het in 2012 gestarte project Beter beschermd plus in een deel van de regio uitvoeren en monitoren. Tevens zullen in de rest van de regio ook maatregelen genomen worden om OTS-en en uithuisplaatingen te voorkomen en de doorlooptijden te bekorten. De stadsregio start samen met de WSG en Horizon een pilot in het kader van de landelijke vliegwiel middelen met als doel de doorlooptijden van OTS-en van de WSG doelgroep te bekorten door de juiste nazorg te organiseren. - In 2013 zullen de stadsregio en BJZ deelnemen aan de landelijke evaluatie van de effecten van deze maatregelen. - De stadsregio start samen met de WSG en Horizon een pilot in het kader van de stut en steun in het kader van de jeugdbescherming. - Met het veiligheidsdomein zullen in 2013 nadere afspraken worden gemaakt door de stadsregio en BJZ om de nazorg na detentie te verbeteren. B. Een betere afstemming tussen vraag en aanbod Ondanks inspanningen en extra productie in de afgelopen jaren blijft de druk op de jeugdzorg toenemen. De verwachting is dat de vraag in de komende jaren zal stabiliseren, terwijl de beschikbare middelen in de komende jaren zullen dalen. De wens om alle jeugdigen tijdig en adequaat te helpen en om geen wachtlijsten te hebben wordt daarom lastig te realiseren. Echter, de algehele druk op de jeugdzorg is niet alleen te wijten aan capaciteitstekort, maar ook het gevolg van een ketenprobleem en een gebrekkige afstemming met andere sectoren. In de komende jaren zetten de stadsregio en de partners in de jeugdzorg zich daarom in om verbeteringen door te voeren. Dit betekent dat partijen in gezamenlijkheid aan de slag gaan om op korte termijn processen te innoveren, flexibiliteit in de zorg te vergroten, ketensamenwerking te stroomlijnen en de zorg meer vraaggericht in te zetten. Dit vraagt niet alleen inspanningen van de stadsregio, de jeugdzorginstellingen en BJZ, maar ook van partijen zoals de CJG s, het onderwijs, J-LVG, Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

34 J-GGZ, zorgverzekeraars, gemeenten etc. In deze paragraaf wordt aangegeven waar de jeugdzorgsector mee aan de slag gaat. Een deel van deze onderwerpen komt voort uit het convenant Jeugdzorg dat in 2012 is afgesloten. In de paragraaf Een betere samenwerking met de ketenpartners en doorlopende zorg wordt nader ingegaan op het versterken van de samenwerking met (keten)partners in andere domeinen. Perspectief Zorg dient te worden ingezet op basis van een bij de start van het traject bepaald streven: het perspectief. Met het bepalen van het perspectief wordt ook een uitspraak gedaan over wanneer de zorg kan of moet stoppen: goed genoeg zorg. Het is belangrijk om vanaf het begin met alle betrokken te weten welk perspectief wordt nagestreefd. Het geeft ouders en kinderen duidelijk aan waar naartoe gewerkt wordt. Voor de betrokken hulpverleners en BJZ helpt het om tijdig te anticiperen op vervolgstappen in het traject, zodat dit soepel door kan lopen. In 2012 is door BJZ en de instellingen J&O uitgewerkt hoe het perspectief in de uitvoering wordt vormgegeven. Vanaf 2013 wordt de perspectief bepaling onderdeel van elk traject. Het zorgaanbod De stadsregio streeft naar een goed werkende jeugdzorgketen die een vlotte doorstroom van cliënten garandeert zonder onnodige bureaucratie. De zorgaanbieders in de regio moeten de aanspraak op geïndiceerde zorg van kinderen uit die regio beantwoorden. De stadsregio heeft de taak om mede op basis van de vraaganalyse van BJZ en op basis van de beschikbare doeluitkering een adequaat aanbod aan jeugdzorg te verzorgen. Binnen de geschetste beperkingen zullen initiatieven genomen worden om het zorgaanbod zo goed mogelijk te laten aansluiten op de vraag. De stadsregio wil dit in eerste instantie realiseren door het verhogen van efficiëntie, verbetering van de ketenlogistiek en zorgvernieuwing. Indien nodig zal bezien worden of herschikking binnen het beschikbare zorgaanbod of nieuw aanbod nodig is. Bij nieuw aanbod betekent dit dat ander aanbod wordt afgebouwd, aangezien er geen budgettaire ruimte is om zorg uit te breiden. Ontwikkeling van het zorgaanbod Wanneer een kind residentieel is geplaatst duurt dit geregeld langer dan nodig is en/of gebeurt dit op een plek die zwaarder is dan nodig. Hier kunnen verschillende oorzaken aan ten grondslag liggen. Mogelijk wordt de focus in het zorgtraject gelegd op de residentiële behandeling van het kind en minder op de terugkeer naar huis en het werken aan een verbetering in het gezinssysteem. Anderzijds is ook het ontbreken van passende vervolg jeugdzorg of het ontbreken van een goede aansluiting op nazorg debet aan te lang verblijf in een intramurale setting. Daarbij komt het ook voor dat jongeren rondgepompt worden in de jeugdzorg doordat zij niet snel genoeg op de juiste plek terecht komen. Dit leidt tot frustraties en teleurstellingen met als gevolg dat de zorg niet effectief is. De stadsregio en partners zetten in op kortere trajecten, passend aanbod en zorg, die goed genoeg is Dit vraagt om een heroriëntatie op de huidige werkwijze en het huidige aanbod. De stadsregio en de instellingen voor J&O gaan aan de slag met het innoveren van het zorgaanbod, zodat meer kinderen en jeugdigen adequaat geholpen worden. Er worden zorgvormen ontwikkeld en getoetst, die uitgaan van een meer flexibele combinatie van residentiële en ambulante zorg, waarbij systeemgericht gericht op het gezin - gewerkt wordt. Daarnaast zal er een beweging gemaakt worden om lichtere (en goedkopere) long stay voorzieningen te organiseren ter vervanging van zwaarder residentieel aanbod. Wachtlijsten De vraag naar jeugdzorg lijkt zich volgens de laatste gegevens te stabiliseren. De wachtlijsten in de jeugdzorg zijn in het laatste jaar enigszins afgenomen. Voor BJZ geldt dat er op bepaalde taken nog te lange wachttijden dreigen. BJZ en de instellingen voor J&O moeten kritisch kijken naar risico s voor wachtende kinderen. Het is essentieel dat kinderen die risico lopen niet op de wachtlijst staan. De stadsregio is van mening dat kinderen op een wachtlijst altijd enige vorm van zorg moeten krijgen. Verder dienen kinderen in crisis binnen 24 uur in zorg te worden geplaatst. BJZ ontwikkelt een aanpak waardoor er beter gestuurd kan worden op het tegengaan van onverantwoord wachten. Toegang en casemanagement van BJZ BJZ is verantwoordelijk voor het in beeld brengen van de zorgvraag van een kind of gezin. Bij lichte eenvoudige problematiek gaat BJZ in het programma Van Controleren naar Vertrouwen inzetten op het snel doorverwijzen van kinderen en gezinnen naar een instelling voor J&O, zonder dat hiervoor een uitvoerig indicatietraject wordt doorlopen. Daarnaast zal BJZ in deze gevallen haar casemanagement rol zeer licht invullen. Deze nieuwe werkwijze leidt tot het vrijspelen van capaciteit die elders in de zorgketen kan worden ingezet. De stadsregio streeft ernaar dat BJZ 90% van de indicatiestellingen binnen 77 dagen Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

35 afrondt tot Het gemiddeld aantal dagen doorlooptijd van aanmelding naar indicatiestelling bedraagt maximaal 60 dagen. Ketenlogistiek De stadsregio, BJZ en de instellingen voor J&O hebben afgesproken dat organisatorische obstakels voor een snelle door- en uitstroom opgelost gaan worden. Op dit moment is er een mismatch bij plaatsingen van kinderen in de jeugdzorg. Kinderen en jeugdigen dienen sneller op de juiste plek te zitten en overdrachten dienen indien mogelijk voorkomen te worden. Bij de start van trajecten wordt op basis van het gestelde perspectief beter afgestemd welk zorgaanbod het beste aansluit op de vraag. BJZ en de instellingen voor J&O doen dit door een intensivering van de afstemming van de plaatsingscoördinatoren. In het verdere vervolg van het zorgtraject zal deze afstemming er voor zorgen dat tijdig de juiste vervolgzorg voorhanden is, zodat opstoppingen in het systeem voorkomen worden. Deze werkwijze wordt verder ontwikkeld en geïmplementeerd. BJZ neemt het initiatief voor het ontwikkelen van de verbeteringen, de stadsregio monitort de effecten van deze aanpak. Inzet bij crisis De stadsregio subsidieert BJZ tot de transitie om een crisisdienst in stand te houden. De J&O s dienen voldoende capaciteit aan crisisplaatsen beschikbaar te hebben waar de crisisdienst van BJZ jongeren in zorg kan plaatsen. Opgroeien in een gezin Opgroeien in een gezin of een gezinsachtige omgeving heeft de voorkeur. De zorg dient er zoveel mogelijk op gericht te zijn om kinderen thuis te laten wonen dan wel (als uithuisplaatsing toch nodig is), deze zo kort mogelijk te laten duren. Het vastgestelde perspectief bepaalt wat hierin mogelijk is. De stadsregio stelt zich tot doel om zoveel mogelijk kinderen die niet thuis kunnen wonen, een plek te geven in een pleeggezin of een gezinshuis. Dit vraagt om een goed gevarieerd aanbod aan verschillende typen pleegzorg en gezinshuizen. Bij plaatsing in een netwerkpleeggezin dienen instellingen voor J&O en BJZ te werken volgens het landelijk vastgestelde protocol netwerkpleegzorg. Nazorg Met lokale actieve zorgpartners en gemeenten zal in 2013 nadrukkelijker het gesprek aangegaan worden hoe nazorg uit het lokale domein beter aangesloten kan worden op de jeugdzorg. Een snellere uitstroom uit de jeugdzorg zal na de transitie helpen om de kosten voor jeugdzorg te verlagen. Stut en Steun De jeugdzorg is gericht op het oplossingsgericht hulpverlening bieden. Een deel van de gezinnen die jeugdzorg ontvangt is daar niet (meer) op zijn plek. Het gaat om gezinnen waar geen behandelperspectief is, maar die langdurig lichtere zorg dienen te krijgen, zodat de gezinssituatie stabiel kan blijven. Deze ondersteuning noemen we Stut en Steun. Dit type blijvende ondersteuning is nu nog niet voorhanden. In 2013 zal de vraag naar dit type zorg onderzocht worden. Deze analyse zal gebruikt worden om in 2013 een aanpak te ontwikkelen en in pilot-vorm te toetsen. In 2014 zal op basis van de bevindingen besloten worden over een vervolg van de aanpak. Voor het bieden van de juiste stut en steun is samenwerking met het lokale veld, zowel financiers als uitvoerders, belangrijk. Buitenregionaal aanbod Niet alle kinderen kunnen in de eigen regio de juiste zorg aangeboden krijgen, bij voorbeeld omdat het gevraagde aanbod zeer specialistisch, de veiligheid van het kind in het geding is, of omdat een netwerkpleeggezin niet in de eigen regio woont. Voorheen gold de landelijke afspraak dat provincies en regio s in elkaars zorgaanbod kinderen konden plaatsen, de 10%-regeling. Deze regeling waarbij een instelling10% van haar totale capaciteit aan zorgaanbod zonder verrekening beschikbaar stelde voor kinderen van andere provincies en regio s is afgeschaft. Plaatsingen binnen onze regio van kinderen vanuit regio s buiten onze stadsregio worden in principe door de zorgaanbieder afgerekend met de betreffende regio. Bij de vaststelling van de subsidie worden deze inkomsten in mindering gebracht op de subsidie vanuit de stadsregio. De stadsregio heeft een beperkt budget beschikbaar waarmee voor bepaalde doelgroepen en in bepaalde situaties een plek in een andere regio kan worden ingekocht. BJZ heeft aangegeven dat de druk op dit budget in de komende periode kan toenemen, onder meer doordat de vraag naar netwerkpleegzorg en specialistisch aanbod toeneemt. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

36 Jeugdzorg plus/gesloten jeugdzorg Jeugdzorgplus is gespecialiseerde jeugdzorg op basis van een rechterlijke machtiging. Deze machtiging maakt het mogelijk jongeren in geslotenheid te behandelen en beperkende maatregelen op te leggen ter bescherming van de jongeren en/of de maatschappij. Het gesloten verblijf in een jeugdzorgplus instelling dient zo lang als noodzakelijk en zo kort als mogelijk te zijn. Het Ministerie van VWS heeft in samenspraak met de provincies en regio s en de jeugdzorgplusaanbieders besloten pilots te starten om een trajectaanpak te ontwikkelen en te implementeren. In deze trajectaanpak is het van groot belang dat jeugdzorgplus instellingen en de instellingen voor J&O in de stadsregio beter op elkaar gaan aansluiten. De stadsregio zal zich in de komende periode actief inzetten om de aansluiting van de Jeugdzorgplus op de stadsregionale jeugdzorg goed te regelen. Hierbij is van belang dat de zorgtrajecten wat betreft inhoud, doel, resultaat en financiële verantwoordelijkheid duidelijk worden vastgelegd. Beleidsinformatie op orde De stadsregio wil tijdige, juiste en volledige beleidsinformatie over de jeugdzorg beschikbaar hebben om jeugdzorg te kunnen plannen en sturen, om het Rijk de wettelijk verplichte informatie te leveren en kennis aan gemeenten te kunnen overdragen. De informatie uit het beleidsinformatie systeem dient de stadsregio informatie te verschaffen over wachttijden en doorlooptijden. De stadsregio streeft er naar om in 2013 meer inzicht te hebben in de doorlooptijden per zorgvorm. Informatie over wachttijden en doorlooptijden voor zorg zullen betrokken worden bij de aansturing en onderdeel worden van de prestatieafspraken die met instellingen gemaakt worden. Acties in 2013: - De stadsregio stuurt op het bepalen van het eindperspectief bij elk traject door in haar subsidiebeschikking deze voorwaarde op te nemen en door dit onderwerp in subsidiegesprekken terug te laten komen. - BJZ heeft zich eigenaar gemaakt van het ontwikkelen van een systeem dat bevordert dat jeugdigen in zorg, effectiever door de zorg heen gaan. De stadsregio zal de plannen van BJZ monitoren. - In 2013 wordt een nulmeting uitgevoerd van de mate waarin kinderen niet op de juiste plek zitten (de mismatch). - In 2013 ontwikkelt BJZ een aanpak waardoor er beter gestuurd kan worden op het tegengaan van onverantwoord wachten. - De stadsregio monitort de effecten van de maatregelen van instellingen voor J&O over de innovatie van de zorginhoud, efficiëntere werkprocessen/ketenlogistiek en terugdringen mismatch. - De stadsregio zal de doelstellingen voor genoemde doorlooptijden en onverantwoord wachten nauwkeurig monitoren. Indien de doorlooptijden niet gerealiseerd worden zal de stadsregio met de instellingen bespreken welke maatregelen nodig zijn. - De juiste inzet van protocollen op het terrein van pleegzorg en particulier zorgaanbod zal als voorwaarde opgenomen worden in de beschikkingen en zullen gemonitord worden middels de jaarplannen van instellingen. - In 2013 zal de stadsregio met partners een plan van aanpak uitwerken voor het realiseren van een passend aanbod Stut en steun. - De stadsregio zal in voorkomende gevallen een buitenregionale plaatsing toestaan en hiervoor de kosten dragen. - De stadsregio zal actief meewerken aan het tot stand brengen en verder uitbreiden van de trajectaanpak Jeugdzorg plus. C. Tijdig kwalitatief goede zorg: een efficiënte en effectieve uitvoering van jeugdzorg In het meerjarenbeleidskader heeft de stadsregio aangegeven welke stappen ze wil zetten tot het verder doorontwikkelen van het zorgaanbod. Daarnaast wordt beschreven hoe de effecten van de zorg beter in beeld kunnen worden gebracht. Efficiënte en effectieve uitvoering van jeugdzorg vraagt onder meer om de inzet van beproefde methodieken en interventies en professionals die de goede zaken doen vanuit de juiste houding. De effecten van zorg dienen daarnaast transparant te zijn. De stadsregio wil maatregelen nemen die leiden tot een kwalitatieve verbetering (effect) en ook tot efficiëntere uitvoering van de jeugdzorg: meer doen voor minder geld, kortere doorlooptijden, verschuiven van zorginzet naar de voorkant. Met de transitie in het vooruitzicht, gaat ook de jeugdzorg aan de slag met een transformatie. De brede jeugdzorg zal zich op een andere wijze moeten gaan verhouden tot haar cliënten en tot elkaar. In de relatie Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

37 met cliënten gaat het bijvoorbeeld om een verandering in attitude waarbij de zorgverlener niet alle problemen en oplossingen en de regie op het traject overneemt, maar waarbij de hulpverlener juist het gezin in positie brengt of houdt om de regie te voeren. Ook de onderlinge verhouding tussen zorgaanbieders moet veranderen. Er dient vanuit een gedeelde (opvoed)visie met elkaar te worden samengewerkt aan gezamenlijke doelen en resultaten. Warm en persoonlijk overdragen is het adagium. Ontwikkelen van de zorg: In de komende periode wil de stadsregio met haar partners BJZ en J&O de volgende stappen zetten om genoemde ontwikkelingen in de praktijk te brengen. Ook hier geldt dat voor een deel van deze stappen afspraken zijn gemaakt in het convenant Jeugdzorg. Eigen kracht-methodieken Ouders, jeugdigen/kinderen en hun netwerk zullen nadrukkelijker een rol moeten krijgen in het vormgeven van een zorgtraject. De tijd dat hulpverleners de route en het resultaat bepaalden is voorbij. Om zorg effectief te laten zijn, dienen vanaf het begin cliënten zelf mede het doel te bepalen, maar ook aangesproken te worden op hun eigen verantwoordelijkheid. Zorgverlening zal in de toekomst zich meer moeten richten op wat cliënten en hun netwerk zelf kunnen en daar dan aanvullend op acteren. Dit vraagt van hulpverleners een andere houding en een andere positie in een zorgtraject, dan zij tot nu toe gewend zijn geweest. Vanaf 2013 zal de inzet van eigenkracht-methodieken als onderdeel van een Jeugdzorg-traject verder uitgebreid worden. Eind 2014 zal een eigen kracht methodiek onderdeel zijn van elk traject. De stadsregio Rotterdam zal in 2013 en 2014 extra investeren in eigen kracht met als doel een kwaliteitsslag te realiseren in de zorg en te onderzoeken welk efficiëntie effect dit kan hebben op de kosten voor jeugdzorg. Toegankelijkheid van de jeugdzorg In 2012 is BJZ gestart met de implementatie van de werkwijze Van Controleren naar Vertrouwen. Doel van deze werkwijze is om de jeugdzorg toegankelijker te maken door voor de doelgroep met enkelvoudige problematiek te gaan werken met een verwijzing in plaats van een indicatie. Dit leidt tot snelheid in het proces en tot een efficiëntere werkwijze. De zorgaanbieder krijgt een meer sturende rol bij de invulling van het zorgtraject. De generalistische zorgverlener Met het oog op de transitie en transformatie van de jeugdzorg zijn gemeenten in de regio het model van een stevige generalistische gezinsgerichte zorgverlener aan de voorkant aan het uitwerken. De jeugdzorg ondersteunt de intenties achter deze beweging naar voren. De generalist heeft kennis van jeugdzorg, jeugd-lvb en jeugd-ggz en kent ook de lokale situatie. Deze functionaris is zelf een stevige hulpverlener, maar hij/zij kan ook helpen met het verduidelijken van de vraag, het toeleiden naar een diagnose en specialistische zorg of indien noodzakelijk de jeugdbescherming. Deze functionaris heeft de casusregie. Deze zorg wordt zoveel mogelijk vanuit lokaal niveau ingezet. Door de inzet van deze medewerker is er langdurig een stevige vertrouwenspersoon in het gezin en kan het aantal overdrachten tussen hulpverleners en instellingen teruggedrongen worden. Deze medewerker is all round, flexibel, autonoom, werkt gezinsgericht, sorteert voor op eigen kracht van klanten, neemt niet over en compenseert en kijkt over grenzen van eigen organisatie heen. De stadsregio is geen initiatiefnemer in dit proces, maar wil gemeenten richting de decentralisatie ondersteunen en faciliteren bij de ontwikkeling van deze functie. De stadsregio is van mening dat jeugdzorginstellingen en BJZ een belangrijke rol kunnen spelen bij het ontwikkelen en mogelijk in de toekomst uitvoeren van deze nieuwe functie. Professionalisering De professionals zijn het belangrijkste bestanddeel van de jeugdzorg. Het is bewezen dat de mate van effectiviteit van jeugdzorg vooral afhankelijk is van de relatie tussen cliënt en hulpverlener. Voor de professionals in de jeugdzorg gaat in de komende jaren veel veranderen. Deze veranderingen hebben niet alleen te maken met veranderingen in de organisaties als gevolg van de transitie, maar juist ook met het anders moeten gaan werken, vanuit een andere houding en relatie met de cliënt. Een aantal van de thema s is hierboven benoemd. Om deze transformatie in de komende jaren goed van de grond te tillen, is de afspraak gemaakt met de instellingen van J&O en BJZ dat zij deze professionaliseringsslag op een planmatige en inzichtelijke wijze zullen gaan oppakken. Elke instelling zal hiervoor een plan van aanpak opstellen. Aan instellingen wordt gevraagd in deze plannen rekening te houden met landelijk implementatieplan professionalisering Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

38 waaronder de registratie van jeugdzorgwerkers en de wensen vanuit de gemeenten.de adviezen van de commissie Samson zijn hier onderdeel van. De stadsregio zal monitoren of de stappen uit de plannen daadwerkelijk worden uitgevoerd. Cliëntenbeleid De stadsregio zal in 2013 nadrukkelijker in gesprek gaan met cliënten in de jeugdzorg over wijze waarop de jeugdzorg is en wordt ingericht en hoe de zorg wordt gegeven en ervaren. De stadsregio heeft met alle instellingen voor J&O en BJZ afspraken gemaakt over de inzet van cliëntenraden. Effecten van zorg in beeld Rijk, IPO en Jeugdzorg Nederland hebben in het verleden het NJI opdracht gegeven prestatie-indicatoren voor de jeugdzorg te ontwikkelen. Er zijn landelijk 10 prestatie-indicatoren vastgesteld, waaraan de kwaliteit van jeugdzorg af te meten valt. Er zijn prestatie-indicatoren voor de Bureaus jeugdzorg en voor de J&Oinstellingen. De prestatie-indicatoren voor de J&O s zijn grotendeels operationeel. De NJI indicatoren voor de BJZ s zijn deels geïmplementeerd, er wordt in 2013 gewerkt aan de implementatie van de overige indicatoren in overleg met de zorginstellingen. Vanaf 2010 worden de jeugdzorgaanbieders gefinancierd op basis van PxQ (prijs x aantal eenheden). De systematiek is een instrument waarmee op kostenefficiency kan worden gestuurd. Vanaf 2013 gaat de stadsregio de effectiviteit (kwaliteit), middels een verdere invoering van kritische prestatie-indicatoren, koppelen als onderdeel aan het systeem van PxQ. De stadsregio streeft ernaar inzicht in de prestatieindicatoren te genereren op zorgprogrammaniveau. Sturen op effectiviteit dient de norm te worden. De stadsregio wil middels deze beweging ook bijdragen aan de versterking van een instrumentarium waarmee de instellingen voor J&O zich tot de transitie ook aan gemeenten kunnen presenteren. Acties in De stadsregio zal met de instellingen voor J&O en BJZ een plan van aanpak opstellen voor de geleidelijke implementatie van Eigen Kracht methodieken. In 2013 zal de stadsregio hier extra financiële middelen voor inzetten. - De stadsregio zal samen met BJZ en andere partners de effecten van de aanpak Van Controleren naar Vertrouwen evalueren. - De stadsregio zal met gemeenten, instellingen J&O, BJZ en het CJG in gesprek gaan over de vormgeving van indicatieloze inzet van jeugdzorg. - De stadsregio zal met gemeenten in de regio en met instellingen J&O afspraken maken over de ontwikkeling van het concept generalistische zorgverlener en over de inzet van medewerkers uit het jeugdzorgdomein in deze nieuwe functie. - Elke instelling maakt een professionaliseringsplan. De gezamenlijke instellingen zullen over de implementatie van deze plannen rapporteren aan de stadsregio. De stadsregio zal bewaken of de resultaten worden behaald. - In 2013 zal de stadsregio in afstemming met de instellingen voor J&O en BJZ de landelijk vastgestelde prestatie indicatoren definitief implementeren. Daardoor kan de stadsregio vanaf eind 2013 inzicht geven in de kwaliteit van het jeugdzorgaanbod. - De stadsregio zal in 2013 in gesprek gaan met cliënten. Gemeenten zullen hierbij betrokken worden vanwege de voorbereidingen op de decentralisatie jeugdzorg. D. Een betere samenwerking met de ketenpartners en doorlopende zorg Het is belangrijk om problemen bij het opgroeien en opvoeden van de jeugdige zo snel mogelijk te signaleren en zo nodig aan te pakken. Het signaleren en het bieden van lichte hulpverlening gebeurt in het lokale jeugddomein, dat onder de verantwoordelijkheid van gemeenten valt. De stadsregio Rotterdam is verantwoordelijk voor de toegang tot jeugdzorg (BJZ) en het subsidiëren van voldoende kwalitatief jeugdzorgaanbod als een indicatie hiervoor is afgegeven door BJZ. Daar waar gezinnen op meerdere gebieden kampen met problemen, dient over domeingrenzen heen, bijvoorbeeld met de (J-)GGZ, J-LVB, schuldhulpverlening etc. goed samengewerkt te worden. Wanneer behandeling in de verschillende domeinen (bijna) gereed is, is het belangrijk dat er tijdig afgeschaald kan worden naar lokaal aanbod aan nazorg, Stut en steun en dat er aansluiting is tussen de zorg bij de grens van 18 jaar. De stadsregio Rotterdam wil samen met enerzijds (centrum)gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoor en anderzijds de instellingen een flexibel systeem creëren, waarin het mogelijk is sneller tijdelijk Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

39 specialistische zorg in te zetten, en tegelijkertijd aansluiting te houden met de omgeving van jeugdige en gezin. Dit maakt tijdig op- en afschalen eenvoudiger. De financiers en instellingen in alle domeinen dienen samen te werken, zodat jongeren en hun ouders/opvoeders adequaat geholpen worden en niet tussen wal en schip vallen. Dit geldt voor de volgende onderwerpen: Het is nodig om te komen tot integrale indicatiestelling en zorgverlening (m.n. voor multiproblemgezinnen) door intensieve samenwerking op regionaal niveau van tenminste de sectoren jeugdzorg, jeugd-ggz, jeugd-lvb. Daarnaast dient de samenwerking met lokale partners als CJG-en, basis en voortgezet onderwijs, kinderdagverblijven, maatschappelijk werk, de veiligheidsketen en lokale zorgnetwerken verbeterd te worden. Het casemanagement dient daarbij optimaal geregeld te zijn. De stadsregio faciliteert jeugdzorginstellingen die initiatieven nemen om de aansluiting met het onderwijs, kinderdagverblijven en de CJG s te versterken. De stadsregio verwacht dat met de naderende transitie er, in de tussenliggende jaren, al meer samenhang gebracht kan gaan worden in het brede aanbod. De stadsregio wil in de komende periode met gemeenten afspraken maken om de aansluiting tussen de jeugdzorg en het lokale domein voor volwassenen te verbeteren. Van gemeenten wordt gevraagd de nazorg en vervolgzorg wanneer jeugdigen 18 jaar worden te versterken, van jeugdzorginstellingen wordt gevraagd klanten warm en met een heldere zorgvraag over te dragen naar het lokale domein. Daarnaast wil de stadsregio de instellingen J&O en BJZ ondersteunen bij het maken van afspraken met de (J-)GGZ en de J-LVB. De instellingen J&O en BJZ willen betere samenwerkingsafspraken met de GGZ- en LVB-sector in een convenant vastleggen en zullen hiervoor een verbeterplan opstellen. BJZ zal zich in de komende jaren meer regionaal gaan organiseren. Hierdoor worden lokale voorzieningen voor jeugdigen waarmee BJZ contacten onderhoudt versterkt, zoals de CJG s, Zorgadviesteams ZAT s en veiligheidsnetwerken. Zo kan sneller bepaald worden of geïndiceerde jeugdzorg of jeugd-ggz nodig is. De stadsregio wil inzetten op een nauwere inhoudelijke en organisatorische samenwerking tussen gesloten en open jeugdzorg, zodat synergie en structurele verbetering in het aanbod ontstaat. Acties in 2013: - In 2013 zal de stadsregio met gemeenten, die verantwoordelijkheden hebben op basis van de WMO, en instellingen voor J&O verkennen welke verbeteringen nodig en mogelijk zijn voor het verbeteren van de ketensamenwerking en hier afspraken over maken. Dit betreft versterking van de aansluiting van preventie/lichte zorg, passend jeugdzorg aanbod, goede aansluiting van nazorg en stut en steun. - Door een training van medewerkers van J&O in de ZRM wordt de voorbereiding van de overdracht van jeugdzorg naar volwassenopvang gefaciliteerd. In kwartaal 1 wordt een pilot uitgevoerd met het warm overdragen van klanten naar de volwassenzorg. In 2013 wordt een pilot gestart voor duo financiering vanuit Jeugdzorg en Maatschappelijke Opvang voor een project waarin de doorlopende zorglijn geborgd is uit te voeren. - BJZ zal zijn plan van aanpak voor regionalisering ten uitvoer brengen. - De stadsregio wil in 2013 de samenwerking versterken met zorgverzekeraars en het zorgkantoor zodat tot inkoop van integrale trajecten overgegaan kan worden. De stadsregio streeft ernaar om met zorgverzekeraars, GGZ-instellingen, LVB-instellingen en instellingen voor J&O hierover een convenant op te stellen. Voorsorteren op de toekomst Bestuurlijk zijn het Rijk, de VNG en het IPO overeengekomen dat 1 januari 2015 de datum is waarop de transitie van de jeugdzorg gaat plaatsvinden. Daarbij is afgesproken dat alle jeugdzorg (provinciale jeugdzorg, jeugd geestelijke gezondheidszorg en licht verstandelijk beperkten zorg en gesloten jeugdzorg) in één keer overgaat. Naar verwachting zal in 2013 meer duidelijk worden over de inrichting van het stelsel. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

40 Regeerakkoord en transitie agenda De partijen VVD en PvdA hebben in het nieuwe regeerakkoord bevestigd dat alle jeugdzorgonderdelen in 2015 gedecentraliseerd worden naar de gemeenten. De nieuwe jeugdwet waarin wordt opgenomen welke verantwoordelijkheden op welke wijze gedecentraliseerd worden is nog in ontwikkeling. De landelijke Transitieagenda heeft eerder de volgende hoofdpunten benoemd: 1. De afspraak dat partijen binnen de bestaande kaders al zoveel mogelijk vooruitlopen op het nieuwe stelsel en dat provincies in toenemende mate gemeenten betrekken bij de beleidsontwikkeling en uitvoering. 2. Gemeenten krijgen grote beleidsvrijheid bij het inrichten van het nieuwe stelsel. De agenda zegt over de bovenlokale samenwerking van gemeenten in het nieuwe stelsel dat deze verplicht wordt voor de jeugdbescherming, jeugdreclassering en wordt geadviseerd voor de zware residentiële zorg en taken van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Gemeenten moeten zelf met voorstellen komen over de bovenlokale samenwerking. Deze moeten een jaar vóór de transitie gereed zijn. Gemeenten zijn vrij te kiezen voor een systeem van subsidiëring of aanbesteding van zorgaanbod. In de concept wetstekst is opgenomen dat JB, JR en AMK bovenlokaal georganiseerd moeten worden. 3. Voor de jeugdbescherming en jeugdreclassering worden specifieke voorwaarden uitgewerkt door Rijk en VNG over o.a. leveringsplicht, bovenlokale samenwerking en kwaliteitseisen aan gemeenten en uitvoerende instellingen. 4. De agenda bepaalt dat er een landelijke transitiecommissie van Rijk, VNG en IPO wordt ingesteld om het proces te monitoren en dat er een ondersteuningsprogramma komt voor gemeenten. De Transitie De transitie betreft de beëindiging van taken en verantwoordelijkheden van provincies en grootstedelijke regio s en de start van de nieuwe taken van de gemeenten en de herinrichting van het jeugdzorg landschap. De stadsregio streeft er naar om de gemeenten zo goed mogelijk te ondersteunen bij hun voorbereidingen. Echter, de stadsregio is ook van mening dat de transitie pas goed kan plaatsvinden als de voorbereidingen op de nieuwe situatie voldoende stevig ter hand zijn genomen en als er waarborgen zijn voor continuïteit van zorg aan kinderen en gezinnen en er zorgvuldig met instellingen wordt omgegaan. Bijzondere aandacht dient daarbij vooral uit te gaan naar het waarborgen dat jeugdigen die het nodig hebben, gebruik kunnen blijven maken van zeer specialistische zorgvormen. De stadsregio streeft er naar om met gemeenten afspraken te maken over het al voor 2015 overdragen van delen van de zorginkoopverantwoordelijkheid voor jeugdzorg. Dit vraagt nadere uitwerking en afstemming met het ministerie van VWS. De stadsregionale aanpak van de transitie wordt uitgewerkt in een transitieplan dat gezamenlijk met de gemeenten is opgesteld. De stadsregio stelt dit transitieplan op en voert het in de beleidsperiode uit in goed overleg met gemeenten en instellingen. In dit transitieplan wordt rekening gehouden met het door de gezamenlijke gemeenten opgestelde programmaplan. In dit programmaplan is uitgewerkt hoe de gemeenten zich voorbereiden op de transitie en de transformatie. De Transformatie De transformatie van de jeugdzorg betreft de herinrichting van het hele brede veld van jeugdzorg. De gemeenten in de stadsregio Rotterdam hebben hiervoor een ontwikkelprogramma opgesteld. De stadsregio wil in de komende jaren zoveel als mogelijk, binnen de haar opgelegde kaders, al medewerking verlenen aan het ontwikkelen van en het tot stand brengen van de transformatie van de jeugdzorg. De transformatie gaat leiden tot veranderingen in de taken van BJZ. De taak om indicaties te stellen zal verdwijnen. Daarnaast zullen taken vanuit de gemeentelijke regierol op een andere plek belegd worden. Het is belangrijk goede afstemming te organiseren tussen alle betrokkenen, zodat op tijd ingespeeld kan worden op de veranderingen en frictiekosten en het risico van verdwijnen van belangrijke ervaring en kennis voorkomen kan worden. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

41 Wat gaan we doen: De stadsregio Rotterdam wil gemeenten actief ondersteunen bij het zorgvuldig voorbereiden van de transitie door middel van het overdragen van kennis, expertise en beleidsinformatie op het gebied van de stadsregionale taken voor de jeugdzorg en door het bevorderen van experimenten ter voorbereiding op transitie en transformatie. De stadsregio doet dit in aansluiting op het regionale programmaplan dat door de gemeenten is vastgesteld. De gemeenten hebben dit ontwikkelprogramma belegd in een structuur van werkgroepen waarin de ontwikkelpunten worden uitgewerkt. De stadsregio zal daar waar het haar activiteiten richting 2015 betreft de aansluiting en samenwerking zoeken met deze ontwikkelstructuur, zodat (informatie)vragen zo adequaat mogelijk bediend kunnen worden. De stadsregio onderscheidt drie actiegebieden waar zij een rol heeft: 1. kennisoverdracht en voorbereiding op de overdracht 2. experimenteerruimte 3. voorbereiding van Bureau Jeugdzorg en instellingen Jeugd- en Opvoedhulp op de toekomst Kennisoverdracht Gemeenten hebben behoefte aan informatie om de overdracht goed voor te bereiden. Het betreft informatie over de huidige werking van het stelsel en de taken die daarin worden uitgevoerd. De stadsregio investeert daarom in kennisdeling tijdens de transitie. Het delen van kennis wordt vraaggericht vormgegeven, om de vragen van gemeenten zo goed mogelijk te beantwoorden. Bureau Jeugdzorg en de J&O s hebben een zelfstandige rol bij het overdragen van kennis aan gemeenten over hun werkzaamheden en expertise. Als onderdeel van de kennisoverdracht heeft de stadsregio de intentie om vooruitlopend op het moment van transitie al een deel van de zorginkooptaken voor 1 januari 2015 aan de gemeenten over te dragen. Dit gebeurt binnen de wettelijke kaders en in overleg met de gemeenten. Daarnaast wordt in afstemming met de gemeenten een transitieplan door de stadsregio opgesteld. Dit plan wordt in de beleidsperiode in goed overleg met gemeenten en instellingen uitgevoerd. Experimenteerruimte De stadsregio wil dat vooruitlopend op de transitie gemeenten en instellingen gebruik maken van de mogelijkheid om te experimenteren. Dit doet de stadsregio door: Het bieden van mogelijkheden aan de gemeenten experimenten uit te voeren in het jeugdzorgbeleid. De stadsregio doet dit door het stimuleren en mogelijk maken van regionale projecten in de vorm van proeftuinen. Het eerder genoemde Jeugdbeschermingsplein is één van deze proeftuinen. Deze projecten worden op verzoek van gemeenten opgezet en door hen uitgevoerd. In de projecten kan BJZ bepaalde taken gaan uitvoeren onder regie van gemeenten. In de experimenten kunnen afspraken worden gemaakt over de rol van BJZ bij de toegang tot geïndiceerde jeugdzorg, waarbij BJZ ook in de experimenten verantwoordelijk is voor veiligheid, risicotaxatie en kennisoverdracht. Het doel hiervan is tweeledig, zowel het versterken van de samenhang tussen provinciaal jeugdbeleid en gemeentelijk jeugdbeleid, als ook het opdoen van ervaring met nieuwe werkwijzen ter voorbereiding op de transitie. Daarnaast beziet de stadsregio op welke wijze zij gemeenten kan stimuleren om de integrale samenwerking in de projecten verder uit te breiden naar sectoren als de jeugd-ggz en de jeugd- LVG. Voorbereiding van Bureau Jeugdzorg en instellingen Jeugd- en Opvoedhulp op de toekomst De transitie in de jeugdzorg heeft voor de jeugdzorginstellingen grote gevolgen. Zij krijgen te maken met nieuwe sturingsrelaties en opdrachtgevers. Zowel voor BJZ als voor de jeugdzorginstellingen geldt dat de ontwikkelingen het essentieel maken dat de instellingen goed weten duidelijk te maken welke specifieke bijdrage in de zorg voor jeugd zij (kunnen) leveren in het gemeentelijke/regionale veld. De transitie en instellingen voor J&O Om tot nieuwe verhoudingen te komen speelt kennis een belangrijke rol. De kennis en expertise van de provinciale jeugdzorginstellingen zijn ook voor een nieuwe vormgeving van de zorg aan jeugd van grote waarde. De stadsregio vindt het belangrijk dat de zorginstellingen hun kennis delen met gemeenten. Dit is essentieel voor hun mogelijke toekomst in het nieuwe stelsel, maar ook voor het borgen van voldoende kwalitatief aanbod na de transitie. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

42 De stadsregio wil de rol en taken van alle jeugdzorginstellingen onder de aandacht van de gemeenten brengen. Daarnaast stimuleert de stadsregio de instellingen voor J&O en BJZ om zorginhoudelijke vernieuwingen door te voeren (zie hoofdstuk 4 voorbereiden op bezuinigingen ). De transitie en BJZ Het bepalen van aard en ernst van de problematiek van kinderen, de risicotaxatie en de crisisdienst behoren tot de toegangstaken van BJZ. BJZ heeft jaarlijks te maken met een fors aantal aanmeldingen. Niet al deze aanmeldingen leiden tot een indicatie voor jeugdzorg of voor de AWBZ. Het vervallen van het wettelijke recht op jeugdzorg op basis van een verplichte indicatie van het BJZ wordt één van de grootste veranderingen in het nieuwe stelsel. Gemeenten zullen hun toegang tot de zorg voor jeugd, waaronder ook de voormalige AWBZ zorg, mogelijk op andere wijze vormgeven. Daarbij zullen de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) en de zorgadvies teams op scholen (ZAT s) een rol gaan spelen. Het is nog niet duidelijk wat de stelselherziening voor de verschillende rollen en taken van BJZ gaat betekenen, omdat gemeenten hun visie nog aan het ontwikkelen zijn in het ontwikkelprogramma. Wel duidelijk is dat veel gaat veranderen. De gemeenten zijn hierbij leidend en de stadsregio faciliterend. BJZ neemt middels zijn schakelfunctie al deel aan CJG s en ZAT s. In de opmaat naar het nieuwe stelsel komt er ruimte om effectief kennis in te zetten en samen te werken om elementen van het nieuwe stelsel uit te proberen. Het waarborgen van de veiligheid van kinderen en de risicotaxatie zijn daarbij essentieel. De kennis en expertise van BJZ zijn voor een nieuwe vormgeving van de zorg aan jeugd van grote waarde. De stadsregio vindt het belangrijk dat BJZ kennis deelt met gemeenten, dit is essentieel voor de toekomst van BJZ in het nieuwe stelsel. De komende jaren gaat BJZ voorsorteren op de veranderingen om ervoor te zorgen dat de kennis van de medewerkers van het BJZ behouden blijft voor de zorg voor jeugdigen. In dit verband zal BJZ deelnemen aan projecten in de regio waarbij (onder voorwaarden) ambulante hulp zonder indicatie kan worden verleend. BJZ is verantwoordelijk voor het onder de aandacht brengen van zijn kennis bij gemeenten. De stadsregio ondersteunt BJZ bij het versterken van verbindingen met het lokale veld en het toekomstige stelsel, zodat tijdig organisatorische veranderingen doorgevoerd kunnen worden. BJZ wordt door de stadsregio verzocht om een ombouwplan op te stellen. Belangrijk is dat voorkomen wordt dat de expertise van BJZ weglekt in deze periode. Het is essentieel dat de deskundigheid van BJZ op het gebied van toegangstaken, Adviesen Meldpunt Kindermishandeling, jeugdbescherming en jeugdreclassering een plek krijgt in het nieuwe stelsel. Tevens wil de stadsregio er voor zorgen dat er geen beslissingen worden genomen die de transitie bemoeilijken of die niet transitieproof zijn. De stadsregio toetst daarom haar beleidsbeslissingen t.a.v. BJZ aan de visie van de gemeenten op het nieuwe stelsel en de wettelijke kaders. Indien nodig neemt de stadsregio maatregelen voor beheersing van (financiële) risico s. Risico s: De transitie van de jeugdzorg biedt veel kansen, maar brengt ook risico s met zich mee. De stadsregio ziet mogelijke financiële risico s, maar ook risico s op het gebied van continuïteit van zorg. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de financiële risico s. Het risico bestaat dat instellingen voor J&O en BJZ zich, bij langdurige onduidelijkheid over vervolgfinanciering vanaf 2015, zullen voorbereiden op deze onzekere situatie. Het is daarom belangrijk dat gemeenten tijdig hun plannen gereed hebben voor herinrichting van het veld en de toekomstige zorginkoop. De gemeenten moeten hier zo tijdig mogelijk afspraken over maken. Acties in 2013: - In kwartaal 1 van 2013 zal de stadsregio haar transitieplan presenteren. Dit plan zal onder meer acties bevatten die te maken hebben met kennisoverdracht, voorbereiding op de implementatie van de gemeentelijke ontwikkelagenda (transitie en transformatie), planning van de praktische overdracht van lopende zaken e.d.. Het plan van aanpak dient aan te sluiten op het implementatieproces van de gemeenten dat wordt ontwikkeld in het programma Decentralisatie. Het transitieplan zal in afstemming met de gemeenten worden opgesteld. - De stadsregio zal in 2013 een plan van aanpak voorbereiden zodat een deel van de zorginkoop voor jeugdzorg over 2014 al bij gemeenten neergelegd kan worden. - De stadsregio zal in 2013 de gemeenten faciliteren met een budget van 1,5 miljoen voor proeftuinen. - De stadsregio zal naast proeftuinen ook andere initiatieven in het kader van de transitie en transformatie voorbereiding ondersteunen. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

43 - Bureau Jeugdzorg zal in kwartaal 1 van 2013 het ombouwplan in verband met de decentralisatie presenteren aan het bestuur van de stadsregio en de gemeenten. Onderdeel van dit plan is onder meer een uitgewerkte strategie om frictiekosten vanwege af te stoten taken te voorkomen. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

44 4. FINANCIEEL KADER Frictiekosten en beheersing Een werkgroep Overgangsmaatregelen van Rijk, VNG en IPO is, als onderdeel van de transitie agenda, bezig met het in beeld brengen van de juridische en financiële facetten van de risico s. De afbouw van de huidige stadsregionale subsidierelaties met BJZ en de instellingen voor J&O brengt belangrijke risico s met zich mee. Het risico bestaat dat zij eventuele kosten van de transitie bij de stadsregio neerleggen. De stadsregio zal de analyse van deze risico s volgen zodat tijdig beheersmaatregelen genomen kunnen worden en er zo minimaal mogelijke financiële risico s gelopen worden. Dit betekent o.a. dat de stadsregio tijdig de aankondiging doet dat de subsidierelaties zullen eindigen. De stadsregio heeft als inzet de gemeenten te waarschuwen om de frictiekosten vanwege de decentralisatie zo beperkt mogelijk te houden. Binnen de stadsregio Rotterdam zijn de samenwerkende gemeenten gezamenlijk financieel verantwoordelijk. De stadsregio adviseert de gemeenten om na te gaan hoe zij zaken op gaan pakken om frictiekosten vanwege de transitie te voorkomen. Samen optrekken in het goed voorbereiden van de transitie is daarin belangrijk. Indien er een frictierekening door de stadsregio wordt ontvangen zal deze over de deelnemende gemeenten van de stadsregio verdeeld worden. Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de positie van BJZ. Een deel van de taken zal verdwijnen of op een andere plek worden neergelegd, bijvoorbeeld bij het CJG. De stadsregio wil met betrokkenen tijdig afstemmen over mogelijke afbouw, zodat voorkomen wordt dat er frictiekosten optreden. Van belang is dat aanwezige kennis en ervaring adequaat wordt gepositioneerd in de nieuwe structuren. Voorbereiden op bezuinigingen In het regeerakkoord is aangekondigd dat er in miljoen extra naast de reeds aangekondigde 80 miljoen van het landelijk brede jeugdzorg budget wordt afgehaald. Vervolgens wordt vanaf 2017 in totaal 450 miljoen (de aangekondigde 300 miljoen en de extra aangekondigde 150 miljoen, in totaal 15% van het totaalbudget jeugdzorg, J-LVB en J-GGZ) bezuinigd. VWS heeft ingaande 2013 een korting van 2,65% aangekondigd, die door de stadsregio is doorvertaald naar de instellingen J&O en BJZ (vrijwillig deel). Ook V&J heeft aangekondigd te gaan bezuinigen op het justitiële deel, deze extra bezuiniging geldt mogelijk vanaf 2014, hierover vindt nog overleg plaats. De stadsregio doet vooruitlopend op de transitie in 2015 aanpassingen in de budgetten voor jeugdzorg, zodat zorgaanbieders voorbereid zijn. In dit kader is door de stadsregio voor 2013 naast de bezuiniging van 2,65% een ombuigingsoperatie van 3% van het budget doorgevoerd, die gericht is op kostenbesparende innovaties, voorsorterend op de decentralisatie. Het vrij te vallen budget wordt daarom in de sector geïnvesteerd in projecten die kostenbesparend, vernieuwend, effectief, efficiënt en toekomstbestendig zijn. De ingediende ombuigingsplannen voor 2013 zijn allen gehonoreerd. Inhoudelijk gaan de plannen om een verschuiving van zorginzet : van achterkant naar voorkant zodat druk op zware zorg vermindert ; van centraal naar wijkgericht zodat kinderen dichterbij huis opgevangen worden ; van residentiele naar ambulante trajecten; van langdurige naar korter durende zorgtrajecten. Naast deze algemene beweging is ook door het verkorten van trajecten in zware zorg een extra uitbreiding in enkele zware plekken gerealiseerd. Door meerdere zorginstellingen wordt samengewerkt met de GGZ en het onderwijs, zowel in het reguliere aanbod als in de ombuigingsprojecten. De stadsregio koerst op een bezuiniging van 6% (inclusief 2,65%) eind 2014 op de Jeugdzorg, zodat in de overdracht naar de gemeenten voorgesorteerd is op de nieuwe situatie vanaf Acties in 2013: - De stadsregio monitort de kostenbesparende effecten van de ombuigingsvoorstellen en bereidt voor 2014 het vervolg op verdere bezuinigingen voor, zodat budgetten van instellingen uitkomen op het verwachte inkomstenniveau per 1 januari Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

45 Begroting 2013 In aparte bijlage opgenomen. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

46 Bijlage 1: resultaten uit het meerjarenbeleidskader Bouwen aan een sterke jeugdzorg Veiligheid staat voorop. - BJZ handelt meldingen bij het AMK af binnen de normtijden. Na melding start het onderzoek binnen 5 dagen en is het binnen 9 weken afgerond. - Tot 2015 is er geen wachtlijst bij het AMK. - Tot 2015 voert BJZ Jeugdbescherming en Jeugdreclassering uit volgens de landelijk vastgestelde normen, kwaliteitseisen en methoden - In 2015 zijn de doorlooptijden voor jeugdbescherming in overeenstemming met de landelijke eisen - Landelijke protocollen die de veiligheid bevorderen zijn ingevoerd door alle partijen. - De werkwijze BB+ wordt uitgevoerd en indien deze effectief blijkt, zal de implementatie breder worden opgepakt door de stadsregio en BJZ. - De aansluiting op het veiligheidsdomein wordt verbeterd en laat een verbetering zien in de kwaliteit van de nazorg na detentie. - Met de CJG s en de partners in de veiligheidsketen worden afspraken gemaakt die leiden tot kennisoverdracht en het versterken van de samenwerking. Een betere afstemming tussen vraag en aanbod van jeugdzorg. - Vanaf 2013 wordt bij de start van elk traject het eindperspectief bepaald. - In 2014 is er een systeem aanwezig dat er voor zorgt dat kinderen sneller door het zorgaanbod heen gaan. - Met de instellingen voor J&O zijn afspraken gemaakt over innovatie van de zorginhoud en efficiëntere werkprocessen/ketenlogistiek waardoor meer kinderen zorg ontvangen. - Er wordt zoveel mogelijk zorg ingezet binnen de landelijke norm van 9 weken na indicatie. - Kinderen met een crisisbesluit van BJZ worden altijd binnen 24 uur geholpen. - BJZ en J&O zorgen dat er geen kinderen onverantwoord wachten. - Kinderen die langer dan 9 weken wachten krijgen altijd een zorgaanbod. - Percentage indicatiestelling binnen 77 dagen: minimaal 90% tot en met Gemiddeld aantal dagen doorlooptijd van aanmelding naar indicatiestelling: maximaal 60 tot en met In 2013 wordt de doelgroep voor Stut en steun kwalitatief en kwantitatief onderzocht zal er een aanpak staan voor Stut en steun. - Er is een passend en gevarieerd aanbod aan pleegzorg en gezinshuizen. - Indien netwerkpleegzorg wordt ingezet werken BJZ en instellingen voor J&O conform het landelijke protocol netwerkpleegzorg. - Bij eventuele inzet van niet erkende particuliere zorgaanbieders is goedkeuring van de stadsregio verkregen en is het landelijk vastgestelde protocol toegepast. - De stadsregio zal in uitzonderlijke gevallen indien nodig op basis van met zorginstellingen afgesproken voorwaarden buitenregionale plaatsingen toestaan en bekostigen en stelt overige provincies en regio s in staat in de stadsregionale capaciteit te plaatsen, als dit nodig is voor het kind. Plaatsingen vanuit de rest van NL gaan tegen betaling van de kostprijs van de opvangplek. Wanneer een provincie de 10% regeling nog hanteert kan zonder kosten geplaatst worden. De zorginstelling declareert de zorgkosten bij de vragende partij. - Ten aanzien van de jeugdzorgplus zal de stadsregio toezien op het in stand houden van voldoende aanbod dat zoveel mogelijk in de eigen regio geboden wordt. De stadsregio zal zich actief inzetten voor de ontwikkeling van de trajectaanpak. Tijdig kwalitatief goede zorg: een efficiënte en effectieve uitvoering van de jeugdzorg. - Bij elk zorgtraject wordt vanaf 2013 bij de start het perspectief van de zorg bepaald. - Het mobiliseren van de eigen kracht en netwerk van het gezin is in 2015 onderdeel van elk traject. - In 2014 is het concept van generalistische zorgverlener ontwikkeld en in de praktijk getoetst. - In 2014 heeft de stadsregio inzicht in de effectiviteit van zorg op zorgprogrammaniveau. - In 2014 zijn de elementen in de professionaliseringsagenda die golden voor deze periode uitgevoerd. - Er wordt een toename van het effect van de jeugdzorg gemeten. Dit doen we door nadrukkelijker te sturen op afname van problematiek. Een norm zal hiervoor nog vastgesteld worden tot Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

47 Een betere samenwerking met de ketenpartners en doorlopende zorg. - Met gemeenten worden afspraken gemaakt over het versterken van de ketenzorg. In 2014 is de samenwerking zodanig verbeterd dat sneller opgeschaald en afgeschaald kan worden. Er is dan een effectieve ketensamenwerking van preventie tot nazorg. - De stadsregio wil met gemeenten afspraken maken zodat de aansluiting tussen het preventief jeugdbeleid en het stadsregionaal jeugdzorgbeleid, onder meer door het geven van advies en deskundigheidsbevordering, verbeterd wordt. - De stadsregio gaat met gemeenten in gesprek om de overdracht tussen jeugdzorg en volwassenzorg te verbeteren. Door de jeugdzorginstellingen wordt toepassing van de ZRM als instrument om zorgvraag in beeld te brengen getoetst. In 2014 zijn hierover afspraken gemaakt. - BJZ gaat zich regionaal organiseren om de samenwerking met en in het lokale domein te versterken. - De stadsregio streeft ernaar om in 2013 met zorgverzekeraars en zorgkantoor een samenwerking aan te gaan, zodat de inkoop van integrale trajectzorg wordt bevorderd. Voorsorteren op de toekomst - De overgangsdatum is tijdig bepaald, zodat gemeenten en stadsregio zich goed op de transitie kunnen voorbereiden. - De stadsregio heeft met de gemeenten afspraken gemaakt over de voorbereiding en uitvoering van de transitie en die afspraken zijn uitgevoerd. Hierbij hoort het overdragen van kennis van de huidige stadsregionale jeugdzorg, methodieken voor eigen kracht en het onder de aandacht brengen van de rol va BJZ en de stadsregionale jeugdzorg aanbieders. - De stadsregio heeft gemeenten in staat gesteld om experimenten uit te voeren ter voorbereiding op de transitie. De experimenten zijn uitgevoerd en beoordeeld. - Een gedeeltelijke overdracht van de inkoop verantwoordelijkheid van de stadsregio voor 2015 is gerealiseerd. - Bestaande expertise van BJZ en de jeugdzorgaanbieders wordt zoveel mogelijk benut in het nieuwe stelsel. - Er zijn overgangsmaatregelen voor de met de transitie samenhangende risico s en de beheersing daarvan. Het gaat dan onder meer om de continuïteit van zorg voor jeugdigen die voor de transitie een indicatiebesluit voor jeugdzorg hebben gekregen en het tijdig beëindigen van de subsidierelaties met de instellingen voor J&O in de regio en BJZ. - Er zijn zo minimaal mogelijk financiële gevolgen van de transitie voor de stadsregio doordat tijdig maatregelen zijn getroffen dan wel dat het Rijk kosten op zicht neemt die te maken hebben met de overgang. Frictiekosten risico s en beheersing - Risico s van de transitie zijn geïnventariseerd en maatregelen voor beheersing ervan zijn genomen. Hiervoor wordt een plan van aanpak opgesteld en uitgevoerd. - Beleidsbeslissingen t.a.v. BJZ en J&O zijn getoetst aan het transitieplan en aan de visie van de gemeenten. - Er is geen subsidierelatie aangegaan met nieuwe instellingen. - De subsidierelatie met de instellingen voor J&O en BJZ zijn beëindigd op de wettelijk bepaalde datum. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

48 A Inrichting activiteitenverslag en inzet van middelen (artikel 32, tweede lid, onder a, b en c van de Wet op de Jeugdzorg) Bijlage 2 A I De stichting, die een bureau jeugdzorg in stand houdt geheel vrijwiliig subsidieverlening t-/-2 subsidieverlening t-1 begrote subsidie t prijs per eenheid hoeveelheid subsidiebedrag prijs per eenheid hoeveelheid subsidiebedrag prijs per eenheid hoeveelheid subsidiebedrag voorlopige voogdij Overige voogdij Voogdij (Voorlopig+ overig) (v)ots<1jaar OTS overig samenloop civiel/straf samenloop civiel/straf nieuw Reguliere Jeugdreclassering GMB Begeleiding GBM Advies centrale overhead financiele taken en KR pleegzorg ITB harde kern ITB Criem STP Casusoverleg Scholingskosten Projectleiders totaal Justitie taken indicatiestelling advies- en meldpunt kindermishandeling amk onderzoeken amk consultatie casemanagement consultatie / deskundigheidsbevordering voorl. vzn niet-geindiceerde ambulante zorg kindertelefoon gedragswetenschappers bij BJZ Overig totaal VWS taken totaal taken bureau jeugdzorg clientenvertrouwenspersoon BJZ experimenten steunfuncties totaal overige posten totaal subsidie bureau jeugdzorg II Zorgaanbod subsidieverlening t-/-2 subsidieverlening t-1 begrote subsidie t dag en nachthulp pleegzorg dagbehandeling Decentralisatie Jeugdzorgaanbod LWI Buitenregionaal totaal verblijf jeugdhulp (ambulant) totaal jeugdhulp provinciale clientenorganisatie clientenvertrouwenspersoon voor zorgaanbieders experimenten steunfuncties Voorbereiding decentralisatie brede jeugdzorg Apparaatslasten Terugbetaling kasritmeverschuiving totaal overige posten totaal subsidies zorgaanbod Steller Karin Boom Functie Controller Stadsregionale Jeugdzorg Datum 8 november 2012

49 Uitvoeringsprogramma jeugdzorg 2013

50 Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

51 INLEIDING In december 2012 is door het Algemeen Bestuur van de stadsregio het meerjarenbeleidskader jeugdzorg voor de periode vastgesteld. De looptijd van dit beleidskader eindigt wanneer de decentralisatie van de jeugdzorg een feit is. Elk jaar wordt er op basis van het meerjarenbeleidskader een uitvoeringsprogramma opgesteld, waarin de doelstellingen zijn vertaald naar concrete acties voor het betreffende jaar. De thema s voor het komende jaar zijn bouwen aan een sterke jeugdzorg en de voorbereiding van de decentralisatie. De stadsregio wil zorgen voor continuïteit van kwalitatief goede zorg en tegelijkertijd instellingen en regiogemeenten ondersteunen in de voorbereiding op de decentralisatie. Het meerjarenbeleidskader en het uitvoeringsprogramma volgen twee hoofdlijnen. Bouwen aan een sterke jeugdzorg Het leidende uitgangspunt bij de inzet van hulp en ondersteuning in de jeugdzorg is dat het systeemgericht wordt ingezet en uitgegaan wordt van de eigen kracht en mogelijkheden van gezinnen. Ouders en opvoeders hebben en nemen de primaire opvoedingsverantwoordelijkheid. Hulp is daarom in eerste instantie gericht op het versterken van de eigen kracht en wordt dichtbij huis geboden. Kinderen en ouders, en indien mogelijk hun netwerk, worden actief betrokken bij het opstellen van hun hulpverleningsplan. Ook wanneer een kind uit huis wordt geplaatst (in een specialistische jeugdzorgvoorziening), wordt uitgegaan van de opvoedingsverantwoordelijkheid van de ouders en wordt het kind indien nodig zoveel mogelijk in het netwerk geplaatst. Een uithuisplaatsing is er primair op gericht dat een kind weer terugkeert in het gezin, als dit binnen de mogelijkheden ligt en de veiligheid is gewaarborgd. Het bouwen aan een sterke jeugdzorg kent vier speerpunten: veiligheid voorop, betere afstemming tussen vraag en aanbod, een efficiënte en effectieve uitvoering en een betere samenwerking met ketenpartners. Voorsorteren op de toekomst van de jeugdzorg Naast deze inhoudelijke doelen is de voorbereiding op de decentralisatie onderdeel van het meerjarenbeleidskader. De stadsregio Rotterdam wil een actieve rol spelen bij de voorbereiding op de transitie. Dit gebeurt door het overdragen van kennis, expertise en beleidsinformatie op het gebied van de stadsregionale taken voor de jeugdzorg en door het bevorderen van experimenten ter voorbereiding op transitie en transformatie. De stadsregio doet dit in aansluiting op de regionale ontwikkelagenda die door de gemeenten is vastgesteld. De gemeenten hebben deze ontwikkelagenda belegd in een structuur van werkgroepen waarin de ontwikkelpunten worden uitgewerkt. Bij de voorbereidingen is de inzet om frictiekosten vanwege de decentralisatie zo beperkt mogelijk te houden door vroegtijdig maatregelen te nemen. Bijzondere aandacht dient daarbij uit te gaan naar de positie van BJZ. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

52 Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

53 INHOUDSOPGAVE Inleiding 3 1. Context Aanleiding en proces 7 Kaders voor het uitvoeringsprogramma 7 2. Visie Visie en uitgangspunten van beleid 8 3. Speerpunten 2013 Bouwen aan een sterke jeugdzorg 9 Veiligheid staat voorop 9 Een betere afstemming tussen vraag en aanbod 11 Tijdig kwalitatief goede zorg: een efficiënte en effectieve 14 uitvoering van jeugdzorg Een betere samenwerking met de ketenpartners en 16 doorlopende zorg Voorsorteren op de toekomst 17 Regeerakkoord en transitieagenda Financieel kader Frictiekosten en beheersing 21 Voorbereiden op bezuinigingen 21 Begroting Bijlage: doelen uit het MJBK 23 Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

54 Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

55 1. CONTEXT Aanleiding en proces In 2005 is de Wet op de jeugdzorg (Wjz) in werking getreden. Hierin is vastgelegd dat provincies en grootstedelijke regio s elk jaar een uitvoeringsprogramma dienen vast te stellen. Het meerjarenbeleidskader en de jaarlijkse uitvoeringsprogramma s dienen aan te sluiten bij het landelijke meerjarenbeleid. Het uitvoeringsprogramma geeft aan welke acties genomen worden zodat de meerjarendoelstellingen gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het uitvoeringsprogramma de begroting. Kaders voor het uitvoeringsprogramma Het landelijke meerjarenbeleidskader: Het stadsregionale uitvoeringsprogramma dient uitvoering te geven aan landelijke wettelijke kaders en beleidskaders. Elementen van het landelijk beleidskader zijn: - Terugdringen van de vraag naar jeugdzorg. - Verbeteren van de toegankelijkheid van jeugdzorg, o.a. door wachttijden zo beperkt mogelijk te houden en zorg in ieder geval direct in te zetten in situaties van crisis en waar de veiligheid in het geding is. - Het versterken van de aanpak om kindermishandeling en seksueel misbruik tegen te gaan. - Het realiseren van de afgesproken doorlooptijden op het terrein van jeugdbescherming Decentralisatie van de jeugdzorg Per 1 januari 2015 zal de jeugdzorg gedecentraliseerd worden naar de gemeenten. De nieuwe regeringspartners VVD en PvdA hebben dit streven in hun regeerakkoord bekrachtigd. De stadsregio zal zich in de komende jaren samen met de gemeenten en de uitvoeringsorganisaties voorbereiden op deze transitie. Verder wil de stadsregio gemeenten actief ondersteunen bij het voorbereiden van de transformatie van de brede jeugdzorg in de regio Rotterdam. De gemeenten werken samen bij het voorbereiden van de decentralisatie. In het programmaplan Decentralisatie jeugdzorg van de Samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam staat uitgewerkt hoe de gemeenten dit gezamenlijk aanpakken. Gemeenten worden maximaal en tijdig betrokken bij de beleidsontwikkeling jeugdzorg. In het meerjarenbeleidskader heeft de stadsregio aangegeven ruimte te creëren voor pilots en veranderingen, zodat flexibel ingespeeld en voorgesorteerd kan worden op de toekomstige inrichting van het stelsel voor jeugd, de transformatie. De stadsregio Rotterdam zal tijdens de ontwikkelingen richting transitie en transformatie zoveel mogelijk aansluiten en samenwerken met regionale structuren die daarvoor zijn ingericht. Het convenant jeugdzorg stadsregio Rotterdam Een belangrijke basis voor het uitvoeringsprogramma is het convenant Perspectief en goede zorg dat de stadsregio Rotterdam in 2012 heeft afgesloten met de instellingen voor J&O en Bureau Jeugdzorg Rotterdam. In het convenant staan de contouren beschreven voor de kwaliteitsslag die in de komende periode wordt nagestreefd. De uitwerking van dit convenant door de gezamenlijke zorgaanbieders vond plaats in In 2013 worden verschillende inhoudelijke ontwikkelingen in gang gezet die voortkomen uit het convenant. Deze krijgen vorm in dit uitvoeringsplan in de verschillende speerpunten en de daaraan verbonden acties. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

56 2. VISIE Visie en uitgangspunten van beleid Tot aan de overdracht van haar taken aan de gemeenten heeft de stadsregio de taak om te zorgen voor kwalitatief goede zorg die tijdig wordt aangeboden. De stadsregio wil daarbij aansluiten op de visie van de samenwerkende gemeenten. Deze visie is dat kinderen kansrijk en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in de samenleving. Elk kind heeft recht op goede ontwikkelmogelijkheden. Visie van de stadsregio Het leidende uitgangspunt bij de inzet van hulp en ondersteuning in de jeugdzorg is dat het systeemgericht wordt ingezet en uitgegaan wordt van de eigen kracht en mogelijkheden van gezinnen. Ouders en opvoeders hebben en nemen de primaire opvoedingsverantwoordelijkheid. Hulp is daarom in eerste instantie gericht op het versterken van de eigen kracht en wordt dichtbij huis geboden. Kinderen en ouders, en indien mogelijk hun netwerk, worden actief betrokken bij het opstellen van hun hulpverleningsplan. Ook wanneer een kind uit huis wordt geplaatst (in een specialistische jeugdzorgvoorziening), wordt uitgegaan van de opvoedingsverantwoordelijkheden van de ouders en wordt het kind indien nodig zoveel mogelijk in het netwerk geplaatst. Een uithuisplaatsing is er primair op gericht dat een kind weer terugkeert in het gezin, als dit binnen de mogelijkheden ligt en de veiligheid is gewaarborgd. Het inzetten van jeugdzorg zonder indicatie wordt mogelijk om sneller hulp te kunnen bieden. De taken van BJZ en de instellingen voor Jeugd- en Opvoedhulp worden zoveel mogelijk samen met betrokken partners (gezin, school, maatschappelijk werk, veiligheidscircuit etc.) uitgevoerd, waardoor uitwisseling ook leidt tot overdracht van kennis en ervaring. Daarbij geldt het principe van één gezin, één plan, één regisseur, zodat er ook aandacht is voor de problematiek van het gezin op andere domeinen. Indien vereist, wordt kennis van J-LVB en J-GGZ betrokken. Bij het aanpakken van problemen van ouders en kinderen past geen vrijblijvendheid. Hulpverleners moeten risico s die kinderen lopen expliciet maken en regelmatig afwegen. Als de ontwikkeling van het kind dat vereist en het in het belang van het kind is, is ingrijpen noodzakelijk. Soms is daarbij een kinderbeschermingsmaatregel nodig. De gewenste betrokkenheid van het gezin bij de hulpverlening vraagt om voortdurende afstemming over geboden zorg aan kind en ouders. Aan de zorginstellingen wordt expliciet gevraagd om gezinnen in het zorgverleningstraject een stem te geven. Ook wordt de cliënttevredenheid als prestatie-indicator betrokken bij de vaststelling en monitoring van de subsidies. De stadsregio zoekt daarnaast naar mogelijkheden om cliëntenparticipatie vorm te geven in de beleidsvorming. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

57 3. SPEERPUNTEN 2013 In het uitvoeringsprogramma worden de meerjarige doelstellingen uit het meerjarenbeleidskader vertaald naar acties voor De thema s voor de komende jaren zijn Bouwen aan een sterke jeugdzorg en Voorsorteren op de toekomst van de jeugdzorg. De stadsregio is tot de overdracht verantwoordelijk voor kwalitatief goede zorg, die tijdig wordt geleverd. Daarom wordt in de komende jaren nog voluit ingezet in de stadsregionale jeugdzorg. Bouwen aan een sterke jeugdzorg schetst de onderwerpen waar de stadsregio en partners in 2013 op inzetten. In de paragraaf Voorsorteren op de toekomst wordt de stadsregionale inzet uitgewerkt voor de voorbereiding op de toekomst. Deze onderdelen worden apart beschreven, maar staan in de praktijk dicht bij elkaar. Daarom dienen beslissingen die genomen worden in de periode tot 2015 voor te bereiden op de situatie na de transitie en worden gemeenten en instellingen actief ondersteund bij de voorbereiding op de transitie. Bouwen aan een sterke jeugdzorg De stadsregio heeft vier speerpunten: a. Veiligheid staat voorop b. Een betere afstemming tussen vraag en aanbod van jeugdzorg c. Tijdig kwalitatief goede zorg: een efficiënte en effectieve uitvoering van de jeugdzorg d. Een betere samenwerking met de ketenpartners en doorlopende zorg A. Veiligheid staat voorop De veiligheid van kinderen in de stadsregio dient zoveel als mogelijk gewaarborgd te zijn. Bij de afspraken met BJZ staat, net als in voorgaande jaren, de veiligheid van kinderen centraal. Het voorkomen van of zo vroeg mogelijk signaleren van kindermishandeling blijft een belangrijk aandachtspunt voor de stadsregio en de jeugdzorgpartners. BJZ garandeert de noodzakelijke bescherming van jeugdigen die in hun ontwikkeling worden bedreigd en organiseert de juiste zorg. BJZ is de spin in het web en onderhoudt de contacten met de jeugdige, de ouders/opvoeders en de professionals. BJZ draagt zorg voor de aansluiting met het lokale jeugdbeleid, het opstellen van indicaties voor de geïndiceerde jeugdzorg en jeugd-ggz, fungeert als Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en is verantwoordelijk voor het uitvoeren van jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen. Gelet op de transitie verkeert BJZ in een dynamische omgeving en wordt er veel van BJZ verwacht. Aan de ene kant handhaaft BJZ de kwaliteit van de zorgtoewijzing en voert, waar nodig, verbeteringen door. Aan de andere kant levert BJZ een bijdrage aan de transitie door kennisoverdracht aan het lokale veld en een actieve samenwerking met en aansluiting op de CJG s. Effectieve samenwerking van BJZ met andere partijen in de veiligheidsketen is belangrijk. Daarbij zal de stadsregio goed zicht houden op de uitvoering van (nieuw) landelijk beleid en vastgestelde protocollen. AMK en huiselijk geweld BJZ heeft specifieke expertise op het gebied van (meldingen van) kindermishandeling. Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling heeft daarbij advies-, consult-, en onderzoekstaken. Belangrijk aandachtspunt is de samenwerking met andere partners als de Advies- en Steunpunten Huiselijk Geweld (ASHG), de politie en de Raad voor de Kinderbescherming. Het aantal meldingen van kindermishandeling stijgt landelijk, ook in de stadsregio Rotterdam. Dit komt mede door het invoeren van meldcodes voor verschillende beroepsgroepen. De verwachting is dat deze stijging zal doorzetten. De stadsregio zal BJZ in staat stellen een onderzoek binnen 5 werkdagen te starten en dat binnen 9 weken af te ronden. Protocollen tegengaan seksueel misbruik (Commissie Samson) De stadsregio hecht veel belang aan het toepassen van de landelijke protocollen op het gebied van het tegengaan van seksueel misbruik en grensoverschrijdend gedrag om te zorgen dat kinderen in de jeugdzorg veilig zijn. Hierbij is het van belang hoe de afspraken over kwaliteitskaders, protocollen, Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

58 registratie en evaluatie van incidenten en calamiteiten in de praktijk door de jeugdzorginstellingen worden nageleefd. Belangrijker dan het opstellen van nieuwe protocollen en regels is het inzetten op de naleving hiervan en het bewerken van een cultuurverandering om seksualiteit en het melden van grensoverschrijdend gedrag uit de taboesfeer te halen. De zorginstellingen hebben in gezamenlijkheid als reactie op het rapport het initiatief genomen om de aanbevelingen van de commissie Samson uit te werken in een dwingend Kwaliteitskader Voorkomen Seksueel Misbruik dat wordt opgesteld door een commissie onder leiding van voormalig vicepremier André Rouvoet. De commissie zal toezien op het dwingend overnemen ervan door de jeugdzorgorganisaties die bij Jeugdzorg Nederland zijn aangesloten. Door de stadsregio zal de invoering van dit kwaliteitskader worden gemonitord en onderdeel uitmaken van de subsidievoorwaarden. Jeugdbescherming De afgelopen periode is landelijk een aantal wijzigingen in de (wettelijke) regelingen en werkmethoden gereed gekomen op het gebied van de jeugdbescherming. Al deze maatregelen verhogen de kwaliteit van het werken met en de veiligheid van kwetsbare kinderen. Het gaat bij de jeugdbescherming om: 1. het uitvoeren van de deltamethode 2. het verkorten van de doorlooptijd gezinsvoogdij en 3. het invoeren van de nieuwe methode voogdij. De financiering van deze verbeteringen is onderwerp geweest van langdurig overleg van het IPO met het ministerie van Veiligheid en Justitie. In december 2011 zijn er nieuwe werktarieven afgesproken, waaraan het ministerie een aantal voorwaarden heeft gesteld. Omdat de werktarieven niet volledig de kosten dekken moet de stadsregio zelf uit haar doeluitkering meebetalen. In 2014 wordt er een nader besluit genomen over de tarieven. De stadsregio stelt zich tot doel om de veiligheid en de kwaliteit van de hulp aan kwetsbare jeugdigen met een maatregel van jeugdbescherming te waarborgen. Dat betekent dat alle verbeteringen op de genoemde onderdelen worden doorgevoerd. Daarnaast zal de stadsregio in de komende periode aan de slag gaan met een tweetal pilots die moeten leiden tot kwaliteitsverbetering van de zorg en het terugdringen van het aantal OTS-en en uithuisplaatsingen en het verkorten van de doorlooptijden. Beter beschermd-plus De stadsregio heeft samen met BJZ en een aantal zorgaanbieders een plan van aanpak ingediend bij het ministerie van V&J voor een verbeterde aanpak van Jeugdbescherming. In voorgaande jaren is op kleine schaal met deze nieuwe werkwijze geëxperimenteerd en de resultaten van dit experiment laten zien dat dit een goede stap vooruit is. Het ministerie van V&J heeft de stadsregio voor de periode 2012 en 2013 subsidie verleend om de werkwijze in de helft van het werkgebied uit te voeren. De aanpak Beter beschermd plus betekent een verbeterde aanpak waarbij kinderen en gezinnen vanaf het moment dat een aanmelding bij de Raad voor de Kinderbescherming wordt gedaan, direct ondersteuning en begeleiding krijgen. Voorheen werd deze zorg pas geboden na de uitspraak van de rechter. Voor gezinnen en kinderen betekent dit een kwaliteitsverbetering in de ondersteuning en zorg, die tot doel heeft de duur van ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen te verkorten en het aantal ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen te verminderen. Van deze aanpak gaat daarmee ook een belangrijke preventieve werking uit. In de pilotfase (2012 en 2013) wordt de werkwijze in de helft van het werkgebied uitgevoerd en onderzocht op effectiviteit. Indien de aanpak werkt zal de stadsregio de verantwoordelijkheid op zich nemen de werkwijze breed te implementeren. Landelijke pilot met William Schrikkergroep De William Schrikkergroep (WSG) is een landelijk werkende instelling voor Jeugdbescherming, Jeugdreclassering en Pleegzorg voor kinderen en/of ouders met een beperking. De WSG heeft de stadsregio gevraagd te participeren in een pilot die tot doel heeft om de doorlooptijden van beschermingsmaatregelen terug te dringen, door eerder in het stadsregionale domein passende nazorg te bieden. Voor de stadsregio is het interessant om te onderzoeken of het voor de doelgroep van WSG mogelijk blijkt te zijn om eerder af te schalen naar het stadsregionale niveau middels het bieden van goede nazorg. Jeugdreclassering De Jeugdreclassering draagt er zorg voor dat jeugdigen na detentie weer hun plek kunnen vinden in de samenleving. De belangrijke aandachtspunten in de komende jaren voor de jeugdreclassering zijn het Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

59 voorkomen en daarmee terugdringen van recidive en het signaleren van criminogene factoren in gezinnen, zodat risico s bij broertjes en zusjes voor afglijden vroegtijdig aangepakt worden. BJZ gaat dit doen door: nazorg te bieden na detentie, indien nodig systeemgericht het versterken van de aansluiting op en deelname in het veiligheidshuis de jeugdreclassering levert een aandeel in de aanpak van prioriteitsgroepen (waar onder overvallers) het onderzoek doen naar het effect van de inzet van elektronische controle middelen De jeugdreclassering streeft met deze inzet een vermindering van recidive na en een afname van criminele jeugdigen. Het bestendigen van de samenwerking tussen BJZ, CJG en veiligheidshuis is een onderdeel van de ontwikkelingen binnen de transitie jeugdzorg. De stadsregio zal constructief bijdragen aan deze ontwikkeling. Proeftuin Jeugdbeschermingsplein In het kader van het regionale programmaplan Decentralisatie is de proeftuin Jeugdbeschermingsplein gestart. Vertegenwoordigers van de instellingen die participeren op het plein komen regelmatig bij elkaar om inhoudelijke thema s verder uit te werken of om knelpunten uit de praktijk op te lossen. In de Jeugdbeschermingstafel worden meldingen besproken door een vaste groep deelnemers en de melder. Het Jeugdbeschermingsteam wordt per casus samengesteld en is verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van het veiligheidsplan. Acties in De stadsregio zal stevig sturen op de doorlooptijden bij het AMK. Maatregelen die genomen zullen worden indien de termijnen niet kunnen worden gehaald liggen op het vlak van aanvullende financiering, sturing binnen BJZ op het behalen van doorlooptijden en op het flexibel inzetten van medewerkers - Het voorkómen en tegengaan van seksueel misbruik is nadrukkelijk onderdeel van de subsidierelatie met instellingen voor J&O. In de subsidiebeschikking worden voorwaarden t.a.v. richtlijnen, protocollen en cultuurverandering opgenomen. De stadsregio ziet toe op de naleving middels de periodieke subsidiegesprekken en de jaarverantwoordingen van instellingen. De implementatie van het kwaliteitskader van de commissie Rouvoet zal gemonitord worden. - De stadsregio streeft ernaar de doorlooptijden en kwaliteit van de jeugdbescherming te verbeteren. In 2013 zal de stadsregio het in 2012 gestarte project Beter beschermd plus in een deel van de regio uitvoeren en monitoren. Tevens zullen in de rest van de regio ook maatregelen genomen worden om OTS-en en uithuisplaatingen te voorkomen en de doorlooptijden te bekorten. De stadsregio start samen met de WSG en Horizon een pilot in het kader van de landelijke vliegwiel middelen met als doel de doorlooptijden van OTS-en van de WSG doelgroep te bekorten door de juiste nazorg te organiseren. - In 2013 zullen de stadsregio en BJZ deelnemen aan de landelijke evaluatie van de effecten van deze maatregelen. - De stadsregio start samen met de WSG en Horizon een pilot in het kader van de stut en steun in het kader van de jeugdbescherming. - Met het veiligheidsdomein zullen in 2013 nadere afspraken worden gemaakt door de stadsregio en BJZ om de nazorg na detentie te verbeteren. B. Een betere afstemming tussen vraag en aanbod Ondanks inspanningen en extra productie in de afgelopen jaren blijft de druk op de jeugdzorg toenemen. De verwachting is dat de vraag in de komende jaren zal stabiliseren, terwijl de beschikbare middelen in de komende jaren zullen dalen. De wens om alle jeugdigen tijdig en adequaat te helpen en om geen wachtlijsten te hebben wordt daarom lastig te realiseren. Echter, de algehele druk op de jeugdzorg is niet alleen te wijten aan capaciteitstekort, maar ook het gevolg van een ketenprobleem en een gebrekkige afstemming met andere sectoren. In de komende jaren zetten de stadsregio en de partners in de jeugdzorg zich daarom in om verbeteringen door te voeren. Dit betekent dat partijen in gezamenlijkheid aan de slag gaan om op korte termijn processen te innoveren, flexibiliteit in de zorg te vergroten, ketensamenwerking te stroomlijnen en de zorg meer vraaggericht in te zetten. Dit vraagt niet alleen inspanningen van de stadsregio, de jeugdzorginstellingen en BJZ, maar ook van partijen zoals de CJG s, het onderwijs, J-LVG, Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

60 J-GGZ, zorgverzekeraars, gemeenten etc. In deze paragraaf wordt aangegeven waar de jeugdzorgsector mee aan de slag gaat. Een deel van deze onderwerpen komt voort uit het convenant Jeugdzorg dat in 2012 is afgesloten. In de paragraaf Een betere samenwerking met de ketenpartners en doorlopende zorg wordt nader ingegaan op het versterken van de samenwerking met (keten)partners in andere domeinen. Perspectief Zorg dient te worden ingezet op basis van een bij de start van het traject bepaald streven: het perspectief. Met het bepalen van het perspectief wordt ook een uitspraak gedaan over wanneer de zorg kan of moet stoppen: goed genoeg zorg. Het is belangrijk om vanaf het begin met alle betrokken te weten welk perspectief wordt nagestreefd. Het geeft ouders en kinderen duidelijk aan waar naartoe gewerkt wordt. Voor de betrokken hulpverleners en BJZ helpt het om tijdig te anticiperen op vervolgstappen in het traject, zodat dit soepel door kan lopen. In 2012 is door BJZ en de instellingen J&O uitgewerkt hoe het perspectief in de uitvoering wordt vormgegeven. Vanaf 2013 wordt de perspectief bepaling onderdeel van elk traject. Het zorgaanbod De stadsregio streeft naar een goed werkende jeugdzorgketen die een vlotte doorstroom van cliënten garandeert zonder onnodige bureaucratie. De zorgaanbieders in de regio moeten de aanspraak op geïndiceerde zorg van kinderen uit die regio beantwoorden. De stadsregio heeft de taak om mede op basis van de vraaganalyse van BJZ en op basis van de beschikbare doeluitkering een adequaat aanbod aan jeugdzorg te verzorgen. Binnen de geschetste beperkingen zullen initiatieven genomen worden om het zorgaanbod zo goed mogelijk te laten aansluiten op de vraag. De stadsregio wil dit in eerste instantie realiseren door het verhogen van efficiëntie, verbetering van de ketenlogistiek en zorgvernieuwing. Indien nodig zal bezien worden of herschikking binnen het beschikbare zorgaanbod of nieuw aanbod nodig is. Bij nieuw aanbod betekent dit dat ander aanbod wordt afgebouwd, aangezien er geen budgettaire ruimte is om zorg uit te breiden. Ontwikkeling van het zorgaanbod Wanneer een kind residentieel is geplaatst duurt dit geregeld langer dan nodig is en/of gebeurt dit op een plek die zwaarder is dan nodig. Hier kunnen verschillende oorzaken aan ten grondslag liggen. Mogelijk wordt de focus in het zorgtraject gelegd op de residentiële behandeling van het kind en minder op de terugkeer naar huis en het werken aan een verbetering in het gezinssysteem. Anderzijds is ook het ontbreken van passende vervolg jeugdzorg of het ontbreken van een goede aansluiting op nazorg debet aan te lang verblijf in een intramurale setting. Daarbij komt het ook voor dat jongeren rondgepompt worden in de jeugdzorg doordat zij niet snel genoeg op de juiste plek terecht komen. Dit leidt tot frustraties en teleurstellingen met als gevolg dat de zorg niet effectief is. De stadsregio en partners zetten in op kortere trajecten, passend aanbod en zorg, die goed genoeg is Dit vraagt om een heroriëntatie op de huidige werkwijze en het huidige aanbod. De stadsregio en de instellingen voor J&O gaan aan de slag met het innoveren van het zorgaanbod, zodat meer kinderen en jeugdigen adequaat geholpen worden. Er worden zorgvormen ontwikkeld en getoetst, die uitgaan van een meer flexibele combinatie van residentiële en ambulante zorg, waarbij systeemgericht gericht op het gezin - gewerkt wordt. Daarnaast zal er een beweging gemaakt worden om lichtere (en goedkopere) long stay voorzieningen te organiseren ter vervanging van zwaarder residentieel aanbod. Wachtlijsten De vraag naar jeugdzorg lijkt zich volgens de laatste gegevens te stabiliseren. De wachtlijsten in de jeugdzorg zijn in het laatste jaar enigszins afgenomen. Voor BJZ geldt dat er op bepaalde taken nog te lange wachttijden dreigen. BJZ en de instellingen voor J&O moeten kritisch kijken naar risico s voor wachtende kinderen. Het is essentieel dat kinderen die risico lopen niet op de wachtlijst staan. De stadsregio is van mening dat kinderen op een wachtlijst altijd enige vorm van zorg moeten krijgen. Verder dienen kinderen in crisis binnen 24 uur in zorg te worden geplaatst. BJZ ontwikkelt een aanpak waardoor er beter gestuurd kan worden op het tegengaan van onverantwoord wachten. Toegang en casemanagement van BJZ BJZ is verantwoordelijk voor het in beeld brengen van de zorgvraag van een kind of gezin. Bij lichte eenvoudige problematiek gaat BJZ in het programma Van Controleren naar Vertrouwen inzetten op het snel doorverwijzen van kinderen en gezinnen naar een instelling voor J&O, zonder dat hiervoor een uitvoerig indicatietraject wordt doorlopen. Daarnaast zal BJZ in deze gevallen haar casemanagement rol zeer licht invullen. Deze nieuwe werkwijze leidt tot het vrijspelen van capaciteit die elders in de zorgketen kan worden ingezet. De stadsregio streeft ernaar dat BJZ 90% van de indicatiestellingen binnen 77 dagen Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

61 afrondt tot Het gemiddeld aantal dagen doorlooptijd van aanmelding naar indicatiestelling bedraagt maximaal 60 dagen. Ketenlogistiek De stadsregio, BJZ en de instellingen voor J&O hebben afgesproken dat organisatorische obstakels voor een snelle door- en uitstroom opgelost gaan worden. Op dit moment is er een mismatch bij plaatsingen van kinderen in de jeugdzorg. Kinderen en jeugdigen dienen sneller op de juiste plek te zitten en overdrachten dienen indien mogelijk voorkomen te worden. Bij de start van trajecten wordt op basis van het gestelde perspectief beter afgestemd welk zorgaanbod het beste aansluit op de vraag. BJZ en de instellingen voor J&O doen dit door een intensivering van de afstemming van de plaatsingscoördinatoren. In het verdere vervolg van het zorgtraject zal deze afstemming er voor zorgen dat tijdig de juiste vervolgzorg voorhanden is, zodat opstoppingen in het systeem voorkomen worden. Deze werkwijze wordt verder ontwikkeld en geïmplementeerd. BJZ neemt het initiatief voor het ontwikkelen van de verbeteringen, de stadsregio monitort de effecten van deze aanpak. Inzet bij crisis De stadsregio subsidieert BJZ tot de transitie om een crisisdienst in stand te houden. De J&O s dienen voldoende capaciteit aan crisisplaatsen beschikbaar te hebben waar de crisisdienst van BJZ jongeren in zorg kan plaatsen. Opgroeien in een gezin Opgroeien in een gezin of een gezinsachtige omgeving heeft de voorkeur. De zorg dient er zoveel mogelijk op gericht te zijn om kinderen thuis te laten wonen dan wel (als uithuisplaatsing toch nodig is), deze zo kort mogelijk te laten duren. Het vastgestelde perspectief bepaalt wat hierin mogelijk is. De stadsregio stelt zich tot doel om zoveel mogelijk kinderen die niet thuis kunnen wonen, een plek te geven in een pleeggezin of een gezinshuis. Dit vraagt om een goed gevarieerd aanbod aan verschillende typen pleegzorg en gezinshuizen. Bij plaatsing in een netwerkpleeggezin dienen instellingen voor J&O en BJZ te werken volgens het landelijk vastgestelde protocol netwerkpleegzorg. Nazorg Met lokale actieve zorgpartners en gemeenten zal in 2013 nadrukkelijker het gesprek aangegaan worden hoe nazorg uit het lokale domein beter aangesloten kan worden op de jeugdzorg. Een snellere uitstroom uit de jeugdzorg zal na de transitie helpen om de kosten voor jeugdzorg te verlagen. Stut en Steun De jeugdzorg is gericht op het oplossingsgericht hulpverlening bieden. Een deel van de gezinnen die jeugdzorg ontvangt is daar niet (meer) op zijn plek. Het gaat om gezinnen waar geen behandelperspectief is, maar die langdurig lichtere zorg dienen te krijgen, zodat de gezinssituatie stabiel kan blijven. Deze ondersteuning noemen we Stut en Steun. Dit type blijvende ondersteuning is nu nog niet voorhanden. In 2013 zal de vraag naar dit type zorg onderzocht worden. Deze analyse zal gebruikt worden om in 2013 een aanpak te ontwikkelen en in pilot-vorm te toetsen. In 2014 zal op basis van de bevindingen besloten worden over een vervolg van de aanpak. Voor het bieden van de juiste stut en steun is samenwerking met het lokale veld, zowel financiers als uitvoerders, belangrijk. Buitenregionaal aanbod Niet alle kinderen kunnen in de eigen regio de juiste zorg aangeboden krijgen, bij voorbeeld omdat het gevraagde aanbod zeer specialistisch, de veiligheid van het kind in het geding is, of omdat een netwerkpleeggezin niet in de eigen regio woont. Voorheen gold de landelijke afspraak dat provincies en regio s in elkaars zorgaanbod kinderen konden plaatsen, de 10%-regeling. Deze regeling waarbij een instelling10% van haar totale capaciteit aan zorgaanbod zonder verrekening beschikbaar stelde voor kinderen van andere provincies en regio s is afgeschaft. Plaatsingen binnen onze regio van kinderen vanuit regio s buiten onze stadsregio worden in principe door de zorgaanbieder afgerekend met de betreffende regio. Bij de vaststelling van de subsidie worden deze inkomsten in mindering gebracht op de subsidie vanuit de stadsregio. De stadsregio heeft een beperkt budget beschikbaar waarmee voor bepaalde doelgroepen en in bepaalde situaties een plek in een andere regio kan worden ingekocht. BJZ heeft aangegeven dat de druk op dit budget in de komende periode kan toenemen, onder meer doordat de vraag naar netwerkpleegzorg en specialistisch aanbod toeneemt. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

62 Jeugdzorg plus/gesloten jeugdzorg Jeugdzorgplus is gespecialiseerde jeugdzorg op basis van een rechterlijke machtiging. Deze machtiging maakt het mogelijk jongeren in geslotenheid te behandelen en beperkende maatregelen op te leggen ter bescherming van de jongeren en/of de maatschappij. Het gesloten verblijf in een jeugdzorgplus instelling dient zo lang als noodzakelijk en zo kort als mogelijk te zijn. Het Ministerie van VWS heeft in samenspraak met de provincies en regio s en de jeugdzorgplusaanbieders besloten pilots te starten om een trajectaanpak te ontwikkelen en te implementeren. In deze trajectaanpak is het van groot belang dat jeugdzorgplus instellingen en de instellingen voor J&O in de stadsregio beter op elkaar gaan aansluiten. De stadsregio zal zich in de komende periode actief inzetten om de aansluiting van de Jeugdzorgplus op de stadsregionale jeugdzorg goed te regelen. Hierbij is van belang dat de zorgtrajecten wat betreft inhoud, doel, resultaat en financiële verantwoordelijkheid duidelijk worden vastgelegd. Beleidsinformatie op orde De stadsregio wil tijdige, juiste en volledige beleidsinformatie over de jeugdzorg beschikbaar hebben om jeugdzorg te kunnen plannen en sturen, om het Rijk de wettelijk verplichte informatie te leveren en kennis aan gemeenten te kunnen overdragen. De informatie uit het beleidsinformatie systeem dient de stadsregio informatie te verschaffen over wachttijden en doorlooptijden. De stadsregio streeft er naar om in 2013 meer inzicht te hebben in de doorlooptijden per zorgvorm. Informatie over wachttijden en doorlooptijden voor zorg zullen betrokken worden bij de aansturing en onderdeel worden van de prestatieafspraken die met instellingen gemaakt worden. Acties in 2013: - De stadsregio stuurt op het bepalen van het eindperspectief bij elk traject door in haar subsidiebeschikking deze voorwaarde op te nemen en door dit onderwerp in subsidiegesprekken terug te laten komen. - BJZ heeft zich eigenaar gemaakt van het ontwikkelen van een systeem dat bevordert dat jeugdigen in zorg, effectiever door de zorg heen gaan. De stadsregio zal de plannen van BJZ monitoren. - In 2013 wordt een nulmeting uitgevoerd van de mate waarin kinderen niet op de juiste plek zitten (de mismatch). - In 2013 ontwikkelt BJZ een aanpak waardoor er beter gestuurd kan worden op het tegengaan van onverantwoord wachten. - De stadsregio monitort de effecten van de maatregelen van instellingen voor J&O over de innovatie van de zorginhoud, efficiëntere werkprocessen/ketenlogistiek en terugdringen mismatch. - De stadsregio zal de doelstellingen voor genoemde doorlooptijden en onverantwoord wachten nauwkeurig monitoren. Indien de doorlooptijden niet gerealiseerd worden zal de stadsregio met de instellingen bespreken welke maatregelen nodig zijn. - De juiste inzet van protocollen op het terrein van pleegzorg en particulier zorgaanbod zal als voorwaarde opgenomen worden in de beschikkingen en zullen gemonitord worden middels de jaarplannen van instellingen. - In 2013 zal de stadsregio met partners een plan van aanpak uitwerken voor het realiseren van een passend aanbod Stut en steun. - De stadsregio zal in voorkomende gevallen een buitenregionale plaatsing toestaan en hiervoor de kosten dragen. - De stadsregio zal actief meewerken aan het tot stand brengen en verder uitbreiden van de trajectaanpak Jeugdzorg plus. C. Tijdig kwalitatief goede zorg: een efficiënte en effectieve uitvoering van jeugdzorg In het meerjarenbeleidskader heeft de stadsregio aangegeven welke stappen ze wil zetten tot het verder doorontwikkelen van het zorgaanbod. Daarnaast wordt beschreven hoe de effecten van de zorg beter in beeld kunnen worden gebracht. Efficiënte en effectieve uitvoering van jeugdzorg vraagt onder meer om de inzet van beproefde methodieken en interventies en professionals die de goede zaken doen vanuit de juiste houding. De effecten van zorg dienen daarnaast transparant te zijn. De stadsregio wil maatregelen nemen die leiden tot een kwalitatieve verbetering (effect) en ook tot efficiëntere uitvoering van de jeugdzorg: meer doen voor minder geld, kortere doorlooptijden, verschuiven van zorginzet naar de voorkant. Met de transitie in het vooruitzicht, gaat ook de jeugdzorg aan de slag met een transformatie. De brede jeugdzorg zal zich op een andere wijze moeten gaan verhouden tot haar cliënten en tot elkaar. In de relatie Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

63 met cliënten gaat het bijvoorbeeld om een verandering in attitude waarbij de zorgverlener niet alle problemen en oplossingen en de regie op het traject overneemt, maar waarbij de hulpverlener juist het gezin in positie brengt of houdt om de regie te voeren. Ook de onderlinge verhouding tussen zorgaanbieders moet veranderen. Er dient vanuit een gedeelde (opvoed)visie met elkaar te worden samengewerkt aan gezamenlijke doelen en resultaten. Warm en persoonlijk overdragen is het adagium. Ontwikkelen van de zorg: In de komende periode wil de stadsregio met haar partners BJZ en J&O de volgende stappen zetten om genoemde ontwikkelingen in de praktijk te brengen. Ook hier geldt dat voor een deel van deze stappen afspraken zijn gemaakt in het convenant Jeugdzorg. Eigen kracht-methodieken Ouders, jeugdigen/kinderen en hun netwerk zullen nadrukkelijker een rol moeten krijgen in het vormgeven van een zorgtraject. De tijd dat hulpverleners de route en het resultaat bepaalden is voorbij. Om zorg effectief te laten zijn, dienen vanaf het begin cliënten zelf mede het doel te bepalen, maar ook aangesproken te worden op hun eigen verantwoordelijkheid. Zorgverlening zal in de toekomst zich meer moeten richten op wat cliënten en hun netwerk zelf kunnen en daar dan aanvullend op acteren. Dit vraagt van hulpverleners een andere houding en een andere positie in een zorgtraject, dan zij tot nu toe gewend zijn geweest. Vanaf 2013 zal de inzet van eigenkracht-methodieken als onderdeel van een Jeugdzorg-traject verder uitgebreid worden. Eind 2014 zal een eigen kracht methodiek onderdeel zijn van elk traject. De stadsregio Rotterdam zal in 2013 en 2014 extra investeren in eigen kracht met als doel een kwaliteitsslag te realiseren in de zorg en te onderzoeken welk efficiëntie effect dit kan hebben op de kosten voor jeugdzorg. Toegankelijkheid van de jeugdzorg In 2012 is BJZ gestart met de implementatie van de werkwijze Van Controleren naar Vertrouwen. Doel van deze werkwijze is om de jeugdzorg toegankelijker te maken door voor de doelgroep met enkelvoudige problematiek te gaan werken met een verwijzing in plaats van een indicatie. Dit leidt tot snelheid in het proces en tot een efficiëntere werkwijze. De zorgaanbieder krijgt een meer sturende rol bij de invulling van het zorgtraject. De generalistische zorgverlener Met het oog op de transitie en transformatie van de jeugdzorg zijn gemeenten in de regio het model van een stevige generalistische gezinsgerichte zorgverlener aan de voorkant aan het uitwerken. De jeugdzorg ondersteunt de intenties achter deze beweging naar voren. De generalist heeft kennis van jeugdzorg, jeugd-lvb en jeugd-ggz en kent ook de lokale situatie. Deze functionaris is zelf een stevige hulpverlener, maar hij/zij kan ook helpen met het verduidelijken van de vraag, het toeleiden naar een diagnose en specialistische zorg of indien noodzakelijk de jeugdbescherming. Deze functionaris heeft de casusregie. Deze zorg wordt zoveel mogelijk vanuit lokaal niveau ingezet. Door de inzet van deze medewerker is er langdurig een stevige vertrouwenspersoon in het gezin en kan het aantal overdrachten tussen hulpverleners en instellingen teruggedrongen worden. Deze medewerker is all round, flexibel, autonoom, werkt gezinsgericht, sorteert voor op eigen kracht van klanten, neemt niet over en compenseert en kijkt over grenzen van eigen organisatie heen. De stadsregio is geen initiatiefnemer in dit proces, maar wil gemeenten richting de decentralisatie ondersteunen en faciliteren bij de ontwikkeling van deze functie. De stadsregio is van mening dat jeugdzorginstellingen en BJZ een belangrijke rol kunnen spelen bij het ontwikkelen en mogelijk in de toekomst uitvoeren van deze nieuwe functie. Professionalisering De professionals zijn het belangrijkste bestanddeel van de jeugdzorg. Het is bewezen dat de mate van effectiviteit van jeugdzorg vooral afhankelijk is van de relatie tussen cliënt en hulpverlener. Voor de professionals in de jeugdzorg gaat in de komende jaren veel veranderen. Deze veranderingen hebben niet alleen te maken met veranderingen in de organisaties als gevolg van de transitie, maar juist ook met het anders moeten gaan werken, vanuit een andere houding en relatie met de cliënt. Een aantal van de thema s is hierboven benoemd. Om deze transformatie in de komende jaren goed van de grond te tillen, is de afspraak gemaakt met de instellingen van J&O en BJZ dat zij deze professionaliseringsslag op een planmatige en inzichtelijke wijze zullen gaan oppakken. Elke instelling zal hiervoor een plan van aanpak opstellen. Aan instellingen wordt gevraagd in deze plannen rekening te houden met landelijk implementatieplan professionalisering Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

64 waaronder de registratie van jeugdzorgwerkers en de wensen vanuit de gemeenten.de adviezen van de commissie Samson zijn hier onderdeel van. De stadsregio zal monitoren of de stappen uit de plannen daadwerkelijk worden uitgevoerd. Cliëntenbeleid De stadsregio zal in 2013 nadrukkelijker in gesprek gaan met cliënten in de jeugdzorg over wijze waarop de jeugdzorg is en wordt ingericht en hoe de zorg wordt gegeven en ervaren. De stadsregio heeft met alle instellingen voor J&O en BJZ afspraken gemaakt over de inzet van cliëntenraden. Effecten van zorg in beeld Rijk, IPO en Jeugdzorg Nederland hebben in het verleden het NJI opdracht gegeven prestatie-indicatoren voor de jeugdzorg te ontwikkelen. Er zijn landelijk 10 prestatie-indicatoren vastgesteld, waaraan de kwaliteit van jeugdzorg af te meten valt. Er zijn prestatie-indicatoren voor de Bureaus jeugdzorg en voor de J&Oinstellingen. De prestatie-indicatoren voor de J&O s zijn grotendeels operationeel. De NJI indicatoren voor de BJZ s zijn deels geïmplementeerd, er wordt in 2013 gewerkt aan de implementatie van de overige indicatoren in overleg met de zorginstellingen. Vanaf 2010 worden de jeugdzorgaanbieders gefinancierd op basis van PxQ (prijs x aantal eenheden). De systematiek is een instrument waarmee op kostenefficiency kan worden gestuurd. Vanaf 2013 gaat de stadsregio de effectiviteit (kwaliteit), middels een verdere invoering van kritische prestatie-indicatoren, koppelen als onderdeel aan het systeem van PxQ. De stadsregio streeft ernaar inzicht in de prestatieindicatoren te genereren op zorgprogrammaniveau. Sturen op effectiviteit dient de norm te worden. De stadsregio wil middels deze beweging ook bijdragen aan de versterking van een instrumentarium waarmee de instellingen voor J&O zich tot de transitie ook aan gemeenten kunnen presenteren. Acties in De stadsregio zal met de instellingen voor J&O en BJZ een plan van aanpak opstellen voor de geleidelijke implementatie van Eigen Kracht methodieken. In 2013 zal de stadsregio hier extra financiële middelen voor inzetten. - De stadsregio zal samen met BJZ en andere partners de effecten van de aanpak Van Controleren naar Vertrouwen evalueren. - De stadsregio zal met gemeenten, instellingen J&O, BJZ en het CJG in gesprek gaan over de vormgeving van indicatieloze inzet van jeugdzorg. - De stadsregio zal met gemeenten in de regio en met instellingen J&O afspraken maken over de ontwikkeling van het concept generalistische zorgverlener en over de inzet van medewerkers uit het jeugdzorgdomein in deze nieuwe functie. - Elke instelling maakt een professionaliseringsplan. De gezamenlijke instellingen zullen over de implementatie van deze plannen rapporteren aan de stadsregio. De stadsregio zal bewaken of de resultaten worden behaald. - In 2013 zal de stadsregio in afstemming met de instellingen voor J&O en BJZ de landelijk vastgestelde prestatie indicatoren definitief implementeren. Daardoor kan de stadsregio vanaf eind 2013 inzicht geven in de kwaliteit van het jeugdzorgaanbod. - De stadsregio zal in 2013 in gesprek gaan met cliënten. Gemeenten zullen hierbij betrokken worden vanwege de voorbereidingen op de decentralisatie jeugdzorg. D. Een betere samenwerking met de ketenpartners en doorlopende zorg Het is belangrijk om problemen bij het opgroeien en opvoeden van de jeugdige zo snel mogelijk te signaleren en zo nodig aan te pakken. Het signaleren en het bieden van lichte hulpverlening gebeurt in het lokale jeugddomein, dat onder de verantwoordelijkheid van gemeenten valt. De stadsregio Rotterdam is verantwoordelijk voor de toegang tot jeugdzorg (BJZ) en het subsidiëren van voldoende kwalitatief jeugdzorgaanbod als een indicatie hiervoor is afgegeven door BJZ. Daar waar gezinnen op meerdere gebieden kampen met problemen, dient over domeingrenzen heen, bijvoorbeeld met de (J-)GGZ, J-LVB, schuldhulpverlening etc. goed samengewerkt te worden. Wanneer behandeling in de verschillende domeinen (bijna) gereed is, is het belangrijk dat er tijdig afgeschaald kan worden naar lokaal aanbod aan nazorg, Stut en steun en dat er aansluiting is tussen de zorg bij de grens van 18 jaar. De stadsregio Rotterdam wil samen met enerzijds (centrum)gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoor en anderzijds de instellingen een flexibel systeem creëren, waarin het mogelijk is sneller tijdelijk Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

65 specialistische zorg in te zetten, en tegelijkertijd aansluiting te houden met de omgeving van jeugdige en gezin. Dit maakt tijdig op- en afschalen eenvoudiger. De financiers en instellingen in alle domeinen dienen samen te werken, zodat jongeren en hun ouders/opvoeders adequaat geholpen worden en niet tussen wal en schip vallen. Dit geldt voor de volgende onderwerpen: Het is nodig om te komen tot integrale indicatiestelling en zorgverlening (m.n. voor multiproblemgezinnen) door intensieve samenwerking op regionaal niveau van tenminste de sectoren jeugdzorg, jeugd-ggz, jeugd-lvb. Daarnaast dient de samenwerking met lokale partners als CJG-en, basis en voortgezet onderwijs, kinderdagverblijven, maatschappelijk werk, de veiligheidsketen en lokale zorgnetwerken verbeterd te worden. Het casemanagement dient daarbij optimaal geregeld te zijn. De stadsregio faciliteert jeugdzorginstellingen die initiatieven nemen om de aansluiting met het onderwijs, kinderdagverblijven en de CJG s te versterken. De stadsregio verwacht dat met de naderende transitie er, in de tussenliggende jaren, al meer samenhang gebracht kan gaan worden in het brede aanbod. De stadsregio wil in de komende periode met gemeenten afspraken maken om de aansluiting tussen de jeugdzorg en het lokale domein voor volwassenen te verbeteren. Van gemeenten wordt gevraagd de nazorg en vervolgzorg wanneer jeugdigen 18 jaar worden te versterken, van jeugdzorginstellingen wordt gevraagd klanten warm en met een heldere zorgvraag over te dragen naar het lokale domein. Daarnaast wil de stadsregio de instellingen J&O en BJZ ondersteunen bij het maken van afspraken met de (J-)GGZ en de J-LVB. De instellingen J&O en BJZ willen betere samenwerkingsafspraken met de GGZ- en LVB-sector in een convenant vastleggen en zullen hiervoor een verbeterplan opstellen. BJZ zal zich in de komende jaren meer regionaal gaan organiseren. Hierdoor worden lokale voorzieningen voor jeugdigen waarmee BJZ contacten onderhoudt versterkt, zoals de CJG s, Zorgadviesteams ZAT s en veiligheidsnetwerken. Zo kan sneller bepaald worden of geïndiceerde jeugdzorg of jeugd-ggz nodig is. De stadsregio wil inzetten op een nauwere inhoudelijke en organisatorische samenwerking tussen gesloten en open jeugdzorg, zodat synergie en structurele verbetering in het aanbod ontstaat. Acties in 2013: - In 2013 zal de stadsregio met gemeenten, die verantwoordelijkheden hebben op basis van de WMO, en instellingen voor J&O verkennen welke verbeteringen nodig en mogelijk zijn voor het verbeteren van de ketensamenwerking en hier afspraken over maken. Dit betreft versterking van de aansluiting van preventie/lichte zorg, passend jeugdzorg aanbod, goede aansluiting van nazorg en stut en steun. - Door een training van medewerkers van J&O in de ZRM wordt de voorbereiding van de overdracht van jeugdzorg naar volwassenopvang gefaciliteerd. In kwartaal 1 wordt een pilot uitgevoerd met het warm overdragen van klanten naar de volwassenzorg. In 2013 wordt een pilot gestart voor duo financiering vanuit Jeugdzorg en Maatschappelijke Opvang voor een project waarin de doorlopende zorglijn geborgd is uit te voeren. - BJZ zal zijn plan van aanpak voor regionalisering ten uitvoer brengen. - De stadsregio wil in 2013 de samenwerking versterken met zorgverzekeraars en het zorgkantoor zodat tot inkoop van integrale trajecten overgegaan kan worden. De stadsregio streeft ernaar om met zorgverzekeraars, GGZ-instellingen, LVB-instellingen en instellingen voor J&O hierover een convenant op te stellen. Voorsorteren op de toekomst Bestuurlijk zijn het Rijk, de VNG en het IPO overeengekomen dat 1 januari 2015 de datum is waarop de transitie van de jeugdzorg gaat plaatsvinden. Daarbij is afgesproken dat alle jeugdzorg (provinciale jeugdzorg, jeugd geestelijke gezondheidszorg en licht verstandelijk beperkten zorg en gesloten jeugdzorg) in één keer overgaat. Naar verwachting zal in 2013 meer duidelijk worden over de inrichting van het stelsel. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

66 Regeerakkoord en transitie agenda De partijen VVD en PvdA hebben in het nieuwe regeerakkoord bevestigd dat alle jeugdzorgonderdelen in 2015 gedecentraliseerd worden naar de gemeenten. De nieuwe jeugdwet waarin wordt opgenomen welke verantwoordelijkheden op welke wijze gedecentraliseerd worden is nog in ontwikkeling. De landelijke Transitieagenda heeft eerder de volgende hoofdpunten benoemd: 1. De afspraak dat partijen binnen de bestaande kaders al zoveel mogelijk vooruitlopen op het nieuwe stelsel en dat provincies in toenemende mate gemeenten betrekken bij de beleidsontwikkeling en uitvoering. 2. Gemeenten krijgen grote beleidsvrijheid bij het inrichten van het nieuwe stelsel. De agenda zegt over de bovenlokale samenwerking van gemeenten in het nieuwe stelsel dat deze verplicht wordt voor de jeugdbescherming, jeugdreclassering en wordt geadviseerd voor de zware residentiële zorg en taken van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Gemeenten moeten zelf met voorstellen komen over de bovenlokale samenwerking. Deze moeten een jaar vóór de transitie gereed zijn. Gemeenten zijn vrij te kiezen voor een systeem van subsidiëring of aanbesteding van zorgaanbod. In de concept wetstekst is opgenomen dat JB, JR en AMK bovenlokaal georganiseerd moeten worden. 3. Voor de jeugdbescherming en jeugdreclassering worden specifieke voorwaarden uitgewerkt door Rijk en VNG over o.a. leveringsplicht, bovenlokale samenwerking en kwaliteitseisen aan gemeenten en uitvoerende instellingen. 4. De agenda bepaalt dat er een landelijke transitiecommissie van Rijk, VNG en IPO wordt ingesteld om het proces te monitoren en dat er een ondersteuningsprogramma komt voor gemeenten. De Transitie De transitie betreft de beëindiging van taken en verantwoordelijkheden van provincies en grootstedelijke regio s en de start van de nieuwe taken van de gemeenten en de herinrichting van het jeugdzorg landschap. De stadsregio streeft er naar om de gemeenten zo goed mogelijk te ondersteunen bij hun voorbereidingen. Echter, de stadsregio is ook van mening dat de transitie pas goed kan plaatsvinden als de voorbereidingen op de nieuwe situatie voldoende stevig ter hand zijn genomen en als er waarborgen zijn voor continuïteit van zorg aan kinderen en gezinnen en er zorgvuldig met instellingen wordt omgegaan. Bijzondere aandacht dient daarbij vooral uit te gaan naar het waarborgen dat jeugdigen die het nodig hebben, gebruik kunnen blijven maken van zeer specialistische zorgvormen. De stadsregio streeft er naar om met gemeenten afspraken te maken over het al voor 2015 overdragen van delen van de zorginkoopverantwoordelijkheid voor jeugdzorg. Dit vraagt nadere uitwerking en afstemming met het ministerie van VWS. De stadsregionale aanpak van de transitie wordt uitgewerkt in een transitieplan dat gezamenlijk met de gemeenten is opgesteld. De stadsregio stelt dit transitieplan op en voert het in de beleidsperiode uit in goed overleg met gemeenten en instellingen. In dit transitieplan wordt rekening gehouden met het door de gezamenlijke gemeenten opgestelde programmaplan. In dit programmaplan is uitgewerkt hoe de gemeenten zich voorbereiden op de transitie en de transformatie. De Transformatie De transformatie van de jeugdzorg betreft de herinrichting van het hele brede veld van jeugdzorg. De gemeenten in de stadsregio Rotterdam hebben hiervoor een ontwikkelprogramma opgesteld. De stadsregio wil in de komende jaren zoveel als mogelijk, binnen de haar opgelegde kaders, al medewerking verlenen aan het ontwikkelen van en het tot stand brengen van de transformatie van de jeugdzorg. De transformatie gaat leiden tot veranderingen in de taken van BJZ. De taak om indicaties te stellen zal verdwijnen. Daarnaast zullen taken vanuit de gemeentelijke regierol op een andere plek belegd worden. Het is belangrijk goede afstemming te organiseren tussen alle betrokkenen, zodat op tijd ingespeeld kan worden op de veranderingen en frictiekosten en het risico van verdwijnen van belangrijke ervaring en kennis voorkomen kan worden. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

67 Wat gaan we doen: De stadsregio Rotterdam wil gemeenten actief ondersteunen bij het zorgvuldig voorbereiden van de transitie door middel van het overdragen van kennis, expertise en beleidsinformatie op het gebied van de stadsregionale taken voor de jeugdzorg en door het bevorderen van experimenten ter voorbereiding op transitie en transformatie. De stadsregio doet dit in aansluiting op het regionale programmaplan dat door de gemeenten is vastgesteld. De gemeenten hebben dit ontwikkelprogramma belegd in een structuur van werkgroepen waarin de ontwikkelpunten worden uitgewerkt. De stadsregio zal daar waar het haar activiteiten richting 2015 betreft de aansluiting en samenwerking zoeken met deze ontwikkelstructuur, zodat (informatie)vragen zo adequaat mogelijk bediend kunnen worden. De stadsregio onderscheidt drie actiegebieden waar zij een rol heeft: 1. kennisoverdracht en voorbereiding op de overdracht 2. experimenteerruimte 3. voorbereiding van Bureau Jeugdzorg en instellingen Jeugd- en Opvoedhulp op de toekomst Kennisoverdracht Gemeenten hebben behoefte aan informatie om de overdracht goed voor te bereiden. Het betreft informatie over de huidige werking van het stelsel en de taken die daarin worden uitgevoerd. De stadsregio investeert daarom in kennisdeling tijdens de transitie. Het delen van kennis wordt vraaggericht vormgegeven, om de vragen van gemeenten zo goed mogelijk te beantwoorden. Bureau Jeugdzorg en de J&O s hebben een zelfstandige rol bij het overdragen van kennis aan gemeenten over hun werkzaamheden en expertise. Als onderdeel van de kennisoverdracht heeft de stadsregio de intentie om vooruitlopend op het moment van transitie al een deel van de zorginkooptaken voor 1 januari 2015 aan de gemeenten over te dragen. Dit gebeurt binnen de wettelijke kaders en in overleg met de gemeenten. Daarnaast wordt in afstemming met de gemeenten een transitieplan door de stadsregio opgesteld. Dit plan wordt in de beleidsperiode in goed overleg met gemeenten en instellingen uitgevoerd. Experimenteerruimte De stadsregio wil dat vooruitlopend op de transitie gemeenten en instellingen gebruik maken van de mogelijkheid om te experimenteren. Dit doet de stadsregio door: Het bieden van mogelijkheden aan de gemeenten experimenten uit te voeren in het jeugdzorgbeleid. De stadsregio doet dit door het stimuleren en mogelijk maken van regionale projecten in de vorm van proeftuinen. Het eerder genoemde Jeugdbeschermingsplein is één van deze proeftuinen. Deze projecten worden op verzoek van gemeenten opgezet en door hen uitgevoerd. In de projecten kan BJZ bepaalde taken gaan uitvoeren onder regie van gemeenten. In de experimenten kunnen afspraken worden gemaakt over de rol van BJZ bij de toegang tot geïndiceerde jeugdzorg, waarbij BJZ ook in de experimenten verantwoordelijk is voor veiligheid, risicotaxatie en kennisoverdracht. Het doel hiervan is tweeledig, zowel het versterken van de samenhang tussen provinciaal jeugdbeleid en gemeentelijk jeugdbeleid, als ook het opdoen van ervaring met nieuwe werkwijzen ter voorbereiding op de transitie. Daarnaast beziet de stadsregio op welke wijze zij gemeenten kan stimuleren om de integrale samenwerking in de projecten verder uit te breiden naar sectoren als de jeugd-ggz en de jeugd- LVG. Voorbereiding van Bureau Jeugdzorg en instellingen Jeugd- en Opvoedhulp op de toekomst De transitie in de jeugdzorg heeft voor de jeugdzorginstellingen grote gevolgen. Zij krijgen te maken met nieuwe sturingsrelaties en opdrachtgevers. Zowel voor BJZ als voor de jeugdzorginstellingen geldt dat de ontwikkelingen het essentieel maken dat de instellingen goed weten duidelijk te maken welke specifieke bijdrage in de zorg voor jeugd zij (kunnen) leveren in het gemeentelijke/regionale veld. De transitie en instellingen voor J&O Om tot nieuwe verhoudingen te komen speelt kennis een belangrijke rol. De kennis en expertise van de provinciale jeugdzorginstellingen zijn ook voor een nieuwe vormgeving van de zorg aan jeugd van grote waarde. De stadsregio vindt het belangrijk dat de zorginstellingen hun kennis delen met gemeenten. Dit is essentieel voor hun mogelijke toekomst in het nieuwe stelsel, maar ook voor het borgen van voldoende kwalitatief aanbod na de transitie. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

68 De stadsregio wil de rol en taken van alle jeugdzorginstellingen onder de aandacht van de gemeenten brengen. Daarnaast stimuleert de stadsregio de instellingen voor J&O en BJZ om zorginhoudelijke vernieuwingen door te voeren (zie hoofdstuk 4 voorbereiden op bezuinigingen ). De transitie en BJZ Het bepalen van aard en ernst van de problematiek van kinderen, de risicotaxatie en de crisisdienst behoren tot de toegangstaken van BJZ. BJZ heeft jaarlijks te maken met een fors aantal aanmeldingen. Niet al deze aanmeldingen leiden tot een indicatie voor jeugdzorg of voor de AWBZ. Het vervallen van het wettelijke recht op jeugdzorg op basis van een verplichte indicatie van het BJZ wordt één van de grootste veranderingen in het nieuwe stelsel. Gemeenten zullen hun toegang tot de zorg voor jeugd, waaronder ook de voormalige AWBZ zorg, mogelijk op andere wijze vormgeven. Daarbij zullen de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) en de zorgadvies teams op scholen (ZAT s) een rol gaan spelen. Het is nog niet duidelijk wat de stelselherziening voor de verschillende rollen en taken van BJZ gaat betekenen, omdat gemeenten hun visie nog aan het ontwikkelen zijn in het ontwikkelprogramma. Wel duidelijk is dat veel gaat veranderen. De gemeenten zijn hierbij leidend en de stadsregio faciliterend. BJZ neemt middels zijn schakelfunctie al deel aan CJG s en ZAT s. In de opmaat naar het nieuwe stelsel komt er ruimte om effectief kennis in te zetten en samen te werken om elementen van het nieuwe stelsel uit te proberen. Het waarborgen van de veiligheid van kinderen en de risicotaxatie zijn daarbij essentieel. De kennis en expertise van BJZ zijn voor een nieuwe vormgeving van de zorg aan jeugd van grote waarde. De stadsregio vindt het belangrijk dat BJZ kennis deelt met gemeenten, dit is essentieel voor de toekomst van BJZ in het nieuwe stelsel. De komende jaren gaat BJZ voorsorteren op de veranderingen om ervoor te zorgen dat de kennis van de medewerkers van het BJZ behouden blijft voor de zorg voor jeugdigen. In dit verband zal BJZ deelnemen aan projecten in de regio waarbij (onder voorwaarden) ambulante hulp zonder indicatie kan worden verleend. BJZ is verantwoordelijk voor het onder de aandacht brengen van zijn kennis bij gemeenten. De stadsregio ondersteunt BJZ bij het versterken van verbindingen met het lokale veld en het toekomstige stelsel, zodat tijdig organisatorische veranderingen doorgevoerd kunnen worden. BJZ wordt door de stadsregio verzocht om een ombouwplan op te stellen. Belangrijk is dat voorkomen wordt dat de expertise van BJZ weglekt in deze periode. Het is essentieel dat de deskundigheid van BJZ op het gebied van toegangstaken, Adviesen Meldpunt Kindermishandeling, jeugdbescherming en jeugdreclassering een plek krijgt in het nieuwe stelsel. Tevens wil de stadsregio er voor zorgen dat er geen beslissingen worden genomen die de transitie bemoeilijken of die niet transitieproof zijn. De stadsregio toetst daarom haar beleidsbeslissingen t.a.v. BJZ aan de visie van de gemeenten op het nieuwe stelsel en de wettelijke kaders. Indien nodig neemt de stadsregio maatregelen voor beheersing van (financiële) risico s. Risico s: De transitie van de jeugdzorg biedt veel kansen, maar brengt ook risico s met zich mee. De stadsregio ziet mogelijke financiële risico s, maar ook risico s op het gebied van continuïteit van zorg. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de financiële risico s. Het risico bestaat dat instellingen voor J&O en BJZ zich, bij langdurige onduidelijkheid over vervolgfinanciering vanaf 2015, zullen voorbereiden op deze onzekere situatie. Het is daarom belangrijk dat gemeenten tijdig hun plannen gereed hebben voor herinrichting van het veld en de toekomstige zorginkoop. De gemeenten moeten hier zo tijdig mogelijk afspraken over maken. Acties in 2013: - In kwartaal 1 van 2013 zal de stadsregio haar transitieplan presenteren. Dit plan zal onder meer acties bevatten die te maken hebben met kennisoverdracht, voorbereiding op de implementatie van de gemeentelijke ontwikkelagenda (transitie en transformatie), planning van de praktische overdracht van lopende zaken e.d.. Het plan van aanpak dient aan te sluiten op het implementatieproces van de gemeenten dat wordt ontwikkeld in het programma Decentralisatie. Het transitieplan zal in afstemming met de gemeenten worden opgesteld. - De stadsregio zal in 2013 een plan van aanpak voorbereiden zodat een deel van de zorginkoop voor jeugdzorg over 2014 al bij gemeenten neergelegd kan worden. - De stadsregio zal in 2013 de gemeenten faciliteren met een budget van 1,5 miljoen voor proeftuinen. - De stadsregio zal naast proeftuinen ook andere initiatieven in het kader van de transitie en transformatie voorbereiding ondersteunen. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

69 - Bureau Jeugdzorg zal in kwartaal 1 van 2013 het ombouwplan in verband met de decentralisatie presenteren aan het bestuur van de stadsregio en de gemeenten. Onderdeel van dit plan is onder meer een uitgewerkte strategie om frictiekosten vanwege af te stoten taken te voorkomen. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

70 4. FINANCIEEL KADER Frictiekosten en beheersing Een werkgroep Overgangsmaatregelen van Rijk, VNG en IPO is, als onderdeel van de transitie agenda, bezig met het in beeld brengen van de juridische en financiële facetten van de risico s. De afbouw van de huidige stadsregionale subsidierelaties met BJZ en de instellingen voor J&O brengt belangrijke risico s met zich mee. Het risico bestaat dat zij eventuele kosten van de transitie bij de stadsregio neerleggen. De stadsregio zal de analyse van deze risico s volgen zodat tijdig beheersmaatregelen genomen kunnen worden en er zo minimaal mogelijke financiële risico s gelopen worden. Dit betekent o.a. dat de stadsregio tijdig de aankondiging doet dat de subsidierelaties zullen eindigen. De stadsregio heeft als inzet de gemeenten te waarschuwen om de frictiekosten vanwege de decentralisatie zo beperkt mogelijk te houden. Binnen de stadsregio Rotterdam zijn de samenwerkende gemeenten gezamenlijk financieel verantwoordelijk. De stadsregio adviseert de gemeenten om na te gaan hoe zij zaken op gaan pakken om frictiekosten vanwege de transitie te voorkomen. Samen optrekken in het goed voorbereiden van de transitie is daarin belangrijk. Indien er een frictierekening door de stadsregio wordt ontvangen zal deze over de deelnemende gemeenten van de stadsregio verdeeld worden. Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de positie van BJZ. Een deel van de taken zal verdwijnen of op een andere plek worden neergelegd, bijvoorbeeld bij het CJG. De stadsregio wil met betrokkenen tijdig afstemmen over mogelijke afbouw, zodat voorkomen wordt dat er frictiekosten optreden. Van belang is dat aanwezige kennis en ervaring adequaat wordt gepositioneerd in de nieuwe structuren. Voorbereiden op bezuinigingen In het regeerakkoord is aangekondigd dat er in miljoen extra naast de reeds aangekondigde 80 miljoen van het landelijk brede jeugdzorg budget wordt afgehaald. Vervolgens wordt vanaf 2017 in totaal 450 miljoen (de aangekondigde 300 miljoen en de extra aangekondigde 150 miljoen, in totaal 15% van het totaalbudget jeugdzorg, J-LVB en J-GGZ) bezuinigd. VWS heeft ingaande 2013 een korting van 2,65% aangekondigd, die door de stadsregio is doorvertaald naar de instellingen J&O en BJZ (vrijwillig deel). Ook V&J heeft aangekondigd te gaan bezuinigen op het justitiële deel, deze extra bezuiniging geldt mogelijk vanaf 2014, hierover vindt nog overleg plaats. De stadsregio doet vooruitlopend op de transitie in 2015 aanpassingen in de budgetten voor jeugdzorg, zodat zorgaanbieders voorbereid zijn. In dit kader is door de stadsregio voor 2013 naast de bezuiniging van 2,65% een ombuigingsoperatie van 3% van het budget doorgevoerd, die gericht is op kostenbesparende innovaties, voorsorterend op de decentralisatie. Het vrij te vallen budget wordt daarom in de sector geïnvesteerd in projecten die kostenbesparend, vernieuwend, effectief, efficiënt en toekomstbestendig zijn. De ingediende ombuigingsplannen voor 2013 zijn allen gehonoreerd. Inhoudelijk gaan de plannen om een verschuiving van zorginzet : van achterkant naar voorkant zodat druk op zware zorg vermindert ; van centraal naar wijkgericht zodat kinderen dichterbij huis opgevangen worden ; van residentiele naar ambulante trajecten; van langdurige naar korter durende zorgtrajecten. Naast deze algemene beweging is ook door het verkorten van trajecten in zware zorg een extra uitbreiding in enkele zware plekken gerealiseerd. Door meerdere zorginstellingen wordt samengewerkt met de GGZ en het onderwijs, zowel in het reguliere aanbod als in de ombuigingsprojecten. De stadsregio koerst op een bezuiniging van 6% (inclusief 2,65%) eind 2014 op de Jeugdzorg, zodat in de overdracht naar de gemeenten voorgesorteerd is op de nieuwe situatie vanaf Acties in 2013: - De stadsregio monitort de kostenbesparende effecten van de ombuigingsvoorstellen en bereidt voor 2014 het vervolg op verdere bezuinigingen voor, zodat budgetten van instellingen uitkomen op het verwachte inkomstenniveau per 1 januari Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

71 Begroting 2013 In aparte bijlage opgenomen. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

72 Bijlage 1: resultaten uit het meerjarenbeleidskader Bouwen aan een sterke jeugdzorg Veiligheid staat voorop. - BJZ handelt meldingen bij het AMK af binnen de normtijden. Na melding start het onderzoek binnen 5 dagen en is het binnen 9 weken afgerond. - Tot 2015 is er geen wachtlijst bij het AMK. - Tot 2015 voert BJZ Jeugdbescherming en Jeugdreclassering uit volgens de landelijk vastgestelde normen, kwaliteitseisen en methoden - In 2015 zijn de doorlooptijden voor jeugdbescherming in overeenstemming met de landelijke eisen - Landelijke protocollen die de veiligheid bevorderen zijn ingevoerd door alle partijen. - De werkwijze BB+ wordt uitgevoerd en indien deze effectief blijkt, zal de implementatie breder worden opgepakt door de stadsregio en BJZ. - De aansluiting op het veiligheidsdomein wordt verbeterd en laat een verbetering zien in de kwaliteit van de nazorg na detentie. - Met de CJG s en de partners in de veiligheidsketen worden afspraken gemaakt die leiden tot kennisoverdracht en het versterken van de samenwerking. Een betere afstemming tussen vraag en aanbod van jeugdzorg. - Vanaf 2013 wordt bij de start van elk traject het eindperspectief bepaald. - In 2014 is er een systeem aanwezig dat er voor zorgt dat kinderen sneller door het zorgaanbod heen gaan. - Met de instellingen voor J&O zijn afspraken gemaakt over innovatie van de zorginhoud en efficiëntere werkprocessen/ketenlogistiek waardoor meer kinderen zorg ontvangen. - Er wordt zoveel mogelijk zorg ingezet binnen de landelijke norm van 9 weken na indicatie. - Kinderen met een crisisbesluit van BJZ worden altijd binnen 24 uur geholpen. - BJZ en J&O zorgen dat er geen kinderen onverantwoord wachten. - Kinderen die langer dan 9 weken wachten krijgen altijd een zorgaanbod. - Percentage indicatiestelling binnen 77 dagen: minimaal 90% tot en met Gemiddeld aantal dagen doorlooptijd van aanmelding naar indicatiestelling: maximaal 60 tot en met In 2013 wordt de doelgroep voor Stut en steun kwalitatief en kwantitatief onderzocht zal er een aanpak staan voor Stut en steun. - Er is een passend en gevarieerd aanbod aan pleegzorg en gezinshuizen. - Indien netwerkpleegzorg wordt ingezet werken BJZ en instellingen voor J&O conform het landelijke protocol netwerkpleegzorg. - Bij eventuele inzet van niet erkende particuliere zorgaanbieders is goedkeuring van de stadsregio verkregen en is het landelijk vastgestelde protocol toegepast. - De stadsregio zal in uitzonderlijke gevallen indien nodig op basis van met zorginstellingen afgesproken voorwaarden buitenregionale plaatsingen toestaan en bekostigen en stelt overige provincies en regio s in staat in de stadsregionale capaciteit te plaatsen, als dit nodig is voor het kind. Plaatsingen vanuit de rest van NL gaan tegen betaling van de kostprijs van de opvangplek. Wanneer een provincie de 10% regeling nog hanteert kan zonder kosten geplaatst worden. De zorginstelling declareert de zorgkosten bij de vragende partij. - Ten aanzien van de jeugdzorgplus zal de stadsregio toezien op het in stand houden van voldoende aanbod dat zoveel mogelijk in de eigen regio geboden wordt. De stadsregio zal zich actief inzetten voor de ontwikkeling van de trajectaanpak. Tijdig kwalitatief goede zorg: een efficiënte en effectieve uitvoering van de jeugdzorg. - Bij elk zorgtraject wordt vanaf 2013 bij de start het perspectief van de zorg bepaald. - Het mobiliseren van de eigen kracht en netwerk van het gezin is in 2015 onderdeel van elk traject. - In 2014 is het concept van generalistische zorgverlener ontwikkeld en in de praktijk getoetst. - In 2014 heeft de stadsregio inzicht in de effectiviteit van zorg op zorgprogrammaniveau. - In 2014 zijn de elementen in de professionaliseringsagenda die golden voor deze periode uitgevoerd. - Er wordt een toename van het effect van de jeugdzorg gemeten. Dit doen we door nadrukkelijker te sturen op afname van problematiek. Een norm zal hiervoor nog vastgesteld worden tot Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

73 Een betere samenwerking met de ketenpartners en doorlopende zorg. - Met gemeenten worden afspraken gemaakt over het versterken van de ketenzorg. In 2014 is de samenwerking zodanig verbeterd dat sneller opgeschaald en afgeschaald kan worden. Er is dan een effectieve ketensamenwerking van preventie tot nazorg. - De stadsregio wil met gemeenten afspraken maken zodat de aansluiting tussen het preventief jeugdbeleid en het stadsregionaal jeugdzorgbeleid, onder meer door het geven van advies en deskundigheidsbevordering, verbeterd wordt. - De stadsregio gaat met gemeenten in gesprek om de overdracht tussen jeugdzorg en volwassenzorg te verbeteren. Door de jeugdzorginstellingen wordt toepassing van de ZRM als instrument om zorgvraag in beeld te brengen getoetst. In 2014 zijn hierover afspraken gemaakt. - BJZ gaat zich regionaal organiseren om de samenwerking met en in het lokale domein te versterken. - De stadsregio streeft ernaar om in 2013 met zorgverzekeraars en zorgkantoor een samenwerking aan te gaan, zodat de inkoop van integrale trajectzorg wordt bevorderd. Voorsorteren op de toekomst - De overgangsdatum is tijdig bepaald, zodat gemeenten en stadsregio zich goed op de transitie kunnen voorbereiden. - De stadsregio heeft met de gemeenten afspraken gemaakt over de voorbereiding en uitvoering van de transitie en die afspraken zijn uitgevoerd. Hierbij hoort het overdragen van kennis van de huidige stadsregionale jeugdzorg, methodieken voor eigen kracht en het onder de aandacht brengen van de rol va BJZ en de stadsregionale jeugdzorg aanbieders. - De stadsregio heeft gemeenten in staat gesteld om experimenten uit te voeren ter voorbereiding op de transitie. De experimenten zijn uitgevoerd en beoordeeld. - Een gedeeltelijke overdracht van de inkoop verantwoordelijkheid van de stadsregio voor 2015 is gerealiseerd. - Bestaande expertise van BJZ en de jeugdzorgaanbieders wordt zoveel mogelijk benut in het nieuwe stelsel. - Er zijn overgangsmaatregelen voor de met de transitie samenhangende risico s en de beheersing daarvan. Het gaat dan onder meer om de continuïteit van zorg voor jeugdigen die voor de transitie een indicatiebesluit voor jeugdzorg hebben gekregen en het tijdig beëindigen van de subsidierelaties met de instellingen voor J&O in de regio en BJZ. - Er zijn zo minimaal mogelijk financiële gevolgen van de transitie voor de stadsregio doordat tijdig maatregelen zijn getroffen dan wel dat het Rijk kosten op zicht neemt die te maken hebben met de overgang. Frictiekosten risico s en beheersing - Risico s van de transitie zijn geïnventariseerd en maatregelen voor beheersing ervan zijn genomen. Hiervoor wordt een plan van aanpak opgesteld en uitgevoerd. - Beleidsbeslissingen t.a.v. BJZ en J&O zijn getoetst aan het transitieplan en aan de visie van de gemeenten. - Er is geen subsidierelatie aangegaan met nieuwe instellingen. - De subsidierelatie met de instellingen voor J&O en BJZ zijn beëindigd op de wettelijk bepaalde datum. Ontwerp Uitvoeringsprogramma 2013, versie 3 december

74 A Inrichting activiteitenverslag en inzet van middelen (artikel 32, tweede lid, onder a, b en c van de Wet op de Jeugdzorg) Bijlage 2 A I De stichting, die een bureau jeugdzorg in stand houdt geheel vrijwiliig subsidieverlening t-/-2 subsidieverlening t-1 begrote subsidie t prijs per eenheid hoeveelheid subsidiebedrag prijs per eenheid hoeveelheid subsidiebedrag prijs per eenheid hoeveelheid subsidiebedrag voorlopige voogdij Overige voogdij Voogdij (Voorlopig+ overig) (v)ots<1jaar OTS overig samenloop civiel/straf samenloop civiel/straf nieuw Reguliere Jeugdreclassering GMB Begeleiding GBM Advies centrale overhead financiele taken en KR pleegzorg ITB harde kern ITB Criem STP Casusoverleg Scholingskosten Projectleiders totaal Justitie taken indicatiestelling advies- en meldpunt kindermishandeling amk onderzoeken amk consultatie casemanagement consultatie / deskundigheidsbevordering voorl. vzn niet-geindiceerde ambulante zorg kindertelefoon gedragswetenschappers bij BJZ Overig totaal VWS taken totaal taken bureau jeugdzorg clientenvertrouwenspersoon BJZ experimenten steunfuncties totaal overige posten totaal subsidie bureau jeugdzorg II Zorgaanbod subsidieverlening t-/-2 subsidieverlening t-1 begrote subsidie t dag en nachthulp pleegzorg dagbehandeling Decentralisatie Jeugdzorgaanbod LWI Buitenregionaal totaal verblijf jeugdhulp (ambulant) totaal jeugdhulp provinciale clientenorganisatie clientenvertrouwenspersoon voor zorgaanbieders experimenten steunfuncties Voorbereiding decentralisatie brede jeugdzorg Apparaatslasten Terugbetaling kasritmeverschuiving totaal overige posten totaal subsidies zorgaanbod Steller Karin Boom Functie Controller Stadsregionale Jeugdzorg Datum 8 november 2012

75 Overleg: Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg Datum vergadering: 13 december 2012 Agendapunt.: 16 Onderwerp: Eindrapportage werkgroepen decentralisatie Op 16 februari 2012 heeft u het programmaplan decentralisatie jeugdzorg vastgesteld. Het programma had tot doel om gedurende het jaar 2012 gezamenlijk een aantal opgaven voor de toekomst van de jeugdzorg onder regie van de gemeenten, uit te werken en te verdiepen. In de PHO-vergadering van 4 oktober bent u geïnformeerd over de voortgang van de drie werkgroepen. De werkgroepen leveren met de voor u liggende rapporten hun eindproduct op. Bijgevoegd: 1. oplegmemo bij de 3 eindrapporten 2. eindrapport werkgroep Signalering, Diagnosestelling en Zorgtoeleiding 3. eindrapport werkgroep Sturing & Financiering (+ samenvatting) 4. eindrapport werkgroep Jeugdbescherming & Jeugdreclassering 5. samenvatting eindrapport werkgroep JB&JR Gevraagde beslissing: 1. besluiten de drie eindrapporten als kaderstellende documenten nader uit te werken op zowel lokaal en regionaal niveau. 2. besluiten het gemeentelijk jeugdzorgstelsel verder uit te werken langs de contouren zoals geschetst in het rapport van de werkgroep SDZ. 3. besluiten dat alle gemeenten in het samenwerkingsverband 1 zich inspannen om een sterke pedagogische civil society vorm te geven in de eigen gemeente. 4. besluiten dat alle gemeenten in het samenwerkingsverband ervoor zorgen dat inwoners met nietalledaagse problemen op het gebied van opvoeden en opgroeien een beroep kunnen doen op een gezinsgeneralist. Besluiten om gezamenlijk de rol en de bevoegdheden van de gezinsgeneralist uit te werken. 5. besluiten om gezamenlijk toe te werken naar een implementatieplan met als voorlopig uitgangspunt dat we gezamenlijk de exclusieve voorzieningen en de jeugdbescherming en jeugdreclassering inkopen vanaf 1 januari besluiten opdracht te geven om een concrete invulling te geven aan de begrippen inclusieve en exclusieve voorzieningen zowel zorginhoudelijk als op de consequenties voor de zorginkoop (regionaal, subregionaal of lokaal). 7. besluiten de drie opties voor de gezamenlijke inkoop (t.w. de Verrekenmethode en de Vlaktaxmethode en de Verzekeringsmethode) nader uit te werken en door te rekenen per gemeente. 1 Met dit samenwerkingsverband worden de samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam Rijnmond bedoeld. eindrapportage werkgroepen decentralisatie / Boukje Huisman / 10 december 2012 blad 1

76 8. besluiten om opdracht te geven om een voorstel te doen voor één set van sturingsindicatoren die voor de regio als gezamenlijke minimale set van indicatoren kan gelden. 9. opdracht geven voor het schrijven van een implementatieplan in verbinding met het transitieplan van de stadsregio in het eerste kwartaal 2013, gericht op besluitvorming in de gemeenteraden. 10. voorstellen aan het DB van de stadsregio om de resterende middelen van het programma 2012 (ad ,-) over te hevelen naar het jaar 2013 en in te zetten voor het programma gedurende het jaar besluiten in de komende maanden een programmagestuurde proeftuin te ontwerpen in samenspraak met de zorgaanbieders en een voorstel hiertoe (inclusief een businesscase) voor te leggen aan het PHOjz. Verdere procedure: Met het opleveren van de resultaten van de werkgroepen is de ontwikkelfase van het programma in principe afgerond. Belangrijke mijlpalen in de komende maanden zijn de bespreking van het uiteindelijke wetsvoorstel in het Kabinet (naar verwachting in maart/april 2013) en de oplevering van het verdeelmodel (februari 2013). Voor de regio is daarnaast de oplevering van het startfoto onderzoek in februari 2013 van cruciaal belang. Het besluit van het PHO op bovengenoemde voorstellen wordt uitgewerkt in een implementatieplan dat we in de vergadering van 19 april 2013 aan u willen voorleggen. Na besluitvorming op 19 april start de implementatiefase. De personele en financiële consequenties worden meegenomen in het implementatieplan en zijn op dat moment onderdeel van de besluitvorming. Belangrijke aandachtspunten zie bijgevoegde oplegmemo Communicatie/voorlichtingsaspecten: Op dit moment niet, volgt na besluitvorming over implementatieplan. eindrapportage werkgroepen decentralisatie / Boukje Huisman / 10 december 2012 blad 2

77 agendapunt 16 bijlage 1 Inleiding Het uitwerken van de in het programmaplan genoemde opgaven is gebeurd in drie werkgroepen, de werkgroep Sturing en Financiering, de werkgroep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en de werkgroep Signalering, Diagnosestelling en Zorgtoeleiding en in diverse werkateliers. De werkgroepen zijn in de afgelopen maanden bijna wekelijks bij elkaar geweest en hebben bij het opstellen van het advies nauwe contacten onderhouden met de leden van de andere werkgroepen en met vertegenwoordigers van de zorgaanbieders. De zorgaanbieders (professionals) zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van het advies of hebben in de laatste fase commentaar geleverd op het geheel. De resultaten van deze drie werkgroepen in de vorm van drie beleidsrapporten liggen nu voor ter bespreking. Ondanks het feit dat professionals uit allerlei organisaties betrokken zijn geweest bij het opstellen van het advies zijn de voor u liggende beleidsrapporten beleidsmatige exercities. Naast deze theoretische, beleidsmatige exercities zijn er ook een zestal proeftuinen gestart in het afgelopen jaar. De input van deze proeftuinen is van groot belang om de adviezen te toetsen aan de praktijk. Het resultaat van deze toets moet een concreet en goed onderbouwd ontwerp opleveren wat we vanaf de zomer 2013 kunnen implementeren in de praktijk. We hebben daarvoor de opbrengsten en kennis vanuit de proeftuinen nodig. De eerste winst van dit proces is dat er door de gemeenten veel kennis is opgedaan op het brede terrein van de jeugdzorg. De inzet in het programma heeft de ambtelijke vertegenwoordigers van de gemeenten veel tijd en inzet gekost maar de opgedane kennis levert winst op bij de uitwerking van de adviezen op het eigen lokale niveau. Halverwege het jaar zijn de collega s van de stadsregio die op dit moment de inkoop doen van de jeugdzorg, aangeschoven bij de werkgroepen. Vanuit hun overdragende taak hebben ze hun kennis gedeeld met de werkgroepleden. De input afkomstig uit de werkgroepen nemen zij op hun beurt weer mee bij het schrijven van hun eigen transitieplan. In de rapporten leest u de zoektocht naar de balans tussen enerzijds de lokale beleidsvrijheid en lokale invulling en anderzijds de invulling van de gezamenlijke verantwoordelijkheid. Deze zoektocht kwam uiteraard het meest pregnant naar voren in de werkgroep Signalering, Diagnosestelling en Zorgtoeleiding. Het thema van deze werkgroep raakt het meest aan het lokale domein. Gemeenten willen ruimte voor lokale invulling zodat relaties gelegd kunnen worden met andere beleidsterreinen. Tegelijkertijd geven professionals uit het veld aan behoefte te hebben aan zoveel mogelijk uniforme uitwerking van de kaders die nu zijn vastgelegd door deze werkgroep. De zoektocht tussen maatwerk en uniformiteit heeft met name in deze werkgroep de discussie beheerst. De werkgroep Sturing en Financiering liep in de uitwerking van de opgaven aan tegen het feit dat een fors aantal gemeenten (nog) niet een duidelijke visie op sturing heeft. Dit werkte remmend in het proces en bij het maken van keuzes. Het gaat een stap te ver om te stellen dat een overeenkomstige sturingsvisie een noodzakelijke voorwaarde is voor een goede samenwerking tussen gemeenten maar een gedeelde visie bevordert de samenwerking wel. Een heldere visie op de sturing en de rol van de lokale overheid is daarnaast noodzakelijk om het gesprek met de aanbieders aan te kunnen gaan. Door het hoge tempo waarin er gewerkt moest worden, zijn er ook onderwerpen blijven liggen. In het programmaplan waren maandelijkse werkateliers voorzien waarin de verdieping plaats had moeten vinden over een aantal thema s die niet in één van de werkgroepen waren belegd. Al snel bleek dat iedereen z n handen vol had aan het werk in de werkgroepen. Voor de werkgroep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering gold daarbij dat de werkgroepleden zich moesten verdiepen in een voor hen 1

78 geheel nieuw onderwerp, dit kostte extra tijd. Na de zomer zijn er wel een aantal gezamenlijke vergaderingen en werkateliers georganiseerd om de samenhang tussen de werkgroepen te waarborgen. Een thema als bijvoorbeeld de jeugd-ggz en j-lvb is nog onderbelicht gebleven, dit moet in 2013 nog verder opgepakt worden. Voor de werkgroep JB/JR gold daarnaast dat op dit moment nog onduidelijk is hoeveel beleidsvrijheid gemeenten hebben t.a.v. deze beide vormen van jeugdhulp. In de concept wettekst die nu voorligt lijkt de gemeentelijke beleidsvrijheid zeer beperkt te zijn. De rapporten die nu voorliggen zijn kaderstellende documenten voor de verdere samenwerking en de uitwerking in de eigen gemeente. Het zijn geen vrijblijvende adviezen maar richtinggevende documenten voor het komende jaar, voor zowel de samenwerking op regionaal niveau als de invulling van de lokale agenda. Op regionaal niveau moeten deze drie rapporten nu geconcretiseerd worden tot één ontwerp dat vanaf het tweede kwartaal 2013 geïmplementeerd kan worden. Sturingsvisie De werkgroep Sturing en Financiering had als opdracht het ontwikkelen van een gezamenlijke sturingsvisie. Ze hebben hiervoor het model van Simon Sinek gebruikt waarbij een onderscheid wordt gemaakt in het waarom, het hoe en het wat. In het programmaplan was reeds de wens neergelegd om te gaan sturen op resultaat in termen van maatschappelijk effect. We willen integraal sturen en via onze sturing een transformatie in de jeugdhulp bewerkstelligen. Dat kan alleen als de sturing meer faciliterend wordt, waarbij er ruimte ontstaat voor de professional en de burger. Tegelijkertijd moet er voldoende grip blijven voor de overheid om te sturen op resultaten en de effecten van de inspanningen van de aanbieders van voorzieningen. In het kort: we willen sturen op maatschappelijke effecten en faciliterend zijn in de interactie tussen burgers en instellingen. Wij adviseren u om opdracht te geven om een voorstel te maken voor één set van sturings-indicatoren die voor de regio als gezamenlijke minimale set van indicatoren kan gelden. De redenen om een minimale set van indicatoren op te stellen zijn: o een set van regionale sturingselementen maakt samenwerking tussen gemeenten makkelijker; o uniforme sturingselementen schept helderheid voor de aanbieders en hierdoor kunnen gemeenten vergelijkingen maken op de resultaten die aanbieders boeken; o één set sturingselementen maakt dat gemeenten van elkaar kunnen leren over de lokale aanpak van sturing en financiering. In eerste instantie ligt de focus op het ontwikkelen van sturingsindicatoren voor de exclusieve voorzieningen. Op langere termijn kan bezien worden of deze ook nuttig zijn voor de inclusieve voorzieningen. Deze regionale sturingsindicatoren kunnen altijd worden uitgebreid met lokale sturingsindicatoren. Contouren van het nieuwe jeugdzorgstelsel Uitgangspunt voor alle adviezen is het functioneel ontwerp zoals dit is geformuleerd in het advies van de werkgroep SDZ. Leidende en onderscheidende principes in dit ontwerp zijn: vrij toegankelijke en niet vrij toegankelijke jeugdhulp, collectieve en individuele voorzieningen en inclusieve en exclusieve voorzieningen. De laatste 2 termen behoeven enige toelichting: inclusieve voorzieningen zijn voorzieningen in de eigen omgeving van het kind, de hulp wordt geboden in de vertrouwde omgeving van het kind. Exclusieve jeugdhulp is de hulp waarbij het kind uit de vertrouwde omgeving wordt gehaald. De gezinsgeneralist is de centrale figuur in het functioneel ontwerp, de spin in het web. De gezinsgeneralist is een breed en domein overstijgende jeugdprofessional die gezinnen in hun eigen omgeving ondersteunt bij het oplossen van niet-alledaagse vraagstukken. De gezinsgeneralist is geen nieuw beroep maar een nieuwe rol waarin de bestaande jeugdprofessionals zich kunnen specialiseren. Landelijk wordt het competentieprofiel van deze gezinsgeneralist verder uitgewerkt. 2

79 diagnostisch team pedagogische civil society collectieve voorzieningen gezinsgeneralist inclusieve individuele voorzieningen exclusieve individuele voorzieningen 80% jeugdbescherming jeugdreclassering opschalen afschalen 15% 5% Het adagium bij dit functioneel ontwerp is opschalen waar het moet en afschalen zodra het kan. De hulp zal steeds gericht moeten zijn op het versterken van de eigen kracht en het zelfoplossend vermogen van het gezin. Dit geldt voor alle domeinen van het geheel. De cultuuromslag zit in het feit dat het geen losstaande domeinen of voorzieningen zijn maar een geheel waarin de verschillende functionaliteiten werken aan hetzelfde, namelijk het versterken van de eigen regie van het gezin. Zoals gezegd, de gezinsgeneralist is hierin de centrale figuur. Jeugdbescherming en Jeugdreclassering zijn onderdeel van het geheel, zijn tijdelijk van aard en moeten bijdragen aan de centrale doelstellingen in het ene plan van de ene regisseur. De werkgroep adviseert om de kwaliteitseisen en prestatie-indicatoren vanuit de landelijke kaders te operationaliseren op maat van de eigen lokale situatie. Op deze manier is er sprake van hoogwaardige JB/JR en wordt recht gedaan aan de inbedding van deze instrumenten in het geheel. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het geheel van dit ontwerp. Welke vormen van samenwerking er ook wordt bedacht, de gemeenten blijven zelf verantwoordelijk voor de jeugdzorg. Als we dus nadenken over samenwerking in de regio hebben we het over samenwerking in het delen van kennis, gezamenlijke inkoop van voorzieningen, afstemmen van verantwoordingseisen aan aanbieders, afstemmen van kwaliteitscriteria etc. De verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg kan niet 3

80 worden overgeheveld, wel kan er gezocht worden naar een efficiënte manier van organiseren en inkopen. Voor het regionale samenwerkingsverband is de cruciale vraag op welke onderdelen in dit functioneel ontwerp samenwerking een meerwaarde heeft vanuit het oogpunt van efficiency. In de drie rapporten worden hier suggesties voor gedaan. In eerste instantie lijkt het logisch om de knip te leggen tussen de inclusieve en exclusieve voorzieningen. De voorzieningen waarbij het kind uit de eigen vertrouwde omgeving wordt gehaald zijn per definitie zware vormen van jeugdhulp, in een relatief beperkte omvang met over het algemeen een hoog kostenplaatje. Gezamenlijk optrekken bij de inkoop van dergelijke vormen van jeugdhulp is (mits efficiënt georganiseerd) kostenbesparend. Het voorstel is dan ook om in elk geval de exclusieve voorzieningen en de jeugdbescherming en de jeugdreclassering gezamenlijk in te gaan kopen op regionaal niveau. De voorzieningen in het domein van de inclusieve jeugdhulp horen thuis in het lokale veld, die gaan we niet op regionaal niveau inkopen. Dat neemt niet weg dat er bijvoorbeeld gezamenlijk afspraken gemaakt zouden kunnen worden, bijvoorbeeld over een vast uurtarief of over de verantwoordingssystematiek. Gemeenten kopen deze inclusieve voorzieningen voor een deel in bij dezelfde aanbieders, afstemming hierbij is wenselijk. Ook om hiermee bureaucratische belasting voor de organisaties te verminderen. Om de stap te kunnen maken naar implementatie moeten het ontwerp verder uitgewerkt worden, de invulling van de verschillende rollen en functies is nog onvoldoende scherp. Voor een groot deel zal deze uitwerking op lokaal niveau moeten plaatsvinden. We kunnen daarbij gebruik maken van hetgeen landelijk wordt ontwikkeld door bijvoorbeeld de kennisinstituten en het Rijk. De kennis die opgedaan wordt in de proeftuinen bijvoorbeeld als het gaat om de inrichting van de wijkteams helpt bij de nadere invulling. Ook bij de uitwerking van de lokale opgave is het efficiënt en zinvol om kennis en kunde met elkaar te delen. Uiteraard kunnen er daarna andere keuzes gemaakt worden op lokaal niveau, bijvoorbeeld als het gaat om de inbedding van de gezinsgeneralist in de wijk. Varianten voor de inkoop op bovenlokaal niveau Er zijn meerdere mogelijkheden voor de inkoop van de exclusieve voorzieningen op regionaal niveau: Verzekeringssystematiek Vlaktax-systematiek Verrekeningssystematiek Verzekeringsystematiek Bij het eerste model betaalt iedere gemeenten een 'verzekeringspremie' aan een centrale partij/kassier. Hiermee verzekert de gemeente zich voor het hebben van capaciteit van de nader te bepalen exclusieve jeugdzorgvoorzieningen. Het risico bestaat dat gemeenten te weinig preventieve zorg organiseren en teveel gebruik maken van deze zorgvormen omdat ze er toch voor verzekerd zijn. Dat kunnen we opvangen door een 'no-claim' in te bouwen. Vlaktax-systematiek Het tweede model gaat uit van verrekening over een aantal jaren. Gemeenten worden aangeslagen op de gemiddelde verwachte zorggebruik en dragen bij aan een centrale kas. De bijdrage is op basis van historisch gemiddeld gebruik. Voorwaarde voor deze systematiek is dat de regio een behoorlijke omvang moet hebben. Door het gebruik over een aantal jaren te spreiden vang je individuele schommelingen op. Wanneer er geld over blijft kan dat in de reserves blijven en mogelijk leiden tot een lagere afdracht per gemeente, of ingezet worden voor innovatie bij deze vormen van jeugdzorg. Verrekeningsystematiek Het derde model gaat uit van verrekening op basis van feitelijk gebruik van voorzieningen uit een bepaalde gemeente (op basis van voor- of nacalculatie). In het geval van voorcalculatie ligt het risico bij de gezamenlijke gemeenten in het geval van nacalculatie is de fluctuatie in gebruik voor rekening en risico van de individuele gemeente. Met aanbieders kun je ook in dit model afspraken maken over lokaal maatwerk. Wil je het gebruik van voorzieningen onderling met elkaar kunnen vergelijken, moet je ook in dit model afspraken maken over de toegang van de exclusieve voorzieningen. 4

81 Voorgesteld wordt om de drie systemen in de komende maanden te onderzoeken en uit te werken. De reden dat deze systemen nog niet verder uitgewerkt zijn, is dat er op dit moment relevante informatie (zoals de definitieve wettekst en de uitkomsten van het startfoto-onderzoek) mist. Deze informatie is nodig om een goede keuze voor de inkoop van exclusieve voorzieningen op regionaal niveau te maken en de consequenties te kunnen doorrekenen per gemeenten. Bij deze uitwerking moet gekeken worden naar aspecten als solidariteit, financiële risico s voor individuele gemeenten, beschikbaarheid van de benodigde voorzieningen, efficiëntie (voorkomen van leegstand van bedden bijvoorbeeld), keuzevrijheid van de burger, marktordening, risico s voor de aanbieders, risico op frictiekosten en administratieve lasten. De werkgroep JB/JR doet ons nog een vierde mogelijkheid aan de hand, namelijk inkoop via een coöperatievorm waarbij gemeenten als lid mede-eigenaar zijn van het geheel, de coöperatie. Op dit moment lijkt dit een te vergaande stap in de samenwerking mede omdat de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg sowieso bij de individuele gemeenten blijft liggen. De winst van samenwerken ligt in een efficiënt inkoopbeleid, dat kan ook in een minder vergaand samenwerkingsmodel gerealiseerd worden. Transitie en transformatie Na oplevering van de eindrapporten van de werkgroepen gaat het programma richting implementatiefase: 1. De transitie: toewerken naar de overname van de jeugdhulp per met doelstellingen die bereikbaar zijn in de tijdsspanne die ons rest tot januari Doelstellingen in de trant van continuïteit van zorg, voorkomen en/of beperken van frictiekosten. Hiervoor wordt een implementatieplan geschreven. 2. De transformatie: Samen met de aanbieders van jeugdhulpvoorzieningen ontwikkelen we een programmagestuurde proeftuin waarin we het geheel van het stelsel vast uitproberen in een laboratoriumsetting. Het is goed deze beide sporen uit elkaar te houden en goed te formuleren wat er nodig is om beide sporen goed te bewandelen. Tot nu toe zijn deze beide opgaven (transitie en transformatie) erg met elkaar verweven geweest. Het is goed om nu te focussen op wat echt vereist is en gerealiseerd moet zijn in januari Transitie: het implementatieplan Het eerste spoor werken we de komende maanden uit tot een implementatieplan. Dit implementatieplan geeft gemeenten helderheid voor het vormgeven van hun eigen, lokale beleid en de implementatie daarvan. Om te komen tot een concreet implementatieplan moeten er nog een aantel stappen gezet worden. De focus ligt daarbij op het ontwikkelen van inkoopmodellen voor de exclusieve jeugdhulp maar er zijn daarnaast ook nog een aantal meer inhoudelijke thema s die moeten worden uitgediept. Die liggen vooral op het terrein van de aansluiting tussen het lokale (subregionale) en het regionale veld, bijvoorbeeld het thema diagnosestelling en zorgtoeleiding, de rol van de gezinsgeneralist bij de inzet van voorzieningen uit het domein van de exclusieve zorg, de verbinding tussen het CJG en het veiligheidshuis, de afschaling van exclusieve zorg richting het lokale veld en de j-ggz en LVB. Verder moet er uitgezocht worden welke schaalgrootte gewenst en doelmatig is voor het AMK ( ASHG) en het crisisinterventieteam. Outline implementatieplan Inleiding Stand van zaken wetgeving en ontwikkeling verdeelmodel Consequenties hiervan voor de gezamenlijke inzet Doelstellingen jeugdhulp in regionaal verband Doelstellingen jeugdhulp 2015 smart geformuleerd Sturingsindicatoren en normen Het nieuwe stelsel 5

82 Schets van de compartimenten met voorzieningen en de werkwijze van zowel opschalen als afschalen Concrete invulling van de jeugdhulp in de domeinen inclusieve en exclusieve voorzieningen Beschrijving van de rollen en functies Inbedding van de opbrengsten van de proeftuinen Veranderstrategie naar nieuwe rollen en functies (in samenspraak met Stadsregio) Plaats van het AMK (ASHG) en crisisinterventieteam in het stelsel (niveau van organiseren) Regionale organisatie en bekostigingssystematiek Inrichting regionale inkooporganisatie/ gezamenlijke infrastructuur Keuze voor bekostigingsmodellen Monitoring Overdracht taken vanuit de Stadsregio Wie stuurt het transitieproces en bewaakt de doelstellingen bij de transitie (continuïteit van zorg en beperken/voorkomen frictiekosten bijvoorbeeld) Overdracht taken BJZ en consequenties voor de organisatie BJZ Proeftuin/laboratorium Samen met zorgaanbieders een laboratorium opzetten conform het nieuwe stelsel en experimenteren met nieuwe werkwijzen. Planning 2013 en 2014 en 2015 Afspraken omtrent samenwerking 2013: implementeren nieuwe inkooporganisatie en samenwerkingsstructuur zowel op bestuurlijk als ambtelijk niveau, eind 2013 beleidsplan, inkoopplan en bestuurlijke structuur gereed 2014 offreren, contracteren en voorbereiden uitvoering, nulmeting uitvoeren Inrichting projectstructuur Organisatie, bestuurlijke structuur en opdrachtgeversrol Financiële middelen programma en ambtelijke inzet vanuit de gemeenten De tranformatie: programmagestuurde proeftuin Voor de transformatie kiezen we het spoor van een programmagestuurde proeftuin. Deze moet in samenspraak met het veld gestalte krijgen. Gemeenten en zorgaanbieders moeten hierin samen optrekken. We ontwikkelen een proeftuin in een laboratoriumsetting waarin geëxperimenteerd wordt met nieuwe werkwijzen alsof de nieuwe situatie al een feit is, we al leven in het jaar In de komende maanden moeten de contouren van deze proeftuin, dit laboratorium uitgewerkt worden in samenspraak met de zorgaanbieders. Het ligt voor de hand om deze proeftuin te situeren in de regio NWN omdat in deze subregio nog geen pilots of proeftuinen draaien. Lopende het implementatieproces moeten de lessen van deze proeftuin worden meegenomen. In de werkgroepen zijn een aantal witte vlekken benoemd die in elk geval opgepakt moeten worden in dit laboratorium. Witte vlekken rond thema s als vraaggericht werken, de doorontwikkeling van de rol van de gezinsgeneralist, de samenhang met andere vormen van ondersteuning zoals schuldhulp en Wmo-voorzieningen, de overgang van 18- naar 18+, de verbinding tussen voorzieningen jeugdhulp en de leerplicht, de inbedding van relatief zware vormen van jeugdhulp in de wijk en de samenwerking en relatie met de huisarts in het kader van de j-ggz en LVB. Het voorstel is om vanuit het programma een projectleider opdracht te geven deze thema s in samenspraak met de zorgaanbieders vorm te geven in een concreet plan van aanpak voor een proeftuin. Dit plan van aanpak moet voor de zomer van 2013 gereed zijn. Doordat de begrotingen van de reeds lopende proeftuinen voor het jaar 2013 naar beneden zijn bijgesteld, is voor deze programmagestuurde proeftuin ,- beschikbaar in het jaar Vanuit de begroting van de stadsregio is ook voor het jaar 2014 weer een bedrag van 1,5 mln euro beschikbaar. De 6

83 praktijkgestuurde proeftuinen zijn dan beëindigd, alle middelen kunnen dan aangewend worden voor deze programmagestuurde proeftuin. Financiële uitputting programma 2012 Het programma 2012 is gefinancierd met gelden uit de RAS-middelen en transitiemiddelen vanuit de regiogemeenten en Stadsregio. Begroot Verplicht p.p. Prognose Inkomsten: Bijdrage Rijk transititie jeugdzorg voor Stadsregio's Bijdragen 50% vanuit de regiogemeenten Toezegging vanuit RAS Totaal inkomstenkant Uitgaven: Programmamanager/coördinator Werkateliers + werkbijeenkomsten Signalering, Diagnose en Zorgtoeleiding Jeugdreclassering en jeugdbescherming Sturing & Financiën Totaal uitgavenkant Inkomsten - Uitgaven Aan het eind van het jaar resteert een bedrag van ,-. Het voorstel is om deze middelen mee te nemen naar het jaar 2013 als dekking voor de programmakosten gedurende het jaar Een voorstel hiervoor wordt voorgelegd aan het DB van de stadsregio. Gelet op de financiële stand van zaken wordt op dit moment geen nieuw voorstel voor gezamenlijke inzet van transitiemiddelen 2013 gedaan. Het is mogelijk dat dit wel aan de orde komt bij de vaststelling van het implementatieplan. Uiteraard hangt de financiële inzet samen met de keuzes die dan gemaakt worden Organisatie van het programma in de komende maanden Tijdens het PHO van 4 oktober is door de portefeuillehouders de wens uitgesproken om te onderzoeken hoe gedurende het jaar 2013 het eigenaarschap van de regiogemeenten voor het programma behouden kan blijven met minder inzet van ambtelijke capaciteit. Met name de inzet in de drie werkgroepen heeft veel ambtelijke capaciteit gekost. Toch willen we voorstellen om de werkgroep Sturing & Financiering nog drie maanden te continueren. De werkgroep krijgt dan voor de komende maanden de opdracht mee om inkoopmodellen voor de exclusieve jeugdhulp te onderzoeken en voorstellen te doen voor besluitvorming hierover in april Omdat er in de werkgroep JB/JR veel kennis is opgedaan over deze beide vormen van jeugdhulp willen we iemand vanuit deze werkgroep toevoegen aan de werkgroep Sturing & Financiering. Om het implementatieplan voor te bereiden en te schrijven stellen we voor een ambtelijke kerngroep in te richten met vertegenwoordigers uit de subregio s die de opdracht krijgt om het implementatieplan te schrijven en hun bevindingen in maandelijkse werkateliers te delen met de andere regiogemeenten. De programmacoördinator treedt op als trekker van deze implementatiewerkgroep. De subregio s zijn zelf verantwoordelijk voor de bezetting van deze beide werkgroepen. Op deze manier wordt de ambtelijke inzet verminderd maar wel efficiënt ingezet en blijven tegelijkertijd alle gemeenten maximaal betrokken. 7

84 Het financiële plaatje voor de komende maanden ziet er dan als volgt uit: Uitgaven: Programmamanager/coördinator Werkateliers + werkbijeenkomsten Ondersteuning implementatiewerkgroep Signalering, Diagnose en Zorgtoeleiding - Jeugdreclassering en jeugdbescherming - Sturing & Financiering Onvoorzien Totaal uitgaven In het implementatieplan worden voorstellen gedaan voor de programma-inrichting in de implementatiefase. Daarbij kan het restant van het budget voor het 2013 als eerste financieringsbron benut worden. Voor eventuele aanvullende financiering worden voorstellen gedaan in het implementatieplan. Concrete planning voor de komende maanden De werkgroep implementatieplan en de werkgroep Sturing & Financiering komt tweewekelijks bij elkaar. Per bijeenkomst moet rekening worden gehouden met een tijdsbeslag van ong. 3,5 uur. Voor een subregio komt de totale ambtelijke inzet voor deze beide werkgroepen daarmee op 14 uur per maand. Daarnaast wordt er maandelijks een werkatelier georganiseerd en komt de bestuurlijke werkgroep bij elkaar om de voortgang te volgen en te bespreken. Tijdens de PHO-vergadering van 21 februari 2013 wordt gerapporteerd over de voortgang aan de overige portefeuillehouders. Tijdens de uitwerking worden op ad hoc basis contacten gelegd met de professionals uit het veld om input op te halen voor de te kiezen weg. Voorafgaand aan de bespreking van het implementatieplan in het PHO in april, wordt een aparte sessie belegd met de bestuurders van de zorgaanbieders om het implementatieplan gezamenlijk te bespreken. Het implementatieplan wordt na bespreking in het PHO formeel aangeboden aan het DB van de Stadsregio. 8

85 Behorend bij agendapunt 16 PHOjz Samenwerkende gemeenten regio Rotterdam Werkgroep signalering, diagnosestelling en zorgtoeleiding Einddocument fase 2 Versie: 15 november 2012 Status: definitief Projectleider: A.J. Houtman Auteur: P. van der Wekken

86 Inhoud 1. Inleiding 3 2. De contouren van het nieuwe jeugdhulpstelsel Functioneel model en visie Jeugdigen voelen zich geborgen De gemeente organiseert collectieve voorzieningen De gezinsgeneralist analyseert en biedt hulp Individuele hulp is inclusief waar het kan en exclusief waar het moet Tot slot Doelstellingen Signalering Algemene uitgangspunten Knelpunten binnen het huidige stelsel Doelstelling Uitwerking Zorgtoeleiding Algemene uitgangspunten Knelpunten binnen het huidige stelsel Doelstelling Uitwerking Uniform werkproces Mandaat Diagnosestelling Algemene uitgangspunten Knelpunten in het huidige stelsel Doelstelling Uitwerking Zorgcoördinatie Algemene uitgangspunten Knelpunten in het huidige stelsel Doelstelling Uitwerking Tot slot 20 Lijst van afkortingen 22 2

87 1. Inleiding Naar verwachting zal op 1 januari 2015 de gehele jeugdzorg gedecentraliseerd worden naar de gemeenten. Ook in het regeerakkoord Bruggen slaan wordt onderschreven dat de decentralisatie alle vormen van jeugdzorg zal omvatten: de jeugdzorg die nu een verantwoordelijkheid is van de provincie, de gesloten jeugdzorg onder regie van Volksgezondheid Welzijn en Sport, de jeugd-ggz die onder de ZVW valt, de zorg voor lichtverstandelijk gehandicapten jongeren op basis van de AWBZ en de jeugdbescherming en jeugdreclassering van Veiligheid en Justitie. Visiematig en budgettair wordt daar het volgende aan toegevoegd: Ouders zijn er voor verantwoordelijk hun kinderen veilig en gezond te laten opgroeien. Wanneer de ontwikkeling van kinderen ernstig in gevaar komt, moet de overheid tijdig ingrijpen. Dat is in het verleden ondanks toenemende budgetten niet altijd gebeurd. De jeugdzorg zal daarom de komende jaren sterk worden verbeterd. Tegelijkertijd zullen de fors gestegen uitgaven voor jeugdzorg en geestelijke gezondheidszorg voor de jeugd worden teruggebracht. In de afgelopen periode heeft de werkgroep Signalering, Diagnosestelling en Zorgtoeleiding, op basis van het programmaplan Decentralisatie jeugdzorg van de samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam, gewerkt aan een advies aan de individuele gemeenten over de wijze waarop de gemeenten signalering, diagnosestelling en zorgtoeleiding binnen de jeugdzorg kunnen inbedden vanaf Door de werkgroep is hier het onderwerp zorgcoördinatie nog aan toegevoegd. Het nu voorliggende stuk is het resultaat van een intensief samenwerkingsproces tussen de gemeenten en moet gezien worden als een kaderstellend document dat ideeën en handvatten biedt voor de individuele gemeenten. Uitgangspunt hierbij is dat de doorontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) en daarmee samenhangend de decentralisatie jeugdzorg lokaal ingekleurd zal moeten worden. Inpassen van de jeugdzorg als geheel vraagt namelijk om lokaal maatwerk. Dit maatwerk hangt namelijk ook af van de wijze waarop individuele gemeenten invulling geven aan de overige uitdagingen op het gebied van het sociaal domein en hoe het op dit moment georganiseerd is. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de lokale invulling van het LZN / LTHG / GOSA / DOSA en het Veiligheidshuis. De uitkomsten van de werkgroep zijn in de eerste plaats een theoretisch advies aan individuele gemeenten, omdat als gevolg van het startmoment van de verschillende proeftuinen hieruit nog geen uitkomsten beschikbaar zijn. Essentieel is om de ervaringen die in de praktijk worden opgedaan een plek te geven in de verdere uitwerking, zoals deze hier worden gepresenteerd. Voor 2013 is dit een van de aandachtspunten. Ten behoeve van de regionale en lokale besluitvorming zal dit advies in een overkoepelende notitie van het programmateam worden geïntegreerd met de adviezen van de werkgroepen Sturing en Financiering en Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Leeswijzer In het tweede hoofdstuk wordt het functioneel ontwerp van het nieuwe jeugdhulpstelsel gepresenteerd, zoals de samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam dat hebben ontwikkeld. Dit wordt toegelicht aan de hand van een gezamenlijke visie op dit stelsel en daarvan afgeleide kerndoelstellingen voor het te voeren beleid. Hierbij wordt ook kort aandacht besteed aan de raakpunten met de overige ontwikkelingen binnen het gemeentelijke sociale domein. In afwijking van het programmaplan is besloten geen uitgewerkte competentieprofielen op te stellen voor de rollen die jeugdprofessionals in het nieuwe stelsel gaan vervullen. Naar verwachting zal op korte termijn een landelijk opgesteld profiel verschijnen en het lijkt wenselijk hierbij aan te sluiten. 3

88 Bovendien volgt uit dit advies dat de invulling van de verschillende rollen op functieniveau binnen het nieuwe jeugdhulpstelsel primair een lokale aangelegenheid is. In het derde hoofdstuk ligt de nadruk op de verschillende aspecten van signalering, waaronder het onderscheid tussen professionele en niet-professionele signalering. Dit hoofdstuk is voornamelijk bedoeld om uitgangspunten en handvatten te bieden aan de verschillende gemeenten om binnen de lokale context vorm te geven aan signalering. Toeleiding naar hulp (hoofdstuk 4) wordt ten dele bepaald door de lokale voorzieningen en zal daarom mede ingegeven moeten zijn door de wijze waarop er binnen het lokale veld gewerkt wordt. Wel is het mogelijk in algemene zin de uitgangspunten te formuleren en een beeld te geven hoe de stip aan de horizon er wat betreft de werkgroep idealiter uit zou moeten zien. In het vijfde hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de diagnosestelling en de daaraan verbonden probleemanalyse. Toeleiding en diagnosestelling zijn nauw met elkaar verbonden en voor beide geldt dat de verdere invulling van deze onderdelen mede afhankelijk is van de uitkomsten van de werkgroep Sturing & Financiering. De mate van onderlinge solidariteit zal van invloed zijn op de benodigde afstemming. Zorgcoördinatie (hoofdstuk 6) is een begrip waar in de afgelopen jaren al veel afspraken over zijn gemaakt in het kader van Ieder Kind Wint. Deze uitgangspunten zullen in de komende jaren echter een steeds bredere uitwerking moeten krijgen. Tot slot zal in het zevende hoofdstuk stilgestaan worden bij de ontwikkelingen voor 2013, de bestaande witte vlekken en de verschillende lokale en regionale opgaven die de werkgroep onderscheidt. 4

89 2. De contouren van het nieuwe jeugdhulpstelsel Samenwerken aan de decentralisatie van de jeugdzorg begint met een gezamenlijke visie op dit thema. Alle betrokkenen zijn het er over eens dat de jeugdketen op dit moment nog niet naar behoren functioneert. De decentralisatie zal daarom gepaard gaan met beleidswijzigingen die gewenste veranderingen stimuleren. Het nieuwe jeugdhulpstelsel dat hier op termijn uit voortvloeit, wordt in dit hoofdstuk beschreven alsof het al werkelijkheid is. Als eerste presenteren we het functioneel model, dat het beoogde nieuwe stelsel grafisch weergeeft. Vervolgens wordt dit model stap voor stap uitgewerkt en vertaald in een aantal kerndoelstellingen voor het te voeren beleid. klankbordteam diagnostisch team pedagogische civil society collectieve voorzieningen gezinsgeneralist inclusieve individuele voorzieningen exclusieve individuele voorzieningen 80% jeugdbescherming jeugdreclassering opschalen afschalen 15% 5% Figuur 1: het functioneel model voor het nieuwe jeugdhulpstelsel 5

90 2.1 Functioneel model en visie Het functioneel model in figuur 1 verbeeldt de visie van de samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam op het nieuwe jeugdhulpstelsel. We lichten dit model punt voor punt toe Jeugdigen voelen zich geborgen in het gezin en in de pedagogische civil society Wellicht het belangrijkste fundament voor het nieuwe stelsel is dat de dagelijkse leefomgeving van gezinnen functioneert als een pedagogische civil society 1. Kinderen en jongeren ervaren dat alle volwassenen in hun omgeving zich verantwoordelijk voelen voor hun ontwikkeling. Ze groeien op in een veilige en kansrijke omgeving, waar ze zich op een positieve manier gezien weten. Bron: De basis van opvoeding en ontwikkeling, Hans Meij/Nederlands jeugdinstituut, maart Dit begrip is door het Nederlands jeugdinstituut omschreven als: gemeenschappelijke activiteiten van burgers rondom het grootbrengen van kinderen. 6

91 Kinderen en jongeren dragen hier zelf aan bij door zich normaal te gedragen en hun kansen te benutten. Zoals het overzicht hiernaast laat zien, is normaal gedrag niet hetzelfde als probleemloos gedrag. De uitdagingen waarvoor opvoeders zich gesteld zien, moeten echter binnen redelijke grenzen liggen 2. We duiden dergelijke uitdagingen aan als alledaagse problemen. De derde kolom van figuur 1 geeft daarvan een aantal voorbeelden. De basis voor een normale situatie wordt gelegd in het gezin. Ouders zijn zich ervan bewust dat zij eerstverantwoordelijk zijn voor de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen. Zij weten wat op een bepaalde leeftijd normaal gedrag is voor een kind en wat als een alledaags probleem mag worden beschouwd. Zij stellen zich open voor praktische hulp en advies uit hun omgeving en weten waar ze terecht kunnen voor professionele ondersteuning bij niet-alledaagse problemen. Voorbeelden van de niet-alledaagse problemen zijn te vinden in de meest rechtse kolom van figuur 1 (ernstige problemen). Bij alledaagse vraagstukken rondom de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van kinderen vinden gezinnen in hun directe leefomgeving steun bij familie, vrienden, buren, verenigingen, geloofsgemeenschappen en andere sociale verbanden. Daarnaast kunnen zij een beroep doen op de expertise van professionals die verbonden zijn aan voorzieningen waar gezinnen regelmatig gebruik van maken. Er kan dan onder meer worden gedacht aan gastouders, medewerkers van kinderdagverblijven en peuterspeelzalen, leerkrachten en jongerenwerkers. Deze professionals staan dicht bij het gezin en weten vanuit hun achtergrond en ervaring veel over de ontwikkeling en opvoeding van kinderen. In afwijking van de definitie van het Nederlands jeugdinstituut (zie voetnoot 1) zien we hen daarom als een integraal onderdeel van de pedagogische civil society. Pedagogische civil society Het geheel aan inspanningen voor het veilig en kansrijk opgroeien van jeugdigen door: a. burgers die op enigerlei wijze verbonden zijn met het gezin waar de jeugdige deel van uitmaakt; b. professionals die met jeugdigen werken, maar niet (primair) vanuit een hulpverlenende rol of een focus op jeugdgezondheidszorg, zoals medewerkers kinderopvang, leerkrachten en jongerenwerkers. Met betrekking tot de rol van de pedagogische civil society in het nieuwe jeugdhulpstelsel verbinden de samenwerkende gemeenten zich aan de volgende opdracht: alle gemeenten binnen het samenwerkingsverband spannen zich in om een sterke pedagogische civil society vorm te geven, naar keuze op het schaalniveau van kern, wijk of buurt. Zij stemmen hun aanpak af op de uitgangssituatie ter plaatse, bijvoorbeeld de mate van sociale cohesie en de voorzieningenstructuur De gemeente organiseert collectieve voorzieningen In aanvulling op de ondersteuning door de pedagogische civil society organiseren gemeenten een aantal basisvoorzieningen. Meestal zijn deze gebundeld in het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). In een aantal gevallen is er een directe verbinding met het onderwijs. Kenmerkend voor deze 2 Deze uitspraken hebben primair betrekking op gezonde kinderen, waarvoor geldt dat eventuele ontwikkel- of gedragsproblemen samenhangen met de context waarbinnen ze opgroeien. In het geval van aangeboren beperkingen kan het raadzaam zijn om de verwachtingen omtrent normaal gedrag daar op af te stemmen, al geldt ook voor deze kinderen dat zij zo gewoon mogelijk moeten kunnen opgroeien.. 7

92 basisvoorzieningen is het collectieve karakter. Alle inwoners van de gemeente die tot de doelgroep behoren, kunnen er vrij en meestal kosteloos gebruik van maken. Voorbeelden van collectieve voorzieningen voor jeugdigen en ouders zijn: de jeugdgezondheidszorg, de interne zorgstructuur op school, het Algemeen Maatschappelijk Werk, voorlichting, cursussen en trainingen. Ook de algemene informatie- en adviesfunctie van het CJG kan tot de collectieve voorzieningen worden gerekend. Collectieve voorziening Elke vorm van professionele begeleiding bij de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van jeugdigen die vrij toegankelijk is voor de doelgroep, die per afzonderlijke voorziening kan verschillen. De tegenhanger van collectieve voorzieningen zijn individuele voorzieningen. In paragraaf komen we daar nog op terug. Individuele voorziening Elke vorm van professionele jeugdhulp die niet vrij toegankelijk is, maar op individuele basis wordt ingezet voor cliënten die hier zelf gebruik van willen maken en dit naar het oordeel van een bevoegde professional nodig hebben. Met betrekking tot collectieve voorzieningen in het nieuwe jeugdhulpstelsel verbinden de samenwerkende gemeenten zich aan de volgende opdracht: het aanbod van collectieve voorzieningen wordt op lokaal niveau vormgegeven. De gemeente zorgt er voor dat dit aanbod enerzijds complementair is aan de inspanningen van de pedagogische civil society en anderzijds voorkomt dat er bij alledaagse problemen een beroep wordt gedaan op individuele voorzieningen. We gaan ervan uit dat 80% van alle vraagstukken rondom opvoeden en opgroeien kan worden afgehandeld met informele ondersteuning uit de pedagogische civil society en collectieve voorzieningen. Maar omdat deze processen (juist vanwege het informele karakter) meestal niet worden vastgelegd, zal het niet mogelijk zijn om feitelijk vast te stellen of deze veronderstelling klopt De gezinsgeneralist analyseert signalen van niet-alledaagse problematiek en biedt hulp Vraagstukken die niet (afdoende) kunnen worden opgelost met informele hulp uit de pedagogische civil society en inzet van collectieve voorzieningen, overstijgen het alledaagse. In de terminologie van figuur 1 gaat het dan om ernstige problemen. Naar verwachting zal dit bij ongeveer 20% van alle hulpvragen aan de orde zijn. Natuurlijk kunnen jeugdigen en ouders zelf professionele hulp zoeken bij niet-alledaagse problemen. Sommige gezinnen zullen hun problemen echter nog niet onderkennen, zich ervoor schamen of niet weten bij wie ze terecht kunnen voor hulp. Dan is het van belang dat mensen in de omgeving van het gezin over de juiste grondhouding (het willen zien) en vaardigheden (het kunnen zien) beschikken om dit tijdig te signaleren. Degenen die signaleren weten vervolgens ook hoe zij dit signaal kunnen doorgeleiden, zodat het kan worden omgezet in adequate hulp. De signaleerder blijft bij dit proces betrokken op een manier die past bij zijn of haar rol en bij de (veiligheids)situatie rondom het betrokken gezin. Het onderwerp signalering wordt uitgebreider besproken in hoofdstuk 3. Hulpvragen en signalen over niet-alledaagse problemen worden integraal geanalyseerd door de gezinsgeneralist. Op diens rol gaan we in de volgende hoofdstukken nog wat dieper in. De 8

93 gezinsgeneralist werkt zoveel mogelijk samen met het betrokken gezin, dat uiteindelijk het laatste woord heeft over de in te zetten ondersteuning. De probleemanalyse is bedoeld om helder te krijgen wat er precies aan de hand is en welke hulpvraag daar eventueel bij past. Hierbij kan desgewenst worden teruggevallen op de expertise van een diagnostisch team, dat geïntegreerd is in een breder samengesteld klankbordteam. Dit onderdeel van het jeugdhulpstelsel wordt uitgebreider besproken in hoofdstuk 5. De analyse wordt zorgvuldig uitgevoerd, zonder het probleem groter te maken dan het is. Wanneer oorzaak en mogelijke oplossingen duidelijk zijn, wordt zo snel mogelijk tot actie overgegaan. Gezinsgeneralist Een breed georiënteerde en domein overstijgend werkende jeugdprofessional, die gezinnen in hun eigen omgeving ondersteunt bij het oplossen van niet-alledaagse vraagstukken m.b.t. de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van kinderen en jongeren. Op grond van de probleemanalyse kan de generalist tot de conclusie komen dat het gezin met wat extra hulp zelf in staat zal zijn om het vraagstuk op te lossen. De ondersteuning zal dan gericht zijn op het versterken van de eigen kracht van het gezin, door het aanleren van nieuwe vaardigheden en het inschakelen van het netwerk rondom het gezin. Deze vormen van hulp zal de gezinsgeneralist meestal zelf kunnen bieden. Hiermee wordt bevorderd dat het gezin snel geholpen wordt door een vertrouwd gezicht. In een beperkt aantal gevallen (ongeveer 5% van het totale aantal vrijwillige hulpvragen) zal specialistische hulp nodig zijn om het probleem op te lossen of hanteerbaar te maken. De gezinsgeneralist vraagt dan één of meer gespecialiseerde professionals om aan te schuiven. Deze formulering drukt uit dat de inzet van specialisten geen vervanging is voor andere vormen van hulpverlening, maar een (noodzakelijke) aanvulling hierop. In dit proces blijft de gezinsgeneralist de spin in het web, die de verschillende vormen van hulpverlening coördineert en het eerste aanspreekpunt vormt voor het gezin. De gezinsgeneralist geeft hiermee invulling aan het principe: één gezin, één plan, één regisseur. Als algemene ondergrens voor inzet van een gezinsgeneralist geldt dat er sprake moet (lijken te) zijn van niet-alledaagse problematiek, zoals beschreven in de rechterkolom van figuur 1 op pagina 4. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan een lichte verstandelijke beperking, een psychiatrisch probleem, een gedragsstoornis, een verslaving of delinquent gedrag. Als bovengrens geldt dat het betrokken gezin bereid moet zijn om jeugdhulp te aanvaarden. Als dat niet het geval is (en de generalist het gezin ook niet heeft kunnen overtuigen), zijn andere actoren aan zet. Dat geldt ook als de veiligheid van het kind en/of de hulpverlener in het gezin niet gewaarborgd is. In dergelijke situaties moet de gezinsgeneralist snel kunnen opschalen naar organisaties die gespecialiseerd zijn in bemoeizorg, crisisinterventie, kindermishandeling, beschermingsmaatregelen en handhaving van de openbare orde. Binnen de hier geschetste bandbreedte kunnen gemeenten individueel bepalen hoe zij het concept gezinsgeneralist verder invullen. Op lokaal niveau kan bijvoorbeeld de vraag worden beantwoord of de generalist zich moet beperken tot ondersteuning van multiprobleemgezinnen, of dat deze ook een rol kan spelen bij de toeleiding naar specialistische hulp bij zwaardere enkelvoudige problematiek. Van belang is dat gezinsgeneralist in beginsel geen nieuw beroep is, maar een nieuwe rol waarin ervaren jeugdprofessionals zich verder kunnen ontwikkelen. Hoe dit in de praktijk vorm krijgt, is mede afhankelijk van lokale keuzes en de verwachte caseload. Dit kan dus per gemeente verschillen. 9

94 Met betrekking tot het concept gezinsgeneralist verbinden de samenwerkende gemeenten zich aan de volgende opdracht: de gemeenten binnen het samenwerkingsverband zorgen ervoor dat inwoners met niet-alledaagse problemen op het gebied van opvoeden en opgroeien dicht bij huis een beroep kunnen doen op een gezinsgeneralist. Elke gemeente werkt dit verder naar eigen inzicht uit Individuele hulp is inclusief waar het kan en exclusief waar het moet Het oplossen of beheersbaar maken van niet-alledaagse problemen vraagt om een (deels) individuele aanpak die ruimte biedt voor maatwerk, en daarmee om inzet van individuele voorzieningen. We maken hierbij onderscheid tussen inclusieve en exclusieve voorzieningen. Wanneer de hulp wordt geboden in de dagelijkse leefomgeving van het gezin, spreken we van een inclusieve individuele voorziening. De hulpverlener participeert dan actief in het gezin en/of het ondersteuningsnetwerk daar omheen. Hij of zij komt letterlijk bij de mensen thuis, op de school van het kind of in een andere vertrouwde omgeving. Daar ontmoet de hulpverlener familieleden, buren, vrijwilligers, docenten en andere direct bij het gezin betrokken burgers en professionals. De hulpverlener krijgt zo een scherper beeld van de situatie en kan daardoor zelf ook effectiever zijn. Om die reden verdient inclusieve hulp de voorkeur boven hulpverlening van achter het bureau. Voorbeelden van inclusieve voorzieningen zijn gezinscoaching en netwerkpleegzorg. Inclusieve individuele voorziening Elke vorm van niet vrij toegankelijke jeugdhulp waarbij de hulpverlener participeert in het dagelijks leven van het gezin en thuis, op school of in een andere vertrouwde omgeving ondersteuning biedt. Hoewel we nadrukkelijk streven naar meer inclusieve jeugdhulp, zal dit niet in alle gevallen haalbaar zijn. Inzet van exclusieve jeugdhulp blijft aan de orde als de veiligheid van het kind in het geding is, of als de behandeling dermate intensief of specialistisch is dat deze om organisatorische redenen gekoppeld moet worden aan (deeltijd)verblijf op een locatie van de zorgaanbieder. Dat neemt niet weg dat exclusieve behandeling in principe een ongewenste situatie is, die zo snel mogelijk weer moet worden genormaliseerd. De term exclusief duidt er in dit geval dan ook niet alleen op dat een kind of jongere uit zijn vertrouwde omgeving wordt gehaald, maar ook dat de toegang tot dergelijke voorzieningen zal worden beperkt tot jeugdigen die het écht nodig hebben. Uiteraard moeten inhoudelijke overwegingen hierbij leidend zijn en dient het belang van de jeugdige voorop te staan. Vandaar dat van zorgtoeleiders zal worden gevraagd om de inzet van exclusieve zorg zorgvuldig te motiveren. Het onderwerp zorgtoeleiding wordt uitgebreider besproken in hoofdstuk 4. Exclusieve individuele voorziening Elke vorm van niet vrij toegankelijke jeugdhulp die niet verweven is met het dagelijks leven van het gezin en geboden wordt in een omgeving die voor één of meer gezinsleden (aanvankelijk) niet vertrouwd voelt. In de praktijk zal er overigens vaak sprake zijn van een combinatie van inclusieve en exclusieve voorzieningen. Eén of meer kinderen uit het gezin gaan naar een dagbesteding, of verblijven (tijdelijk) in een residentiële voorziening of pleeggezin buiten het eigen netwerk. Tegelijkertijd worden de achterblijvers in de thuissituatie begeleid. 10

95 De gewenste verschuiving van exclusieve naar inclusieve jeugdhulp roept praktische vragen op, zoals: wie beslist welke zorg wordt ingezet? In hoeverre wil de gemeente hierbij een actieve rol spelen? En op welk schaalniveau kan dit het beste worden georganiseerd? Deze vragen behoren tot het aandachtsgebied van de werkgroep Sturing en Financiering en worden daarom hier niet verder uitgewerkt. Dat geldt ook voor de laatste stap in het functioneel model, die door de werkgroep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering zal worden ingevuld Tot slot Tot slot merken we op dat het functioneel model hier is beschreven als een afdaling naar steeds zwaardere voorzieningen. Dit beeld doet niet helemaal recht aan de beoogde werkelijkheid, waarin exclusieve individuele voorzieningen beschikbaar blijven voor jeugdigen die het echt nodig hebben, maar de uitdaging zal zijn om er zo min mogelijk gebruik van te maken. Waar mogelijk worden gezinnen adequaat ondersteund in hun eigen omgeving. Deze hulp zal steeds gericht zijn op het versterken van de eigen kracht van het gezin. Hulpverleners maken zichzelf zo snel mogelijk overbodig, zonder hierbij het doel van de hulpverlening voorbij te schieten. Alleen door in een vroeg stadium resultaten te boeken en te verankeren, kan worden voorkomen dat problematiek escaleert en uiteindelijk het omgekeerde wordt bereikt van wat wordt beoogd, namelijk dat jeugdigen alsnog in exclusieve voorzieningen terecht te komen omdat er te lang is aangemodderd. Door steeds flexibel in te spelen op de situatie, op te schalen waar het moet en af te schalen waar het kan, wordt voor iedere cliënt uiteindelijk een persoonlijk optimum bereikt tussen ondersteuning en draagkracht. 2.2 Doelstellingen Gemeenten bemoeien zich niet zomaar met jeugdhulpverlening. Het gevoerde beleid dient een oplossing te bieden voor maatschappelijke vraagstukken rondom opvoeden en opgroeien. Het nieuwe jeugdhulpstelsel dat de komende jaren tot ontwikkeling zal komen, is daarvoor het voertuig. Langs deze weg willen de samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam de volgende kerndoelstellingen realiseren: 1. Zoveel mogelijk kinderen groeien kansrijk en veilig op, ontwikkelen hun talenten en participeren naar vermogen in de samenleving. Binnen het eigen gezin wordt hiervoor een sterke basis gelegd. 2. In de directe leefomgeving van gezinnen (buurt, wijk, kern, (deel)gemeente) komt een pedagogische civil society tot ontwikkeling, die effectieve ondersteuning biedt bij alledaagse vraagstukken rondom de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van jeugdigen. 3. Bij niet-alledaagse problemen krijgen jeugdigen en hun ouders zo snel mogelijk de professionele hulp die ze nodig hebben. Waar mogelijk wordt deze verleend door de gezinsgeneralist, waar nodig schuiven specialisten aan. 4. Hulpverleners participeren zoveel mogelijk in het dagelijks leven van het gezin. Behandeling en opvang buiten deze setting vindt alleen plaats als de problematiek en/of de veiligheidssituatie dat nadrukkelijk vereisen. 5. Tijdige en adequate signalering van (dreigende) problemen zorgt er voor dat in de meeste gevallen kan worden volstaan met preventieve interventies en inclusieve vormen van professionele hulp. Het gebruik van exclusieve en gedwongen vormen van jeugdhulp neemt daardoor af. 6. Jeugdhulpverlening is goed afgestemd met andere interventies in of rondom het gezin op het gebied van veiligheid, (passend) onderwijs, werk en inkomen, maatschappelijke ondersteuning, (jeugd)gezondheidszorg en wonen. De werkgroep Sturing en Financiering ontwikkelt indicatoren en normen waarmee gemeenten de voortgang bij de realisatie van deze kerndoelstellingen kunnen meten Beide werkgroepen hebben dit onderling afgestemd. 11

96 In de volgende hoofdstukken passen we deze algemene uitgangspunten toe op de specifieke aandachtsgebieden van de werkgroep SDZ, namelijk signalering, diagnosestelling, zorgtoeleiding en zorgcoördinatie. 3. Signalering Bij signaleren gaat het om het waarnemen van een (mogelijk) zorgwekkende situatie. Deze waarneming wordt vervolgens vertaald in handelingen die er op gericht zijn om passende hulp op gang te brengen. 3.1 Algemene uitgangspunten Adequaat signaleren vraagt enige kennis van het gedrag van kinderen en jongeren. Eerder is immers al aangegeven dat lastig gedrag niet in alle gevallen als zorgwekkend bestempeld hoeft te worden. Daarnaast is basale kennis van voorzieningen en procedures nodig om het signaal op de juiste manier door te kunnen geleiden. Tot slot mag signaleren er niet automatisch toe leiden dat anderen verantwoordelijk worden gesteld voor de oplossing van het probleem. Van burgers en professionals die een zorgwekkende situatie signaleren, wordt verwacht dat zij bereid zijn om in eerste instantie zelf het gesprek hierover aan te gaan met het betrokken gezin 3. Dat vereist enige vaardigheid in het voeren van moeilijke gesprekken. Ook bij eventuele vervolgacties blijft de signaleerder betrokken op een manier die past bij zijn of haar rol. Wanneer het signaal afkomstig is van de buren, wordt deze betrokkenheid dus op een andere manier vormgegeven dan wanneer het signaal is afgegeven door de intern begeleider op school. 3.2 Knelpunten binnen het huidige stelsel Omstreeks 2006 werd geconcludeerd dat signalering in de regio Rotterdam niet altijd leidde tot de juiste acties. Daarnaast waren risicofactoren onvoldoende in beeld, was er sprake van een beperkte informatie-uitwisseling en werd er onvoldoende samengewerkt. In het kader van Ieder Kind Wint zijn hierop de afgelopen jaren al gerichte acties ondernomen 4. Hét signaleringsinstrument in de regio Rotterdam is SISA. In dit systeem worden uiteenlopende aanwijzingen voor problemen bij jeugdigen gebundeld. Bij twee of meer signalen over dezelfde jeugdige brengt het systeem een match tot stand tussen de personen die deze signalen hebben afgegeven, zodat zij samen aan een plan van aanpak kunnen werken. Hiermee vervult SISA in de regio Rotterdam de functie van verwijsindex volgens de Wet op de jeugdzorg. Alle partijen uit de jeugdketen hebben het regionale SISA-convenant ondertekend. Desondanks wordt SISA in de praktijk nog onvoldoende gebruikt, evenals de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld. Dit blijkt ondermeer uit een recente audit naar SISA en de meldcode 5. De oorzaak van de onderbenutting van SISA ligt waarschijnlijk niet in het systeem zelf, maar in de acceptatie van het systeem door gebruikers. Over het algemeen zien professionals de meerwaarde van SISA (nog) niet in. Op de achtergrond speelt mee dat er vanuit de lokale samenleving vaak nog onvoldoende steun wordt geboden aan ouders en kinderen bij alledaagse opvoedproblemen. Het lokale veld is cruciaal voor het signaleren van zorgwekkende situaties: wanneer dit goed functioneert, zou escalatie van aanvankelijk kleine problemen kunnen worden voorkomen en zou het beroep op zwaardere vormen van jeugdhulp kunnen worden beperkt. Uit deze knelpuntenanalyse zijn drie randvoorwaarden af te leiden voor succesvol signaleren: 3 De veiligheidssituatie rondom het gezin kan reden zijn om hiervan af te zien en het signaal versneld op te schalen. 4 Bron: IKW beleidsagenda Bron: brief van wethouder H.M. de Jonge van de gemeente Rotterdam aan een tweetal raadscommissies, d.d. 21 augustus

97 1. betrokkenen beschikken over de vereiste kennis en vaardigheden om te signaleren; 2. betrokkenen zijn bereid om te signaleren; 3. de pedagogische civil society functioneert goed, zodat kinderen en jongeren (ook) buiten het eigen gezin letterlijk en figuurlijk gezien worden. 3.3 Doelstelling Met betrekking tot signaleren streven de samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam daarom de volgende doelstelling na: In de dagelijkse leefomgeving van gezinnen is een pedagogische civil society tot ontwikkeling gekomen. Jeugdigen ervaren dat alle volwassenen in hun omgeving zich verantwoordelijk voelen voor hun ontwikkeling. Ze groeien veilig en kansrijk op. Alledaagse problemen worden binnen deze context opgelost. Professionals die in hun beroepspraktijk met jeugdigen en/of hun ouders te maken hebben, beschikken over de juiste grondhouding en de benodigde vaardigheden om niet-alledaagse problemen tijdig te signaleren. 3.4 Uitwerking Iedereen die met jeugdigen en ouders te maken heeft, kan signaleren. Aan professionals worden hierbij wel hogere eisen gesteld dan aan burgers. Voor burgers is het voldoende als zij weten waar ze terecht kunnen voor informatie en advies over hun zorgen. Van professionals wordt verwacht dat zij SISA en het stappenplan van de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld gebruiken, in overeenstemming met de afspraken voor hun organisatie. De gemeente maakt dit mogelijk door een vast punt in te stellen waar signalen kunnen worden afgegeven en door voorlichting te geven over (de meerwaarde van) het gebruik van signaleringsinstrumenten. Intervisie is een vast onderdeel van de beroepsuitoefening en stimuleert het onderling leren. Het scheppen van randvoorwaarden voor succesvol signaleren is een lokale verantwoordelijkheid. Op regionaal niveau wordt een handreiking ontwikkeld die de (deel)gemeenten hierbij ondersteunt. 13

98 4. Zorgtoeleiding Signalen over zorgwekkende situaties of een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouders kunnen aanleiding geven tot het doen van nader onderzoek. In hoofdstuk 2 is aangegeven dat de gezinsgeneralist hierbij een centrale rol speelt. De probleemanalyse, die door of onder leiding van de generalist wordt uitgevoerd, kan uitwijzen dat inzet van (specialistische) individuele voorzieningen gewenst is. Wanneer het betrokken gezin deze conclusie deelt, zal de generalist de jeugdige en/of andere gezinsleden begeleiden naar de juiste vorm van ondersteuning 6. Dit proces wordt zorgtoeleiding genoemd. In dit hoofdstuk wordt uitsluitend ingegaan op vrijwillige zorgtoeleiding, die aan de orde is als de betrokkenen (eventueel na te zijn overtuigd door de gezinsgeneralist) uit zichzelf gemotiveerd zijn om hulp te accepteren en problemen op te lossen. Zorgtoeleiding in het gedwongen kader wordt op een later moment uitgewerkt aan de hand van de bevindingen van de werkgroep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. 4.1 Algemene uitgangspunten Wanneer jeugdigen en ouders niet de juiste hulp krijgen, worden hun problemen niet opgelost en kan de relatie met de hulpverlening verstoord raken. Er ontstaat wantrouwen, waardoor de betreffende gezinnen in de toekomst (nog) moeilijker bereikbaar worden voor hulp die zij mogelijk nodig hebben. Daarnaast legt niet-adequate jeugdhulp onnodig beslag op schaarse financiële middelen. Goede zorgtoeleiding voorkomt deze problemen. Daarom is het de moeite waard om hier aan de voorkant in te investeren. 4.2 Knelpunten binnen het huidige stelsel In het huidige stelsel is toeleiding naar individuele zorgarrangementen een taak van Bureau Jeugdzorg. Het voornaamste knelpunt dat zich hierbij momenteel voortdoet, is dat een aanspraak op zorg niet altijd direct kan worden verzilverd omdat er sprake is van wachtlijsten. Ook kan het voorkomen dat het hulpaanbod niet aansluit op de behoefte. Hierdoor duren zorgtoeleidingstrajecten onnodig lang en krijgen veel jeugdigen niet de juiste hulp 7. Een randvoorwaarde voor goede zorgtoeleiding is dus dat de cliënt en de toeleider er op kunnen rekenen dat de gekozen hulpvorm ook direct beschikbaar is. Gemeenten zouden daartoe een inkooptool moeten ontwikkelen, waarmee binnen de financiële kaders flexibel kan worden ingespeeld op de ontwikkeling van de vraag. De werkgroep Sturing en Financiering zal hierover adviseren. 4.3 Doelstelling De rode draad in het nieuwe jeugdhulpstelsel dat de samenwerkende gemeenten voor ogen staat, is de beweging naar voren. Jeugdhulp moet worden genormaliseerd en geïntegreerd in het dagelijks leven van het gezin. Zorgtoeleiding is een belangrijk instrument om dit te bewerkstelligen. Daarom wordt met zorgtoeleiding de volgende doelstelling nagestreefd: Jeugdhulp wordt zoveel mogelijk verleend binnen de dagelijkse leefomgeving van het gezin. Gespecialiseerde hulpverleners schuiven aan bij het bestaande netwerk van ondersteuners (inclusie). Exclusie is idealiter alleen aan de orde als de problematiek of de veiligheidssituatie dat nadrukkelijk vereist. 6 Deze uitspraak heeft betrekking op situaties waarin de generalist de gevraagde hulp niet zelf kan bieden, maar daarbij andere jeugdprofessionals betrekt. 7 Deze bewering is gebaseerd op diverse onderzoeken van de Algemene Rekenkamer naar knelpunten in de jeugdzorg. Hiervan wordt uitgebreider verslag gedaan in: Bouwsteen 2; verkenning van knelpunten in de jeugdzorg van de werkgroep SDZ, versie 6 juni

99 4.4. Uitwerking Bij niet-alledaagse problemen leidt de gezinsgeneralist toe naar individuele arrangementen, die optimaal zijn afgestemd op de persoonlijke situatie van de jeugdige en diens gezin van herkomst. De werkgroep Sturing en Financiering zal in dit verband adviseren over de wenselijkheid van regionale samenwerking en financiële solidariteit tussen de deelnemende gemeenten bij de inkoop van individuele voorzieningen Uniform werkproces Een keuze voor samenwerking en solidariteit bij de inkoop van zorg zal met zich meebrengen dat zorgtoeleiding in alle gemeenten op vergelijkbare wijze wordt vormgegeven. Er moet ruimte blijven om in te spelen op specifieke (lokale) behoeften en omstandigheden, maar dit mag niet leiden tot willekeur en rechtsongelijkheid. De verantwoordelijkheid voor het bewaken van deze grens ligt in de eerste plaats bij de gezinsgeneralist, die beschouwd mag worden als de vertegenwoordiger van de gemeente in het veld. Dit brengt met zich mee dat de gezinsgeneralist de balans moet zien te vinden tussen de belangen van de cliënt, de zorgaanbieders en de gemeente als financier van jeugdhulp Mandaat Bij deze grote verantwoordelijkheid van de gezinsgeneralist hoort volgens de werkgroep SDZ ook een ruim mandaat. Uitgangspunt is dat de gezinsgeneralist de meeste zorgvormen zonder nader overleg met de gemeente 8 kan inzetten. Geadviseerd wordt om alleen bij de inzet van exclusieve zorg een extra toetsmoment in te lassen, omdat hierbij een grote inbreuk wordt gepleegd op de persoonlijke levenssfeer. Voor inzet van dagbehandeling, residentiële zorg, pleegzorg buiten het eigen netwerk en begeleid wonen of kamertraining zou dan afzonderlijk toestemming moeten worden gegeven. Een dergelijke drempel kan de gewenste verschuiving naar inclusieve zorg stimuleren. De werkgroep SDZ adviseert om hierbij een uitzondering te maken voor crisishulp waarbij één van de gezinsleden tijdelijk elders verblijft, omdat het resultaat hiervan gebaat is bij een snelle beschikbaarheid. De beroepsverenigingen in de jeugdzorg pleiten er in hun gezamenlijke advies aan het Kabinet voor om de beslissing over inzet van zware zorg over te laten aan een diagnostisch team, dat minimaal bestaat uit een jeugdarts en een gedragswetenschapper 9. In ons functioneel model is dit diagnostisch team geïntegreerd in het klankbordteam dat de gezinsgeneralist ondersteunt. Samenwerking bij de inkoop van (exclusieve) individuele voorzieningen brengt met zich mee dat gemeenten onderling afstemmen in hoeverre zij dit advies van de beroepsverenigingen willen overnemen. Een alternatief zou kunnen zijn om het diagnostisch team een adviserende rol te geven, waarbij de gemeente zelf de uiteindelijke beslissing neemt. De gemeente kan deze beslissing baseren op de motivatie van het advies van het diagnostisch team, en/of op een second opinion over dit advies. In het laatste geval moet de gemeente kunnen beschikken over de benodigde expertise. Dit hoeft niet te betekenen dat de gemeente een eigen diagnostisch team in dienst moet hebben. Het is ook denkbaar dat een gemeenschappelijke organisatie ( bureau jeugdzorg light ) deze taak uitvoert namens de samenwerkende gemeenten. Een en ander moet nog nader worden uitgewerkt, in samenhang met de adviezen van de werkgroep Sturing en Financiering. 8 Formeel zal dit het college van B&W zijn, in de praktijk zal deze bevoegdheid waarschijnlijk worden gedelegeerd. 9 Bron: Briefadvies toeleiding tot zorg in het toekomstig stelsel Zorg voor Jeugd; augustus

100 5. Diagnosestelling Bij de verkenning van het begrip diagnose kwam de werkgroep SDZ tot de conclusie, dat dit zo gangbaar is dat er nauwelijks definities van te vinden zijn. Duidelijk is in elk geval dat er een sterke associatie bestaat tussen diagnosestelling en medisch handelen, wat met zich meebrengt dat niet elke jeugdprofessional bevoegd is om een diagnose te stellen. De leraar die ervan overtuigd is dat een kind autistisch is, stelt dus geen diagnose maar geeft een signaal af dat nader moet worden onderzocht. Overigens neemt dit niet weg dat deze leraar (op grond van zijn jarenlange ervaring met de ontwikkeling van kinderen) best gelijk kan hebben. 5.1 Algemene uitgangspunten Het functioneel model in paragraaf 2.1 laat zien dat diagnosestelling in het nieuwe jeugdhulpstelsel wordt geïntegreerd in de brede probleemanalyse, die naar aanleiding van signalen over een zorgwekkende situaties wordt uitgevoerd. De gezinsgeneralist wordt hierbij ondersteund door een breed samengesteld klankbordteam, waarin een diagnostische eenheid is geïntegreerd. Deze bestaat in elk geval uit een jeugdarts en een gedragswetenschapper. Afhankelijk van de specifieke casus kunnen zij andere specialisten uitnodigen om tijdelijk aan te schuiven. 5.2 Knelpunten in het huidige stelsel Een integrale, multidisciplinaire probleemanalyse vereist samenwerking tussen de betrokken professionals. In algemene zin schort het daar nu nog aan in de jeugdzorg. Door marktwerking, afrekenen op prestaties en verschillende financiële- en verantwoordingsregimes, ligt de aandacht van managers en professionals vaak meer bij de eigen organisatie dan bij samenwerking met andere organisaties. Binnen organisaties voelen medewerkers zich meestal meer verbonden met hun eigen taken en directe collega s dan met de organisatie als geheel. Hierbij speelt mee dat het vaak grote, gefuseerde organisaties betreft. Het gevolg is dat professionals in de jeugdzorg vaak nog te solitair en aanbodgericht werken. Een tweede knelpunt in relatie tot organisatieoverstijgende samenwerking is de (ervaren) bureaucratie in de jeugdzorg. Versnippering van verantwoordelijkheden en financieringsstromen wordt als een belangrijke oorzaak van dit probleem gezien. Verder speelt mee dat er in de samenleving weinig vertrouwen lijkt te bestaan in de jeugdzorg. Voor zover bekend is er geen overkoepelend onderzoek gedaan naar de oorzaken van dit negatieve imago, waardoor onduidelijk blijft in hoeverre dit op feiten is gebaseerd. Op de negatieve gevolgen van bureaucratie is tot nu toe vooral gereageerd met maatregelen die leiden tot nog meer bureaucratie. Zo hebben incidenten met fatale afloop voor de betrokken kinderen er in de afgelopen jaren toe geleid dat het openbaar bestuur meer grip wilde krijgen op (de kwaliteit van) de jeugdzorg. Deze bestuurlijke controle wordt door veel jeugdzorgprofessionals ervaren als een gebrek aan vertrouwen en een geringe waardering voor hun werk. Hier gaat geen positieve prikkel vanuit om (meer) te gaan samenwerken binnen jeugdketen. Overheden zijn zich niet altijd bewust van dit effect 10. Dit is een aandachtspunt voor de werkgroep Sturing en Financiering. 5.3 Doelstelling Ondanks alle hobbels op de weg is en blijft samenwerking cruciaal voor effectieve en efficiënte jeugdhulp. De gezinsgeneralist speelt hierbij in het nieuwe stelsel een sleutelrol. Door de 10 De beweringen in deze paragraaf zijn gebaseerd op uitkomsten van diverse onderzoeken, die uitgebreider worden besproken in: Bouwsteen 2; verkenning van knelpunten in de jeugdzorg van de werkgroep SDZ, versie 6 juni

101 decentralisatie verdwijnt een aantal financiële schotten in de jeugdzorg 11, waardoor het eenvoudiger wordt om integraal (samen) te werken volgens de één gezin, één plan methodiek. In dit verband zijn probleemanalyse en diagnosestelling instrumenten om te komen tot het volgende doel: Verschillende vormen van jeugdhulp zijn geïntegreerd in een totaalplan voor het (zoveel mogelijk) zelfredzaam maken van een gezin bij de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van kinderen. De inrichting van het jeugdhulpstelsel en aanpalende stelsels (zoals werk en inkomen, passend onderwijs en maatschappelijke ondersteuning) stimuleren een voortvarende uitvoering van dit plan. 5.4 Uitwerking De bijdrage van het diagnostisch team bestaat uit het indiceren van specialistische jeugdhulp. Indiceren is hier tussen haakjes geplaatst omdat de verplichte indicatiestelling vervalt en de gemeenten nog niet hebben besloten of zij deze vrijwillig willen handhaven. Het is eveneens aan de gemeenten om te bepalen of het team op dit gebied een adviserende of een beslissende rol krijgt. In beide gevallen werkt het team samen met de gezinsgeneralist, zodat er afstemming plaatsvindt met andere voorzieningen die voor de betreffende jeugdige en zijn gezin van herkomst worden getroffen. De werkgroep SDZ verwacht dat het diagnostisch team in elk geval: specialistisch onderzoek doet of laat doen als de probleemanalyse daar aanleiding toe geeft; als klankbord fungeert voor de gezinsgeneralist (consultatie, advies, intervisie); een vaste kern heeft, waarbij andere specialismen op afroep kunnen aanschuiven; afhankelijk van de verwachte caseload op wijkniveau, lokaal of bovenlokaal wordt georganiseerd. Een nog uit te werken vraagstuk is wie het laatste woord heeft als het diagnostisch team en de gezinsgeneralist van mening verschillen over de gewenste interventie. Blijft de generalist altijd eindverantwoordelijk, of moet het diagnostisch team in bepaalde gevallen casussen van de generalist overnemen? En wie beslist dat? Het gaat hier kortom om de vraag hoeveel macht het diagnostisch team moet krijgen ten opzichte van de generalist, en daarmee (indirect) ook ten opzichte van de gemeente. 11 Passend onderwijs blijft als aparte financieringsstromen bestaan, de overige worden als één integraal budget overgeheveld naar de gemeente. 17

102 6. Zorgcoördinatie Onder zorgcoördinatie wordt verstaan: het op elkaar afstemmen van alle ondersteuning die aan een gezin wordt verleend in gevallen waarin het gezin dit niet zelf kan, de situatie te complex is of de veiligheid van één of meer betrokkenen bedreigd wordt, waarbij alle betrokkenen zich verbinden aan de gemaakte afspraken. Zorgcoördinatie heet in de huidige Wet op de jeugdzorg casusregie. Deze taak is ondergebracht bij Bureau Jeugdzorg. In de praktijk wordt hier nauwelijks invulling aan gegeven omdat medewerkers teveel tijd kwijt zijn aan andere werkprocessen 12. Hier ligt een relatie met de eerder beschreven knelpunten op het gebied van samenwerking en bureaucratie. Parallel aan deze situatie zijn bij de oprichting van de Centra voor Jeugd en Gezin in veel gemeenten CJG-coördinatoren aangesteld. Deze werken casusoverstijgend en zijn primair verantwoordelijk voor het proces. De gezinsgeneralist zal daarentegen met name op casusniveau zaken coördineren en zich vooral ook richten op de inhoud van de zorg. De CJG-coördinator (procesregie) en de gezinsgeneralist (casusregie) vullen elkaar dus aan. Voor situaties waarin de betrokkenen er onderling niet uitkomen, is in de meeste gemeenten een escalatieladder vastgesteld. De besluitvorming over de casus wordt dan opgeschaald naar het management of het bestuur van de betrokken organisaties. 6.1 Algemene uitgangspunten Zorgcoördinatie wordt alleen ingezet als er sprake is van een complexe situatie, waarbij meerdere problemen in het gezin op elkaar inwerken. Bij een dergelijke meervoudige problematiek zijn diverse hulpverleners vanuit verschillende disciplines gelijktijdig of kort na elkaar bij hetzelfde gezin betrokken. Vanuit het CJG of het wijkteam zal dan in elk geval het onderdeel jeugdhulpverlening worden bewaakt, en mogelijk zelfs de gehele casus worden gecoördineerd. In gevallen waarin het jeugdhulpvraagstuk niet leidend is, kan er ook voor worden gekozen om de eindregie over de casus elders te beleggen, bijvoorbeeld bij het AMK/Steunpunt huiselijk geweld of het lokaal zorgnetwerk. Indien de betrokken coördinatoren het hier onderling niet over eens worden, kan de casus worden opgeschaald. Zorgcoördinatie vanuit de jeugdketen zal naar verwachting bij ongeveer 5% van alle jeugdhulpvragen aan de orde zijn. Zorgcoördinatie zorgt er dan voor dat de inspanningen van de verschillende hulpverleners goed op elkaar worden afgestemd. Bij enkelvoudige problematiek, hoe zwaar ook, kan de betrokken zorgaanbieder zelf de regie voeren en is coördinatie vanuit het CJG of het wijkteam niet nodig. De coördinatie van de zorg is gebaseerd op een integraal plan van aanpak dat door alle betrokkenen wordt onderschreven. Dit plan heeft betrekking op het hele gezin en omvat alle voorzieningen die vanuit het sociale domein worden verstrekt. Behalve om jeugdhulp kan het bijvoorbeeld ook gaan om re-integratie, schuldhulpverlening, Wmo-voorzieningen en andere vormen van zorg. Hiermee wordt invulling gegeven aan het principe: één gezin, één plan. De zorgcoördinator is de eerste onder gelijken, maar kan escaleren als de samenwerking stagneert. Gedurende het behandeltraject is de zorgcoördinator tevens het eerste aanspreekpunt voor de cliënt. Bij enkelvoudige problematiek (zonder zorgcoördinatie) wordt deze rol vervuld door de betrokken hulpverlener. 6.2 Knelpunten in het huidige stelsel De afgelopen jaren zijn er in de regio voor verschillende doelgroepen verschillende vormen van zorgcoördinatie ontwikkeld. Dit maakt het geheel complex en onoverzichtelijk. Daarnaast wordt 12 Dit is een bevinding uit het Evaluatieonderzoek Wet op de jeugdzorg van BMC uit

103 zorgcoördinatie steeds vaker ingezet voor lichtere zaken. Daarmee zijn taken overgenomen die door de hulpverlening zelf uitgevoerd zouden moeten worden. De ambitie is om deze trend te keren en het stelsel te vereenvoudigen, zodat zorgcoördinatie alleen nog in de meest complexe situaties wordt ingezet en de werkwijze eenduidiger wordt. De noodzaak hiertoe wordt versterkt door de decentralisatie van zorgtaken naar de gemeente die de komende jaren gaat plaatsvinden Doelstelling De geschetste ambitie komt terug in de volgende doelstelling voor zorgcoördinatie: Bij complexe problematiek (en alleen dan) worden de inspanningen van de betrokken hulpverleners vanuit één centraal punt gecoördineerd, volgens een zoveel mogelijk gestandaardiseerde aanpak. Betrokkenen bepalen onderling welk probleem leidend is en welke organisatie bij gevolg de zorgcoördinatie op zich neemt. De zorgcoördinator beperkt zich tot het proces en neemt geen taken van hulpverleners over. Wel is hij of zij het eerste aanspreekpunt voor het gezin. 6.4 Uitwerking De zoveel mogelijk gestandaardiseerde werkwijze, waarover in de doelstelling wordt gesproken, is vastgelegd in de in 2009 vastgestelde STAAL+ afspraken. In regionaal verband worden deze afspraken periodiek geëvalueerd en zo nodig bijgesteld. Evenals bij SISA en de meldcode ligt er ook hier een taak voor de afzonderlijke gemeenten om de naleving van deze afspraken op lokaal niveau te stimuleren en te bewaken. Bij de vormgeving van zorgcoördinatie wordt consequent gewerkt volgens het principe: één gezin, één plan, één regisseur. Deelnemers van verschillende netwerken (LZN, CJG, LTHG, DOSA/GOSA) gaan met elkaar om de tafel om sluitende afspraken te maken op gezinsniveau. Zoals eerder aangegeven bepalen zij hierbij onderling wie de zorgcoördinatie op zich neemt. Deze beslissing is gebaseerd op een brede en gedeelde probleemanalyse, waaruit duidelijk wordt welk probleem leidend is binnen het complex van problemen waar het gezin mee worstelt. De praktische uitwerking van dit proces wordt overgelaten aan de individuele gemeenten, zodat hierbij optimaal kan worden aangesloten bij de lokale structuren. 13 Bron: brief van wethouder H.M. de Jonge van de gemeente Rotterdam aan een tweetal raadscommissies, d.d. 21 augustus

104 7. Tot slot In de afgelopen maanden is er door de werkgroep SDZ hard gewerkt om te komen tot een gedragen document, dat voldoende ruimte overlaat voor de lokale invulling van de decentralisatie van de jeugdzorg. Uitgangspunt van de samenwerking is de gedeelde wens om het nieuwe jeugdstelsel op een goede en werkbare manier neer te zetten en een fundament te bouwen waar we de komende jaren mee door kunnen. Gezien de door het kabinet aangekondigde bezuinigingen, die oplopen tot 15% van het huidige budget voor de jeugdzorg, is dit voor alle gemeenten een zeer grote uitdaging die noopt tot het maken van bewuste en scherpe keuzes. Het advies van de werkgroep SDZ is in belangrijke mate een theoretische exercitie, welke in het komende jaar verder ingekleurd zal moeten worden. Hierbij is de input vanuit de verschillende stadsregionale proeftuinen op lokaal niveau van groot belang om de verbinding tussen theorie en praktijk te toetsen. Gemeenten ondernemen ook andere initiatieven op het gebied van jeugd die interessant zijn voor de overige regiogemeenten. Leren van elkaars successen zal in de aanloop naar 2015, maar ook daarna, van groot belang zijn. Daarnaast zullen inhoudelijk deskundigen betrokken moeten worden bij de verdere uitwerking, want zij zijn het die uiteindelijk in de praktijk vorm moeten gaan geven aan het nieuwe stelsel. In een eerste reactie op dit document hebben jeugdprofessionals uit de regio aangegeven hierin een bruikbare aanzet te zien tot een theoretisch kader voor het nieuwe stelsel. Daarbij benadrukten zij behoefte te hebben aan een zoveel mogelijk uniforme uitwerking van dit kader en het daarin opgenomen functioneel ontwerp in de afzonderlijke gemeenten. Actieve betrokkenheid van cliënten (jeugdigen én ouders) en handelingsvrijheid voor professionals zijn voor de uitvoerders belangrijke waarden. Uit dit document volgt dat de gemeenten zichzelf in elk geval de volgende opdrachten geven: 1. alle gemeenten binnen het samenwerkingsverband spannen zich in om een sterke pedagogische civil society vorm te geven, naar keuze op het schaalniveau van kern, wijk of buurt. Zij stemmen hun aanpak af op de uitgangssituatie ter plaatse, bijvoorbeeld de mate van sociale cohesie en de voorzieningenstructuur. 2. het aanbod van collectieve voorzieningen wordt op lokaal niveau vormgegeven. De gemeente zorgt er voor dat dit aanbod enerzijds complementair is aan de inspanningen van de pedagogische civil society en anderzijds voorkomt dat er bij alledaagse problemen een beroep wordt gedaan op individuele voorzieningen. 3. de gemeenten binnen het samenwerkingsverband zorgen ervoor dat inwoners met nietalledaagse problemen op het gebied van opvoeden en opgroeien dicht bij huis een beroep kunnen doen op een gezinsgeneralist. Elke gemeente werkt dit verder naar eigen inzicht uit. De gemene deler in deze opdrachten is dat er veel ruimte is voor lokale invulling, waarbij gemeenten gebruik kunnen maken van elkaars inzichten en ervaringen en desgewenst subregionale samenwerkingsverbanden kunnen aangaan. De werkgroep SDZ is van mening dat samenwerking op stadsregionaal niveau voor deze onderwerpen geen meerwaarde heeft. De werkgroep Sturing en Financiering zal aangeven in hoeverre stadsregionale samenwerking wenselijk is bij de inkoop van individuele voorzieningen. Een consequentie hiervan zou zijn dat diagnosestelling en zorgtoeleiding in elke gemeente zoveel mogelijk op dezelfde wijze dienen te verlopen, en de lokale beleidsvrijheid op deze punten dus moet worden beperkt. Bij de uitwerking van het concept gezinsgeneralist moet hier 20

105 rekening mee worden gehouden. In de bij de drie adviezen te voegen oplegnotitie zal hieraan dan ook aandacht worden besteed. Voor 2013 zal de belangrijkste opgave bestaan uit het verder invullen van het functioneel ontwerp en de daarin gedefinieerde rollen. Door dit binnen een proeftuin in te vullen kunnen de implicaties van dit ontwerp in de praktijk worden getoetst en kan gekomen worden tot een verdere uitwerking. Bijzondere aandacht zal hierbij de invulling van het concept van de gezinsgeneralist vragen en de samenstelling van het diagnostisch team. De agenda voor 2013 en verder De werkgroep SDZ draagt de volgende agendapunten aan voor het regionale implementatietraject dat in 2013 zal worden opgestart: 1. Het ontwikkelen van een plan dat burgers toerust om snel en adequaat te signaleren, en professionals stimuleert om (meer) gebruik te maken van signaleringsinstrumenten, zoals SISA en de Meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld. 2. Een nadere uitwerking van het functioneel ontwerp en het profiel van de gezinsgeneralist en het klankbordteam/diagnostisch team, met aandacht voor het mandaat in relatie tot de context waarbinnen deze actoren werken, waarbij gestreefd wordt naar een balans tussen regionale uniformiteit en lokaal maatwerk. 3. Het vormgeven van de samenhang (integraliteit) op gezinsniveau tussen jeugdhulp en andere vormen van ondersteuning, zoals uitkeringen, schuldhulp en Wmo-voorzieningen. 4. Het vormgeven van vraaggericht werken binnen de kaders van het sturingsmodel dat door de werkgroep Sturing en Financiering wordt ontwikkeld. 21

106 Lijst van afkortingen In dit document zijn de volgende afkortingen gebruikt: AMK: CJG: DOSA/GOSA: LTHG: LZN: SDZ: Veiligheidshuis: advies- en meldpunt kindermishandeling centrum voor jeugd en gezin (deel)gemeentelijke organisatie sluitende aanpak lokaal team huiselijk geweld lokaal zorgnetwerk regionale werkgroep signalering, diagnosestelling en zorgtoeleiding een lokaal of regionaal samenwerkingsverband van organisaties die betrokken zijn bij veiligheid en handhaving 22

107 Advies projectgroep Sturing en Financiering eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 1

108 Hoofdstuk 1: Opdracht en opgave projectgroep sturing en financiering opdracht projectgroep werkwijze en samenstelling projectgroep scope van onze opdracht Hoofdstuk 2: sturingsvisie visie en uitgangspunten voor sturing en financiering in de jeugdzorg model sturing jeugdzorg koppeling sturingsvisie en sturingsvarianten gevolgen voor inkoop Hoofdstuk 3: informatie: kwaliteit aan kwantiteit geven inzicht in zorgvraag inzicht in zorggebruik relatie tussen vraag en aanbod zorggebruik Hoofdstuk 4: budgettering, organisatie en inkoop budgettoekenning budgettoegang ontwikkelingen projectgroep SDZ budgetontschotting organisatieniveau bekostigingsmodellen Hoofdstuk 5: operationalisering van de sturing kwaliteit en indicatoren landelijke kwaliteitseisen jeugdzorg ontwikkelingen van indicatoren CJG integraal toezicht sturingsindicatoren sturing middels MKBA Hoofdstuk 6: risicoparagraaf wet op de jeugdzorg gemeenten uitkomsten verdeelmodel beschikbaarheid gegevens startfoto resultaten MKBA overheveling jeugd GGZ frictiekosten aanspraak op zorg huisartsenzorg Hoofdstuk 7: Vervolgstappen Bijlage: zorginkoop landelijke kaders en ontwikkelingen relatie met ander beleid preventief lokaal jeugdbeleid stadsregionaal zorgaanbod toegangstaken BJZ jeugdbescherming jeugdreclassering jeugdzorgplus jeugd GGZ jeugd LVB PGB Jeugd GGZ en LVB 2

109 Hoofdstuk 1: Opdracht en opgave projectgroep sturing en financiering De gemeenten staan naast een de inhoudelijke opgave tot een andere jeugdzorg voor nog een andere opgave. De sturing en financiering op jeugdzorg zal op een zo een efficiënte manier georganiseerd moeten worden om de beoogde bezuinigingen (landelijk 80 miljoen vanaf 2015 en structureel 300 miljoen vanaf 2017) te kunnen realiseren. In het Regeerakkoord is vanaf 2017 nog eens een extra korting van 150 miljoen euro opgenomen bovenop de 300 miljoen euro. De totale korting komt daarmee op circa 15% van het totale budget. De grotendeels oninbare eigen bijdrage van 70 miljoen euro voor jeugd is van tafel. In het programmaplan Decentralisatie Jeugdzorg staan een aantal opgaven geformuleerd die gemeenschappelijk verdiept worden. Het betreft de navolgende opgaven: - ontwikkelen van een gezamenlijke sturingsvisie - vertalen van sturingsvisie naar belangrijke indicatoren - kaders opstellen t.b.v. verantwoording - in kaart brengen van de huidige situatie per gemeente - vraagontwikkelingsonderzoek per gemeente van de stadsregio - formuleren van beoogde effecten - formuleren van inkoopprincipes - ontwikkelen van verschillende scenario s t.b.v. zorginkoop keuze voor zorginkoopmodel(len) - ontwikkelen van scenario s t.a.v. het heffen van eigen bijdrage en hoe hieraan uitvoering gegeven kan worden. - ontwikkelen van scenario s voor het verstrekken van pgb s en de verantwoording hierover. - transitie: afbouw van subsidieregelingen Opdracht projectgroep De projectgroep levert een advies aan de portefeuillehouders (jeugd)zorg. Op basis van dit advies kunnen de individuele gemeenten de sturing, financiering en inkoop van de jeugdzorg inrichten. Het advies bevat: - inzicht in huidige zorgconsumptie en de ontwikkeling van de afgelopen jaren op gemeenteniveau - overzicht van de huidige financieringswijze van de verschillende aanbieders - overzicht van de financieringsstromen in de jeugdzorg - advies over de opzet van een zorginfrastructuur op gemeentelijk en (sub)regionaal niveau, met daarbij een advies welke zorg lokaal en welke zorg regionaal in te kopen en advies over collectieve en individuele voorzieningen - inzicht in sturingsparameters, landelijke kwaliteitseisen en mogelijkheden voor de gemeente - advies over de opzet van een implementatieplan op gemeentelijk, sub-regionaal en regionaal niveau. Werkwijze en samenstelling projectgroep De projectgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de regiogemeenten, de gemeente Rotterdam en vertegenwoordiger(s) van de stadsregio. Het is de verantwoordelijkheid van de leden van de projectgroep om de gemeenten in de eigen regio op de hoogte te houden. De projectgroep heeft de informatie-uitwisseling zoveel mogelijk via digitale tools als dropbox, papierloos vergaderen en via mails georganiseerd. Tijdens de ontwikkeling van dit eindproduct heeft de projectgroep zich regelmatig laten informeren en bijpraten door experts en heeft de projectgroep door desk research zoveel mogelijk bewezen inzichten eigen gemaakt en indien bruikbaar toegepast. Wethouder Gerard van der Wees van de gemeente Maassluis is als bestuurlijk adviseur aan de projectgroep verbonden. De projectgroep heeft tweewekelijks vergaderd in de periode van april tot en met december Naast de projectgroep vergaderingen zijn de volgende activiteiten ondernomen: leden van de projectgroep hebben deelgenomen aan de gesprekken die de stadsregio met de jeugdzorgaanbieders voeren in het kader van de subsidiering de projectleider heeft informatie uitgewisseld met de projectleider zorginkoop van de stad Rotterdam de bestuurlijk ambassadeur heeft het PHO regelmatig geïnformeerd de leden van de projectgroep hebben deelgenomen aan meerdere werkateliers de projectgroepen Sturing en financiering en SDZ (geen afkorting) hebben gezamenlijk vergaderd en informatie gedeeld. de projectleider heeft input geleverd aan de leergang voor managers in de jeugdzorg in de regio Rotterdam de projectleider heeft contacten gelegd met landelijke partijen ten behoeve van de kennisspreiding en kennisontwikkeling op het gebied van sturing en financiering eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 3

110 de projectleiders hebben tweewekelijks overleg gevoerd over de voortgang met het programmamanagement. de projectgroep heeft een masterclass bekostigingsmodellen en MKBA gefaciliteerd. De projectgroep Sturing en Financiering bestaat uit de volgende leden: J. Kadijk voorzitter en projectleider A.M. van den Berg senior beleidsmedewerker gemeente Spijkenisse, vertegenwoordiger van de regio Voorne-Putten L. Goudriaan strategisch adviseur decentralisatie jeugdzorg gemeente Bernisse, vervanger van A.M. Van den Berg, vertegenwoordiger van de regio Voorne-Putten H. Chara - projectleider wijkactieplan Buurten met Uitzicht afdeling Welzijn en Educatie gemeente Capelle aan den IJssel, vertegenwoordiger van de regio Cappelle, Krimpen en Lansingerland. W. Kramer, gemeente Capelle aan den IJssel, vervanger H. Chara, vertegenwoordiger van de regio Capelle, Krimpen en Lansingerland. A. de Gier, senior accounthouder Jeugd en Onderwijs, gemeente Vlaardingen, vertegenwoordiger regio Nieuwe Waterweg Noord A.J. Houtman, beleidsmedewerker Welzijn gemeente Maassluis, vertegenwoordiger regio Nieuwe Waterweg Noord C. Flaten-Daskalakis, projectleider decentralisatie jeugdzorg BAR-gemeenten, vertegenwoordiger BAR gemeenten A.M. Smit, stadsregio Rotterdam Cluster Maatschappelijke Ontwikkeling Jeugd en Onderwijsafdeling Regie en Beleid M.C.M. Boom Vos, Beleidsmedewerker Cluster Jeugd GGD Rotterdam-Rijnmond B. den Outer, adviseur en ondersteuner Scope van onze opdracht De transitie jeugdzorg staat niet op zichzelf. We zien een koppeling met andere gemeentelijke domeinen als onderwijs, huisvesting en werk. We zijn ons er ook van bewust dat de decentralisatie de kans is voor gemeenten om integraal te sturen. We streven de integraliteit na binnen het brede domein jeugd/zorg en verwachten daar een verbeterslag in te kunnen maken. Deze uitdaging is al groot genoeg, en biedt voldoende kansen voor verbetering. Hierbij denken we aan de aansluiting van de eerstelijns professionals en aan de integrale sturing op de hele jeugdzorgketen. Daarbij kijken we als gemeente ook naar ons zelf en weten we dat we ook nog veel te winnen hebben door intern naar onze processen te kijken en de integraliteit voorop te stellen. 4

111 Hoofdstuk 2: Sturingsvisie Visie en uitgangspunten voor sturing en financiering in de jeugdzorg Voordat we invulling kunnen geven aan de sturing en inkoop van de nieuwe taken in de jeugdzorg is het belangrijk om te starten met het formuleren van een visie op de sturing. Het programmaplan decentralisatie geeft al veel richting aan de visie door de algemene uitgangspunten als 1 gezin, 1 plan, veilig opgroeien in de eigen omgeving, etc. De visie op sturing moet congruent zijn met de inhoudelijke uitgangspunten van het programma en de invulling van de sturing moet ook logisch volgen uit de sturingsvisie. We hebben de sturingsvisie opgebouwd volgens het model van Simon Sinek. We beginnen met de vraag waarom we willen sturen, om vervolgens de vragen hoe en wat te beantwoorden. De sturingsvisie dient als kader voor de projectgroep voor de beantwoording van de inhoudelijke vragen over sturing en financiering. De sturingsvisie is in juli 2012 aan het PHO aangeboden ter kennisgeving. Waarom willen we sturen op de jeugdzorg? Wij willen: dat kinderen en jongeren gezond en veilig opgroeien, hun talenten kunnen ontwikkelen en naar vermogen kunnen participeren in de samenleving. sturen op een sterk eigen sociaal systeem dat duurzame zelfredzaamheid bevordert. inzicht in resultaat en effect van voorzieningen en diensten. controle houden over de uitgaven in de jeugdzorg. een simpeler sturingsmodel. minder uitgeven aan de jeugdzorg. Hoe willen we sturen? We streven naar integrale sturing en financiering met één financieringssysteem voor alle vormen van jeugdzorg. Integrale sturing legt verbanden tussen andere domeinen als zorg, school, werk, inkomen en wonen. We sturen op: samenwerking van uitvoerende instanties om in trajecten (keten) effectiever en efficiënter te werken. outcome in de vorm van maatschappelijke effecten. op output als meetbare parameters van organisaties op afstand om de handelingsvrijheid van professionals zo groot mogelijk te houden. op solidariteit tussen gemeenten, zonder perverse prikkels. op een lange termijn verandering en hebben een horizon van jaar eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 5

112 Wat is het (hoe moet het sturings,- en financieringsmodel er uitzien?) De wat vraag geeft antwoord op wat het is en wat het moet kunnen. Hieronder staan enkele elementen die moeten terugkomen in het sturings,- en financieringsmodel: Het stelt klanten in staat om zeggenschap in de eigen zorg te regelen. Het bevat uniforme kwaliteitseisen voor organisaties en professionals die landelijk gelden. Het geeft inzicht in traject,- en productprijzen. Het biedt de mogelijkheid om de kwaliteit en prijs van aanbod en aanbieders te vergelijken. Het bevat prikkels om preventief en laagdrempelig te werken. Het stelt aanbieders in staat om transparant en resultaatgericht te werken. Het stelt het CJG of andere daartoe aangewezen organisatie in staat om de toegang tot de exclusieve zorg te reguleren Het stelt gemeenten in staat om jeugdzorg in te kopen. Het stelt gemeenten in staat om aanbieders te selecteren. Advies sturingsvisie De gemeenten staan voor ingrijpende keuzes in de sturing op de jeugdzorg. Het hebben van een sturingsvisie is noodzakelijk om de juiste keuzes te maken en is bepalend voor de verdere inrichting en financiering van de jeugdzorg. Het advies aan de gemeenten is om een eigen visie op sturing op de jeugdzorg te ontwikkelen. Het staat de gemeenten vrij om bovenstaande visie over te nemen of delen daaruit te gebruiken. 6

113 Model sturing jeugdzorg De gemeente heeft verschillende mogelijkheden om te sturen op aanbod. De sturing heeft twee assen: 1: top-down vs bottom-up, wie betaalt, bepaalt. De top-down sturing houdt in dat een overheid regels en kaders stelt en oplegt aan de uitvoerende partijen. De sturing bepaald de opdrachtgever, in dit geval de overheid. De uitvoerende organisaties zijn uitvoerder van de opdrachten die de overheid geeft.. De partijen bepalen het resultaat Bij de bottom-up sturing stelt de overheid zich terughoudend op en laat de sturing starten (en bepalen) door de instellingen en de burgers. Pas wanneer de partijen er niet meer uitkomen, kan de overheid besluiten om te sturen op het proces en of de uitkomsten. 2: faciliterend vs voorschrijvend, de eigen kracht stimuleren. De tweede as gaat over de horizontale sturingsmogelijkheden. De faciliterende sturing gaat over het mogelijk maken van interacties tussen partijen. De overheid stelt zich als procesregisseur op en neemt eventuele belemmeringen weg om de vrije interactie tussen burgers en instellingen te bevorderen. Er wordt uitgegaan van een (grote) zelfredzaamheid en eigen kracht van de burgers en van instellingen die daarop inspelen. Een voorschrijvende sturing dicteert regels rondom kwaliteit, toegang, output, etc. Door inhoudelijke regels op te stellen wordt de toegang tot voorzieningen en de financiering geregeld. De overheid kan bijvoorbeeld stellen dat organisaties aan bepaalde kwaliteitseisen moet voldoen om in aanmerking te komen voor het leveren van diensten. Wanneer we de assen combineren, krijgen we de volgende sturingsmatrix met vier kwadranten waar de sturing op de jeugdzorg in geplaatst kan worden. top down 1 2 faciliterend voorschrijvend 3 4 bottom up Per kwadrant ontstaan dan de volgende sturingsvarianten: Kwadrant 1: top- down en faciliterend: maatschappelijke resultaat De overheid stuurt op afstand op maatschappelijke effecten zoals vermindering schooluitval, verhoging veiligheid in een wijk, etc (zie overzicht sturingsindicatoren). De uitvoerders (en burgers) zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het bereiken van het resultaat en het halen van de maatschappelijke doelen die de overheid stelt. De inkoop van diensten kan gaan via een consortium van aanbieders, bijvoorbeeld via maatschappelijke aanbesteding, eventueel gecombineerd met, traject (keten) financiering, gezinsvolgende budgetten, of wijk budgetten. De verantwoording aan de overheid en aan de bevolking komt van de instellingen en gaat in op de maatschappelijke effecten. Een lange termijn horizon is belangrijk om inzicht te hebben in maatschappelijke effecten. Een probleem is de bewijsbaarheid van het resultaat van de inzet van de (individuele) instellingen en de relatie met de maatschappelijke effecten eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 7

114 Kwadrant 2: top down en voorschrijvend: overheid bepaalt De overheid stuurt directief. De toegang tot de zorg voor aanbieders en burgers is geprotocolleerd. De monitoring op de uitvoering door de overheid is uitgebreid en reguleert de markt. Burgers hebben toegang via indicatiestelling. Er is weinig ruimte voor lokaal maatwerk. De overheid is centrale inkoper van diensten bij aanbieders. Productie wordt gelimiteerd door de overheid en ingekocht op basis van prognoses. Er is transparantie in kostprijs en kwaliteit door de overheid gestelde eisen. De financiële risico's zijn beperkt. De inkoop gaat via instellingssubsidies met productie afspraken en afspraken over kwaliteit. Het nadeel is de beperkte prikkel tot innovatie en mogelijkheden voor nieuwe toetreders. Kwadrant 3: bottom-up en faciliterend: eigen kracht eerst De overheid faciliteert maximaal het versterken van de eigen kracht door het wegnemen van de belemmeringen voor de toegang tot de zorg. De sturing vanuit de overheid is minimaal. De burgers en de instellingen regelen zelf de interactie en uitwisseling van diensten. Burgers hebben hun eigen budget en kiezen hun eigen aanbieder op basis van peer reviews (zoals bijvoorbeeld gebeurt op websites als Iens en vergelijkingssites van verzekeringen). Kwaliteit wordt bepaald door behoeften van burgers. De budgetten worden beheerd door personen, en/of in de wijk door collectieven van burgers in samenspraak met (lokale) instellingen. Vraagstukken rondom solidariteit worden door het collectief opgelost. De overheid grijpt alleen in bij misstanden en in het gedwongen kader als de veiligheid in het geding is. Kwadrant 4: bottom-up en voorschrijvend: we lossen het samen op In dit kwadrant is er sprake van zelfregulering door middel van regels en richtlijnen door de instellingen via brancheverenigingen en landelijke kwaliteitseisen. De sturing vindt plaats door invulling van de kwaliteit via de brancheorganisaties, aangevuld met tuchtrecht als er zaken misgaan. Het zelfreinigend vermogen moet groot zijn. Het risico is die van de slager die zijn eigen vlees keurt. De strenge toegangseisen belemmeren mogelijk de toegang van nieuwe aanbieders. Burgers en overheid hebben zicht op de kwaliteit. Inkoop kan plaatsvinden door overheid en burgers, al of niet in collectief verband, (stemmen met de portemonnee). Een andere mogelijkheid is dat overheid budget beschikbaar stelt aan instellingen die aan het eigen keurmerk voldoen (trekkingsrechten), of laten de inkoop over aan de burgers De overheid grijpt alleen in bij misstanden en in het gedwongen kader als de veiligheid in het geding is. Koppeling sturingsvisie en sturingsmodel We kunnen nu een koppeling maken tussen de sturingsvisie en het sturingsmodel. Als het goed is, volgt uit de sturingsvisie het juiste sturingsmodel. Wanneer die keuze gemaakt is, wordt het mogelijk om vanuit die keuze de sturing verder te operationaliseren. Huidige situatie De huidige sturingsvisie van de overheid op de jeugdzorg zit in het rechterdeel van het bovenstaande sturingsmodel, in de kwadranten 2 en 4. De overheid bepaalt enerzijds via wet,- en regelgeving de landelijke kaders en koopt centraal (provinciaal) in bij de geïndiceerde jeugdzorgaanbieders. Tegelijkertijd is er een verantwoordelijkheid van de instellingen om de eigen kwaliteit te bewaken en wordt (via de brancheverenigingen) gewerkt aan de opstelling van branche brede kwaliteitscriteria. De implementatie daarvan is niet altijd even gemakkelijk omdat de voorschrijvende macht van de brancheverenigingen klein is en er op basis van consensus gewerkt wordt. Gewenste situatie van voorschrijvend naar faciliterend Wanneer we kijken naar onze sturingsvisie en naar de uitgangspunten van de stelselwijziging jeugdzorg, dan zien we een beweging naar een meer faciliterend model, waarbij de overheid stuurt op afstand en burgers en instellingen in staat stelt om met elkaar de juiste zorg te regelen. Toch willen we als overheid voldoende controle en grip houden op de jeugdzorg. Daarmee stuurt de overheid en schrijft ze voor. Onze sturingsvisie geeft aan dat we willen sturen op maatschappelijke effecten, output en outcome. We willen integraal sturen, goed kunnen inkopen en een transformatie bewerkstelligen. Dat kan alleen als de sturing meer faciliterend wordt, waarbij er meer ruimte ontstaat voor de professional en de burger en er tegelijkertijd voldoende grip blijft door de overheid via inzicht in de resultaten en effecten van de (gezamenlijke) inspanningen van de aanbieders. Als we kijken naar de vier sturingsvarianten, gekoppeld aan onze sturingsvisie (zie hoofdstuk 2) dan komen we in kwadrant 1 uit. We willen sturen op maatschappelijke effecten en vooral faciliterend zijn in de interactie tussen burgers en instellingen. 8

115 Aandacht voor solidariteit in het sturingsmodel In de sturingsvisie is het begrip solidariteit genoemd. Bestuurlijk is er overeenstemming om het principe van solidariteit (tussen gemeenten) vast te houden. Het is een belangrijk sturingsprincipe, en het roept tegelijkertijd ook een hoop vragen op. Hoe kan dat vorm krijgen in het nieuwe sturingsmodel? Hieronder doen we een voorzet. Solidariteit is een mooi principe, maar het moet ook zinvol zijn om in te voeren. Voor de decentralisatie jeugdzorg hebben we een aantal argumenten om (een deel van de zorg) op het solidariteitsprincipe te organiseren: - opvangen schommelingen in het gebruik van (exclusieve en dus dure) jeugdzorg - beperken van financieel risico op gemeenteniveau - voorkomen dat gedurende een jaar de begroting overschreden wordt en er tussentijdse wijzigingen via de gemeenteraad bekrachtigd moeten worden. - het regelt voor de client dat de benodigde zorg altijd ingezet kan worden, ongeacht de financiële positie van een gemeente - maximaliseren van de bezettingsgraad van deze vorm van zorg en daarmee voorkomen van verspilling, doordat iedere gemeente gebruik kan maken van deze voorzieningen (let op piekbelasting)organisatie van solidariteit Organisatie van inkoop op de exclusieve zorg Er zijn drie mogelijkheden om de solidariteit te regelen via de inkoop bij de exlcusieve zorg op bovenlokaal niveau: verzekering vlaktax verrekening verzekering Bij het eerste model betaalt iedere gemeenten een 'verzekeringspremie' aan een centrale partij/kassier. Hiermee verzekert de gemeente zich voor het hebben van capaciteit van de nader te bepalen exclusieve jeugdzorgvoorzieningen. Het risico bestaat dat gemeenten te weinig preventieve zorg organiseren en teveel gebruik maken van deze zorgvormen omdat ze er toch voor verzekerd zijn. Dat kunnen we opvangen door een 'no-claim' in te bouwen. vlaktax Het tweede model gaat uit van verrekening over een aantal jaren. Gemeenten worden aangeslagen op de gemiddelde verwachte zorggebruik en dragen bij aan een centrale kas. De bijdrage is op basis van historisch gemiddeld gebruik. Door een grote regio te nemen en het gebruik over een aantal jaren te spreiden vang je individuele schommelingen op. Wanneer er geld over blijft kan dat in de reserves blijven en mogelijk leiden tot een lagere afdracht per gemeente, of ingezet worden voor innovatie bij deze vormen van jeugdzorg. verrekening Het derde model gaat uit van verrekening op basis van feitelijk gebruik door jongeren uit een bepaalde gemeente. Er zijn wel collectief productprijzen afgesproken met aanbieders. De fluctuatie in gebruik is voor rekening en risico van de individuele gemeente. Van belang bij een dergelijk systeem is wel dat je met de deelnemers aan deze regeling afspraken maakt over de toegang, want je wil het gebruik kunnen vergelijken. Advies sturingsvarianten Bij de geadviseerde sturingsvisie en uitgangspunten van de stelselwijziging jeugdzorg, past een meer faciliterend sturingsmodel, waarbij de gemeente stuurt op afstand en burgers en instellingen in staat stelt om met elkaar de juiste zorg te regelen. Toch willen gemeenten voldoende controle en grip houden op de jeugdzorg (sturen op: maatschappelijke effecten en output. In de vier sturingsvarianten, sluit kwadrant 1 aan bij de geadviseerde sturingsvisie, Het advies aan de gemeenten is te kiezen voor sturingsvariant top down faciliterend eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 9

116 Advies inrichten solidariteit We adviseren gemeenten te onderzoeken hoe de solidariteit voor de exclusieve jeugdzorg uitwerkt in de drie modellen. 10

117 Hoofdstuk 3: Informatie: kwaliteit aan kwantiteit geven Om te kunnen sturen is zicht nodig op de aard en omvang van de problematiek, de aard en omvang van de vraag en de aard en omvang van het zorggebruik. Daarnaast is inzicht nodig in trends om inzicht te krijgen over groei, of afname van vraag, aanbod en gebruik. Er is een enorme behoefte aan data en tegelijkertijd is er behoefte aan duiding van deze data. Er zijn veel gegevens beschikbaar, maar deze gegevens zijn niet altijd voor de gemeente bruikbaar of instellingen kunnen de gegevens niet altijd leveren. In dit hoofdstuk wordt de relevante informatiebehoefte van de gemeenten methodisch uitgewerkt. Inzicht in zorgvraag Een belangrijke opdracht bij de stelselwijziging jeugdzorg is het vraaggericht werken. Gemeenten en instellingen zoeken naar manieren om de vraag van ouders en jeugdigen in beeld te krijgen en op basis daarvan hun aanbod af te stemmen. Niet bekend is of de zorg aansluit bij zorgvraag. Er is nog geen gericht onderzoek gedaan of beschikbaar naar vraag en aanbod. inzicht in zorggebruik De doelgroep van professionele jeugdhulp (en in het bijzonder individuele voorzieningen) kan worden opgedeeld in drie subgroepen: 1. actieve gebruikers 2. aspirant gebruikers 3. potentiele gebruikers ad 1. Actieve gebruikers Actieve gebruikers zijn al in zorg en daardoor terug te vinden in de administraties van de zorgaanbieders, Bureau Jeugdzorg en de zorgverzekeraars. De door de rijksoverheid gepubliceerde factsheets geven per gemeente inzicht in de omvang van deze doelgroep. Deze factsheets zullen nog worden aangevuld met een regionale startfoto die inzicht geeft in het zorggebruik. Ook het verdeelmodel dat het SCP en Cebeon momenteel ontwikkelen, zal op dit gebied nog aanvullende gegevens bevatten. Op gemeentelijk niveau hebben we zicht op het zorggebruik van deze doelgroep. Zo weten we bijvoorbeeld op basis van landelijk onderzoek van de gemeente Spijkenisse het volgende: onderwerp Aantal 0- t/m 17-jarigen waarvoor een onderzoek bij het AMK is gestart Aantal 0- t/m 17-jarigen met nieuwe Jeugdbeschermingsmaatregel Het aantal kinderen van 0 t/m 22 jaar dat in een jaar gebruik geeft gemaakt van de GGZ n.b Het aantal kinderen van 0 t/m 22 jaar met een extramurale VB-indicatie (dominante grondslag) en een IQ van 50 t/m 85 (afbakening CIZ) Naast bovenstaande gegevens hebben gemeenten ook inzicht in het aantal multiproblem gezinnen via de GOSA regisseur en het CJG en inzicht in de productie van hun lokale aanbieders als het maatschappelijk werk, het jongerenwerk en sport en onderwijsinstellingen. We weten niet of deze mensen die de zorg gebruiken ook een zorgvraag hebben en we weten ook niet hoe ze met deze voorzieningen in aanraking zijn gekomen. Er is kortom nog geen link tussen vraag en gebruik. Bovendien zeggen bovenstaande cijfers nog niet zoveel als we ze niet aan elkaar kunnen verbinden. De GGD Rotterdam is in opdracht van de Stadsregio Rotterdam een onderzoek gestart naar de actuele gebruikscijfers binnen de stadsregio om bovenstaande getallen te actualiseren. Echter, op dit moment zijn de resultaten van het onderzoek nog niet bekend. De verwachting is dat de startfoto begin 2013 wordt opgeleverd. Meer daarover in de risicoparagraaf. ad. 2 aspirant gebruikers Bij de groep aspirant-gebruikers zijn er signalen dat er behoefte is aan individuele ondersteuning, maar deze groep is nog niet in zorg. De afgegeven indicatie is nog niet verzilverd, of er loopt nog een onderzoek om vast te stellen wat er precies aan de hand is en hoe dit kan worden opgelost. Deze groep is al wel in beeld bij de verschillende hulpverleners omdat er bijvoorbeeld een vraag is gesteld aan het CJG. Maar we weten niet of er ook daadwerkelijk een individueel hulpaanbod uit gaat volgen. Het gaat om een relatief grote groep die wel eens hulp heeft gezocht naar aanleiding van een opvoedprobleem of vraag. We schatten in dat het om ongeveer 20% van de opvoeders gaat. Zij vallen ook onder de groep potentiele gebruikers eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 11

118 ad. 3 potentiele gebruikers Tot slot is er een groep die nog geen actieve vraag heeft, maar wel een groter dan gemiddelde kans om in het jeugdhulpcircuit terecht te komen doordat men kampt met algemeen erkende risicofactoren als armoede, een gebroken gezin of betrokkenheid bij strafbare feiten. Het is zaak om deze groep te identificeren voordat problemen onnodig escaleren. Signalering door de jeugdgezondheidszorg, scholen en burgers speelt hierbij een cruciale rol. Het risicoprofiel gemeenten (De Jeugdstaat) geeft op hoofdlijnen inzicht in de mate waarin deze risicofactoren in de gemeente voorkomen, maar deze gegevens kunnen niet worden gekoppeld aan individuele gezinnen. Regionaal is er geen onderzoek gedaan naar de zorgvraag. Landelijk is er onderzoek gedaan naar opvoedvragen en opvoedproblemen en daarin zien we dat de vragen en problemen in aard en omvang ongeveer gelijk zijn gebleven de afgelopen jaren (cijfers over opvoedingsvragen en -problemen, NJI, 2008). De problemen waar ouders mee zitten zijn 'algemene' problemen zoals luisteren, grenzen stellen en gedrag. In onderstaande tabel staan de probleem gebieden weergegeven uit het onderzoek NJI. Verder weten we dat van de ouders met thuiswonende kinderen 36 procent zegt zich in het afgelopen jaar wel eens zorgen te hebben gemaakt over de opvoeding of ontwikkeling van één of meerdere van hun kinderen. Zestig procent van deze ouders heeft daarvoor hulp of advies gezocht buiten het gezin, de familie of de vriendenkring (CBS, 2008). Dit beeld is in lijn met de constatering dat 80% van de kinderen zonder noemenswaardige problemen opgroeit en 20% soms problemen heeft. Uit ander landelijk onderzoek weten we dat 5% van de kinderen in meervoudige probleemgezinnen opgroeit en gecoördineerde aandacht en zorg nodig heeft. In onderstaande tabellen zien we de top 5 voorkomende kind problemen en de top 5 voorkomende gezinsproblemen. We zien daarin een gelijksoortig beeld als in bovenstaande tabel. Het gaat met name om omgaan met bepaald gedrag bij kinderen. De gezinsproblemen zitten voor een deel in de relatie tussen ouders en tussen ouders en kinderen. Overigens komt uit recent onderzoek van het SCP 1 nog geen sterk verband naar voren tussen de aanwezigheid van risicofactoren in een gezin en het gebruik van jeugdzorg. Het SCP concludeert hieruit dat het grotendeels van toevallige omstandigheden afhangt of een kind bij jeugdzorg terecht komt of niet. Door op basis van een risicoprofiel per gemeente gerichter te gaan signaleren, kan deze toevalsfactor mogelijk worden verkleind. Nadeel van het sturen op risicofactoren is dat dit uitdrukking geeft aan probleem denken. De positieve tegenhanger hiervan zijn de beschermende factoren die door het Nederlands jeugdinstituut zijn geïdentificeerd. Hierbij gaat het echter om hele zachte factoren als zelfwaardering en zelfvertrouwen, goede sociale vaardigheden, een makkelijk temperament en goede relaties met anderen. Om te kunnen meten in welke mate deze beschermende factoren aanwezig zijn, moet men het gezin zeer goed kennen. Op macroniveau is dit daarom vrijwel niet vast te stellen. Het is mogelijk om dit kwalitatief te onderzoeken (bijvoorbeeld door een aantal interviews te houden met gezinnen en hulpverleners), maar dit is tijdrovend en levert niet perse representatieve uitkomsten op. In onderstaande tabel staan de verschillende doelgroepen en hun zorggebruik samengevat 12

119 doelgroep actieve gebruikers van individuele voorzieningen hulp vorm Het aantal 0-17 jarigen met een nieuwe jeugdbeschermingsmaatregel Het aantal kinderen van 0 t/m 22 jaar dat in een jaar gebruik heeft gemaakt van de GGZ Het aantal kinderen van 0 t/m 22 jaar met een extramurale VB-indicatie (dominante grondslag) en een IQ van 50 t/m 85 (afbakening CIZ) op peildatum Het aantal 0-17 jarigen met een nieuwe indicatie voor provinciaal gefinancierde jeugdzorg. aspirant-gebruikers van individuele voorzieningen Het aantal 0-17 jarigen waarvoor een onderzoek bij het AMK is gestart. Door het lokale veld geïdentificeerde Multi probleemgezinnen potentiële gebruikers Gezinnen met een verhoogde kans op problemen door de aanwezigheid van één of meer risicofactoren uit de Jeugdstaat. Relatie tussen vraag en aanbod zorggebruik Vraaggericht werken veronderstelt een directe relatie tussen de vraag van een (potentiele) cliënt, het beschikbare aanbod en het gebruik daarvan. Helaas moeten we ook dit verband relativeren, zoals blijkt uit het eerste advies van de commissie financiering jeugdzorg (2009): Het SCP 2 constateert dat het niet mogelijk is de ontwikkeling van de vraag naar provinciale jeugdzorg van een voldoende inhoudelijke verklaring te voorzien. De gegevens hierover ontbreken grotendeels. Dit heeft ook gevolgen voor de ramingen van de toekomstige vraag naar jeugdzorg. Het doortrekken van de lijn uit het verleden is op dit moment de enige mogelijkheid voor het in kaart brengen van de toekomstige vraag naar provinciaal gefinancierde jeugdzorg. De CFJ adviseert om zo spoedig mogelijk een ramingsmodel te ontwikkelen dat een grotere verklaringskracht heeft en meer beleidsrelevante variabelen bevat. 2 De jeugd een zorg, ramings- en verdeelmodel jeugdzorg 2007, Sociaal en Cultureel Planbureau, 3 maart eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 13

120 Advies informatievoorziening Het hebben van een goede informatiepositie is cruciaal voor de gemeenten om integraal te kunnen sturen op de jeugdzorg. Geconstateerd wordt dat veel informatie bekend is, maar dat er niet altijd een direct /causaal verband tussen de verschillende informatiestromen is en overheden en onderzoekers continu op zoek zijn om de informatie in de juiste context te plaatsen, de informatie te waarderen en het zo als sturingsinstrument te kunnen gebruiken. Tegelijkertijd zijn er kansen om met de stelselwijziging de informatiepositie van de gemeenten structureel te verbeteren om meer grip te krijgen op de uitvoering. We adviseren gemeenten om zo snel mogelijk met de jeugdzorgaanbieders in gesprek te gaan over de informatievoorziening. Het is voor gemeenten cruciaal om een zuiver inzicht te hebben in aard en omvang van de problematiek, het zorggebruik en de (verwachte) zorgvraag en de daaraan gerelateerde kosten. We adviseren om de gemeenten om daar gezamenlijk in op te trekken om eenheid van informatie te creeren en zo de informatiepositie van gemeenten te versterken en de onderlinge vergelijkbaarheid te vergroten om een gezamenlijk dashboard (ICT-tool) in te richten waar informatie uit verschillende bronnen samenkomt en in een context wordt geplaatst. Een eerste aanzet voor zo n dashboard is gegeven door de ontwikkeling van een risicoprofiel per gemeente, gerelateerd aan regionale en landelijke cijfers. In het dashboard wordt een koppeling gemaakt met landelijke risicofactoren, regionale informatie over zorggebruik en (op termijn) de prestaties van instellingen. Dit stelt de gemeenten in staat om lokale maar ook regionale verbanden te leggen tussen de verschillende informatiestromen en om op basis daarvan beter te sturen op de jeugdzorgaanbieders. Om dit mogelijk te maken zullen de gemeenten ook een besluit moeten nemen over de set sturingsindicatoren, zie hoofdstuk 7. 14

121 Hoofdstuk 4: Budgettering, organisatie en inkoop Budgettering gaat over de vragen wie het budget toegekend krijgt en wie bepaalt dat het uitgegeven mag worden en in welke mate kunnen budgetten ontschot/samengevoegd worden. In dit hoofdstuk gaan we in op de mogelijkheden voor gemeenten om de budgetten te verdelen, de zorg te organiseren en in te kopen. Er zijn hierin verschillende varianten mogelijk. We laten ons in de opbouw leiden de indeling van verschillende zorgtypen zoals die in de werkgroep SDZ is gepresenteerd. De projectgroep SDZ maakt een onderscheid tussen collectieve zorg en inclusieve en exclusieve zorg. Daaronder wordt het volgende verstaan: - collectieve zorg Elke vorm van professionele begeleiding bij de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van jeugdigen die vrij toegankelijk is voor de doelgroep, die per afzonderlijke voorziening anders kan worden gedefinieerd. - inclusieve zorg Elke vorm van jeugdhulp waarbij de hulpverlener participeert in het dagelijks leven van het gezin en thuis, op school of in een andere vertrouwde omgeving ondersteuning biedt. - exclusieve zorg Elke vorm van jeugdhulp die niet verweven is met het dagelijks leven van het gezin en geboden wordt in een omgeving die voor één of meer gezinsleden (aanvankelijk) niet vertrouwd voelt. Budgettoekenning en budgettoegang Budgettoekenning gaat over de vraag wie door de gemeente middelen beschikbaar gesteld krijgt voor het leveren van zorg of het laten leveren van zorg. Denkbaar zijn: - zorgaanbieders krijgen budgetten; - gezinnen /huishoudens krijgen budgetten; - bestellers krijgen budgetten (bijvoorbeeld generalisten in het wijkteams, ZAT s, CJG s); - geografische gebieden krijgen budgetten (bijvoorbeeld de deelgemeente of het wijkteam). De plaats waar de budgetten worden belegd, heeft invloed op de volgende zaken: - keuzevrijheid voor cliënt; - zekerheid/onzekerheid voor zorgaanbieders; - administratieve lasten - mogelijkheid om integraal zorg te verlenen - mogelijkheden voor nieuwe toetreders - mogelijkheden voor lokaal maatwerk - mogelijkheden tot sturing Combinaties tussen bovenstaande budgetvormen zijn denkbaar en waarschijnlijk. Delen van de infrastructuur kunnen met vaste budgetten worden bekostigd, voor andere delen zal het budget geheel de vraag kunnen volgen (bijv. collectieve zorg). De geografische gebieden zullen, als deze budgetverantwoordelijk worden, zelf ook verschillende budgetteringsmethoden gaan gebruiken, zoals het budgetteren van bestellers. Bij het beschikbaar stellen van de budgetten, dient tevens te worden nagedacht over de vorm waarin dit gebeurt. Er kan gekozen worden voor een vast budget voor het hele jaar (bijv. percentage van wat in de begroting beschikbaar is), een budget per gebruiker/behandeling of een dynamisch budget (afhankelijk van bepaalde sturingsindicatoren, bijv. sociale index of resultaten uit het verleden). In het verlengde van de budgettoekenning, ligt de budgettoegang. Wie bepaalt of, welke en hoeveel zorg mag worden geleverd. Denkbaar zijn: - Vrij toegankelijk. Gezinnen bepalen of en welke en hoeveel zorg ze willen gebruiken. - Poortwachter: alleen de toegang tot zorg wordt bewaakt, de omvang /duur niet. - Regie: de toegang, aard, omvang en duur van de zorg wordt bewaakt. Ook hier geldt dat een mix waarschijnlijk het beste zal zijn. Hoe deze mix er dan exact uitziet zal in de komende periode nader moeten worden bepaald. De gedachte van de projectgroep SDZ is om de collectieve zorg en de inclusieve zorg lokaal te organiseren, dichtbij het kind en het gezin. Daarmee wordt de gemeente lokaal verantwoordelijk voor de inzet van deze zorg en de financiering daarvan. Het biedt de gemeente ook meer mogelijkheden om aan budgetontschotting te doen eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 15

122 Budgetontschotting Ontschotting gaat over het samenvoegen van (voorheen geoormerkte) budgetten tot één, voor hulpverleners zonder beperkingen inzetbaar, budget. Een belangrijke vraag is: waarom is ontschotting wenselijk, welk probleem moet het oplossen. Een eenvoudig antwoord op deze vraag is niet zonder meer te geven. Het is duidelijk dat de huidige versnipperde financiering van zorg leidt tot fricties. Hulpverleners kunnen dikwijls niet goed komen tot samenwerking, simpelweg omdat hun financiers eisen stellen over de vorm of inhoud van de te leveren zorg. De grenzen aan de financiering worden dan praktische grenzen in de samenwerking. Door de decentralisatie van middelen naar de gemeente ontstaat een nieuwe situatie, waarin de gemeente voor het leeuwendeel van de zorg voor jeugd de enige financier is. Hiermee lijken veel van de problemen waarvoor ontschotting de oplossing werd genoemd, nu opgelost. Echter, er bestaat een risico dat de gemeente zelf gaat verschotten. Daarbij komt dat de gemeente méér budgetten heeft die samengevoegd zouden kunnen worden in het ontschotte jeugdbudget, zoals: - Wmo hh/begeleiding, deel jeugd - (School)maatschappelijk werk - jongerenwerk Samenvoeging van bovenstaande budgetten leidt er toe dat hulpverleners méér handelingsvrijheid krijgen om de problemen van gezinnen aan te pakken, zonder dat verschillende loketten en potjes hoeven te worden aangesproken. Naast de bovenstaande, meer voor de hand liggende budgetten kunnen (op termijn) ook andere budgetten worden samengevoegd: - Wmo (jeugd & volwassenen) - Re-integratie & participatie - Bijstandsuitkeringen - Maatschappelijke opvang De volgende vormen van ontschotting zijn denkbaar en worden elders beproefd: - Volledige ontschotting van middelen vanuit de gemeentebegroting. Het is op de werkvloer niet meer traceerbaar of het budget afkomstig is uit Wmo gelden of jeugdzorggelden. - Gedeeltelijke ontschotting, reguliere bekostiging waar mogelijk, ontschot budget waar nodig. - Virtuele ontschotting, toets op rechtmatige besteding achteraf. - Géén ontschotting, werken met financieringsvormen. Organisatieniveau Organisatieniveau gaat over de vraag welke onderdelen van sturing en bekostiging (beter) op bovengemeentelijk niveau zouden kunnen worden belegd. Het Rijk heeft hierover al een paar piketpaaltjes geslagen in beleidsbrieven en conceptwet. De uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering, het meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (ASHG, AMK) en de gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen moeten op bovenlokaal niveau worden georganiseerd. Mogelijk heeft het voordelen de inkoop/bekostiging van dure en (zeer) specialistische zorg ook bovenlokaal te organiseren maar dit heeft het Rijk open gelaten. Gemeenten hebben (tot 1 jaar voor inwerkingtreding wet) de tijd gekregen om zelf tot een landelijk dekkende regio-indeling met de bijbehorende afspraken te komen. Aandachtspunten die het Rijk aan gemeenten meegeeft zijn: houd rekening met bestaande samenwerkingsverbanden, organiseer voldoende schaalgrootte en maak regionale afspraken over financiering van het zorg- en ondersteuningsaanbod en tot slot een financieringssystematiek die zo wordt ingericht dat afschuiven naar de zeer specialistische of ingrijpende hulp niet lonend is. In het regionale programmaplan zijn criteria geformuleerd die helpen om te komen tot een afweging of de samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam een opgave lokaal oppakken of besluiten deze opgave gemeenschappelijk uit te diepen (secundair referentiekader). Deze criteria zijn ook relevant bij afwegingen over het uiteindelijke organisatieniveau. 16

123 Voordelen om bovenlokaal in te kopen De gemeente heeft de vrijheid om de zorg zelf regelen. De vraag om samen te werken met andere gemeenten of het alleen te doen hangt samen met de volgende overwegingen: - Inkoopvoorwaarden. Veel zorgaanbieders zullen hun diensten aanbieden in meer dan één gemeente. Voor zorgaanbieders is het onpraktisch om per gemeente te worden geconfronteerd met verschillende vormen van inkoop. Het is efficiënt als de inkoopvoorwaarden binnen een regio zoveel mogelijk zijn geharmoniseerd. - Gedeelde inkooporganisatie. Een stap verder dan gelijke inkoopvoorwaarden is de oprichting van een gezamenlijk inkooporganisatie. Dit verlaagt de transactiekosten, maar zal leiden tot aanzienlijk hogere bestuurlijke drukte. Het is een mogelijkheid dat kleinere gemeenten hun inkoop laten verzorgen door een grote gemeente als Rotterdam. - Residentiële capaciteit. Het stichten van een nieuwe residentiële groep vergt een investering. Een maatschappelijk ondernemer zal deze investering terug willen verdienen. Als een investering om deze reden niet vanzelf door maatschappelijk ondernemers wordt gedaan, zal de gemeente wellicht moeten ingrijpen. Maar: ook andere gemeenten zouden profiteren van deze ingreep. De extra capaciteit zal praktisch gezien door kinderen uit alle regiogemeenten kunnen worden gebruikt, al is het maar doordat de druk op andere capaciteit afneemt. Een reden voor gemeenten om afspraken te maken over de kosten van investeringen. - (Zeer) specialistische voorzieningen. Multifunctionele Centra (MFC), de academische ziekenhuizen onder de jeugdzorgaanbieders. Deze functie moet blijven bestaan. De vraag is: zal een reguliere bekostiging van gemaakte uren / gemaakte dagen voor deze voorzieningen tot voldoende duurzame exploitatie leiden? Zal een tijdelijke afzwakking van de vraag naar MFC leiden tot onoverkomelijke financiële risico s, waardoor de continuïteit van deze voorzieningen wordt bedreigd? En: is separaat budget nodig of wenselijk om deze voorzieningen (wetenschappelijk) onderzoek, innovatie en kennisspreiding te laten uitvoeren? Dit zou ook kunnen gelden voor het inkopen van crisisplekken waar een hogere inefficiëntie zit: de plekken zijn nodig, maar er is niet altijd 100% bezetting. Ook een crisisinterventieteam van BJZ dat 24/7 bereikbaar is, is wellicht zo n dienst. - Gemeentelijke Inspectie jeugdzorg. De gemeenten kunnen de naleving van de visie en de handhaving van de eigen aanvullende voorwaarden door een eigen inspectie laten controleren. Aangezien veel zorgaanbieders in meerdere gemeenten actief zullen zijn, is het denkbaar dat gemeenten samen één inspectie in stand houden. Hiertoe zijn goede afspraken nodig over de verdeling van de inspectiecapaciteit. De kans bestaat dat een bovengemeentelijke inspectie zich sneller tot een bureaucratisch orgaan ontwikkeld dan een gemeentelijke inspectie. - Solidariteit. De gemeenten hebben aangegeven dat ze op basis van onderlinge solidariteit willen sturen. Dat principe kan voordelen opleveren in het afdekken van risico's bij het gebruik van exclusieve jeugdzorg. In hoofdstuk 2 is op het onderdeel solidariteit reeds in gegaan en is een advies voor de gemeenten geformuleerd. Nadelen om bovenlokaal in te kopen naast bovengenoemde voordelen om bovenlokaal in te kopen is er ook een aantal nadelen te benoemen: beperking keuzevrijheid gemeente. Indien er bovengemeentelijk een dienstenpakket wordt afgesproken met aanbieders beperkt dat de vrijheid van gemeenten om lokaal maatwerk te kunnen verrichten voor specifieke groepen burgers of omstandigheden die alleen in die gemeente gelden. Lastig om integraal te sturen. Een van de redenen om decentraal te werken is dat gemeenten dan de zeggenschap krijgen over het totale sociale domein en in staat zijn om integraal te sturen op het hele aanbod en de hele keten. Expertise weg georganiseerd. Een ander nadeel kan zijn dat de expertise over inkoop en sturing niet meer binnen de gemeente zit, omdat er bovenlokaal wordt ingekocht. Het 'wegorganiseren' van zulke expertise kan het risico met zich mee brengen dat er geen grip meer is van de gemeente hierop. Aan de andere kant vraagt het van gemeenten een flinke investering om deze expertise nu op te bouwen eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 17

124 Bekostigingsmodellen Onderstaand staat een aantal modellen zoals we die kennen uit de jeugdzorg en gezondheidszorg. We zetten ze op een rij en geven de voor,- en nadelen aan. Wat? Hoe? Waar? Voor- en nadelen Instellings-subsidie (lumpsum) Instelling krijgt een jaarlijks bedrag op basis van capaciteit. Maatsch. opvang Lage administratieve lasten, maar weinig mogelijkheid tot sturing en geen prestatieprikkel. Het gaat hierbij vooral om de beschikbaarheid van de voorziening en minder om het aantal cliënten en de kosten per Productfinanciering Ketenfinanciering Cliëntgebonden financiering Cliëntvolgende bekostiging Traject-financiering ZZP (Zorg Zwaarte Pakketten) P * Q (Prestatie/product x aantal leveringen). Er zijn 20 Bekostigingseenheden (BKE s) gedefinieerd in aantal etmalen verblijf of aantal contacturen. Een combinatie van diverse BKE s vormt een zorgprogramma. Samenhang prikkelen tussen partijen die ieder een schakel in de keten uitvoeren Gericht op een bepaalde doelgroep/aandoening Verschillende varianten Hoofdaannemer met onderaannemers; integrale ketenbekostiging Extra beloning voor deelname aan ketensamenwerking Bekostigen van verbindingen in de keten Bedrag per cliënt, voor de aanbieder, aanbieder bepaalt wat er geleverd wordt Bedrag per cliënt, voor de cliënt, cliënt bepaalt de besteding. Integrale kostprijs voor een bepaald behandeltraject. Bijv. DBC s. Een hoeveelheid zorg die past bij een bepaalde zorgbehoefte of zorgzwaarte (bijv. voor J-GGZ zijn er 5 zwaartes). Bij elk ZZP hoort een aantal uur zorgtijd per week. Iemand met een zware beperking krijgt een hoog ZZP met veel zorg per week. Iemand met een lichte beperking krijgt een laag ZZP met minder zorg per week. De zorgaanbieder krijgt voor elk ZZP Stadregionaal zorgaanbod Zorggroepen COPD en Diabetes Groepsactiviteiten PGB Zie DBC Zorgkantoren (Jeugd-GGZ en Jeugd LVG) cliënt. Er is een prikkel om te komen tot productiviteit, hetgeen gunstig is tegen bijv. wachtlijsten. Nadeel kan zijn dat kwaliteit in het geding komt of dat producten geleverd worden terwijl dat niet nodig is of een alternatief beter zou zijn. Voorwaarde is verder dat prestaties goed te standaardiseren moeten zijn. Voordelen Samenhangend aanbod voor de klant, ontschotting Nadelen Sluit mogelijk partijen uit Transactiekosten deelnemers Relatief veel handelingsvrijheid om maatwerk te leveren. Nadeel is een prikkel tot meer cliënten. De aanbieder optimaliseert de hulpverlening (verschillende producten en tarieven) over de totale groep van cliënten heen. De aanbieder loopt risico als er hoge vaste kosten zijn en (te) weinig cliënten. Maatwerk mogelijk en veel keuzevrijheid voor de cliënt. Nadeel is dat het resultaat vaak moeilijk meetbaar is en dat het een aanzuigende werking kan hebben, doordat cliënten een PGB gaan aanvragen omdat ze er recht op hebben. Zie DBC Voordeel is dat er veel handelingsvrijheid is binnen een zorgzwaarte. 18

125 DBC (Diagnose Behandeling Combinatie) Populatiegebonden bekostiging Gezins-bekostiging Beleid Gestuurde Contract Financiering (subsidie) (BGF) een bedrag. De DBC-systematiek bevat zorgpakketten die DBC s worden genoemd. Het totaal aan zorgpakketten heet een productstructuur. Een zorgpakket bevat alle handelingen die gemiddeld nodig zijn om een bepaalde diagnose te stellen en de behandeling te verrichten. Het bevat ook informatie over de vergoeding voor de behandelaar en de kosten van de zorgaanbieder. Na afronding van het zorgtraject ontvangt de patiënt/cliënt of zorgverzekeraar de op het zorgpakket gebaseerde rekening. Een bedrag per inwoner in een bepaald gebied. Een bedrag wordt ter beschikking gesteld om integraal de problemen binnen een gezin aan te pakken Op basis van gemeentelijke beleidsdoelen en prestatie indicatoren subsidie verstrekken aan instellingen Zorgverzekeraars (Jeugd-GGZ) CJG Deze vorm is nieuw. Bibliotheek, welzijnswerk. De DBC-systematiek is ingevoerd omdat de overheid meer transparantie wenste over prijs en prestatie in de gezondheidszorg. Ook wilde de overheid patiënten en verzekerden bewuster maken van de kosten van de zorg. Het DBC-systeem biedt meer en beter inzicht in behandelingskosten en zorggebruik. Hierdoor kunnen zorginstellingen hun bedrijfsvoering verbeteren en goede zorg blijven leveren tegen een aanvaardbare prijs. Het DBCsysteem geeft zorgaanbieders en zorgverzekeraars de mogelijkheid te onderhandelen over de prijs en kwaliteit van behandelingen. Dit biedt zorgverzekeraars op hun beurt betere mogelijkheden bij het inkopen van kwalitatief goede en betaalbare zorg. Een nadeel is dat in complexe situaties het moeilijk is om alles te standaardiseren. Behandelingen buiten de standaard kunnen niet. Het kan lastig zijn om een eerlijke verdeelsleutel per gebied te bepalen. Ook kwaliteitsmeting kan moeilijk zijn. Het voordeel is dat er veel autonomie en handelingsvrijheid is op uitvoeringsniveau. Voordeel is een integrale aanpak, vanuit één budget. Hierdoor is het gemakkelijker om alle problemen aan te pakken en niet slechts een deel. Bovendien gebeurt alles vanuit één budget. Nadeel is dat het lastig is vast te stellen hoe hoog het budget moet zijn, hoe het resultaat gemeten wordt en vanuit welke stromen voor welk aandeel het budget gevoed moet worden. Voordeel, de gemeente stuurt op prestaties, volume en kostprijs. Nadeel kan zijn dat BGF minder geschikt is voor een vraagverandering waar tijdig, snel en flexibel moet worden gehandel eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 19

126 In onderstaande tabel vatten we de verschillende mogelijkheden samen gebaseerd op de indeling in zorgtypen van de werkgroep SDZ. We merken op dat voor JB en JR een uitzondering geldt vanwege de beperkende wettelijke bepalingen. Uiteraard zijn er meerdere mogelijkheden per cel. We zijn bij de invulling van de tabel uitgegaan van een topdown en faciliterende sturing van de overheid, conform het sturingsmodel in hoofdstuk 3. Dat betekent een terugtredende overheid waar het kan, met meer ruimte voor de professional en de burger. budgettoekenning Budgettoegang Organisatieniveau Inkoopvorm Ontschotting mogelijk Collectieve zorg Inclusieve zorg Exclusieve zorg Door gemeente aan instellingen Voorzieningen zijn vrij toegankelijk voor burgers. Gemeente koopt lokaal in. Kan bij regionale instellingen bijstelling obv trends, behoeftes en risico's op gemeenteniveau Aanbesteding of subsidie mogelijk wijkbudgetten mogelijk. mogelijk om dubbel aanbod uit te filteren door gemeente bij wijkbudgetten mogelijk voor gemeenten gemeentelijk budget te bundelen. Keuzevrijheid gemeenten Groot bij maatwerk, niet bij wettelijke taken Beschikbare expertise gemeente Is nu reeds bij gemeenten in huis Door gemeente aan instellingen of individuele burgers (via gezinsgeneralist?) Gezinsgeneralist of burger. regie voeren op duur en omvang zorg om grip te houden op kosten Gemeentelijk maatwerk mogelijk Regionaal afspraken over kwaliteit en prijs PGB, gezinsbudget, wijkbudget Ja, via gezinsgeneralist op lokaal niveau, bundeling van gemeentelijke en anderen financieringsstromen. VOLG methodiek bij MP gezinnen op gemeentelijk niveau inzetbaar. Groot, indien nieuwe aanbieders toegelaten worden. Beperkt in huis, geen expertise op nieuwe taken als jeugd GGZ en geindiceerde jeugdzorg Door gemeente aan instellingen Via indicatiestelling budget toewijzen; regie voeren op duur en omvang zorg om grip te houden op kosten Regionaal, vanwege hoge kosten en risico's Pgb, gezinsbudget, indien regie bij gg of burger. Trajectprijzen, indien regie bij gemeenten Ja, via gezinsgeneralist op lokaal niveau. Bij regionale inkoop lastiger. Beperkt door regionale afspraken en wettelijke verplichtingen (JB/JR) Niet in huis, ligt nu bij stadsregio 20

127 Advies organisatie inkoop De keuze om al of niet bovenregionaal samen te werken hangt samen met de sturingsvisie van de gemeente. Los van de keuze van de gemeente zal bovengemeentelijke aansturing voor delen van het stelsel wenselijk en noodzakelijk zijn, gezien de eisen die het Rijk aan de decentralisatie stelt en de eerder genoemde argumenten m.b.t. organisatie en inkoop. Aan de andere kant kan een gemeente besluiten om de sturing lager te beleggen: aansluitende op het gebiedsgericht werken kan onderzocht worden of wijken verantwoordelijkheid zouden kunnen krijgen voor de aansturing van (delen van) jeugdzorg. Deze variant sluit aan bij de variant om top-down en faciliterend te sturen (zie ook hoofdstuk 2 sturing). Advies gemeentelijke ontschotting om integraal te kunnen sturen op de instellingen zullen de gemeenten ook zelf naar de eigen organisatie moeten kijken om de integrale sturing mogelijk te maken. Denk hierbij aan de koppeling tussen jeugd, onderwijs, sociale zaken, sociale dienst en huisvesting. Gemeenten zullen hun eigen organisatie moeten doorlichten om de integrale sturing als opdrachtgever goed te kunnen faciliteren. We adviseren om hier een pilot te starten, mogelijk gekoppeld aan het experiment zorginkoop om in een pilot de effecten van de stelselwijziging op gemeentelijk niveau in beeld te brengen. (zie ook het advies bij zorginkoop) Advies bekostigingsmodellen De gemeenten zijn vrij in hun keuze voor een inkoopmodel. De keuze voor een bepaalde vorm van zorginkoop is mede afhankelijk van de visie van de gemeente en het sturingsvariant. In de praktijk zullen meerdere modellen naast elkaar blijven bestaan, afhankelijk van het doel wat met de inkoop wil bereiken. Voor zeer specialistische en gedwongen zorg is centraal inkopen een optie. Geadviseerd wordt voor deze type van zorg een inkoopmodel te ontwikkelen. De ontwikkeling kan in Q plaatsvinden en parallel daaraan kan het lokale proces lopen om principes te formuleren. Advies inkoop gedwongen zorg Voor gedwongen zorg adviseren we om dit centraal inkopen, gezien de kosten en het feit dat het door gemeenten gezamenlijk geregeld moet worden, vanwege het juridisch kader. We adviseren om in het eerste kwartaal 2013 mee te starten indien de gemeenten dit gezamenlijk willen doen. Advies experiment zorginkoop Op verschillende plekken in het land is succesvol geexperimenteerd met andere vormen van bekostiging. Zo is het gezinsvolgens budget succesvol gebleken bij MP gezinnen. Daarnaast lijkt het beschikbaar stellen van wijkbudgetten (populatiegebonden bekostiging) een goede manier om integraal budget toe te wijzen aan (een consortium van) instellingen. Tenslotte heeft de VOLG systematiek (Volledig Ontschotte Lokale Gezinsondersteuning) in diverse gemeenten inzicht gegeven in de kosten per MP gezin en de mogelijke besparingen. We adviseren gemeenten om (in regionaal verband) een experiment te starten met deze nieuwe vormen van zorginkoop om grip te krijgen op deze nieuwe en succesvolle manieren van zorginkoop. Diverse aanbieders hebben ook reeds belangstelling getoond om hieraan mee te werken. Ontwikkel of bundel inkoopexpertise Als de gemeenten besluiten om zoveel mogelijk zelfstandig te doen, dan is het zaak om tijd en geld te reserveren voor de lokale ontwikkeling van inkoopexpertise. De gemeente krijgt met de transitie jeugdzorg aanzienlijke budgetten toegewezen. De vraag is of de expertise binnen de gemeente voldoende is. De inkoop van de geïndiceerde jeugdzorg is complexer dan de zorg die gemeenten nu inkopen. Dit komt mede door de verschillende bekostigingsmodellen die in het huidige stelsel gehanteerd worden en niet altijd makkelijk te doorgronden zijn. Als gemeenten besluiten om samen te werken dan is het raadzaam om deze expertise gebundeld beschikbaar te stellen aan de samenwerkende gemeenten. Indien gewenst kan de projectgroep de samenwerkende gemeenten ondersteunen in het opbouwen van deze expertise in het implementatietraject dat start vanaf eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 21

128 Hoofdstuk 5: Operationalisering van de sturing In dit hoofdstuk gaan we nader in op de operationalisering van de sturing door de gemeenten. We kijken naar de landelijke stand van zaken en geven een eerste aanzet van de indicatoren die door de projectgroep zijn ontwikkeld. Kwaliteit en indicatoren Op dit moment is de regierol van de gemeenten vaak inhoudelijk mager uitgewerkt, waardoor er weinig zicht is op inzet van middelen, resultaten en prestaties op de effectiviteit van de samenwerking binnen het netwerk van hulpverleners. Het ligt voor de hand dat gemeenten als opdrachtgever van het netwerk gaan fungeren en niet zozeer als facilitator of partner. Bij het opdrachtgeverschap horen formele sturingsinstrumenten zoals de formulering van een programma van eisen, het afleggen van verantwoording (horizontaal en verticaal) en evaluatie. Landelijke kwaliteitseisen jeugdzorg Landelijk wordt er gesproken over de borging van de kwaliteit in de jeugdzorg. Een van de mogelijkheden is certificering. Door alle aanbieders te certificeren (bijvoorbeeld via een HKZ-certificering) borgen we de basiskwaliteit en zijn zaken als clientenparticipatie formeel geregeld. De branche is zelf al jaren met elkaar bezig om kwaliteitseisen te ontwikkelen en daarop te sturen. De branchevereniging van jeugdzorgaanbieders (inclusief Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) heeft een eigen set van 10 indicatoren ontwikkeld. Op dit moment zijn de aanbieders bezig om deze indicatoren te ontwikkelen. De Inspectie Jeugdzorg houdt toezicht op de aanbieders. Deze toezichthoudende taak zal ook in het nieuwe stelsel blijven bestaan. Ontwikkeling van indicatoren CJG Het CJG is een relatief nieuwe ontwikkeling in het zorglandschap. Om te kunnen beoordelen of de CJG s goed functioneren is reeds een set basisindicatoren ontwikkeld in samenwerking met Deloitte. Deze basisset vormt een handreiking die aan gemeenten laat zien hoe de prestaties van de CJG s inzichtelijk kunnen worden gemaakt. Tabel: overzicht indicatoren CJG Indicatoren Centra voor Jeugd en Gezin Percentage ouders dat aangeeft het CJG te vinden Mate van tevredenheid over het CJG-product (beleving) Samenwerkingsafspraken Gemiddelde kosten per productgroep Aantal en type bezoekers Soorten contracten Aantal en type vragen Aantal en soort signalen Aantal en soorten toeleidingen naar verschillende vormen van hulp Type ondersteuning (op basis van vakdisciplines) Aantal jeugdigen en gezinnen waarvoor zorg coördinatie en een gezin, een plan, is geregeld Regionale uitwerking indicatoren CJG De gemeenten op Voorne Putten hebben op basis van deze indicatoren een eerste vertaling gemaakt naar een managementrapportage voor het CJG. De gemeenten zijn in gesprek met het CJG en Careyn om de indicatoren verder te operationaliseren. Dit werkdocument is opgenomen bij de achtergronddocumenten. Landelijke uitwerking prestatie-indicatoren CJG Het NJI operationaliseert 5 van de 10 prestatie indicatoren uit het Deloitte rapport voor het CJG. De prestatie-indicatoren zijn geactualiseerd en als volgt benoemd: 1. clienttevredenheid 2. uitval uit aanbod 3. Vermindering ernst van de problematiek 4. 1 gezin 1 plan 1 zorg coördinatie 5. verlaging instroom zware zorg 22

129 De operationalisering wordt in 5 pilotregio's getest. De oplevering voor het resultaat van de pilot is oktober Hierna wordt een implementatieplan uitgewerkt. In de nota 'Werk in uitvoering' (bron: Tom van Yperen NJI) zet het Nederlands Jeugdinstituut de tien belangrijkste criteria met betrekking tot kwaliteit van het nieuwe stelsel op een rij: 1. Het kind en de opvoeder centraal De diensten en hulp van het stelsel dienen antwoord op de behoeften en vragen van jongeren en opvoeders te geven ( men werkt vraaggericht ). De professionals en hun organisaties praten zo min mogelijk óver de cliënten, maar zoveel mogelijk mét hen. Ze schuiven gebruikers niet door als intensieve hulp nodig is, maar laten specialisten als het kan aanschuiven. Als er sprake is van een zorgteam, is de gebruiker er altijd lid van. 2. Eigen kracht versterkend De voorzieningen en professionals richten zich op versterking van de eigen kracht van kinderen, jongeren, opvoeders en sociale netwerken. Dat helpt problemen te voorkomen en bevordert informele en sociale steun. Als professionele ondersteuning of zorg nodig is, maakt deze niet afhankelijk, maar is erop gericht zoveel mogelijk zonder hulp verder te kunnen. 3. Uitnodigend (hoog bereik) Algemene voorzieningen en voorzieningen als het CJG moeten voor het effect een hoog bereik hebben. Ze zijn uitnodigend en kennen geen onnodige barrières voor diverse bevolkingsgroepen om er gebruik van te maken. Men zoekt plaatsen op waar ouders en jongeren elkaar al veel ontmoeten: scholen, speelzalen, sportverenigingen. Verder sluit men aan bij de ontwikkeling dat ouders en jongeren in toenemende met media als internet en antwoord zoeken op hun vragen. 4. Vroegtijdig Ondersteuning vindt in een zo vroeg mogelijk stadium plaats, via outreachend werken en via een goede signalering van risico s of problemen. Hoe eerder hoe effectiever. Bovendien voorkomt het escalatie. Vuistregel daarbij is dat diegene die risico s of problemen signaleert zo is toegerust dat hij of zij in 80 procent van de gevallen ook afdoende ondersteuning kan bieden. Dat voorkomt doorschuifgedrag. 5. Vasthoudend Als de veiligheid van het kind of de jongere of die van de samenleving in het geding is, dan kaart men dat aan, laat men de jongere en zijn opvoeders niet los en bestaat de mogelijkheid met drang of dwang te handelen. 6. Effectief en efficiënt De geboden diensten zijn zoveel mogelijk op wetenschappelijke inzichten en ervaring met betrekking tot de effectiviteit gestoeld. De voorzieningen werken bovendien efficiënt en klantvriendelijk. Er is geen onnodige bureaucratie en men werkt kosteneffectief. 7. Samenwerkend Als er hulp en steun aan jongeren en gezinnen nodig is, dan is deze samenhangend en goed-gecoördineerd: één gezin, één plan. Bovendien moet het aantal betrokken professionals bij een gezin (volgtijdelijk of tegelijk) zo klein mogelijk zijn: zo min mogelijk gezichten. 8. Gemotiveerde en competente werkers Vereist is dat professionals die met jongeren werken gáán en stáán voor hun kinderen. De bejegening naar jongeren en opvoeders is gepast, ze geven duidelijke informatie en werken deskundig vanuit hun vakgebied. 9. Bestuurlijk draagvlak Ten aanzien van de nieuwe inrichting van het stelsel is er voldoende draagvlak bij betrokken bestuurders. Van daaruit zorgen zij voor een eenduidige sturing. Dat voorkomt dat professionals in een onduidelijke situatie hun werk moeten doen, de samenwerking onvoldoende van de grond komt en gebruikers van het CJG daar nadelen van ondervinden. 10. Lerende organisatie De voorzieningen en professionals verzamelen gegevens over hun bereik, de kwaliteit van de processen en de resultaten die ze boeken. Ze laten zien wat goed gaat en waar verbeteringen mogelijk zijn. Ze benutten de gegevens om de kwaliteit van het werk (steeds) verder te verbeteren eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 23

130 We beschouwen deze 10 kwaliteitseisen als ondersteunend bij de sturing en sluiten in onze ogen prima aan bij de visie die de gemeenten hebben op de transformatie van de jeugdzorg. Integraal toezicht Integraal Toezicht Jeugdzaken (ITJ) is een samenwerkingsverband van vijf Rijksinspecties: Inspectie voor de Gezondheidszorg, Inspectie van het Onderwijs, Inspectie Jeugdzorg, Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en Inspectie Werk en Inkomen. Het ITJ houdt toezicht op organisaties en voorzieningen voor jongeren. Zo ook als het de CJG s betreft. Integraal Toezicht Jeugdzaken houdt toezicht op de kwaliteit en effectiviteit van de samenwerking tussen de diverse betrokken partijen in en rond het CJG. UITGANGSPUNTEN STURINGSINDICATOREN Maatschappelijke Effecten We gaan ervan uit dat we willen sturen op maatschappelijke effecten, te weten de effecten zoals die benoemd staan in het programmaplan: - een sterke basis voor ieder kind in het eigen gezin - een kind groeit gezond op - een kind groeit veilig op We voegen daar vanuit de projectgroep Sturing en financiering ook nog de volgende aan toe: - de kosten voor de jeugdzorg zijn beperkt. Een eerste voorzet We weten dat het causaal verband tussen doelen, effecten en indicatoren niet altijd goed is aan te tonen. Zeker in een multifactorieel stelsel als de jeugdzorg. We pretenderen dan ook niet om een complete en kloppende lijst van sturingsindicatoren aan te leveren hieronder. Wat we wel willen is een eerste operationalisering om handen en voeten te geven aan het denken in maatschappelijke effecten. We weten ook dat niet sturen geen optie is voor de gemeenten en de aanbieders. En we weten dat in het huidige stelsel de operationalisering van de sturing moeizaam verloopt. We hebben in onze sturingsvisie aangegeven dat we anders willen sturen. Deze eerste operationalisering van de sturingsindicatoren geeft daar een aanzet toe. In de gesprekken met de aanbieders zullen de gemeenten op basis van onderstaande indicatoren het gesprek aan moeten gaan over de mogelijkheden van de sturing op dit complexe domein. Daarnaast zullen er specifieke KPI's vastgesteld kunnen worden voor bijzondere onderdelen van de jeugdzorg, bijvoorbeeld in het gedwongen kader. De maatschappelijke effecten vertalen we in doelen die we toetsbaar zijn en waar gemeenten en instelling hun beleid op maken. De doelen moeten leiden tot (kwantificeerbare KPI's) waar de gemeenten op kunnen sturen. In bijgaande tabel doen we een eerste voorzet voor de invulling van de indicatoren die voor de jeugdzorg relevant zijn. Bij elke norm kan een financiële prikkel ingebouwd worden als het resultaat wel of niet wordt gehaald (bonus/malus). Maatschappelijk effect Doel Norm (voorbeeld) Leverancier informatie Let op Sluit aan bij norm VP/TvY een sterke basis voor ieder kind in het eigen gezin afname MP gezinnen afname schooluitval Max 2% MP gezinnen in de gemeente. Eventueel aangepast op wijk/buurt/pos tcode. Landelijke norm voortijdig schoolverlate n Zorg coördinator (CJG/GGD?) Onderwijs (BO/VO/SO) Samenwerking met andere coördinatoren LZN en LTHG! Veel invloed van andere beleidssectoren veel bekend over kosteneffectivitei t van MP gezinnen (MKBA) Aantal gemeenten al op de norm en weinig winst te halen. 3: zorg coördinatie eigen kracht versterkend vasthoudend eigen kracht versterkend 24

131 de kosten voor de jeugdzorg zijn in lijn met de beperkte middelen Toename netwerk pleegzorg Afname residentiële jeugdzorg Toename ambulante zorg Afname geïndiceerde jeugdzorg toename aantal ll met startkwalificati e in de gemeente. verschuiving van residentiele naar netwerk pleegzorg Afname bedplekken per jaar met 10% afname van duur residentiële zorg met 20% Versnelde terugkeer uit residentiële zorg (zie vorige indicator) meer ambulante trajecten ipv residentiële trajecten Afname jeugd GGZ met 5% per jaar afname geïndiceerde zorg met 5% per jaar BJZ Residentiële instellingen jeugdzorg Ambulante zorginstellinge n (MEE, AMW, SMW, etc) GGZ instellingen instellingen geïndiceerde jeugdzorg NB is onderwijsnorm en geen jeugdzorgnorm, stimuleert wel integraal denken. Toename betekent niet automatisch verschuiving! Mogelijk perverse prikkels bij doorschuiven. Verband aantonen door samenwerkingsa fspraken tussen ambulant en residentiële instellingen. Vraag is of dit reëel is, vanwege autonome stijging van de vraag. Hangt samen met de vraag hoe toegang tot zorg is geregeld (gaan we nog indiceren? eigen kracht versterkend vroegtijdig eigen kracht versterkend vroegtijdig eigen kracht versterkend vroegtijdig samenwerkend eigen kracht versterkend vroegtijdig Een kind groeit gezond op Afname obesitas Verbetering leefstijl Max x/1000 inwoners/jong eren. Eventueel aangepast op wijk/buurt/pos tcode en in overeenstem ming met het risicoprofiel van de gemeente. Afname alcoholgebrui k afname drugsgebruik GGD onderzoeksbur eau landelijke databases als CBS of CPB GGD onderzoeksbur eau landelijke databases als Risicoprofielen van gemeenten vergroten vergelijkbaarheid. Koppelen aan gemeentelijk gezondheidsbele id Risicoprofielen van gemeenten vergroten vergelijkbaarheid. eigen kracht versterkend vroegtijdig eigen kracht versterkend vroegtijdig eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 25

132 een kind groeit veilig op Afname PS problematiek Afname huiselijk geweld, kindermishan deling en kindermisbruik toename sportbeoefeni ng bij doelgroep jongeren. Max x/1000 inwoners/jong eren. Eventueel aangepast op wijk/buurt/pos tcode en in overeenstem ming met het risicoprofiel van de gemeente. Afname eenzaamheid, depressie afname medicijngebru ik Max x/1000 inwoners/jong eren. Eventueel aangepast op wijk/buurt/pos tcode en in overeenstem ming met het risicoprofiel van de gemeente. Max x/1000 inwoners/jong eren. Eventueel aangepast op wijk/buurt/pos tcode en in overeenstem ming met het risicoprofiel van de gemeente. CBS of CPB GGD onderzoeksbur eau landelijke databases als CBS of CPB GGD onderzoeksbur eau landelijke databases als CBS of CPB Koppelen aan gemeentelijk gezondheidsbele id Risicoprofielen van gemeenten vergroten vergelijkbaarheid. Koppelen aan gemeentelijk gezondheidsbele id Risicoprofielen van gemeenten vergroten vergelijkbaarheid. Let op bij start van projecten is toename waarschijnlijk vanwege onderrapportage Afname OTS Max 2% BJZ/Justitie Kan perverse prikkel zijn en kan doorschuifgedra g bevorderen (vglk bonnenquotum) eigen kracht versterkend vroegtijdig eigen kracht versterkend - vroegtijdig - sluit aan bij meldcode 26

133 Bereik/tevredenheid Verschillende indicatoren gaan over het bereik en de tevredenheid van de doelgroep. Deze indicatoren zijn onderdeel van kwaliteitstrajecten en certificering. We gaan ervan uit dat instellingen die aan de certificeringseis voldoen ook deze onderstaande indicatoren gebruiken om te sturen op hun eigen kwaliteit. Effect Norm (voorbeeld) Leverancier van informatie Doelgroepen 95% gezinnen kent CJG kennen het CJG CJG mogelijk jaarlijkse en weten wat ze er 75% vd jongeren monitor an aan hebben jaar kent het aansluiten bij CJG 95% docenten kent het CJG 95% van de IB ers Gebruikers zijn tevreden over zorg Inzicht in (virtuele) bezoekers CJG en bereik bezoekers kent het CJG Score van minimaal 7,5 onderverdeeld in klanten (gezinnen) professionals (vb IB, docenten) Netpromotor score is 75%. Per zorgsoort wordt de score bepaald Elke bezoeker heeft antwoord op zijn vraag gekregen. CJG en netwerkpartners CJG (als netwerk) ism onderwijs Let op Relevante doelgroepen benoemen. NB bepalen wat het CJG is, uitvoeringsorganis atie of netwerk en vertegenwoordiger van meerdere partners die zijn aangesloten. KTV is standaard onderdeel van gecertificeerde instellingen (HKZ norm) Koppelen aan KTV Sluit aan bij norm VP/TvY 1: bekendheid. uitnodigend kind en opvoeder centraal 2: tevredenheid vraaggericht uitnodigend kind en opvoeder centraal Managementinfor matie. Uitnodigend (hoog bereik) Medewerkerstevre denheid (MTV) bezoekersstroom is gestegen (vb jaarlijkse stijging met 10% op website) per vindplaats is aantal CJG klanten in beeld. 85% vd medewerkers geeft eigen werk en eigen organisatie een 8 NPS is 75% Alle zorgorganisaties MTV is standaard onderdeel van certificering. Gemotiveerde medewerkers eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 27

134 Procesindicatoren Naast de indicatoren op effecten is het ook goed om een aantal procesindicatoren op te nemen. Het aantal hangt ook samen met de sturingsvisie van gemeenten. Hoe meer procesindicatoren hoe groter het risico op administratieve lasten. En het kan haaks staan op het uitgangspunt vrijheid van de organisaties en professionals. Effect Norm (voorbeeld) Leverancier van informatie Inzicht in aantal Max 2% MP CJG via ETM en MP gezinnen gezinnen in de EKD/ DD JGZ gemeente. Eventueel aangepast op wijk/buurt/postcode Samenwerking Afspraken CJG als netwerk samenwerking gezin en eigen krachtnetwerk is standaard onderdeel van zorg coördinator aanpak. Let op Gekoppeld aan effectindicator 1 Formele overeenkomsten hoeven geen verband met de werkelijkheid te hebben. Sluit aan bij norm VP/TvY 3: zorg coördinatie 4 en 5 samenwerking samenwerkend bevorderen eigen kracht bestuurlijk draagvlak Afspraken met ketenpartners formeel vastgelegd in overeenkomsten zorg coördinator aantal ketenzorgafsprake n mbt doorverwijzingen naar geïndiceerde zorg Zie ook effectindicator 1. aantal afspraken rondom ketenzorg in MP gezinnen. Afspraken met gemeenten over samenwerking en regie Resultaatsafsprak en in de keten. Gezamenlijke verantwoordelijkhe id bij MP aanpak, uitgedrukt in overdrachtsmome nten of betaling aan consortium als samenwerking Evidence based interventies Practice based interventies 90% van de dienstverlening is getoetst op effectiviteit of heeft een basis in een good practice 10% innovatieruimte voor ontwikkelen Alle gecontracteerde aanbieders Kan innovatie beperken. Kan ook weggelaten worden en alleen op KTV sturen. Kan haaks staan op handelingsvrijheid Effectief en efficiënt Lerende organisatie 28

135 Elke aanbieder is getoetst van nieuwe dienstverlening Alle aanbieders zijn gecertificeerd (via HKZ of andere landelijke kwaliteitsnorm) van professionals Wachttijden en wachtlijsten Wachttijden en wachtlijsten zijn acceptabel bij preventieve en niet acute zorg. Niet acceptabel bij acute zorg zorginstellingen Sturing middels MKBA De projectgroep heeft ondersteuning aan de proeftuinen mogelijk gemaakt middels MKBA support. De ondersteuning houdt in dat de proeftuinen beroep kunnen doen op expertise op het gebied van MKBA (Maatschappelijke Kosten Baten Analyse). Middels een MKBA krijgen de gemeenten inzicht in het maatschappelijk rendement van de investering in de jeugdzorg. Op het moment van schrijven van dit rapport zijn de resultaten hiervan nog niet bekend. Advies sturing op kwaliteit Gezien de landelijke ontwikkelingen op het terrein van kwaliteitsborging en de initiatieven die de verschillende instellingen hierop ondernemen adviseren wij de gemeenten om terughoudend te zijn in het stellen van aanvullende kwaliteitseisen aan de aanbieders. We verwachten dat het toezicht via het ITJ afdoende hiervoor is. Advies indicatoren Een transformatie kan niet zonder sturing. Het advies is de voorgestelde indicatoren te gaan gebruiken in de integrale sturing op de jeugdzorg, regionaal, subregionaal en lokaal. Geadviseerd wordt de invoering van de indicatoren i.o. met de uitvoerende instellingen te operationaliseren. Advies MKBA Het advies is de MKBA methode in te voeren voor ondersteuning bij de inhoudelijke keuzes en inzet van middelen eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 29

136 Hoofdstuk 6: Risicoparagraaf In dit hoofdstuk gaan we in op de risico's en onzekerheden die er nog zijn ten aanzien van de decentralisatie jeugdzorg. Wet op jeugdzorg Zoals we allemaal weten is de wet op de jeugdzorg niet vastgesteld. Er is flink wat kritiek gekomen op de conceptteksten. De definitieve wet zal in de loop van 2013 worden vastgesteld. Pas dan weten de gemeenten officieel waar ze aan toe zijn. De contouren van de wet zijn evenwel duidelijk genoeg om in 2013 voorbereidingen te treffen voor de stelselwijziging gemeenten? Een relatief nieuw risico is het debat over de gemeenten die het kabinet voert. We weten niet welke gevolgen dat heeft voor de transformatie jeugdzorg. In afwachting daarvan gaan we wel door met de voorbereidingen, uitgaande van een autonome verantwoordelijkheid van iedere gemeente. uitkomsten verdeelmodel een cruciaal onderdeel in de stelselwijziging is het verdeelmodel. Op dit moment zijn de uitkomsten nog niet bekend en weten we niet welke middelen beschikbaar zijn voor de gemeenten. We weten wel dat er minder middelen beschikbaar zijn dan voorheen, maar hoe de verdeling zal zijn is op dit moment nog ongewis. Vooruitlopend op het verdeelmodel is de stadsregio al wel met de aanbieders in gesprek over kortingen en ombuigingen. We adviseren dan ook om daar in 2013 en 2014 onverminderd mee door te gaan. Beschikbaarheid startfoto gegevens De GGD doet een onderzoek naar het zorggebruik bij de jeugdzorgaanbieders in de regio. Deze informatie geeft een actueel inzicht in het feitelijke zorggebruik en is input voor de sturing op aantallen (en daaraan verbonden kosten). Volgens de onderzoekers zijn de eerste gegevens pas bekend eind december de resultaten van het verdiepend onderzoek zijn pas bekend eind december Resultaten MKBA Op dit moment zijn ook de gegevens van de MKBA nog niet bekend. De gegevens moeten inzicht bieden in de kosten en baten die gemoeid zijn met de innovaties uit de proeftuinen. De verwachting is dat de innovaties inzicht bieden in het rendement van de nieuwe werkwijzen en inzicht bieden in de kansen om preventiever en wijkgerichter te werken. De uitkomsten van de proeftuinen zijn uiterst relevant voor de implementatie van de decentralisatie jeugdzorg. Indien de aannames niet gestaafd worden met resultaten uit de proeftuinen dan hebben we tijd nodig om andere keuzes te maken. Overheveling jeugd GGZ Over de overheveling jeugd-ggz naar de gemeenten is veel te doen. Voor gemeenten is het bijvoorbeeld van belang om te weten dat ruim 40% van de verwijzingen naar de jeugd-ggz via de huisarts gaat. Daar heeft de gemeente geen enkele grip op. Daarnaast vinden de GGZ aanbieders de overheveling geen goed idee. De Staatssecretaris heeft een rapport laten opstellen met de voor en nadelen van de overheveling. Hieronder volgt een samenvatting: De jeugd GGZ is gezondheidszorg. Dat betekent dat er specifieke eisen gesteld worden aan de kwaliteit en het toezicht hierop. De professionals zijn BIG geregistreerd. De relatie patiënt-behandelaar is geregeld via de WGBO en de WCZ, en de instellingen vallen onder de Kwaliteitswet Zorginstellingen. De overheveling naar de gemeenten kan betekenen dat er gemorreld wordt aan deze kwaliteitseisen. En dat is onwenselijk. Elke knip is onwenselijk de overheveling naar de gemeenten van de jeugd-ggz betekent een knip tussen de jeugd en de volwassenen GGZ. Dit levert weer afstemmingsproblemen op wanneer ene kind 18 jaar wordt en onder een ander stelsel valt als de behandeling niet klaar is, of als de ouders onder behandeling zijn en een kind in een gezin ook GGZ zorg nodig heeft. Een andere mogelijke knip tussen basis GGZ en specialistische GGZ levert eenzelfde soort afstemmingsproblemen op en is ook niet wenselijk. De frictiekosten en transactiekosten gaan hoogst waarschijnlijk omhoog in deze variant. 80% gaat goed de integrale sturing door gemeenten is met name van belang bij kinderen en gezinnen waar meer soorten hulp en ondersteuning aangeboden wordt. Dat geldt slechts voor een deel van de jeugd GGZ cliënten. Voor dat deel is overheveling en integrale sturing wenselijk, voor het andere deel niet en is er geen of weinig winst 30

137 te behalen bij een stelselwijziging. Advies zorggezinnen / GGZ De gemeenten moeten kunnen sturen op zorggezinnen, daar hoort ook de sturing op de GGZ bij. Tegelijkertijd is de GGZ een ongedeelde zorgsector waar kwaliteit, toezicht en innovatie in een hand dienen te blijven. Gemeenten dienen (op landelijk niveau) het gesprek aan te gaan met de zorg en de GGZ om de afstemming te regelen en praktische afspraken hierover te maken. Het advies is om binnen het huidige stelsel van de GGZ gemeenten ruimte en mandaat te geven om integraal te kunnen sturen op probleemgezinnen waar GGZ zorg een rol speelt. Dit is goedkoper en makkelijker te regelen dan een overheveling van de verantwoordelijkheid naar de gemeente. Risico frictiekosten Volgens het rapport van Berenschot over de transitie jeugdzorg zijn de juridische risico's op frictiekosten beperkt. Dit heeft vooral te maken met de termijn waarop financieringsrelaties afgebouwd worden. Er is waarschijnlijk een redelijke termijn in acht genomen. De aankondiging dat de subsidierelatie afgebouwd gaat worden telt ook mee. Bovendien stopt de ene partij en start een nieuwe partij. Dit beperkt de aanspraken op frictiekosten. Ondanks het beperkte juridische risico zal het risico op continuïteit groter zijn. Als instellingen geen zekerheid hebben over de afname van hun diensten door hun belangrijkste (enige) financier, dan lopen deze instellingen (in theorie) grote exploitatierisico's. Instellingen zullen enige garanties willen van de financiers om de continuïteit van hun organisatie te waarborgen. Krijgen ze deze garanties niet dan kunnen ze ervoor kiezen om hun organisatie af te bouwen. Aanspraak op zorg Een van de problemen bij de transitie is dat er verschillende stelsels door elkaar heen lopen: 1. Zorgverzekeraar (werkt met verzekerde zorg en daarmee individuele aanspraken) 2. AWBZ (vaak via indicatiestelling recht op zorg, CIZ indiceert) 3. Geïndiceerde jeugdzorg (alleen aanspraak via BJZ indicatiestelling) Op 25 oktober jl. heeft staatssecretaris Marlies Veldhuijzen van Zanten van VWS 25 oktober 2012 aan de Tweede Kamer deze twee opties voorgelegd die komen uit een objectieve analyse: - Gemeenten moeten ofwel volledig verantwoordelijk worden voor de jeugd-ggz ofwel door zorgverzekeraars worden aangestuurd. - Als de gemeenten via de zorgverzekeraar worden aangestuurd moet de zeggenschap van gemeenten wettelijk geregeld worden. Deze variant is voor het werkveld minder ingrijpend en eenvoudiger te realiseren. Huisartsenzorg Voor de toegang tot de jeugd- GGZ heeft de wetgever in het Uitvoeringsbesluit Wjz één uitzondering gemaakt. De huisarts, of een daarmee gelijkgestelde arts of behandelaar, kan een jeugdige rechtstreeks verwijzen naar de jeugd-ggz als deze een redelijk vermoeden heeft van een ernstige psychische stoornis die een psychiatrische aanpak vraagt (artikel Ub Wjz en artikel 9b AWBZ). Een arts die rechtstreeks doorverwijst, moet aan BJZ melden welke stoornis de arts vermoedt en waarop dat vermoeden is gebaseerd. In de praktijk vindt deze terugkoppeling niet plaats. Dit wordt nog eens versterkt door het feit dat de jeugd-ggz thans valt onder de Zvw, waarin ook niet is opgenomen dat huisartsen het moeten melden aan BJZ als ze verwijzen naar de jeugd-ggz. Civiele plaatsingen in JJI s komen met de komst van gesloten jeugdzorg vanaf 1 januari 2010 niet meer voor. De toegang voor gesloten jeugdzorg loopt via de BJZ s. Geconstateerd moet worden dat veruit het grootste gedeelte van toegang tot de jeugd-ggz verloopt via de huisartsen. BJZ s beschikken ook niet over gegevens met betrekking tot deze cliëntenstroom. Hoewel dit wel is aanbevolen bij de tussentijdse evaluatie van de Wjz in 2006 (BMC, 2006) zijn op dit terrein nog geen stappen ondernomen. Daarnaast geven medewerkers van BJZ s in de interviews aan dat ze soms zelf ook rechtstreeks naar de huisarts verwijzen voor een doorverwijzing naar de jeugd-ggz. Vanuit cliëntperspectief is dit voorstelbaar; deze route kan aanzienlijke tijdwinst opleveren, omdat de wachtlijst bij BJZ zo wordt omzeild. De meeste geïnterviewde vertegenwoordigers van BJZ s achten de bypass via de huisarts echter onwenselijk. Zij geven aan dat ze door deze route gegevens missen over cliënten, omdat gegevens over en weer niet systematisch uitgewisseld worden, noch op casusniveau, noch op beleidsniveau. Twee leden van de projectgroep brengen op dit moment zo goed mogelijk in kaart wat de consequenties zijn van deze gang van zaken eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 31

138 Hoofdstuk 7: Vervolgstappen voor de gemeenten De projectgroep Sturing en Financiering is met het opleveren van dit advies klaar met de opdracht die zij heeft gekregen middels het programmaplan decentralisatie. Maar het werk voor de gemeenten is nog lang niet klaar. Het jaar 2013 wordt een druk jaar voor de gemeenten om de transitie op lokaal niveau voor te bereiden. We geven in dit hoofdstuk in hoofdlijnen aan wat de gemeenten te doen staat in de voorbereiding op 1 januari De gemeentelijke opgaven volgen uit het advies van deze projectgroep en gaan alleen over het deel sturing en financiering. Uit de andere twee werkgroepen zullen ongetwijfeld ook opgaven voor de gemeenten volgen. We verwachten dat deze opgaven gebundeld worden aangeboden aan de gemeenten. Het feit dat de opgaven lokaal zijn betekent niet dat gemeenten deze samen kunnen ontwikkelen. Op verschillende onderdelen in ons advies hebben we aangegeven dat het verstandig is om gezamenlijk op te trekken. Het is echter aan de gemeenten zelf om daar een beslissing in te maken: of ze samen willen optrekken en op welk niveau ze dat willen. Besluit of er een gezamenlijke infrastructuur voor de transitie gewenst is. De gemeenten hebben in stadsregionaal verband het afgelopen jaar samengewerkt om de transitie voor te bereiden. Het is aan de gemeenten om te beslissen of ze een gezamenlijke infrastructuur in stand willen houden om kennis te delen, te ontwikkelen en te bundelen. Ontwikkel een lokale sturingsvisie We hebben gemerkt dat een visie op sturing richtinggevend is in het maken van keuzes. We adviseren dan ook om zo snel mogelijk een gemeentelijke visie te ontwikkelen. Vervolgens kunnen gemeenten op basis van een gelijkluidende visie op zoek gaan naar samenwerking. Versterk de gemeentelijke informatiepositie Voordat de gemeenten kunnen inkopen, is het noodzakelijk om op lokaal niveau in ieder geval inzicht te krijgen in de volgende zaken: aard en omvang problematiek aard en omvang zorggebruik aard en omvang zorgvraag. De gemeente zal zelf actief op zoek moeten gaan naar de informatie die inzicht geeft in wat er op gemeenten afkomt in aard en omvang. De startfoto van de GGD geeft als het goed is begin volgend jaar op gemeentelijk niveau een deel van het gevraagde inzicht. Operationaliseer sturingsindicatoren Gemeenten worden verantwoordelijk voor de gehele jeugdzorg. Dat betekent dat ze daar ook op moeten sturen. Afhankelijk van het de gemeentelijke visie zal een gemeente meer of minder sturen op de uitvoerders. Het is in het belang van de gezamenlijke gemeenten en van de aanbieders om een basisset van sturingsindicatoren (zoals in dit advies is benoemd) te operationaliseren samen met de aanbieders. Lokaal kan altijd aanvullend eisen worden gesteld aan de informatievoorziening van de aanbieders. Start lokaal communicatietraject met stakeholders De gemeenteraad, de aanbieders, de gezinnen in zorg, er zijn veel stakeholders die van de gemeente (bestuurlijk en ambtelijk) willen weten welke keuzes de gemeente gaat maken in de decentralisatie. We adviseren om zo snel mogelijk dialogen op te starten met de verschillende groepen stakeholders. Indien er een gezamenlijke infrastructuur is, dan kan die kennis gebruikt worden om bijvoorbeeld presentaties voor te bereiden, kennis te delen en lokale partijen van informatie te voorzien. Spreek een overdrachtstraject af met de stadsregio De stadsregio heeft de subsidierelatie met de geindiceerde jeugdzorgaanbieders formeel reeds opgezegd. De gemeenten hebben nog geen financiele relatie met deze aanbieders. De stadsregio legt contacten met de gemeenten over de overdracht, maar de kennisoverdracht naar de individuele gemeenten zal intensiever worden in 2013 om de lokale kennis over deze zorginkoop op te bouwen. Bouw relatie op met zorgverzekaar en zorgkantoor De overheveling van de jeugd GGZ en de jeugd LVB brengt voor gemeenten ook met zich mee dat zij met de zorgverzekeraar en het zorgkantoor afspraken moeten maken. Dit is voor de gemeenten een nieuwe manier van werken, met een totaal andere manier van financieren dan ze tot nu toe gewend zijn. Op dit moment zijn zorgverzekeraar en zorgkantoor nog zeer beperkt in beeld bij de gemeenten. Dit kan opgepakt 32

139 worden samen met de stadsregio. Start lokale experimenten met zorginkoop Gemeenten die bereid zijn om op een nieuwe manier zorg in te kopen doen er goed aan om daar in 2013 al mee te experimenteren. Dat kan virtueel, via schaduwbudgetten, of al op kleine schaal met bijvoorbeeld gezinsvolgende budgetten bij een kleine groep Multiproblemgezinnen. Volgen van landelijke trajecten Gemeenten zullen actief de landelijke trajecten rondom het verdeelmodel, de wetgeving, de overheveling jeugd GGZ, etc, moeten volgen en vertalen naar de lokale consequenties. We verwachten dat het bijblijven met deze landelijke ontwikkelingen nog intensiever zal worden in 2013 in aanloop naar de deadline van inrichten lokale P en C cyclus Gemeenten moeten voor het eind van 2013 een keuze hebben gemaakt over de wijze waarop zij de nieuwe jeugdzorgtaken gaan inkopen en aansturen. Er zal een gemeentelijke verordening, en een gemeentelijke P en C cyclus ingericht moeten zijn zodat de instellingen begin 2014 hun aanbod aan de gemeenten kunnen aanbieden eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 33

140 Samenvatting adviezen Advies sturingsvisie De gemeenten staan voor ingrijpende keuzes in de sturing op de jeugdzorg. Het hebben van een sturingsvisie is noodzakelijk om de juiste keuzes te maken en is bepalend voor de verdere inrichting en financiering van de jeugdzorg. Het advies aan de gemeenten is om een eigen visie op sturing op de jeugdzorg te ontwikkelen. Het staat de gemeenten vrij om bovenstaande visie over te nemen of delen daaruit te gebruiken. Advies sturingsvarianten Bij de geadviseerde sturingsvisie en uitgangspunten van de stelselwijziging jeugdzorg, past een meer faciliterend sturingsmodel, waarbij de gemeente stuurt op afstand en burgers en instellingen in staat stelt om met elkaar de juiste zorg te regelen. Toch willen gemeenten voldoende controle en grip houden op de jeugdzorg (sturen op: maatschappelijke effecten en output. In de vier sturingsvarianten, sluit kwadrant 1 aan bij de geadviseerde sturingsvisie, Het advies aan de gemeenten is te kiezen voor sturingsvariant top down faciliterend. Advies inrichten solidariteit We adviseren gemeenten te onderzoeken hoe de solidariteit voor de exclusieve jeugdzorg uitwerkt in de drie modellen. Advies organisatie inkoop De keuze om al of niet bovenregionaal samen te werken hangt samen met de sturingsvisie van de gemeente. Los van de keuze van de gemeente zal bovengemeentelijke aansturing voor delen van het stelsel wenselijk en noodzakelijk zijn, gezien de eisen die het Rijk aan de decentralisatie stelt en de eerder genoemde argumenten m.b.t. organisatie en inkoop. Aan de andere kant kan een gemeente besluiten om de sturing lager te beleggen: aansluitende op het gebiedsgericht werken kan onderzocht worden of wijken verantwoordelijkheid zouden kunnen krijgen voor de aansturing van (delen van) jeugdzorg. Deze variant sluit aan bij de variant om top-down en faciliterend te sturen (zie ook hoofdstuk 2 sturing). Advies gemeentelijke ontschotting Om integraal te kunnen sturen op de instellingen zullen de gemeenten ook zelf naar de eigen organisatie moeten kijken om de integrale sturing mogelijk te maken. Denk hierbij aan de koppeling tussen jeugd, onderwijs, sociale zaken, sociale dienst en huisvesting. Gemeenten zullen hun eigen organisatie moeten doorlichten om de integrale sturing als opdrachtgever goed te kunnen faciliteren. We adviseren om hier een pilot te starten, mogelijk gekoppeld aan het experiment zorginkoop om in een pilot de effecten van de stelselwijziging op gemeentelijk niveau in beeld te brengen. (zie ook het advies bij zorginkoop) 34

141 Advies informatievoorziening Het hebben van een goede informatiepositie is cruciaal voor de gemeenten om integraal te kunnen sturen op de jeugdzorg. Geconstateerd wordt dat veel informatie bekend is, maar dat er niet altijd een direct /causaal verband tussen de verschillende informatiestromen is en overheden en onderzoekers continu op zoek zijn om de informatie in de juiste context te plaatsen, de informatie te waarderen en het zo als sturingsinstrument te kunnen gebruiken. Tegelijkertijd zijn er kansen om met de stelselwijziging de informatiepositie van de gemeenten structureel te verbeteren om meer grip te krijgen op de uitvoering. We adviseren gemeenten om zo snel mogelijk met de jeugdzorgaanbieders in gesprek te gaan over de informatievoorziening. Het is voor gemeenten cruciaal om een zuiver inzicht te hebben in aard en omvang van de problematiek, het zorggebruik en de (verwachte) zorgvraag en de daaraan gerelateerde kosten. We adviseren om de gemeenten om daar gezamenlijk in op te trekken om eenheid van informatie te creeren en zo de informatiepositie van gemeenten te versterken en de onderlinge vergelijkbaarheid te vergroten om een gezamenlijk dashboard (ICT-tool) in te richten waar informatie uit verschillende bronnen samenkomt en in een context wordt geplaatst. Een eerste aanzet voor zo n dashboard is gegeven door de ontwikkeling van een risicoprofiel per gemeente, gerelateerd aan regionale en landelijke cijfers. In het dashboard wordt een koppeling gemaakt met landelijke risicofactoren, regionale informatie over zorggebruik en (op termijn) de prestaties van instellingen. Dit stelt de gemeenten in staat om lokale maar ook regionale verbanden te leggen tussen de verschillende informatiestromen en om op basis daarvan beter te sturen op de jeugdzorgaanbieders. Om dit mogelijk te maken zullen de gemeenten ook een besluit moeten nemen over de set sturingsindicatoren, zie hoofdstuk 7. Advies bekostigingsmodellen De gemeenten zijn vrij in hun keuze voor een inkoopmodel. De keuze voor een bepaalde vorm van zorginkoop is mede afhankelijk van de visie van de gemeente en het sturingsvariant. In de praktijk zullen meerdere modellen naast elkaar blijven bestaan, afhankelijk van het doel wat met de inkoop wil bereiken. Voor zeer specialistische en gedwongen zorg is centraal inkopen een optie. Geadviseerd wordt voor deze type van zorg een inkoopmodel te ontwikkelen. De ontwikkeling kan in Q plaatsvinden en parallel daaraan kan het lokale proces lopen om principes te formuleren. Advies inkoop gedwongen zorg Voor gedwongen zorg adviseren we om dit centraal inkopen, gezien de kosten en het feit dat het door gemeenten gezamenlijk geregeld moet worden, vanwege het juridisch kader. We adviseren om in het eerste kwartaal 2013 mee te starten indien de gemeenten dit gezamenlijk willen doen. Advies experiment zorginkoop Op verschillende plekken in het land is succesvol geexperimenteerd met andere vormen van bekostiging. Zo is het gezinsvolgens budget succesvol gebleken bij MP gezinnen. Daarnaast lijkt het beschikbaar stellen van wijkbudgetten (populatiegebonden bekostiging) een goede manier om integraal budget toe te wijzen aan (een consortium van) instellingen. Tenslotte heeft de VOLG systematiek (Volledig Ontschotte Lokale Gezinsondersteuning) in diverse gemeenten inzicht gegeven in de kosten per MP gezin en de mogelijke besparingen. We adviseren gemeenten om (in regionaal verband) een experiment te starten met deze nieuwe vormen van zorginkoop om grip te krijgen op deze nieuwe en succesvolle manieren van zorginkoop. Diverse aanbieders hebben ook reeds belangstelling getoond om hieraan mee te werken. Ontwikkel of bundel inkoopexpertise Als de gemeenten besluiten om zoveel mogelijk zelfstandig te doen, dan is het zaak om tijd en geld te reserveren voor de lokale ontwikkeling van inkoopexpertise. De gemeente krijgt met de transitie jeugdzorg aanzienlijke budgetten toegewezen. De vraag is of de expertise binnen de gemeente voldoende is. De inkoop van de geïndiceerde jeugdzorg is complexer dan de zorg die gemeenten nu inkopen. Dit komt mede door de verschillende bekostigingsmodellen die in het huidige stelsel gehanteerd worden en niet altijd makkelijk te doorgronden zijn. Als gemeenten besluiten om samen te werken dan is het raadzaam om deze expertise gebundeld beschikbaar te stellen aan de samenwerkende gemeenten. Indien gewenst kan de projectgroep de samenwerkende gemeenten ondersteunen in het opbouwen van deze expertise in het implementatietraject dat start vanaf eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 35

142 Advies sturing op kwaliteit Gezien de landelijke ontwikkelingen op het terrein van kwaliteitsborging en de initiatieven die de verschillende instellingen hierop ondernemen adviseren wij de gemeenten om terughoudend te zijn in het stellen van aanvullende kwaliteitseisen aan de aanbieders. We verwachten dat het toezicht via het ITJ afdoende hiervoor is. Advies indicatoren Een transformatie kan niet zonder sturing. Het advies is de voorgestelde indicatoren te gaan gebruiken in de integrale sturing op de jeugdzorg, regionaal, subregionaal en lokaal. Geadviseerd wordt de invoering van de indicatoren i.o. met de uitvoerende instellingen te operationaliseren. Advies MKBA Het advies is de MKBA methode in te voeren voor ondersteuning bij de inhoudelijke keuzes en inzet van middelen. Advies zorggezinnen / GGZ De gemeenten moeten kunnen sturen op zorggezinnen, daar hoort ook de sturing op de GGZ bij. Tegelijkertijd is de GGZ een ongedeelde zorgsector waar kwaliteit, toezicht en innovatie in een hand dienen te blijven. Gemeenten dienen (op landelijk niveau) het gesprek aan te gaan met de zorg en de GGZ om de afstemming te regelen en praktische afspraken hierover te maken. Het advies is om binnen het huidige stelsel van de GGZ gemeenten ruimte en mandaat te geven om integraal te kunnen sturen op probleemgezinnen waar GGZ zorg een rol speelt. Dit is goedkoper en makkelijker te regelen dan een overheveling van de verantwoordelijkheid naar de gemeente. 36

143 Bijlage: inkoop Huidige Inkoop jeugdzorg In dit hoofdstuk geven we een overzicht van de huidige inkoop van de jeugdzorg. Vooraf geven we nog twee inzichten mee in het licht van de ontwikkelingen naar aanleiding van het Regeerakkoord. Landelijke kaders en ontwikkelingen In het Regeerakkoord staat dat alle vormen van jeugdzorg in 2015 gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. De decentralisatie wordt gecoördineerd op het ministerie van VWS. Het uitgangspunt bij de decentralisatie jeugdzorg moet volgens het regeerakkoord zijn Eén gezin, één plan, één regisseur. Dit vergt ook een budget en een verantwoordelijke van overheidszijde. - Het jeugdzorgbudget wordt met een extra 150 miljoen verlaagd met een ingroei in 2015 en 2016: Gemeenten kunnen deze taak veel doelmatiger uitvoeren door ontschotting, preventie, vroegtijdig signaleren, verschuiving van zwaardere naar lichtere zorg en eenvoudigere indicatieprocedures, zo staat in het akkoord. - Om de effecten van Jeugdzorg te kunnen beoordelen worden door zorginstellingen prestatiegegevens aangeleverd en openbaar. - De voorgenomen eigen bijdrage voor jeugdzorg komt er niet. - Het recht op zorg, de PGB kan bepaling en de gemeentelijke taak worden in de nieuwe wet zodanig beschreven dat dit voldoende beleidsvrijheid en ruimte voor maatwerk biedt. Daarnaast is scherpere tarifering van zorgaanbieders mogelijk en kunnen gemeenten efficiency behalen bij de gesloten jeugdzorg door de overcapaciteit in het aanbod niet langer te bekostigen en de gemiddelde verblijfsduur te verlagen - Consultatiebureaus worden verplicht kinderen voor wie taalachterstand dreigt, door te verwijzen naar vroeg- en voorschoolse educatie. Sluitende samenwerking tussen gemeenten en scholen moet waarborgen dat achterstanden spoedig mogelijk en in ieder geval voor het eind van de basisschoolperiode zijn weggewerkt. Er komt één budget voor de taken binnen het sociaal domein die naar gemeenten worden overgeheveld: werk, begeleiding en jeugd. Ook wordt er een coördinerend bewindspersoon verantwoordelijk gesteld om de decentralisaties in goede banen te leiden. Dat blijkt uit het regeerakkoord en de doorrekening van het Centraal Planbureau (CPB). Relatie met ander beleid Naast het Basistakenpakket JGZ is er op dit moment ander gemeentelijk beleid dat van invloed is op de wijze waarop kinderen opgroeien. Te denken valt aan jongerenwerk of schoolmaatschappelijk werk, sportstimulering, tot aan schuldsanering, en bijzondere bijstand voor gezinnen. Omdat na de decentralisatie al het op jongeren en gezinnen gericht beleid belegd is bij de gemeente, kan in de sturing en inkoop rekening gehouden worden met de relaties (communicerende vaten) tussen de verschillende beleidsonderdelen. Hetzelfde geldt voor de interactie met mogelijke andere decentralisaties (Awbz-Wmo en Wet Werken Naar Vermogen) en Passend Onderwijs. Minder budget gemeenten Gemeenten krijgen 1,2 miljard minder voor de uitvoering van de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo) en 1,6 miljard euro minder voor de taken die vanuit de Algemene Wet bijzondere Ziektekosten (Awbz) naar gemeenten worden overgeheveld. Eén gezin, één plan Het uitgangspunt bij de decentralisaties is Eén gezin, één plan, één regisseur. Hiermee hoopt het kabinet een einde te maken aan de praktijk waarbij verschillende hulpverleners bij een gezin over de vloer komen en langs elkaar heen werken. Beleidsvrijheid De decentralisatie moet ertoe bijdragen dat de eigen kracht, het sociale netwerk en de voorzieningen in een gemeente beter worden benut. Het accent ligt op participatie in de samenleving. Gemeenten krijgen ruime beleidsvrijheid bij de concrete invulling van de gedecentraliseerde voorzieningen. Onderstaande tabellen geven een overzicht van de verschillende vormen van jeugdzorg die worden ingekocht en die per worden overgeheveld naar de individuele gemeenten. Voor de bestaande taken is uitgegaan van de budgetten op basis van Er ontbreekt in onderstaand overzicht het budget voor Jeugd GGZ via Awbz en via Justitie eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 37

144 Preventief lokaal jeugdbeleid Voor het preventief lokaal jeugdbeleid geldt dat dit vigerend beleid is vanuit de gemeente. Deze gelden komen dus niet over, maar maken nu reeds onderdeel uit van de gemeentelijke begroting. De reden waarom het hier toch wordt genoemd, is omdat het samen met de overkomende gelden straks het totale budget vormt voor het domein Jeugd, zorg en onderwijs en er straks integraal naar de besteding van het totale budget moet worden gekeken. Dit is vooral ook van belang omdat het CJG hier onderdeel van is en straks een belangrijke front office functie gaat vervullen als de gemeenten hiervoor kiezen. Verder geldt voor het preventief lokaal jeugdbeleid dat dit het enige onderdeel is waarvoor niet geïndiceerd wordt en dat een goede inzet van deze vorm van (lichte) zorg, in de toekomst een deel van de vraag naar zwaardere zorg zou moeten voorkomen. Budget 2012 Geaggregeerd budget van alle regiogemeenten Aantal kinderen Uitzoeken via CBS Kosten per klant Inkoper Gemeenten Aanbieders Stichting CJG Rijnmond, Flexus Jeugdplein, en meerdere lokale kleinere aanbieders Producten - Basis Taken Pakket Jeugd Gezondheids Zorg, (prijs per kind) - Maatwerk CJG, - Huisvesting CJG, - Flexus Jeugdplein (interventies jongeren en gezinnen etc.), - Careyn (maatschappelijk werk, gezinscoaches, etc) - Overige aanbieders (o.a. kinderopvang met sociaal medische indicatie) Financiering Basis Taken Pakket is prijs per kind. Overige taken zijn ook veelal P*Q, bijv. per kindplaats, per traject of per fte met een bepaalde caseload. Het geld komt van de decentralisatie uitkering CJG en via het gemeentefonds (waaronder een deel Wmo-geld, bedoeld voor het jeugddeel van de prestatievelden 6 t/m 9). Het geld wordt via subsidie beschikt. Voortgang wordt per kwartaal gerapporteerd (geldt niet voor uitbestedingen). Achteraf wordt subsidie vastgesteld en worden eventuele afwijkende prestaties (in principe) verrekend. Prestatie-indicatoren CJG: productiecijfers, % bereikte doelgroep, aantal bezoekers per spreekuur en aantal georganiseerde bijeenkomsten. Knelpunten - Opgelegde bezuinigingen, terwijl in de toekomst hier meer zou moeten worden afgevangen om mindere zware zorg nodig te hebben. - De beschikbare informatie over aantallen per doelgroep is te beperkt. Poortwachter Niet-geïndiceerde zorg - 38

145 Stadsregionaal zorgaanbod Dit betreft het reguliere zorgaanbod vanuit de stadsregio, ook wel de provinciale jeugdzorg genoemd. Budget ,9 miljoen 3 Aantal kinderen Aantal 0 t/m 17 jarigen met nieuwe indicatie van BJZ in 2011: Aantal 0 t/m 17 jarigen met verleende zorg door stadsregionaal gefinancierde zorgaanbieders in 2011: Aantal unieke cliënten SR zorgaanbieders in 2011: Kosten per klant (= 83,9 milj./6.730) gegeven 2011 Inkoper Stadsregio Aanbieders 10 aanbieders, waarvan 4 voormalige lwi s. In de toekomst gaat het aantal aanbieders vermoedelijk terug naar 8. Poortwachter BJZ stelt indicatie. Bureau Jeugdzorg zal bij de indicatiestelling van een jeugdige bepalen welke indicatie passend is bij het diagnostisch beeld van de jeugdige. Conform het advies van Kaiser zal de indicatie geen duur en omvang van de zorg voorschrijven. Wel staan in de indicatie de doelen beschreven die met de zorg moeten worden gerealiseerd. Vervolgens kan Bureau Jeugdzorg zorgprogramma s raadplegen die beschreven staan als een soort productencatalogus per zorgaanbieder om te kijken welke hulp aansluit bij de indicatiestelling. Afhankelijk van het diagnostisch beeld kunnen Bureau Jeugdzorg en de cliënt kiezen voor een bepaald zorgprogramma van een bepaalde zorgaanbieder. Aangezien het zorgprogramma is opgesteld voor een standaard cliënt kan Bureau Jeugdzorg het zorgprogramma op punten aanpassen (aanspraken toevoegen of weglaten), zodat de indicatie recht doet aan de behoeften van de cliënt. In de indicatie worden alle aanspraken vermeld en een zorgprogramma kan hieraan invulling geven. De duur en de omvang van de zorg worden door de zorgaanbieder zelf bepaald en beschreven in het hulpverleningsplan (HVP). Een HVP specificeert wie wanneer welke hulp levert met welk doel. Producten Er zijn 16 programmacategorieën: - Ambulante jeugdhulp accommodatie - Ambulante jeugdhulp crisis - Ambulante jeugdhulp groep - Ambulante jeugdhulp thuis - Begeleid wonen - Behandelgroep - Behandelgroep crisis - Besloten behandelgroep - Dagbehandeling jongere jeugd - Dagbehandeling oudere jeugd - Fasehuis - Gezinshuis - Kamertraining - Observatiediagnostiek - Pleegzorg deeltijd - Pleegzorg voltijd Financiering P*Q (aantal beëindigde zorgprogramma s per jaar x integrale kostprijs). De methode is ingevoerd per 2010 conform het rapport Kaiser. De wet op de jeugdzorg onderscheidt drie functies: verblijf, jeugdhulp en observatiediagnostiek. Deze drie functies zijn volgens een logische beslisboom doorvertaald naar 20 verschillende bekostigingseenheden. De bekostigingseenheden zijn de kleinste eenheden van zorg. Een combinatie van bekostigingseenheden vormt een zorgprogramma. Verblijf wordt bekostigd op basis van verblijfsdagen. Jeugdhulp wordt bekostigd op basis van contacturen. Observatiediagnostiek wordt bekostigd per traject (en dus niet per dag of uur). Instellingen worden maandelijks bevoorschot. Prestatie-indicatoren Landelijk zijn er door het Jeugdzorg Nederland 10 prestatie-indicatoren ontwikkeld, waar alle aanbieders mee zouden moeten werken. In onze regio is dit nog niet of slechts deels het geval. In de toekomst dient dit verder te worden geïmplementeerd. Knelpunten - De prestatie-indicatoren zijn nog niet volledig overal geïmplementeerd. - Er werd tot voor kort soms aanbodgericht geïndiceerd, omdat vraag en aanbod onvoldoende goed op elkaar aansloten. Om hier iets aan te doen registreert BJZ nu ook wat de gewenste zorginzet zou zijn, op het moment dat die niet voorhanden is. Op basis daarvan kan voor 2013 door BJZ een zorginkoopadvies worden geformuleerd, zodat vraag en aanbod beter op elkaar kunnen aansluiten. 3 Voor 2013 is onlangs een korting van 2,65% aangekondigd, maar incl. de OVA 2012 (2,36%) blijft totaal bijna op hetzelfde nivo eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 39

146 Toegangstaken BJZ Hieronder valt het werk van BJZ om de indicaties te stellen en om onderzoek te verrichten bij de cliënten die bij BJZ zijn aangemeld. Budget ,2 miljoen Aantal kinderen Aantal 0 t/m 17 jarigen met nieuwe indicatie voor provinciale jeugdzorg in 2011: Aantal 0 t/m 17 jarigen waarvoor AMK-onderzoek is gestart in 2011: 1760 Kosten per klant in 2012 Inkoper Stadsregio Aanbieders BJZ (vrijwillig) Poortwachter Producten Financiering Prestatie-indicatoren Knelpunten Het is vrij toegankelijk. Toeleiding hulp (indicatiestelling) AMK (bestaande uit: adviezen, consulten en onderzoeken) Crisisinterventieteam Voorpostfunctie Casemanagement Toeleiding gaat op basis van prognosefinanciering AMK op basis van P*Q (landelijk vastgestelde normprijzen) Doorlooptijd indicatiestellingen en wachtlijsten. Het is moeilijk om goed in te spelen op fluctuatie in de vraag, zonder dat er al te veel overcapaciteit of wachtlijsten ontstaan. Jeugdbescherming Hieronder valt het werk van BJZ om de Ondertoezichtstelling (OTS) maatregelen uit te voeren die door de rechter wordt opgelegd. Budget ,95 miljoen Aantal kinderen Aantal 0-17 jarigen in 2012 met OTS is en voogdij 620. Kosten per klant 2012 OTS < 1 jaar: Euro OTS > 1 jaar: Euro Voogdij Euro Inkoper Stadsregio Aanbieders BJZ (justitieel) en uitvoerders Poortwachter Producten Financiering Prestatie-indicatoren Knelpunten Rechter legt maatregel op OTS < 1 jaar OTS > 1 jaar Voogdij P*Q (normprijs x maatregel) het budget wordt in januari vastgesteld op basis van het gebruik in t-2 en in juli bijgesteld op basis van het gebruik in t-1. Ministerie van VenJ stelt de normprijs vast per maatregel. Voorts is er een hardheidsclaim, voor geval het budget overschreden wordt. Er kan dan aanspraak gemaakt worden op extra geld dat elders niet is besteed. Uitvoeringsafspraken Caseload per reclasserings/jeugdbeschermingsmedewerker Gem. aantal uur inzet per type maatregel Geen goede kostprijssystematiek (Rekenkamer) Het ministerie van VenJ heeft een extra bezuiniging van 5% aangekondigd. De werkdruk is reeds erg groot en wordt vermoedelijk dus nog groter. De administraties van de BJZ/LWI zijn namelijk niet zodanig ingericht dat een (gerealiseerde) kostprijs per maatregel jeugdbescherming en jeugdreclassering kan worden berekend. De volgende gegevens ontbreken: het gemiddeld aantal gerealiseerde uren per justitiële maatregel én het gemiddeld aantal gerealiseerde productieve uren van een jeugdbeschermer respectievelijk jeugdreclasseringsmedewerker. 40

147 Budget 2012 Aantal kinderen Kosten per klant 2012 Inkoper Aanbieders Poortwachter Producten Financiering Prestatie-indicatoren Knelpunten Jeugdreclassering Hieronder valt het werk van BJZ om de jeugdreclasseringsmaatregelen uit te voeren. De rechter legt de maatregel op. BJZ voert uit. 5,2 miljoen 869 in de Stadsregio Een jeugdreclasseringstraject kost gemiddeld Euro. Stadsregio BJZ (justitieel) en uitvoerders Rechter legt maatregel op Jeugdreclasseringstrajecten Samenloop civiel/straf Harde kern individueel traject Criem Scholing trainingsprogramma P*Q (normprijs x maatregel) het budget wordt in januari vastgesteld op basis van het gebruik in t-2 en in juli bijgesteld op basis van het gebruik in t-1. Ministerie van VenJ stelt de normprijs vast per maatregel. Uitvoeringsafspraken Caseload per reclasserings/jeugdbeschermingsmedewerker Gem. aantal uur inzet per type maatregel Geen goede kostprijssystematiek (Rekenkamer) De administraties van de BJZ/LWI zijn namelijk niet zodanig ingericht dat een (gerealiseerde) kostprijs per maatregel jeugdbescherming en jeugdreclassering kan worden berekend. De volgende gegevens ontbreken: het gemiddeld aantal gerealiseerde uren per justitiële maatregel én het gemiddeld aantal gerealiseerde productieve uren van een jeugdbeschermer respectievelijk jeugdreclasseringsmedewerker. Budget 2009 Aantal kinderen Kosten per klant Inkoper Aanbieders Poortwachter Producten Financiering Prestatie-indicatoren Knelpunten Jeugdzorgplus Hieronder valt het aanbod van gesloten verblijf en behandeling. De rechter geeft een machtiging af. BJZ geeft de indicatie af. 7 miljoen Niet beschikbaar op gemeenteniveau Euro per klant (o.b.v. gegevens Jaap van den Berg, VWS) Beleidsdoel is te komen tot trajectduur van 6 maanden i.p.v. 11 maanden waardoor kosten per klant af zouden nemen naar circa Euro per klant Min. VWS Horizon, Avenier, Hoenderloogroep en de JJC-combinatie BJZ Rotterdam geeft indicatie af met daarin de benodigde vorm van zorg. Voor een indicatie gesloten jeugdzorg is instemming van een gedragswetenschapper nodig. De rechter geeft een machtiging gesloten jeugdzorg af. Vervolgens zorgt BJZ Haaglanden namens onze regio voor de plaatsing. Nederland is opgedeeld in 5 regio s. Rotterdam maakt deel uit van de regio Zuid-West Nederland. Vanuit VWS is het advies aan gemeenten om deze zorg bovenlokaal en wellicht zelfs in deze 5 regio s in te kopen. Gesloten verblijf, gedwongen opname en/of gedwongen behandeling P*Q (plaatsingen x prijs) prijs is niet gelijk per accommodatie, daarnaast wordt een deel van het budget ingezet voor behandelingstrajecten. Instellingen vragen jaarlijks een instellingssubsidie aan bij het ministerie van VWS. Trajectplan -> uitstroom school/werk Kwaliteitskader Gesloten Jeugdzorg (bestaande uit 7 thema s met bijbehorende criteria en indicatoren) nazorg jarigen Komt de juiste doelgroep er altijd terecht? Bijv. criminele jongeren horen hier niet, maar komen er soms wel, hetgeen een slechte invloed kan hebben op de andere jongeren (bijv. slachtoffers en daders inzake loverboyproblematiek). Het gebruik in onze regio is groter dan er op basis van het verdeelmodel verwacht mag worden en gefinancierd wordt. Jeugdigen brengen nu gem. 11 maanden door in JeugdzorgPlus, dit zou korter moeten eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 41

148 Jeugd GGZ Hieronder valt alle GGZ zorg aan jeugdigen tot 22 jaar. Van preventieve tot (gedwongen) derdelijnszorg. Budget 2009 Via ZVW: 22 miljoen Aantal kinderen Aantal kinderen 0-22 jaar dat in 2009 gebruik heeft gemaakt van GGZ via ZVW: Waarvan: eerstelijnspsychologische zorg: DBC zonder verblijf: DBC met verblijf: 407 Kosten per klant Inkoper Aanbieders Poortwachter Aantal jeugd-ggz obv. AWBZ wordt landelijk geschat op kinderen (= 22 miljoen/8.997) Zorgverzekeraars. Inkoop gebeurt nu volgens het representatiemodel. Per GHOR-regio wordt bepaald welke zorgverzekeraar de meeste klanten heeft en die verzekeraar wordt concessiehouder voor de regio. De concessiehouder koopt namens alle zorgverzekeraars collectief in. In onze regio is de concessiehouder Agis-Achmea. Per 2014 wordt het representatiemodel losgelaten en onderhandelen individuele zorgverzekeraars met zorgaanbieders op basis van DBC s. Voor het Awbz-deel koopt het zorgkantoor in op basis van Zorg Zwaarte Pakketten. Zelfstandig Gevestigde Praktijken (psychiaters etc.) en ca. 10 instellingen, waarvan Bouman, Lucertis, Yulius en Jeugd Riagg de belangrijkste zijn. Toegang naar de eerstelijn kan op eigen initiatief. Verwijzingen door: huisarts 44%, eigen initiatief/eigen omgeving 21 %, BJZ 15% of overig 20%. Zij verwijzen naar: een psychiater, een klinisch psycholoog of een gz-psycholoog. BJZ indiceert in principe tot 18 jaar. Vanaf 18 jaar indiceert CIZ. Indien kind tevens verstandelijke handicap heeft (IQ < 85), dan indiceert CIZ eveneens. Producten In de ZVW is sprake van recht op tweedelijns ggz als er een verwijzing van een (huis)arts, medisch specialist, eerstelijns psycholoog of Bureau Jeugdzorg is. Binnen de J-GGZ worden de volgende vormen van zorg onderscheiden: preventie eerstelijnszorg tweedelijnszorg derdelijnszorg De producten bestaan uit: Consultgesprekken waarin diagnose wordt gesteld en 174 DBC-trajecten verdeeld over onderstaande initiële zorgtypen en vervolg zorgtypen. Initiële zorgtypen: 101 Reguliere zorg 102 Eenmalig spoedeisend consult/ crisisinterventie 103 Acute opname 106 Second opinion 107 Zorg op basis van tertiaire verwijzing 108 Langdurig periodieke controle (bij overname) 109 Bemoeizorg 110 Rechterlijke machtiging 111 In bewaring stelling 115 Ondertoezichtstelling 116 Rechterlijke machtiging met voorwaarden 117 Jeugdstrafrecht Financiering Vervolg zorgtypen: 201 (Langdurig periodieke) controle 202 Voortgezette behandeling 203 Uitloop 205 Bemoeizorg 206 Rechterlijke machtiging 210 Ondertoezichtstelling 211 Rechterlijke machtiging met voorwaarden Financiering vindt plaats vanuit vier stromen: WMO, geneeskundige ggz (ZVW), langdurige zorg ggz (AWBZ) en forensische zorg (Justitie). WMO Bij de invoering van de WMO zijn 9 prestatievelden benoemd. Met name de velden 6 t/m 9 hebben raakvlakken met de J-GGZ. Hiertoe is bij de invoering een budget toegevoegd aan het gemeentefonds. Het jeugddeel hiervan bedraagt voor Rotterdam ca. 7,5 miljoen en wordt nu ingezet voor lokaal preventief jeugdbeleid. Bijvoorbeeld voor collectieve preventie en bemoeizorg via de instandhouding van het CJG of subsidies aan Flexus Jeugdplein. Zorgverzekeringswet (ZVW) Kortdurende behandeling gericht op genezing (ambulant of max. 1 jaar residentieel). In de 1e lijn worden de consulten bij de eerstelijnspsycholoog gedeclareerd bij de zorgverzekeraar. In de 2e lijn gebruikt men DBC s (Diagnose Behandeling Combinatie) = vooraf gedefinieerd 42

149 gemiddelde zorgproduct passend bij een zorgvraag. In de DBC staat de hoofddiagnose vermeld, aantal minuten behandeling per jaar en een tarief. De afgesloten DBC s worden gedeclareerd bij de zorgverzekeraar. De DBC s hebben een vaste prijs. Tarieven voor DBC s worden vastgesteld door de NZA. Het budget wordt niet in DBC s maar in oude verrichtingen en parameters vastgesteld. Het budget wordt vastgesteld door de NZA en bepaalt wat de ggz-instelling dat jaar ontvangt. De psychiater, klinisch psycholoog of gz-psycholoog wordt aanvankelijk betaald volgens een vast tarief per consult. Indien zijn diagnose leidt tot behandeling, dan maakt hij een DBC aan. Er zijn 174 DBC s. Bij elke DBC hoort een range van aantal minuten dat ervoor staat (bijv minuten). De behandelaar declareert vervolgens het werkelijke aantal minuten (binnen de van toepassing zijnde range) vermenigvuldigd met het desbetreffende DBC-tarief. AWBZ Verblijf langer dan 1 jaar, alsmede logeerhuisfunctie. Er wordt gewerkt met Zorgzwaartepaketten (ZZP) voor de intramurale zorg. Deze worden meegenomen in de indicatie. Een ZZP is een volledig pakket van zorg dat aansluit op de kenmerken van de cliënt en het soort zorg dat de jeugdige nodig heeft. Het bepaalt ook hoeveel geld een zorgaanbieder krijgt voor een cliënt. Er gaat een eigen bijdrage ingevoerd worden voor ouders van jeugdigen die AWBZ-zorg ontvangen in het kader van extramurale jeugdzorgverlening en bij uithuisplaatsing. Bij uithuisplaatsing wordt dit ten minste Euro per kind per jaar. Prestatie-indicatoren Knelpunten Justitie Zorg voor jeugdigen met een justitiële maatregel of die verblijven in een justitiële inrichting De mate waarin gewerkt wordt met evidence based richtlijnen De vraag is de afgelopen jaren toegenomen. In de toekomst zal voor de basis-ggz de concurrentie plaatsvinden op prijs. Voor de specialistische ggz op specialisme/kwaliteit In de toekomst zal gestuurd worden op Routine Outcome Monitoring (benchmark) en mogelijk op Consumer Quality Index Nederlandse Zorgautoriteit werkt aan nieuwe ZZP-profielen voor jeugdigen in de GGZ in 2013, aangezien de huidige profielen onvoldoende toereikend zijn voor de doelgroep. De kinderen die het nodig hebben komen niet altijd in de J-GGZ terecht en andersom komen er te veel kinderen in terecht waar het niet voor bedoeld is. Deze vorm van zorg wordt relatief veel geconsumeerd door kinderen van hoog opgeleide ouders die via de huisarts instromen eindadvies projectgroep Sturing en Financiering 43

150 Jeugd LVB Hieronder valt alle zorg aan de kinderen met een Licht Verstandelijke Beperking (LVB). De indicatiestelling komt van BJZ of het CIZ en is gekoppeld aan IQ. Budget miljoen Aantal kinderen Aantal kinderen 0 t/m 22 jaar met extramurale LVB-indicatie en IQ van 50 t/m 85 op peildatum : 757 Kosten per klant Inkoper Zorgkantoor Aanbieders Voornamelijk in Orthopedagogische Behandel Centra (in onze regio Pameijer). Voor een beperkt deel in reguliere instellingen (Multifunctionele Centra) voor verstandelijk gehandicaptenzorg met een LVB-toelating. Poortwachter BJZ doet indicatiestelling t/m 18 jaar CIZ doet indicatiestelling >18 jaar Producten Zorg thuis Zorg met verblijf Financiering Financiering via AWBZ. Voor zorg met verlijf gelden 5 Zorg Zwaarte Pakketten. Bewoners >18 jaar betalen tevens inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Prestatie-indicatoren Knelpunten Er gaat een eigen bijdrage ingevoerd worden voor ouders van jeugdigen die AWBZzorg ontvangen in het kader van extramurale jeugdzorgverlening en bij uithuisplaatsing. Bij uithuisplaatsing wordt dit ten minste Euro per kind per jaar. Startdocument Kwaliteitskader Orthopedagogische Behandelcentra beschrijft kwaliteitskenmerken. De vraag is de afgelopen jaren toegenomen. Budget 2009 Aantal kinderen Kosten per klant Inkoper Aanbieders Poortwachter Producten Financiering Prestatie-indicatoren Knelpunten PGB Jeugd GGZ en LVB Hieronder valt een deel van de zorg jeugd GGZ en LVB. Wanneer clienten ervoor kiezen kunnen zij een Persoonsgebonden budget (PGB) krijgen. Cliënten kunnen zo zelfstandig hun eigen zorg inkopen. Voor J-GGZ: 15 miljoen en voor J-LVB: 8 miljoen Cliënt via zorgkantoor Diversen BJZ Diversen. Het zorgkantoor maakt met geïndiceerde cliënten afspraken over of zij zorg in natura wensen, of via een PGB. Een risico van PGB s kan zijn een aanzuigende werking. Dit gebeurt als mensen die voorheen geen PGB-zorg hadden en zelf hun problemen oplosten, een indicatie voor een PGB gaan aanvragen omdat de mogelijkheid bestaat. Dit risico zal ondervangen worden naar mate er in eerste instantie meer wordt gekeken naar de mogelijkheden voor eigen kracht. Daarnaast kan een voordeel van het PGB zijn dat het op individueel niveau tot een kostenbesparing kan leiden. 44

151 Stadsregionale notitie Werkgroep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering Colofon Tekst: Werkgroep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering van de samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam, bestaande uit: Frans de Clercq (gemeente Schiedam) Andra van Meggelen (gemeente Hellevoetsluis) Jeany Dirkzwager (gemeente Rotterdam) Gert Jan Veneberg (gemeente Barendrecht) Marianne van der Horst (gemeente Lansingerland) Patricia Ohlsen (projectleider) Met ondersteuning van JSO, te weten: Yvonne van Egmond Bernice Kobes Kees Verhaar Juletta Vruggink Rob Rutten Eindredactie: JSO expertisecentrum Jeugd, Samenleving en Ontwikkeling Datum uitgave: november 2012

152 Inhoudsopgave Inhoudsopgave... 2 Leeswijzer... 5 Hoofdstuk 1 Decentralisatie Jeugdzorg Aanleiding De gemeentelijk opdracht decentralisatie jeugdzorg Uitgangspunten voor (verdere) samenwerking aan decentralisatie jeugdzorg Samenwerking tussen gemeenten in regio Rotterdam Missie Transitie en transformatie Focus stadsregionale notitie: Jeugdreclassering en Jeugdbescherming Bijzondere positie Wat is Jeugdbescherming? Wat is Jeugdreclassering? Opdracht en opgaven Resumé Hoofdstuk 2 Vertrekpunt Jeugdbescherming en Jeugdreclassering Raad voor de Kinderbescherming Jeugdbescherming De aard en omvang van de jeugdbescherming Jeugdbescherming huidige werkwijze Schema procesverloop Jeugdbescherming Jeugdreclassering Aard en omvang van de Jeugdreclassering Jeugdreclassering huidige werkwijze Schema procesverloop Jeugdreclassering Totale omvang jeugdbescherming en jeugdreclassering Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en Advies- en Steunpunt Huiselijke Geweld (ASHG) Advies en Meldpunt Kindermishandeling Advies- en Steunpunten Huiselijk Geweld Samenwerking AMK (A)SHG Huidige ontwikkelingen (A)SHG en AMK Betrokken partijen bij Jeugdbescherming en Jeugdreclassering Partners in uitvoering jeugdreclassering en jeugdbescherming Andere organisaties met raakvlakken Jeugdbescherming en Jeugdreclassering Van preventie tot zorg, straf en bescherming Verbinding voorveld met Veiligheidshuis Opgaven voor de toekomst Hoofdstuk 3 Van toen naar straks: uitdagingen voor de toekomst Bovenlokale samenwerking Samenwerken in de regio Rotterdam Rijnmond Voordelen bovenlokaal samenwerken Uitdagingen bovenlokaal samenwerken Uitvoering van bovenlokale samenwerking NOTITIE JB JR 2 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

153 3.2 Sturing en regie bij jeugdbescherming en jeugdreclassering Vertrekpunt voor sturing Wat is regie? Sturingsindicatoren Benodigde schaalgrootte voor inkoop Weinig sturingsmogelijkheden? Inkoop biedt kansen voor regie Kwaliteit Welke kwaliteit is ons doel? Een aanzet tot een vertaling in kwaliteitscriteria Wettelijk kader voor kwaliteit Gecertificeerde aanbieders Kwaliteit professionals Verantwoorde zorg Een bijzondere professional: de gezinsvoogd Prestatie-indicatoren Rijk en gemeente houden toezicht Uitdagingen Hoofdstuk 4 Met de voeten in de klei; experts aan het woord Kwalitatief hoogwaardige jeugdbescherming en jeugdreclassering Van dagdroom naar de werkelijkheid Van potentiele parels tot verbeterpunten Verbeteringen binnen de jeugdbescherming Verbeteringen binnen de jeugdreclassering Verbinden van zorg en veiligheid: wat is nodig? Wensen en suggesties van professionals Leren van elkaar: verkenning Almere, Enschede en Leeuwarden Enschede: voortborduren op bestaande wijkteams Almere: team van wijkwerkers stelt eigen kracht centraal Leeuwarden: focus op eerste lijn Lessen uit andere steden Dichtbij de burger: wat vraagt dit van bestuurders? Hoofdstuk 5 Opgaven en scenario s Toelichting op de scenario s Afwegingskader Politieke sturing als paraplu Scenario politieke sturing 1: met de afstandsbediening Scenario politieke sturing 2: in de rol van loods Leidraad voor politieke sturing Scenario s bovenlokale samenwerking: op weg naar werkprocessen Kenschets Wijze van tegemoet treden bovenlokale samenwerking als vertrekpunt Inkoper De uitvinder Structurele vormgeving bovenlokale samenwerking: portacabins Structurele vormgeving bovenlokale samenwerking: het cruiseschip Scenario s kwaliteit en resultaat Kenschets van de opgave NOTITIE JB JR 3 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

154 5.5.2 Scenario 1: Aansluiten op het landelijke kader Scenario 2: Landelijk kader verrijkt met lokale indicatoren Wie is in lead? Hoofdstuk 6 Conclusies en aanbevelingen Conclusie Aanleiding en opdracht Brede kader: sturing als paraplu Grondslag advisering Invalshoeken, scenario s en adviezen Scenario s in beeld Zet de toon Paraplu: sturing Tegemoet treden en structuur van bovenlokale samenwerking Kwaliteit en prestaties De leidende vragen Tenslotte BIJLAGEN Bijlage 1 Praktische tips om te sturen op transformatie Bijlage 2 Voorzet NJI voor kwaliteitscriteria Bijlage 3 Betrokken professionals bij denktankbijeenkomsten Bijlage 4 Voorbeeld Integratie AMK en ASHG Bijlage 5 Uitdagingen voor de volgende fase (2013) NOTITIE JB JR 4 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

155 Leeswijzer Deze stadsregionale notitie dient ter onderbouwing van de strategische keuzenota voor het PortfeuillehoudersOverleg van de gemeenten uit de Stadsregio Rotterdam (ook wel aangeduid als de samenwerkende gemeenten regio Rotterdam). Op basis van deze nota besluiten de betrokken wethouders hoe ze, in het kader van hun verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg, de jeugdbescherming en jeugdreclassering vorm zullen geven. Daarmee geven zij invulling aan de verplichting uit de Jeugdwet i.o. die stelt dat voor deze onderwerpen tot een bovenlokale samenwerking dient te worden gekomen. Bovendien bepalen 1 zij op basis van deze notitie hoe Jeugdbescherming en Jeugdreclassering gepositioneerd worden binnen hun gezamenlijke ambitie om als samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam de decentralisatie van de Jeugdzorg vorm te geven. De notitie is alsvolgt opgebouwd: Hoofdstuk 1 omschrijft de aanleiding voor deze notitie en de opdracht die aan de notitie ten grondslag ligt. Hoofdstuk 2 bevat een analyse van de bestaande situatie, en (te verwachten) wettelijke ontwikkelingen. Hoofstuk 3 gaat over bovenlokale samenwerking en de regierol van gemeenten bij jeugdbescherming en jeugdreclassering. Hoofdstuk 4 biedt inzicht in de uitkomsten van een verkenning onder direct betrokken deskundigen (m.n. bestuurders, managers en uitvoerende professionals uit het gebied). Hoofstuk 5 presenteert in aansluiting op de opdracht en de analyse een aantal scenario s. Dat wil zeggen keuzemogelijkheden voor het PHO gerangschikt naar onderwerpen die rechtstreeks uit de opdracht voortvloeien. De presentatie geschiedt aan de hand van een format, dat de mogelijkheden en de belangrijkste voor- en nadelen presenteert. Ook is er aandacht voor de schaal (regionaal, bovenlokaal of lokaal) waar de keuzes en daarmee de sturing vanuit het PHO betrekking op (zouden moeten) hebben. Hoofdstuk 6 vat de keuzes samen, vergelijkt die met de oorspronkelijke opdracht, staat stil bij witte vlekken en gaat in op het vervolg op deze notitie. De notitie 2 is op twee manieren te lezen. Enerzijds als bijdrage aan en onderbouwing van de besluitvorming van het PHO van de samenwerkende gemeenten voor wat betreft jeugdbescherming en jeugdreclassering als onderdeel van de decentralisatie van de jeugdzorg. Anderzijds als eigenstandige bijdrage aan de zogenaamde transitie en transformatie, omdat het kennis ontsluit en het keuzeproces en de daarbijhorende overwegingingen inzichtelijk maakt, zij het toegespitst op jeugdbescherming en jeugdreclassering. Daarmee is het een kennisbron voor een ieder die bij het proces richting strategische besluitvorming en/of de uitvoering van die besluiten op het gebied van jeugdbescherming en jeugdreclassering betrokken is. Op enkele plaatsen wordt iets dieper op zaken in gegaan dan strikt noodzakelijk lijkt omdat die in het Programmaplan Decentralisatie Jeugdzorg ook al aan de orde komen. 3 Dit maakt dat deze notitie eigenstandig gelezen kan worden. Bovendien worden die op deze manier ook benadrukt dat deze notitie onderdeel is van de bredere context van het Programmaplan. 1 Uiteraard met inachtneming van de procedures richting gemeenteraad. 2 Al het beschrevene in deze notitie is onder voorbehoud van de definitieve wet 3 Samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam , Programmaplan Decentralisatie Jeugdzorg, Rotterdam, 28 februari NOTITIE JB JR 5 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

156 Hoofdstuk 1 Decentralisatie Jeugdzorg 1.1 Aanleiding Jeugdzorg is sinds de start van de Wet op de Jeugdzorg 4 in toenemende mate onderwerp van maatschappelijke discussie. De beschikbaarheid, de organisatie, de kwaliteit en de kosten van jeugdzorg werden steeds meer een onderwerp van gesprek binnen en buiten de sector. De evaluatie van de Wet op de jeugdzorg en de analyse van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg brachten de belangrijkste tekortkomingen van het huidige stelsel in beeld. 5 Er is een te grote druk op gespecialiseerde zorg, terwijl de toename epidemiologisch niet verklaarbaar is. De intolerantie van afwijkend gedrag versterkt het onnodig medicaliseren van dergelijk gedrag. In de organisatie van jeugdzorg is een tekortschietende samenwerking rond kinderen en gezinnen. De kostenopdrijving van jeugdzorg lijkt daarbij een belangrijke afgeleide van deze knelpunten. Kortom: het jeugdzorgstelsel leidt tot te snelle toeleiding naar gespecialiseerde (en dus dure) zorg in plaats van versterking van de eigen kracht van gezinnen en normalisatie van veelvoorkomende problematiek. Daardoor krijgen kinderen en gezinnen niet tijdig de juiste hulp, stijgen de kosten voor het jeugdzorgstelsel aanhoudend en wordt de zorg voor de jeugd onbetaalbaar als er geen structurele wijzigingen worden doorgevoerd. Het jeugdstelsel wordt dan ook ingrijpend veranderd. De regering heeft een wetsvoorstel gemaakt dat voorziet in een decentralisatie waarbij de gemeente bestuurlijk en financieel verantwoordelijk wordt voor alle ondersteuning, hulp en zorg voor jeugd en ouders (inclusief de gespecialiseerde jeugdzorg). Door deze decentralisatie verwacht de regering dat gemeenten beter in staat zijn om integraal beleid te ontwikkelen en maatwerk te bieden, afgestemd op de lokale situatie. Ook kan meer worden uitgegaan van de mogelijkheden en de behoeften van de individuele jeugdigen en hun ouders. Ouders, kinderen en andere opvoeders moeten gemakkelijker ergens terecht kunnen met hun vragen over opgroeien en opvoeden. De hoofddoelen van de stelselwijziging zijn dan ook eerdere ondersteuning, zorg op maat, stimuleren van eigen kracht en betere samenwerking rond jeugdigen en gezinnen. Dit alles wordt vastgelegd in de nieuwe Jeugdwet. Op 18 juli 2012 is het wetsontwerp voor de nieuwe Jeugdwet in consultatie gegaan. Een afzonderlijk wetsvoorstel de invoeringswet regelt de formele wijziging van andere wetten. De Jeugdwet vervangt niet alleen de huidige Wet op de Jeugdzorg, maar ook de verschillende onderdelen van de jeugdzorg die nu nog onder de Zorgverzekeringswet (jeugd-ggz) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (jeugd-lvb en een deel van de jeugd-ggz) vallen. Bovendien vervangt de Jeugdwet de huidige bepalingen van het WMO-prestatieveld 2 (opvoed- en opgroeiondersteuning). Het uniforme deel van de jeugdgezondheidszorg blijft verankerd in de Wet Publieke Gezondheid, het maatwerkdeel gaat naar de Jeugdwet. 4 De Wet op de Jeugdzorg geldt sinds 1 januari 2005 en geeft ouders en jeugdigen een recht op jeugdzorg. De wet bevat de regeling van de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van jeugdzorg. Daarnaast biedt de wet een kader om een samenhangend aanbod van jeugdzorg te realiseren. De cliënt en zijn hulpvraag staan centraal in de wet. Uitvoering van de Wet op de Jeugdzorg ligt nu in handen van provincies en stadsregio. 5 Baecke, Jos A.H. e.a., Evaluatieonderzoek Wet op de jeugdzorg Eindrapport, Amersfoort: BMC, oktober 2009, in opdracht van het Programmaministerie Jeugd en Gezin. Heijnen, Pierre, Jeugdzorg dichterbij, Den Haag: Tweede Kamer, Werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg, NOTITIE JB JR 6 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

157 In de kosten van het door de Jeugdwet uitgebreide gemeentelijke takenpakket is voorzien door toevoeging van gelden aan het gemeentefonds. Er is gekozen voor financiering via het gemeentefonds om de gemeentelijke beleidsvrijheid te maximaliseren en de uitvoeringslasten van de gemeenten te minimaliseren. 1.2 De gemeentelijk opdracht decentralisatie jeugdzorg De belangrijkste hoofdlijnen van het nieuwe jeugdstelsel zijn: a. De jeugdhulpplicht en de verantwoordelijkheid voor uitvoering kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering De gemeente krijgt de verantwoordelijkheid voor alle jeugdhulp, uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Deze verantwoordelijkheid zal een nieuw begrip binnen de gemeenten introduceren namelijk: de jeugdhulpplicht. De zorgplicht van gemeenten voor jeugd. Jeugdhulp omvat de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij alle denkbare opgroei- en opvoedproblemen en kan variëren van een simpel advies of een opvoedcursus tot een verblijf bij pleegouders of psychiatrische zorg. Kortom het hele terrein van de zorg voor jeugd. De gemeente heeft de verantwoordelijkheid voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van de verschillende vormen van jeugdhulp en van gecertificeerde instellingen die de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering uitvoeren en zorgt er voor dat ieder kind, dat in enigerlei vorm jeugdhulp nodig heeft, deze ook daadwerkelijk krijgt. b. Beleidsplan De gemeente krijgt de opdracht het gemeentelijk beleid betreffende jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering in samenhang vast te leggen in een 4-jarig beleidsplan. In het plan wordt onder meer aandacht besteed aan de samenhang met de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg en de afstemming met gezondheidszorg, onderwijs, werk en inkomen en politie en justitie. Aan de hand van het plan moeten de gemeenteraad, de burger en andere betrokkenen zich een beeld kunnen vormen van het voorgenomen jeugdhulpbeleid van de gemeente. Uitgangspunten Het Rijk gaat er vanuit dat de focus in het gemeentelijk beleid ligt op: 1. het inschakelen, herstellen en versterken van het eigen probleemoplossend vermogen van de jeugdigen, zijn ouders en sociale omgeving (stimuleren eigen kracht) 2. het bevorderen van de opvoedcapaciteiten van de ouders en de sociale omgeving, opdat de ouders zoveel mogelijk in staat worden gesteld om zelf de verantwoordelijkheid voor de opvoeding te dragen (demedicaliseren, ontzorgen, normaliseren, regie bij de ouder); 3. preventie en vroegsignalering; 4. tijdig de juiste hulp op maat; 5. effectieve en efficiënte samenwerking rond gezinnen (één gezin, één plan, één regisseur). c. Toegang tot jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering De gemeente krijgt de verantwoordelijkheid om op een laagdrempelige en herkenbare wijze jeugdhulp te bieden. Dit betekent: advies te geven aan ouders en professionals aangewezen vormen van jeugdhulp te bepalen en in te zetten het gedwongen kader (jeugdbescherming en jeugdreclassering) in samenhang te organiseren (waaronder de toegang tot de raad voor de kinderbescherming).. NOTITIE JB JR 7 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

158 d. Integrale jeugdhulp door ontschotting van budgetten De gemeente krijgt de opdracht om doelmatiger en doelgerichter om te gaan met de beschikbare financiële middelen. Het onderbrengen van alle vormen van jeugdhulp onder de verantwoordelijkheid van gemeenten en de daarmee gepaarde gaande ontschotting van geldstromen, biedt mogelijkheden voor integrale en daarmee effectievere hulp aan gezinnen. Hiermee kan de samenwerking rond gezinnen met meervoudige, complexe problemen worden verbeterd. e. Meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling De gemeente krijgt de verantwoordelijkheid om bovenlokaal één meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling (MHK) in te stellen en in stand te houden. Hierin worden in ieder geval de frontoffices van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) verenigd. Dit MHK fungeert als meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling en dient naar aanleiding van een melding te onderzoeken of er sprake is van kindermishandeling en zo nodig hulpverlening op gang te brengen. Ook is het MHK verantwoordelijk voor de gang naar de raad. f. Waarborgen voor kwaliteit Om de kwaliteit na de transitie van de verantwoordelijkheden te waarborgen zullen er kwaliteitseisen gelden zoals de verplichte verklaring omtrent het gedrag (VOG), de norm van verantwoorde hulp, de verplichting om zo nodig geregistreerde en gecertificeerde instellingen met voldoende gekwalificeerde professionals in te zetten, voorschriften omtrent informatie, toestemming, dossiervorming en bescherming van de persoonlijke levenssfeer, een onafhankelijke vertrouwenspersoon, het verplicht melden van calamiteiten en geweld en de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Een aantal van deze kwaliteitseisen gelden ook nu al voor de meeste vormen van jeugdhulp. Voor een deel van de aanbieders van jeugdhulp zullen er extra wettelijke kwaliteitseisen worden gesteld die betrekking hebben op het hulpverleningsplan, de systematische kwaliteitsbewaking, klachtrecht, medezeggenschap en maatschappelijke verantwoording. Lokaal kunnen nog extra aanvullende eisen worden gesteld. g. Rijk systeemverantwoordelijk Het Rijk is en blijft systeemverantwoordelijk en mede aanspreekbaar op de maatschappelijke resultaten van het stelsel. Dit houdt in dat het Rijk aangeeft wat de opdracht en taken van de gemeenten zijn. h. Financiële aspecten In het nieuwe stelsel ontvangen gemeenten een decentralisatie-uitkering in het Gemeentefonds. Hiervoor wordt een verdeelmodel ontwikkeld. In het regeerakkoord 6 staat over het ontschotten van de jeugdzorg het volgende: Het jeugdzorgbudget, dat per 2015 met een decentralisatie-uitkering naar gemeenten wordt overgeheveld, wordt additioneel (bovenop de eerdere korting van het budget met 300 miljoen vanaf 2017) verlaagd met 150 miljoen met een ingroei in 2015 en De totale korting komt daarmee op circa 15% van het totale budget. De veronderstelling is dat gemeenten deze taak veel doelmatiger kunnen uitvoeren door ontschotting, preventie/vroegtijdig signaleren, verschuiving van zwaardere naar lichtere zorg en eenvoudigere (indicatie-)procedures. Het recht op zorg, de PGB kan bepaling en de gemeentelijke taak worden in de nieuwe wet zodanig beschreven dat dit voldoende beleidsvrijheid en ruimte voor maatwerk biedt. 7 Daarnaast is scherpere tarifering van zorgaanbieders mogelijk en kunnen gemeenten efficiency behalen bij de gesloten jeugdzorg door de overcapaciteit in het aanbod niet langer te bekostigen en de gemiddelde verblijfsduur te verlagen. De 6 'Bruggen slaan' - Regeerakkoord VVD-PvdA De PGB- kan -bepaling betreft de mogelijkheid voor gemeenten om met een persoonsgebonden budget te werken, als optie voor lokaal beleid. NOTITIE JB JR 8 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

159 introductie van een eigen bijdrage in de jeugdzorg, die per 2015 was voorzien en door gemeenten zou worden uitgevoerd, wordt ongedaan gemaakt. 1.3 Uitgangspunten voor (verdere) samenwerking aan decentralisatie jeugdzorg Samenwerking tussen gemeenten in regio Rotterdam Sinds lange tijd werken de vijftien gemeenten in de stadsregio Rotterdam samen op het gebied van jeugdbeleid. Met de decentralisatie van de jeugdzorg krijgen de gemeenten de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg in de volle breedte. Dat betekent dat zij vanaf 1 januari 2015 de regie voeren over alle onderdelen van de jeugdzorg, van jeugdgezondheidszorg tot jeugdreclassering. Nieuwe taken die gemeenten in het hart van het jeugdbeleid plaatsen en daardoor tegelijkertijd een grote (maatschappelijke en financiële) verantwoordelijkheid met zich meebrengen. De wijze waarop zij hieraan invulling willen geven, is aan de gemeenten 8. Daarbij geldt wel, dat voor jeugdbescherming en jeugdreclassering (het onderwerp van deze startnotitie), jeugdzorg plus en het Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling, bovenlokale samenwerking verplicht is. Voor alle andere onderwerpen geldt de beleidsvrijheid van de gemeenten. Ondanks het voornemen van het kabinet om de Wgr+ regeling 9 af te schaffen, hebben de samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam met elkaar uitgesproken om de samenwerking op het jeugdterrein voor een aantal onderwerpen voort te zetten. Daarbij bepalen zij welke elementen van het jeugdbeleid een lokale verantwoordelijkheid worden en welke elementen in gezamenlijkheid ontwikkeld worden 10. De bestuurlijke manier - in ieder geval op de onderdelen jeugdbescherming en jeugdreclassering om de bovenlokale samenwerking vorm te geven, is één van de zaken die in deze notitie nadere uitwerking krijgt Missie De decentralisatie van de jeugdzorgtaken brengt een groot aantal opgaven voor gemeenten en uitvoerende partijen met zich mee. Opgaven die onder meer gaan over nieuwe vormen van toewijzing van zorg, nieuwe vormen van regie, nieuwe structuren, nieuwe vormen van financiering en verantwoording. Het gaat om meer dan het realiseren van een betere jeugdzorg. De stelselwijziging biedt ruimte aan vernieuwing en innovatie, waarbij altijd aansluiting moet worden gezocht bij de lokale context en lokale vraagstukken. Het invullen van deze ruimte vraagt om een ontwikkelgerichte aanpak: de oplossingen zijn niet alleen aan de tekentafel te verzinnen. Dat geldt ook voor het antwoord op de vraag wat nu lokaal en wat nu regionaal moet worden geïmplementeerd. Leidraad bij het vinden van dit antwoord, is de missie van de samenwerkende gemeenten in de regio 8 Spoorboekje Transitie Jeugdzorg, Vervaardigd door BMC in opdracht van het Transitiebureau Jeugd, een samenwerkingsverband van Ministerie van VWS, V&J en VNG 9 In de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) worden samenwerkingsverbanden geregeld tussen openbare lichamen zoals gemeenten, provincies en waterschappen. De plusregio (ook wel stadsregio genoemd), is een regionaal openbaar lichaam van verscheidene Nederlandse gemeenten in een stedelijk gebied waaraan wettelijke taken zijn toebedeeld op grond van hoofdstuk XI van de wet gemeenschappelijke regelingen. 10 Zie verder het Programmaplan Decentralisatie jeugdzorg Samenwerkende gemeenten Rotterdam. Hierna ook wel genoemd als: Programmaplan. Overigens, ongeacht de (samenwerkings)vorm die wordt gekozen, uiteindelijk blijft de gehele jeugdzorg in formele zin een lokale verantwoordelijkheid. De keuze of die in gezamenlijkheid wordt ontwikkeld doet daar niet aan af. NOTITIE JB JR 9 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

160 Rotterdam. 11 De missie van de samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam is dat zoveel mogelijk kinderen kansrijk en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in de samenleving. De rol van de gemeente(n) bij het realiseren van die missie krijgt gestalte vanuit het uitgangspunt: Zelfredzaam waar het kan, ondersteunen waar het hoort, doorpakken waar het moet. Daarmee geven de gemeenten ook aan dat ze primair inzetten op het versterken van de basis waar een kind opgroeit. Dit past onder meer bij de eigen kracht gedachte. Mensen kunnen veel dagelijkse problemen zelf oplossen, eventueel met hulp vanuit de directe omgeving, waartoe gezin, school en buurt te rekenen zijn (de zogenaamde pedagogische civil society). Waar hulp nodig is, zal die in principe (o.a. via het CJG) ook zo veel mogelijk binnen de eigen leefomgeving worden geboden. Er zijn echter ook situaties, waar hulp (tijdelijk) buiten de eigen leefomgeving moet worden geboden. Het gaat over specialistische jeugdzorg- of onderwijsvoorzieningen buiten de directe leefomgeving. Deze hulpverlening kan ook een gedwongen karakter hebben, vooral als de veiligheid in het geding is. Het streven is altijd dat de hulp tijdelijk is en dat er waar mogelijk verbinding is met de eigen leefomgeving ten behoeve van een terugkeer. Voor sommige doelgroepen zal het tijdelijke karakter niet altijd mogelijk zijn, omdat specialistische zorg op langere termijn nodig is Transitie en transformatie Het onderwerp van deze notitie is de vraag hoe de bovenlokale samenwerking voor jeugdbescherming en jeugdreclassering te organiseren. Voordat dit onderwerp nader wordt uitgewerkt, is het noodzakelijk nog twee begrippen te introduceren omdat die naast wat hierboven is besproken nadrukkelijk het kader van de opdracht bepalen. Het gaat om de begrippen transitie en transformatie. 13 De stelselwijziging decentralisatie jeugdzorg wordt ook wel omschreven als een transitieproces. Het is nuttig om een transitieproces niet als een geheel te bekijken en uit te voeren, maar daar verschillende stadia in te onderscheiden. Decentralisatie jeugdzorg omvat enerzijds een complexe overgang van verantwoordelijkheden en financiën naar de gemeenten en tegelijkertijd een grote verandering in de inhoudelijke werkwijze van professionals. In een stelselwijziging spelen drie soorten vraagstukken een rol, namelijk vraagstukken met betrekking tot: het stelsel: onder andere afspraken tussen bestuurslagen, budgetverdeling(systemen), wet- en regelgeving, besturing en toezicht (governance); de organisatie: onder andere effecten, strategie, sturing, interactie, inkoop en verantwoording; de uitvoering: onder andere competenties, werkwijze, dienstverlening, interactie met burger/cliënt. 14 Om op een goede manier invulling te geven aan bovenstaande vraagstukken is het van belang om twee soorten processen te onderscheiden: transitie en transformatie. Het transitieproces (vooral de structuur) betreft de periode van het veranderen van het huidige stelsel : de regels, wetten, financiële verhoudingen en dergelijke, die het mogelijk moeten maken om tot de nieuwe situatie te kunnen 11 Programmaplan Decentralisatie jeugdzorg Het Programmaplan spreekt in dit verband over de eerste, tweede en derde schil zie p Het betoog sluit hier nauw aan op het Programmaplan. 14 Programmaplan Decentralisatie jeugdzorg NOTITIE JB JR 10 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

161 komen. Dit heeft directe impact op de organisatie van de uitvoering, omdat meestal verantwoordelijkheden van de betrokken partijen wijzigen, evenals de financieringsstromen. Het transformatieproces (vooral de cultuur) is gericht op het realiseren van de beoogde inhoudelijke effecten van de stelselwijziging: ander gedrag van professionals en burgers, andere cultuur bij instellingen en professionals, andere werkwijzen en vooral ook het anders met elkaar omgaan tussen burgers, professionals, instellingen en gemeenten. Het is een veranderingsproces dat in gang gezet wordt. Transitie vormt de koppeling tussen stelsel en organisatie: kaders, wetten, regelgeving, instrumenten. Transformatie vormt de koppeling tussen organisatie (gemeente, instellingen) en uitvoering (professionals, burgers, wijk): gedrag, houding, cultuur, werkwijzen. Beide processen zijn noodzakelijk en staan ook in verbinding met elkaar om de gewenste impact te genereren. Zie het model hier onder. Figuur 1: Programmaplan Decentralisatie jeugdzorg Samenwerkende gemeenten Rotterdam Het transitieproces genereert prikkels die invloed hebben op de invulling van het transformatieproces. Het transformatieproces genereert input ( wat werkt wel en wat werkt niet in de praktijk ) voor het transitieproces. Dat geldt voor de stadsregio, maar bovenal ook voor de stadsregio als intergemeentelijk samenwerkingsverband. 1.4 Focus stadsregionale notitie: Jeugdreclassering en Jeugdbescherming Bijzondere positie Jeugdreclassering en jeugdbescherming nemen binnen de missie en uitgangspunten die de samenwerkende gemeenten regio Rotterdam hebben geformuleerd voor de decentralisatie van de jeugdzorg een bijzondere positie in. Rond de 15% van de kinderen is op enig moment in zijn of haar jeugd at risk. Dit kan resulteren in een beroep op ondersteuning, hulp of zorg. Ongeveer 5% van de jeugd kampt met zodanige problemen gedragsproblemen, psychische problemen, licht verstandelijke beperkingen, een instabiele thuissituatie, mishandeling, schulden of criminaliteit in de directe omgeving dat ze een NOTITIE JB JR 11 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

162 groot risico loopt op maatschappelijke uitval 15. Deze kinderen kunnen terecht komen in het werkveld Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De aard van de taken (het via een gerechtelijke uitspraak ingrijpen in de rechten van gezinnen en kinderen) en de kwetsbaarheid van de doelgroep (de zwaardere zorg en jeugdbescherming vormen het laatste vangnet voor de veiligheid van een kind) vragen om aparte randvoorwaarden. Rijk en VNG werken samen de volgende thema s 16 uit: leveringsplicht, kwaliteitseisen aan gemeenten en uitvoerende instellingen, regionale samenwerking, toezicht en verantwoording en passende financiële afspraken, binnen het algemene financiële arrangement. Deze notitie sluit aan op de verplichting dat gemeenten uiterlijk één jaar voordat de Jeugdwet in werking treedt bovenlokale afspraken moeten maken over de wijze waarop zij hun nieuwe taken vormgeven. Het gaat minimaal om de volgende afspraken: Jeugdbescherming Jeugdreclassering Meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (MHK) Gesloten Jeugdhulp Gemeenten worden geadviseerd om bij de bovenlokale afspraken rekening te houden met bestaande regionale samenwerkingsverbanden, voldoende schaalgrootte en afspraken te maken over financiering van het zorg- en ondersteuningsaanbod. Indien blijkt dat de afspraken niet tijdig worden gerealiseerd in bepaalde regio s treedt het Rijk met de VNG in gesprek om te bezien wat er moet gebeuren om de bovenlokale uitvoering van taken tot stand te laten komen Wat is Jeugdbescherming? Een kind grootbrengen is geen eenvoudige taak. Soms loopt de situatie uit de hand en komt het kind in gevaar door verwaarlozing of mishandeling. Ook komt het voor dat een kind helemaal niet meer luistert naar zijn ouders en in de criminaliteit verzeild raakt. Als ouders echt niet goed voor hun kinderen zorgen, kan een kinderrechter de benodigde zorg opleggen. Deze bevoegdheid om in te grijpen in het gezag van ouders ter bescherming van een kind heeft elke staat op grond van het internationale verdrag van het rechten kind. De juridische grondslag in Nederland is op basis van het burgerlijk wetboek, de wet op jeugdzorg en het jeugdstrafrecht. De kinderrechter bepaalt op advies van de Raad voor de Kinderbescherming of een gezin gedwongen hulp krijgt. De kinderrechter kan dan een maatregel opleggen. Een dergelijk maatregel kan betekenen dat de ouders (tijdelijk) geheel of gedeeltelijk het ouderlijk gezag over hun kind verliezen (zie verder hoofdstuk 2) Wat is Jeugdreclassering? De jeugdreclassering begeleidt jongeren tussen 12 en 18 jaar die een strafbaar feit hebben gepleegd. Deze begeleiding kan doorlopen tot een jongere 23 jaar is. Ook begeleidt de jeugdreclassering jongeren die nog voor de rechter moeten komen. Het doel van jeugdreclassering is het voorkomen van recidive en het vergroten van de maatschappelijke participatie 17. Sommige jongeren gaan over de grens van het toelaatbare. Zij plegen strafbare feiten zoals stelen en vechten of spijbelen van school. Als jongeren worden betrapt op strafbare feiten kunnen zij voorgeleid worden aan de kinderrechter of de officier van Justitie. De rechter kan de jongere bijvoorbeeld een boete of taakstraf geven. Ook kan een jongere worden veroordeeld tot detentie in een JJI (Justitiële Jeugdinstelling). 15 Beleidsbrief stelselwijziging jeugd Geen kind buiten spel november Zoals genoemd in het Spoorboekje decentralisatie Jeugdzorg komt het Transitiebureau Jeugd (VenJ, VWS, VNG) in 2013/2014 met uitwerkingen voor financiële arrangementen. 17.De twee hoofddoelen die hier genoemd zijn zijn de hoofddoelen nieuwe stijl. Op dit moment staat het voorkomen van recidive formeel als enige doel van JR genoemd. NOTITIE JB JR 12 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

163 Tijdens de rechtszaak en daarna krijgen jongeren verplicht 18 begeleiding van een medewerker van de afdeling jeugdreclassering. De jeugdreclasseringswerker is een medewerker van BJZ, het Leger des Heils of de William Schrikker Groep (voor jongeren van jaar met een verstandelijke beperking). Deze maakt in overleg - een plan om de jongere weer op het rechte pad te brengen. Het doel van het plan is de redenen wegnemen die de jongere op het verkeerde pad brachten. Het plan moet voorkomen dat de jongere zich weer crimineel gedraagt (zie verder hoofdstuk 2). We richten ons binnen de opgaven van deze notitie specifiek op het niet-vrijwillig kader van Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De hieraan gekoppelde opgaven komen in de volgende paragraaf aan bod. De opgave gekoppeld aan Jeugdzorg Plus wordt in deze notitie niet behandeld. De werkgroep wil graag voor dit thema aandacht vragen in De opgave gekoppeld aan het MHK is gedeeltelijk uitgewerkt en geïntegreerd in de hieronder genoemde opgaven. 1.5 Opdracht en opgaven De werkgroep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering van de samenwerkende gemeenten regio Rotterdam heeft de opdracht gekregen om uit te werken hoe de bovenlokale samenwerking rondom jeugdbescherming en jeugdreclassering van de samenwerkende gemeenten gestalte zou moeten krijgen. Die uitwerking moet leiden tot een stadsregionale notitie, met daarin: Een set van richtlijnen en uitgangspunten gericht jeugdbescherming en jeugdreclassering. Verschillende scenario s (oplossingsrichtingen en keuzemogelijkheden) ten behoeve van de koers die gemeenten willen varen. Hierbij moet ook aandacht bestaan voor verschillende manieren van implementatie en sturing. De opdrachtgever (het Portefeuillehoudersoverleg PHO) heeft daarbij aangegeven dat de richtlijnen en uitgangspunten betrekking dienen te hebben op de volgende 8 opgaven: 1. vormgeven bovenlokale samenwerking jeugdreclassering en jeugdbescherming 2. inbedding van huidige taken en functies van BJZ 3. verbinden CJG en veiligheidshuis 4. relatie met jeugdcriminaliteit en veiligheidshuis 5. kwaliteitseisen, certificering en toezicht 6. formuleren van beoogde effecten ten aanzien van het beleid van Jeugdbescherming 7. formuleren van beoogde effecten ten aanzien van het beleid van Jeugdreclassering 8. rol gezinsvoogd Het Programmaplan sluit af met een overzicht van het geheel aan opdrachten waar de gemeenten voor staan met de volgende passage (waarvan de uitwerking van de bovenlokale samenwerking jeugdbescherming en jeugdreclassering er één is): De ambities die zijn benoemd, kunnen alleen worden gerealiseerd wanneer de transformatie vorm krijgt. Daarin spelen gemeenten, instellingen en professionals een belangrijke rol. Op het niveau van professionals moet de transformatie vorm krijgen door op onderdelen - een andere manier van werken met kinderen, jongeren en gezinnen, maar ook in de manier waarop professionals samenwerken en zich tot elkaar verhouden. Daarnaast moet de transformatie vorm krijgen ook in de wijze waarop professionals binnen instellingen werken en worden aangestuurd, en natuurlijk in de samenwerking tussen gemeenten en het uitvoerende veld. Het gaat er dan om dat verschillende aspecten van het opdrachtgever- en opdrachtnemerschap worden ingericht Er is ook een vrijwillige vorm van JR 19 Programmaplan Decentralisatie jeugdzorg Samenwerkende gemeenten Rotterdam, p. 19. NOTITIE JB JR 13 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

164 Als leidraad voor deze stadsregionale notitie zijn 3 hoofdvragen opgesteld: I. Wat is hoogwaardige jeugdbescherming en jeugdreclassering? deze vraag staat met name in relatie tot de opgaven 5, 6, 7 en 8 II. Hoe een structuur van een bovenlokale samenwerking te realiseren, waarbinnen jeugdbescherming en jeugdreclassering georganiseerd kunnen worden? deze vraag is vooral verbonden aan opgaven 1, 2, 3 en 4 III. Hoe kan jeugdbescherming en jeugdreclassering georganiseerd worden vanuit gemeentelijke verantwoordelijkheid? De 8 opgaven en het overkoepelende thema worden in feite geïntegreerd en tot één samenhangend geheel gebracht met de beantwoording van deze 3 hoofdvragen Resumé Voordat het zover is, wordt in het volgende hoofdstuk een overzicht gegeven van het materiaal dat is verzameld om de opdracht (de 8 opgaven en daarmee de beantwoording van de 3 hoofdvragen) uit te werken. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de uitwerking van de 8 opgaven. Voor de (geclusterde) opgaven zullen daar keuzemogelijkheden worden gepresenteerd, incluis voor- en nadelen, en zal een advies worden gegeven richting het PHO voor de te maken keuzes. Per saldo leidt dat tot een beantwoording van de 3 hoofdvragen, waarmee dit deel wordt afgesloten. De voorgestelde keuzes, het antwoord op de 3 hoofdvragen en daarmee de uitwerking van de opdracht worden samengevat in het afsluitend hoofdstuk. Daar komt ook aan de orde, welke weg in vervolg op deze notitie gegaan zou moeten worden om te komen tot de verdere realisatie van de bovenlokale samenwerking Jeugdbescherming en Jeugdreclassering in relatie tot de decentralisatie jeugdzorg zoals uitgewerkt in het programmaplan van de samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam. NOTITIE JB JR 14 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

165 Hoofdstuk 2 Vertrekpunt Jeugdbescherming en Jeugdreclassering Voordat er gebouwd kan worden aan iets nieuws, is het van belang om zicht te hebben op de fundering die historisch is gevormd. In dit hoofdstuk werpen we een blik op de huidige organisatie van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. Wat is het werk dat onder deze noemers wordt uitgevoerd? Hoe omvangrijk is dat werk in het gebied van de samenwerkende gemeenten Rotterdam? We beschrijven de belangrijkste partners die deze opdracht gezamenlijk vormgeven en kijken waar de samenwerking of de verbindingen kunnen worden geoptimaliseerd. In deze notitie richten we ons specifiek op het niet vrijwillig kader van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het gaat om de huidige taken die zijn belegd bij jeugdbescherming, jeugdreclassering, gezinsvoogdij, jeugdzorg plus en het AMK. In dit hoofdstuk is de omvang van de huidige maatregelen beginnend met de raadsmeldingen en raadsonderzoeken - in de gemeenten binnen de regio en de regio als geheel geschetst. Deze gegevens zijn van belang voor de schaalgrootte waarop jeugdbescherming en jeugdreclassering na de transities dient te worden georganiseerd. Wat betreft de omvang moet opgemerkt worden dat het toerekenen van jeugdigen aan gemeenten momenteel problematisch is. Hiervoor is namelijk nog geen algemeen algoritme in gebruik genomen. Gemeenten, ministeries en het Sociaal Cultureel Planbureau ontwikkelen hiervoor op dit moment richtlijnen. In de registratie van Bureau Jeugdzorg is in een aantal gevallen de woonplaats van de ouders en/of van de jeugdige onbekend of geheim. Bij het toerekenen van de woonplaats bij voogdij ontbreekt in veel gevallen het adres van de ouders, terwijl deze jeugdigen in pleeggezinnen door heel Nederland verblijven. Voor de cijfers in deze paragraaf is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de woonplaats van de ouders; als dat ontbreekt, is de woonplaats van de jeugdige aangehouden. Deze factoren leiden er toe dat de verdeling over de gemeenten slechts als 'indicatief' kan worden beschouwd. i 2.1 Raad voor de Kinderbescherming Wanneer er zorgen bestaan over een kind of jongeren, kan dit gemeld worden aan de Raad voor de Kinderbescherming. Nadat een raadsmelding is gedaan, voert de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek uit om na te gaan of er hulp nodig is en of de informatie klopt. Dit zogeheten raadsonderzoek dient ter onderbouwing van besluitvorming door de rechter. Indien sprake is van het opleggen van een maatregel in het kader van de kinderbescherming of de jeugdreclassering, start dit altijd met een beslissing van de rechter. Zie de tabel op de volgende pagina voor een overzicht van het aantal raadsmeldingen. Bij die en ook volgende tabellen (m.u.v. tabel 2) - dienen enkele kanttekeningen geplaatst te worden: De Raadsmeldingen betreffen de meldingen die door Bureau Jeugdzorg zijn geregistreerd. Daarnaast zijn door de Raad voor de Kinderbescherming nog aantal honderden onderzoeken uitgevoerd op basis van een aanmelding door een andere instantie of 'ambtelijke melding'. Het overzicht is gebaseerd op de huidige registratie bij Bureau Jeugdzorg Rotterdam. Mutaties die zijn ingevoerd na het opstellen van het jaaroverzicht over 2011 zijn hierin meegenomen. Het betreft uitsluitend jeugdigen die bekend waren bij Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam. Daarnaast is nog een aanzienlijk aantal maatregelen uitgevoerd door Landelijk Werkende Voorzieningen zoals de William Schrikker Groep en Het Leger Des Heils. NOTITIE JB JR 15 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

166 Gemeente Aantal per Nieuwe maatregelen in 2011 Unieke jeugdigen in 2011 Promillage tov Stadsregio Albrandswaard ,012 Barendrecht ,077 Bernisse ,004 Brielle ,012 Capelle Aan Den Ijssel ,179 Hellevoetsluis ,089 Krimpen Aan Den Ijssel ,057 Maassluis ,085 Ridderkerk ,028 Rotterdam ,138 Schiedam ,146 Spijkenisse ,195 Vlaardingen ,142 Westvoorne ,016 Overig Nederland ,224 Onbekend ,215 Totaal ,622 Tabel 1: Raadsmeldingen 20 In de samenwerkende gemeenten was de omvang van het aantal onderzoek in 2011 als volgt: Raadsonderzoeken (2011) Per gemeente Bernisse 7 Brielle 13 Hellevoetsluis 44 Spijkenisse 137 Westvoorne 22 Vlaardingen 27 Schiedam 32 Maassluis 20 Capelle a/d IJssel 42 Krimpen a/d IJssel 12 Lansingerland 10 Barendrecht 13 Albrandswaard 9 Ridderkerk 8 Rotterdam 414 Totaal 810 Tabel 2: Raadsonderzoeken 21 Een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming moet de situatie van het kind en zijn gezin duidelijk in kaart brengen. De Raad voert daarom gesprekken met ouders, kinderen en anderen die bij het gezin betrokken zijn. Om de ontwikkeling van een kind veilig te stellen kan de rechter een maatregel van kinderbescherming opleggen. De raad voert diverse onderzoeken en taken uit: Beschermingsonderzoek: vermoeden van ernstig bedreigde ontwikkeling, ontbreken van gezag, meestal advies tot maatregel. Gezag- en omgangsonderzoek: bij scheiding, op verzoek van rechter, advies over gezag, verblijfplaats en omgang. 20 Deze cijfers zijn verkregen via dhr. W. Lageman van Bureau Jeugdzorg Rotterdam (willem.lageman@jeugdzorg-rotterdam.nl). 21 Deze tabel is overgenomen uit de Eindrapportage Fase 1 Verkenning van de werkgroep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, aug 2012, versie 3. De bron is onbekend. Meer informatie kan worden opgevraagd bij dr.ir. Wilma Jansen, sr.onderzoeker bij de GGD en projectleider voor het onderzoek naar het gebruik van jeugdzorg binnen de gemeenten van de Stadsregio Rotterdam, de zogenaamde 'startfoto'. Gezien de korte tijdsspanne was het niet meer mogelijk aanvullende gegevens bij mevrouw Jansen op te vragen. NOTITIE JB JR 16 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

167 Adoptie gerelateerd: advies over geschiktheid adoptie- of pleeggezin, informatie over afstamming, advies bij afstandszaken. Basis strafonderzoek: advies over straf en hulpverlening, voor officier van justitie en rechter, pedagogische invalshoek. Uitgebreid strafonderzoek: complexe zaken, verdiepend onderzoek en advies over straf en hulpverlening, ook vanuit pedagogische invalshoek (ouders). Coördinatie taakstraffen: werk- of leerstraffen, voorbereiding, plaatsing, begeleiding en aan de officier van justitie rapporteren over het verloop. Als ouders echt niet goed voor hun kinderen zorgen, kan een kinderrechter de benodigde zorg opleggen. Er zijn verschillende organisaties die deze zorg kunnen uitvoeren. Naast Bureau jeugdzorg zijn hiervoor ook de William Schrikker Groep (WSG) en het Leger des Heils beschikbaar. De genoemde instanties kunnen zowel jeugdbescherming als jeugdreclassering uitvoeren. We gaan nu in op de aard en omvang van jeugdbescherming en jeugdreclassering. 2.2 Jeugdbescherming De aard en omvang van de jeugdbescherming Een rechter legt zorg op als de veiligheid en/of ontwikkeling van het kind bedreigd wordt en hulp in het vrijwillig kader ontoereikend is. De kinderrechter bepaalt op advies van de Raad voor de Kinderbescherming of een gezin hulp krijgt in het gedwongen kader. De kinderrechter kan dan een maatregel opleggen. In deze paragraaf worden de maatregelen kort besproken en wordt tevens de omvang van het voorkomen van deze maatregel geschetst. Onder toezichtstelling Ondertoezichtstelling (OTS) is een maatregel waarbij het gezag over kind(eren) wordt beperkt. Als in een gezin ernstige (opvoedings)problemen voorkomen en de ontwikkeling van een kind in gevaar komt, kan de kinderrechter een kind onder toezicht stellen van bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg. Een gezin krijgt dan begeleiding van een gezinsvoogd. De zorg en opvoeding van het kind blijven zo veel mogelijk de verantwoordelijkheid van de ouders. Ook als de ouders of het kind het niet willen, kan de rechter toch een ondertoezichtstelling opleggen. In principe blijft het kind thuis wonen. De rechter kan echter in het belang van het kind besluiten om hem (tijdelijk) uit huis te plaatsen en bijvoorbeeld in een pleeggezin of tehuis onder te brengen. Als een kind acuut gevaar loopt en snel uit huis geplaatst moet worden, kan de Raad de rechter om een voorlopige ondertoezichtstelling met een machtiging uithuisplaatsing verzoeken. Het aantal jeugdigen met OTS in de gemeenten is in de volgende tabel weergegeven. NOTITIE JB JR 17 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

168 Gemeente Aantal per Nieuwe maatregelen in 2011 Unieke jeugdigen in 2011 Promillage tov Stadsregio Albrandswaard ,069 Barendrecht ,228 Bernisse ,041 Brielle ,065 Capelle Aan Den Ijssel ,699 Hellevoetsluis ,272 Krimpen Aan Den Ijssel ,110 Maassluis ,244 Ridderkerk ,146 Rotterdam ,500 Schiedam ,850 Spijkenisse ,963 Vlaardingen ,650 Westvoorne ,037 Overig Nederland ,382 Onbekend ,110 Totaal ,325 Tabel 3: OTS 22 Ontheffing van het ouderlijk gezag Als ouders niet in staat zijn om hun kind op te voeden en te verzorgen, bepaalt de rechter dat een ander voor onbepaalde tijd het gezag over het kind krijgt. Meestal is dat Bureau Jeugdzorg. Deze organisatie oefent in dat geval de voogdij over het kind uit. Door ontheffing van het ouderlijk gezag verliest de ouder de zeggenschap over het kind. Het kind wordt opgevoed in een pleeggezin of tehuis. De ouders hebben dan officieel niets meer over het kind te vertellen, maar blijven wel zo veel mogelijk bij hem of haar betrokken. De ouder blijft wel onderhoudsplichtig. Het eventuele vermogen van het kind mag de ouder niet meer beheren. De rechter kan de ontheffing niet uitspreken als de ouders zich hiertegen verzetten, maar de wet kent enkele uitzonderingen op dit principe. Dan is sprake van een gedwongen ontheffing. Ontzetting uit het ouderlijk gezag Als ouders zich verwijtbaar misdragen tegenover hun kind, kunnen zij door de rechter uit het ouderlijk gezag ontzet worden. Ontzetting uit het ouderlijk gezag wil zeggen dat een ouder de zeggenschap over zijn/haar kind verliest. Het kind komt onder voogdij te staan van een gezinsvoogd of iemand anders, bijvoorbeeld een familielid. Het gezag over het kind wordt meestal overgedragen aan BJZ, dat dan de voogdij over het kind uitoefent. Het kind gaat naar een pleeggezin of tehuis. Voorlopige onder toezicht stelling Voorlopige onder toezicht stelling betekent dat ouders direct een deel van het gezag (tijdelijk) over moeten dragen aan Bureau Jeugdzorg. Dit is een zware en hele ingrijpende maatregel voor de ouders en het kind. Het gebeurt alleen in crisissituaties waarin het kind gevaar loopt en er direct ingegrepen moet worden in het gedwongen kader. Bijvoorbeeld bij huiselijk geweld of incest. Voorlopige Voogdij Er is sprake van een voorlopige voogdij-maatregel wanneer er geen sprake is van aanwezig gezag, bijvoorbeeld in het geval van een vondeling. Zolang de ouders onbekend zijn, heeft niemand het gezag over het kind. Dit kan een ziekenhuis ernstig beperken bij de behandeling van het kind. Het is daarom van groot belang dat het gezag over het kind snel wordt geregeld. Daarvoor wordt de Raad ingeschakeld. De Raad vraagt zo snel mogelijk een voorlopige voogdijmaatregel aan de rechter. De rechter neemt een voorlopig besluit over het gezag. Deze voorlopige maatregel maakt het mogelijk dat een voogdij-instelling als voogd wordt benoemd. Deze instelling krijgt vervolgens het gezag en neemt alle verdere beslissingen over de vondeling. 22 Deze cijfers zijn verkregen via dhr. W. Lageman van Bureau Jeugdzorg Rotterdam (willem.lageman@jeugdzorgrotterdam.nl). NOTITIE JB JR 18 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

169 Voogdij Voogdij is gezag over een minderjarig kind dat niet door de ouders wordt uitgeoefend, maar door iemand anders. Het aantal jeugdigen in voogdij ziet er al volgt uit: Gemeente Aantal per Nieuwe maatregelen in 2011 Unieke jeugdigen in 2011 Promillage tov Stadsregio Albrandswaard ,008 Barendrecht ,085 Bernisse ,012 Capelle Aan Den Ijssel ,142 Hellevoetsluis ,057 Krimpen Aan Den Ijssel ,061 Maassluis ,061 Ridderkerk ,053 Rotterdam ,484 Schiedam ,089 Spijkenisse ,106 Vlaardingen ,077 Westvoorne ,028 Overig Nederland ,789 Onbekend ,073 Totaal ,126 Tabel 4: Voogdij (ontheffing en ontzetting) 23 Nu de aard en omvang van de jeugdbescherming globaal in beeld is gebracht, gaan we verder in op het procesverloop van de jeugdbescherming Jeugdbescherming 24 huidige werkwijze Het proces van jeugdbescherming start bij het signaleren van zorgen om kinderen en jongeren en leidt tot het opleggen en uitvoeren van jeugdbescherming. In het schema op pagina 21 is in chronologische volgorde het procesverloop - op vereenvoudigde wijze - weergegeven. Per processtap bieden wij een in deze subparagraaf een korte omschrijving: 1. Signalering Het betreft hier vermoedens van kindermishandeling of sprake van zorg over de ontwikkeling en/of veiligheid van een kind/jongere. Vermoedens van kindermishandeling worden af gegeven door tal van personen: zowel professionals (huisartsen, jeugdzorgwerkers, politie, leerkrachten, schuldhulpverleners, etc.) als burgers (buren, familie, bekenden). Zij stellen het AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, dit is ondergebracht bij Bureau Jeugdzorg) in kennis. Met vermoedens van huiselijk geweld kunnen burgers ook terecht bij het Steunpunt Huiselijk Geweld. Verder is er voor professionals de mogelijkheid een zorgmelding te doen bij Bureau jeugdzorg, wanneer zij zich zorgen maken om de ontwikkeling van een kind/jongere. Daarnaast komen er signalen terecht bij Bureau jeugdzorg vanuit de diverse schakels in de zorgstructuur, zoals de Centra Jeugd en Gezin (CJG s), Zorg Advies Teams (ZAT s) op scholen, Veiligheidshuizen en op basis van de SISA (hierin kunnen verschillende professionals een risicosignaal afgeven). 2. Melding bij de Raad voor de Kinderbescherming, Casusoverleg Bescherming Bureau jeugdzorg/amk pakt deze signalen op en probeert altijd eerst om samen met het kind/jongere en diens gezin de moeilijkheden op te lossen. Wanneer dit niet gaat, beoordeelt Bureau jeugdzorg/amk vervolgens samen met de Raad voor de Kinderbescherming (in het zogeheten een of twee wekelijkse Casusoverleg Bescherming) of de zaak bij de Raad moet worden aangemeld. In 23 Deze cijfers zijn verkregen via dhr. W. Lageman van Bureau Jeugdzorg Rotterdam (willem.lageman@jeugdzorgrotterdam.nl). 24 Uit brochure Stelselwijziging jeugd; Jeugdbescherming van de DSP-groep gemaakt in opdracht van het Transitiebureau Jeugd (VenJ, VWS, VNG) NOTITIE JB JR 19 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

170 acute situaties van (vermoedens van) kindermishandeling, kunnen jeugdzorg professionals en politie rechtstreeks een melding doen bij de Raad voor de Kinderbescherming. 3. Raadsonderzoek Na melding van een zaak aan de Raad voor de Kinderbescherming, start de Raad een onderzoek om vast te stellen of er sprake is van een bedreigde opvoedsituatie voor het kind/de jongere (en of de brusjes) en of hulp in een gedwongen kader nodig is (zie ook paragraaf 2.1). De Raad zoekt naar oplossingen die in het belang zijn van het kind, bij voorkeur samen met de ouders. Ook kan het gebeuren dat de Raad zelf tijdens een ander onderzoek (strafzaak) stuit op een onveilige of ongezonde opvoed- en opgroeisituatie in een gezin. In dat geval besluit de Raad om naast het strafonderzoek ook een beschermingsonderzoek te starten. Op basis van het onderzoek verzoekt de Raad de kinderrechter om al dan niet een kinderbeschermingsmaatregel op te leggen. De Raad doet zo n verzoek alleen wanneer het onderzoek bevestigt dat de ontwikkeling van het kind/de jongere ernstig bedreigd wordt en vrijwillige hulp niet (meer) voldoende is en/of ouders geen hulp accepteren. Wanneer het advies van de Raad is om geen maatregel op te leggen, trekt de Raad zich terug en/of adviseert vrijwillige hulp aan de ouders/opvoeders. 4. Opleggen van een jeugdbeschermingsmaatregel De kinderrechter beslist op grond van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming om al dan niet een jeugdbeschermingsmaatregel op te leggen. Er zijn verschillende maatregelen waartoe de rechter kan besluiten (zie paragraaf 2.2.1). 5. Uitvoering jeugdbeschermingsmaatregel: gezag voeren en toezicht houden De jeugdbeschermingsmaatregel wordt uitgevoerd door de (gezins)voogdij. Meestal is dat Bureau jeugdzorg, soms ook voeren (gezins)voogden van de landelijk werkende instellingen (William Schrikker Groep, SGJ Gezinsvoogdij, Leger des Heils en Stichting Nidos) onder mandaat van Bureau jeugdzorg de jeugdbeschermingsmaatregel uit. De taken van de (gezins)voogd verschillen al naar gelang de jeugdbeschermingsmaatregel. Bij een OTS (onder toezichtstelling), veruit de meest voorkomende maatregel, heeft de gezinsvoogd de volgende taken: toezicht houden op de jeugdige jeugdige en ouder met gezag krijgt de nodige hulp en steun gezinsband bevorderen Vergroten van de zelfstandigheid van het kind, indien leeftijd en ontwikkelingsniveau daartoe noodzaken 6. Inschakelen van aanvullende jeugdzorg en andere zorg, diensten en voorzieningen De (gezins)voogd stelt vast of en zo ja welke zorg noodzakelijk is in aanvulling op zijn eigen inzet, regelt dat dit wordt geleverd en vraagt hiervoor bij Bureau jeugdzorg een indicatiebesluit aan. Bureau jeugdzorg is in de huidige situatie - op basis van de Wet op de jeugdzorg (2005) - de centrale toegang tot de jeugdzorg en geeft een indicatie af voor de zorg die niet vrij toegankelijk is, maar wel nodig om kind en/of ouders te ondersteunen. Het gaat hier om jeugdzorg (inclusief Jeugdzorg Plus en pleegzorg), geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz) en de zorg voor licht verstandelijk beperkte jeugdigen (jeugd-lvb). Ook de huisarts kan doorverwijzen naar j-ggz in huidige situatie. 7. Uitvoeren van aanvullende jeugdzorg Aanvullende jeugdzorg wordt uitgevoerd door aanbieders van jeugdzorg, jeugd-ggz (geestelijke gezondheidszorg) en jeugd-lvb (zorg voor licht verstandelijk beperkte jeugdigen). 8. Verzoek tot verlenging, niet-verlenging of tussentijdse beëindiging jeugdbeschermingsmaatregel De (gezins)voogd die de jeugdbeschermingsmaatregel uitvoert dient bij de kinderrechter een verzoek tot verlenging, niet-verlenging of tussentijdse beëindiging van de maatregel in. De Raad voor de Kinderbescherming heeft hier een toetsende rol. De rechter besluit. NOTITIE JB JR 20 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

171 2.2.3 Schema procesverloop Jeugdbescherming 25 De hierboven beschreven processtappen, zien er schematisch gezien als volgt uit: 25 Uit brochure Stelselwijziging jeugd; Jeugdbescherming van de DSP-groep gemaakt in opdracht van het Transitiebureau Jeugd (VenJ, VWS, VNG) NOTITIE JB JR 21 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

172 2.3 Jeugdreclassering Aard en omvang van de Jeugdreclassering Sommige jongeren gaan over de grens van het toelaatbare. Zij plegen strafbare feiten zoals: stelen, vechten of spijbelen van school. Bij ongeoorloofd schoolverzuim kan er een proces-verbaal worden opgemaakt. Dit is geen strafbaar feit, maar een overtreding. Als jongeren worden betrapt op strafbare feiten kunnen zij voorgeleid worden aan de rechter of de Officier van Justitie. De rechter kan de jongere bijvoorbeeld een boete of taakstraf geven. In deze paragraaf worden de maatregelen in vrijwillig en gedwongen kader kort besproken. Maatregel in vrijwillig kader Tijdens de rechtszaak en daarna krijgen jongeren verplicht begeleiding van een medewerker van de afdeling jeugdreclassering. Deze maakt in overleg- een plan om de jongere weer op het rechte pad te brengen. Het doel van het plan is de redenen wegnemen die de jongere op het verkeerde pad brachten. Het plan moet voorkomen dat de jongere zich weer crimineel gedraagt. Bij motivatie van de jongere en / of diens ouders om mee te werken aan begeleiding zonder dat er al een veroordeling is geweest, start de jeugdreclassering in opdracht van de Raad voor de Kinderbescherming begeleiding in het vrijwillig kader op. Dit noemt men toezicht en begeleiding. Deze maatregel heeft een duur van zes maanden en kan eenmaal verlengd worden met zes maanden. De jeugdreclassering begeleidt ook jongeren vanaf 12 jaar waartegen een proces-verbaal is opgemaakt als gevolg van ongeoorloofd schoolverzuim. De routering van schoolverzuimzaken loopt anders. Begeleiding op schoolverzuim gebeurt meestal eerst in het kader van een Toezicht en Begeleidingsmaatregel op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of Officier van Justitie en ná berechting van de kantonrechter in het kader van een Hulp & Steun maatregel. Maatregelen in gedwongen kader 26 Hulp en steun Typerend voor de maatregel van Hulp & Steun (jeugdreclassering als verplichte vorm van begeleiding) is dat een justitiële autoriteit deze oplegt: de rechtercommissaris, de raadkamer, de rechter of de Officier van Justitie. De maatregel heeft daarmee een gedwongen karakter. Indien de Officier van Justitie de maatregel oplegt, is dit in het kader van een transactievoorstel. De duur van deze maatregel is zes maanden. Wanneer de Kinderrechter jeugdreclasseringsbegeleiding als verplichte vorm oplegt, doet hij dit als bijzondere voorwaarde gedurende de proeftijd. De proeftijd voor minderjarigen is gesteld op twee jaar en de jeugdreclasseringsmaatregel wordt dan ook meestal voor de duur van die twee jaar opgelegd. Als de jongere zich aan de Hulp & Steun onttrekt, heeft dit strafrechtelijke gevolgen. Zo kan bijvoorbeeld zijn voorlopige hechtenis - indien hij geschorst is - worden opgeheven of zijn voorwaardelijke jeugddetentie worden omgezet in een onvoorwaardelijke vrijheidsberoving. De juridische basis voor de Hulp & Steun kent verschillende varianten: Hulp & Steun als voorwaarde van de Officier van Justitie voor niet verdere vervolging (voorwaardelijk sepot), Hulp & Steun als voorwaarde voor de schorsing van de voorlopige hechtenis (max. 6 maanden), Hulp & Steun als voorwaarde bij een voorwaardelijke jeugddetentie of PIJ, Hulp & Steun bij het aanhouden van een strafzitting (bijvoorbeeld in afwachting van een persoonlijkheidsonderzoek van de jongere). 26 Uit De jongere aanspreken; handboek methode jeugdreclassering van de MO-groep 2006 NOTITIE JB JR 22 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

173 Toezicht en begeleiding De opdracht tot Toezicht & Begeleiding heeft formeel geen gedwongen karakter. Het gaat niet om een maatregel die een justitiële autoriteit aan de jongere oplegt, maar om een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming aan de jeugdreclassering om de jongere te begeleiden. De begeleiding is echter niet vrijblijvend. Het verzoek wordt namelijk gedaan in een strafrechtelijk kader door een partner in de strafrechtketen. Onttrekt de jongere zich aan deze vorm van begeleiding dan kan dat in een aantal gevallen leiden tot een zwaardere strafrechtelijke reactie. Er zijn verschillende varianten van Toezicht & Begeleiding: Toezicht & Begeleiding op verzoek van de Raad of van de OvJ meteen nadat de politie het proces-verbaal heeft opgestuurd naar de OvJ en een melding heeft gedaan aan de Raad ( voorzorg ), Toezicht & Begeleiding tijdens en na een taakstraf, Toezicht & Begeleiding bij een voorwaardelijke invrijheidstelling, Toezicht & Begeleiding na een strafrechtelijke interventie ( nazorg ). De GBM (gedrags beïnvloedende maatregel) 27 Op 1 februari 2008 is de Wet gedragsbeïnvloeding jeugdigen ingevoerd. Deze wetswijziging beoogt de wettelijke mogelijkheden tot (her)opvoeding te verruimen, onder andere door middel van de gedragsbeïnvloedende maatregel 28. Het doel van gedragsbeïnvloeding in het algemeen en van de gedragsmaatregel in het bijzonder is het bevorderen van de herintegratie van de jeugdige in de samenleving en het aanvaarden van een opbouwende rol daarin. De gedragsmaatregel is vooral bedoeld als passende reactie voor harde kern jongeren, meerplegers en veelplegers. De gedragsmaatregel kan voor minimaal zes maanden en maximaal een jaar worden opgelegd en kan eenmaal worden verlengd met maximaal de duur waarvoor hij in eerste instantie is opgelegd. De minimale en maximale duur zijn gekozen omdat daarmee precies het gat wordt opgevuld tussen: datgene wat nog passend wordt geacht in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling en in het kader van een taakstraf, en datgene wat mogelijk is in het kader van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Trajecten binnen de begeleidingsmaatregelen van de jeugdreclassering De onderstaande trajecten kunnen worden opgelegd binnen de begeleidingsmaatregel die de jeugdreclassering uitvoert. In de beschikking/vonnis staat dan opgenomen: met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering, ook als dit inhoudt de Harde Kern Aanpak HKA: Intensieve trajectbegeleiding met als methodische grondslag de harde kern aanpak, voor veelplegers en/of jongeren die zware delicten hebben gepleegd. Deze maatregel heeft een duur van zes maanden en vormt een onderdeel van een maatregel hulp en steun of een maatregel hulp en steun bij schorsing. Na het half jaar is er dan nog 1,5 jaar voor gewone JR-begeleiding. CRIEM-aanpak: Intensieve trajectbegeleiding met als methodische grondslag de CRIEM aanpak, waarbij CRIEM staat voor criminaliteit in relatie tot integratie van etnische minderheden. Deze vorm van begeleiding richt zich op first offenders van allochtone afkomst, waarbij geconstateerd is dat een gebrekkige integratie van de jongere en / of diens ouders een criminogene factor vormt. Deze maatregel heeft een duur van drie maanden en kan eenmaal verlengd worden met drie maanden. De CRIEM-aanpak is een onderdeel van een maatregel hulp en steun. 27 Brochure De gedragsbeïnvloedende maatregel ministerie van Justitie Memorie van Toelichting, Wet gedragsbeïnvloeding jeugdigen, TK , NOTITIE JB JR 23 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

174 STP: Scholing- en trainingsprogramma voor jongeren die een groot deel van hun detentiestraf hebben uitgezeten. De jeugdreclassering geeft dan vorm aan de begeleiding gedurende het proefverlof dat minimaal drie maanden duurt en maximaal zes maanden. Omvang De jeugdreclassering begeleidt jeugdigen die met politie en justitie in aanraking gekomen zijn, onder meer op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of in opdracht van de officier van justitie of kinderrechter. In de diverse begeleidingstrajecten gaat het vooral om ondersteuning op relevante leefgebieden zoals relaties, dagbesteding (school/werk/vrije tijd) en financiën. De cijfers voor het aantal jeugdigen in jeugdreclassering voor de samenwerkende gemeenten is als volgt: Gemeente Aantal per Nieuwe maatregelen in 2011 Unieke jeugdigen in 2011 Promillage tov Stadsregio Albrandswaard ,041 Barendrecht ,122 Bernisse ,020 Brielle ,049 Capelle Aan Den Ijssel ,289 Hellevoetsluis ,110 Krimpen Aan Den Ijssel ,057 Maassluis ,118 Ridderkerk ,093 Rotterdam ,000 Schiedam ,394 Spijkenisse ,264 Vlaardingen ,293 Westvoorne ,028 Overig Nederland ,329 Onbekend ,016 Totaal ,220 Tabel 4: Jeugdreclassering 29 Nu de aard en omvang van de jeugdreclassering globaal in beeld is gebracht, gaan we verder in op het procesverloop van de jeugdreclassering Jeugdreclassering huidige werkwijze 30 Het proces van jeugdreclassering start bij het aanhouden van de jongere door de politie en leidt tot het opleggen en uitvoeren van jeugdreclassering. In het schema op pagina 30 is in chronologische volgorde het procesverloop - op vereenvoudigde wijze - weergegeven. Per processtap bieden wij een in deze subparagraaf een korte omschrijving: 1. Aanhouding, verhoor, proces verbaal Bij jeugdreclassering gaat het om jongeren die een strafbaar feit hebben gepleegd. De politie houdt de jongere aan, verhoort hem/haar en maakt proces-verbaal minderjarigen (PVM) op. De jongere mag vervolgens naar huis of wordt bij zwaardere of meer complexe delicten in verzekering gesteld (IVS). Een PVM wordt opgemaakt bij delicten die te zwaar zijn voor een doorverwijzing naar Halt. Bij een PVM en IVS is ook altijd de Raad voor de Kinderbescherming betrokken de politie meldt in dat geval de jongere aan bij de Raad. 2. Vroeghulp Als een jongere in verzekering is gesteld, komt er iemand van de Raad (meestal een raadsonderzoeker) zo snel mogelijk op bezoek om met de jongere te praten over het strafbare feit, de 29 Deze cijfers zijn verkregen via dhr. W. Lageman van Bureau Jeugdzorg Rotterdam (willem.lageman@jeugdzorgrotterdam.nl). 30 Uit brochure Stelselwijziging jeugd; Jeugdreclassering van de DSP-groep gemaakt in opdracht van het Transitiebureau Jeugd (VenJ, VWS, VNG). NOTITIE JB JR 24 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

175 thuissituatie en schoolsituatie. De jongere krijgt van de raadsonderzoeker ook informatie over het strafproces: wat gaat er gebeuren. Dit bezoek tijdens de IVS wordt vroeghulp genoemd het vormt in de regel ook de start van het Raadsonderzoek. 3. Raadsonderzoek Na melding van een proces verbaal minderjarigen (PVM) met of zonder een in verzekeringstelling (IVS) door de politie, start de Raad voor de Kinderbescherming met een onderzoek. Een belangrijk onderdeel van het onderzoek is een gesprek met de jongere en de ouders. Dit is erop gericht om meer te weten te komen over de persoonlijke omstandigheden van de jongere. Hiervoor wordt een uitgebreide standaard vragenlijst gebruikt. Soms spreekt de raadsonderzoeker daarnaast met andere betrokkenen, zoals een leerkracht. Soms is het nodig het onderzoek door de Raad aan te vullen met een persoonlijkheidsonderzoek door een specifiek deskundige, zoals een pedagoog, psycholoog of psychiater. Op basis van de verkregen informatie en inzichten maakt de Raad rapport op en formuleert daarin ook een strafadvies (en in geval een jeugdreclasseringsmaatregel aan de orde is, ook de organisatie die deze moet uitvoeren). Rapport en advies stuurt de Raad naar de officier van justitie (OM) en zo nodig de rechter-commissaris (RC) ; dit is de (kinder)rechter die het gerechtelijk vooronderzoek leidt) en de Rechtbank. 4. Justitieel casusoverleg (JCO) Het justitieel casusoverleg (JCO) 31 is een overleg tussen politie, de Raad voor de Kinderbescherming en Openbaar Ministerie (OM). In de regel is ook Jeugdreclassering (uitvoerder van de jeugdreclasseringmaatregel, meestal is dit iemand van Bureau jeugdzorg) aanwezig bij dit overleg. In het JCO brengen de betrokken partners hun informatie samen (input is in ieder geval de (achtergrond)informatie van de politie en de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming) en op grond hiervan neemt het OM (de officier van justitie) een afdoeningsbeslissing. Daarnaast wordt in de regel een eerste aanzet voor een individueel plan van aanpak gemaakt. Het JCO is in de meeste gemeenten onderdeel van het Veiligheidshuis een lokaal of regionaal samenwerkingsverband waarin partners samenwerken bij de aanpak van criminaliteit, huiselijk geweld en overlast. Samenwerkingspartners in het Veiligheidshuis zijn onder andere gemeente, gemeentelijke instellingen, politie, Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdreclassering. Vanaf 1 september 2011 worden in Zuid-Holland-Zuid alle jeugdzaken via het Veiligheidshuis Dordrecht/centraal ketenkantoor (CKK) behandeld. Hier zal tevens geëxperimenteerd worden met het ZSM werkproces (ZSM, dat is: Zo Snel, Slim, Selectief, Simpel, Samen en Samenlevingsgericht Mogelijk) voor jeugdzaken. Er wordt gekeken naar achterliggende problematiek en intensief samengewerkt met de Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg en de Politie. 5. Voorgeleiding, opleggen jeugdreclasseringsmaatregel/straf en bijzondere voorwaarden Na een proces verbaal volgt voorgeleiding aan de officier van justitie (OM) en in zwaardere zaken rechtstreeks voorgeleiding aan de kinderrechter/rc (RC is rechtercommissaris: de rechter die het gerechtelijk vooronderzoek leidt). Het opleggen van een voorwaardelijke straf door het OM waarbij de jeugdreclassering toezicht moet houden heet een strafbeschikking, het opleggen van een straf door de kinderrechter waarbij de jeugdreclassering toezicht moet houden heet een vonnis. Bij voorgeleiding aan de officier van justitie van het OM besluit deze om te vervolgen of af te zien van vervolging. Bij vervolging zijn er twee mogelijkheden: de zaak aanbrengen bij de kinderrechter of zelf strafbeschikking opleggen. De officier van justitie kan de volgende strafbeschikkingen zelf opleggen: 1. Een geldboete 31 Het JCO zal naar alle waarschijnlijkheid per 1 januari 2013 afgeschaft worden. Bureau Jeugdzorg Rotterdam participeert al niet meer in het JCO. Zij is vaste partner in de Centraal Ketenkantoor (CKK) en aan tafel van het afdoeningsoverleg. ZSM werkproces in het Veiligheidshuis. NOTITIE JB JR 25 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

176 2. Een taakstraf (werk- en/of leerstraf ) (maximaal 60 uur) 3. Een voorwaardelijke straf met toezicht door de jeugdreclassering (maximaal 6 maanden) Bij voorgeleiding aan de kinderrechter legt deze op basis van het Raadsonderzoek en het strafadvies een straf of maatregel op (een maatregel kan nooit zonder een (voorwaardelijke) straf opgelegd worden). Straffen kunnen zijn: 1. Een geldboete 2. Een taakstraf (werk- en/of leerstraf ) 3. Een voorwaardelijke en onvoorwaardelijke vrijheidsstraf (jeugddetentie) 4. Een PIJ-maatregel (plaatsing in een justitiële jeugdinrichting) Maatregelen kunnen zijn (zie paragraaf 2.3.1): Gedrag beïnvloedende maatregel Jeugdreclasseringsmaatregel 6. Uitvoering jeugdreclasseringsmaatregel Er zijn verschillende organisaties die de jeugdreclassering uitvoeren. Dat is in de eerste plaats de jeugdreclassering van Bureau jeugdzorg. Daarnaast zijn hiervoor de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep (WSG) en het Leger des Heils beschikbaar. In het advies van de Raad voor de Kinderbescherming is opgenomen welke organisatie de maatregel het beste kan uitvoeren. NB: De jeugdreclasseringorganisaties werken nauw samen met justitiële jeugdinrichtingen. Onder meer de verplichte nazorg na verblijf in detentie wordt uitgevoerd door de jeugdreclassering. 7. Toewijzing en uitvoering aanvullende zorg en hulpverlening De jeugdreclasseringsorganisatie die de jeugdreclasseringsmaatregel uitvoert, bepaalt wie uitvoering geeft aan de aanvullende zorg (jeugdzorg en jeugd-ggz) die in de bijzondere voorwaarden is vervat (en Bureau jeugdzorg geeft hiervoor indien nodig een indicatie af ). Op dit niveau is de jeugdreclasseringsorganisatie verantwoordelijk voor het maatwerk en voor de uitvoering van aanvullende zorg door derden. Voor de uitvoering van de hulpverlening door derden die in het kader van een GBM (gedrags beïnvloedende maatregel) wordt opgelegd, dient de jeugdreclasseringsorganisatie een haalbaarheidsonderzoek in met betrekking tot de in te zetten interventies. De beschikbaarheid van de benodigde aanvullende zorg en hulp is hier met andere woorden strak geregeld en krijgt ook een wettelijke basis. Op de volgende pagina zijn bovengenoemde stappen uitgewerkt in een model. NOTITIE JB JR 26 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

177 2.3.3 Schema procesverloop Jeugdreclassering 32 De in beschreven processtappen, zien er schematisch gezien als volgt uit: 32 Uit brochure Stelselwijziging jeugd; Jeugdreclassering van de DSP-groep gemaakt in opdracht van het Transitiebureau Jeugd (VenJ, VWS, VNG). NOTITIE JB JR 27 Werkgroep JB/JR en JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling

Aan: Contractgroep MO II. Kopie aan: Programmagroep MO II. Van: Christl van Gerven Programmaleider MO II

Aan: Contractgroep MO II. Kopie aan: Programmagroep MO II. Van: Christl van Gerven Programmaleider MO II Behorend bij Agendapost 11 AB 13 december 2012 Memo Cluster Zorgregie Afdeling Kwetsbare Personen E-mail: cle.vangerven@rotterdam.nl Telefoon: 06-13.02.11.09 Aan: Contractgroep MO II Kopie aan: Programmagroep

Nadere informatie

Regeerakkoord bruggen slaan en de transitie AWBZ

Regeerakkoord bruggen slaan en de transitie AWBZ Regeerakkoord bruggen slaan en de transitie AWBZ De 12 gemeenten in Brabant Noordoost-oost (BNO-o) hebben samen met een groot aantal instellingen hard gewerkt aan de voorbereidingen voor de transitie AWBZ.

Nadere informatie

De gevolgen van het regeerakkoord VVD-PvdA 2012 voor het thema zorg.

De gevolgen van het regeerakkoord VVD-PvdA 2012 voor het thema zorg. Februari 2013 Bruggen slaan De gevolgen van het regeerakkoord VVD-PvdA 2012 voor het thema zorg. Door: E. E. IJszenga, MSc. Programmamedewerker Zorg voor de Toekomst Noord- en Oost-Groningen. e.ijszenga@hotmail.nl

Nadere informatie

Burgemeester en Wethouders

Burgemeester en Wethouders Burgemeester en Wethouders B en W. nr. 12.1154 d.d. 27-11-2012 Onderwerp Gewijzigd proces beleidsplan MO als gevolg van regeerakkoord Rutte II Besluiten:Behouden s advies van de commissie 1. Bijgaande

Nadere informatie

en compensatieregelingen

en compensatieregelingen Het regeerakkoord: gevolgen voor de Wmo en compensatieregelingen Cliëntenbelang Amsterdam 11 februari 2013 Onderwerpen Bezuinigingen Wmo Decentralisaties AWBZ - Wmo Maatregelen compensatieregelingen Maatregelen

Nadere informatie

Gevolgen van het regeerakkoord voor de zorg Herman Klein Tiessink

Gevolgen van het regeerakkoord voor de zorg Herman Klein Tiessink Gevolgen van het regeerakkoord voor de zorg Herman Klein Tiessink Stand van zaken regeerakkoord op dit moment Kern is versterking van zorg thuis ( extramuraliseren ) via Wmo en Zorgverzekeringswet Uit

Nadere informatie

Bijlage 3: Overzicht ontwikkelingen

Bijlage 3: Overzicht ontwikkelingen Bijlage 3: Overzicht ontwikkelingen De Wmo heeft de afgelopen jaren een flinke ontwikkeling doorgemaakt. De eerste jaren bestonden uit het neerzetten van goede structuren voor hulp en ondersteuning. De

Nadere informatie

Impactanalyse kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptensector update

Impactanalyse kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptensector update Impactanalyse kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptensector update Inleiding In juni 2013 heeft de VGN de eerste impactanalyse van het kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptenzorg

Nadere informatie

Visie decentralisatie AWBZ extramurale begeleiding

Visie decentralisatie AWBZ extramurale begeleiding Visie decentralisatie AWBZ extramurale begeleiding STAND VAN ZAKEN DECENTRALISATIE BEGELEIDING Ontwikkelingen: - Wijzigingswet Wmo: besluitvorming Tweede Kamer (april 2012) - Controversieel verklaring

Nadere informatie

Transformaties in rijks- en lokaal beleid. 19 september 2013 Jolanda Verbiesen

Transformaties in rijks- en lokaal beleid. 19 september 2013 Jolanda Verbiesen Transformaties in rijks- en lokaal beleid 19 september 2013 Jolanda Verbiesen Waar geven gemeenten geld aan uit? 1. Salarissen ambtenaren 2. Overdrachtsuitgaven (oa. Bijstand) 3. Inkoop tot 2007 ca. 1000,-

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 'S-GRAVENHAGE. Utrecht 2 november 2012 Kenmerk: /mh/ph Betreft: Reactie op regeerakkoord

Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 'S-GRAVENHAGE. Utrecht 2 november 2012 Kenmerk: /mh/ph Betreft: Reactie op regeerakkoord Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA 'S-GRAVENHAGE Utrecht 2 november 2012 Kenmerk: 12-0258/mh/ph Betreft: Reactie op regeerakkoord Geachte Kamerleden, Deze week werd het regeerakkoord

Nadere informatie

Een eerste inzicht in het budget voor de Wmo 2015. 1. Inleiding

Een eerste inzicht in het budget voor de Wmo 2015. 1. Inleiding Een eerste inzicht in het budget voor de Wmo 2015 1. Inleiding Het wetsvoorstel Wmo 2015 is op 14 januari 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden. De inwerkingtreding van het wetsvoorstel is voorzien op 1

Nadere informatie

wonen met zorg vanuit een nieuw perspectief

wonen met zorg vanuit een nieuw perspectief wonen met zorg vanuit een nieuw perspectief scheiden van Verblijf van wonen naar Wonen en zorg & van verblijf naar wonen door extramuralisering en scheiden wonen/zorg Programma Doel van vandaag Meer grip

Nadere informatie

Nieuwsflits 16 Aandacht voor iedereen. Hervorming Langdurige Zorg en Zorgakkoord. 8 mei 2013

Nieuwsflits 16 Aandacht voor iedereen. Hervorming Langdurige Zorg en Zorgakkoord. 8 mei 2013 Nieuwsflits 16 Aandacht voor iedereen 8 mei 2013 Hervorming Langdurige Zorg en Zorgakkoord Eind april presenteerde staatssecretaris Van Rijn zijn plannen voor hervorming van de langdurige zorg. Daarbij

Nadere informatie

Nota. Nota openbaar: Ja. Nummer: 14INT04226. Invulling Wet chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en Compensatie Eigen Risico (CER) Onderwerp:

Nota. Nota openbaar: Ja. Nummer: 14INT04226. Invulling Wet chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en Compensatie Eigen Risico (CER) Onderwerp: Nota Voor burgemeester en wethouders Nummer: 14INT04226 II Onderwerp: II Datum vergadering^ Ö Nota openbaar: Ja Invulling Wet chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en Compensatie Eigen Risico (CER)

Nadere informatie

Advies aan B&W 6 november 2012

Advies aan B&W 6 november 2012 Advies aan B&W 6 november 2012 Dienst Gemeentebedrijven Ambtenaar, tel.nr. W van de Camp, 9929 Afdeling F&C Portefeuillehouder J van Loon Onderwerp: Effecten regeerakkoord op gemeentefonds en de specifieke

Nadere informatie

Geachte heer, mevrouw,

Geachte heer, mevrouw, CDA Fractie T.a.v. de heer A.J. de Leeuw Kerkdreef 40 2922 BH KRIMPEN AAN DEN IJSSEL Datum: 06/02/2014 Zaaknummer: ZK14000207 D Afdeling: Samenleving Contactpersoon: Z I. Remeeus Uw brief van: 08-01-2014

Nadere informatie

Workshop decentralisaties sociaal domein. 30 september 2013

Workshop decentralisaties sociaal domein. 30 september 2013 Workshop decentralisaties sociaal domein 30 september 2013 Inhoud Stimulansz Even voorstellen De 3 decentralisaties Wat kan de meerwaarde van sport zijn? Aan de slag met het kaartspel Stimulansz We zijn

Nadere informatie

Wmo-raad Maastricht. Advies nr. 28 Inkomensondersteuning voor personen met een chronische ziekte en/of beperking:

Wmo-raad Maastricht. Advies nr. 28 Inkomensondersteuning voor personen met een chronische ziekte en/of beperking: Wmo-raad Maastricht Advies nr. 28 Inkomensondersteuning voor personen met een chronische ziekte en/of beperking: Het beeld Als WMO-Raad constateren wij, -dat gemeenten met de drie decentralisaties verantwoordelijk

Nadere informatie

Ontwikkelingen in het sociale domein

Ontwikkelingen in het sociale domein Ontwikkelingen in het sociale domein Wat zijn de gevolgen van de decentralisaties September 2013 Welkom De 3 decentralistatie in het sociale domein AWBZ naar Wmo Participatiewet Jeugdwet De 3 decentralistatie

Nadere informatie

Raadsvoorstel agendapunt

Raadsvoorstel agendapunt Raadsvoorstel agendapunt Aan de raad van de gemeente IJsselstein Zaaknummer : 81014 Datum : 30 september 2014 Programma : Economie, werk en inkomen Blad : 1 van 8 Cluster : Samenleving Portefeuillehouder:

Nadere informatie

Memo (071) (071) Marieke Ouwerkerk Saskia Lekkerkerker

Memo (071) (071) Marieke Ouwerkerk Saskia Lekkerkerker Memo Aan Van Doorkiesnummer AOZW Onderwerp Marieke Ouwerkerk Saskia Lekkerkerker (071) 516 73 66 (071) 516 57 54 Datum Laatste nieuws rond budgetten Beschermd wonen en Maatschappelijke opvang 29-6-2016

Nadere informatie

BIJLAGE A. Financieel beeld. Samenvatting financieel beeld. Totaaloverzicht (in mln. -/- is 2013 2014 2015 2016 2017 struc

BIJLAGE A. Financieel beeld. Samenvatting financieel beeld. Totaaloverzicht (in mln. -/- is 2013 2014 2015 2016 2017 struc BIJLAGE A Financieel beeld Samenvatting financieel beeld. Totaaloverzicht (in mln. -/- is 2013 2014 2015 2016 2017 struc saldoverbeterend) Uitgaven (incl. indicatief GF/PF-effect) 527-12 -3.293-5.874-8.998-10.522

Nadere informatie

STANDPUNT EN PLEIDOOI OVER EXTRAMURALE BEGELEIDING

STANDPUNT EN PLEIDOOI OVER EXTRAMURALE BEGELEIDING VERENIGING BEDRIJFSTAK ZORG 400.11/me november 2011 STANDPUNT EN PLEIDOOI OVER EXTRAMURALE BEGELEIDING De verplaatsing van (extramurale) begeleiding van de AWBZ naar de WMO en dus de gemeenten biedt nieuwe

Nadere informatie

Gemeentelijk maatwerk voor personen met een chronische ziekte en/of beperking voor de regio Noord-Limburg. Juni 2014

Gemeentelijk maatwerk voor personen met een chronische ziekte en/of beperking voor de regio Noord-Limburg. Juni 2014 Gemeentelijk maatwerk voor personen met een chronische ziekte en/of beperking voor de regio Noord-Limburg Juni 2014 Inhoud Samenvatting... 3 Inleiding... 4 Aanleiding... 4 Huidige regelingen ter tegemoetkoming

Nadere informatie

Ontwikkelingen in de Zorg voor Ouderen

Ontwikkelingen in de Zorg voor Ouderen Ontwikkelingen in de Zorg voor Ouderen Belangenvereniging pensioengerechtigden Politie 21 november 2012 Joop Blom, voorzitter commissie Zorg en Welzijn en Wonen NVOG. Belangenvereniging Pensioengerechtigden

Nadere informatie

De Wtcg en CER afgeschaft; op naar gemeentelijk maatwerk! Regiobijeenkomsten Wmo 2015. Februari 2014

De Wtcg en CER afgeschaft; op naar gemeentelijk maatwerk! Regiobijeenkomsten Wmo 2015. Februari 2014 De Wtcg en CER afgeschaft; op naar gemeentelijk maatwerk! Regiobijeenkomsten Wmo 2015 Februari 2014 Doel: Met elkaar in gesprek over mogelijkheden gemeentelijk beleid Agenda 1. Voorgeschiedenis wetsvoorstel,

Nadere informatie

Presentatie inforaad 23 mei 2013 Decentralisaties

Presentatie inforaad 23 mei 2013 Decentralisaties Presentatie inforaad 23 mei 2013 Decentralisaties Programma van vanavond Opening door de voorzitter. Presentatie decentralisaties door wethouder Conny Miermans Mogelijkheid voor stellen van vragen. Kennismaking

Nadere informatie

Raadsinformatiebrief

Raadsinformatiebrief Raadsinformatiebrief Onderwerp : Notitie gevolgen van het regeerakkoord VVD-PvdA 2012 voor ISD CGM Aard : Actieve informatie Portefeuillehouder : Vervoort Datum college : 4 december 2012 Openbaar : Ja

Nadere informatie

Van gelijk en gelijkheid naar onredelijk maatwerk

Van gelijk en gelijkheid naar onredelijk maatwerk Cluster C Van gelijk en gelijkheid naar onredelijk maatwerk Decentralisatie AWBZ taken naar de Wmo Linda Hazenkamp Programma Voorstellen De huidige Wmo: cijfers en historie De kabinetsplannen AWBZ en Wmo

Nadere informatie

uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum 1138271 15 juli 2014

uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum 1138271 15 juli 2014 gemeentebestuur N D ^ Postbus 15 1440 AA Pui telefoon 0299-452452 telefax 0299-452124 uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum 1138271 15 juli 2014 betreft Decentralisatie compensatieregelingen Wtcg en

Nadere informatie

Zorg en Ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking. Wat verandert er in de zorg in 2015

Zorg en Ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking. Wat verandert er in de zorg in 2015 Zorg en Ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking Wat verandert er in de zorg in 2015 De zorg in beweging Wat verandert er in 2015? In 2015 verandert er veel in de zorg. Via een aantal

Nadere informatie

presentatie aan de raadscommissie Samenleving van de gemeente Brielle door Pascalevan der Wekken, interim beleidsmedewerker Jeugd op 22 mei 2013

presentatie aan de raadscommissie Samenleving van de gemeente Brielle door Pascalevan der Wekken, interim beleidsmedewerker Jeugd op 22 mei 2013 presentatie aan de raadscommissie Samenleving van de gemeente Brielle door Pascalevan der Wekken, interim beleidsmedewerker Jeugd op 22 mei 2013 Waarom decentraliiseireiri)? veranderde visie: van recht

Nadere informatie

De drie decentralisaties, Holland Rijnland en de gemeente Teylingen. Presentatie Commissie Welzijn 5 maart 2012

De drie decentralisaties, Holland Rijnland en de gemeente Teylingen. Presentatie Commissie Welzijn 5 maart 2012 De drie decentralisaties, Holland Rijnland en de gemeente Teylingen Presentatie Commissie Welzijn 5 maart 2012 Waar gaan we het over hebben? 1. Waarom decentraliseren? 2. Decentralisatie Jeugdzorg 3. Decentralisatie

Nadere informatie

Veranderingen in delangdurige zorg, toegespitst op de begeleiding

Veranderingen in delangdurige zorg, toegespitst op de begeleiding Veranderingen in delangdurige zorg, toegespitst op de begeleiding Astrid Buis Stijgende kosten zorg Vergrijzing Vereenzaming Professionalisering Individualisering Bureaucratisering Wet- en regelgeving

Nadere informatie

Relevante ontwikkelingen

Relevante ontwikkelingen Relevante ontwikkelingen 1. Wet werken naar vermogen NB. Na de val van het kabinet Rutte is de invoering van deze Wet uitgesteld. De beschrijving hieronder heeft betrekking op het oorspronkelijke wetsvoorstel.

Nadere informatie

Impactanalyse kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptensector update 2

Impactanalyse kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptensector update 2 Impactanalyse kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptensector update 2 Inleiding In juni 2013 heeft de VGN de eerste impactanalyse van het kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptenzorg

Nadere informatie

Bijlage 1 Opties voor gemeentelijke ondersteuning van chronisch zieken en gehandicapten en advies voor keuze uit opties

Bijlage 1 Opties voor gemeentelijke ondersteuning van chronisch zieken en gehandicapten en advies voor keuze uit opties Bijlage 1 Opties voor gemeentelijke ondersteuning van chronisch zieken en gehandicapten en advies voor keuze uit opties In deze bijlage behandelen we kort vijf opties die de gemeente kan inzetten bij de

Nadere informatie

DECENTRALISATIE STAND VAN ZAKEN BREDE COMMISSIE 26 AUGUSTUS 2013

DECENTRALISATIE STAND VAN ZAKEN BREDE COMMISSIE 26 AUGUSTUS 2013 DECENTRALISATIE STAND VAN ZAKEN BREDE COMMISSIE 26 AUGUSTUS 2013 Doel: Informeren over proces tot nu toe Informeren over vervolgstappen Opbouw presentatie Wat is er aan de hand? Wat hebben we tot nu toe

Nadere informatie

bijlage 1 fax (0591) onderwerp Aanbieding projectopdracht decentralisatie, budgettaire risico's decentralisatie en aankondiging bijeenkomsten.

bijlage 1 fax (0591) onderwerp Aanbieding projectopdracht decentralisatie, budgettaire risico's decentralisatie en aankondiging bijeenkomsten. Raadhuisplein 1 7811 APEmmen t. 14 0591 f. 0591 685599 Postbus 30001 7800 RA Emmen e. gemeente@emmen.nl i. www.emmen.nl

Nadere informatie

Een doodgewone jongen

Een doodgewone jongen Bijspringen en meelopen Decentralisatie Jeugdzorg FoodValley dinsdag 6 november 2012 Een doodgewone jongen 2 1 Wat gaan we doen 1. Omgevingsanalyse/Regeerakkoord 2. Als jeugd en toekomst tellen De zeven

Nadere informatie

Oplegvel. 1. Onderwerp Financieel nieuws Maatschappelijke opvang en Beschermd wonen 2. Rol van het

Oplegvel. 1. Onderwerp Financieel nieuws Maatschappelijke opvang en Beschermd wonen 2. Rol van het Oplegvel 1. Onderwerp Financieel nieuws Maatschappelijke opvang en Beschermd wonen 2. Rol van het Platformtaak volgens gemeente samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 3. Regionaal belang 1) Vanaf 1 januari

Nadere informatie

Financiën Sociaal Domein

Financiën Sociaal Domein Financiën Sociaal Domein VNG Expertisecentrum Gemeentefinanciën Hans Giesing september 2013 Decentralisatie Sociaal Domein (1) Bouwen op de eigen kracht van burgers Motto: één gezin, één plan, één regisseur

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG. Datum 25 april 2013 Betreft Verdeling middelen zorgafspraken

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG. Datum 25 april 2013 Betreft Verdeling middelen zorgafspraken > Retouradres Postbus 20350 2500 EJ Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Bezoekadres: Rijnstraat 50 2515 XP Den Haag www.rijksoverheid.nl Kenmerk

Nadere informatie

De Wmo 2015. Mariëtte Teunissen Avi-adviseur 26 november 2014

De Wmo 2015. Mariëtte Teunissen Avi-adviseur 26 november 2014 De Wmo 2015 Mariëtte Teunissen Avi-adviseur 26 november 2014 Inhoud van de presentatie 1. Wat zijn de belangrijkste trends 2. Hoe is het nu geregeld? 3. Hooflijnen nieuwe stelsel 4. PGB in de Wmo 5. Eigen

Nadere informatie

Ledenvergadering afd. Rijssen 23 april 2014. Dorien Kloosterman beleidsmedewerker

Ledenvergadering afd. Rijssen 23 april 2014. Dorien Kloosterman beleidsmedewerker Ledenvergadering afd. Rijssen 23 april 2014 Dorien Kloosterman beleidsmedewerker Dorien Kloosterman beleidsmedewerker Ieder(in) Dorien Kloosterman Sinds 1988 werkzaam bij Ouderverenigingen Sinds 2008 werkzaam

Nadere informatie

Collegevoorstel. Onderwerp. Samenvatting. Voorstel. Besluit. Registratienr.: Openbaar. Compensatie wegvallen Wtcg en CER

Collegevoorstel. Onderwerp. Samenvatting. Voorstel. Besluit. Registratienr.: Openbaar. Compensatie wegvallen Wtcg en CER Registratienr.: Openbaar Onderwerp Compensatie wegvallen Wtcg en CER Samenvatting De Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatieregeling eigen risico (CER) zijn afgeschaft.

Nadere informatie

opzet quick scan financiële risico s decentralisatie jeugdzorg

opzet quick scan financiële risico s decentralisatie jeugdzorg opzet quick scan financiële risico s decentralisatie jeugdzorg 1 inleiding aanleiding voor de quick scan In het regeerakkoord heeft het kabinet aangekondigd dat de jeugdzorg wordt gedecentraliseerd naar

Nadere informatie

Inhoud voorstel aan Raad

Inhoud voorstel aan Raad 2014/178837 Inhoud voorstel aan Raad Onderwerp Aanvullende beleidspunten Jeugdwet en Wmo 2015 Gevraagd besluit De aanvullende beleidspunten Jeugdwet en Wmo 2015 vast te stellen, inhoudende dat: a) het

Nadere informatie

Impactanalyse kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptensector

Impactanalyse kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptensector Impactanalyse kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptensector Inleiding Met het verschijnen van de brief Hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg van 25 april 2013 heeft het kabinet

Nadere informatie

Gemeente Midden-Delfland

Gemeente Midden-Delfland r Gemeente Midden-Delfland 2013-25758 (BIJLAGE) Memo Concept wettekst nieuwe Wmo Deze informatiebrief gaat in op de hervorming van de langdurige zorg in Nederland en specifiek de concept wettekst van de

Nadere informatie

Niet alles verandert in de zorg

Niet alles verandert in de zorg Over wat blijft en wat er verandert in de zorg 15 september 2014, Hercules Diessen Niet alles verandert in de zorg. Gelukkig maar! Er gaat veel veranderen in de zorg. Maar er blijft gelukkig ook veel hetzelfde;

Nadere informatie

Workshop transitiekompas sociaal domein. 21 november 2013

Workshop transitiekompas sociaal domein. 21 november 2013 Workshop transitiekompas sociaal domein Drs. F. (Frits) van Oosten adviespartner Stimulansz Drs. J. (Joost) Leemans, strategisch beleidsadviseur Gemeente Dordrecht 21 november 2013 Inhoud Stimulansz en

Nadere informatie

Beleid chronisch zieken en gehandicapten, gemeente Doesburg

Beleid chronisch zieken en gehandicapten, gemeente Doesburg Beleid chronisch zieken en gehandicapten, gemeente Doesburg April 2016 Inhoudsopgave Inleiding... 3 1. Uitgangspunten... 3 1.1 Voormalige Wtcg en CER... 3 1.2 Financiën... 4 1.3 Doelgroep... 5 1.4 Landelijk

Nadere informatie

Impactanalyse kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptensector update 3

Impactanalyse kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptensector update 3 Impactanalyse kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptensector update 3 Inleiding In juni 2013 heeft de VGN de eerste impactanalyse van het kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptenzorg

Nadere informatie

Notitie VGN 30 oktober 2012

Notitie VGN 30 oktober 2012 Wat zijn de nieuwe kabinetsplannen voor de gehandicaptenzorg? De VGN heeft voor de sector relevante plannen uit het regeerakkoord Bruggen slaan van het nieuwe kabinet VVD en PvdA voor u op een rijtje gezet.

Nadere informatie

Nieuwsbrief Sociaal Domein Kop van Noord-Holland

Nieuwsbrief Sociaal Domein Kop van Noord-Holland Nieuwsbrief Sociaal Domein Kop van Noord-Holland Maandag 28 juli 2014 Nieuwsbrief nummer 3 Colleges Den Helder, Schagen en Hollands Kroon wijzigen samenwerking Sociaal Domein De colleges van Den Helder,

Nadere informatie

naar een nieuw Wmo-beleidsplan

naar een nieuw Wmo-beleidsplan naar een nieuw Wmo-beleidsplan gemeente Cranendonck extra Commissievergadering 26 april 2011 Ruud Vos Naar een nieuw Wmo-beleidsplan voor Cranendonck trends en ontwikkelingen bestuursakkoord Rijk en VNG

Nadere informatie

Aan het college van B&W Postbus GZ s-hertogenbosch

Aan het college van B&W Postbus GZ s-hertogenbosch Aan het college van B&W Postbus 12345 5200 GZ s-hertogenbosch s-hertogenbosch,25 januari 2013 Betreft: Vragen ex art 39 R.v.O. Bezuinigingen in de zorg Geacht College, Het kabinet gaat miljarden bezuinigingen

Nadere informatie

COLLEGEVOORSTEL. Onderwerp Aanpassing bijstandsbeleid / compensatie van de Wtcg en Cer

COLLEGEVOORSTEL. Onderwerp Aanpassing bijstandsbeleid / compensatie van de Wtcg en Cer COLLEGEVOORSTEL Onderwerp Aanpassing bijstandsbeleid / compensatie van de Wtcg en Cer Te besluiten om 1. Het minimabeleid met ingang van 1 januari 2015 aan te passen door wijziging van de richtlijnen;

Nadere informatie

Gemeente Westvoorne AAN BURGEMEESTER & WETHOUDERS

Gemeente Westvoorne AAN BURGEMEESTER & WETHOUDERS Gemeente Westvoorne AAN BURGEMEESTER & WETHOUDERS Datum: 20 januari 2014 Sector: Inwonerszaken Team : Openbare Orde, Welzijn & Onderwijs Ontworpen door: M. van Bochove Ingekomen d.d. Adviesnr. 89688 Voorliggend

Nadere informatie

Impactanalyse kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptensector update 5

Impactanalyse kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptensector update 5 Impactanalyse kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptensector update 5 Inleiding In juni 2013 publiceerde de VGN de eerste impactanalyse van het kabinetsbeleid langdurige zorg voor de gehandicaptenzorg.

Nadere informatie

Uitnodiging themasessies sociaal domein op dinsdag 25 juni as

Uitnodiging themasessies sociaal domein op dinsdag 25 juni as Uitnodiging themasessies sociaal domein op dinsdag 25 juni as Het kabinet heeft in het Regeerakkoord een visie gepresenteerd waarin duidelijk wordt dat gemeenten voor een forse (financiële) opgave komen

Nadere informatie

I-SZ/2015/2087 / RIS (Bijlage) Regeling Compensatie Zorgkosten 2016

I-SZ/2015/2087 / RIS (Bijlage) Regeling Compensatie Zorgkosten 2016 I-SZ/2015/2087 / RIS 2015-546 (Bijlage) Regeling Compensatie Zorgkosten 2016 Vastgesteld door het College 20 oktober 2015 . Regeling Compensatie Zorgkosten 2016 2 Regeling Compensatie Zorgkosten 2016 (RCZ)

Nadere informatie

Overlegresultaat langdurige zorg en ondersteuning: vragen & antwoorden

Overlegresultaat langdurige zorg en ondersteuning: vragen & antwoorden Overlegresultaat langdurige zorg en ondersteuning: vragen & antwoorden Onderhandelingen 1. De Algemene Ledenvergadering van de VNG heeft op 29 november een resolutie aangenomen waarin er stevig voor wordt

Nadere informatie

Masterclass Aan de slag met zorgverzekeraars hoe organiseer ik dat

Masterclass Aan de slag met zorgverzekeraars hoe organiseer ik dat Masterclass Aan de slag met zorgverzekeraars hoe organiseer ik dat Dag 1: 7 mei Dag 2: 21 mei Terugkomdag: 20 juni (kantoor Menzis) en 25 juni (kantoor De Friesland) Waarom deze Masterclass Regeerakkoord

Nadere informatie

Maatschappelijke ondersteuning. November 2014 Dirk van der Schaaf, wethouder van Spijkenisse

Maatschappelijke ondersteuning. November 2014 Dirk van der Schaaf, wethouder van Spijkenisse Maatschappelijke ondersteuning November 2014 Dirk van der Schaaf, wethouder van Spijkenisse Drie decentralisaties per 2015: - Jeugdwet - Wmo 2015 - Participatiew Achtergrond decentralisaties Overzichtelijk

Nadere informatie

- 9 JULI I~~ Cj. De extramuralisering versnelt. De leden van de gemeenteraad van Haarlemmermeer \dir/cb. Geachte heer, mevrouw,

- 9 JULI I~~ Cj. De extramuralisering versnelt. De leden van de gemeenteraad van Haarlemmermeer \dir/cb. Geachte heer, mevrouw, De leden van de gemeenteraad van Haarlemmermeer Postbus 250 2130 AG Hoofddorp Bezoekadres: Raadhuisplein 1 Hoofddorp Telefoon 0900 1852 Telefax 023 563 95 50 I~~ Cj Contactpersoon Martijn van der Linden,

Nadere informatie

Onderdeel raadsprogramma: Programma 6, zorg, welzijn en onderwijs Portefeuillehouder: Jan Burger

Onderdeel raadsprogramma: Programma 6, zorg, welzijn en onderwijs Portefeuillehouder: Jan Burger Raadsvergadering, 28 oktober 2014 Voorstel aan de Raad Onderwerp: Tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten Nr.: - Agendapunt: Voorbespreking Datum: 20 augustus 2014 Onderdeel raadsprogramma: Programma

Nadere informatie

Kabinetsbeleid en persoonsgebonden budget

Kabinetsbeleid en persoonsgebonden budget Kabinetsbeleid en persoonsgebonden budget Hans van der Knijff november 2013 Waar gaan we het over hebben? Stand van zaken landelijke politiek Regeerakkoord/zorgakkoord/beleidsbrief 25 april/begroting 2014/herfstakkoord

Nadere informatie

Wat staat ons te wachten in 2013 en daarna? Hans van der Knijff

Wat staat ons te wachten in 2013 en daarna? Hans van der Knijff Wat staat ons te wachten in 2013 en daarna? Hans van der Knijff Waar gaan we het over hebben? Stand van zaken landelijke politiek 2013 regeerakkoord Vergoedingsregeling Persoonlijke Zorg en pgb Zorgzwaartepakketten

Nadere informatie

Wethouder Johan Coes Gemeente Hellendoorn. Wethouder Jan Binnenmars Gemeente Twenterand. Wethouder Dianne Span Gemeente Wierden

Wethouder Johan Coes Gemeente Hellendoorn. Wethouder Jan Binnenmars Gemeente Twenterand. Wethouder Dianne Span Gemeente Wierden INLEIDING: Veel bijeenkomsten bezocht en meegedacht die gaan over de transitie. Inschrijven en verkrijgen van een raamovereenkomst met de 14 Twentse gemeenten De planning voor 2015 maken tot zover de indicatie

Nadere informatie

Achtergrondinformatie geldstromen en wetten

Achtergrondinformatie geldstromen en wetten Achtergrondinformatie geldstromen en wetten Tot stand gekomen in het kader van het project RAAK-MKB Ontwerpen voor zorgverleners Auteurs Dr. F. Verhoeven; onderzoeker lectoraat Co-design (HU) Ing. K. Voortman-Overbeek;

Nadere informatie

Factsheet AWBZ, 24 februari 2014. AWBZ naar Wmo: langdurige zorg per 1 januari 2015 naar gemeenten

Factsheet AWBZ, 24 februari 2014. AWBZ naar Wmo: langdurige zorg per 1 januari 2015 naar gemeenten Factsheet AWBZ, 24 februari 2014 AWBZ naar Wmo: langdurige zorg per 1 januari 2015 naar gemeenten Het Rijk draagt op 1 januari 2015 een deel van de zorg voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten

Nadere informatie

CONCEPT. Startdocument. AWBZ begeleiding

CONCEPT. Startdocument. AWBZ begeleiding CONCEPT Startdocument AWBZ begeleiding Gemeente Wijk bij Duurstede, maart 2012 Algemene informatie In het regeer- en gedoogakkoord van het huidige kabinet is overeengekomen dat de functies dagbesteding

Nadere informatie

Aanleiding en probleemstelling

Aanleiding en probleemstelling No.: Portefeuillehouder: Wethouder Harmsen Afdeling: Welzijn en Onderwijs Behandelaar: C.H.A.M. Weterings De raad van de gemeente Tholen Tholen, 16 juni 2015 Onderwerp: voorstel om in te stemmen met de

Nadere informatie

Transitie Sociaal Domein Almere Eerste overzicht gevolgen regeerakkoord VVD-PvdA

Transitie Sociaal Domein Almere Eerste overzicht gevolgen regeerakkoord VVD-PvdA Transitie Sociaal Domein Almere Eerste overzicht gevolgen regeerakkoord VVD-PvdA Op 29 oktober jl. presenteerden de VVD en de PvdA het nieuwe regeerakkoord. Verschillende organisaties, zoals Divosa en

Nadere informatie

Openbaar (verderop aangeven waarom) Onderwerp: Wijziging doelgroep en gemeentelijke bijdrage collectieve zorgverzekering.

Openbaar (verderop aangeven waarom) Onderwerp: Wijziging doelgroep en gemeentelijke bijdrage collectieve zorgverzekering. Openbaar (verderop aangeven waarom) Onderwerp: Wijziging doelgroep en gemeentelijke bijdrage collectieve zorgverzekering. Rapport aan B&W d.d. 2 december 2014 Secretaris Pauline van Gelder & Arnold den

Nadere informatie

ons kenmerk BB/U201301355 Lbr. 13/079

ons kenmerk BB/U201301355 Lbr. 13/079 1309115 VNG 1 5 OKT. 2013 OF. m IxJ A. gs.ses Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad Vereniging van Netderlancise Gemeenten informatiecentrum tel. (070) 373 8393 betreft Addendum VNG Reactie

Nadere informatie

Nieuwsflits 16 - Aandacht voor iedereen

Nieuwsflits 16 - Aandacht voor iedereen Aartjan ter Haar Van: vcp@nieuwsbrief.programmavcp.nl namens Aandacht voor iedereen Verzonden: woensdag 8 mei 2013 14:17 Aan: Aartjan ter Haar Onderwerp: Aandacht voor

Nadere informatie

Raadsledendag 20 september

Raadsledendag 20 september Raadsledendag 20 september Wet langdurige zorg & Zorgverzekeringswet Marlies Kamp Manon Jansen Programmamanagement HLZ 3 Presentatie 1. Wet langdurige zorg 2. Zorgverzekeringswet 3. Implementatie 4. Communicatie

Nadere informatie

Vereniging van Nederlandse Gemeenten BAOZW Annelies Schutte en Wim Hoddenbagh wim.hoddenbagh@vng.nl

Vereniging van Nederlandse Gemeenten BAOZW Annelies Schutte en Wim Hoddenbagh wim.hoddenbagh@vng.nl Datum 27 oktober 2010 Onderwerp Feiten en cijfers transitie jeugdzorg Telefoonnummer 070-3738602 Feiten en cijfers transitie jeugdzorg Vereniging van Nederlandse Gemeenten BAOZW Annelies Schutte en Wim

Nadere informatie

Veranderingen in de zorg

Veranderingen in de zorg Veranderingen in de zorg Moet ik mij zorgen maken? Else Nobel Waarom het stelsel veranderen? Mensen vullen kwaliteit van leven bij het ouder worden in als: zo lang mogelijk zelfstandig thuis wonen met

Nadere informatie

Collegevoorstel. Zaaknummer: 00406342. compensatie ziektekosten chronisch zieken en gehandicapten

Collegevoorstel. Zaaknummer: 00406342. compensatie ziektekosten chronisch zieken en gehandicapten Collegevoorstel Inleiding Per 1 januari 2014 is de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (WTCG) en de Compensatie eigen risico (CER) afgeschaft. Deze rijksregelingen werden uitgevoerd door

Nadere informatie

Gemeente Lansingerland: aanpak 3 decentralisaties

Gemeente Lansingerland: aanpak 3 decentralisaties Gemeente Lansingerland: aanpak 3 decentralisaties Decentralisatie AWBZ, Participatiewet en Jeugdzorg Bijeenkomst inwoners 12 november 2014 Tamara van de Wijdeven Nieuwe taken gemeente: AWBZ/Wmo Decentralisatie

Nadere informatie

Aantal cliënten per stelsel nu en. Straks 18.400. Figuur 1 - Aantal cliënten (18-) naar huidig en toekomstig stelsel

Aantal cliënten per stelsel nu en. Straks 18.400. Figuur 1 - Aantal cliënten (18-) naar huidig en toekomstig stelsel Gehandicaptenzorg van AWBZ naar Jeugdwet Vanaf 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor de volledige jeugdzorg. Vanuit verschillende domeinen wordt dan de zorg voor kinderen en jongeren onder de 18

Nadere informatie

Transitie sociaal domein Haarlem Basisinfrastructuur, subsidies en inkoop

Transitie sociaal domein Haarlem Basisinfrastructuur, subsidies en inkoop Transitie sociaal domein Haarlem Basisinfrastructuur, s en Piet Haker Platform Netwerk Vrijwilligerswerk 13 mei 2014 2 Aanleidingen transitie Nieuwe taken voor gemeenten per 2015 Decentralisatie Awbz Decentralisatie

Nadere informatie

Hervorming Langdurige Zorg - gevolgen voor de ggz

Hervorming Langdurige Zorg - gevolgen voor de ggz Hervorming Langdurige Zorg - gevolgen voor de ggz Per 1 januari 2015 worden grote veranderingen in de zorg van kracht. De Hervorming Langdurige Zorg is één van de ingrijpendste veranderingen in het zorgstelsel

Nadere informatie

Rapport Monitor decentralisaties Federatie Opvang

Rapport Monitor decentralisaties Federatie Opvang Rapport Monitor decentralisaties Federatie Opvang Amersfoort, maart 2015 1 Inhoudsopgave Inhoudsopgave 2 Respons en achtergrondkenmerken 3 Inkoop 4 Administratieve lasten en kwaliteitseisen 5 Gevolgen

Nadere informatie

Nadere duiding concrete maatregelen Regeerakkoord Rutte II (9 november 2012) Thema Maatregel Effecten Financieel algemeen p.55-62

Nadere duiding concrete maatregelen Regeerakkoord Rutte II (9 november 2012) Thema Maatregel Effecten Financieel algemeen p.55-62 Thema Maatregel Effecten Financieel algemeen p.55-62 Bezuinigingen in de zorg lopen op van 370 miljoen in 2014 tot 5,7 miljard na 2017. 3,085 miljard daarvan komt voor rekening van de care (AWBZ en WMO),

Nadere informatie

Memo Reg.nr.: O-FIN/2013/16 / RIS

Memo Reg.nr.: O-FIN/2013/16 / RIS Memo Reg.nr.: O-FIN/2013/16 / RIS 2013-37 Aan : Raadsleden gemeente Boxmeer Van : College van Burgemeester en Wethouders Kopie : Datum : 23 januari 2013 Onderwerp : Decembercirculaire 2012 Bijlage(n) :

Nadere informatie

ons kenmerk BB/U Lbr. 13/079

ons kenmerk BB/U Lbr. 13/079 Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad informatiecentrum tel. (070) 373 8393 betreft Addendum VNG Reactie op de Rijksbegroting na Begrotingsakkoord Samenvatting uw kenmerk ons kenmerk BB/U201301355

Nadere informatie

BAOZW/U Geachte leden van de vaste commissie voor VWS van de Tweede Kamer,

BAOZW/U Geachte leden van de vaste commissie voor VWS van de Tweede Kamer, Tweede Kamer der Staten-Generaal Vaste commissie voor VWS Postbus 20001 2500 EA 'S-GRAVENHAGE doorkiesnummer (070) 373 8236 betreft Brief VNG t.b.v. begrotingsbehandeling VWS uw kenmerk ons kenmerk BAOZW/U201201794

Nadere informatie

PCkwadraat heeft de belangrijkste maatregelen met impact op de zorgsector op een rijtje gezet.

PCkwadraat heeft de belangrijkste maatregelen met impact op de zorgsector op een rijtje gezet. BRUGGEN SLAAN Regeerakkoord VVD PvdA Op 29 oktober hebben de Partij van de Arbeid en de VVD hun Regeerakkoord gepresenteerd. Van het totaal van ruim 16 miljard aan bezuinigingen dient het grootste deel,

Nadere informatie

Koopkrachteffecten en de nieuwe compensatieregeling chronisch zieken en gehandicapten. Nibud, juni 2008

Koopkrachteffecten en de nieuwe compensatieregeling chronisch zieken en gehandicapten. Nibud, juni 2008 Koopkrachteffecten en de nieuwe compensatieregeling chronisch zieken en gehandicapten Nibud, juni 2008 Koopkrachteffecten en de nieuwe compensatieregeling chronisch zieken en gehandicapten Nibud, juni

Nadere informatie

resen ati tie Onderhandelaarsakkoord

resen ati tie Onderhandelaarsakkoord Presentatie ti Onderhandelaarsakkoord Hoofdlijnen Akkoord Focus op: Decentralisatie operaties (principes en proces) Financiële verhoudingen Bestuurlijke verhoudingen en omgangsvormen Daarnaast beperkt

Nadere informatie

3D s. Gevolgen van decentralisaties voor gemeenten. Gewestelijke vergadering PvdA Zuid-Holland

3D s. Gevolgen van decentralisaties voor gemeenten. Gewestelijke vergadering PvdA Zuid-Holland Gevolgen van decentralisaties voor gemeenten Gewestelijke vergadering PvdA Zuid-Holland Rotterdam, 14 december 2013 Programma Inleiding Overzicht stand van zaken Voorstellen sprekers landelijk, provinciaal

Nadere informatie

Zorgkantoor Friesland Versmalde AWBZ (Wlz)

Zorgkantoor Friesland Versmalde AWBZ (Wlz) Zorgkantoor Friesland Versmalde AWBZ (Wlz) & De Friesland Zorgverzekeraar Toewijsbare Wijkverpleegkundige Zorg (Zvw) Niet-toewijsbare Wijkverpleegkundige Zorg (Zvw) Inhoud Presentatie Hervormingen Langdurige

Nadere informatie

De Wmo 2015. Mariëtte Teunissen Avi-adviseur 15 oktober 2014

De Wmo 2015. Mariëtte Teunissen Avi-adviseur 15 oktober 2014 De Wmo 2015 Mariëtte Teunissen Avi-adviseur 15 oktober 2014 Inhoud van de presentatie 1.Wat zijn de belangrijkste trends 2.Hoe is het nu geregeld? 3.Hooflijnen nieuwe stelsel 4.PGB in de Wmo 5.Eigen bijdragen

Nadere informatie

Zorg en ondersteuning voor mensen met ernstige psychische aandoeningen. Elly van Kooten. Directie Maatschappelijke Ondersteuning, Ministerie van VWS

Zorg en ondersteuning voor mensen met ernstige psychische aandoeningen. Elly van Kooten. Directie Maatschappelijke Ondersteuning, Ministerie van VWS Zorg en ondersteuning voor mensen met ernstige psychische aandoeningen Presentatie Congres Phrenos 13 november 2014 Elly van Kooten Directie Maatschappelijke Ondersteuning, Ministerie van VWS 1 Inhoud

Nadere informatie