Landelijk doelenkader voor overige wateren Achtergrondrapport handleiding doelafleiding en ecologische maatlatten

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Landelijk doelenkader voor overige wateren Achtergrondrapport handleiding doelafleiding en ecologische maatlatten"

Transcriptie

1 Landelijk doelenkader voor overige wateren Achtergrondrapport handleiding doelafleiding en ecologische maatlatten STOWA 17 mei 2013 Achtergrondrapportage 9X1063

2

3 HASKONING NEDERLAND B.V. WATER Boschveldweg 21 Postbus AM 's-hertogenbosch Telefoon Fax Internet Arnhem KvK Documenttitel Verkorte documenttitel Status Landelijk doelenkader voor overige wateren Achtergrondrapport handleiding doelafleiding en ecologische maatlatten Concepteindversie Datum 17 mei 2013 Projectnaam Projectnummer Opdrachtgever Referentie 9X1063 STOWA Foto omslag Een beek van het type R4 (langzaam stromende bovenloop op zand) heeft volgens de KRW een te klein stroomgebied om als KRW-waterlichaam te gelden. De landelijke maatlatten voor waterlichamen van het type R4 zijn echter wel bruikbaar voor deze wateren(foto C.H.M. Evers) Auteur(s) Collegiale toets C.H.M. Evers, R.F.M. Buskens, J.M. & Dolmans Camu ir. R.A.E. Knoben Datum/paraaf.. Vrijgegeven door ir. A.P. van den Berg Datum/paraaf.. A company of Royal Haskoning

4

5 - i - Concepteindversie 17 mei 2013

6

7 INHOUDSOPGAVE Blz. 1 INLEIDING Aanleiding Doelstelling Uitgangspunten en afbakening 2 2 VERANTWOORDING Fase 1: Opstellen methodiek/handleiding Fase 2: Uitwerken en valideren maatlatten Fase 3: Uitwerken testcases 7 3 METHODIEK/HANDLEIDING De te beschouwen watertypen Beschikbare KRW-Maatlatten Koppeling met EBEO-systemen Koppeling met provinciale natuurtypen Koppeling met aquatische beheertypen Voorstel te gebruiken watertypen, maatlatten en kwaliteitselementen Handleiding doelafleiding Waarborging landelijk gebruik voorgesteld doelenkader 29 4 UITWERKING EN VALIDATIE MAATLATTEN Verantwoording van keuzes bij de uitwerking Bronnen (R1 en R2) Beken (R3, R4, R9, R11, R13 en R17) Sloten (M1a/b, M2, M8 en M9) Kanalen (M3, M4 en M10) Ondiep lijnvormig water, open verbinding met rivier/geïnundeerd (M5) Gebufferde plassen (M11, M16, M22, M24, M25) Vennen (M12, M13, M17, M18 en M26) Brakke wateren (M30 en M31) Algemeen fysisch-chemische kwaliteitselementen Hydromorfologische kwaliteitselementen 50 5 TOEPASSING IN DE PRAKTIJK Inleiding Voorbeelduitwerking water in landelijk gebied Toepassing in water in natuurgebied Toepassing in stedelijk water 58 REFERENTIES 60 Concepteindversie 17 mei 2013

8 BIJLAGEN 1. Alle watertypen zoals afgeleid voor de Kaderrichtlijn Water 2. Complete lijst menselijke drukken (KRW-Portaal) 3. Koppeling biologische kwaliteitselementen met belangrijkste menselijke drukken per watertype 4. Leden werkgroep en deelnemers expertsessie 5. Werkzaamheden voor ontwikkeling, aanpassingen en validatie van de maatlatten voor de overige wateren 6. Aanpassing maatlat macrofyten 7. Aanpassingen soortenlijst macrofauna R3 17 mei 2013 Concepteindversie

9 1 INLEIDING 1.1 Aanleiding Na vaststelling van de waterplannen in 2009 bleek dat een aantal provincies/waterschappen verschillende methoden hadden toegepast voor het beschrijven van doelen voor kleinere - of overige wateren. Het gevolg daarvan is dat toetsingsresultaten tussen overige wateren en de KRW-waterlichamen niet onderling zijn te vergelijken. Ook de vergelijking tussen deelstroomgebieden is niet mogelijk. De behoefte is aanwezig om een uniforme methodiek te ontwikkelen die leidt tot doelen en toestandbeelden die vergelijkbaar en verklaarbaar zijn met die van de KRWwaterlichamen. Daarnaast is gedurende uitvoeringsfase van de Kaderrichtlijn water de nadruk in het waterbeleid sterk op de oppervlaktewaterlichamen komen te liggen. Onder deze waterlichamen vallen alle grotere wateren van Nederland. Hierdoor dreigt de zeer omvangrijke groep aan kleinere wateren op de achtergrond te geraken. Juist deze wateren bezitten vaak lokaal nog hoge ecologische waarden en gezamenlijk beslaan ze een aanzienlijk deel van het Nederlandse oppervlaktewater. Daarnaast zijn veel van deze kleine wateren onlosmakelijk verbonden met de waterlichamen en is de ecologische toestand in de waterlichamen daardoor niet los te zien van deze kleine, toestromende wateren. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de paaigronden voor vissoorten zoals forel en rivierprik in de bovenlopen. Tot slot kunnen in de kleine wateren ook effectieve maatregelen worden genomen die naast een lokaal effect ook positief doorwerken in de rest van het stroomgebied, waaronder de waterlichamen. De kleine wateren vormen daarmee dus een belangrijk onderdeel van het stroomgebiedsuitgangspunt zoals opgenomen in de KRW (EU, 2000) en zijn van groot belang in het watersysteem als geheel. De IPO/UvW werkgroep Doelen overige wateren heeft als taak, een breed gedragen methodiek te ontwikkelen voor het afleiden van ecologische doelen voor wateren die niet zijn aangewezen als KRW-waterlichaam. De behoefte aan standaardisatie is groot vanwege de behoefte om monitoring, doelafleiding en rapportage voor alle wateren in een beheergebied, maar ook binnen Nederland als geheel, op vergelijkbare wijze uit te voeren. De werkgroep heeft een opdrachtomschrijving opgesteld om te komen tot een handleiding voor de doelafleiding met een landelijk toetsingskader (maatlatten) (oktober 2011). De waterbeheerders kunnen met deze handleiding gestandaardiseerd doelen afleiden op maatlatten voor de overige wateren. Er is een handleiding (stappenplan) uitgewerkt waarmee waterbeheerders ecologische doelen in KRW-taal kunnen afleiden. Deze handleiding is als apart document uitgebracht om de doelafleiding te faciliteren. In deze achtergrondrapportage is de handleiding eveneens opgenomen, maar nu in combinatie met meer achtergrondinformatie waarin nader is toegelicht: welke maatlatten het beste kunnen worden gebruikt. de aansluiting met andere bestaande toetsingskaders/streefbeelden aanpassingen en validatiestappen van maatlatten voorbeelden van toepassing voor de doelafleiding in de praktijk. Concepteindversie mei 2013

10 Overige producten Bij de handleiding horen ook maatlatten als toetsingskader. Naast de bestaande twee STOWA-documenten (mappen) met maatlatten voor de waterlichamen is er voor dit project een derde document met maatlatten voor de kleinere watertypen opgesteld. Alle documenten zijn beschikbaar via de STOWA website. Tot slot is er een nieuwe versie van QBWat waarin ook deze aanvullende typen en maatlatten zijn verwerkt. 1.2 Doelstelling Het project beoogt gefaseerd drie doelen te bereiken: Fase 1: het ontwikkelen van een methodiek voor het afleiden of opstellen van ecologische doelen voor overige oppervlaktewateren met maatlatten voor nationaal gebruik (hoofdstuk 3). Fase 2: het aanpassen en valideren van deze maatlatten en indien nodig het opstellen van ontbrekende referenties en maatlatten voor bepaalde watertypen (hoofdstuk 4) Fase 3: het testen en bijstellen van de methodiek en de maatlatten in de praktijk (hoofdstuk 5). 1.3 Uitgangspunten en afbakening De volgende uitgangspunten en afbakening zijn van toepassing voor methodiek: De KRW- terminologie en systematiek is uitgangspunt voor de methodiek. De KRWtypologie uit 2002/2003 (Elbersen et al., 2002) is in beginsel het uitgangspunt, maar noodzakelijk geachte aanpassingen hebben geleid tot enkele verfijningen. De methodiek betreft alleen regionale wateren die niet als KRW-waterlichaam zijn aangewezen. Er is namelijk geen Rijkswater dat niet als KRW-waterlichaam is aangewezen. De methodiek maakt zoveel mogelijk gebruik van bestaand materiaal en beschikbare methoden. De methodiek gaat over de ecologische kwaliteit, dat wil zeggen de biologische kwaliteitselementen en de ondersteunende fysisch-chemische en hydromorfologische elementen. Voor de doelen en maatregelen in de wateren die geen KRW-waterlichaam zijn, geldt geen resultaats- of monitoringsverplichting voor alle kwaliteitselementen. Afhankelijk van het betreffende water(type) en specifieke menselijke beïnvloeding kan het meest geschikte kwaliteitselement of combinatie van kwaliteitselementen worden gekozen. Daarnaast is het niet noodzakelijk om deze als one-out-all out te presenteren als eindresultaat; dat kan als score per onderzocht kwaliteitselement. De monitoringsinspanning en -methode zijn zoveel mogelijk in lijn met de bestaande ecologische meetnetten van de waterbeheerders en volgt het STOWA Handboek Hydrobiologie als onderliggende standaard. 17 mei Concepteindversie

11 2 VERANTWOORDING 2.1 Fase 1: Opstellen methodiek/handleiding Inventarisatie typologie en kwaliteitselementen Aan de hand van een literatuurstudie is een inventarisatie gemaakt van de beschikbare en bruikbare informatie die behulpzaam kan zijn bij het ontwikkelen van de maatlatten. De onderzochte bestaande doelenkaders zijn: KRW maatlatten: - maatlatten voor natuurlijke wateren (Van der Molen & Pot [red], 2007a); - maatlatten voor kunstmatige wateren (Evers & Knoben [red], 2007); - conceptmaatlatten voor de natuurlijke wateren die niet als waterlichaam gelden (Van der Molen & Pot [red], 2007b); EBEO-systemen voor regionale watertypen (Franken et al., 2006); Regionale typologieën met daaraan gekoppelde doelstellingen of streefbeelden die in de verschillende provincies gehanteerd worden. Gekozen is voor de volgende provincies met bijbehorende streefbeelden omdat met deze het grootste deel van de Nederlandse regionale watertypen gedekt zijn: - Provincie Utrecht: END (Specken, et al., 1996); - Provincie Gelderland: HEN/SED (IWACO, 1999 en Provincie Gelderland, 2002); - Provincie Noord-Holland: SEND/Referentiewaarden Aquatische Systemen (Van Ee et al., 2006). Aquatische beheertypen (Nijboer & Verdonschot, 2011). Natuurdoeltypen/aquatische supplementen (bijlage 1, tabel B1.4). Op basis van de volledige KRW-typologie uit 2002/2003, met latere aanvullingen met subtypen voor sloten en kanalen, is gestart met een overzicht van alle watertypen in Nederland (Elbersen et al., 2002 en Evers & Knoben [red], 2007). Vervolgens is geanalyseerd welke van deze typen behoren tot de overige wateren. Daarna is onderzocht in hoeverre deze watertypen daadwerkelijk voorkomen in Nederland. Hiervoor is gebruik gemaakt van de Limnodata Neerlandica en de landelijke watertypenkaart van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Daarna is de koppeling gelegd met de EBEO-systemen en de andere doelenkaders/streefbeelden. Hiervoor is gebruik gemaakt van: de betreffende documenten waarin deze doelenkaders en streefbeelden zijn beschreven, expert judgement op basis van de typeomschrijvingen en de koppelingstabel tussen regionale watertypen en de officiële KRW typologie, opgesteld rond De koppeling met de Natuurdoeltypen en aquatische supplementen was eerder al gelegd bij de vaststelling van de KRW-typen in en is ter informatie opgenomen in bijlage 1. Het resultaat is een tabel met alle relevante water(sub)typen met de mate van voorkomen in Nederland en beschikbare doelenkaders en de onderlinge koppelingen. Bij dit overzicht van beschikbare maatlatten en beoordelingssystemen/streefbeelden per watertype is verder aangegeven welke biologische kwaliteitselementen onderdeel vormen van het betreffende doelenkader/streefbeeld. Concepteindversie mei 2013

12 Criteria voor de te gebruiken typologie/maatlatten De inventarisatie heeft een lijst opgeleverd met watertypen, waaruit kan worden afgeleid waarvoor welke maatlatten nodig zijn. Belangrijke aandachtspunten bij deze selectie zijn de volgende: 1. Voor watertypen die enkel waterlichamen bevatten, zijn de maatlatten al vastgesteld (Van der Molen & Pot [red], 2007a en Evers & Knoben [red], 2007). Dat betekent dat voor deze watertypen geen aanpassingen worden uitgevoerd binnen onderhavig project. Aanpassingen in deze maatlatten in andere projecten zijn ook van toepassing op de overige wateren. 2. Voor watertypen waarvan de aanwezigheid in Nederland niet is vastgesteld, wordt geen maatlat bepaald. Voor watertypen die zeldzaam zijn, kan het vaststellen van maatlatten wel worden overwogen. Echter eventueel benodigde aanpassingen hebben een lage prioriteit. 3. Voor watertypen die deel uitmaken van een Rijkswater, worden in dit project geen maatlatten afgeleid. Het gaat dan vaak om rivierbegeleidende wateren en die worden al met het waterlichaam meegenomen in de doelafleiding en beoordeling. Voor de watertypen die na deze selectie overblijven, moeten vervolgens de te gebruiken maatlatten worden benoemd. De volgende overwegingen zijn van belang voor het bepalen van de meest geschikte maatlatten. De maatlatten dienen: 1. Geschikt te zijn om een goede inschatting te kunnen maken van de ecologische toestand en de in het betreffende type voorkomende menselijke drukken te dekken (zoals inrichting, nutriënten etc.; zie onderstaand Voorstel te gebruiken kwaliteitselementen ). 2. Een goede aansluiting te hebben op de KRW-definities en de voorgeschreven aanpak bij de waterlichamen. 3. Een goede inhoudelijke basis te hebben als vertrekpunt, zodat niet vanaf scratch een nieuwe maatlat behoeft te worden afgeleid. Criteria voor de te gebruiken kwaliteitselementen Wanneer duidelijk is welke maatlatten in aanmerking komen, is de volgende stap het bepalen van de kwaliteitselementen die het meest geschikt zijn om tot een goede inschatting van de ecologische kwaliteit te kunnen komen. Belangrijke overwegingen hierbij zijn: 1. Er moet een traditie zijn in bemonstering van de betreffende biologische groep in dit type zodat gegevens voor validatie en testen beschikbaar zijn en zo min mogelijk veranderingen in de huidige monitoring noodzakelijk zijn (dus zoveel mogelijk aansluiting op bestaande monitoring). 2. Bij voorkeur gebruiken we niet meer biologische kwaliteitselementen dan noodzakelijk gezien de kosten van monitoring, maar wel voldoende kwaliteitselementen om een goede inschatting te kunnen maken van de biologische toestand in relatie tot de menselijke drukken. Waar een keuze tussen twee even bruikbare kwaliteitselementen moet worden gemaakt, heeft het element dat het minst kost om te monitoren de voorkeur. 3. Maatlatten moeten voldoende robuust werken en geschikt zijn voor de variaties binnen een type. Bijvoorbeeld in beschaduwde situaties zijn waterplanten vaak 17 mei Concepteindversie

13 nauwelijks aanwezig (zoals in bovenlopen). Een maatlat voor waterplanten in dergelijk typen is dus weinig robuust omdat deze niet altijd bruikbaar is. 4. Het communicatieve aspect is ook van belang. Bijvoorbeeld vis en in mindere mate macrofyten spreken bestuurders eerder aan dan macrofauna. 5. Waar mogelijk kan de waterbeheerder aansluiting zoeken bij de informatiebehoefte van andere beoordelingssystemen (EBEO, provinciale typen, aquatische beheertypen), zodat de verzamelde gegevens voor meerdere doelen gebruikt kunnen worden. De relatie met de (menselijke) drukken is een belangrijk argument om de te gebruiken biologische kwaliteitselementen te selecteren. De belangrijkste menselijke drukken op de overige wateren zijn: inrichting; hydrologie/stroming; nutriënten/doorzicht; zuurstofhuishouding; onderhoudsbeheer; peilbeheer; toxiciteit (bijvoorbeeld door bestrijdingsmiddelen); verzuring in zwak gebufferde wateren; verzoeting in brakke wateren en verzilting in zoete wateren; scheepvaart; visserij/hengelsport/visuitzet. In bijlage 2 is de complete gestandaardiseerde lijst met menselijke drukken opgenomen (herkomst: KRW-Portaal). Per specifiek water zal onderzocht moeten worden welke combinatie aan biologische kwaliteitselementen al deze menselijke drukken dekken. In paragraaf 3.6 is een stappenschema uitgewerkt als hulpmiddel hiervoor. Per groep van watertypen is dit als voorbeeld doorlopen. Bij het kiezen van de definitieve biologische kwaliteitselementen waar de doelen voor afgeleid moeten worden, is het aan te bevelen om de kosten voor de monitoring te betrekken met het oog op kostenreductie. In dit project is aangenomen dat het meten aan chlorofyl het goedkoopst is, gevolgd door macrofyten, daarna fytoplankton (algen)bloeien of sieralgen in stilstaande wateren en fytobenthos in stromende wateren en tot slot macrofauna en vissen (zie tabel 2.1). In kleinere wateren kan de bemonstering van vis in specifieke gevallen ook goedkoper zijn dan macrofauna. Concepteindversie mei 2013

14 Tabel 2.1: Globale kostenramingen monitoring per kwaliteitselement op basis van informatie Koeman en Bijkerk. Kwaliteitselement Deelmaatlat Kosten in Euro s Per keer Per meetjaar Fytoplankton Chlorofyl Bloeien Sieralgen Overige waterflora Fytobenthos Macrofyten Macrofauna Vis Voor de algemeen fysisch-chemische kwaliteitselementen geldt dat in principe alleen wordt gekeken naar de parameters zoals deze ook zijn vastgesteld voor de waterlichamen. Het gaat dan om temperatuur, doorzicht (niet in stromende wateren), zoutgehalte (chloride), zuurgraad (ph), zuurstofverzadiging en nutriënten (totaal fosfor en totaal stikstof). Er zijn dus geen nieuwe parameters geïntroduceerd. De vrijheid blijft om als waterbeheerder voor een overig water zelf een doelafleiding op te nemen; bijvoorbeeld voor sulfaat in vennen Handleiding doelafleiding De maatlatten voor natuurlijke watertypen bieden de mogelijkheid om doelen uniform en kwantitatief af te leiden. Vertrekpunt is de maatlat met de vijf bekende kwaliteitsklassen met als bovenkant de referentie. Een specifieke afleiding van een doel voor een water vullen de provincies vervolgens samen in met de waterschappen op deze maatlatten. Dit kan volgens een stappenplan dat als handleiding in dit document is opgenomen (paragraaf 3.7). Hierbij spelen de functies van de betreffende wateren en de ambitieniveaus een belangrijke rol. Op dit moment hebben vooral veel ecologisch interessante wateren een specifieke doelstelling of streefbeeld. Afhankelijk van de provincie is hier een bepaalde invulling aan gegeven (bijvoorbeeld HEN/SED in Gelderland, paragraaf 3.4). De literatuurstudie heeft een vertaaltabel opgeleverd, waarbij op het niveau van watertypen een verband te leggen valt tussen deze verschillende regionale doelenkaders/streefbeelden en de voorgestelde maatlatten. Omdat in fase 1 de maatlatten nog niet vast stonden en/of nog niet waren gevalideerd, is een toetsing van wateren die voldoen aan deze regionale doelkaders/streefbeelden achterwege gelaten. Een dergelijke vergelijking is bovendien extra lastig omdat de meeste doelenkaders niet werken met maatlatten over meerdere klassen. Er wordt in die gevallen enkel aangeven of een water wel of niet voldoet aan het streefbeeld. Expertsessie De typologie, de te gebruiken kwaliteitselementen en de bijbehorende maatlatten zijn besproken in een expertsessie met een aantal erkende specialisten en deskundigen op watergebied op 28 maart De experts die hierbij aanwezig waren, zijn genoemd in bijlage 4. Aanbevelingen uit deze werksessie vormden een belangrijke input bij de nadere uitwerking en validatie in fase mei Concepteindversie

15 2.2 Fase 2: Uitwerken en valideren maatlatten De uitvoering van fase 1 bracht het beeld voor welke regionale watertypen nog werkzaamheden noodzakelijk waren om de maatlatten gebruiksklaar te maken. Voor de meeste typen is al een basis voor een maatlat aanwezig, omdat ten tijde van de expertgroepen ( ) in eerste instantie alle KRW-typen bij de maatlatafleiding zijn betrokken. Deze maatlatten zijn echter nooit definitief opgeleverd en niet meegenomen bij de verschillende validaties en intercalibraties in de periode Daarnaast zijn er in nog aanpassingen doorgevoerd in de structuur van de maatlatten voor de waterlichamen en deze zijn ook relevant voor de maatlatten voor overige wateren. In fase 2 zijn al deze werkzaamheden uitgevoerd voor de relevante maatlatten voor overige wateren, zodat deze toepasbaar zijn voor de doelafleiding. Onderdelen die te omvangrijk zijn om binnen dit project uit te voeren, zijn zover uitgewerkt dat er een aanvullend project voor kan worden opgezet. 2.3 Fase 3: Uitwerken testcases Na afloop van fase 2 zijn de voorgestelde en gevalideerde maatlatten met de handleiding getest met waterbeheerders uit verschillende provincies en met voldoende variatie in watertypen. Hiervoor zijn een aantal testcases uitgewerkt. Deze testcasussen maken duidelijk in hoeverre de maatlatten, de default doelen en de handleiding voor afleiding van alternatieve doelen goed bruikbaar zijn in de praktijk. Eventuele tekortkomingen zijn vervolgens verwerkt in de eindversie van de handleiding en de maatlatten. In deze fase zijn ook wateren getoetst, die voldoen aan een bepaald provinciaal streefbeeld op deze gevalideerde maatlatten. Bijvoorbeeld EBEO niveau IV voor wateren met een natuurfunctie en EBEO niveau III voor wateren zonder deze functie. Omdat de meeste provinciale doelenkaders en ook de aquatische beheertypen vooral gebaseerd zijn op soortenbescherming en zeldzaamheid en de KRW-maatlatten juist op ecologisch functioneren, is een duidelijk verband tussen beiden per definitie lastig te duiden en binnen dit project niet verder uitgewerkt. De vraag is ook of dit wel nodig is, omdat ze elkaar juist aanvullen (ecologisch functioneren en soortenbescherming). Desondanks blijft het interessant om te weten of wateren die aan de eisen voldoen voor de provinciale doelen of streefbeelden ook hoog scoren op de maatlatten die in dit project worden vastgesteld. Dit pleit feitelijk voor twee, naast elkaar bestaande systemen: de aanpak afgeleid van de KRW op meer functioneel niveau en andere beoordelingen voor specifieke soorten en natuurwaarden. Bij voorkeur zijn de monitoringsgegevens zoveel mogelijk voor beide systemen bruikbaar, maar dit zal niet voor alle benodigde informatie gelden. Specifieke soortsgroepen zoals (volwassen) libellen en amfibieën inventariseert men namelijk niet of zeer beperkt met de routinematige monitoring van het de waterschappen die nodig is voor de KRW toestandsbepaling. Concepteindversie mei 2013

16 3 METHODIEK/HANDLEIDING 3.1 De te beschouwen watertypen In 2003 zijn voor de implementatie van de KRW 55 verschillende watertypen afgeleid. Door het toekennen van subtypen bij enkele kunstmatige wateren zijn dat er in geworden (bijlage 1). Deze komen echter niet allemaal in Nederland voor en een aanzienlijk deel betreft alleen waterlichamen en deze vormen geen onderdeel van dit project. Voor 31 watertypen geldt dat ze als niet-waterlichaam voor kunnen komen (tabel 3.1). Voor het bepalen van het voorkomen van een bepaald watertype is gekeken naar het aantal meetpunten in de Limnodata (watertypetoekenning voor waterbeheerders) en naar de watertypenkaart die het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) hanteert. Hieruit komt naar voren dat Limnodata beter bruikbaar is dan de watertypenkaart, omdat voor de PBL-kaart de KRW-typen zijn geaggregeerd waardoor juist de zeldzame typen niet individueel zijn opgenomen. De watertypen R9, M4, M5, M18, M19, M24 en M28 komen niet of nauwelijks voor binnen de beheersgebieden van de Nederlandse waterschappen (tabel 3.1 weergegeven in grijs). Bij M5 en M19 komt dit mede doordat het vrijwel altijd wateren zijn die in verbinding staan met de grote rivieren en in beheer zijn bij Rijkswaterstaat. Meestal heeft Rijkswaterstaat deze wateren ook meegenomen met de grote rivieren en niet als apart waterlichaam benoemd. De hoogveensloten (M9) en zwak gebufferde kanalen (M4) komen in de Limnodata ook vrij weinig voor. In de praktijk zijn deze wateren er uiteraard wel en zijn er in het kader van de Maatlatten voor sloten en kanalen ook geaccordeerde maatlatten voor afgeleid. Daarom zijn deze wel meegenomen. 3.2 Beschikbare KRW-Maatlatten Voor vrijwel alle watertypen waar de overige wateren toe kunnen behoren, is al een KRW-maatlat beschikbaar (tabel 3.2). Voor enkele watertypen betreft het officieel vastgestelde maatlatten voor natuurlijke wateren (Van der Molen & Pot [red], 2007a). Het gaat dan om enkele bovenlopen die soms als waterlichaam gelden, de zwak gebufferde vennen waarvan er één groot genoeg bleek als waterlichaam en de brakke wateren. Voor de kunstmatige lijnvormige wateren zijn de landelijke maatlatten voor sloten en kanalen al beschikbaar omdat ook deze als waterlichaam voorkomen (Evers & Knoben [red], 2007a). Voor de rest van de watertypen zijn, op het niet voorkomende type M19 na, conceptmaatlatten beschikbaar die ten tijden van de maatlatontwikkeling voor de KRW-waterlichamen zijn opgesteld. Deze zijn toen alleen niet tot een eindversie uitgewerkt en dus ook niet gevalideerd, maar kunnen nu wel dienen als belangrijke basis om tot definitieve maatlatten te komen. 17 mei Concepteindversie

17 Tabel 3.1: Watertypen (uit KRW-typologie) die als overig water te beschouwen zijn. In grijs typen die niet of nauwelijks voorkomen, of enkel als Rijkswater KRWtypen Omschrijving Aantal meetpunten in Limnodata Aantal wateren op PBL kaart Omschrijving volgens PBL watertypen R1 Droogvallende bron Langzaam stromende wateren R2 Permanente bron Langzaam stromende wateren R3 Droogvallende langzaam stromende bovenloop op zand Langzaam stromende wateren R4 Permanent langzaam stromende bovenloop op zand Langzaamstromende wateren R9 Langzaam stromende bovenloop op kalkhoudende bodem Snelstromende wateren R11 Langzaam stromende bovenloop op veenbodem Langzaam stromende wateren R13 Snelstromende bovenloop op zand Snelstromende wateren R17 Snelstromende bovenloop op kalkhoudende bodem Snelstromende wateren M1a Zoete sloten (gebufferd) Sloten M1b Niet-zoete sloten (gebufferd): zeer zwak brak Sloten M2 Zwak gebufferde sloten Sloten M3 Gebufferde (regionale) kanalen Kanalen M4 Zwak gebufferde (regionale) kanalen Kanalen M5 Ondiep lijnvormig water, open verbinding met rivier/geïnundeerd Wateren in het rivierengebied, vrijwel altijd in beheer bij RWS M8 Gebufferde laagveensloten Sloten M9 Zwak gebufferde hoogveen sloten Sloten M10 Laagveen vaarten en kanalen Kanalen M11 Kleine ondiepe gebufferde plassen Kleine, ondiepe plassen (zand, kalk) M12 Kleine ondiepe zwak gebufferde plassen (vennen) Vennen M13 Kleine ondiepe zure plassen (vennen) Vennen M16 Diepe gebufferde meren Kleine diepe plassen M17 Diepe zwakgebufferde meren Kleine diepe plassen M18 Diepe zure meren 3 69 Kleine diepe plassen M19 Diepe open verbinding met rivier Wateren in het rivierengebied, vrijwel altijd in beheer bij RWS M22 Kleine ondiepe kalkrijke plassen Kleine, ondiepe plassen (zand, kalk) M24 Diepe kalkrijke meren 0 69 Kleine diepe plassen M25 Ondiepe laagveenplassen Kleine ondiepe veenplassen M26 Ondiepe zwak gebufferde hoogveenplassen/vennen Vennen M28 Diepe laagveenmeren 0 69 Kleine diepe plassen M30 Zwak brakke wateren Brakke wateren M31 Kleine brakke tot zoute wateren Brakke wateren Concepteindversie mei 2013

18 Kwaliteitselementen Voor alle typen, behalve voor M19, is een (concept) maatlat voor macrofyten en macrofauna beschikbaar. Een fytoplanktonmaatlat is beschikbaar voor de meeste gebufferde stilstaande wateren en alleen een deelmaatlat bloeien is beschikbaar voor de zwak gebufferde en zure wateren (vennen). Voor de meeste stromende wateren (die niet droogvallen) is een fytobenthos maatlat beschikbaar. Beiden zijn ook conform de Kaderrichtlijn Water (EU, 2000). De deelmaatlat fytobenthos was alleen gevalideerd voor de langzaam stromende waterlichamen, maar is voor het eerste SGBP ook gebruikt voor de snelstromende wateren en de bovenlopen op zand (Arcadis, Royal Haskoning & Deltares, 2010). In 2012 zijn voor deze typen gevalideerde fytobenthosmaatlatten beschikbaar gekomen. Wellicht zijn deze ook bruikbaar voor R3 en R11. Voor de zwak gebufferde, zure en droogvallende wateren is tot slot geen vismaatlat beschikbaar of wordt naar de vismaatlat van een ander type verwezen indien de waterbeheerder deze wenst te gebruiken. 3.3 Koppeling met EBEO-systemen Voor vrijwel alle watertypen waar de overige wateren onder vallen is minimaal één EBEO-systeem met behorende maatlat(ten) beschikbaar (tabel 3.3). In het geval van watertypen die ook in stedelijk gebied liggen, is daar aanvullend ook altijd EBEOstad van toepassing. Alleen voor de bronnen is geen EBEO-systeem ontwikkeld en voor vennen is geen eigen systeem, maar is het enkel een subtype in de EBEO-systemen van ondiepe en diepe plassen. In het verleden is wel een eerste aanzet gedaan om tot een eigen EBEO-systeem voor vennen te komen (van Dam, 2004), maar tot op heden is EBEO weinig geschikt gebleken om toe te passen op vennen bij gebrek aan een uitgewerkt systeem voor deze zeer specifieke groep van watertypen met bijzondere ecologische kenmerken. Kwaliteitselementen Het is per EBEO-systeem sterk verschillend welke biologische kwaliteitselementen meegenomen moeten worden (Franken et al., 2006). In de stromende wateren wordt enkel gekeken naar de macrofauna. Zoöplankton is alleen opgenomen in de diepe plassen en vissen wordt alleen bij de ondiepe plassen meegenomen. Bij diepe en ondiepe plassen zijn daarnaast fytoplankton en macrofyten relevant en voor diepe plassen geldt dit ook nog voor fytobenthos. Voor kanalen, de meeste stadswateren en brakke wateren wordt gekeken naar fytoplankton, fytobenthos, macrofyten en vissen. Voor sloten (en sloten in stedelijk gebied) geldt dit ook, alleen is daar fytoplankton geen onderdeel van het EBEO toetsingskader. Bij alle EBEO-systemen moeten behalve biologische monsters ook diverse fysischchemische metingen en inrichtingsvariabelen opgenomen worden. Voor een gerichte biologische beoordeling is dit ongewenst omdat de uitkomst op deze manier deels gebaseerd is op niet-biologische parameters. Daarmee sluit dit ook minder goed aan op de eis om de KRW-definities te volgen (daar zijn afzonderlijke biologische kwaliteitselementen benoemd). 17 mei Concepteindversie

19 Tabel 3.2: Watertypen (uit KRW-typologie) die als overig water te beschouwen zijn en de beschikbaarheid van KRW-maatlatten en bijbehorende kwaliteitselementen. (X) staat voor een optionele maatlat die ook afkomstig kan zijn van een ander type. X* staat voor alleen een deelmaatlat bloeien. Natuurlijk: de landelijke maatlatten voor de natuurlijke waterlichamen. Kunstmatig: de landelijke maatlatten voor sloten en kanalen. Overig: de concept maatlatten voor de overige natuurlijke typen (Van der Molen & Pot [red], 2007b) KRWtypen Omschrijving Maatlat Fytoplankton Fytobenthos Macrofyten Macrofauna Vis R1 Droogvallende bron Overig X X R2 Permanente bron Overig X X R3 Droogvallende langzaam stromende bovenloop op zand Overig X X R4 Permanent langzaam stromende bovenloop op zand Natuurlijk X X X X R9 Langzaam stromende bovenloop op kalkhoudende bodem Overig (X) X X X R11 Langzaam stromende bovenloop op veenbodem Overig (X) X X X R13 Snelstromende bovenloop op zand Natuurlijk X X X X R17 Snelstromende bovenloop op kalkhoudende bodem Natuurlijk X X X X M1a Zoete sloten (gebufferd) Kunstmatig X X X M1b Niet-zoete sloten (gebufferd) Kunstmatig X X X M2 Zwak gebufferde sloten Kunstmatig X X (X) M3 Gebufferde (regionale) kanalen Kunstmatig X X X X M4 Zwak gebufferde (regionale) kanalen Kunstmatig X X X (X) M5 Ondiep lijnvormig water, open verbinding met rivier/geïnundeerd Overig X X X X M8 Gebufferde laagveensloten Kunstmatig X X X M9 Zwak gebufferde hoogveen sloten Kunstmatig X X (X) M10 Laagveen vaarten en kanalen Kunstmatig X X X X M11 Kleine ondiepe gebufferde plassen Overig X X X X M12 Kleine ondiepe zwak gebufferde plassen (vennen) Natuurlijk X* X X (X) M13 Kleine ondiepe zure plassen (vennen) Overig X* X X M16 Diepe gebufferde meren Overig X X X X M17 Diepe zwakgebufferde meren Overig X* X X X M18 Diepe zure meren Overig X* X X M19 Diepe open verbinding met rivier Geen M22 Kleine ondiepe kalkrijke plassen Overig X X X X M24 Diepe kalkrijke meren Overig X X X X M25 Ondiepe laagveenplassen Overig X X X X M26 Ondiepe zwak gebufferde hoogveenplassen/vennen Overig X* X X X M28 Diepe laagveenmeren Overig (X) (X) X X M30 Zwak brakke wateren Natuurlijk X X X X M31 Kleine brakke tot zoute wateren Natuurlijk X X X X Concepteindversie mei 2013

20 Tabel 3.3: Watertypen (uit KRW-typologie) die als overig water te beschouwen zijn en de koppeling met de EBEO-systemen, bijbehorende maatlatten en de kwaliteitselementen die onderdeel van deze maatlatten zijn. (STAD) betekent dat dit kwaliteitselement bij EBEOstad meegenomen moet worden KRWtypen Omschrijving EBEOsys EBEO maatlatten R1 Droogvallende bron - - R2 Permanente bron - - Fytoplankton (incl. chlorofyl) Fytobenthos (Diatomeeën) Macrofyten Zoöplankton Macrofauna Vis R3 Droogvallende langzaam stromende bovenloop op zand Stromende wateren Laaglandserie bovenloop X R4 Permanent langzaam stromende bovenloop op zand Stromende wateren Laaglandserie bovenloop X R9 Langzaam stromende bovenloop op kalkhoudende bodem Stromende wateren Laaglandserie bovenloop X R11 Langzaam stromende bovenloop op veenbodem Stromende wateren Laaglandserie bovenloop X R13 Snelstromende bovenloop op zand Stromende wateren Heuvellandserie bovenloop X R17 Snelstromende bovenloop op kalkhoudende bodem Stromende wateren Heuvellandserie bovenloop X M1a Zoete sloten (gebufferd) Sloten en Stad Zandsloot, Kleisloot en Smal lijnvormig stadswater (variant zand of veen en variant klei) X (STAD) X (STAD) X (STAD) M1b Niet-zoete sloten (gebufferd) Sloten en Stad Zandsloot, Kleisloot en Smal lijnvormig stadswater (variant zand of veen en variant klei) X (STAD) X (STAD) X (STAD) M2 Zwak gebufferde sloten Sloten en Stad Zandsloot en Smal lijnvormig stadswater (variant zand of veen) X (STAD) X (STAD) X (STAD) M3 Gebufferde (regionale) kanalen Kanalen en Stad Zandkanaal, Kleikanaal en Breed lijnvormig stadswater (variant zand en variant klei) X (STAD) X (STAD) X (STAD) X (STAD) M4 Zwak gebufferde (regionale) kanalen Kanalen Zandkanaal X X X X M5 Ondiep lijnvormig water, open verbinding met rivier/geïnundeerd Ondiepe plassen Ondiepe plassen X X X M8 Gebufferde laagveensloten Sloten en Stad Veensloot en Smal lijnvormig stadswater (variant zand of veen) X (STAD) X (STAD) X (STAD) M9 Zwak gebufferde hoogveen sloten Sloten Veensloot en Zure sloot X X X M10 Laagveen vaarten en kanalen Kanalen en Stad Veenkanaal en Breed lijnvormig stadswater (variant veen) X (STAD) X (STAD) X (STAD) X (STAD) M11 Kleine ondiepe gebufferde plassen Ondiepe plassen en Stad Ondiepe plassen en Ondiep niet lijnvormig stadswater X (STAD) (STAD) X (STAD) (STAD) X M12 Kleine ondiepe zwak gebufferde plassen (vennen) Ondiepe plassen Ondiepe plassen X X X M13 Kleine ondiepe zure plassen (vennen) Ondiepe plassen Ondiepe plassen X X X M16 Diepe gebufferde meren Diepe plassen en Stad Zoete diepe plas en Diep niet lijnvormig stadswater (variant zoet) X (STAD) X (STAD) X (STAD) X (STAD) (STAD) M17 Diepe zwakgebufferde meren Diepe plassen en Stad Zoete diepe plas en Diep niet lijnvormig stadswater (variant zoet) X (STAD) X (STAD) X (STAD) X (STAD) (STAD) M18 Diepe zure meren Diepe plassen en Stad Zure diepe plas en Diep niet lijnvormig stadswater (variant zuur) X (STAD) X (STAD) X (STAD) X (STAD) (STAD) M19 Diepe open verbinding met rivier Diepe plassen Zoete diepe plas X X X X M22 Kleine ondiepe kalkrijke plassen Ondiepe plassen Ondiepe plassen X X X M24 Diepe kalkrijke meren Diepe plassen en Stad Zoete diepe plas en Diep niet lijnvormig stadswater (variant zoet) X (STAD) X (STAD) X (STAD) X (STAD) (STAD) M25 Ondiepe laagveenplassen Ondiepe plassen en Stad Ondiepe plassen en Ondiep niet lijnvormig stadswater X (STAD) (STAD) X (STAD) (STAD) X M26 Ondiepe zwak gebufferde hoogveenplassen/vennen Ondiepe plassen Ondiepe plassen X X X M28 Diepe laagveenmeren Diepe plassen en Stad Zoete diepe plas en Diep niet lijnvormig stadswater (variant zoet) X (STAD) X (STAD) X (STAD) X (STAD) (STAD) M30 Zwak brakke wateren Brakke binnenwateren Zeer licht brak water en Licht brak water X X X X M31 Kleine brakke tot zoute wateren Brakke binnenwateren Matig brak water X X X X 17 mei Concepteindversie

21 3.4 Koppeling met provinciale natuurtypen HEN/SED Provincie Gelderland heeft voor zowel stromende wateren (11) als voor stagnante wateren (4) watertypen gedefinieerd om de functies HEN en SED nader gestalte te geven (Provincie Gelderland, 2002). HEN staat daarbij voor water van het Hoogste Ecologische Niveau (deze benaderen het meest de natuurlijke situatie) en SED staat voor water met een Specifieke Ecologische Doelstelling (hier is sprake van meer menselijke beïnvloeding). De functietoekenning is gebaseerd op morfologie, hydrobiologie, botanische en landschappelijke waarde. Zowel Waterschap Rivierenland als waterschap Veluwe heeft voor hun HEN- en SED-wateren de doelstellingen nog verder uitgewerkt, concreet met getallen, doelsoorten, morfologie etc. Van 19 van de 31 watertypen voor de overige wateren is een ecologisch profiel volgens HEN/SED beschikbaar (tabel 3.4). Omdat de HEN/SED-typen specifiek zijn opgesteld voor wateren die voorkomen in Gelderland, ontbreken met name de kalkrijke watertypen en de brakke watertypen in de typologie. END Om de (potentiële) ecologische toestand van een water precies te kunnen omschrijven heeft provincie Utrecht in 1999 gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak en voor vier (hoofd)watertypen een typologie en Ecologische NormDoelstellingen (END) laten ontwikkelen (Specken, et al., 1996). Het gaat dan specifiek om meren en plassen, sloten, zand-, grind- en kleigaten en weteringen, fortgrachten en veenstromen. Binnen deze hoofdcategorieën worden meerdere subcategorieën onderscheiden. De END s zijn afgeleid van de toen beschikbare STOWA klassenindeling. De beoordeling van de ecologische toestand vindt plaats op basis van macrofauna, fytobenthos en macrofyten (sloten), macrofauna, fytoplankton, fytobenthos en zoöplankton (zand-, grind- en kleigaten) en macrofyten, fytoplankton en macrofauna (meren en plassen). Daarnaast zijn normen voor fysisch-chemische parameters bepaald. De wateren worden ingedeeld in één van de drie ecologische niveaus (hoog, midden, laag) op basis van aantallen specifieke soorten en concentraties fysich-chemische parameters. Slechts van 10 van de 31 onderscheiden watertypen zijn END s beschikbaar (tabel 3.4). Beken zijn de grootste ontbrekende groep van watertypen in de typolologie. SEND/Referentiewaarden Aquatische Systemen Provincie Noord-Holland beschikt over een gebiedsdekkend overzicht van alle watertypen met bijbehorende randvoorwaarden voor een goede waterkwaliteit, toegesneden op de situatie in Noord-Holland. Vroeger heette dit systeem SEND (Stelsel van Ecologische NormDoelstellingen). Dit is in 2006 vervangen door Referentiewaarden voor Aquatische Systemen (Van Ee et al., 2006). Hierin staan geen normen (meer), maar wordt een instrument gegeven met referentiewaarden van macro-ionen en trofieparameters ten behoeve van bescherming en behoud van aquatische natuurwaarden. Op basis van het voorkomen van kenmerkende planten-, macrofauna- en fytobenthossoorten en waarden van fysisch-chemische parameters worden wateren ingedeeld in één van de drie klassen (hoog, midden, laag) voor het betreffende watertype, afhankelijk van de plaats in het landschap. Het laagste niveau wordt beschouwd als de basiskwaliteit van het betreffende watertype. Voor de meeste overige watertypen bestaat ook een Referentiewaarde (tabel 3.4). Alleen niet voor beeksystemen. Verder worden veel subtypen onderscheiden voor met name sloten en brakke wateren. Concepteindversie mei 2013

22 Tabel 3.4: Watertypen (uit KRW-typologie) die als overig water te beschouwen zijn en de koppeling met de provinciale doelenkaders Typen Omschrijving HEN/SED END SEND/Referentiewaarden Aquatische Systemen R1 Droogvallende bron Bron R2 Permanente bron Bron R3 Droogvallende langzaam stromende bovenloop op zand Droogvallende/temporaire beek R4 Permanent langzaam stromende bovenloop op zand Kwelbeek en Laaglandbeek R11 Langzaam stromende bovenloop op veenbodem Kwelbeek, Laaglandbeek, Veen- of heidebeek en Traagstromende beek of oude rivierloop R13 Snelstromende bovenloop op zand Plateaubeek, Terrasrandbeek, Stuwwalbeek en Spreng R17 Snelstromende bovenloop op kalkhoudende bodem M1a Zoete sloten (gebufferd) Wetering of poldersloot Gebufferde heuvelrugsloten en poldersloten kleivorm M1b Niet-zoete sloten (gebufferd) Sloten onder brakke invloed Zwak gebufferde en Zure M2 Zwak gebufferde sloten Wetering of poldersloot heuvelrugsloten Zv Verzoetende polderwateren, Vp Zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek, Vm Zoete mesotrofe kwelsloten, Pk Polderwateren onder invloed van zoete kwel, Vs Sloten onder invloed van kwel uit de Vecht, Gk Gradiëntrijke polderwateren onder invloed van kwel (zoet), Gi Gradiëntrijke polderwateren onder invloed van infiltratie (zoet), Pa Algemene polderwateren, Br Binnenduinrandwateren Zl Lichtbrakke polderwateren, Gk Gradiëntrijke polderwateren onder invloed van kwel (brak), Gi Gradiëntrijke polderwateren onder invloed van infiltratie (brak), Pa Algemene polderwateren Ba Kalkarme duinrellen M3 Gebufferde (regionale) kanalen Kanaal of vaart Ko, Ondiepe boezemwateren M4 Zwak gebufferde (regionale) kanalen Kanaal of vaart M5 Ondiep lijnvormig water, open verbinding met rivier/geïnundeerd M8 Gebufferde laagveensloten Wetering of poldersloot Poldersloten veenvorm Zv Verzoetende polderwateren, Vp Zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek, Vm Zoete mesotrofe kwelsloten, Vs Sloten onder invloed van lokale kwel uit de Vecht, Pk Polderwateren onder invloed van zoete kwel, Gk Gradiëntrijke polderwateren onder invloed van kwel (zoet), Gi Gradiëntrijke polderwateren onder invloed van infiltratie (zoet) en Pa Algemene polderwateren M9 Zwak gebufferde hoogveen sloten Wetering of poldersloot? M10 Laagveen vaarten en kanalen Kanaal of vaart Ko Ondiepe boezemwateren M11 Kleine ondiepe gebufferde plassen Vp Zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek, Lz Zoete zandwinplassen, Sg Grondwatergevoede stuwwalwateren en Pa Algemene polderwateren M12 Kleine ondiepe zwak gebufferde plassen (vennen) Vennen Zandbodemven Dg Geïsoleerde duinwateren, Sr Regenwatergevoede stuwwalwateren en Sg Grondwatergevoede stuwwalwateren M13 Kleine ondiepe zure plassen (vennen) Vennen Sr Regenwatergevoede stuwwalwateren M16 Diepe gebufferde meren Wiel of kolk Zand-, grind- en kleigaten Wz Zoete zandwinplassen en Lz Zoete polderplassen M17 Diepe zwakgebufferde meren Vennen en Wiel of kolk Zand-, grind- en kleigaten M18 Diepe zure meren Vennen Zand-, grind- en kleigaten M19 Diepe open verbinding met rivier Zand-, grind- en kleigaten M22 Kleine ondiepe kalkrijke plassen Dg Geïsoleerde duinwateren M24 Diepe kalkrijke meren Ds Overige stagnante duinwateren M25 Ondiepe laagveenplassen Lz Zoete polderplassen, Vp Zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek en Pa Algemene polderwateren M26 Ondiepe zwak gebufferde hoogveenplassen/vennen Vennen Hoogveenven en Heideven M28 Diepe laagveenmeren Wz Zoete zandwinplassen M30 Zwak brakke wateren Zb Brakke polderwateren, Zl lichtbrakke polderwateren, Zv Verzoetende polderwateren, Pa Algemene polderwateren, Pk Polderwateren onder invloed van zoete kwel, Dz Duinwateren met zee-invloed, Gk Gradiëntrijke polderwateren onder invloed van kwel (brak), Gi Gradiëntrijke polderwateren onder invloed van infiltratie (brak), Kl Lichtbrakke boezemwateren, Wl Licht brakke zandwinplassen, Lb Brakke polderplassen, Lz Zoete polderplassen en Vi Minder zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek M31 Kleine brakke tot zoute wateren Zz Zilte polderwateren, Dz Duinwateren met zee-invloed, Kl Lichtbrakke boezemwateren, Wl Lichtbrakke zandwinplassen en Lb Brakke polderplassen 17 mei Concepteindversie

23 3.5 Koppeling met aquatische beheertypen Het project Waarborgen Natuurkwaliteit heeft tot doel om de kwaliteit van de Nederlandse natuurgebieden (o.a. EHS en Natura 2000 gebieden) te borgen. Hiervoor wordt een typologie gehanteerd: de beheertypen natuur. Om de natuurkwaliteit van een beheertype in een gebied te kunnen beoordelen zijn kwaliteitsmaatlatten nodig. Door de partijen binnen het SNL (Subsidiestelsel Natuur- en landschapsbeheer) is afgesproken de kwaliteit uit te drukken in drie klassen: goed (groen), matig (oranje) en slecht (rood). De kwaliteitsaspecten die worden meegenomen zijn voor de natuurbeheertypen: 1. Structuurkenmerken van het terrein. 2. Flora en fauna. 3. Milieu- en watercondities. 4. Ruimtelijke samenhang met beheertypen in andere natuurgebieden of verwante beheertypen. Ook voor de aquatische beheertypen zijn deze vier factoren uitgewerkt. Bij het kwaliteitsaspect flora en fauna is gekozen voor 3 soortgroepen: planten, vissen en libellen. Hiermee wordt zo goed mogelijk aangesloten bij de terrestrische beheertypen en de monitoring zoals deze plaatsvindt door de terreinbeheerders (o.a. NEM meetnet meetnet). Voor de aquatische beheertypen wordt de score op de maatlatten bepaald door het aantal kenmerkende soorten planten, libellen en vissen (Nijboer & Verdonschot, 2011). Abundanties zijn geen onderdeel van de maatlatten (wel moet een soort om mee te tellen verspreid voorkomen) en het gaat dus alleen om de aanwezigheid van (deels zeldzame) specifieke soorten. Voor de meeste watertypen waar de overige wateren onder vallen is ook een aquatisch beheertype beschikbaar (tabel 3.5). Het gaat wel om een zeer hoog aggregatieniveau. Zo vallen alle beken en bronnen onder één beheertype, terwijl dit in de KRW circa vijftien typen zijn (alle R-typen behalve de grote rivieren). Dit is ondervangen door van alle onderliggende typen kenmerkende soorten in de lijst op te nemen. Zwak gebufferde en zure wateren zoals de vennen zijn uitgewerkt tezamen met de terrestrische typen. In dergelijke typen kijkt men naar planten, libellen en amfibieën. Deze typen zijn in tabel 3.5 dikgedrukt. De vorm van het water speelt in de beheertypen geen rol. Lijnvormige wateren vormen geen aparte typen. Lijnvormige typen zoals zwak gebufferde en zeer zwak brakke sloten en kanalen vallen onder zwak gebufferd ven, zoete plas of brak water. Het voordeel van de aquatische beheertypensystematiek is de relatief eenvoudige monitoring die hiervoor nodig is. De kosten zijn daardoor beperkt. Vooral het monitoren van volwassen libellen (gebeurt vaak door vrijwilligers) in plaats van de volledige macrofauna kan een forse besparing opleveren. Het nadeel is dat deze wijze van monitoring minder nauwkeurig is. De libellen zijn zodanig gekozen dat het soorten betreft die kritisch zijn en alleen voorkomen bij een voldoende goede waterkwaliteit en inrichting. Het is eventueel mogelijk om de maatlatten van de aquatische beheertypen aan te passen naar een maatlat in vijf klassen, zodat deze beter aansluit op de KRW. Deze maatlat moet dan nog wel gevalideerd worden. Concepteindversie mei 2013

24 Tabel 3.5: Watertypen (uit KRW-typologie) die als overig water te beschouwen zijn en de koppeling met de Aquatische beheertypen (kranswierwater is niet bij ieder type apart weergegeven, dit type is van toepassing zodra kranswieren in een water dominant aanwezig zijn) KRW-typen Omschrijving Aquatische Beheertypen R1 Droogvallende bron N03.01 Beek en bron R2 Permanente bron N03.01 Beek en bron R3 Droogvallende langzaam stromende bovenloop op zand N03.01 Beek en bron R4 Permanent langzaam stromende bovenloop op zand N03.01 Beek en bron R9 Langzaam stromende bovenloop op kalkhoudende bodem N03.01 Beek en bron R11 Langzaam stromende bovenloop op veenbodem N03.01 Beek en bron R13 Snelstromende bovenloop op zand N03.01 Beek en bron R17 Snelstromende bovenloop op kalkhoudende bodem N03.01 Beek en bron M1a Zoete sloten (gebufferd) N04.02 Zoete plas M1b Niet-zoete sloten (gebufferd) N04.03 Brak water (geen libellen) M2 Zwak gebufferde sloten N06.05 Zwakgebufferd ven en N04.02 Zoete plas M3 Gebufferde (regionale) kanalen N04.02 Zoete plas M4 Zwak gebufferde (regionale) kanalen N06.05 Zwakgebufferd ven en N04.02 Zoete plas M5 Ondiep lijnvormig water, open verbinding met rivier/geïnundeerd N02.01 Rivier M8 Gebufferde laagveensloten N04.02 Zoete plas M9 Zwak gebufferde hoogveen sloten N06.05 Zwakgebufferd ven en N06.06 Zuur ven of hoogveenven M10 Laagveen vaarten en kanalen N04.02 Zoete plas M11 Kleine ondiepe gebufferde plassen N04.02 Zoete plas en N04.01 Kranswierwater M12 Kleine ondiepe zwak gebufferde plassen (vennen) N06.05 Zwakgebufferd ven M13 Kleine ondiepe zure plassen (vennen) N06.06 Zuur ven of hoogveenven M16 Diepe gebufferde meren N04.02 Zoete plas en N04.01 Kranswierwater M17 Diepe zwakgebufferde meren N06.05 Zwakgebufferd ven M18 Diepe zure meren N06.06 Zuur ven of hoogveenven M19 Diepe open verbinding met rivier N02.01 Rivier M22 Kleine ondiepe kalkrijke plassen N04.02 Zoete plas en N04.01 Kranswierwater M24 Diepe kalkrijke meren N04.02 Zoete plas en N04.01 Kranswierwater M25 Ondiepe laagveenplassen N04.02 Zoete plas en N04.01 Kranswierwater M26 Ondiepe zwak gebufferde hoogveenplassen/vennen N06.05 Zwakgebufferd ven en N06.06 Zuur ven of hoogveenven M28 Diepe laagveenmeren N04.02 Zoete plas en N04.01 Kranswierwater M30 Zwak brakke wateren N04.03 Brak water (geen libellen) en N04.01 Kranswierwater M31 Kleine brakke tot zoute wateren N04.03 Brak water (geen libellen) 17 mei Concepteindversie

25 3.6 Voorstel te gebruiken watertypen, maatlatten en kwaliteitselementen Zoals uit voorgaande paragrafen duidelijk is geworden, zijn verschillende doelenkaders beschikbaar voor alle watertypen die als overig water kunnen worden bestempeld. Wanneer we de uitgangspunten uit hoofdstuk 2 hanteren dan komt duidelijk naar voren dat de bestaande officiële en concept KRW-maatlatten het meest geschikt zijn om als toetsingskader te dienen voor de niet-waterlichamen. Deze maatlatten beslaan in tegenstelling tot de andere doelenkaders alle relevante watertypen en biologische kwaliteitselementen. Daarnaast sluiten ze uiteraard goed aan op de KRW definities en op de aanpak bij de waterlichamen. De watertypen waartoe de overige wateren kunnen behoren, vallen voor een klein deel onder watertypen van de natuurlijke waterlichamen (Van der Molen et al., 2012). Het gaat dan om watertypen die op de grens liggen van wat als een waterlichaam benoemd moet worden (langzaam stromende bovenlopen op zand) of zeer breed gedefinieerde typen (met name de brakke typen; tabel 3.6). Wateren van deze typen vallen dus voor een deel onder de waterlichamen, maar voor een aanzienlijk deel betreft het geen waterlichaam. De landelijke natuurlijke maatlatten voor deze typen zijn ook bruikbaar voor deze wateren. Daarnaast kan voor sloten en (kleine) kanalen die niet als waterlichaam aangemerkt zijn, gebruik worden gemaakt van de landelijke maatlatten voor deze typen (Evers et al., 2012; tabel 3.6). Voor de kleinere natuurlijke (en sterk veranderde) wateren zijn tot slot voor dit project de oude conceptmaatlatten aangepast en gevalideerd (Van der Molen et al., 2013; tabel 3.6). Alleen voor M19 (Diepe wateren, open verbinding met rivier) is geen maatlat beschikbaar, maar dit type komt alleen voor als Rijkswater in combinatie met een waterlichaam (grote rivier) en is voor dit project niet relevant. Tabel 3.6: Watertypen (uit KRW-typologie) die als overig water zijn te beschouwen. Natuurlijk: de landelijke maatlatten voor de natuurlijke waterlichamen (Van der Molen et al., 2012). Kunstmatig: de landelijke maatlatten voor sloten en kanalen (Evers et al., 2012). Overig: de voor dit project aangepaste maatlatten voor de natuurlijke watertypen die niet als waterlichaam kunnen gelden (dus niet opgenomen in de maatlatmappen) en per definitie altijd tot de overige wateren gelden (Van der Molen et al., 2013). R-typen M-typen Natuurlijk (N) Kunstmatig (K) Overig (O) Geen R4, R13 en R17 R1, R2, R3, R9 en R11 M12, M30 en M1a, M1b, M2, M3, M5, M11, M13, M16, M17, M18, M31 M4, M8, M9 en M10 M22, M24, M25, M26, en M28 M19 Met de watertypen uit tabel 1 zijn vrijwel alle voorkomende regionale overige wateren gedekt. In de achtergrondrapportage staat uitgebreid beschreven aan welke criteria de te gebruiken maatlatten en kwaliteitselementen van deze watertypen moeten voldoen. Voor een specifiek water kan een waterbeheerder via onderstaand stroomschema bepalen welke maatlatten en biologische kwaliteitselementen gebruikt moeten worden. Concepteindversie mei 2013

26 Bepaal om welk water het gaat. Bepaal het watertype en in welke categorie (Natuurlijke, Kunstmatige of Overige wateren) deze valt (tabel 3.6) N K O Maatlatten uit Van der Molen et al., 2012 Maatlatten uit Evers et al., 2012 Maatlatten uit Van der Molen et al., 2013 Bekijk afhankelijk van het watertype en de bijbehorende maatlatten voor welke biologische kwaliteitselementen een maatlat beschikbaar is: fytoplankton (niet in stromende wateren), overige waterflora (in stromende wateren met fytobenthos), macrofauna en vissen (niet in sommige watertypen) (zie ook tabel 3.2 in achtergronddocument). Bepaal welke van deze biologische kwaliteitselementen in de bestaande monitoring al worden meegenomen bij dit water. Bepaal of met deze biologische kwaliteitselementen een goede inschatting is te geven van de biologische kwaliteit in relatie tot de relevante menselijke drukken op het betreffende water (zie tabel 2 en begeleidende tekst). Ja Bepaal of dit nog steeds mogelijk is wanneer één of meerdere biologische kwaliteitselementen worden weggelaten in volgorde van afnemende kosten: vis, macrofauna, macrofyten, fytobenthos/fytoplankton. Nee Bepaal welk(e) biologisch kwaliteitselement(en) moet(en) worden toegevoegd om wel een goede inschatting te kunnen geven in volgorde van toenemende kosten: fytoplankton/fytobenthos, macrofyten, macrofauna en vis. Bij zeer lage ambities ( geen overlast of dood water ) kan overwogen worden om alleen naar een enkele deelmaatlat (bijv chlorofyl in M-typen) of zelfs alleen naar de algemeen fysisch chemische parameters te kijken, evt aangevuld met geur of vissterfte. Zie hfdst 4. Ga voor deze biologische kwaliteitselementen, aangevuld met de voor dat type relevante algemeen fysisch chemische kwaliteitselementen een doel afleiden op de maatlatten. Gebruik hierbij de handleiding in stroomschema 2. Stroomschema 1: Afleiding voor te gebruiken maatlatten en kwaliteitselementen. 17 mei Concepteindversie

27 Aanbevolen biologische kwaliteitselementen In tabel 3.7 zijn de kwaliteitselementen van de KRW-maatlatten weergegeven die meestal het best bruikbaar zijn bij het afleiden en toetsen van doelstellingen. Deze kwaliteitselementen a) dekken gezamenlijk alle menselijke drukken, b) worden over het algemeen van oudsher al gemeten binnen dit watertype ten behoeve van de EBEOsystemen en c) overlappen met de informatiebehoefte voor andere beoordelingssystemen. De waterbeheerder is uiteraard vrij om gemotiveerd af te wijken van de aanbevolen kwaliteitselementen wanneer bijvoorbeeld door lokale omstandigheden een ander kwaliteitselement beter geschikt is. Voor de meeste kwaliteitselementen is een maatlat beschikbaar. Dit geldt niet voor vis in de droogvallende of zure wateren waar een stabiele visstand niet mogelijk is. Voor fytobenthos is alleen in de stromende wateren en vennen een maatlat beschikbaar. Het kwaliteitselement fytoplankton kan in de toekomst bij sommige typen eventueel aangevuld worden met een nog te ontwikkelen maatlat voor sieralgen. Tabel 3.7: Watertypen (uit KRW-typologie) waartoe overige water (niet-waterlichamen) kunnen behoren en de voorgestelde maatlat en kwaliteitselementen, waarbij is aangeven of er aanvullend aanpassingen of validatie is uitgevoerd in het kader van onderhavig project. Cluster Watertypen (uit KRW-typologie) Voorstel te gebruiken biologisch kwaliteitselementen Bronnen R1 en R2 Macrofyten en macrofauna. Stromende wateren: beken R3, R4, R9, R11, R13 en R17 Fytobenthos en macrofauna, eventueel aangevuld met vis in beken met specifieke visfuncties (connectiviteit en paaigebieden). In R3 alleen macrofauna (droogval). Sloten M1a, M1b, M2, M8 en M9 Macrofyten, vis in geval van functie als paai- en opgroeigebied. Kanalen M3, M4 en M10 Fytoplankton en macrofyten, vis in geval van ontoereikende kwaliteit of i.v.m. functie als migratieroute. Gebufferde plassen M11, M16, M22, M24, M25 Fytoplankton en macrofyten, vis in geval van ontoereikende kwaliteit. In de M11 wateren met een goed ontwikkelde vegetatie is macrofauna ook goed bruikbaar. Vennen M12, M13, M17, M18 en M26 Macrofyten en macrofauna. Fytobenthos ook goed bruikbaar en eventueel een maatlat voor sieralgen ontwikkelen in de toekomst. Brakke wateren M30 en M31 Fytoplankton, macrofyten en macrofauna. Vis in geval van bijzondere soorten of i.v.m. functie als migratieroute Per cluster van watertypen zijn onderstaand de overwegingen voor de te gebruiken biologische kwaliteitselementen uit tabel 3.7 nader toegelicht. Bronnen (R1 en R2) De huidige typologische indeling in permanente en droogvallende bronnen dekt niet de ecologische verschillen tussen de bronnen in Nederland. Een nadere onderverdeling in kalkrijke en kalkarme bronnen of op basis van grootte van het debiet valt te overwegen. In hoofdstuk 4 wordt hier invulling aan gegeven. Voor de huidige KRW-typen bronnen zijn alleen KRW-maatlatten beschikbaar voor macrofyten en macrofauna. Er is weinig uniformiteit in biologische groepen die waterbeheerders moment in bronnen monitoren. Dit komt mede omdat er geen EBEO- Concepteindversie mei 2013

28 systeem voor bronnen is waardoor waterschappen geen (landelijke) monitoringsrichtlijnen hadden voor deze watertypen. Fytoplankton en vis liggen uiteraard niet voor de hand. De inschatting is dat met macrofyten en macrofauna alle relevante menselijke drukken gedekt zijn en dat ze deels aanvullend op elkaar zijn en daarom het beste beide meegenomen kunnen worden bij de doelafleiding. In sterk beschaduwde bronnen is alleen macrofauna geschikt. Stromende wateren (R3, R4, R9, R11, R13 en R17) Typologisch is geen verdere differentiatie noodzakelijk bij de stromende wateren. Voor stromende wateren zijn KRW-maatlatten beschikbaar voor alle kwaliteitselementen behalve voor fytoplankton. Voor sommige (droogvallende) watertypen is een vismaatlat niet relevant en dus niet afgeleid. Voor al deze typen is vanuit de EBEO-systemen de traditie om alleen naar macrofauna te kijken. Met macrofauna worden de meeste relevante menselijke drukken ook al gedekt, alleen eutrofiëring slechts indirect. Het aanvullend meenemen van macrofyten ligt niet voor de hand omdat die zeker in de kleine beschaduwde wateren maar beperkt voor kunnen komen. Aanvulling met de maatlat voor fytobenthos heeft wel toegevoegde waarde door de sterke directe sturing van deze maatlat door nutriënten (vooral door fosfaat, zie Evers & Herpen, 2010). In de beken waar een visfunctie voor is vastgesteld of connectiviteit een probleem is, kan aanvullend de vismaatlat worden gebruikt. Of er ook echt een doel voor vis moet komen, is echter maar de vraag (zie kader). Als het om effecten van maatregelen gaat, dan kan het beter met projectmonitoring worden opgepakt. Voor specifieke natuurdoelen (voorkomen bepaalde soorten) is uitgebreide (KRW)monitoring wellicht ook overdreven omdat het dan specifiek om enkele soorten gaat en niet complete gemeenschappen. Sloten (M1a, M1b, M2, M8 en M9) Typologische onderverdeling is niet nodig gebleken bij de zeer smalle sloten (<3m breed). Daar is de meeste potentie te verwachten en dit kan wel aanleiding zijn om een hoger doel na te streven. De slotentypologie van Alterra biedt handvatten om te controleren of de soortenlijst compleet genoeg is voor deze kleine sloten (macrofyten en macrofauna). Voor sloten zijn gevalideerde KRW-maatlatten beschikbaar voor macrofyten, macrofauna en in de meeste sloottypen ook vissen, terwijl vanuit het EBEOsysteem er een traditie is om alle kwaliteitselementen te meten, behalve vissen. Voor zowel macrofyten als macrofauna zijn daardoor voldoende gegevens beschikbaar. De menselijke drukken voor eutrofiëring, inrichting, onderhoud en kwantiteit/peilbeheer worden goed weergegeven door macrofyten. Omdat macrofyten ook relatief goedkoop is om te monitoren, ligt het gebruik van dit kwaliteitselement voor de doelafleiding het meest voor de hand. In specifieke gevallen is macrofauna een belangrijke aanvulling. Vooral bij toxicologische belasting door bijvoorbeeld insecticiden. Het landgebruik rond een specifiek water kan wellicht al voldoende informatie geven of macrofauna moet worden toegevoegd. Een nieuwe maatlat voor fytobenthos in sloten zou ook een goede indicator voor eutrofiëring moeten zijn (Arcadis, Royal Haskoning & Deltares, 2010). Met macrofyten is het ecologische effect van eutrofiëring echter al voldoende te beoordelen en daarmee is een aanvullende maatlat voor fytobenthos niet noodzakelijk. 17 mei Concepteindversie

29 Kader: overwegingen om vis te gebruiken bij de doelafleiding Het gebruik van vis bij de afleiding van doelstellingen heeft voor- en nadelen. Uit oogpunt van communicatie heeft vis als kwaliteitselement meerwaarde door zijn aaibaarheid en zichtbaarheid en daarmee betrokkenheid van burgers en bestuurders. Het monitoren van vis brengt ook ethische problemen met zich mee door (zichtbare) vissterfte enonbegrip bij hengelsportverenigingen. Inhoudelijk zijn er ook voor- en nadelen. Het schaalniveau van de wateren is klein terwijl vis juist een goede indicator is voor de kwaliteit op een groter schaalniveau en de visstand zal van nature een grillig verloop hebben in kleine wateren (gevoelig voor droogte, verzuring en andere calamiteiten). Aan de andere kant is vis een goede indicator voor de mate van connectiviteit. Vooral ook met het oog op verbinding van grotere en kleine wateren (leefgebied in grotere wateren en paai- en opgroeigebied in kleinere wateren). Vis kan daarnaast ook in kleine wateren een belangrijk effect hebben op de ecologische toestand, met name als de wateren diep (en troebel) genoeg zijn voor brasem en karper. Daarnaast is vooral rond stedelijk gebied de uitzetting van vis een belangrijke factor die de visstand bepaalt en is daarmee een indicator voor de ecologische kwaliteit ook een menselijke druk op zich. Tot slot is de monitoring van vis relatief kostbaar. Per water of cluster van wateren zal men moeten afwegen of het meenemen van vis bij de doelafleiding meerwaarde heeft. Stroomgebiedsbenadering/systeembenadering Vis is het beste biologische kwaliteitselementen om inzicht te krijgen in de kwaliteit van een volledig stroomgebied. Voor een goede visstand moet de waterkwaliteit goed zijn, mogen er geen barrières aanwezig zijn en moeten de benodigde paai- en opgroeiplaatsen voor de diverse soorten aanwezig zijn. De hokjesgeest van de KRW als gevolg van de indeling in waterlichamen staat een goede beoordeling op het niveau van een stroomgebied/watersysteem in de weg. Dat is ook niet op te lossen door het vaststellen van doelen in kleine wateren voor bijvoorbeeld het kwaliteitselement vis. Wel zou men bij het vaststellen van (KRW-)maatregelen ook naar de kleine wateren moeten kijken om de ecologische toestand daar én in de waterlichamen te verbeteren. Bijvoorbeeld door het geschikt maken van enkele bovenlopen in een stroomgebied als paaiplaats voor bijzondere vissoorten als de zalm of kwabaal, waardoor deze in het hele stroomgebied weer een kans maakt (als andere knelpunten ook zijn opgelost). De investering die nu sterk geconcentreerd zijn op de waterlichamen zouden dus wellicht efficiënter kunnen zijn als ze deel worden benut in de kleinere wateren met een duidelijke watersysteemvisie. Feitelijk schrijft de KRW met het uitgangspunt van stroomgebiedsbeheer dit ook min of meer voor. Vis is bruikbaar voor het bepalen van de mate van connectiviteit, vooral met het oog op paai- en opgroeifunctie van kleinere wateren. Om hiervoor dan ook doelen op het niveau van specifieke kleine wateren af te leiden, is niet aan te bevelen (zie kader: overwegingen om vis te gebruiken bij de doelafleiding). Kanalen (M3, M4 en M10) Voor de kanalen is geen typologische aanpassing noodzakelijk en er zijn reeds gevalideerde KRW-maatlatten beschikbaar voor alle kwaliteitselementen, behalve voor fytobenthos. Vanuit de EBEO-systemen is er al een traditie om alle kwaliteitselementen te meten, behalve vissen. Hierdoor zijn er voor fytoplankton, macrofyten en macrofauna veel gegevens beschikbaar. Concepteindversie mei 2013

30 Evenals bij sloten is het kwaliteitselement macrofyten het meest geschikt om te gebruiken bij de doelafleiding met in specifieke gevallen macrofauna als belangrijke aanvulling (bijvoorbeeld bij toxicologische belasting vanuit bijvoorbeeld insecticiden). Fytoplankton is ook een goede indicator voor eutrofiëring. Met macrofyten is het ecologische effect van eutrofiëring echter al voldoende te beoordelen en daarmee is een aanvullende doelstelling voor fytoplankton niet strikt noodzakelijk. Vis is bruikbaar voor het bepalen van de mate van connectiviteit, vooral met het oog op paai- en opgroeifunctie van kleinere wateren. Vis is ook een goede indicator voor productiviteit en (oever)inrichting. Vis is vooral goed bruikbaar als het water niet voldoet. Met macrofyten kom je daar het beste achter en met visstandmonitoring is dan te achterhalen in hoeverre de visstand hierbij een rol speelt. Om hiervoor dan ook doelen op het niveau van specifieke kleine wateren af te leiden, is niet aan te bevelen (zie kader: overwegingen om vis te gebruiken bij de doelafleiding). Lijnvormige wateren in stedelijk gebied Lijnvormige wateren (kanalen én sloten) in stedelijk gebied zijn ook het best te beoordelen met macrofyten (ook vanuit beleving). De fytoplanktonmaatlat kan bij wateren met een slechtere toestand inzicht geven in problemen met blauwalgen. Een aanvullende maatlat voor libellen of eventueel amfibieën zou in dit kader ook meerwaarde hebben. De aquatische beheertypen kunnen hiervoor als basis dienen. Gebufferde plassen (M11, M16, M22, M24, M25) Voor de gebufferde plassen is geen nadere typologische onderverdeling noodzakelijk, hoewel M11 wel breed voorkomt. Voor deze typen zijn KRW-maatlatten beschikbaar voor alle biologische kwaliteitselementen behalve fytobenthos. Behalve macrofauna zijn al deze groepen ook een onderdeel van de relevante EBEO-systeem. Vooral voor fytoplankton en macrofyten zijn er daardoor veel gegevens beschikbaar. Met fytoplankton en macrofyten zijn alle menselijke drukken goed gedekt. De relatief dure kwaliteitselementen macrofauna en vissen hebben weinig meerwaarde in de meeste gevallen. Indien door omstandigheden (bijv. beschaduwing) macrofyten vrijwel ontbreken, kan alsnog naar macrofauna worden gekeken. Wanneer er toxicologische belastingen zijn in de vorm van bijvoorbeeld insecticiden is macrofauna wel een belangrijke aanvullende groep. In M11 wateren met een goed ontwikkelde vegetatie is macrofauna ook goed bruikbaar in plaats van macrofyten. Voor fytoplankton is chlorofyl de belangrijkste deelmaatlat. Bloeien heeft als deelmaatlat weinig meerwaarde, behalve wellicht in gebufferde plassen in stedelijk gebied (beleving, gezondheid). Vis kan in specifieke gevallen een goede parameter zijn om te achterhalen of de visstand een rol speelt bij eventuele slechte kwaliteit en vanuit draagvlak (sportvisserij, communicatie, beleving). Om hiervoor dan ook doelen op het niveau van specifieke kleine wateren af te leiden, is niet aan te bevelen (zie kader: overwegingen om vis te gebruiken bij de doelafleiding). 17 mei Concepteindversie

31 Vennen (M12, M13, M17, M18 en M26) De typologie van de zwak gebufferde en zure wateren (vennen) moet verder gedifferentieerd worden. Dit geldt vooral voor M12 en M13 en in fase 2 wordt hier invulling aan gegeven. In de vennen zijn KRW-maatlatten beschikbaar voor macrofyten en macrofauna. Zowel macrofyten als macrofauna worden van oudsher gemeten in vennen, maar niet overal zeer intensief, omdat het geïsoleerde wateren betreft die vaak in natuurgebieden liggen en geen onderdeel van het overige watersysteem vormen. Macrofyten zijn de beste groep om in eerste instantie te gebruiken, gezien de relatie met de meeste drukken (droogval, verzuring, eutrofiëring) en de relatief lage monitoringskosten. Als er door omstandigheden weinig macrofyten aanwezig zijn (beschaduwing, weinig koolstof) dan kan macrofauna aanvullend worden gebruikt. Beide maatlatten moeten nog wel worden gevalideerd en aangepast (door de benodigde nadere differentiatie naar subtypen, aanpassingen in macrofytenmaatlat en gewenste hoogte voorbeelddoelen). Kader: De mogelijkheden en meerwaarde van sieralgen bij de doelafleiding In kleinere geïsoleerde plassen (gebufferd of zuur) die niet sterk geëutrofieerd zijn, levert de toepassing van de fytoplanktondeelmaatlat bloeien vaak geen EKR-score op omdat er geen bloeien voorkomen. Dit komt omdat de primaire productie hier is verschoven naar de compartimenten watervegetatie+aangroeisel en de bodem, maar ook wel omdat hier meer bijzondere soorten aangetroffen kunnen worden die niet in de deelmaatlat zijn opgenomen en waarvan men evenmin de ecologie goed kent. Daarnaast is de kans groot dat men in dit soort systemen in sommige perioden veel picoplankton aantreft dat door de een wel wordt geteld (en meegenomen in de bloei Kleine Chlorococcales) en door de ander niet. Dergelijke situaties komen veel voor in de kleinere overige wateren en zeker bij de vennen. Sieralgen komen in dergelijke wateren wel voor en hebben een relatie met meer drukken dan alleen nutriënten, namelijk ook alkaliniteit, hydrologie, dynamiek in bepaalde fysisch-chemische parameters (chloride, alkaliniteit) en vertroebeling. Toepassing van een maatlat voor sieralgen is in dergelijk wateren daarom te overwegen, zeker bij de vennen. Voor de stilstaande wateren, behalve de brakke, is een fytoplanktondeelmaatlat voor sieralgen beschikbaar. Dit is een andere, eenvoudiger maatlat dan de oorspronkelijk gepubliceerde maatlat in het Concept Referenties en maatlatten voor de natuurlijke typen, maar heeft op dit moment geen status binnen de KRW. Deze maatlat is doorontwikkeld in het kader van het OBN-project laagveenwateren op een eenvoudig beoordelingssysteem op basis van soortenrijkdom van Peter Coesel (2007, tegelijk met zijn flora Desmids of the lowlands gepubliceerd). In dit systeem onderscheidt Coesel vier watertypen/gemeenschapstypen. Twee daarvan zijn echter niet fundamenteel te onderscheiden op de parameters die zijn gebruikt om de KRW-typen te definiëren (alkaliniteit, chloride, stroming). Op grond van een bepaling van de soortspecifieke optima, o.a. wat betreft alkaliniteit, zijn er door Ronald Bijkerk daarom deze twee samengevoegd. Daarmee zijn er drie hoofdtypen van stilstaande wateren: oligotroof, mesotroof en eutroof, met voor elk een maatlat die als input alleen de soortenrijkdom vraagt. In feite is dit systeem al in aanleg vormgegeven door Beijerinck in 1927 en verder uitgewerkt door Coesel in 1975 en door Koeman en Bijkerk in Bij onderzoek naar relaties tussen EKR s zoals berekend met deze sieralgenmaatlat en een aantal stuurfactoren (o.a. totaal-p, totaal-n, NH4) komen significante correlaties voor met nutriënten. Concepteindversie mei 2013

32 Fytoplankton in de vorm van sieralgen zou eventueel een aanvullend kwaliteitselement kunnen zijn voor met name nutriënten en verzuring. Vooral in de zwak gebufferde vennen is dit een kansrijke aanvullende maatlat omdat hier veel onderzoek naar sieralgen is gedaan. Hier moet dan wel een nieuwe maatlat voor ontwikkeld worden of een bestaande index van toepassing worden verklaard (bijvoorbeeld natuurwaardebeoordeling volgens Coesel (1998)). Zie hiervoor ook het kader voor de mogelijkheden en meerwaarde van het gebruik van sieralgen bij de doelafleiding. Brakke wateren (M30 en M31) Voor de brakke wateren zijn gevalideerde KRW-maatlatten beschikbaar voor alle biologische kwaliteitselementen, behalve fytobenthos. Deze maatlatten worden ook toegepast op de waterlichamen. Voor fytoplankton, macrofauna en in mindere mate macrofyten zijn voldoende gegevens beschikbaar. Mede omdat deze kwaliteitselementen ook in EBEO zijn opgenomen voor de brakke wateren en dus al langer standaard worden gemeten. Met de biologische kwaliteitselementen macrofyten en macrofauna zijn alle relevante menselijke drukken gedekt. Macrofauna is de belangrijkste groep, al werkt de maatlat nog niet optimaal (zie hoofdstuk 4). In geïsoleerde wateren is aanvullend chlorofyl ook een goede indicator voor eutrofiëring. Fytobenthos is hier in potentie ook een goede indicator voor, maar daar is nog geen maatlat voor beschikbaar (Arcadis, Royal Haskoning & Deltares, 2010). De visstand in de grotere brakke wateren (waterlichamen) is lastig in een maatlat te verwerken door de grote diversiteit binnen deze watertypen (Arcadis, Royal Haskoning & Deltares, 2010). Bij de kleinere wateren is deze diversiteit eerder nog groter en komen ook meer extremen voor zoals droogval, indamping met hoge zoutconcentraties, etc. Daarnaast zijn veel van deze wateren geïsoleerd. Algemeen fysisch-chemische en hydromorfologische kwaliteitselementen Voor alle watertypen geldt dat aanvullend op de biologische kwaliteitselementen de relevante algemeen fysisch-chemische kwaliteitselementen meegenomen moeten worden. Dit zijn: temperatuur (maximum in 0 C); doorzicht (zomergemiddeld in meters), geldt alleen in de M-typen; zuurgraad (zomergemiddelde ph); zoutgehalte (zomergemiddeld chloride gehalte in mg/l); zuurstofhuishouding (zomergemiddeld zuurstofverzadigingspercentage); nutriënten (zomergemiddeld): - totaal fosfor (mg P/l); - totaal stikstof (mg N/l). Voor alle watertypen waren bij de start van het project reeds (concept)normen vastgesteld voor deze parameters en deze zijn in de meeste gevallen gehandhaafd of aangepast naar aanleiding van aanpassingen voor de waterlichamen. Dit geldt ook voor enkele watertype-afhankelijke parameters, die vallen onder de hydromorfologische kwaliteitselementen. Bij een enkel watertype en kwaliteitselement was geen goede waarde beschikbaar. Hiervoor is dan op basis van expert judgement de waarde van een sterk vergelijkbaar type gebruikt. 17 mei Concepteindversie

33 Kader: monitoringsrichtlijnen De monitoring (methode en frequentie) van de biologische en algemeen fysisch-chemische kwaliteitselementen komt in principe overeen met de Richtlijnen monitoring voor de waterlichamen. Onderbouwd kan men echter de frequentie verlagen of door clustering van vergelijkbare wateren het aantal meetpunten verkleinen. Voor de overige wateren kan met expert judgement een oordeel worden afgegeven indien monitoringsgegevens ontbreken maar wel goed is in te schatten welke kwaliteit het betreffende water ongeveer heeft. Aanpassing en validatie De bovenstaand beschreven maatlatten waren bij de start van het project deels al beschikbaar en gevalideerd. Binnen dit project zijn er aanvullend nog een aantal aanpassingen, verbeteringen en validatiewerkzaamheden uitgevoerd. In hoofdstuk 4 zijn deze aanpassingen beschreven en uitgewerkt. 3.7 Handleiding doelafleiding Voor de aanbevolen maatlatten is al een default klassenindeling met een grens voor de goede toestand afgeleid. Voor de watertypen die ook als waterlichaam voorkomen is dit de Goede Ecologische Toestand (GET, natuurlijke wateren) of het Goed Ecologisch Potentieel (GEP, sloten en kanalen). Deze (default)doelen zijn bestuurlijk vastgesteld. Dit geldt in concept ook voor de overige (kleinere) natuurlijke watertypen. Voor alle watertypen geldt dat het in de praktijk meestal gaat om sterk veranderde of kunstmatige wateren. Men mag bij dergelijke wateren een lager doel afleiden indien het GET, of het default GEP bij sloten en kanalen, niet haalbaar is. Voor de waterlichamen is dit aan relatief strenge regels gebonden waarbij ambitie (kosten) niet de belangrijkste factor is. Voor de overige wateren heeft de IPO/UvW werkgroep besloten minder strikte regels te hanteren. Dit is bekrachtigd door het BKO (Bestuurlijk Koepel Overleg, nu Stuurgroep Water) in het visiedocument zoals opgesteld eind Op de eerste plaats geldt er voor deze wateren geen resultaatsverplichting. Ambitie (kosten) mag wel een doorslaggevende rol spelen bij het bepalen van de hoogte van het doel. Men kan dus op basis van ambitie een eigen doel afleiden op de binnen dit project vastgestelde maatlatten. Daarbij is het niet noodzakelijk om alle kwaliteitselementen mee te nemen. De doelen zijn daarmee beter haalbaar en de monitoring blijft beperkt tot de noodzakelijke soortgroepen. Om de ambitie vorm te geven, zal op de eerste plaats naar de functie van het betreffende water moeten worden gekeken. Dit kan aanleiding geven tot aangepaste (eventueel ook hogere!) doelen dan de EKR van 0.6 die standaard (default) de grens tussen matig en goed weergeeft. Afleiding van een specifiek alternatief doel kan het best plaatsvinden door gebruik te maken van een combinatie van gegevens uit monitoring en expert judgement. Dit ligt in lijn met de aanbevelingen uit MEP/GEP voor sterk veranderde wateren (Pot [red], 2005). Voor de overige wateren is onderstaand stappenplan (stroomschema 2) opgesteld voor de afleiding van een water met een specifieke doelstelling. Uit praktijktoetsing is inmiddels gebleken dat een goede kennis van het watersysteem bij vrijwel alle stappen van belang is. Net zoals bij de waterlichamen is het de bedoeling dat de Concepteindversie mei 2013

34 waterbeheerders de technische invulling van de doelafleiding verzorgen. Het ambitieniveau en de haalbaarheid van maatregelen wordt vastgesteld in overleg met de andere gebruikers van het oppervlaktewater zoals provincies, gemeenten en belangenverenigingen. 1. Mogelijk is het wenselijk dat provincies/waterschappen een bestaand waterlichaam willen uitbreiden, aangrenzende wateren willen toevoegen, of overig water alsnog willen begrenzen als KRW-oppervlaktewaterlichaam. De keuze hiervan ligt bij de regio (provincies/waterschappen). Vooralsnog is het juridische toetsingskader voor KRW-waterlichamen het Beluit en Monitoring Kwaliteitseisen Water uit 2009 (BKMW). De ecologische getalswaarden zoals deze voortkomen door toepassing van de IPO/UvW methodiek worden beleidsmatig vastgelegd in het waterhuishoudingsplan (omgevingsvisie) van provincies. 2. Wanneer het geen waterlichaam is of kan worden, dan is het startpunt van de doelafleiding de begrenzing van het te beschouwen water en de bepaling van het bijbehorende watertype. Dit komt redelijk overeen met de aanpak bij de waterlichamen. Zie hiervoor ook Elbersen et al. (2002). 3. Vervolgens moet bepaald worden welke van de kwaliteitselementen het meest geschikt zijn om de doelstellingen voor een overig water af te leiden. Gebruik hiervoor het stroomschema uit hoofdstuk 3 en haak bij voorkeur aan op de aanbevelingen uit tabel Daarna wordt de huidige toestand van dit water bepaald met beschikbare gegevens uit monitoring en wordt de ambitie geformuleerd. Bij het formuleren van de ambitie moet ook eventuele afwenteling naar waterlichamen worden meegenomen. Afhankelijk van de ambitie zijn de volgende vervolgstappen mogelijk: a. De ambitie is laag en de waterbeheerder zal geen maatregelen treffen om de toestand van het betreffende water te verbeteren. In dit geval is het doel om te voorkomen dat er achteruitgang ten opzichte van de huidige toestand plaats kan vinden (zie 5 voor kwantificering van dit doel). Het gaat hierbij om geen achteruitgang in kwaliteitsklasse overeenkomend met de waterlichamen, dus niet op basis van exacte EKR. Provincie en waterschap kunnen onderling wel een vaste ondergrens of basiskwaliteit afspreken, waaraan alle wateren moeten voldoen. Bijvoorbeeld minimaal de onderkant van de klasse matig (EKR=0.4) of ontoereikend (EKR=0.2) op de maatlat voor natuurlijke wateren. b. De ambitie ligt hoger dan de huidige toestand. In dit geval moet de waterbeheerder maatregelen vaststellen om deze hogere ambitie ook te kunnen halen. Afhankelijk van de mogelijke maatregelen en de effecten hiervan kan het exacte doel worden afgeleid (zie 5 voor kwantificering van dit doel). Deze maatregelen kunnen al opgenomen zijn in bestaand beleid. c. De ambitie voor het water is hoog, terwijl de huidige toestand daar al boven zit. In dit geval is de huidige kwaliteitsklasse het doel om te voorkomen dat er achteruitgang plaats kan vinden en huidige hoge ecologische waarden verloren gaan (zie 5 voor kwantificering van dit doel). 5. Een data-analyse met verschillende wateren kan vervolgens een beter kwantitatief inzicht geven wat het doel zou kunnen zijn. Voor een deel zal hier ook expert 17 mei Concepteindversie

35 judgement noodzakelijk zijn. De exacte invulling is de verantwoordelijkheid van de waterbeheerder en die dient per doel en toestandsbepaling aan te geven waarop deze is gebaseerd (berekend met KRW-conforme data, volledig expert judgement of een combinatie met minder uitgebreide gegevens). Over het algemeen komt de aanpak overeen met de afleiding van doelen voor de waterlichamen. Tot slot kunnen afbeeldingen met streefbeelden meer inzicht geven hoe deze doelen er in de praktijk uit zien. Concepteindversie mei 2013

36 Is het wenselijk dat het beschouwde water door opschaling of uitbreiding aangewezen kan worden als KRW opp. waterlichaam? Nee Ja Doelafleiding volgens de KRW met al vastgestelde maatlatten. Begrens het water en ken het meest overeenkomende type toe (zie ook bijlage 1 in achtergronddocument). Clustering van vergelijkbare wateren beperkt de inspanning bij de doelafleiding en monitoring. Bepaal welke van de kwaliteitselementen het meest geschikt zijn om de doelstellingen op af te leiden (stroomschema 1 en tabel 2). Bepaal met monitoringsgegevens de huidige toestand op de default maatlatten voor deze kwaliteitselementen t.o.v. het default doel (eventueel op klasseniveau). Cluster hierbij de metingen naar representatieve locaties om de hoeveelheid benodigde metingen te beperken. Waterbeheerders meten meer dan dit. Met name vanuit soortenbescherming (doelsoorten, Natura2000) en systeemanalyses is monitoring van extra parameters noodzakelijk zonder dat deze een rol spelen bij de doelstelling die met deze handleiding worden afgeleid. Ambitie hoger dan de huidige toestand Ambitie lager of gelijk aan de huidige toestand Maatregelen definiëren en doel vaststellen met de effecten van deze maatregelen Huidige toestand overnemen als doelstelling ter voorkoming van achteruitgang Planperiode Een data-analyse met meerdere wateren kan vervolgens een beter kwantitatief inzicht geven waar een eventueel alternatief doel zou moeten liggen. Voor een deel zal hier ook expert judgement noodzakelijk zijn. Op de doelen rust geen resultaatsverplichting en de beheerder heeft de vrijheid om kosten/ambitie als belangrijke voorwaarden te betrekken bij het vaststellen van het doel. Het doel moet minimaal voldoen aan een (regionale) ondergrens. Afbeeldingen van streefbeelden die horen bij het ambitieniveau voor deze wateren kunnen goed visualiseren hoe het water er dan uitziet. Provincies en waterschappen moeten gezamenlijk afspreken hoe de doelen, toestanden, maatregelen en achterliggende argumentatie worden gerapporteerd. Bijvoorbeeld in factsheets zoals voor de KRW-waterlichamen. Stroomschema 2: Handleiding voor afleiding van doelen voor overige wateren. 17 mei Concepteindversie

37 Aandachtspunten bij de doelafleiding Een knelpunt bij het afleiden van doelen voor watertypen die niet bij de waterlichamen zijn meegenomen, is mogelijk dat er nog weinig instrumenten beschikbaar zijn voor deze watertypen. Zie ook de aanbevelingen in hoofdstuk 6 om deze hiaat te verkleinen. Een belangrijk verschil met de doelen voor de waterlichamen is zoals eerder vermeld, het ontbreken van resultaatsverplichting en de vrijheid om kosten/ambitie als belangrijke voorwaarden te betrekken bij het vaststellen van het doel (GEP). Daarnaast is het aantal kwaliteitselementen beperkt tot het strikt noodzakelijke wat nodig is om een goede inschatting van de kwaliteit te kunnen geven. Dit scheelt aanzienlijk in de kosten en maakt het afleiden en toetsen van de doelen minder arbeidsintensief. Bij een zeer lage ambitie is het tot slot te overwegen om enkel naar een specifieke deelmaatlat (bijvoorbeeld chlorofyl in M-typen) en/of de algemeen fysisch chemische kwaliteitselementen te kijken. Dit eventueel aangevuld met overlastparameters als geur, vissterfte, bacteriologische problemen en drijflagen. 3.8 Waarborging landelijk gebruik voorgesteld doelenkader De IPO/UvW-werkgroep hecht er veel belang aan dat de voorgestelde handleiding voor doelafleiding en bijbehorende maatlatten ook daadwerkelijk algemeen zal worden toegepast. De wens van uniformering en de uitwerking daarvan als oplossingsrichting in de vorm, van een pragmatische methodiek is geaccordeerd in het DWO (= Directeuren water Overleg) en BKO (voorloper huidige stuurgroep Water). Om de implementatie zo goed mogelijk te laten verlopen zijn de volgende acties uitgevoerd: De maatlatten zijn opgenomen in een STOWA-document conform de maatlatten voor de natuurlijke wateren en de maatlatten voor sloten en kanalen. Op 30 mei 2013 heeft een landelijke presentatie van het eindresultaat (handleiding en maatlatten) plaatsgevonden op een STOWA-dag. Alle documenten zijn opgenomen op de STOWA Themasite Ecologische beoordeling en KRW, inclusief een nieuwsbericht. Dit zorgt ervoor dat gebruikers gemakkelijk digitale versies van de bestanden kunnen downloaden. De maatlatten zijn ingebouwd in QBWat (later mogelijk onderdeel van de AQUOKIT van het Informatiehuis Water). Iedereen kan snel eigen monsters toetsen analoog aan de toetsingen voor de waterlichamen. Voor het vervolg is het volgende nog aan te bevelen: Afspraken maken tussen provincies en waterschappen over de wijze van rapportage van doelen, toestanden, maatregelen en achterliggende argumentatie. De factsheets zoals voor de KRW-waterlichamen kunnen hierbij als voorbeeld dienen. Het inbouwen van de typologie en maatlatten voor deze overige wateren in landelijke tools zoals de KRW-Verkenner, het Expertsysteem Ecologische Effecten (Evers & Schomaker, 2009) en het Volg&Stuursysteem. Dit geeft de waterbeheerder instrumenten in handen die bruikbaar zijn bij de doelafleiding. Concepteindversie mei 2013

38 4 UITWERKING EN VALIDATIE MAATLATTEN 4.1 Verantwoording van keuzes bij de uitwerking In fase 2 zijn werkzaamheden uitgevoerd aan de maatlatten om deze gebruiksklaar te maken voor de overige wateren. Dit wordt in de volgende paragrafen per cluster van watertypen en kwaliteitselement beschreven. Uit de expertsessie kwam duidelijk naar voren dat voor alle typen en vrijwel alle kwaliteitselementen een maatlat beschikbaar moet zijn. Dit maakt maatwerk per specifiek water mogelijk. Er zijn kwaliteitselementen te benoemen die per type het meest relevant zijn. Desondanks kunnen in voorkomende gevallen andere kwaliteitselementen nodig zijn. Gekozen is om de meest relevante kwaliteitselementen meer aandacht te geven bij de uitwerking en validatie. Deze zijn geselecteerd met de uitkomsten uit de bespreking met de werkgroep en de expertsessie (paragraaf 3.6 en bijlage 3). Tabel 4.1: Uitgevoerde acties in fase 2 met planning en verwijzing naar nummers uit bijlage 5. Typen Werkzaamheden Wanneer Nrs. (in 2012) Beken Valideren macrofauna maatlat R3 en R11 overeenkomend de Mei 4 andere beken (met anonieme expertoordelen macrofauna monsters) Beken Fytobenthosmaatlat waterlichamen koppelen aan R11 (R3 door Mei 5 droogval) Brakke wateren Differentiëren Kmax macrofaunamaatlat M30. Door workshop met Mei-juni 23 Anne Fortuin, Yvonne van Scheppingen, Gert van Ee en Reinier van Nispen + data-analyse met Limnodata Sloten Testen of huidige maatlat bruikbaar is voor smalle sloten (<3m Juni 7 breed). Zo niet, aanpassing voorstellen Gebufferde plassen Verwerken maatlataanpassingen macrofyten uit de waterlichamen en valideren maatlat i.s.m. Roelf Pot Juni-juli 14 Beken, Gebufferde plassen, Brakke wateren Stadswateren Alle, behalve bronnen en vennen Alle, behalve bronnen en vennen Vennen Bronnen Verwerken maatlataanpassingen macrofyten (niet gebufferde plassen) en vissen (niet brak) uit de waterlichamen waar geen verdere validatie nodig is. Juli 6, 15 en 24 Tekst opnemen in rapportage hoe om te gaan met beoordeling van September 28 stadswateren. Aandachtspunt in workshop in fase 3 Huidige algemeen fysisch chemische kwaliteitselementen van September toepassing verklaren met de bestaande normen als voorbeeldnormen. Inclusief verwerken recente aanpassingen in de nutriëntnormen van bovenlopen. Tekst opnemen in document voor onderbouwing van deze keuze. Huidige hydromorfologische kwaliteitselementen van toepassing September verklaren met de bestaande normen als voorbeeldnormen. Tekst opnemen in document voor onderbouwing van deze keuze. Projectvoorstel om typologie en maatlatten voor vennen aan te passen Oktober 18, 19, 20, 21 en 22 Projectvoorstel om typologie en maatlatten voor bronnen aan te Oktober 1, 2 en passen 3 17 mei Concepteindversie

39 Alle Stappenschema voor doelafleiding afronden met o.a. een workshop Oktober In bijlage 5 zijn alle werkzaamheden aan maatlatten opgenomen, zoals die waren benoemd in de expertsessie en werkgroepbesprekingen. Tijd en budget voor het project noopte tot bezinning op deze werkzaamheden. Vooral voor bronnen en vennen was veel werk en afstemming nodig omdat hier de typologie herzien moet worden en daarmee de hele maatlat voor alle kwaliteitselementen (bijlage 5). Hiervoor is aanvullend werk verricht. Daarnaast vragen de nieuwe ontwikkelingen voor sieralgen en fytobenthos veel inspanning. Om te voorkomen dat aan het einde van fase 2 enkel halve producten liggen, zijn de werkzaamheden in fase 2 geprioriteerd zoals opgenomen in tabel 4.1. In tabel 4.2 en 4.3 zijn onderdelen aangegeven, die geen actie behoefden en onderdelen die ergens anders opgepakt moeten worden. Gecombineerd met de werkzaamheden uit tabel 4.1 heeft dit geleid tot maatlatten voor beken, gebufferde plassen, sloten, kanalen en brakke wateren. Voor stadswateren is in fase 3 getest hoe deze meegenomen kunnen worden in de doelafleiding en toestandsbeoordeling (hoofdstuk 5). Voor bronnen en vennen is aanvullend werk verricht. Voor de algemeen fysisch-chemische en hydromorfologische kwaliteitselementen passen we de huidige parameters en maatlatten voor de betreffende typen toe. Tabel 4.2: Onderdelen waar geen actie voor nodig is Typen Kwaliteitselementen Nummers Sloten Vis 9 Kanalen Fytoplankton, macrofauna en vis 12 Gebufferde plassen Macrofauna 16 Brakke wateren Vis 25 Tabel 4.3: Werkzaamheden die benodigd zijn voor de waterlichamen en ook relevant zijn voor de overige water, maar nog niet zijn uitgevoerd. Deze vallen buiten de scope van dit project. Typen Werkzaamheden Waar en wanneer Nummers Sloten en kanalen Aanpassen macrofytenmaatlat door Bij aanpassingen maatlatten 8 en 11 aanpassingen in natuurlijke waterlichamen waterlichamen? Brakke wateren Valideren fytoplanktonmaatlat Bij intercalibratie? 26 Tot slot is het niet mogelijk om de tijdens de expertsessie geopperde nieuwe ontwikkelingen voor sieralgen en fytobenthos geheel binnen dit project uit te werken. Wel is het mogelijk om te verwijzen naar bestaande systemen (vooral bij sieralgen). Dergelijke nieuwe ontwikkelingen voor bronnen en vennen moeten in eerste instantie bij aanvullende projecten voor deze typen aan bod komen (tabel 4.4). Tabel 4.4: Nieuwe ontwikkelingen buiten dit project: Niet opnemen in de nieuwe maatlatmap. Opties: verwijzen naar bestaande andere systemen of aanbevelen voor verdere uitwerking in Typen Werkzaamheden Wie Nummers Sloten en kanalen Ontwikkeling nieuwe maatlat voor fytobenthos Herman van Dam 10 en 13 Gebufferde plassen Ontwikkelen nieuwe maatlat voor sieralgen op basis van bestaand systeem uit OBN Ronald Bijkerk 17 Concepteindversie mei 2013

40 Brakke wateren Ontwikkeling nieuwe maatlat voor macrowieren 27 Stadswateren Ontwikkeling nieuwe maatlat voor libellen, bijvoorbeeld op basis van EBEOstad of maatlat uit aquatische beheertypen Niels Evers 29 Oplevering maatlatdocument Na uitvoering van bovenstaande werkzaamheden worden alle aanpassingen verwerkt in het maatlatdocument. Uit de werkzaamheden zoals benoemd in tabel 2 komen de teksten ter aanpassing van de huidige map met maatlatten voor overige wateren. Daarmee is het echter nog geen map zoals voor de natuurlijke wateren en de sloten en kanalen. De laatste redactieslag inclusief opmaak naar een hardcopy map vindt plaats nadat alle maatlatten zijn aangepast. Dit moet in een aanvullend project worden opgepakt. Tabel 4.5: Oplevering maatlatmap voor de overige watertypen. Typen Werkzaamheden Wanneer Alle, behalve bronnen en vennen Opleveren afronden maatlatdocument met maatlatten overige typen. Hierin alle aanpassingen verwerken. Na afloop project 4.2 Bronnen (R1 en R2) Bezinning op de typologie De KRW-typologie onderscheidt twee typen, namelijk de droogvallende (R1) en permanente bron (R2). De typologie voor natuurdoeltypen (Verdonschot, 2000) kent 12 typen bronnen (fig. 4.1), waaronder eveneens droogvallende en permanente bronnen. De droogvallende bronnen zijn onder te verdelen in mineraalarme en matig mineraalrijke bronnen. De andere tien typen van Verdonschot (2000) zijn permanent watervoerend. De meeste hebben een pleksgewijze tot diffuse afvoer (helocreen). Daarnaast is er een type met geconcentreerde hoge afvoer vergelijkbaar met een waterval (rheocreen) en er zijn drie types die vallen in de categorie limnocrene en bronvijvers. Deze laatste worden gekenmerkt door een wisselende temperatuur. De bronvijvers zijn feitelijk op te vatten als verdronken bronnen als gevolg van afdamming en daarmee als beïnvloede wateren (evt. sterk veranderd). De permanente bronnen in de categorie helocrene worden onderscheiden in geïsoleerd of beekbegeleidend (met beïnvloeding bij inundatie). In het laatste geval worden ze ook wel dalbodembronnen genoemd. De tabel vat de indeling samen en geeft aan welke ecologische groepen zijn te verwachten in de verschillende typen. 17 mei Concepteindversie

41 Afbeelding 4.1: Typologie van bronnen in relatie tot natuurdoeltypen (Verdonschot, 2000). hoofdtype type mineralen-toestand presentie ecologische groepen rheocreen bronnen met geconcentreerde hoge afvoer stygobiont, hygropetrisch, koud-stenotherm, helocreen (of akrocreen) bronnen met pleksgewijze, matige afvoer bronnen met diffuse, lage afvoer beekbegeleidend (dalbodembron) droogvallend (bij R1 maximaal 10 weken aan eind zomer) limnocreen (incl. bronvijver) grote temperatuurwisseling kleine temperatuurwisseling mineraalarm mineraalrijk mineraalarm mineraalrijk mineraalarm mineraalrijk mineraalarm mineraalrijk mineraalarm mineraalrijk limnocrene geen waterplanten acidofiel, mossen, geen waterplanten, bronsoorten acidofiel, niet koud-stenotherm, waterplanten? bronsoorten, niet koud-stenotherm, acidofiel bronsoorten acidofiel, waterplanten? waterplanten? evt. waterplanten evt. waterplanten; evt. vissen Tabel 4.6: Indeling van bronnen volgens Verdonschot (2000) en presentie ecologische groepen. Concepteindversie mei 2013

42 Het uitwerken van maatlatten voor alle typen van Verdonschot (2000) is geen sinecure. Daarom is met experts bezien in hoeverre subtypen voor R1 of R2 wenselijk zijn. Als belangrijke milieufactoren voor bronnen zijn genoemd: constante temperatuur aanwezigheid hygropetrische milieus variatie in substraat, bodem, permanent natte tot vochtige plekken debiet waarvan met name de grootte (werkt door in variatie van substraat, enz.) en in tweede instantie de variatie in tijd. Voor de onderscheiding van bronmilieus is het leidmotief de zone waar uittreding van grondwater dominant is. Dit zal aan de orde zijn ter plaatse van bron, sprengkop of kwelplek en kan tot 50 a 100 m merkbaar zijn vanaf een bron. Een handicap is dat in één bronmilieu zowel permanent natte als droogvallende plekken aanwezig kunnen zijn. Dit maakt ook het onderscheid tussen R1 en R2 lastig, omdat het criterium droogval lastig is te bepalen. Het kan gradueel zijn. En de vraag is of altijd duidelijk is in hoeverre er sprake is van natuurlijke droogval. Het overleg met de experts heeft geleid tot de in tabel 4.7 aangegeven, nader te onderzoeken indeling. Temporaire bronnen komen minder voor en verdere onderverdeling met verschillen in maatlatten wordt niet dringende noodzakelijk geacht. Omdat dergelijke bronnen niet permanent actief zijn, kan dit aanleiding zijn om R1 milder te beoordelen in vergelijking met R2. De bronnen van Zuid-Limburg hebben duidelijk andere soorten dan die van Midden- Limburg, Veluwe en Twente en dit vormde aanleiding om uit te gaan van subtypen op het niveau van kalkrijkdom (aanbod mineralen). In het verlengde hiervan zijn zure bronnen waar veenmossen en soorten van heide en veen voorkomen ook te beschouwen als een apart subtype. Echter dit subtype is uiteindelijk niet gevalideerd, omdat hiervan nauwelijks gegevens beschikbaar zijn. R2 permanente bronnen R1 temporaire bronnen a) zuur, venig (o.a. Meijnweg) geen onderverdeling met maatlatten noodzakelijk. b) mineraal arm (M-Limburg, Veluwe, Twente) c) mineraal- en kalkrijk (Z-Limburg) Tabel 4.7: Mogelijke indeling van bronnen (R1, R2) in subtypen. Macrofauna Macrofauna is de meest geschikte kwaliteitselement in relatie tot veel pressures (exclusief belasting met nitraat en fosfaat) voor bronnen. Er waren twijfels over de soortenlijst en deze is daarom door experts nagelopen en waar nodig uitgebreid met karakteristieke soorten om subtypen te kunnen beoordelen. Daarnaast is ook nog een lijst gemaakt waarin alle soorten van bronnen (R1 + R2; ook wel totale soortenlijst genoemd) zijn vertegenwoordigd (deze lijst is als bijlage is opgenomen in het maatlatdocument). 17 mei Concepteindversie

43 Vervolgens is een validatie uitgevoerd aan de hand van expertoordelen voor een aantal anonieme monsters. Bij de droogvallende bronnen blijkt validatie met de specifieke soortenlijst een matig resultaat op te leveren en verbetert deze als de totale soortenlijst voor bronnen wordt toegepast (fig. 4.2.). expert-oordeel R² = 0, ,2 0,4 0,6 ekr 0,8 1 Afbeelding 4.2: Validatie macrofaunamaatlat R1 (droogvallende bronnen) o.b.v. 8 monsters en 4 experts (links aangepaste soortenlijst voor R1; rechts met totale soortenlijst voor R1+R2). De rechter voldoet beter. Kmmax is ongewijzigd gelaten (= 56). expert-oordeel R² = 0,7133 Bij de permanente bronnen (R2) leidt de validatie van de onderzochte subtypen (kalkrijk en niet-kalkrijk) met voor elk toepassing van specifieke soortenlijsten tot een prima resultaat (fig. 4.3 en 4.4). Het gebruiken van één totale lijst van bronsoorten geeft echter ook een goede fit. In beide gevallen treedt een verbetering op ten opzichte van de oude indicatorlijsten. Wel geeft een expertoordeel van 4 een te hoge EKR van ca. 0,8 (zou moeten zijn 0,6). Een expertoordeel van 3 voldoet dan al op de maatlat. Verhoging van de KM-max kan dit verhelpen (zie verderop) ,2 0,4 0,6 ekr 0, R² = 0, R² = 0,9606 expert-oordeel expert-oordeel ,2 0,4 0,6 ekr 0, ,2 0,4 0,6 ekr 0, R² = 0,9548 expert-oordeel ,2 0,4 0,6 ekr 0,8 1 Afbeelding 4.3: Validatie macrofaunamaatlat R2 (niet-kalkrijke bronnen) o.b.v. 10 monsters en 4 experts (linksboven oude soortenlijst; rechtsboven aangepaste soortenlijst en linksonder met totale soortenlijst). De aangepaste soortenlijst voldoet het best, maar de totale soortenlijst doet hier nauwelijks voor onder. KMmax is niet gewijzigd (=63). Concepteindversie mei 2013

44 expert-oordeel R² = 0,7209 expert-oordeel R² = 0,9008 expert-oordeel 0 0 0,2 0,4 0,6 ekr 0,8 1 5 R² = 0, ,2 0,4 0,6 ekr 0, ,2 0,4 0,6 ekr 0,8 1 Afbeelding 4.4: Validatie macrofaunamaatlat R2 (kalkrijke bronnen) o.b.v. 16 monsters en 4 experts (linksboven oude soortenlijst; rechtsboven aangepaste soortenlijst en linksonder met totale soortenlijst). De aangepaste soortenlijst voldoet het best, maar de totale soortenlijst doet hier nauwelijks voor onder. De kalkrijke en niet-kalkrijke bronnen zijn nog eens gezamenlijk getoetst met de totale lijst van bronsoorten. Dit geeft een goede fit, die nog iets verbetert wanneer de KMmax wordt verhoogd van 63 naar 80 (zie fig. 4.5 rechtsboven). Door het toepassen van een correctiefactor (-0,05) wordt het onderscheid goed en matig bij 0,6 verbeterd (fig. 4.5 onder). expert-oordeel R² = 0,8554 expert-oordeel R² = 0, ,2 0,4 0,6 ekr 0, ,2 0,4 0,6 ekr 0,8 1 5,00 4,00 3,00 2,00 1,00 0,00 0,00 0,20 0,40 0,60 0,80 1,00 17 mei Concepteindversie

45 Afbeelding 4.5: Validatie macrofaunamaatlat R2 (kalkrijke en niet-kalkrijke bronnen) o.b.v. 26 monsters en 4 experts uitgaande van totale soortenlijst, waarbij rechts de KMmax nog is verhoogd naar 80. In de onderste grafiek is de formule uitgebreid met een correctiefactor (-0,05). Het werken met de onderzochte subtypen bij bronnen is voor beoordeling van bronnen met macrofauna niet per sé noodzakelijk. Het kan ook goed door gebruik te maken van één totaallijst van bronsoorten voor zowel permanente als temporaire bronnen. Bij een veranderende typetoekenning betekent dit dat niet direct de EKR ingrijpend verandert. Dit maakt de maatlat robuuster en betrouwbaarder. De herziening van de indicatorlijsten levert een betrouwbaarder oordeel op voor bronnenmonsters. Dit kan dus als een wenselijke verbetering van de maatlat worden beschouwd. Daarnaast is de KMmax verhoogd naar 80 en is in de formule een correctiefactor van [-0,05] opgenomen. Wel heeft dit als consequentie dat een EKR van 1 niet meer kan worden bereikt; is nu maximaal 0,95. Dit vinden we echter minder bezwaarlijk, dan een onvoldoende afstemming tussen formule en deskundigenoordeel in het bereik rond 0,6. Wel is een voorwaarde te benoemen om met als bij andere wateren een maatlat van 0 tot 1 te hanteren: wanneer het resultaat van de berekening de 0 onderschrijdt, dan blijft het 0 en als de berekening leidt tot 0,95 dan wordt dat getransformeerd in 1. Macrofyten De soortenrijkdom aan macrofyten in bronnen is niet groot; mede vanwege de beperking door beschaduwing in bronbossen. Dit is aanleiding om in de soortenlijst a) helofyten zoals Carex pendula, Equisetum telmateia meer mee te nemen (zie ook Maas, 1959) en b) negatieve indicaties, d.w.z. storingssoorten te benoemen en op te nemen. De geraadpleegde experts zien geen noodzaak voor het onderscheid tussen de subtypen binnen R2. Een aantal soorten is weliswaar onderscheidend voor de subtypen, maar dat blijkt niet doorslaggevend. Voor de macrofyten is het duidelijk dat die soorten van zowel kalkrijk als mineralenarm in één maatlat kunnen. Als ze worden aangetroffen geven ze hun eigen bijdragen aan de score. Typische kalkrijke soorten worden in de kalkarme omstandigheden niet aangetroffen en die scoren dan dus daar ook niet. Het gaat overigens om een paar soorten die specifiek in kalkrijke bronnen voorkomen en dan goed scoren. In theorie zouden er verschillende maatlatgrenzen voor kalkarm en mineralenarm kunnen zijn, maar er is niet genoeg materiaal om dat te onderbouwen. Fytobenthos Fytobenthos is nu onderdeel in de huidige maatlatten waarbij de IPS- methodiek wordt toegepast. Door dr. H. van Dam is onderzocht hoe de IPS (Indice de Polluosensitivité Spécifique) uitpakt voor bronnen. Voor de permanente kalkarme bronnen, voornamelijk in Twente, maar ook in Noord- Limburg, wordt voorgesteld om voorlopig de maatlatten uit Van Dam (2012) over te nemen van snelstromende, kalkarme bovenlopen (R13). Het gaat hier om kleine stroompjes, waar de bemonsterde locaties van bron en bovenloop van de beek dicht bij elkaar liggen en waar de relevante ecologische sleutelfactoren niet of nauwelijks verschillen. Van deze bronnen zijn ook maar weinig analyses beschikbaar. waardoor de bestaande maatlat niet is gevalideerd voor de kalkarme bronnen. Voor de kalkrijke bronnen in Zuid-Limburg wordt qua aanpak aangesloten op de eerder gevolgde aanpak voor de kalkrijke beken en riviertjes (R17 en R18). Voor beschikbare Concepteindversie mei 2013

46 monsters wordt de IPS berekend, waarvan de waarden worden gecorreleerd met fysische en chemische gegevens. Hieruit worden pressoren gekozen. De minst beïnvloede toestand wordt als referentietoestand gekozen. De IPS is als maatstaf genomen omdat deze ook is gebruikt voor de kalkrijke beken en riviertjes. Na harmonisatie van de gegevens zijn IPS-waarden berekend voor de kalkrijke bronnen, die zijn gecorreleerd met de beschikbare fysische en chemische variabelen.. De IPS heeft zeer significante correlaties met diverse macro-ionen, fosfaat en iets minder met de zuurstofverzadiging. De sterkste correlaties zijn met de alkaliniteit (r = 0,41, p = 0,0004) en totaal-fosfaat (r = -0,39, p = 0,0005). De alkaliniteit is in beginsel een natuurlijke variabele, fosfaat zal in veel bronnen een antropogene oorsprong hebben en is daarom een pressor. Diatomeeën reageren beter op fosfaat dan op nitraat. Daarbij zij opgemerkt dat nitraat indirect fosfaatafgifte uit de bodem beïnvloeden via het denitrificatieproces. Daarnaast zijn er kiezelwieren met karakteristieken voor droogval. Voor de droogvallende bronnen zijn nog onvoldoende gegevens beschikbaar voor de constructie van maatlatten. Aanbevolen wordt om daarvoor gegevens te verzamelen. Voor de monitoring kan worden aangesloten op het Handboek Hydrobiologie. Vis In bronnen komt van nature geen vis voor en daarom is geen maatlat afgeleid. 4.3 Beken (R3, R4, R9, R11, R13 en R17) Fytobenthos Voor R4, R13 en R17 staat in de nieuwste versie van de maatlatten voor natuurlijke maatlatten (Van der Molen & Pot, 2007) een gevalideerde maatlat voor fytobenthos. Voor R3 is de bestaande fytobenthosmaatlat (IPS) afhankelijk van de periode van droogval minder geschikt door de droogval. Het is aan de beheerder of voor zijn/haar specifieke water met type R3 de fytobenthosmaatlat bruikbaar is. R9 komt niet of nauwelijks in Nederland voor waardoor maatlatten voor dit type overbodig zijn. Voor R11 (bovenlopen op veen) is nog geen fytobenthosmaatlat beschikbaar. Dit type lijkt het meest op R12 (midden/benedenloop op veen) en R4 (bovenloop op zand). Omdat R12 en R4 dezelfde maatlat voor fytobenthos bevatten, kan deze ook voor R11 gebruikt worden. De methodiek en klassengrenzen uit Van der Molen et al., (2012) moeten dus worden overgenomen in de maatlatten voor R11 in het document met de maatlatten voor de kleinere natuurlijke watertypen. R9 en R10 kunnen als type het beste geheel geschrapt worden uit dit document (komen niet voor in Nederland). Macrofyten In Pot (2012) staan maatlataanpassingen beschreven voor de natuurlijke waterlichamen, maar ook voor de kleinere natuurlijke typen. Hiervoor zijn ook de soortenlijsten aangepast. De aangepaste soortenlijsten zijn opgenomen in bijlage 6, de methodiek staat beschreven in Van der Molen et al., (2012). De constanten per watertype zijn nog niet gevalideerd voor de kleinere watertypen. Voorlopig hanteren we de huidige voorstellen in Pot (2012) voor de stromende wateren omdat is geconstateerd dat macrofyten niet het belangrijkste kwaliteitselement is voor de toestand bepaling van deze wateren. 17 mei Concepteindversie

47 Macrofauna De macrofaunamaatlat van R4, R13 en R17 is reeds gevalideerd voor de waterlichamen en opgenomen in de maatlatten voor natuurlijke wateren (Van der Molen en Pot, [red], 2007a). R9 (langzaam stromende bovenlopen op kalkhoudende bodem) komen niet of nauwelijks voor in Nederland en derhalve is het valideren van deze maatlat niet mogelijk en ook niet nodig. Zoals eerder aangegeven is het aan te bevelen om R9 en R10 geheel te verwijderen. De macrofaunamaatlatten van R3 en R11 waren nog niet gevalideerd en dat is binnen dit project opgepakt. Hiervoor is dezelfde methode gebruikt als de beektypen van de waterlichamen: met anonieme expertoordelen van macrofaunamonsters. Bij deze methode worden een x-aantal macrofaunamonsters zonder locatieaanduiding rondgestuurd naar experts. De monsters worden zo geselecteerd dat de hele kwaliteitsgradiënt van slecht tot zeer goed aanwezig is (voor zover beschikbaar). De experts beoordelen deze monsters op een schaal van 1 (slecht) tot 5 (referentie) met een score van 4 voor de monsters die volgens hen (net) zouden moeten voldoen aan de Goede Toestand (EKR=0.6). Vervolgens worden de gemiddelde expertoordelen per monster vergeleken met de EKR s. Het verband tussen beiden zegt iets over de kwaliteit van de maatlat en het gemiddelde expertoordeel bij een EKR van 0.6 zegt iets over de strengheid van de maatlat. Voor zowel R3 als R11 blijkt er een goede relatie tussen het gemiddelde expertoordeel en de EKR s (zie figuur 4.1 en 4.2). De maatlatten zijn dus van voldoende kwaliteit voor een juiste beoordeling. De soortenlijst van R3 was echter naar de mening van experts nog niet compleet. Barend van Maanen (Waterschap Roer en Overmaas) heeft er enkele aanpassen en aanvullingen op gedaan (bijlage 7). Na deze aanpassing is de R3 maatlat is echter (iets) aan de soepele kant waardoor monsters die volgens de experts maximaal matig-goed zouden moeten scoren nu goed-zeer goed scoren. Door het bijstellen van de KMmax van 56 naar 60 is dit opgelost (zie figuur 4.1, rechts). Overigens is de huidige maatlat (figuur 4.1, links) juist erg streng waardoor zelfs de beste monsters nauwelijks boven de 0.6 uit komen. Vooral door het toevoegen van extra kenmerkende soorten aan de indicatorenlijst voor R3 (bijlage 7) is dit zoals beschreven opgelost, maar iets doorgeslagen naar de soepele kant (figuur 4.6, midden). De indicatorenlijst voor R11 is niet aangepast en de bestaande macrofaunamaatlat blijkt te soepel te zijn waardoor monsters die volgens de experts matig scoren (rond 3) al de goede toestand halen. Dit is opgelost door de KMmax aan te passen van 26 naar 50 (zie figuur 4.7). In beide gevallen zou verdere aanpassing van de KMmax leiden tot ongewenste effecten. In beide gevallen zouden monsters die goed moeten scoren dan matig scoren of (in het geval van R3) laag in matig in plaats van hoog in matig. Concepteindversie mei 2013

48 Afbeelding 4.6: Validatie macrofaunamaatlat R3 (droogvallende bovenlopen) o.b.v. 20 monsters en 8 experts (links KMmax 56 en originele soortenlijst, midden KMmax 56 en aangepaste soortenlijst en rechts KMmax 60 en aangepaste soortenlijst) Afbeelding 4.7: Validatie macrofaunamaatlat R11 (langzaam stromende bovenlopen op veenbodem) o.b.v. 20 monsters en 6 experts (links KMmax 26, rechts KMmax 50) Bemonsteringsvoorschrift Bemonstering van R3 zou alleen in maart, april of eerste helft mei plaats moeten vinden (aanbeveling Henk Moller Pillot in 30 mei 2012). Dit in verband met de droogval die in de zomer of nazomer optreedt. R11 wordt bij voorkeur in april of mei bemonsterd. In de zomer is door afbraak van de organische bodem een hoge saprobie te verwachten. Dit is in zekere zin een kenmerk van dit type, maar bemonstering in de zomer of vroege najaar kan dan negatiever uitvallen zonder dat hier menselijke beïnvloeding voor verantwoordelijk is. Echter, de specifieke soortenrijkdom van R11- typen ligt meer gespreid over het jaar dan in R3, dus je hebt waarschijnlijk niet de complete biodiversiteit in een goed R11 loopje als je alleen in het voorjaar monstert. De maatlat is hier echter robuust genoeg voor, doordat de parameters in de maatlat relatief zijn gemaakt aan de omvang van het monster. Vissen De aanpassingen in de vismaatlat voor de waterlichamen (beken en riviertjes) moeten ook verwerkt worden in de maatlat van R11 (Buijse & Beers, 2012). Er is geen vismaatlat voor R3 als gevolg van de droogval die kenmerkend is voor dit type. Voor R11 blijven na aanpassing alleen de deelmaatlatten Soortensamenstelling Kenmerkend rheofiel, Abundantie Migratie regionaal/zee en Abundantie Habitat gevoelig over. De deelmaatlat Soortensamenstelling Kenmerkend rheofiel is daarnaast relatief gemaakt met dezelfde klassengrenzen als R12. De maatlatgrenzen voor de abundantiedeelmaatlatten wijzigen niet. 17 mei Concepteindversie

49 4.4 Sloten (M1a/b, M2, M8 en M9) Macrofyten en macrofauna De bestaande maatlatten voor macrofauna en macrofyten zijn ook bruikbaar voor smalle sloten (<3m breed), maar zeker bij sloten in natuurgebieden zijn de potenties veel hoger dan de bredere doorgaande sloten waarop de GEP s zijn gebaseerd. In dergelijke sloten met een hoge potentie zal het doel hoger kunnen liggen dan het GEP wat is vastgesteld voor de waterlichamen. De waterbeheer kan hier dus een hogere EKR dan 0.6 nastreven als doelstelling. In de begin 2013 gewijzigde map met maatlatten voor sloten en kanalen (Evers & Knoben [red], 2007; herzien 2013) zijn wijzingen opgenomen in de macrofytenmaatlat als gevolg van aanpassingen in de natuurlijke maatlatten voor de waterlichamen. Deze gelden dan automatisch ook voor de kleinere sloten (en kanalen). Vissen De vissenmaatlatten in de sloten blijven voorlopig ongewijzigd, maar mogelijk komen er aanpassingen door veranderingen in de waterlichamen. In de begin 2013 gewijzigde map met maatlatten voor sloten en kanalen (Evers & Knoben [red], 2007; herzien 2013) zijn eventuele wijzingen als gevolg van aanpassingen in de maatlatten automatisch van toepassing voor de kleinere sloten (en kanalen). 4.5 Kanalen (M3, M4 en M10) Fytoplankton De fytoplanktonmaatlat in kanalen blijft ongewijzigd. Macrofyten In de begin 2013 gewijzigde map met maatlatten voor sloten en kanalen (Evers & Knoben [red], 2007; herzien 2013) zijn wijzingen opgenomen in de macrofytenmaatlat als gevolg van aanpassingen in de natuurlijke maatlatten voor de waterlichamen. Deze gelden dan automatisch ook voor de kleinere sloten (en kanalen). Macrofauna De macrofaunamaatlat in kanalen blijft ongewijzigd. Vissen De vissenmaatlatten in de sloten blijven voorlopig ongewijzigd, maar mogelijk komen er aanpassingen door veranderingen in de waterlichamen. In de begin 2013 gewijzigde map met maatlatten voor sloten en kanalen (Evers & Knoben [red], 2007; herzien 2013) zijn eventuele wijzingen als gevolg van aanpassingen in de maatlatten automatisch van toepassing voor de kleinere sloten (en kanalen). 4.6 Ondiep lijnvormig water, open verbinding met rivier/geïnundeerd (M5) Fytoplankton De fytoplanktonmaatlat blijft ongewijzigd. Macrofyten Concepteindversie mei 2013

50 Voor de macrofytenmaatlat heeft een update plaatsgevonden. Macrofauna De macrofaunamaatlat blijft ongewijzigd. Vissen De aanpassingen in de vismaatlat voor de waterlichamen (gebufferde zoete meren) moeten ook verwerkt worden in de maatlatten van de kleinere gebufferde plassen (Jaarsma, 2012). De consequentie is dat de Deelmatlaat Aantal soorten verdwijnt. 4.7 Gebufferde plassen (M11, M16, M22, M24, M25) Fytoplankton De fytoplanktonmaatlat in de gebufferde plassen blijft grotendeels ongewijzigd, waarbij alleen de aangepaste grenzen in de diepe wateren worden aangepast nav intercalibratie (Van der Molen et al., 2012). De nieuwe grenzen voor de relevante typen M16 en M24 zijn weergegeven in tabel 4.8. Tabel 4.8. Maatlatgrenzen voor chlorofyl-a (µg/l) voor diepe meren nav aanpassingen bij intercalibratie diepe meren EKR Chlorofyl-a grenzen M16 en M De deelmaatlat voor bloeien is aangepast conform Van der Molen et al Bloeien worden alleen nog uitgedrukt in cellen/ml en niet meer in filamenten/ml Macrofyten In Pot (2012) staan maatlataanpassingen beschreven voor de natuurlijke waterlichamen, maar ook voor de kleinere natuurlijke typen. Hiervoor zijn ook de soortenlijsten aangepast. De aangepaste soortenlijsten zijn opgenomen in bijlage 6, de methodiek staat beschreven in Van der Molen et al., (2012). De constanten per watertype zijn nog niet gevalideerd voor de kleinere watertypen. Omdat is geconstateerd dat macrofyten een belangrijk kwaliteitselement is voor de toestand bepaling van de gebufferde plassen worden op dit moment de constanten gevalideerd door Roelf Pot. Macrofauna De macrofaunamaatlat voor de gebufferde plassen blijft ongewijzigd. Vissen De aanpassingen in de vismaatlat voor de waterlichamen (gebufferde zoete meren) moeten ook verwerkt worden in de maatlatten van de kleinere gebufferde plassen (Jaarsma, 2012). De consequentie is dat de Deelmatlaat Aantal soorten verdwijnt. Overwogen is om ook de nieuwe deelmaatlat voor de leeftijdsopbouw toe te voegen, maar dit is niet aan te bevelen omdat in deze kleine wateren een grotere kans op (natuurlijke) calamiteiten is (bijvoorbeeld droogval) waardoor de leeftijdsopbouw sterk beïnvloed wordt. Daarnaast vindt er geen grootschalige visserij plaats op dergelijke kleine wateren en daar is deze deelmaatlat juist voor bedoeld. 17 mei Concepteindversie

51 4.8 Vennen (M12, M13, M17, M18 en M26) Typologie In tabel 4.9. zijn de kenmerken van de indeling van vennen opgenomen. Van Dam et al. (2005) hebben voor Noord-Brabant een uitbreiding gemaakt in de KRWtypologie door zwakgebufferde vennen (M12) onder te verdelen in zwakgebufferde en zeer zwakgebufferde vennen.. M12a (= M12) M12b M13 M26 M17 M18 zuurgraad zwakgebufferd zeer zuur zuur zwakgebufferd zuur zwakgebufferd diepte ondiep ondiep ondiep ondiep diep (>3m) diep (> 3m) zwakgebufferd ven of zandbodemven zuur ven of verlandingsven hoogvenven wiel (zwakgebufferd) zuur, diep meer verlandingsven typologie Arts (2000) 3a 2b 1a, 1b 1c, 1d, 2a 3b 1a, 1b fytoplankton bloei (-) als M12a als M12a als M12a als M12a als M12a waterflora flab, kroos (-) als M12a submers, submers, flab, kroos (-) abundantie flap, kroos flap, kroos Concepteindversie mei 2013 submers, flap, kroos macrofyten score vdam (2008) score score score specifieke score specifieke specifieke specifieke soortenlijst specifieke soortenlijst soortenlijst soortenlijst soortenlijst fytobenthos score als M12a als M12a als M12a als M12a als M12a macrofauna vissen spec lijst KMmax 41 -aanwezigheid -biomassa -aandeel exoten als M12a spec. lijst Kmmax 61 spec. Lijst Kmmax 51 spec. lijst Kmmax 41 als M12a n.v.t. als M12a als M16 met 5 parameters Tabel 4.9. Typen voor zure tot zwakgebufferde, stagnante wateren met systeemkenmerken en kenmerken van (deel)maatlatten. De motivering voor deze onderverdeling is als volgt (Van Dam et al, 2008): Het is op regionaal niveau belangrijk om binnen ventype M12 onderscheid te maken in enerzijds zeer zwak en anderzijds zwak gebufferde vennen, omdat de zeer zwak gebufferde vennen van oorsprong veel soortenarmer waren en minder gebufferd waren dan de zwak gebufferde vennen. Bij toetsing op de maatlat voor M12 (zeer zwak èn zwak gebufferde vennen) zouden de zeer zwak gebufferde vennen er zeer slecht uitkomen, omdat ze zo soortenarm zijn: vaak soorten uit zure wateren met een of enkele isoetiden of enkele soorten als vlottende bies (Scirpus fluitans) en drijvende waterweegbree (Luronium natans). De criteria waarom een ven zeer zwak gebufferd wordt genoemd of zwak gebufferd zijn gebaseerd op Arts et al. (1990). In zeer zwak gebufferde vennen komen isoetiden vaak voor in combinatie met enkele andere zachtwatersoorten. Deze soorten zijn relatief goed bestand tegen verzuring en kunnen onder zure omstandigheden nog een tijdlang in het ven worden aangetroffen. In zwak gebufferde vennen daarentegen komen naast de soorten van zeer zwak gebufferde vennen, ook soorten voor van meer gebufferde omstandigheden, die sterk verzuringsgevoelig zijn en beneden ph 5 verdwijnen. spec. lijst Kmmax 41 n.v.t.

52 Deze onderverdeling in M12a en b is overwogen bij de macrofyten (zie later). Daarnaast is er nog een biotoop te duiden dat permanent watervoerend is, maar wel zwakgebufferd tot enigszins venig waar opmerkelijke soorten macrofauna aanwezig kunnen zijn. Een voorbeeld dat in dit verband is genoemd is de drassige laagte in blauwgrasland van Punthuizerveen. Ze passen het beste bij de vennen, maar zijn niet in alle kenmerken goed vergelijkbaar. Afgevraagd kan worden of dergelijke watertjes naast waardering ook beoordeling als water vragen. Macrofyten De soortgroep macrofyten is te beschouwen als een goed kwaliteitselement voor vennen. Voor de macrofyten bestaat de maatlat uit een deelmaatlat voor de abundanties van groeivormen (submerse vegetatie, kroos en draadwier/flab) en een deelmaatlat voor de soortensamenstelling van water- en oeverplanten. In Van Dam et al. (2005) is een aangepaste maatlat ontwikkeld voor differentiatie tussen M12a en M12b. De deelmaatlatten M12a en M12b omvatten dezelfde deelmaatlat voor de abundanties van groeivormen, maar verschillen in de samenstelling van de deelmaatlat voor water- en oeverplanten (zie tabel 4.10). Tabel Kenmerkende plantensoorten voor de deelmaatlat water- en overplanten voor de subtypen M12 en M12b. 17 mei Concepteindversie

53 Tabel De klassengrenzen voor subtypen M12b. De klassengrenzen voor M12b wijken af en zijn opgenomen in tabel Er zijn alleen vegetatieopnamen te gebruiken waarbij bedekkingen over het gehele oppervlak van het ven zijn geschat, aangezien alleen deze kunnen worden verwerkt met de KRW-macrofytenmaatlatten. Als bovengrens dient zoveel mogelijk het hoogwaterpeil van het ven te worden aangehouden. In vennen waar zowel een opname van de watervegetatie als een opname van de oevervegetatie is gemaakt, zijn gegevens te vertalen naar één enkele vegetatieopname per ven. Bij deze vertaling kan een weging worden toegepast op de water- en oeverplanten. Oeverplanten wegen hierin minder zwaar dan de waterplanten omdat hierbij is uitgegaan van het begroeibare oppervlak voor waterplanten en de zone tussen laagwaterpeil en hoogwaterpeil voor de oevervegetatie. In diepe vennen dient het begroeibare areaal van de a) ondergedoken waterplanten te worden bepaald op basis van de diepteverdeling van het ven en het doorzicht en b) voor oeverplanten op basis van het oppervlak tussen hoogen laagwaterlijn. Indien deze gegevens niet kwantitatief beschikbaar zijn dient bij de omrekening uit te gaan van het gehele venoppervlak als begroeibare zone. Voor M12b is uiteindelijk afgezien om een nieuwe berekeningswijze te implementeren. Voor vennen blijft huidig M12 gehandhaafd. [motivatie Roelf) Fytoplankton Zoals bekend is chlorofyl niet bruikbaar als indicator. Wel is een bloei-indicator beschikbaar (Van der Moolen & Pot, 2007). Daarnaast is een beoordeling met sieralgen te overwegen. Sieralgen zijn toe te passen voor een beoordeling van de natuurwaarde van vennen, mits de vennen niet periodiek droogvallen. Er is een beoordelingssysteem geactualiseerd door Coesel & Meesters (2007). Daarin wordt de natuurwaarde in de huidige toestand vergeleken met een referentietoestand en uitgedrukt in een schaal van 0 tot 10. De beoordeling geschiedt aan de hand van de soortensamenstelling en maakt gebruik van de rijkdom aan sieralgsoorten, de landelijke zeldzaamheid en de signaalwaarde ofwel kieskeurigheid van de aanwezige soorten (zie verder Bijkerk (red.) 2011 Handboek hydrobiologie). Fytobenthos Concepteindversie mei 2013

54 De landelijke maatlat voldoet en zijn voor alle vennen hetzelfde. Van dam et al. (2005) merken op dat de scores op de deelmaatlat fytobenthos meestal veel hoger dan die op de macrofytendeelmaatlat en gemiddeld goed. De hogere scores van het fytobenthos hebben er waarschijnlijk mee te maken dat het fytobenthos zich snel heeft hersteld van de vermindering van de verzuring en vermesting in het laatste decennium. De macrofyten daarentegen herstellen zich niet vanzelf. De verschillen tussen de maatlatten kunnen ook te maken hebben met verschillende gevoeligheden van de maatlatten (Van Dam et al., 2008). De macrofyten en het fytobenthos vormen samen één maatlat. Het kan zijn dat van een locatie geen scores bekend is voor de deelmaatlat macrofyten groeivormen. Denk hierbij aan verzuurde locaties die helemaal met veenmos en knolrus zijn dichtgegroeid en waar de presentie van ondergedoken waterplanten niet zonder meer een positief signaal is. In dergelijke gevallen wordt de score op de maatlat het gemiddelde van de deelmaatlatten macrofyten soortensamenstelling en fytobenthos. Dan tellen het fytobenthos en de macrofyten dus even zwaar. In de overige gevallen is de score op de maatlat gelijk aan het gemiddelde van de scores op de deelmaatlatten macrofyten soortensamenstelling, macrofyten groeivormen en fytobenthos. Dan tellen de macrofyten dus zwaarder mee dan het fytobenthos. Macrofauna In het onderzoek van Van dam et al. (2005) met de evaluatie van Brabantse vennen in KRW-perspectief werd gesignaleerd, dat de beoordeling met het kwaliteitselement macrofauna een minder goed resultaat lijkt op te leveren. Dit vormde aanleiding om de soortenlijst nog eens nalopen met experts (B. van Maanen, H. Cuppen, R. Buskens). Daarna is een validatie uitgevoerd aan de hand van expertoordelen voor een aantal anonieme monsters. expert-oordeel R² = 0,8807 expert-oordeel R² = 0, ,2 0,4 0,6 ekr 0, ,2 0,4 0,6 ekr 0, mei Concepteindversie

55 expert-oordeel R² = 0,9169 expert-oordeel R² = 0, ,2 0,4 0,6 ekr 0, ,2 0,4 0,6 ekr 0,8 1 Afbeelding 4.12: Validatie macrofaunamaatlat R13 (zure vennen) o.b.v. 10 monsters en 5 experts (linksboven KMmax 61 en originele soortenlijst, rechtsboven met aangepaste soortenlijst, linksonder KMmax 41 en rechtsonder Km-max 80, beide met aangepaste soortenlijst) Figuur 4.12 toont de resultaten van de validatie voor zure vennen (M13). De aanpassing van de soortenlijst leidt tot een beter resultaat. Het omlaag brengen van de KMMax leidt tot een minder goede fit en een minder goede lijn voor differentatie tusen matig en goed boven 0,6. Bij een hogere Kmmax wordt het beeld niet veel beter in vergelijking met KM max van 61. De KMmax blijft daarom ongewijzigd. Voor hoogveenvennen is geen wijziging van de KMmax nodig. De aanpassing van de soortenlijst leidt tot een lichte verbetering van de expert-ekr relatie (fig. 4.13). expert-oordeel R² = 0,9202 expert-oordeel R² = 0, ,2 0,4 0,6 ekr 0, ,2 0,4 0,6 ekr 0,8 1 Afbeelding 4.13: Validatie macrofaunamaatlat R26 (hoogveenvennen) o.b.v. 10 monsters en 5 experts op basis van de originele soortenlijst (links) en de aangepaste soortenlijst (rechts). Vissen Landelijk zijn er geen goede maatlatten. Vaak zijn er onvoldoende gegevens of de kans op aanwezigheid van vis is gering vanwege de zuurgraad, de geïsoleerde ligging in hei of bos of vanwege de voedselarmoede. De noodzaak voor maatlatten voor vissen is voor vennen als gering te beschouwen. Voor de typen M13, M18 is geen vissenmaatlat afgeleid. Voor type M26 wordt gebruik gemaakt van de maatlat van M12. Voor type M17 wordt de maatlat van M16 gebruikt. 4.9 Brakke wateren (M30 en M31) Fytoplankton De fytoplanktonmaatlat in brakke wateren blijft ongewijzigd. Concepteindversie mei 2013

56 Macrofyten Omdat M30 en M31 staan beschreven in de natuurlijke maatlatten voor de waterlichamen (Van der Molen et al, 2012) worden hier geen wijzigingen voorgesteld. In de nieuw maatlatmap (Van der Molen et al, 2012) staan wel aanzienlijke aanpassingen voor de macrofytenmaatlatten van alle zoete en brakke watertypen (vanuit Pot, 2012). Macrofauna Voor macrofauna in M30 is de bestaande KMmax niet bruikbaar voor alle wateren in dit type. In het zoete bereik van dit type ( mg Cl/l) is de KMmax te streng en in het zoute bereik ( mg Cl/l) te soepel. Hierdoor is de EKR grotendeels chloridegestuurd terwijl het chloridegehalte wel binnen één type valt. Wateren in het zoete bereik hadden vrijwel altijd een lage EKR en wateren in het zoute bereik een hoge EKR (afbeelding 4.3). Dit ongeacht de waterkwaliteit of de natuurlijkheid van inrichting en beheer. Dit is uiteraard ongewenst. In een workshop met Anne Fortuin en Yvonne van Scheppingen (Waterschap Scheldestromen) is de KMmax gedifferentieerd over het chloridebereik met als uitkomst: 1000 mg Cl/l: KMmax wordt mg Cl/l: KMmax blijft op 41 >2000 mg Cl/l: KMmax wordt 65 Gert van Ee heeft mondeling goedkeuring gegeven aan deze aanpassingen en na overleg met Diederik van der Molen is het ook opgenomen in de map voor natuurlijke waterlichamen (Van der Molen et al., 2012). Na aanpassing van de KMmax is, afhankelijk van de inrichting en waterkwaliteit, binnen het hele bereik van M30 het behalen van de slechte en (zeer) goede toestand mogelijk (zie afbeelding 4.14). Met expertoordelen zijn de monsters nadien nog bekeken en vergeleken met de oude en nieuwe EKR s waaruit bleek dat met de nieuwe KMmax de EKR s beter aansluiten bij de expertoordelen. Wel is het noodzakelijk dat de monsters minimaal 10 taxa bevatten voor een juiste toetsing mogelijk is. Dat was de zoete wateren al de eis en die wordt nu ook bij de brakke wateren gehanteerd. 17 mei Concepteindversie

57 Afbeelding 4.14: Verdeling van de EKR s per zoutcluster met oude en aangepaste KMmax Vissen De vissenmaatlat in brakke wateren blijft ongewijzigd Algemeen fysisch-chemische kwaliteitselementen De huidige klassengrenzen (normen) uit Van der Molen & Pot (2007b) voor de algemeen fysisch chemische kwaliteitselementen blijven van toepassing. Deze zijn goed onderbouwd en in lijn met de parameters en grenswaarden voor de waterlichamen. Enkel de aanpassingen in de nutriëntennormen voor de stromende wateren (waterlichamen) leiden nog tot aanpassingen voor de kleinere watertypen die nog niet in Van der Molen et al., (2012) staan beschreven (alleen R3 en R11). De GET voor totaal fosfor gaat daarmee naar 0.11 mg P/l en de GET voor totaal stikstof naar 2.3 mg N/l (Evers & Herpen 2010 en Evers, 2011). Voor vennen hanteert Van dam et al. (2005) een aangepaste indeling, omdat de landelijke indeling voor KRW onjuistheden en onvoldoende parameters bevat. Dit werd als volgt gemotiveerd. De waarden voor de fysisch-chemische kwaliteitselementen ( waterkwaliteit ) zijn in hoge mate gebaseerd op deskundigenoordeel. In de landelijke typologie worden voor slechts een handvol parameters grenswaarden genoemd, waarvan sommige apert onjuist zijn (bijv. 120 mg/l voor chloride). Hier is voornamelijk gebruik gemaakt van eerder onderzoek van de auteurs en Nijmeegse onderzoekers. Niettemin blijven er vraagtekens bij sommige parameters, zoals totaal-stikstof. Van der Molen (2004) suggereert hiervoor 0,4 mg/l, maar zelfs in (Drentse) vennen met een relatief goede kwaliteit worden waarden beneden 1 mg/l zelden gemeten en waarden beneden 0,6 mg/l komen nooit voor. In de huidige situatie van Brabant liggen de concentraties N-totaal vaak rond de 2 mg/l. Historische metingen zijn niet aanwezig. (bron: Van Dam et al., 2008). Concepteindversie mei 2013

58 Voor de zwak gebufferde en zure typen (M13,. M17, M18, M26) zijn voor chloride de grenzen voor M12 overgenomen. Uitgangspunt voor type M17 en M18 zijn voor de nutriënten nu type M Hydromorfologische kwaliteitselementen De huidige klassengrenzen (normen) uit Van der Molen & Pot (2007b) voor de hydromorfologisch kwaliteitselementen blijven van toepassing. Deze zijn onderbouwd en in lijn met de parameters en grenswaarden voor de waterlichamen. De parameter riviercontinuïteit is geschapt. 17 mei Concepteindversie

59 5 TOEPASSING IN DE PRAKTIJK 5.1 Inleiding De doelen voor oppervlaktewateren worden in principe door de waterschappen afgeleid in samenspraak met de provincies die ze vaststelt. Waterkwaliteitsdoelen worden daarbij vaak gekoppeld aan gebiedsfuncties en bestaande- en potentiele (aquatische) natuurwaarden. Waterschappen koppelen daar verschillende te typeren watersystemen aan vast. De doelen worden in verschillende ambitieniveaus als inspanningsverplichting geformuleerd. De waterkwaliteitsdoelen fungeren als: bescherming van de huidige toestand (behoud van aquatische kwaliteiten); als streefbeeld voor een te bereiken toestand; als beleidskader voor de afweging van nieuwe (R.O.) ontwikkeling en vergunning en handhaving. In paragraaf 5.2 is een beschrijving opgenomen van een fictief proces en een globale beschrijving van de te doorlopen stappen om te komen tot doelen. In paragraaf 5.3 en 5.4 zijn casussen uitgewerkt, die zijn gebruikt in een werksessie op 12 november met deskundigen van waterbeheerders, waarbij wateren in stedelijk gebied, landelijk gebied en wateren in natuurlijke omgeving zijn verkend. Afbeelding 5.1: Gebiedskaart voorbeeldgebied met wateren en gebiedsfuncties Groen is Ecologische hoofdstructuur, oranje Stedelijk gebied. Overig landelijk (landbouw) gebieden. Donkerblauw is KRW oppervlaktewaterlichaam, lichtblauw secundaire waterlopen van 3 tot 10 m breedte. Concepteindversie mei 2013

60 5.2 Voorbeelduitwerking water in landelijk gebied Het polderlandschap binnen een provincie X/beheergebied waterschap Y bestaat uit sloten en watergangen tussen de 3 en 15m breedte en geïsoleerde wateren (oude veenontginningen). Ongeveer 60% van het gebied bestaat uit landbouw, 10% uit natuur (begrensde Ecologische Hoofdstructuur/Natura 2000) en 30% stedelijk gebied (zie afbeelding 5.1). De algemene waterkwaliteit is te typeren als eutroof. Gedurende het zomerhalfjaar worden de verschillende peilgebieden op peil gehouden door kwel in combinatie met de inlaat van extern zoet water vanuit Rijkswateren. Doelen worden geformuleerd op een cluster van wateren waarbij sprake is van een dezelfde gebiedsfunctie, inrichting, beheer- en onderhoud en belasting. Provincie en waterschap zijn overeen gekomen dat de beleidsmatige waterkwaliteitsdoelen gelden als inspanningsverplichting en voornamelijk fungeren als beleidskader voor het behoud en bescherming van aquatische waarden die mee worden genomen bij nieuwe ontwikkelingen/lozingsvergunningen etc. Er zijn op hoofdlijnen drie beleidsmatige ambitieniveaus te onderscheiden: 1. Water met bescherming van huidige toestand, basiskwaliteit of laagste ecologische kwaliteit binnen landbouw- en stedelijke gebieden 2. Water met één of meer van de volgende functies: (onderdeel van) ecologische verbinding doorvoer van water uit agrarisch of bebouwd gebied via ecologische verbinding of door gebieden die zijn begrensd als ecologische hoofdniveau/natura 2000; water waarbij sprake is van dusdanige invloed van kwelwater dat het aanleiding geeft tot aanwezigheid van kwelafhankelijke watervegetaties. 3. Hoogste ecologische kwaliteit voor geïsoleerde wateren in natuurlijke omgeving zoals ecologische hoofdstructuur of Natura Onderstaande stappen bieden een handvat om de uiteindelijke doelen op de maatlatten af te leiden. Stap 1: Gebiedsanalyse met beschikbare data Omgevingsanalyse met kaarten van gebiedsfuncties (waterfunctiekaart), watersysteem (kwel, enz.), de begrensde ecologische hoofdstructuur en Natura 2000 gebieden (zie ook afbeelding 5.1). Bronhouder van deze informatie is in het algemeen de provincie. Het waterschap heeft kennis van gebied en watersysteem en levert o.a. informatie aan van peilgebieden, inlaat van (gebiedsvreemd) water, en de huidige hydromorfologie van wateren in het betreffende gebied (tabel 5.1). Raadpleging van kwaliteitsgegevens (chemie en biologie) van huidige toestand van watersysteem (monitoring waterschap) en inventarisatiegegevens bijvoorbeeld van kwelafhankelijke vegetaties etc. 17 mei Concepteindversie

61 Tabel 5.1: Voorkomende watersystemen met waterhuishoudkundige functies in voorbeeldgebied Watersysteemtypen Geïsoleerd Doorvoerend Waterberging Gebiedsfunctie Stadswateren Stedelijk gebied Waterlopen Landbouw en Natuur Kreken Landbouw en Natuur Welen en (drink)poelen Landbouw en Natuur Natte inlagen Natuur Het resultaat van deze stap is: een begrenzing van het te beoordelen water waarvoor het doel wordt bepaald; een karakterisering van het te beoordelen water (vgl. tabel 5.1) duiding van het meest overeenkomende watertype (zie bijlage 1) een beeld van de huidige waterkwaliteit en toestand. Zo mogelijk wordt een EKR berekend met de best passende maatlat en de relevant geachte kwaliteitselementen. Tabel 5.2: Voorkomende watersystemen met koppeling aan (kwalitatieve) doelen Watersysteemtypen Geïsoleerd Doorvoerend Waterberging Gebiedsfunctie Doel Stadswateren Stedelijk gebied Basis Stedelijk gebied Basis Stedelijk gebied Basis Waterlopen Landbouw Basis Landbouw Basis Landbouw Middelste (natuurwaarden) Landbouw Basis Natuur Hoog Natuur Middelste Natuur Middelste Kreken Landbouw Basis Landbouw Basis Landbouw Basis Natuur Hoog Natuur Middelste Natuur Middelste Welen/(drink)poelen Landbouw Basis Landbouw Basis Natuur Hoog Natuur Middelste Natte inlagen Natuur Hoog Stap 2: Selectie en kwalitatief bepalen van doelen en ambities Het bepalen van de ambitie hangt samen met de gebiedsfuncties in de omgeving van het water. Eerst moet worden bepaald welke ambities ( laagst, middelst, hoog ) mogelijk zijn voor gebiedsfuncties met bijbehorende wateren/cluster van wateren en/of watersystemen (tabel 5.2). Kies zo nodig twee ambities voor nadere uitwerking om een indruk te krijgen van het mogelijke resultaat. Concepteindversie mei 2013

62 Koppel de beleidsdoelen aan streefbeelden (vgl. afbeelding 5.2) of omschrijvingen van de beoogde levensgemeenschap. Denk hierbij aan oeverbegroeiingen, verwachtingen omtrent areaal van waterplanten in relatie met doorzicht, trofiegraad, enz. Neem notie van de huidige aquatische waarden in het betreffende watersysteem. In deze stap is het verder van belang om te bepalen waar relaties liggen met KRW oppervlaktewaterlichamen, welke wateren potentie hebben in relatie tot de huidige gebiedsfuncties, belastingen, etc. Het resultaat van deze stap is: bepaling en keuze van de ambitie passend bij watersysteem en omgeving; zicht op knelpunten en kansen voor het bereiken van de doelen die passen bij de gekozen ambitie Basis Middelste Hoog Afbeelding 5.2: Koppeling beleidsdoelen aan streefbeelden Stap 3: kwantitatief maken van doelen Opstellen streef- en/of referentie beelden of duiding van watersysteemtype (zie tabel 5.3) in samenhang met gebiedsfunctie en huidige watersysteem. Feitelijk gaat het om de bepaling van de gewenste hydromorfologie passend bij het doel gekoppeld aan de verschillende watertypen (tabel 5.3). Selectie van te gebruiken KRW maatlat(ten) en kwaliteitselementen die het meest representatief zijn voor de heersende drukken/belastingen (tabel 5.3). Zoeken van huidige referenties van wateren binnen de gebieden die op basis van meetdata of expert judgement al voldoen aan de gewenste doelen. Uitwerking van functiekaart. Bepaling van bijbehorende getalswaarden van gekozen maatlatten per watertype (tabel 5.4). Mogelijk is een iteratie nodig om de getalswaarden zo goed mogelijk te bepalen én te motiveren. Tabel 5.3: Koppelen watersystemen aan KRW watertypen en maatlat(ten) Watersysteemtypen Gebiedsfunctie Watertypen Kwaliteitselementen Stadswateren Stedelijk gebied M1b/M30/M31 Macrofauna Waterlopen Landbouw en Natuur M1b/M30/M31 Macrofauna Kreken Landbouw en Natuur M30/M31 Macrofauna/macrofyten Welen/(drink)poelen Landbouw en Natuur M11/M30 Macrofauna/Macrofyten/vis Natte inlagen Natuur M30/M31 Macrofauna 17 mei Concepteindversie

63 Tabel 5.4: Uitgewerkte getalswaarden (doelen) per kwalitatief beleidsdoel, gekoppeld aan watertype en representatieve maatlatten Wateren Gebiedsfunctie Doel Watertype Maatlat Doel (EKR) Stadswateren Stedelijk gebied Basis M1b Macrofauna 0,30 Stedelijk gebied Basis M30 Macrofauna 0,30 Stedelijk gebied Basis M31 Macrofauna 0,30 Waterlopen Landbouw Basis M31 Macrofauna 0,20 Landbouw Basis M30 Macrofauna 0,20 Landbouw (natuurwaarden) Middelste M1b Macrofauna 0,40 Landbouw (natuurwaarden) Middelste M30 Macrofauna 0,60 Natuur Hoog M31 Macrofauna 0,70 Natuur Middelste M30 Macrofauna 0,60 Natuur Middelste M1b Macrofauna 0,60 Macrofyten 0,40 Kreken Landbouw Basis M30 Macrofauna 0,30 Landbouw Basis M31 Macrofauna 0,30 Natuur Hoog M30 Macrofauna 0,70 Macrofyten 0,60 Natuur Middelste M30 Macrofauna 0,60 Natuur Middelste M31 Macrofauna 0,60 Welen/ Landbouw Basis M30 Macrofauna 0,20 (drink)poelen Landbouw Basis M31 Macrofauna 0,20 Natuur Hoog M30 Macrofauna 0,80 Macrofyten 0,70 Natuur Hoog M11 Macrofauna 0,70 Vis 0,70 Natuur Middelste M31 Macrofauna 0,70 Macrofyten 0,60 Natte inlagen Natuur Hoog M30 Macrofauna 0,80 Natuur Hoog M31 Macrofauna 0,80 Stap 4: Bepalen van maatregelen voor het behalen van doelen In deze stap wordt bepaald welke (inrichtings) maatregelen noodzakelijk zijn voor het bepalen van doelen en wat daarvan de kosten zijn. 5.3 Toepassing in water in natuurgebied Stap 1: Gebiedsanalyse met beschikbare data In de werksessie van 12 november is een casus van sloten in natuurgebied, tevens Natura 2000-gebied Pompveld in het Land van Altena (N-Br), verkend. Het slotenstelsel vormt het leefgebied voor onder andere de Grote modderkruiper. In de sloten komen gewaardeerde soorten waterplanten voor zoals Krabbenscheer. Het watersysteem betreft een peilhorst, d.w.z. het water in sloten en andere oppervlaktewateren in natuurgebied wordt door wateraanvoer hoger gehouden ten opzichte van de omringende peilvakken in polders met agrarisch gebruik. Het aangevoerde water wordt via een helofytenfilter geleid en legt een lange weg af door het natuurgebied. Concepteindversie mei 2013

64 Fig Links het natuurgebied Pompveld met een aantal meetpunten voor waterkwaliteit. Rechts het agrarisch gebied in de zeekleipolder. Stap 2: Selectie en kwalitatief bepalen van doelen en ambities De aanvoer van water uit het omringende poldergebied naar het Pompveld doet vermoeden dat de kans op zwakgebufferd water (type M2, M8 of M9) niet groot is. De fysisch-chemische data voor o.a. bicarbonaat ( mg/l) bevestigen dat het water gebufferd en hard is. Raadpleging van de bodemkaart wijst uit dat laagveen aldaar ontbreekt in het Land van Altena; het is een komkleigebied. Type M1a (zoete gebufferde sloot) vormt dus het vertrekpunt. Enerzijds komt het slotenstelsel in aanmerking voor een hoge ambitie vanwege de status als Natura 2000-gebied; anderzijds vormt de aanvoer van water uit de omringende polders een beperkende factor. De EKR s voor de huidige toestand (tabel 5.5) laat zien dat deze voor type M1a wordt onderschreden (EKR < 0,6) voor zowel overige waterflora als voor macrofauna. meetobject parameter (ekr) M1A M2 M8 WSRL-ALMB0019 Overige waterflora 0,36 0,45 0,38 WSRL-ALMB0022 Overige waterflora 0,59 0,52 0,55 WSRL-ALMB0084 Overige waterflora 0,28 0,18 0,22 WSRL-ALMB0019 Macrofauna 0,32 0,35 0,31 WSRL-ALMB0022 Macrofauna 0,52 0,60 0,50 WSRL-ALMB0084 Macrofauna 0,39 0,45 0,38 Tabel 5.5: EKR s berekend voor sloten in het Pompveld met maatlatten van verschillende typen sloten 17 mei Concepteindversie

65 De ondergrens van de ambitie zou gelijk kunnen zijn aan de huidige toestand, mits soorten zoals Grote modderkruiper en Krabbenscheer zich kunnen handhaven. Een hogere ambitie zou er op gericht kunnen zijn dat een in een nader te bepalen aandeel van de sloten gestreefd wordt naar een EKR van tenminste 0,6. Dit met het oog op voldoende variatie in condities voor aanwezige specifieke soorten van sloten. De resultaten in tabel 5.5 laat zien dat op een enkel meetpunt een EKR van > 0,6 voor één kwaliteitselement bijna wordt gehaald. Stap 3: kwantitatief maken van doelen De belangrijkste druk die in deze casus is gesignaleerd, is de kans op eutrofiëring via waterinlaat door aanvoer van voedingsstoffen dan wel stoffen zoals sulfaat of een te veel aan bicarbonaat. Dat betekent dat in ieder geval de overige waterflora als kwaliteitselement in aanmerking komt voor doelafleiding en monitoring. Aangezien het Pompveld in het Land van Altena één van de weinige gebieden is waar een goede toestand valt na te streven voor sloten zonder relatief grote inspanningen en dat bovendien een internationaal beschermde status heeft (Natura 2000), is het verdedigbaar om juist in dit gebied te kiezen voor een EKR van 0,6. Indien de waterbeheerder van mening is dat met extra maatregelen een nog hogere EKR te behalen is, zou ook een EKR van bijvoorbeeld 0,7 of 0,8 als doel vastgelegd kunnen worden. Uiteraard vraagt dit een nadere afstemming met terrein- en waterbeheerder, maar dat valt buiten het kader van deze casus. Fig Het stedelijk water wordt in Oss op verschillende punten bemeten. Concepteindversie mei 2013

Landelijk doelenkader voor overige wateren Handleiding doelafleiding en ecologische maatlatten

Landelijk doelenkader voor overige wateren Handleiding doelafleiding en ecologische maatlatten Landelijk doelenkader voor overige wateren Handleiding doelafleiding en ecologische maatlatten STOWA 25 juni 2012 Conceptrapport 9X1063 SAMENVATTING PM - i - Conceptrapport 25 juni 2012 INHOUDSOPGAVE

Nadere informatie

Handleiding doelafleiding overige wateren

Handleiding doelafleiding overige wateren Evers, C.H.M (Royal HaskoningDHV). R. Buskens (Royal HaskoningDHV) & J.M. Dolmans- Camu (Provincie Utrecht), 2013. Handleiding doelafleiding overige wateren (geen KRWwaterlichamen). STOWA-rapport. In opdracht

Nadere informatie

Handleiding doelafleiding en maatlatten overige wateren. IPO / UvW STOWA. Niels Evers, met medewerking van Reinier van Nispen 12 april 2012

Handleiding doelafleiding en maatlatten overige wateren. IPO / UvW STOWA. Niels Evers, met medewerking van Reinier van Nispen 12 april 2012 Handleiding doelafleiding en maatlatten overige wateren IPO / UvW STOWA Niels Evers, met medewerking van Reinier van Nispen 12 april 2012 Inhoud: Aanleiding: waarom doelen uitgangspunten visie Proces en

Nadere informatie

Wijzigingsvoorstel (RfC) voor de Aquo domeintabel KRW-typologie (KRW-watertypes)

Wijzigingsvoorstel (RfC) voor de Aquo domeintabel KRW-typologie (KRW-watertypes) Wijzigingsvoorstel (RfC) voor de Aquo domeintabel KRW-typologie (KRW-watertypes) Indiener: IDsW / KRW - nationale werkgroep Doelstellingen Oppervlaktewater Kenmerk: W-0803-0006 Documentbeheer Wijzigingshistorie

Nadere informatie

KRW- doelen voor de overige wateren in Noord- Brabant: een pragma:sche uitwerking

KRW- doelen voor de overige wateren in Noord- Brabant: een pragma:sche uitwerking KRWdoelen voor de overige wateren in NoordBrabant: een pragma:sche uitwerking Frank van Herpen (Royal HaskoningDHV), Marco Beers (waterschap Brabantse Delta), Ma>hijs ten Harkel en Doesjka Ertsen (provincie

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1990 2010 Indicator 14 mei 2014 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt

Nadere informatie

Handleiding doelafleiding overige wateren

Handleiding doelafleiding overige wateren Fina l re port Handleiding doelafleiding overige wateren (geen KRW-waterlichamen) rapport 2013 20 Handleiding doelafleiding overige wateren rapport 2013 20 ISBN 978.90.5773.610.0 stowa@stowa.nl www.stowa.nl

Nadere informatie

Oppervlaktewater in Nederland

Oppervlaktewater in Nederland Indicator 20 januari 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Nederland heeft een grote verscheidenheid

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1990 2016 Indicator 11 juli 2018 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1991 2008 Indicator 15 juli 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1991 2010 Indicator 27 november 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens

Nadere informatie

Wijzigingsvoorstel op domeintabel Soort Oppervlaktewater Kwalitatief Opname STOWA/EBEO watertypen

Wijzigingsvoorstel op domeintabel Soort Oppervlaktewater Kwalitatief Opname STOWA/EBEO watertypen Wijzigingsvoorstel op domeintabel Soort Oppervlaktewater Kwalitatief Opname STOWA/EBEO watertypen Indiener: Acceptatie: STOWA / IDsW Hinne Reitsma Datum: 11 december 2006 Kenmerk 0608-0013 Datum: 11 december

Nadere informatie

Project Doelen Overig Water. Anita Buschgens Waterschap Vallei en Veluwe

Project Doelen Overig Water. Anita Buschgens Waterschap Vallei en Veluwe Project Doelen Overig Water Anita Buschgens Waterschap Vallei en Veluwe Inhoud Procesmatig Aanleiding Over welke doelen praten we Tijdsplanning Inhoudelijk Uitgangspunten Indeling Watertypen Resultaat

Nadere informatie

Aanpassing KRW Maatlatten

Aanpassing KRW Maatlatten Ministerie van Infrastructuur en Milieu RWS Waterdienst Aanpassing KRW Maatlatten Eddy Lammens RWS Waterdienst 1 Ministerie van Verkeer en Ministerie Waterstaat van Infrastructuur 12-4-20128-9 en Milieu

Nadere informatie

Workshop KRW Maatlatten

Workshop KRW Maatlatten Workshop KRW Maatlatten IHW netwerkdag 2018 Frank van Herpen (Royal HaskoningDHV) Marcel Tonkes (provincie Overijssel) 7 November 2018 Programma Opwarmen 15 min Technische toelichting 30 min Aan de slag

Nadere informatie

Kwaliteit oppervlaktewater, 2009

Kwaliteit oppervlaktewater, 2009 Indicator 6 maart 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De meeste waterlichamen voldoen

Nadere informatie

Het oppervlaktewater getypeerd: de eerste Nederlandse Watertypenkaart

Het oppervlaktewater getypeerd: de eerste Nederlandse Watertypenkaart Het oppervlaktewater getypeerd: de eerste Nederlandse Watertypenkaart Peter van Puijenbroek 1 en Jan Clement 2 Peter.van.Puijenbroek@mnp.nl, Planbureau voor de Leefomgeving, Postbus 303, 3720 AH Bilthoven

Nadere informatie

Ecologische kwaliteit oppervlaktewater, 2009

Ecologische kwaliteit oppervlaktewater, 2009 Indicator 2 maart 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De ecologische kwaliteit van het

Nadere informatie

Huidige situatie. G2 Totaal stikstof (zomergemiddelde) (mg N/l) 1,57 2,4 2,4. G2 Chloride (zomergemiddelde) (mg Cl/l) 45,3 150 150

Huidige situatie. G2 Totaal stikstof (zomergemiddelde) (mg N/l) 1,57 2,4 2,4. G2 Chloride (zomergemiddelde) (mg Cl/l) 45,3 150 150 NL09_26 Basisgegevens Naam Code Status Type Stroomgebied Waterbeheergebied Provincie Gemeente Sloten Overbetuwe NL09_26 Kunstmatig M1a - Zoete sloten (gebufferd) Rijn-West Rivierenland Gelderland Neder-Betuwe,

Nadere informatie

De doelen voor overig water in Flevoland

De doelen voor overig water in Flevoland De doelen voor overig water in Flevoland Susan Sollie (Tauw), Martijn Hokken (waterschap Zuiderzeeland), Christoffel Klepper (provincie Flevoland) Waterschap Zuiderzeeland en de provincie Flevoland willen,

Nadere informatie

Waterkwaliteit KRW, 2015

Waterkwaliteit KRW, 2015 Indicator 12 januari 2016 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De meeste waterlichamen voldoen

Nadere informatie

Regionale Implementatie KRW

Regionale Implementatie KRW Regionale Implementatie KRW Bepaling Huidige toestand waterlichamen Dommel Martijn Antheunisse, Vakgroep Ecologie, Ws De Dommel Inhoud Ws. De Dommel - 26 KRW waterlichamen Huidige situatie 2009: Biologische

Nadere informatie

Factsheet: NL43_11 Bussloo

Factsheet: NL43_11 Bussloo Factsheet: NL43_11 Bussloo -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld in de voettekst. Deze

Nadere informatie

HOOFDSTUK 3. Oppervlaktewater

HOOFDSTUK 3. Oppervlaktewater HOOFDSTUK 3 Oppervlaktewater Het oppervlaktewater in het Schelde-stroomgebied wordt ingedeeld in waterlichamen. Deze indeling is belangrijk, want voor ieder waterlichaam moeten doelstellingen geformuleerd

Nadere informatie

Toestand KRW-waterlichamen Flevoland medio 2018

Toestand KRW-waterlichamen Flevoland medio 2018 Toestand KRW-waterlichamen Flevoland medio 2018 1. Inleiding In het beheergebied van waterschap Zuiderzeeland liggen 18 KRW-waterlichamen (zie figuur 1 op volgende pagina). Deze waterlichamen worden zowel

Nadere informatie

Uitwerking maatlatten voor vissen. Marcel Klinge

Uitwerking maatlatten voor vissen. Marcel Klinge Uitwerking maatlatten voor vissen Marcel Klinge Opbouw Wat is er gedaan tot nu? Hoe zien de maatlatten er globaal uit? Natuurlijke watertypen Sterk Veranderde watertypen Kunstmatige watertypen (kanalen)

Nadere informatie

Selectie van indicatoren voor oppervlaktewateren

Selectie van indicatoren voor oppervlaktewateren Selectie van indicatoren voor oppervlaktewateren In opdracht van het Milieu- en Natuurplanbureau 2 Alterra-rapport 865 Selectie van indicatoren voor oppervlaktewateren Invulling van indicatieve macrofauna,

Nadere informatie

algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.9. is opgenomen

algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.9. is opgenomen algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.9. is opgenomen 2. Waterkwaliteit De zomergemiddelden voor 2008 van drie waterkwaliteitsparameters

Nadere informatie

MWW - Waternood-DAN - EKO. Hanneke Keizer Piet Verdonschot Karin Didderen

MWW - Waternood-DAN - EKO. Hanneke Keizer Piet Verdonschot Karin Didderen MWW - Waternood-DAN - EKO Hanneke Keizer Piet Verdonschot Karin Didderen Maatregel Wijzer Waterbeheer Inleiding Implementatie van zowel WB21 als KRW vraagt om waterhuishoudkundige maatregelen Talrijke

Nadere informatie

(Vis)doelen overige wateren (niet KRW-oppervlaktewaterlichamen)

(Vis)doelen overige wateren (niet KRW-oppervlaktewaterlichamen) (Vis)doelen overige wateren (niet KRW-oppervlaktewaterlichamen) IPO / UvW Reinier van Nispen Vissennetwerk, 24 november 2011 Inhoud: Aanleiding: - waarom doelen? - uitgangspunten - visie Proces en planning:

Nadere informatie

Vermesting van regionaal water,

Vermesting van regionaal water, Indicator 20 april 2016 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De vermesting van het regionale

Nadere informatie

Factsheet: NL33HM. Naam: Hondshalstermeer

Factsheet: NL33HM. Naam: Hondshalstermeer Factsheet: NL33HM Hondshalstermeer -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld in de voettekst.

Nadere informatie

Hermeandering en hydromorfologie

Hermeandering en hydromorfologie Hermeandering en hydromorfologie Monitoring van structuren of ecologie? Oscar van Dam teamleider waterbeheer en gis COP hermeandering 24 november 2010 HWH Amersfoort RPS BCC Onderdeel RPS plc Organisatie

Nadere informatie

De ecologische kwaliteit van Nederlands oppervlaktewater: zijn de voorspellingen beter geworden sinds 2009?

De ecologische kwaliteit van Nederlands oppervlaktewater: zijn de voorspellingen beter geworden sinds 2009? PBL-Notitie De ecologische kwaliteit van Nederlands oppervlaktewater: zijn de voorspellingen beter geworden sinds 2009? P. Cleij, H. Visser contact: hans.visser@pbl.nl Datum: 26-2-2013 Publicatienummer:

Nadere informatie

Afleiding biologische doelen voor vrijwel ongestoorde, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen...

Afleiding biologische doelen voor vrijwel ongestoorde, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen... BIJLAGE F Afleiding biologische doelen voor vrijwel ongestoorde, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen....................................................................... De milieudoelstellingen

Nadere informatie

PROTOCOL TOETSEN EN BEOORDELEN VOOR DE OPERATIONELE MONITORING EN TOESTAND- EN TRENDMONITORING

PROTOCOL TOETSEN EN BEOORDELEN VOOR DE OPERATIONELE MONITORING EN TOESTAND- EN TRENDMONITORING VOOR DE OPERATIONELE MONITORING EN TOESTAND- EN TRENDMONITORING WERKGROEP MIR 24 augustus 2007 110305/OF7/1Q3/000373/MR Colofon Auteur: R. Torenbeek Productie: ARCADIS In opdracht van: RIZA Referentie:

Nadere informatie

III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10.

III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10. III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10. is opgenomen III.2. Waterkwaliteit De meetpunten van het chemische meetnet liggen

Nadere informatie

Referentiewaarden Algemene fysischchemische

Referentiewaarden Algemene fysischchemische Referentiewaarden Algemene fysischchemische kwaliteitselementen Achtergronddocument Auteur(s) F. Heinis, C.R.J. Goderie, H. Baretta-Bekker Contactpersoon Status Eindrapport Aantal pagina s (incl. bijlagen)

Nadere informatie

Vermesting in meren en plassen,

Vermesting in meren en plassen, Indicator 14 september 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De vermesting in de meren

Nadere informatie

Vermesting in meren en plassen

Vermesting in meren en plassen Indicator 16 december 2008 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De vermesting in de meren en

Nadere informatie

Aquatische ecologie. Module 1: Ecologische principes van watersystemen. Lesdag 1. drs. M. Maessen (Grontmij)

Aquatische ecologie. Module 1: Ecologische principes van watersystemen. Lesdag 1. drs. M. Maessen (Grontmij) lesdag onderwerp docent(en) Module 1: Ecologische principes van watersystemen Lesdag 1 Ochtend - Watersysteem - Van mondiaal tot lokaal - Kringlopen en balansen - Hydrologische kringloop - Relatie grondwater

Nadere informatie

REFERENTIES EN MAATLATTEN

REFERENTIES EN MAATLATTEN REFERENTIES EN MAATLATTEN VOOR overige wateren GEEN RW-WATERLICHAMEN stowa 2013 14 REFERENTIES EN MAATLATTEN VOOR OVERIGE WATEREN (GEEN RW-WATERLICHAMEN) rapport 2013 14 ISBN 978.90.5773.609.4 stowa@stowa.nl

Nadere informatie

Bijlage D Beschrijving watertypen Maas

Bijlage D Beschrijving watertypen Maas Bijlage D Beschrijving watertypen Maas....................................................................... Toelichting Nederlandse werkwijze watertypen Doelen van oppervlaktewaterlichamen worden afgeleid

Nadere informatie

Errata Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water (STOWA )

Errata Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water (STOWA ) Errata Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water 2015-2021 (STOWA 2012-31) versie: 07-08-2014 contact: Niels Evers: Frank van Herpen niels.evers@rhdhv.com frank.van.herpen@rhdhv.com

Nadere informatie

Ecologische Instrumenten voor de KRW. Overzicht

Ecologische Instrumenten voor de KRW. Overzicht Ecologische Instrumenten voor de KRW Overzicht De ecologische instrumenten die beschikbaar zijn voor de KRW zijn in te delen naar verschillende toepassingsgebieden. In het onderstaande schema wordt onderscheid

Nadere informatie

Natuurvriendelijke oevers: mogelijkheden per standplaats. Emiel Brouwer en Pim de Kwaadsteniet

Natuurvriendelijke oevers: mogelijkheden per standplaats. Emiel Brouwer en Pim de Kwaadsteniet Natuurvriendelijke oevers: mogelijkheden per standplaats Emiel Brouwer en Pim de Kwaadsteniet Aanleiding Aanleg natuurvriendelijke oevers belangrijk in waterbeheer Bij aanleg mist vaak de relatie met de

Nadere informatie

Gelet op artikel 13, eerste lid, van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009;

Gelet op artikel 13, eerste lid, van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009; Besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en milieubeheer, de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van., nr. DP/.

Nadere informatie

Vermesting in meren en plassen,

Vermesting in meren en plassen, Indicator 18 mei 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De vermesting in de meren en plassen

Nadere informatie

PROTOCOL TOETSEN EN BEOORDELEN VOOR DE OPERATIONELE MONITORING EN TOESTAND- EN TRENDMONITORING

PROTOCOL TOETSEN EN BEOORDELEN VOOR DE OPERATIONELE MONITORING EN TOESTAND- EN TRENDMONITORING VOOR DE OPERATIONELE MONITORING EN TOESTAND- EN TRENDMONITORING WERKGROEP MIR 15 oktober 2007 LBOW-wgMIR 200701 ISBN : 9789036914338 Arcadis ref. 110305/OF7/1Q3/000373/MR Colofon Auteur: R. Torenbeek (Arcadis)

Nadere informatie

Hydrobiologische Monitoring

Hydrobiologische Monitoring Opzet presentatie Hydrobiologische Monitoring Dille Wielakker & Jos Spier Wat is Hydrobiologie? Historie van de Hydrobiologie Monitoringsmethodieken Belang van standaardisatie Door Bureau Waardenburg bv

Nadere informatie

Vissen in kanalen en sloten (KRW-Verkenner)

Vissen in kanalen en sloten (KRW-Verkenner) Vissen in kanalen en sloten (KRW-Verkenner) Vissen in beken en kleine rivieren 04 Fish (KRW-Verkenner) Vissen in meren (KRW-Verkenner) Vissen in kanalen en sloten 1. Inleiding De kennisregels hebben betrekking

Nadere informatie

Factsheet: NL04_STEEN-WETERINGa

Factsheet: NL04_STEEN-WETERINGa Factsheet: NL04_STEEN-WETERINGa Steenwetering De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld in de voettekst.

Nadere informatie

Vermesting in meren en plassen,

Vermesting in meren en plassen, Indicator 13 april 2016 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De vermesting in de meren en plassen

Nadere informatie

Oeverinrichting Peildynamiek. Onderhoud

Oeverinrichting Peildynamiek. Onderhoud Oeverinrichting Peildynamiek Onderhoud Connectiviteit Meandering Verstuwing Beschaduwing Scheepvaart BZV Chloride Fosfaat totaal Stikstof totaal 2. WATERTYPENCLUSTERS De formules zijn bepaald voor clusters

Nadere informatie

Factsheet: NL04_EMMERTOCHT-SLOOT

Factsheet: NL04_EMMERTOCHT-SLOOT Factsheet: NL04_EMMERTOCHT-SLOOT Emmertochtsloot De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld in de voettekst.

Nadere informatie

Factsheet: NL04_STOUWE-LEIDING Stouwe

Factsheet: NL04_STOUWE-LEIDING Stouwe Factsheet: NL04_STOUWE-LEIDING Stouwe De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld in de voettekst. Deze

Nadere informatie

Factsheet: NL04_NOORD-ZUIDLEIDING

Factsheet: NL04_NOORD-ZUIDLEIDING Factsheet: NL04_NOORD-ZUIDLEIDING Noord-Zuidleiding De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld in de voettekst.

Nadere informatie

Verkenning afleidingsmethodiek en doelstellingen nutriënten in sterk veranderde regionale wateren

Verkenning afleidingsmethodiek en doelstellingen nutriënten in sterk veranderde regionale wateren F ina l re p ort Verkenning afleidingsmethodiek en doelstellingen nutriënten in sterk veranderde regionale wateren rapport 2010 07 Verkenning afleidingsmethodiek en doelstellingen nutriënten in sterk Veranderde

Nadere informatie

Lesdag 1: woensdag 15 maart 2017

Lesdag 1: woensdag 15 maart 2017 Aristo Zalencentrum, Brennerbaan 150, 3524 BN Utrecht Laura Bon, (030) 60 69 415, laura.bon@wateropleidingen.nl Daniëlle Thomas (030) 60 69 402, danielle.thomas@wateropleidingen.nl Lesdag 1: woensdag 15

Nadere informatie

Visstand meren (M14/M27) en de KRW

Visstand meren (M14/M27) en de KRW Visstand meren (M14/M27) en de KRW Met het oog op SGBP II 2016-2021, III 2022-2027 Donderdag 25 september 2014 Roelof Veeningen, cluster Gegevensbeheer 1 - Monitoring - Analyse - Prognose - Maatregelen

Nadere informatie

Nederland leeft met vismigratie Naar een gestroomlijnde aanpak van de vismigratieproblemen. Tom Buijse

Nederland leeft met vismigratie Naar een gestroomlijnde aanpak van de vismigratieproblemen. Tom Buijse Nederland leeft met vismigratie Naar een gestroomlijnde aanpak van de vismigratieproblemen Tom Buijse 1 Aanleiding Aanleiding Decembernota 2006 Kaderrichtlijn Water Om vismigratie naar ecologisch waardevolle

Nadere informatie

Beschrijving watertypen Rijndelta

Beschrijving watertypen Rijndelta Bijlage D Beschrijving watertypen Rijndelta....................................................................... Toelichting Nederlandse werkwijze watertypen Doelen van oppervlaktewaterlichamen worden

Nadere informatie

FAZ: Ja Opdrachtgever: Jelmer Kooistra

FAZ: Ja Opdrachtgever: Jelmer Kooistra Onderwerp: Ex ante evaluatie PBL KRW Nummer: Bestuursstukken\1931 Agendapunt: 8 DB: Ja 31-8-2015 BPP: Ja 16-9-2015 FAZ: Ja 16-9-2015 VVSW: Ja 16-9-2015 AB: Ja 30-9-2015 Opsteller: Marie-Louise Meijer,

Nadere informatie

Ecologische kennisregels rijkswateren KRW-Verkenner. Mijke van Oorschot, Gertjan Geerling, Gerben van Geest, Joost van den Roovaart, Tom Buijse

Ecologische kennisregels rijkswateren KRW-Verkenner. Mijke van Oorschot, Gertjan Geerling, Gerben van Geest, Joost van den Roovaart, Tom Buijse Ecologische kennisregels rijkswateren KRW-Verkenner Mijke van Oorschot, Gertjan Geerling, Gerben van Geest, Joost van den Roovaart, Tom Buijse Inhoud Achtergrond Methodiek. Rekenvoorbeelden Status en planning

Nadere informatie

Factsheet: NL43_09. Naam: Toevoerkanaal

Factsheet: NL43_09. Naam: Toevoerkanaal Factsheet: NL43_09 Toevoerkanaal -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld in de voettekst.

Nadere informatie

Waarom zijn er normen en waarom deze presentatie? Normen en waarden voor nutriënten (Van Liere en Jonkers, 2002) Niels Evers

Waarom zijn er normen en waarom deze presentatie? Normen en waarden voor nutriënten (Van Liere en Jonkers, 2002) Niels Evers Waarom zijn er normen en waarom deze presentatie? Normen en waarden voor nutriënten (Van Liere en Jonkers, 2002) Normen om te weten of iets goed is of niet Wetenschap én politiek Er zit altijd ontwikkeling

Nadere informatie

Handreiking Omgaan met KRW-maatlatten (versie 2012)

Handreiking Omgaan met KRW-maatlatten (versie 2012) Handreiking Omgaan met KRW-maatlatten (versie 2012) INHOUDSOPGAVE 0 SAMENVATTING 1 1 INLEIDING 2 2 ACHTERGROND VAN DE KRW SYSTEMATIEK VOOR OPPERVLAKTEWATER 3 3 ACTUALISATIE KRW MAATLATTEN IN 2012 6 4 ACTIES

Nadere informatie

Kwaliteit van de Zenne stroomafwaarts RWZI Brussel Noord

Kwaliteit van de Zenne stroomafwaarts RWZI Brussel Noord Kwaliteit van de Zenne stroomafwaarts RWZI Brussel Noord Thierry Warmoes - Afdeling Rapportering Water januari 2012 m.m.v. Bram Haspeslagh 1. Effect ingebruikname RWZI Brussel Noord 2. Beoordeling van

Nadere informatie

Abiotische randvoorwaarden

Abiotische randvoorwaarden Alterra is onderdeel van de internationale kennisorganisatie Wageningen UR (University & Research centre). De missie is To explore the potential of nature to improve the quality of life. Binnen Wageningen

Nadere informatie

OOST NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V.

OOST NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V. NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V. 29 september 2010 Inhoud 1 Tekstdelen uit van 5 varianten naar 2 alternatieven 3 1.1 Referentiesituatie 3 1.2 Effecten waterkwaliteit KRW 5 2 Nieuw tekstdeel 7 ARCADIS

Nadere informatie

Van achtergrondbelasting naar aanpassing van KRW doelen

Van achtergrondbelasting naar aanpassing van KRW doelen Van achtergrondbelasting naar aanpassing van KRW doelen PEHM, Nijmegen 5 november 2015 Gert van Ee, HHNK Nico Jaarsma, Nico Jaarsma Ecologie en Fotografie Indeling HHNK: gebied, waterkwaliteit en ecologie

Nadere informatie

Factsheet: NL43_13 Oude IJssel

Factsheet: NL43_13 Oude IJssel Factsheet: NL43_13 Oude IJssel -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld in de voettekst.

Nadere informatie

Kansen voor natuurvriendelijke oevers in de boezems van HHNK. KRW onderzoeksproject Natuurvriendelijke Boezem. S. Janssen, S. Zierfuss 12.

Kansen voor natuurvriendelijke oevers in de boezems van HHNK. KRW onderzoeksproject Natuurvriendelijke Boezem. S. Janssen, S. Zierfuss 12. Kansen voor natuurvriendelijke oevers in de boezems van HHNK KRW onderzoeksproject Natuurvriendelijke Boezem Auteurs S. Janssen, S. Zierfuss Registratienummer 12.55095 17-12-12 Versie Status definitief

Nadere informatie

Factsheet: NL43_04 Puttenerbeek

Factsheet: NL43_04 Puttenerbeek Factsheet: NL43_04 Puttenerbeek -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld in de voettekst.

Nadere informatie

Meetstrategie en methodiek macrofyten 1 METHODIEK

Meetstrategie en methodiek macrofyten 1 METHODIEK ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// Meetstrategie en methodiek macrofyten //////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Nadere informatie

KWALITEIT OPPERVLAKTEWATEREN `HET LANGE ROND`

KWALITEIT OPPERVLAKTEWATEREN `HET LANGE ROND` KWALITEIT OPPERVLAKTEWATEREN `HET LANGE ROND` 1996 ONDERDEEL ROULEREND ONDERZOEK HOOGHEEMRAADSCHAP VAN UITWATERENDE SLUIZEN IN HOLLANDS NOORDERKWARTIER Zicht Chlorofyl Fosfor Stikstof Zuurstof Ammoniak

Nadere informatie

Factsheet: NL04_OVERIJSSELSKNL-ZWa

Factsheet: NL04_OVERIJSSELSKNL-ZWa Factsheet: NL04_OVERIJSSELSKNL-ZWa Overijssels Kanaal (Zwolle) De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld

Nadere informatie

Toelichting ontwerp Factsheets Kaderrichtlijn Water. Planperiode Waterschap Noorderzijlvest

Toelichting ontwerp Factsheets Kaderrichtlijn Water. Planperiode Waterschap Noorderzijlvest Toelichting ontwerp Factsheets Kaderrichtlijn Water Planperiode 2016-2021 Waterschap Noorderzijlvest Pagina 1 1 Introductie De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) richt zich op de bescherming van

Nadere informatie

Maatlatten voor de Maas-regio

Maatlatten voor de Maas-regio Maatlatten voor de Maas-regio verder met de streepjes Jappe Beekman Senior Onderzoeker Watersystemen 1 februari 2007 - Derde praktijkdag MEPGEP 24 april 2013 Toepassing en doorwerking aanpassingen maatlatten

Nadere informatie

Aanpassing vismaatlatten voor M-typen. Inleiding. Inleiding. 1 - Deelmaatlat Aantal soorten. 1 - Deelmaatlat Aantal soorten

Aanpassing vismaatlatten voor M-typen. Inleiding. Inleiding. 1 - Deelmaatlat Aantal soorten. 1 - Deelmaatlat Aantal soorten Aanpassing vismaatlatten voor M-typen Inleiding Nu 5 deelmaatlatten vis in zoete M-typen 5. Aantal soorten 1. brasem - snoekbaars 2. baars - blankvoorn 3. ruisvoorn - snoek 4. zeelt - kroeskarper Guus

Nadere informatie

Vissennetwerk bijeenkomst in samenwerking met RWS Waterdienst. 7 oktober Thema: KRW, het intercalibratie proces en maatlatten

Vissennetwerk bijeenkomst in samenwerking met RWS Waterdienst. 7 oktober Thema: KRW, het intercalibratie proces en maatlatten Vissennetwerk bijeenkomst in samenwerking met RWS Waterdienst. 7 oktober 2010 - Thema: KRW, het intercalibratie proces en maatlatten Na een welkom en korte introductie op de maatlatten introduceert dagvoorzitter

Nadere informatie

EVALUATIE KRW-VISMAATLATTEN : zienswijze Sportvisserij Nederland. J. Quak Hoofd cluster Kennis en informatie

EVALUATIE KRW-VISMAATLATTEN : zienswijze Sportvisserij Nederland. J. Quak Hoofd cluster Kennis en informatie EVALUATIE KRW-VISMAATLATTEN : zienswijze Sportvisserij Nederland J. Quak Hoofd cluster Kennis en informatie Opbouw Belang KRW sportvisserij Sportvisserij Nederland Onderzoek TAUW Uitkomsten discussiebijeenkomst

Nadere informatie

Waterkwaliteit en vergunningverlening. en doe het zelf. Marcel & Victor van den Berg Rijkswaterstaat Waterdienst Waterschap Brabantse Delta

Waterkwaliteit en vergunningverlening. en doe het zelf. Marcel & Victor van den Berg Rijkswaterstaat Waterdienst Waterschap Brabantse Delta Waterkwaliteit en vergunningverlening en doe het zelf Marcel & Victor van den Berg Rijkswaterstaat Waterdienst Waterschap Brabantse Delta Inhoud Waarom vergunningen verlenen? Wettelijk kader Hoe RWS ecologie

Nadere informatie

~ Stroomgebied KAARTENATLAS. beheerplan. 0abcdefgh

~ Stroomgebied KAARTENATLAS. beheerplan. 0abcdefgh ~ Stroomgebied beheerplan KAARTENATLAS 0abcdefgh Colofon Het ontwerp-stroomgebiedbeheerplan Rijndelta is een uitgave van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De totstandkoming is mogelijk geworden

Nadere informatie

REFERENTIES EN MAATLATTEN VOOR OVERIGE WATEREN (GEEN KRW-WATERLICHAMEN)

REFERENTIES EN MAATLATTEN VOOR OVERIGE WATEREN (GEEN KRW-WATERLICHAMEN) STOWA 2013-14 REFERENTIES EN MAATLATTEN VOOR OVERIGE WATEREN (GEEN RW-WATERLICHAMEN) REFERENTIES EN MAATLATTEN VOOR OVERIGE WATEREN (GEEN RW-WATERLICHAMEN) D.T. van der Molen, R. Pot, C.H.M. Evers, R.

Nadere informatie

Biodiversiteit waterdieren opnieuw bekeken

Biodiversiteit waterdieren opnieuw bekeken Biodiversiteit waterdieren opnieuw bekeken Bart Schaub (Hoogheemraadschap van Rijnland), Reinder Torenbeek (Bureau Waardenburg), Arnold Osté (RPS) Het Hoogheemraadschap van Rijnland monitort sinds 2009

Nadere informatie

Voortgang KRW: maatregelen, doelbereik en innovatie. 13 december 2012; Frank van Gaalen

Voortgang KRW: maatregelen, doelbereik en innovatie. 13 december 2012; Frank van Gaalen Voortgang KRW: maatregelen, doelbereik en innovatie 1 Rapport Evaluatie waterkwaliteit Op 21 december beschikbaar (www.pbl.nl) Samenvatting opgenomen in KRW-rapport Belangrijke waterbeheerkwesties Bijdragen

Nadere informatie

Nota Ecologische Doelstellingen AGV. Inhoud. AGV - hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

Nota Ecologische Doelstellingen AGV. Inhoud. AGV - hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht Nota Ecologische Doelstellingen AGV Inhoud 1 Inleiding 1 1.1 Aanleiding 1 1.2 Doel 1 1.3 Afbakening van het project 2 1.3.1 Definitie van ecologische doelstellingen 2 1.3.2 Relatie met de nota Natuurvriendelijk

Nadere informatie

Factsheet: NLGWSC0005 Grondwater in diepe zandlagen

Factsheet: NLGWSC0005 Grondwater in diepe zandlagen Factsheet: NLGWSC0005 -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met 25 april 2014. Deze factsheet dient gezien te worden als een werkversie ten behoeve van

Nadere informatie

De ecologische kwaliteit van Nederlands oppervlaktewater: een analyse met regressiebomen

De ecologische kwaliteit van Nederlands oppervlaktewater: een analyse met regressiebomen PBL-Notitie De ecologische kwaliteit van Nederlands oppervlaktewater: een analyse met regressiebomen H. Visser, R. Wortelboer contact: hans.visser@pbl.nl Datum: 25-2-2013 Publicatienummer: 1075 Pagina

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 5634 14 april 2010 Besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Minister van

Nadere informatie

Factsheet: NL04_DEDEMSVAARTa Dedemsvaart

Factsheet: NL04_DEDEMSVAARTa Dedemsvaart Factsheet: NL04_DEDEMSVAARTa Dedemsvaart De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld in de voettekst. Deze

Nadere informatie

Natuurkwaliteit en monitoring in de EHS

Natuurkwaliteit en monitoring in de EHS 1 Natuurkwaliteit en monitoring in de EHS Rijk, provincies en beheerders hebben samen een systeem ontwikkeld voor het monitoren van natuurkwaliteit (het geheel aan dieren en planten in een bepaald gebied).

Nadere informatie

Orde in de digitale dossierkast leidt tot meer begrip van aquatische ecosystemen

Orde in de digitale dossierkast leidt tot meer begrip van aquatische ecosystemen Orde in de digitale dossierkast leidt tot meer begrip van aquatische ecosystemen Martin Droog (Witteveen+Bos ), Laura Moria (Waternet) Waternet heeft in samenwerking met Witteveen+Bos de ordening en infrastructuur

Nadere informatie

Factsheet: NL05_Westerbouwlandl

Factsheet: NL05_Westerbouwlandl Factsheet: NL05_Westerbouwlandl Westerbouwlandleiding De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld in de

Nadere informatie

NATUURLIJKE WATERTYPEN

NATUURLIJKE WATERTYPEN STICHTIG STICHTIG STICHTIG TOEGEASTODERZOE ODERZOE WATERBEHEER TOEGEAST TOEGEAST WATERBEHEER ODERZOE WATERBEHEER REFERETIES E MAATLATTE VOOR ATUURLIJE WATERTYE STICHTIG TOEGEAST ODERZOE WATERBEHEER VOOR

Nadere informatie

Monitoring, maatlatten, toetsen en beoordelen: wat een toestand. Gert van Ee 15 februari 2017

Monitoring, maatlatten, toetsen en beoordelen: wat een toestand. Gert van Ee 15 februari 2017 Monitoring, maatlatten, toetsen en beoordelen: wat een toestand Gert van Ee 15 februari 2017 Roossloot Bergen NH, foto: Nico Jaarsma 2016 Indeling presentatie Monitoring en meetnetten HHNK Maatlatten,

Nadere informatie

score ten opzichte van de referentiewaarde

score ten opzichte van de referentiewaarde IV.1. KRW-waterlichamen, doelen en maatregelen In Alm & Biesbosch liggen drie KRW-waterlichamen (afbeelding IV.1). Met gebruikmaking van de Factsheets (WSRL, 2008) worden deze waterlichamen hieronder kort

Nadere informatie

Nieuw Europees intercalibra2ebesluit over de Goede Toestand volgens de Kaderrichtlijn water

Nieuw Europees intercalibra2ebesluit over de Goede Toestand volgens de Kaderrichtlijn water Nieuw Europees intercalibra2ebesluit over de Goede Toestand volgens de Kaderrichtlijn water Marcel van den Berg, Suzanne Stuijfzand (Ministerie van Infrastructuur en Milieu) Na bijna 2en jaar is de harmonisa2e

Nadere informatie

KADERS VOOR INVULLING KRW-DOELEN IN DE DERDE STROOMGEBIEDBEHEEPLANNEN, BESTUURLIJKE NOTITIE

KADERS VOOR INVULLING KRW-DOELEN IN DE DERDE STROOMGEBIEDBEHEEPLANNEN, BESTUURLIJKE NOTITIE KADERS VOOR INVULLING KRW-DOELEN IN DE DERDE STROOMGEBIEDBEHEEPLANNEN, BESTUURLIJKE NOTITIE Aanleiding Bij de tot standkoming van de eerste stroomgebiedbeheerplannen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nadere informatie