VORMGEVER RPC / SIGNSPECIALIST

Transcriptie

1 VORMGEVER RPC / SIGNSPECIALIST VORMGEVING NAAM: KLAS: VAK: DUITS LEERJAAR 4 PERIODE 13 CODE: DUI 411 LEERJAAR: 4 PERIODE: 13 TIJD: DOEL: Oefenen in luisteren, lezen, schrijven en spreken van Duits. OPDRACHT: TIPS:

2 Duits leerjaar 4 periode 13 D u i t s l e e r j a a r 4, p e r i o d e 13 Pagina 2

3 DE UITSPRAAK VAN HET DUITS A [aa] Ä [èh] B [bee] C [tsee] CH [g / sj] D [dee] E [ee] F [ef] G [ghee] H [ha] I [ie] J [jee] K [kaa] L [el] M [em] N [en] O [oo] P [phee] Q [koe] R [er] S [es] Sch [sj] ß [es] T [thee] U [oe] Ü [uu] V [f / v] W [wee] X [ks] Y [uu] Z [ts] OPDRACHT 1 Bekijk de Duitse uitspraak van de letters en oefen ze voor jezelf. Let vooral op de letters waarvan de uitspraak afwijkt van het Nederlands (bijvoorbeeld de c en de u ). Oefen daarna de uitspraak van de volgende Duitse woorden: a ich b zu c Tür d Mercedes e Lärm f Schule g Auftritt h Ziffer i gehen j Guten Tag D u i t s l e e r j a a r 4, p e r i o d e 13 Pagina 3

4 SPELLEN / TELEFOONALFABET A [aa] wie Anton Ä [èh] wie Ärger B [bee] wie Berta C [tsee] wie Cäsar CH [tsee-ha] wie Charlotte D [dee] wie Dora E [ee] wie Emil F [ef] wie Friedrich G [ghee] wie Gustav H [ha] wie Heinrich I [ie] wie Ida J [jot] wie Julius K [kaa] wie Kaufmann L [el] wie Ludwig M [em] wie Martha N [en] wie Nordpol O [oo] wie Otto P [phee] wie Paula Q [koe] wie Quelle R [er] wie Richard S [es] wie Siegfried Sch [es-tsee-ha] wie Schule ß [es-tset] wie es-tset T [thee] wie Theodor U [oe] wie Ulrich Ü [uu] wie Übermut V [fauw] wie Viktor W [wee] wie Wilhelm X [ieks] wie Xanthippe Y [upsilon] wie Ypsilon Z [tzet] wie Zacharias OPDRACHT 2 Spel je voor- en achternaam volgens de bovenstaande spellingregels. Schrijf eerst de spelling voluit op en oefen daarna in tweetallen de uitspraak. D u i t s l e e r j a a r 4, p e r i o d e 13 Pagina 4

5 OPDRACHT 3 Vul de onderstaande dialoog aan. Begroeten Guten Tag... Jezelf voorstellen Mein Name ist... Ich heiße... Vragen stellen en beantwoorden Bezigheden Afsluiten en afscheid nemen A Ich wohne in... Wo wohnst du? Welche Schule besuchst du? Wo liegt diese Schule? Und welche Richtung? Ich bedanke mich für dieses Gespräch. Auf Wiedersehen! Ich wohne in... B Ich bin Schüler von... Die Schule liegt in... Ich studiere die Richtung Formgebung... OPDRACHT 4 Oefen de bovenstaande dialoog in tweetallen. Let hierbij op de juiste uitspraak en corrigeer elkaar waar nodig. Wissel daarna van rol. OPDRACHT 5 Wat hoort bij elkaar? Maak de juiste combinatie. 1 [Vraag naar de opleiding.] 2 Ik word opgeleid tot vormgever. 3 Hoe lang duurt de opleiding? 4 [Over de duur van de opleiding.] 5 Zijn er nog andere richtingen? 6 Wat moet je doen? 7 Wij maken ook 8 Dat is me veel te saai. a b c d e f g h Gibt es da noch andere Fachrichtungen? Die Ausbildung dauert drei Jahre. Wir fertigen auch... an. Welche Aufgaben hat man? Kannst du mir sagen, welche Ausbildung du machst? Das ist mir viel zu langweilig. Wie lange dauert die Ausbildung? Ich mache die Ausbildung zum Stylist. D u i t s l e e r j a a r 4, p e r i o d e 13 Pagina 5

6 Getallen 0 null 13 dreizehn 26 sechsundzwanzig 1 eins 14 vierzehn 27 siebenundzwanzig 2 zwei 15 fünfzehn 28 achtundzwanzig 3 drei 16 sechzehn 29 neunundzwanzig 4 vier 17 siebzehn 30 dreißig 5 fünf 18 achtzehn 40 vierzig 6 sechs 19 neunzehn 50 fünfzig 7 sieben 20 zwanzig 60 sechzig 8 acht 21 einundzwanzig 70 siebzig 9 neun 22 zweiundzwanzig 80 achtzig 10 zehn 23 dreiundzwanzig 90 neunzig 11 elf 24 vierundzwanzig 100 hundert 12 zwölf 25 fünfundzwanzig OPDRACHT 6 Lees hardop: 19, 5, 4, 7, 17, 70, 6, 16, 60, 13, 0, 15, 8, 40, 23, 27, 90, 21, 3, 100 OPDRACHT 7 Schrijf de getallen voluit (in het Duits): D u i t s l e e r j a a r 4, p e r i o d e 13 Pagina 6

7 OPDRACHT 8 Luister naar de tekst en beantwoord de onderstaande vragen! 1. Met wie heeft meneer Müller een ontmoeting? 2. Waarom wil meneer Müller niet koken? 3. Hoe lost hij dit probleem op? 4. Hoe laat is het? 5. Hoe heet het restaurant? 6. Welke menukeuze maakt mevrouw Bauer? 7. Wat drinkt meneer Müller? 8. Wat neemt meneer Müller naast het dagmenu? D u i t s l e e r j a a r 4, p e r i o d e 13 Pagina 7

8 Werkwoordsvervoeging (tegenwoordige tijd) De stam van het werkwoord in het Duits krijg je door van het werkwoord -en op het eind weg te halen. Dus: wohnen - wohn/ spielen - spiel/ Bij de vervoeging van de werkwoorden zet je dan achter de stam van het werkwoord de volgende uitgang: Persoonlijk Voornaamwoord Nederlands Persoonlijk Voornaamwoord Duits Stam Uitgang ik ich wohn + e jij du wohn + st hij/zij/het er/sie/es wohn + t wij wir wohn + en (hele werkwoord) jullie ihr wohn + t zij/u sie/sie wohn + en (hele werkwoord) De werkwoorden wohnen en spielen worden dan als volgt vervoegd: ich stam + e ich wohne ich spiele du stam + st du wohnst du spielst er/sie/es stam + t er wohnt sie spielt wir hele werkwoord wir wohnen wir spielen ihr stam + t ihr wohnt ihr spielt sie/sie hele werkwoord sie/sie wohnen sie/sie spielen In tegenstelling tot het Nederlands blijft in het Duits een dubbele klinker aan het eind van een werkwoord staan. Nederlands: bellen bel/ hij belt Duits: hoffen hoff/ er hofft OPDRACHT 9 Vervoeg de volgende werkwoorden: gehen (gaan) machen (maken) D u i t s l e e r j a a r 4, p e r i o d e 13 Pagina 8

9 spazieren (wandelen) bekommen (krijgen) OPDRACHT 10 Vul de juiste ingang in: a Herr Meier wohn in Berlin. b Wie heiß Sie? c Wie heiß ihr? d Ich komm aus Kanada. e Wohn sie in Japan? f Wohn Sie in München? g Bleib Sie bis Samstag? h Komm ihr aus Argentinien? i Ich heiß Wolfgang Speier. j Ich bleib drei Tage. OPDRACHT 11 Vul de juiste persoon in: a (Herr Wolters) kommt aus Düsseldorf. b Wohnt in Österreich? c bleibe bis Samstag. d Hat (Frau Leber) viel Gepäck? e Haben viel Gepäck? f Wie heißen? g komme aus Bern. D u i t s l e e r j a a r 4, p e r i o d e 13 Pagina 9

10 h (Herr Strauß) bleibt bis Samstag. i habe Zimmer Nummer 15. j (Frau Schwartz) wohnt in Salzburg. OPDRACHT 12 Lees onderstaande teksten en beantwoord de vragen in het Nederlands. Tekst 1: Herzlich willkommen zum Phantasialand-Wintertraum! Erleben Sie noch an allen Wochenenden im Januar den Phantasia-Wintertraum. Bis einschließlich 27. Januar präsentiert sich das Phantasialand als eine einzigartige Lichterwelt. Im traumhafter Atmosphäre wird der kalte Winter zu einem unvergesslichen Traum. Alle wetterfesten Attraktionen sind geöffnet und es erwarten Sie viele zusätzliche Wointer-Specials. An den Wochenenden ist der Wintertraum jeweils von 11:00 Uhr bis Uhr geöffnet. 1 Tot wanneer is Phantasia-Wintertraum geopend? 2 Op welke dagen? 3 Zijn alle attracties open? Geef een toelichting. 4 Wat zijn de openingstijden in het weekend? Tekst 2: Kleine Karte, großer Schaden Bei Verlust muß schnell gehandelt werden Wer seine Scheck- oder Kreditkarte verliert, muß vor allem schnell sein, um größeren Schaden zu verhindern. Denn: je schneller der Verlust gemeldet und die Karte gesperrt wird, desto geringer ist der Schaden, den die Täter anrichten können. Polizei und Verbraucherschützer raten daher, den Verlust der Scheck- oder Kreditkarte so schnell wie möglich zu melden auch, weil der Kunde ab dem Eingang der Verlustmeldung an, keine Haftungsrisiken mehr zu tragen hat. 1 Verklaar de titel van dit artikel. 2 Wat wordt bedoeld met die Karte sperren? 3 Waarom is het voor de klant van groot belang om het verlies van de kaart snel te melden? D u i t s l e e r j a a r 4, p e r i o d e 13 Pagina 10

11 Tekst 3: Ticket-Preise Tageskarte Erwachsene 23,00 Tageskarte Kinder von 1,00 bis 1,45 m Körpergröße 19,50 Kinder bis 1,00 m Körpergröße Eintritt frei Tageskarte Senioren (ab 60 Jahren) gegen Vorlage eines amtlichen Ausweises 15,00 Späteintritt Eintritt ab 16:00 Uhr 11,50 Geburtstagskinder Gültig für Kinder und Erwachsene am Geburtstag selbst, bei Vorlage eines amtlichen Ausweises! Vorangemeldete Gruppen (ab 15 Personen) eine Begleitperson bei je 15 beaufsichtigenden Kindern und Jugendlichen erhält freien Eintritt Eintritt frei 19,50 Vorangemeldete Schülergruppen im Klassenverband ab 10 Schülern 15,00 1 Wat kost normaal gesproken de entree voor een volwassene? 2 Waarom staan er twee verschillende prijzen genoemd voor kinderen? 3 Wat is een Späteintritt? 4 a Welke mogelijkheid is er als je jarig bent? b Is dat ook geldig als je op een andere dag wilt komen? c aan welke voorwaarde moet de jarige voldoen? d Hoeveel begeleiders mogen gratis naar binnen bij een groep met 26 aangemelde kinderen? D u i t s l e e r j a a r 4, p e r i o d e 13 Pagina 11

12 De vervoeging van de werkwoorden sein en haben is wat anders: sein haben ich bin habe du bist hast er/sie/es ist hat wir sind haben ihr seid habt sie/sie sind haben OPDRACHT 13 Vul de juiste vorm van het werkwoord in: Sein: a Ich Architekt. b Er Student. c Meine Telefonnummer d Frau Krause schon da? e Sie Fotografin? f ihr in Zürich? Haben: g Mein Auto kein Benzin mehr. h Ihr Glück! i Wir zu wenig Ferientage, j Sie mir angerufen? k Ich dir angerufen. l Johann das gesagt? D u i t s l e e r j a a r 4, p e r i o d e 13 Pagina 12

13 OPDRACHT 14 Oefen onderstaande dialoog in tweetallen. A Guten Tag Mein Name ist Wo wohnst du? Was studierst du? Wie lange dauert die Ausbildung? Und das Praktikum? Wie alt bist du? Wie alt ist deine Mutter? Hast du auch einen Bruder oder eine Schwester? Wie alt ist sie? Was macht sie? Was ist ihr Beruf? Wie lange schon? Ist sie schon verheiratet? Kannst du schon autofahren? Wie viele Fahrstunden hattest du schon? An welchem Tag hast du Fahrstunde? Wann hast du Examen? B Ich heiβe. Ich wohne in.. Ich studiere die Richtung Formgebung Sie dauert 4 Jahre. Nur 1 Jahr. Ich bin 18 Jahre alt Meine Mutter ist 56 Jahre alt. Nur eine Schwester Sie ist 25 Jahre alt. Sie arbeitet. Sie dekoriert Schaufenster Schon seit fünf Jahren. Nein, sie ist noch immer Junggesellin Nein, ich habe noch keinen Führerschein. Schon 23, aber das genügt noch immer nicht. Freitag oder Donnerstag Im Frühling. OPDRACHT 15 Oefen de uitspraak van onderstaande woorden. die Tagen der Woche der Montag der Dienstag der Mittwoch der Donnerstag der Freitag der Samstag der Sonntag die Jahreszeiten der Frühling der Winter der Herbst der Sommer Die = vrouwelijk Der = mannelijk Das = onzijdig die Ausbildung das Praktikum die Mutter die Schwester der Bruder das Schaufenster die Junggesellin der Junggeselle der Beruf der Führerschein die Prüfung/das Examen de opleiding de praktijkles de moeder de zuster de broer de etalage de vrijgezel de vrijgezel det beroep det rijbewijs het examen D u i t s l e e r j a a r 4, p e r i o d e 13 Pagina 13

14 OPDRACHT 16 A Bekijk de onderstaande internetsite. Het bedrijf Messe Brünn stelt zich hier kort voor. Beantwoord daarna de vragen in het Nederlands. Vragen: 1 Wat is het verschil tussen een Fotogalerie en een Visualisierung (kolom rechts)? D u i t s l e e r j a a r 4, p e r i o d e 13 Pagina 14

15 2 Welke service kan Messe Brünn allemaal leveren bij de aankoop van een stand? 3 Geef een omschrijving van hun filosofie in je eigen woorden. 4 Heeft Messe Brünn veel ervaring op het gebied van standbouw? Geef een toelichting. 5 Is de volgende bewering goed of fout: het bedrijf heeft een eigen technische dienst. B Onder het kopje Messestandbau und Dienstleistungen - Anfrage van de vorige site staat hoe je verdere informatie kunt aanvragen. Deze internetpagina zie je hier onder. Bekijk de tekst. Beantwoord daarna de vragen in het Nederlands. D u i t s l e e r j a a r 4, p e r i o d e 13 Pagina 15

16 Vragen: 1 Welk hokje moet je aankruisen als je: a een advies wil? b een offerte wil? c Messe Brün het interieur wilt laten inrichten? d reclame op het beursterrein wil? 2 Wat is een Freigelände? 3 Wat betekent het woord Zweigeschossig? 4 Welke informatie kun je kwijt in het hokje Spezifizierung? 5 Is de volgende bewering goed of fout: je kunt bij het bedrijf ook personeel inhuren voor op je stand. OPDRACHT 17 Vertaal onderstaande woorden in het Duits. Leraar-etaleur-artiest-scholieren-kunstenaars-standhouders Vertaal onderstaande zinnen in het Duits. Ik ben leraar. Hij is etaleur. Zij is artiest. Zij zijn scholieren. Jij bent etaleur. Zij zijn kunstenaars. Wij zijn standhouders. D u i t s l e e r j a a r 4, p e r i o d e 13 Pagina 16

17 OPDRACHT 18 Vertaal onderstaande woorden in het Duits. Gierig-lui-zwanger-alleen-gelukkig-rijk-dronken-gezellig Zij is gierig. Hij is dronken. Wij zijn gezellig. Jullie zijn lui. Jij bent rijk. Zij is zwanger. Ik ben alleen. U bent gelukkig. OPDRACHT 19 Luister naar de tekst en beantwoord de vragen. 1. Wat voor soort ziekte heeft meneer Münster? 2. Wat voor dag van de week is het? 3. Wat voor werk doet meneer Münster? 4. Wanneer gaat meneer Münster nu naar de dokter? D u i t s l e e r j a a r 4, p e r i o d e 13 Pagina 17