UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar FACTOREN MET INVLOED OP DE BIGGENSTERFTE IN DE KRAAMSTAL. door.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar FACTOREN MET INVLOED OP DE BIGGENSTERFTE IN DE KRAAMSTAL. door."

Transcriptie

1 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar FACTOREN MET INVLOED OP DE BIGGENSTERFTE IN DE KRAAMSTAL door Eva DEROO Promotor: Prof Dr. D. Maes Ioannis Arsenakis DVM, M. Sc., resident ECPHM Casuïstiek in kader van de Masterproef 2017 Eva Deroo

2

3 Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.

4 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar FACTOREN MET INVLOED OP DE BIGGENSTERFTE IN DE KRAAMSTAL door Eva DEROO Promotor: Prof Dr. D. Maes Ioannis Arsenakis DVM, M. Sc., resident ECPHM Casuïstiek in kader van de Masterproef 2017 Eva Deroo

5 VOORWOORD Graag wil ik bij aanvang van deze casuïstiek tal van mensen bedanken die mij hebben bijgestaan bij het tot stand komen van dit werk. In eerste instantie is dit mijn promotor, Ioannis Arsenakis die steeds tijdig reageerde op mijn vragen en mij veel nuttige tips gaf. Daarnaast wil ik ook mijn medepromotor Prof. dr. Dominiek Maes bedanken, die mij bijstuurde en mijn werk grondig heeft nagezien. Verder wil ik ook mijn dank uiten aan de eigenaar van het varkensbedrijf om mij veel informatie te verschaffen over zijn bedrijf. Ook mijn ouders en vrienden wil ik bedanken voor hun steun tijdens dit werk.

6 INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING... 1 INLEIDING... 3 DEEL 1: LITERATUURSTUDIE: VERSCHILLENDE FACTOREN MET EEN INVLOED OP BIGGENSTERFTE IN DE KRAAMSTAL DRACHTDUUR EN PARTUSINDUCTIE PARITEIT VAN DE ZEUGEN VOEDINGSREGIME VAN DE ZEUG MICROKLIMAAT IN DE KRAAMSTAL DOODLIGGEN VAN DE BIGGEN MANAGEMENT IN DE KRAAMSTAL... 9 DEEL 2: CASUÏSTIEK ALGEMENE BEDRIJFSGEGEVENS ANAMNESE MANAGEMENT HUISVESTING DRINKWATER EN VOEDER BIOVEILIGHEID, REINIGING EN ONTSMETTING BEHANDELINGEN BEVINDINGEN GEDURENDE DE BEDRIJFSBEZOEKEN BEVINDING GEDURENDE HET EERSTE BEDRIJFSBEZOEK BEVINDING GEDURENDE HET TWEEDE, DERDE EN VIERDE BEDRIJFSBEZOEK DEEL 3: ANALYSE MATERIAAL EN METHODEN STATISTISCHE ANALYSE VAN BEDRIJFSGEGEVENS UIT DE KRAAMSTAL DE COLOSTRUMMETINGEN HET GEBRUIK VAN DE DATALOGGERS HET DOODLIGGEN VAN DE BIGGEN DE RESULTATEN STATISTISCHE ANALYSE VAN BEDRIJFSGEGEVENS UIT DE KRAAMSTAL DE COLOSTRUMMETINGEN HET GEBRUIK VAN DE DATALOGGERS HET DOODLIGGEN VAN DE BIGGEN... 38

7 DEEL 4: BESPREKING DISCUSSIE ADVIEZEN REFERENTIELIJST...41

8 SAMENVATTING Een te hoog uitvalspercentage van biggen in de kraamstal is een veelvoorkomend probleem in de Vlaamse varkenshouderij. Deze verhoogde biggensterfte kan door tal van zaken veroorzaakt worden. Het bedrijf waarover deze casus handelt kent sinds meerdere jaren een uitvalspercentage in de kraamstal van ongeveer 16%. Het bedrijf wordt maandelijks bezocht door personen van bedrijfsbegeleiding van de faculteit diergeneeskunde. Op die manier kunnen tal van productieresultaten, infectieziekten en managementfactoren van het bedrijf grondig opgevolgd worden. Gedurende het eerste bedrijfsbezoek beslisten wij om aan de hand van de bedrijfsresultaten de invloed van bepaalde factoren op de uitval te bestuderen. Hierbij werd o.a. de nadruk gelegd op de gevolgen van het al dan niet gebruiken van werpmeel bij de zeugen en het gebruik van kisten in plaats van gloeilampen in het biggennest. Gedurende het tweede bedrijfsbezoek beseften wij dat het nuttig kon zijn om de colostrumopname van de biggen na te gaan. Voldoende colostrumopname door de biggen is cruciaal voor de vitaliteit en overleving van de biggen. Halverwege november werden deze colostrummetingen uitgevoerd. Uit de bedrijfsresultaten van de eerste twee groepen bleek dat er minder uitval was bij biggen waar kisten werden voorzien in plaats van gloeilampen. Daarom beslisten wij om dataloggers op te hangen in de biggennesten. Op die manier kon het verschil in temperatuur en relatieve vochtigheid tussen nesten met lampen en nesten met kisten onderzocht worden. De loggers werden van halverwege november tot begin december opgehangen in de kraamstal. Tijdens de bedrijfsbezoeken en het uitvoeren van de colostrummetingen werd duidelijk dat veel biggen werden doodgelegen. In de kraamstal zijn geen balanskooien aanwezig, waardoor het percentage doodliggers automatisch hoger ligt. Daarom werden de breedte en de lengte van de zeugenboxen in de kraamstal gemeten. De onderzoeken en analyses tonen aan dat het uitvalspercentage lager is bij zeugen die de eerste dagen in de kraamstal gevoederd worden met werpmeel. Er komt minder sterfte voor in nesten die warm gehouden worden met behulp van een kist in plaats van een gloeilamp. De resultaten van de loggers tonen aan dat de temperatuur hoger is en de relatieve vochtigheid lager is in de nesten die van kisten zijn voorzien. Er wordt aangeraden om van de volgende groep zeugen de temperatuur op de vloerplaat van het biggennest rond het werpen te meten met een warmtecamera en een thermometer. Zo kan het verschil in temperatuur tussen de twee verschillende systemen nog eens bevestigd worden. Op die manier kan de precieze temperatuur van de vloerplaat, die waarschijnlijk aan de lage kant is, nog eens opgemeten worden. De vraagtemperatuur in de kraamstal zelf of de temperatuur van de vloerplaat zal hoogstwaarschijnlijk verhoogd moeten worden. De colostrummetingen bij acht zeugen tonen aan dat de opname van colostrum aan de lage kant is. Verbeteringen in management zouden dit probleem kunnen verbeteren. Om het doodliggen te 1

9 beperken kunnen de zeugenboxen in de kraamstal versmald worden van cm tot 52 cm op heughoogte van de zeug. Key words: uitvalspercentage kisten werpmeel colostrumopname doodliggen 2

10 INLEIDING Een stijgend aantal geboren biggen per toom is voor vele moderne varkensbedrijven een belangrijk streefdoel. Door deze evolutie is biggensterfte in de kraamstal een belangrijke verliespost geworden. Het percentage biggensterfte in de kraamstal mag niet meer bedragen dan 12 %. Wanneer dit hoger ligt en zeker wanneer het 15 % overstijgt, mag men spreken van een bedrijfsprobleem. Deze uitval in de kraamstal kan door tal van factoren, zowel infectieuze als niet-infectieuze oorzaken beïnvloed worden. De kwaliteit van de zeug heeft een grote invloed op het uitvalspercentage van de biggen. Zeugen die misvormde of te weinig tepels hebben of zeugen die last hebben van uieroedeem, infectieuze mastitis of in slechte conditie zullen minder melk produceren. In grote nesten zal de melkopname per big automatisch lager zijn. Daarenboven kunnen agressieve zeugen door het doodbijten of het doodliggen van de biggen het sterftepercentage verhogen. Tot slot moet vermeld worden dat de pariteit van de zeug een grote invloed heeft op het geboortegewicht en de verdere uitval in de kraamstal. Belangrijke omgevingsfactoren zijn de temperatuur in de kraamstal en meer bepaald in het biggennest. Gedurende de eerste levensdagen schommelt de ideale temperatuur voor de biggen tussen 32 en 35 C. Er moeten extra warmtebronnen voorzien worden in het biggennest om deze hoge temperaturen te bekomen. Ten tweede kan een verhoogd sterftepercentage veroorzaakt worden door trauma van de biggen door slechte roosters of scherpe punten in de hokken. Een laatste zeer belangrijke omgevingsfactor is het management van het bedrijf. Door aanwezig te zijn in de kraamstal tijdens het werpproces kan alles goed in het oog gehouden worden en kan ingegrepen worden tijdens een moeilijke partus. Biggen uit grote nesten kunnen verlegd worden of alternerend zuigen kan toegepast worden. Om de partus van de zeugen te synchroniseren, kunnen zeugen geïnjecteerd worden met prostaglandinepreparaten. Hierbij is het belangrijk dat de zeugen een voldoende lange drachtduur hebben en dus niet te vroeg geïnduceerd worden. Belangrijke risicofactoren zoals de temperatuur in het biggennest, het toepassen van partusinductie, het voedingsregime van de zeug en het effect van de pariteit van de zeug werden verder onderzocht op het bedrijf. 3

11 DEEL 1: LITERATUURSTUDIE: VERSCHILLENDE FACTOREN MET EEN INVLOED OP BIGGENSTERFTE IN DE KRAAMSTAL 1. DRACHTDUUR EN PARTUSINDUCTIE De natuurlijke drachtlengte van de zeugen is zeer variabel. De verwachtte drachtduur bedraagt 115 of 116 dagen. Er kunnen extremen voorkomen van 109 tot zelfs 121 dagen lengte. Over het algemeen zal er bij een drachtlengte van korter dan 114 dagen of meer dan 117 meer kans zijn op doodgeboorte en uitval in de kraamstal (Loncke et al., 2009). Wanneer de drachtduur op een bedrijf over het algemeen te kort is, zelfs zonder het toepassen van inductie, kan de drachtduur verlengd worden door het toedienen van altrenogest. Dit kan gedaan worden vanaf dag 110 gedurende 3 dagen. Hierdoor kan de dracht verlengd worden en is de kans op doodgeboorte en uitval van de biggen lager. Een nadeel is wel dat het middel daarvoor nog niet is geregistreerd en dat de kans bestaat dat de dracht dan te lang zal duren (Geudeke, 2013). Partusinductie bij zeugen wordt in Vlaanderen veelvuldig toegepast. Dit gebeurt meestal door het intramusculair injecteren van een prostaglandinepreparaat, eventueel gevolgd door een toediening van oxytocine 24 uur later (Decaluwé et al., 2012). Een nadeel van overmatig gebruik van oxytocine is dat de spastische contracties, die het hormoon veroorzaken, de druk op de biggen vergroot. Hierdoor komen de biggen in zuurstofnood waardoor ze ofwel dood ofwel verzuurd geboren worden. Verzuurde biggen hebben veel minder overlevingskansen (Vandersmissen, 2012). Een belangrijk voordeel van partusinductie is het voorkomen van minder spreiding van de geboortedata van een groep zeugen en bijgevolg het beter kunnen opvolgen van het geboorteproces (Decaluwé et al., 2012). Daarenboven kunnen de behandelingen van de biggen in de kraamstal beter samenvallen en hebben de biggen een gelijkmatiger speengewicht. Weekendwerk kan voorkomen worden. Het kunstmatig in gang zetten van de partus is immers niet zonder gevaar. Bij het té vroeg induceren van de partus of bij overdosering is er een veel hoger risico op doodgeboorte, zwakgeboorte, het geboren worden van zwemmers en verminderde groei. De laatste dagen van de dracht zijn cruciaal voor de longrijping en spierontwikkeling (Van Praet et al., 2012). Daarenboven zou de colostrumkwaliteit dalen door het toepassen van partusinductie (Teagasc, 2004). Onderzoek toont aan dat partusinductie vóór dag 113 dracht gepaard gaat met een lager geboortegewicht van de biggen. Biggen met een absoluut te laag geboortegewicht hebben te kampen met een moeilijkere thermoregulatie en bijgevolg een verminderde vitaliteit. Biggen met een relatief te laag geboortegewicht in vergelijking met hun toomgenoten verliezen vaak de competitie tijdens het zuigen. Bijgevolg nemen deze biggen minder colostrum op en zijn ze gevoeliger voor tal van infecties (Kirkden et al., 2013). Om deze risico s te beperken is het aangewezen om de gemiddelde drachtduur zonder kunstmatige partusinductie van de eigen zeugenstapel te bepalen. Bedrijfseigen gegevens zijn veel betrouwbaarder dan cijfers uit de literatuur. Men mag de partus ten vroegste twee dagen eerder dan deze gemiddelde drachtduur induceren. Een partusinductie van vroeger dan 113 dagen is nooit aangewezen om de bovenvermelde nadelen te minimaliseren. Hierbij moet zeker opgemerkt worden dat men moet rekening houden of de dag van inseminatie als dag 0 of dag 1 van de dracht wordt genomen. Wanneer de zeugenstapel gewijzigd wordt (ander voeder, andere genetica, veel gelten in 4

12 de stapel) moet de gemiddelde drachtduur opnieuw uitgerekend worden om problemen te vermijden (Van Praet et al., 2012). Over het algemeen is het aangewezen om prostaglandine in te spuiten enkel bij de zeugen die dreigen laattijdig te werpen (Decaluwé et al., 2012). 2. PARITEIT VAN DE ZEUGEN De pariteit van de zeugen heeft een grote invloed op het uitvalspercentage in de kraamstal. Ten eerste wordt het geboortegewicht beïnvloed door de pariteit van de zeug. Biggen afkomstig van gelten hebben het laagste gemiddelde geboortegewicht. Gelten hebben zelf nog tal van nutriënten nodig om te groeien en daarenboven is hun uteriene capaciteit gelimiteerd. Tweede- en derde worpszeugen brengen biggen voort met het hoogste gemiddeld geboortegewicht. Oudere zeugen produceren biggen met een lager geboortegewicht, aangezien ze hun voedingsstoffen niet meer optimaal benutten (Loncke et al, 2008). Fig. 1 Geboortegewicht afhankelijk van de pariteit (uit Loncke et al., 2008) Ten tweede heeft de pariteit van de zeugen een invloed op perinatale sterfte in de kraamstal. Bij gelten en bij oudere zeugen komt meer perinatale sterfte voor. Bij eersteworps zeugen verloopt het geboorteproces moeilijker door het nauwere geboortekanaal. Bij oudere zeugen met een hogere frequentie van pathologische veranderingen van het geboortekanaal en het afzwakken van de baarmoederspieren stijgt het perinatale sterftepercentage ook (Leenhouwers et al., 1999). 5

13 Fig. 2 Perinatale sterfte afhankelijk van de pariteit (uit Loncke et al., 2008) Ten derde zou de pariteit van de zeugen een invloed hebben op de agressie (o.a. doodbijten) van zeugen tegen hun nakomelingen. De meeste agressieproblemen komen voor bij gelten (van der Steen et al., 1988). Een ideale pariteitverdeling in een groep zeugen bestaat uit niet te veel jonge zeugen en niet te veel oude zeugen. Een voorbeeld van een goede pariteitverdeling in een groep bestaat uit 17% gelten, 17% zesde worpszeugen en hogere pariteiten. 66 % van de groep bestaat uit eerste worps tot en met vijfde worps zeugen. Een goed vervangingspercentage op een bedrijf bedraagt 40-45% (de Jong et al., 2011). 3. VOEDINGSREGIME VAN DE ZEUG De overgang van het voederen tijdens de dracht naar het voederen tijdens de lactatie is groot. Tijdens de dracht krijgen de zeugen een voeder met een lager energiegehalte. Wanneer de zeugen geworpen hebben, krijgen ze een veel grotere hoeveelheid energierijk voeder. Om deze grote omschakeling te overbruggen, kan gebruik gemaakt worden van een werpvoeder. De samenstelling van dit voeder kan variëren naargelang het type zeug. Een werpvoeder dat een grote gelijkenis vertoont met het lactatievoeder, bevordert de lactatie. Daarentegen kan een werpmeel met een hoog vezelgehalte beter zijn voor zeugen die last hebben van constipatie en uierontsteking. Omdat het belangrijk is om het spijsverteringsstelsel actief te houden, wordt er beter een kleine hoeveelheid voeder gegeven rond het werpen. Wanneer het voeder volledig wordt weggenomen, is de kans op constipatie zeer groot (Millet en Cools, 2012). Zeugen teveel voederen tijdens de dracht, zal een grote vetafzet in het uierweefsel veroorzaken. Dit leidt tot een verlaagde melkproductie en een verminderde opname van het voeder tijdens de lactatie 6

14 (Farmer and SØrensen, 2001; Vignola, 2009). Daartegenover zal te weinig voederen tijdens de dracht ook heel wat negatieve effecten met zich meebrengen. Deze zeugen zullen heel wat reserves verliezen tijdens dracht en lactatie, waardoor de volgende cyclus en dracht veel moeizamer zullen verlopen (Kyriakis et al., 1990). Een hoger vezelgehalte (23% in plaats van 13%) op het einde van de dracht zou minder sterfte van de biggen in de kraamstal teweegbrengen (Loisel et al., 2013). Om dagelijks voldoende melk te kunnen produceren, is het belangrijk dat de zeug gedurende de lactatie voldoende voedingsstoffen opneemt. De eerste dag na het werpen wordt best gestart met 2 kg lactatievoeder per dag. Daarna kan men per dag met 0.5 kg voeder stijgen. Een te snelle stijging van voederhoeveelheid kan de oorzaak zijn van het stoppen met eten. Dit moet zeker vermeden worden tijdens de lactatie. Het is ook beter om meerdere malen per dag (meestal drie keer of meer) te voederen. Daarenboven is het ook van groot belang dat de zeugen voldoende water (ad libitum) kunnen drinken (Millet en Cools, 2012). 4. MICROKLIMAAT IN DE KRAAMSTAL In tegenstelling tot de zeugen met een thermische comfortzone tussen 18 C en 21 C, liggen deze ideale temperaturen bij biggen tussen 32 C en 35 C. In de micro-omgeving van de kraamstal moet dus aan twee verschillende thermische behoeften voldaan worden, wat niet altijd eenvoudig is. Een te hoge temperatuur in de stal kan leiden tot een gedaalde voederopname van de zeugen. Dit kan de oorzaak zijn van een gedaalde melkproductie en een lagere biggengroei. Vandaar dat men de omgevingstemperatuur in de kraamstal aanpast aan de comfortzone van de zeug (Loncke et al., 2009). Door conductie, convectie en radiatie verliezen biggen veel warmte kort na de geboorte. Men ondervindt dat hun lichaamstemperatuur ongeveer 4 C daalt in de eerste levensuren. Ondanks een goed ontwikkeld thermoregulatiesysteem kunnen pasgeboren biggen hun lichaamstemperatuur niet op peil houden. De afwezigheid van bruin vetweefsel, dat normaal gebruikt wordt voor snelle afbraak en omzetting naar warmte, is hier een verklaring voor. Het gewone vetweefsel en de hoge concentratie glycogeen in de lever bij biggen is slechts voldoende als warmte-en energiebron gedurende de eerste levensuren (Loncke et al., 2009). Deze koudestress veroorzaakt een verminderde vitaliteit van de biggen, waardoor ze minder gaan zuigen. Bijgevolg nemen deze dieren minder colostrum op, met een mindere beschikbaarheid van energie en immunoglobulines tot gevolg. De warmteproductie van een big is positief gecorreleerd met de opname van colostrum (Herpin et al., 2002). Hoe lager het geboortegewicht van de biggen, hoe vatbaarder ze zijn voor koudestress. Aangezien ze een hogere lichaamsoppervlakte-massaverhouding hebben, treden er veel grotere warmteverliezen op (Leenhouwers et al., 1999). Door gebruik te maken van lokale warmtebronnen zal men trachten te voldoen aan deze hogere comforttemperaturen van de biggen (Loncke et al., 2009). 7

15 Wanneer geen warm biggennest aanwezig is, neemt de kans op doodliggen toe (Shankar et al., 2016). Een eerste, veel gebruikte verwarmingsbron is de gloeilamp. Neonatale biggen gaan niet vanuit hun instinct de gloeilamp opzoeken, maar vinden deze toevallig terug. Een lamp zijdelings van de zeug plaatsen wordt gebruikt om de biggen die dicht bij de zeug liggen op te warmen. Deze opstelling wordt best enkel tijdens de eerste levensdagen toegepast, om hittestress bij de zeugen te vermijden. Een nadeel van een gloeilamp is het brandgevaar, de hoge energiekost en de onmogelijkheid om grote tomen volledig van warmte te voorzien (Loncke et al., 2009). Vaak maakt men ook nog gebruik van vloerplaten om een groter, warm biggennest te creëren. Een ander alternatief is plaatsen van biggenboxen met drie of vier wanden en met of zonder dak (Loncke et al., 2009). In een onderzoek van Houszka (2002) werden vier verschillende biggenboxentypes bestudeerd, nl.: type A met drie wanden en een gordijn, type B met drie wanden en een dak, type C met drie wanden, een dak en een halve voorplaat en type D met drie wanden, een dak en een gordijn. Type A, zonder dak en zonder open front, creëert hogere temperaturen dan type B met een dak en met open front. In vergelijking met type B waren er bij type C tweemaal en bij type D viermaal betere warmteomstandigheden. Daarenboven zijn de eigenschappen van het materiaaloppervlak van de biggenboxen van groot belang. Dit moet zacht, monolithisch-en niet warmte-absorberend, maar warmte-reflecterend zijn (Houszka, 2002). Fig. 3 De verschillende types biggenboxen (uit Houszka, 2002) De lichaamstemperatuur van de biggen de eerste twee uur na de geboorte zijn doorslaggevend voor de verdere overlevingskansen. Onmiddellijk na de geboorte daalt de rectale temperatuur van de biggen, ook al worden zij in een omgeving van 38 C geboren. Het foetale vocht, aanwezig op de pasgeboren biggen kan deels verdwijnen door het wrijven aan de wanden van het hok en deels via evaporatie. Hoe actiever de biggen zijn, hoe meer ze in contact komen met de hokwanden en hoe minder er bijgevolg moet verdampt worden. De evaporatie van het foetaal vocht is een zeer belangrijke oorzaak van hypothermie. Het voorzien van extra stralingswarmte op de geboorteplaats zelf kan de hypothermie en biggensterfte reduceren. Deze verwarmde omgeving achter de zeug geeft geen negatieve invloed op de biggen om zich te verplaatsen naar de uier en te zuigen (Andersen en Pedersen, 2015). 8

16 5. DOODLIGGEN VAN DE BIGGEN Het percentage uitval in de kraamstal wordt sterk beïnvloed door biggen die sterven ten gevolge van doodliggen. Dit wordt sterk beïnvloed door het seizoen en de worpgrootte. Hoe groter de worp, hoe groter het aantal doodgeboren biggen (Jeon et al., 2005). Ook ziet men een stijging van het aantal doodgeboren biggen bij een stijging van de pariteit (Vanderhaeghe et al., 2013). Stress is de voornaamste oorzaak van het doodliggen van de biggen. Daarom is het belangrijk om de talrijke oorzaken van stress te beperken. Zeugen moeten ten minste 5 dagen voor de verwachte werpdatum naar de kraamstal verplaatst worden om zich te laten wennen aan de nieuwe omgeving. Daarnaast zullen zeugen in een gezonde conditie, die op regelmatige basis ontschurft en ontwormd worden, minder onrustig zijn. Als laatste is het noodzakelijk om steeds rustig te werk te gaan in de kraamstal tijdens het werpen. Ofwel betreed je de stal zeer weinig, ofwel ga je op een kalme manier te werk. De eerste piste is niet aangewezen, omdat een goed toezicht tijdens het werpen van de zeugen van groot belang is (Vandersmissen, 2012). Zeugen die in boxen zitten die te nauw zijn, zijn zeer ongemakkelijk waardoor de kans op doodliggen verhoogd. Anderzijds zullen boxen die te wijd staan te veel bewegingsvrijheid geven aan de zeug, waardoor de kans op doodliggen weer zal vergroten. Een ideale breedte van de boxen in de kraamstal is dus van optimaal belang (Vandersmissen, 2012). 6. MANAGEMENT IN DE KRAAMSTAL Tal van maatregelen kunnen toegepast worden in de kraamstal om de zwakke biggen te redden. Een eerste manier is het toepassen van split suckling (alternerend zuigen). De toom wordt opgesplitst in een groep zwakke en een groep sterke biggen. De sterke biggen kunnen een tijdje apart gehouden worden, zodat de zwakke biggen de kans krijgen om te zuigen en voldoende colostrum op te nemen (Knox, 2005; Kyriazakis et al., 1985). Bij tomen waar het aantal biggen het aantal tepels overschrijdt, kan cross-fostering toegepast worden. In de eerste twee dagen na de partus ligt de tepelorde nog niet vast. In deze periode kunnen biggen verlegd worden van het ene nest naar het andere (Straw et al., 1997; Loncke et al., 2009). Bij biggen die verlegd worden kan het speengewicht tot 20% verminderen, waardoor het aangeraden is om alleen de zwaarste biggen te verleggen (Loncke et al., 2009). Door bij alle zeugen ongeveer hetzelfde aantal biggen te leggen, kan de mortaliteitsgraad in de kraamstal verlaagd worden (Straw et al., 1997). Een derde manier om overtallige biggen in de kraamstal op te vangen, is het gebruik maken van pleegzeugen. Pleegzeugen zijn zeugen die na het spenen van hun eigen biggen, een nieuwe toom biggen krijgen. Hierbij is het belangrijk dat de biggen de eerste dagen bij de eigen moederzeug zuigen, om op die manier voldoende colostrum te kunnen opnemen (Loncke et al., 2009). 9

17 DEEL 2: CASUÏSTIEK 1. ALGEMENE BEDRIJFSGEGEVENS Het varkensbedrijf waarover deze casus handelt, is een gesloten bedrijf dat werkt volgens een vierwekensysteem. Er worden ongeveer 450 zeugen aangehouden, die van de Topigs 20 zeugenlijn zijn. Sinds vier jaar worden de zeugen aangekocht bij een fokbedrijf uit Oost-Vlaanderen op een leeftijd van 30 weken. De jonge fokzeugen verblijven vier weken in een quarantainestal met klepventilatie. Daarna worden ze verplaatst naar de dekstal. Na één week in de dekstal te verblijven worden ze 18 dagen op altrenogest gezet. Na het stopzetten van de behandeling zijn ze na een vijftal dagen bronstig. Er worden een tweetal zoekberen gebruikt, die vanuit de eigen stapel geselecteerd worden. De zeugen worden geïnsemineerd met aangekocht sperma van Piétrain beren. De biggen worden gespeend op een leeftijd van dagen. Het productiegetal van de zeugen in 2015 bedroeg gemiddeld ANAMNESE Het bedrijf kent sinds jaren een verhoogde uitval van biggen in de kraamstal. Het percentage biggensterfte bedraagt ongeveer 17% of meer. Dit hoge percentage is min of meer continu aanwezig, het is niet gebonden aan een bepaald seizoen of tijdsperiode in het jaar. Het aantal doodgeboren biggen is niet te hoog. Vooral zwak geboren biggen zijn de oorzaak van de enorme uitval. Ik bezocht het bedrijf voor de eerste keer op dinsdag 30 augustus Vanaf dan volgde ik vier opeenvolgende groepen op in de kraamstal. Ik verzamelde gegevens tot en met woensdag 7 december MANAGEMENT 3.1. HUISVESTING De dekstal van het bedrijf is voorzien van 198 plaatsen. Er zijn drie rijen aanwezig met telkens 66 boxen. In deze stal kunnen twee groepen zeugen gehuisvest worden. Dit is handig in het vierwekensysteem: het spenen moet op die manier niet in één dag afgerond zijn. Er is klepventilatie met ventielen voorzien. De ventilator zuigt de lucht af via een ingesteld luchtvolume per zeug. In de drachtstal zijn twee afdelingen aanwezig met elk vier rijen ligboxen met uitloop. Daar is combiventilatie aanwezig. Twee ventilatoren in het begin van de stal zuigen de lucht af naar een centraal luchtkanaal. Op het einde van dit luchtkanaal zijn grote ventilatoren aanwezig die de lucht naar het einde van de stal afzuigen. De lucht wordt eerst gewassen door een luchtwasser vooraleer de lucht in de buitenwereld terecht komt. 10

18 Fig. 4 De drachtstal met combiventilatie De kraamstal bestaat uit acht compartimenten met telkens 10 hokken. De zeugenboxen hebben een rechte opstelling waarbij de koppen naar de muur zijn gericht. Daarnaast zijn nog twee compartimenten van zes hokken met een overlangse opstelling aanwezig. In deze tien compartimenten is deurventilatie voorzien met regelbare inlaatopening. In het biggennest is een vloerplaat voorzien. Daarenboven is ofwel een gloeilamp ofwel een biggenkist aanwezig. Fig. 5 De kraamstal met rechte opstelling (foto links) en overlangse opstelling (foto rechts) De batterijen bestaan uit vier compartimenten met 20 hokjes en twee compartimenten met 10 hokjes. In elk hokje is een plastieken roostervloer aanwezig met in het midden een verwarmde vloerplaat. In de biggenbatterijen wordt geventileerd met kanaalventilatie. Bij het spenen worden de zeugen en de beren apart gehuisvest. Dit zorgt ervoor dat de chemische castratie vlotter verloopt. Een tweede reden is het feit dat de mannelijke dieren tijdens het afmesten een ander voeder krijgen dan de zeugen. 11

19 Fig. 6 De grootste afdeling van de batterijen met kanaalventilatie en voederbakken van het merk Roxell In de oude vleesvarkensstal wordt ventielventilatie toegepast. Er zijn twee compartimenten aanwezig met twee rijen van telkens zeven hokken. Daarnaast zijn nog twee compartimenten aanwezig met twee rijen van zes hokken. In de nieuwe vleesvarkensstal wordt gebruik gemaakt van combiventilatie. Daar zijn twee compartimenten aanwezig die bestaan uit vier rijen van telkens acht hokjes. In de vleesvarkensstal zijn betonnen roostervloeren en brijbakken aanwezig. Fig. 7 De nieuwe vleesvarkensstal met betonnen roostervloeren en brijbakken (foto links). In deze stal wordt geventileerd d.m.v. combiventilatie (foto rechts). 12

20 3.2. DRINKWATER EN VOEDER Het drinkwater voor het ganse bedrijf is afkomstig uit een boorput van 70 meter diep. Er wordt geen water ontsmet of aangezuurd. In de dekstal krijgen de gespeende zeugen éénmaal per dag bronstmeel vanaf de speendag (woensdag) tot de maandag na het spenen. In deze periode worden de gelten en de terugkomers ook met bronstmeel gevoederd. Er wordt gestart met vier kilo bronstmeel per dag en men bouwt dit af tot ongeveer twee kilo. Eens de zeugen geïnsemineerd zijn, wordt éénmaal per dag drachtmeel gevoederd. De eerste maand van de dracht wordt iets meer gegeven (ongeveer 3 kg) zodat de zeugen snel weer in conditie zijn. Daarna geeft men iets minder voeder per zeug (ongeveer 2.5 kg). Tijdens de laatste maand van de dracht krijgen ze weer iets meer (ongeveer 3 kg). Eens de zeugen naar de kraamstal zijn verplaatst, krijgt de ene groep één maal per dag een werpmeel en daarna een lactatiemeel. De andere groep krijgt geen werpmeel, er wordt onmiddellijk overgeschakeld op een iets lichter lactatiemeel met een frequentie van één keer per dag. Na het werpen wordt het lactatiemeel driemaal per dag gevoederd. Men start met 2,5 kg per dag. Op dag 14 van de lactatie bereikt men de top van 6 à 7 kg meel per zeug per dag. De biggen in de kraamstal krijgen de eerste twee dagen water met elektrolyten in aparte voederbakjes. Enkel bij de kleine, zwakkere nestjes wordt kunstmelk gegeven. Vanaf dag 3 strooit men een startervoeder met een hoge ijzerconcentratie (een soort turf) op de vloerplaat bij de biggen. Drie dagen voor het spenen vervangt men dit ijzerrijk startervoeder door een voeder, waarmee de biggen ook opgestart worden in de batterij. In de batterijen wordt in de grootste compartimenten gebruik gemaakt van voederbakken van het merk Roxell. In de kleinste compartimenten zijn lichtere voederbakken aanwezig. De biggen krijgen daar hetzelfde vaste voeder als in de kraamstal (Topwean) in de clickfeeders en de voederbakken op de eerste dag na het spenen. Op dag twee schakelt men over naar speenstarter (in clickfeeders en in voederbakken). In de periode van drie tot tien dagen na het spenen worden de biggen gevoederd met speenstarter. Daarna gaat men over op een goedkoper startermeel. Gedurende de laatste tien dagen van de batterijperiode voedert men met een overgangsmeel. In de vleesvarkensstal wordt onderscheid gemaakt tussen de zeugen en de beren. Zowel de zeugen als de beren krijgen bij het opzetten eerst hetzelfde voormestmeel. De zeugen krijgen daarna een afmestmeel. Bij de bargen wordt eerst overgeschakeld op een vetrijker voormestmeel. De suikers worden vervangen door vetten. Op het einde van de afmestperiode worden de bargen gevoederd met een lichter afmestmeel BIOVEILIGHEID, REINIGING EN ONTSMETTING Na het spenen op woensdag wordt de kraamstal droog gereinigd, nat gereinigd met een hogedruk reiniger en ontsmet. Tegen de donderdagavond is de kraamstal opnieuw opgevuld met een nieuwe 13

21 groep zeugen. Bij de aankomst in de kraamstal worden de hoogdrachtige zeugen afgespoten met shampoo en daarna met water. Hierdoor zijn ze klaar om op een propere en hygiënische manier te werpen BEHANDELINGEN Tussen dag drie en dag vijf na de geboorte worden de staartjes van de biggen gecoupeerd en worden er oormerken aangebracht. De tandjes worden niet geknipt. Vroeger injecteerde men ijzerpreparaten intramusculair. Sinds september 2016 is men oraal ijzer gaan toedienen. Op het moment van het behandelen krijgen de biggen 2 ml ijzerrijke pasta (MS Ferro Paste ) toegediend. Dit bevat 5000 mg ijzer(ii)fumaraat per kg. Op dag 18 worden de biggen gevaccineerd tegen PCV 2 en tegen M. hyopneumoniae. Er wordt niet chirurgisch gecastreerd. Vaccinatie tegen berengeur (Improvac) wordt toegepast in de batterijen en herhaald 6 weken vóór het slachten. Bij het opzetten in de vleesvarkensstal op tien weken leeftijd worden de vleesvarkens de eerste maal ontwormd. Dit wordt herhaald op 16 weken en op 22 weken leeftijd. De zeugen op het bedrijf worden gevaccineerd tegen atrofische rhinitis, parvovirus, vlekziekte, neonatale E. coli, rotavirus, influenzavirus en PRRS. Dit laatste wordt naaldloos (intradermaal) toegediend. 4. BEVINDINGEN GEDURENDE DE BEDRIJFSBEZOEKEN Het bedrijf van deze varkenshouder wordt maandelijks bezocht door de faculteit Diergeneeskunde van universiteit Gent. Tijdens deze bedrijfsbezoeken worden de zeugen gescand, is er een algemene bedrijfsrondgang en worden de bedrijfsresultaten beoordeeld. Aangezien het bedrijf al sinds lange tijd een verhoogde uitval kent in de kraamstal, was het interessant om daarover een casus uit te werken BEVINDING GEDURENDE HET EERSTE BEDRIJFSBEZOEK Op dinsdag 30 augustus kwam ik voor de eerste maal op het bedrijf terecht. Daar werd besloten dat ik aan de hand van gegevens van de zeugen en de biggen in kraamstal, die de veehouder maandelijks invoert in het programma Pig Track, statistische analyses moest maken over de invloed van verschillende risicofactoren van het bedrijf op de uitval. Vanaf dan volgde ik het bedrijf vier maanden/groepen op tot en met woensdag 7 december BEVINDING GEDURENDE HET TWEEDE, DERDE EN VIERDE BEDRIJFSBEZOEK De volgende drie bedrijfsbezoeken vonden plaats op dinsdag 27 september 2016, donderdag 27 oktober en dinsdag 22 november. Ook tijdens deze bezoeken scanden wij de zeugen en deden wij een algemene bedrijfsrondgang. Daarnaast legde ik telkens de resultaten van de statistische analyses 14

22 van de vorige groep zeugen voor aan de veehouder. Aangezien de uitval in de kraamstal vooral te wijten is aan de geboorte van zwakke biggen beslisten wij in september om de colostrumopname van de biggen van aantal zeugen te gaan meten. In oktober toonden de reeds uitgevoerde statistische analyse aan dat de verschillende manieren van opwarmen van de biggennesten (met of zonder kist) een duidelijke invloed hadden op het sterftepercentage van de biggen. Vandaar dat wij afspraken om vier dataloggers op te hangen in de kraamstal om de temperatuur en relatieve vochtigheid te kunnen registreren van de volgende groep in de kraamstal. De colostrummetingen voerde ik uit op 17 en 18 november Tijdens het verblijf in de kraamstal merkte ik op dat een groot percentage van de uitval veroorzaakt werd door het doodliggen van de biggen. Vandaar dat ik daarna informeerde bij een vertegenwoordiger van de stalinrichting van het bedrijf om meer uitleg te krijgen over de aanbevolen afmetingen van de zeugenboxen in de kraamstal. DEEL 3: ANALYSE 1. MATERIAAL EN METHODEN 1.1. STATISTISCHE ANALYSE VAN BEDRIJFSGEGEVENS UIT DE KRAAMSTAL Voor de statistische analyse hechtte ik vooral belang aan vijf belangrijke risicofactoren voor het bedrijf die een invloed konden hebben op het uitvalspercentage. De eerste factoren die ik onderzocht, waren de invloed van de kunstmatige partusinductie en de drachtduur op het uitvalspercentage. Normaal vindt de partus van de meeste zeugen plaats in de werpweek op woensdag, donderdag en vrijdag. Zeugen die op vrijdagmorgen nog niet geworpen hebben, worden intramusculair geïnjecteerd met een prostaglandinepreparaat (Planate ). De partus volgt binnen de 24 à 36 uur na injectie. Een derde belangrijke factor is het voedingsregime van de zeugen. De zeugen worden één week voor het werpen verplaatst naar de kraamstal. Een deel van de zeugen worden vanaf dan één keer per dag gevoederd met een werpmeel. Dit werpmeel wordt doorgegeven tot twee dagen nadat de laatste zeugen geworpen zijn. Men schakelt meestal op zondag of maandag over naar een lactatiemeel. Het andere deel van de zeugen krijgt onmiddellijk na het verhuizen naar de kraamstal één maal per dag een lichter lactatiemeel voor de ganse kraamstalperiode. Een eerder uitgevoerd onderzoek toonde reeds aan dat er 1.5% minder uitval was in de kraamstal bij de zeugen die met het werpmeel werden gevoederd. Een vierde bestudeerde factor was de invloed van de verwarming van het biggennest op de biggensterfte. In de meeste kraamstallen wordt het biggennest verwarmd met behulp van een gloeilamp en een verwarmingsplaat. In de twee compartimenten met een overlangse opstelling is er een verwarmingsplaat en een kist voorzien. In compartiment 8, waar een rechte opstelling aanwezig is 15

23 van het kraamhok, zijn er ook enkele biggennesten aanwezig die voorzien zijn van een kist en een verwarmingsplaat. Alle kisten zijn opgebouwd uit een PVC dak en drie halve PVC wanden. Daarnaast moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de soort verwarmingsplaten. In alle compartimenten met een rechte opstelling (compartiment 1 tot en met 8), zijn er rubberen verwarmingsplaten aanwezig. In de twee compartimenten met overlangse opstelling (compartiment 9 en 10) bestaan de verwarmingsplaten uit polymeerbeton. De laatste factor die ik onder de loep nam, was de invloed van de pariteit van zeugen op de uitval in de kraamstal DE COLOSTRUMMETINGEN Op 17 en 18 november 2016 werden van acht zeugen alle biggen voor de eerste maal gewogen kort nadat ze geboren werden en vóór ze colostrum opnamen. Tegelijkertijd kregen de gewogen biggen een oornummer. Voor elke big werd het zeugennummer opgeschreven en werd het precieze tijdstip van geboorte genoteerd. Diezelfde biggen werden een tweede maal gewogen in een periode van uur later. Op die manier kon de colostrumopname van de biggen, de geboortegewichten en de partusduur nagegaan worden HET GEBRUIK VAN DE DATALOGGERS Op het bedrijf werden dataloggers opgehangen in de kraamstal om de relatieve vochtigheid en de temperatuur om het uur te registreren. Deze werden geplaatst in dezelfde afdeling (compartiment 8), zodat de meetwaarden niet beïnvloed werden door de afdeling zelf. In het tweede hok rechts van compartiment 8 werd een logger opgehangen vóór de kop van de zeug (LOGGER 1) en in het biggennest met een kist (LOGGER NB1). In het tweede hok links van datzelfde compartiment werd een logger opgehangen vóór de kop van de zeug (LOGGER 2) en in het biggennest met een lamp (LOGGER NB2). De meettoestellen werden allemaal tegelijk opgehangen van 14 november tot en met 7 december. In de periode van 15 november tot 17 november werden alle biggen geboren in de kraamstal. Op woensdag 7 december werden de biggen gespeend. Door de loggers in bovenstaande periode op te hangen kon het microklimaat opgevolgd worden vanaf de geboorte tot de speendatum van de biggen. De bedoeling was om de verschillen in microklimaat tussen zeug en big en tussen biggennesten met en zonder kist te kunnen bepalen. 16

24 1.4. HET DOODLIGGEN VAN DE BIGGEN Een rapport over het bedrijf, opgemaakt door de firma Elanco in december, toont aan dat een 25 % van de uitval vóór het spenen wordt veroorzaakt door doodliggen van de biggen (zie figuur 8). Dit is een behoorlijk hoog percentage. Fig 8. Distributie van de uitval van de biggen vóór het spenen, december 2016 Door te informeren bij het bedrijf dat de zeugenboxen had geplaatst, kon meer over de aanbevolen afmetingen voor de zeugenboxen in een kraamstal geleerd worden. Tegenwoordig verkiest men in de nieuwe hokken in de kraamstal een breedte van 190 à 200 cm en een lengte van 260 cm om voldoende ruimte te voorzien voor de biggen. Daarnaast is het belangrijk dat de zeugenbox zelf iets smaller is ter hoogte van de heup van de zeug dan ter hoogte van de kop. Hierdoor zal de zeug op de correcte, trage manier gaan neerliggen en zullen er minder biggen onder haar lichaam terecht komen. Tegenwoordig raadt men een breedte van 50 à 52 cm aan ter hoogte van de heup van de zeug. In de meeste nieuwe kraamstallen installeert men balanskooien, waarmee het percentage doodliggers enorm beperkt kan worden. Ik besloot om de verkregen informatie te vergelijken met de situatie op het bedrijf door de afmetingen in de kraamstal te gaan opmeten. 17

25 2. DE RESULTATEN 2.1. STATISTISCHE ANALYSE VAN BEDRIJFSGEGEVENS UIT DE KRAAMSTAL INVLOED VAN DE DRACHTDUUR OP DE UITVAL gemiddeld aantal gestorven biggen/worp 5,5 5 4,5 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0, Fijne balken = weergave van de standaarddeviatie drachtduur (dagen) Fig. 9 Het gemiddeld aantal gestorven biggen per worp in functie van de drachtduur (in dagen) 18

26 uitval (%) drachtduur (dagen) Fig. 10 Het percentage biggensterfte in de kraamstal in functie van de drachtduur (in dagen) Uit beide grafieken blijkt dat er een verhoogde uitval is in de kraamstal van biggen afkomstig van zeugen met een drachtduur korter dan 113 dagen. Deze biggen zijn over het algemeen zwakker en minder ontwikkeld. DRACHTDUUR(dagen) groep1 groep 2 groep 3 groep 4 % doodgeboren/worp %totale uitval/worp % doodgeboren/worp %totale uitval/worp % doodgeboren/worp %totale uitval/worp % doodgeboren/worp %totale uitval/worp <111 / 33,3 30,8 48,5 30,0 26,7 / / 111 / / 10,5 22,6 / / 9,1 22, ,0 28,9 4,1 24,5 18,9 18,9 0,0 45, ,9 16,6 10,4 12,2 5,9 25,5 13,1 18, ,2 10,0 5,8 12,8 4,7 16,3 9,3 13, ,8 17,2 10,6 14,9 4,7 16,3 4,9 15, ,2 12,3 20,9 8,9 7,5 17,6 3,6 6,1 >116 16,9 11,7 13,1 14,8 10,0 10,0 1,9 16,1 % doodgeboren volledige groep 149/ /983 87/ / ,5 9,6 7,1 6,8 % totale uitval volledige groep 177/ / / / ,9 15,9 17,2 14,3 Tabel 1. Weergave van % doodgeboren biggen en % totale uitval per groep Uit tabel 1 blijkt dat het percentage doodgeboren biggen in de groep 1 (maand augustus) en groep 2 (maand september) hoog is. Dit kan verklaard worden door de warme temperatuur in deze periode. In 19

27 de maanden daarna is het percentage doodgeboren biggen 7 % of minder. Dit valt binnen de aanbevolen normen van doodgeboren biggen. Het totale uitvalspercentage is steeds hoger dan de aanbevolen grens van 12%. Ook hier zien we weer een hoog uitvalspercentage bij een drachtduur korter dan of gelijk aan 113 dagen en een drachtduur langer dan 116 dagen INVLOED VAN DE PARTUSINDUCTIE OP DE UITVAL gemiddeld aantal gestorven biggen/worp wel inductie geen inductie groepen zeugen Fijne balken = weergave van de standaarddeviatie Fig. 11 Het gemiddeld aantal gestorven biggen per worp in functie van het al dan niet toepassen van partusinductie De biggensterfte vóór het spenen is gemiddeld lager in de groepen waar men partusinductie heeft toegepast. Aangezien men enkel prostaglandine injecteert bij zeugen die op vrijdagmorgen nog niet geworpen zijn, speelt de invloed van de drachtduur op de uitval evenzeer een rol. De langere drachtduur is hier dus waarschijnlijk een belangrijke oorzaak van het verlaagde sterftepercentage. 20

28 INVLOED VAN HET VOEDINGSREGIME VAN DE ZEUGEN OP DE UITVAL gemiddeld aantal gestorven biggen/worp zonder werpmeel met werpmeel groepen zeugen Fijne balken = weergave van de standaarddeviatie Fig. 12 Het gemiddeld aantal gestorven biggen per worp bij zeugen die wel of geen werpmeel krijgen De uitval in de kraamstal bij de vier groepen zeugen is telkens lager wanneer er werpmeel wordt gevoederd aan de zeugen vanaf het betreden van de kraamstal tot kort na het werpen. Dit resultaat stemt dus overeen met het resultaat van de eerder uitgevoerde proef op het bedrijf over het effect van werpmeel op de biggensterfte. 21

29 INVLOED VAN HET GEBRUIK VAN KISTEN EN DE VERWARMINGSPLATEN IN DE BIGGENNESTEN OP DE UITVAL gemiddeld aantal gestorven biggen/worp 4 3 met kisten zonder kisten groepen zeugen Fijne balken = weergave van de standaarddeviatie Fig. 13 Het gemiddeld aantal gestorven biggen per worp in functie van de het al dan niet gebruiken van kisten De uitval in de kraamstal van de eerste drie groepen zeugen is telkens lager bij de aanwezigheid van kisten. De biggensterfte van de vierde groep is iets hoger bij de aanwezigheid van een kist in vergelijking met de aanwezigheid van een gloeilamp. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de pariteit van de zeugen van groep vier waarbij een kist gebruikt wordt, opvallend hoog (pariteit 6, 7 & 8) is wanneer dit met de zeugen van de eerste drie groepen wordt vergeleken. GEMIDDELD AANTAL GESTORVEN BIGGEN/ WORP GROEP2 GROEP 3 GROEP 4 met rubberen vloerplaat 2,3 2,5 2,1 met polymeerbetonnen vloerplaat 2,1 2,4 1,1 Tabel 2. Gemiddeld aantal gestorven biggen / worp in functie van het type vloerplaat in het biggennest Uit tabel 2 blijkt dat de uitval van biggen lager is in de nesten met polymeerbeton dan in de nesten met rubberen verwarmingsplaten. 22

30 INVLOED VAN DE PARITEIT VAN DE ZEUGEN OP DE UITVAL 8 7 pariteit groep 4 groep 3 groep 2 groep 1 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 gemiddeld aantal gestorven biggen/worp Fig. 14 De invloed van de pariteit van de zeug op het gemiddeld aantal gestorven biggen/worp Op het bedrijf is er over het algemeen een verhoogde uitval in de kraamstal bij de eersteworps zeugen en bij de zeugen met een pariteit hoger dan vijf DE COLOSTRUMMETINGEN Het gemiddelde geboortegewicht van de biggen varieert tussen 0,9 kg en 1,35 kg (zie tabel 1 en figuur 14). In de onderzochte tomen hebben de biggen een gemiddeld geboortegewicht boven de aanbevolen grens van 800 à 900 gram. Biggen met een geboortegewicht lager dan 800 gram zouden duidelijk benadeeld zijn bij het zuigen tegenover zwaardere toomgenoten. De geboortegewichten bij zeug (0,6 kg, 1,02 kg, 1,00kg, 0,80 kg, 0,94 kg, 0,98 kg, 0,96 kg, 1,06 kg, 1,16 kg, 1,08 kg, 0,62 kg, 0,64 kg, 1,14 kg, 0,98 kg, 1,02 kg) waren iets lager in vergelijking met de geboortegewichten bij de andere zeugen. Bij tomen waarvan de standaarddeviatie van het geboortegewicht van de biggen groter dan of gelijk is aan 0,3, is de kans op perinatale sterfte groter. De standaarddeviatie van het geboortegewicht van de biggen die ik heb gewogen, varieert tussen 0.09 en 0.3 (zie tabel 3). Er is dus een vrij goede homogeniteit van de gewogen tomen. Ondanks deze positieve resultaten, is de colostrumopname van de biggen aan de lage kant. De colostrumopname van drie van de acht tomen biggen ligt duidelijk onder de grens ligt van 160 gram colostrum / Kg geboortegewicht (81, 123 en 132 g / Kg LG). Twee tomen hebben een gemiddelde colostrumopname tussen gram / Kg geboortegewicht (174,15 en 179 g / Kg LG). Bij drie van de acht tomen, is de colostrumopname voldoende hoog (261,11, 231,6 en 189,43 g / Kg LG) (zie tabel 4 en figuur 15). 23

31 zeugnummer gemiddelde 1,35 0,93 1,17 1,31 1,06 1,14 1,26 1,08 geboortegewicht standaarddeviatie 0,13 0,18 0,09 0,29 0,23 0,13 0,3 0,22 geboortegewicht toomgrootte Tabel 3. Het gemiddelde geboortegewicht, de standaarddeviatie van de geboortegewichten en de toomgrootte van de gewogen tomen Gemiddelde geboortegewicht (Kg) 1,8 1,6 1,4 1,2 1 0,8 0,6 0,4 0, nummer van de toom Fijne balken = weergave van de standaarddeviatie Fig. 15 Grafische weergave van de gemiddelde geboortegewichten van de verschillende tomen zeugnummer colostrum opname g/big 352,23 75,57 270,51 171,8 130,5 203,7 219,99 204,96 colostrum opname g/ KG 261,11 81,26 231,6 131,7 123, ,18 189,43 levend geboortegewicht toomgrootte Tabel 4. De resultaten van de colostrummetingen van de acht verschillende tomen 24

32 g colostrum / Kg LG onderzochte zeugen Fijne balken = weergave van de standaarddeviatie Fig. 16 Grafische weergave van de gemiddelde hoeveel opgenomen colostrum (in gram) per geboortegewicht (in kilogram) van de gewogen tomen 25

33 HET GEBRUIK VAN DE DATALOGGERS LOGGER 1 Hieronder worden de resultaten van logger 1, opgehangen vóór de kop van de zeug in het hok waar een kist aanwezig was, weergegeven. Blauwe lijn = temperatuur / groene lijn = relatieve vochtigheid Fig. 17 Metingen geregistreerd door logger 1

34 27 00:00-06:00 06:00-12:00 12:00-18:00 18:00-24:00 gem TEMP ( C) 22,0 21,9 22,3 21,8 standaarddeviatie 0,1 0,2 0,3 0,18 gem RV (%) 66,3 69,7 68,2 66,9 standaarddeviatie 1,7 2,6 5,8 3,8 Tabel 5. Gemiddelde temperatuur, gemiddelde relatieve vochtigheid en gemiddelde standaarddeviaties geregistreerd door logger gemiddelde relatieve vochtigheid (%) gemiddelde temperatuur ( C) Fig. 18 Logger 1: gemiddelde relatieve vochtigheid en temperatuur per dag

35 28 De biggen van dit nest werden geboren op 17 november. Op 15 en 16 november is de relatieve vochtigheid duidelijk hoger en de temperatuur duidelijk lager. Daarna is de temperatuur en de relatieve vochtigheid vrij constant. De temperatuur aan de kop van de zeug bedraagt ongeveer 22 C. De relatieve vochtigheid varieert tussen 63 en 70 %. Uit bovenstaande tabel blijkt dat de relatieve vochtigheid van 6 uur s morgens tot 18 uur s avonds hoger is dan gedurende de nacht (van 18 uur s avonds tot 6 uur s morgens). Dit patroon is minder uitgesproken bij de metingen van de temperatuur.

36 LOGGER NB 1 Hieronder worden de resultaten van logger NB1, opgehangen in het biggennest met een kist, weergegeven. Blauwe lijn = temperatuur / groene lijn = relatieve vochtigheid Fig. 19 Metingen geregistreerd door logger NB 1

37 30 00:00-06:00 06:00-12:00 12:00-18:00 18:00-24:00 gemiddelde temp ( C) 26,2 26,9 27,1 26,1 standaarddeviatie 0,3 0,3 0,4 0,5 gemiddelde RV (%) 54,2 55,9 56,5 54,6 standaarddeviatie 1,7 2,5 2,4 2,2 Tabel 6. Gemiddelde temperatuur, gemiddelde relatieve vochtigheid en standaarddeviatie geregistreerd door logger NB gemiddelde relatieve vochtigheid (%) gemiddelde temperatuur ( C) Fijne balken = weergave van de standaarddeviatie Fig. 20 Logger NB1: gemiddelde relatieve vochtigheid en temperatuur per dag

38 31 Ter hoogte van het biggennest was de relatieve vochtigheid duidelijk hoger en de temperatuur duidelijk lager op 15 en 16 november. Op 17 november werden de biggen geboren. Vanaf dan varieert de temperatuur in het biggennest tussen de 25 en 29 C. De relatieve vochtigheid varieert tussen de 51 en 56 %. In het biggennest is de temperatuur dus duidelijk hoger en de relatieve vochtigheid lager dan aan de kop van de zeug. Ook hier leren de gegevens in de tabellen ons dat de relatieve vochtigheid overdag hoger is dan s nachts.

39 LOGGER 2 Hieronder worden de resultaten van logger 2, opgehangen vóór de kop van de zeug in een hok met een gloeilamp, weergegeven. Blauwe lijn = temperatuur / groene lijn = relatieve vochtigheid Fig. 21 Metingen geregistreerd door logger 2

40 33 15/nov 16/nov 17/nov 18/nov 19/nov 20/nov 21/nov 22/nov 23/nov 24/nov 25/nov 26/nov 27/nov 28/nov 29/nov 30/nov 1/dec 2/dec 3/dec 4/dec 5/dec 00:00-06:00 06:00-12:00 12:00-18:00 18:00-24:00 gemiddelde temp ( C) 22,2 22,3 22,9 22,6 standaarddeviatie 0,2 0,2 0,2 0,2 gemiddelde RV (%) 66,0 67,7 66,8 65,4 standaarddeviatie 1,9 1,8 1,8 1,6 Tabel 7. Gemiddelde temperatuur, gemiddelde relatieve vochtigheid en standaarddeviatie geregistreerd door logger gemiddelde relatieve vochtigheid (%) gemiddelde temperatuur ( C) 50 5 Fijne balken = weergave van de standaarddeviatie Fig. 22 Logger 2: gemiddelde relatieve vochtigheid en temperatuur per dag

41 34 De relatieve vochtigheid varieert tussen de 63 en 70 %. Dezelfde waarden werden geregistreerd door logger 1. De gemiddelde temperatuur aan de kop van de zeug bedraagt 22 C. Ook dit komt overeen met de metingen van logger 1.

42 LOGGER NB2 Hieronder de resultaten van logger NB2, opgehangen in een biggennest verwarmd door middel van een gloeilamp, weergegeven. Blauwe lijn = temperatuur / groene lijn = relatieve vochtigheid Fig. 23 Metingen geregistreerd door logger NB2

43 36 00:00-06:00 06:00-12:00 12:00-18:00 18:00-24:00 gemiddelde temp ( C) 24,2 24,0 25,0 24,0 standaarddeviatie 0,3 0,4 0,3 0,5 gemiddelde RV (%) 58,1 59,1 58,6 57,8 standaarddeviatie 1,6 1,9 1,5 1,8 Tabel 8. Gemiddelde temperatuur, gemiddelde relatieve vochtigheid en standaarddeviatie geregistreerd door logger NB gemiddelde relatieve vochtigheid (%) gemiddelde temperatuur ( C) 50 5 Fijne balken = weergave van de standaarddeviatie Fig. 24 Logger NB 2: gemiddelde relatieve vochtigheid en temperatuur per dag

44 37 In het biggennest verwarmd met de gloeilamp varieert de relatieve vochtigheid vanaf het moment van het werpen tussen 53 en 60 %. De relatieve vochtigheid is dus hoger van in het nest verwarmd met behulp van de kisten. De temperatuur schommelt tussen 21 en 25 C. De temperatuur dit nest is dus duidelijk lager dan in het biggennest met de kisten BESLUIT De temperatuur en relatieve vochtigheid vóór de kop van de zeugen is in het hok met een gloeilamp en het hok met een kist gelijklopend. In het biggennest met de kist is de relatieve vochtigheid lager dan in het nest met de gloeilamp. De temperatuur in het nest met de kist is gemiddeld een viertal graden hoger dan in het nest verwarmd met de gloeilamp

45 2.4. HET DOODLIGGEN VAN DE BIGGEN De hokken in de kraamstal van het bedrijf zijn 180 cm breed en 250 cm lang. Ze zijn dus kleiner dan de aanbevolen afmetingen voor nieuwe kraamstallen. De biggen hebben iets minder ruimte, waardoor de kans op doodliggen vergroot. Op het bedrijf zijn geen balanskooien aanwezig. De zeugen liggen op een vaste vloer met een verhoogd eiland van 3 cm. Dit verhoogd eiland is in veel kraamboxen aanwezig om het aantal doodliggers te beperken. De zeugenboxen zijn 55 cm breed ter hoogte van de heup van de zeug. Ze zijn dus nog iets breder dan de huidige aanbevolen breedtes. 38

46 DEEL 4: BESPREKING Het staat vast dat de verhoogde uitval van de biggen in de kraamstal een multifactorieel bedrijfsprobleem is. Het percentage doodgelegen biggen op het bedrijf is laag. Vooral zwak geboren biggen en managementfactoren zijn de oorzaak van het hoge uitvalspercentage. 1. DISCUSSIE Gebaseerd op wetenschappelijke literatuur is het belangrijk dat iedere groep zeugen een evenwichtige pariteitverdeling heeft. Op dit bedrijf wordt dit naar behoren toegepast. In iedere groep zijn er zowel jongere als oudere zeugen. De partusinductie werd correct toegepast. Enkel de zeugen die op vrijdag nog niet geworpen hebben, worden ingespoten met een prostaglandinepreparaat. De biggen uitval is lager bij zeugen die werpmeel krijgen in vergelijking met zeugen die met een lichter lactatiemeel worden gevoederd. Dit blijkt uit een eerder uitgevoerd onderzoek en uit mijn statistische analyses. Er wordt een behoorlijk aantal biggen doodgelegen. Balanskooien zouden dit bedrijfsprobleem voor een groot deel kunnen oplossen. Een nadeel aan de balanskooien is de hoge aankoopprijs. Ten tweede kunnen biggenblazers het aantal doodliggers verminderen, maar ook deze toestellen zijn duur. Ten derde is het belangrijk dat het biggennest voldoende warm is. De zeugen worden vijf dagen voor het werpen verplaatst naar de kraamstal, waardoor ze nog tijd hebben om te adapteren aan de nieuwe omgeving. De kraamstal wordt weinig betreden, waardoor de zeugen telkens opschrikken bij het betreden van het compartiment. Tot slot kan ook vermeld worden dat de boxen van de zeug op heuphoogte te breed open staan waardoor ze teveel bewegingsvrijheid hebben. Uit de colostrummetingen blijkt dat de biggen gemiddeld te weinig colostrum opnemen. Bij één zeug (16931) waren de geboortegewichten en de colostrumopnames zeer laag. Deze zeug was een eersteworps zeug en was vrij mager. Drie biggen van de toom hadden slechts een geboortegewicht van ongeveer 0,6 kg. Deze biggen waren bij de tweede meting 100 gram vermagerd. Ze waren niet vitaal en hadden geen kracht om te gaan zuigen. Naast het geboortegewicht en de homogeniteit van de biggen, is een goed partusmanagement zeer belangrijk om de colostrumopname van de biggen te optimaliseren. Op het bedrijf bracht men vrij weinig tijd door in de kraamstal tijdens het werpproces van de zeugen. Door de zwakke biggen snel bij de uier te leggen, zouden deze een betere mogelijkheid krijgen om te zuigen en om colostrum op te nemen. In grotere nesten kan het alternerend zuigen van de biggen toegepast worden. Door biggen te verleggen of pleegzeugen te maken, kunnen de overtollige biggen van de grote tomen opgevangen worden. Bovendien bestaan er tal van mogelijkheden om zwakke biggen oraal energiesupplementen toe te dienen. Het strooien van ontsmettend poeder op de pasgeboren biggen droogt hen sneller op. Hierdoor zouden de pasgeboren biggen minder warmte verliezen en zullen ze vitaler zijn. 39

47 Bij een drietal zeugen verliep de partus niet vlot. Een normale tussenbigtijd bedraagt 15 à 30 minuten. Bij een tussenbigtijd van langer dan 45 minuten, moet er ingegrepen worden (De Smet et al., 2015). Dit gebeurde te weinig. Het toepassen van partushulp met voldoende glijmiddel en op een goede hygiënische manier kan hulpvol zijn. Partushulp kan een negatieve invloed hebben door het stresserend effect op zeugen en biggen. Wanneer deze enkel worden toegepast bij een traag verlopende partus, wordt de overlevingskans van de biggen wel vergroot. Daarnaast werkt het toedienen van oxytocine aan de zeug bevorderlijk op het verkorten van de tussenbigtijd. Hierbij moet opgemerkt worden dat de baarmoederhals voldoende moet ontsloten zijn, zodat de kans op asfyxie verkleind wordt. Dit risico kan worden beperkt door slechts oxytocine toe te dienen wanneer reeds enkele biggen geboren zijn (De Smet et al., 2015). De analyses tonen aan dat het sterftepercentage in nesten met kisten lager is. Uit de resultaten van de dataloggers blijkt dat de temperatuur in de biggennesten met een gloeilamp te laag is, namelijk tussen 21 en 25 C. De temperatuur in de biggennesten met kisten schommelt tussen 25 en 29 C. Er zit dus een verschil van 4 C tussen beide systemen. Om aan de behoeften van neonatale biggen te voldoen, zou de temperatuur in het biggennest rond de C moeten zijn. Op het bedrijf is het uitvalspercentage bij de aanwezigheid van een rubberen mat in het biggennest hoger dan bij de aanwezigheid van polymeerbeton. Polymeerbeton zal zonder verwarming veel koeler aanvoelen dan rubber. Eens het warm is in het biggennest, zal polymeerbeton veel langer warmte vasthouden. Hierbij moet opgemerkt worden dat nooit eersteworps zeugen, maar telkens zeugen met een hogere pariteit in hokken zaten waar polymeerbeton voorzien was in het nest. Dit kan een vertekend beeld geven van het uitvalspercentage. 2. ADVIEZEN -Het uitvalspercentage in de kraamstal kan verminderen door vooreerst alle zeugen in de kraamstal te voederen met werpmeel. -Om het percentage doodliggers te doen dalen, kunnen de zeugenboxen op heuphoogte versmald worden tot 50 à 52 cm. Daarnaast kunnen tal van biggen die onder de zeug terecht komen gered worden indien er intensiever toezicht wordt gehouden. Biggen kunnen ook beter verlegd worden wat kan leiden tot een betere colostrum opname. De zwakke biggen kunnen aan de uier van de zeug gelegd worden. Andere technieken zoals partushulp en manieren om de overtollige biggen op te vangen, kunnen pas goed toegepast worden wanneer er een strikte supervisie is tijdens de werpperiode. -Tot slot is het aangewezen om de algemene vraagtemperatuur in de kraamstal nog een tweetal graden te verhogen. Daarnaast is het te overwegen om alle nesten met behulp van kisten warm te houden. 40

48 REFERENTIELIJST Andersen H. M.-L., Pedersen L.J. (2015). Effect of radiant heat at the birth site in farrowing crates on hypothermia and behaviour in neonatal piglets. The animal consortium 10 (1), De Smet S., Van Gansbeke S., Van den Bogaert T., Decaluwé R. (2015). Biest: een cruciaal samenspel tussen zeug en big. Voordracht: Belang en optimalisatie van biestmanagement, Rumbeke, 28 november Decaluwé R. (2014). The metabolic use of fat and protein in late gestation and its effect on colostrum yield in sows. Universiteit Gent, faculteit Diergeneeskunde Merelbeke. Decaluwé, R., Janssens G. P. J., Declerck I., de Kruif A., Maes D. (2012). Induction of parturition in the sow. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 81 (3), Decaluwé R., Maes D., Declerck I., Cools A., Wuyts B., De Smet S., Janssens G.P.J. (2013). Changes in back fat thickness during late gestation predict colostrum yield in sows. The Animal Consortium. 12 (7), Farmer C., SØrensen M.T. (2001). Factors effecting mammary development in gilts. Livestock production science 70 (1), Gardner I.A., Hird D.W., Franti C.E. (1989). Neonatal survival in swine: effects of low birth weight and clinical disease. American Journal of Veterinary Research. 50 (5), Geudeke T. (2013). De Gezondheidsdienst voor Dieren. Voordracht: Kraamstalmanagement, geboorte en biest, Deventer, 20 november Herpin P., Damon M., Le Dividich J. (2002). Development of thermoregulation and neonatal survival in pigs. Livestock Production Science 78 (1), Houszka H.M. (2002). Thermal conditions within a piglet creep area with different cover constructions and different surface of cover materials. The CIGR Journal of Scientific Research and Development 4,

49 Jeon J.H., Kim D.J., Han J.H., Yeon S.C., Bahng S.H., Myeong B.S., Chang H.H. (2005). Use of a crush-reducing device to decrease crushing of suckling piglets by sows. Journal of animal science 83 (6), Kirkden R.D., Broom D.M., Andersen I.L. (2013). Piglet mortality: The impact of induction of farrowing using prostaglandins and oxytocin. Animal Reproduction Science 138, Knox R. (2005). Making changes to get to 30 pigs/sow/year. Voordracht: London swine conference Production at the Leading Edge, Londen, 6-7 april Kyriazakis I., Edwards S.A. (1985). The effects of split suckling on behaviour and performance of piglets. Applied Animal Behaviour Science 16, 92. Kyriazakis S.C., Martinsson K., Olsson N.G., Bjork A. (1990). Thin sow syndrome (TSS): the effect of amperozide. British Veterinary Journal 146 (5), Le Dividich J., Herpin P., Paul E., Strulle F. (1997). Effect of fat content of colostrums on voluntary colostrums intake and fat utilization in newborn pig. Journal of animal science 75, Leenhouwers J.I., van der Lende T., Knol E.F. (1999). Analysis of stillbirth in different lines of pigs. Livestock production science 57, Loisel F., Farmer C., Ramaekers P., Quesnel H. (2013). Effects of high fiber intake during late pregnancy on sow physiology, colostrum production, and piglet performance. Journal of Animal Science 91, Loncke R., Dewulf J., Vanderhaeghe C., De Kruif A., Maes D. (2009). Niet-infectieuze oorzaken van biggensterfte vóór het spenen. Deel 2: oorzaken gelegen bij de zeug en in de omgeving. Vlaamse Diergeneeskundig Tijdschrift , Millet S., Cools A. (2012). Voeding van zeugen in de kraamstal. Boerenbond: Management & Techniek 13, Quesnel H., Meunier-Salaün M.-C., Hamard A.,Guillemet R., Etienne M., Farmer C., Dourmad J.Y., Père M.C. (2009). Dietary fiber for pregnant sows: influence on sow physiology and performance during lactation. Journal of Animal Science 87, Shankar B.P., Madhusudhan H.S., Harish D.B. (2016). Pre-weaning mortality in pig-causes and management. Veterinary World 9 (3),

50 Straw B.E., Dewey C.E., Biirgi E.J. (1997). Patterns of crossfostering and piglet mortality on commercial U.S. and Canadian swine farms. Preventive Veterinary Medicine 33, Teagasc (2004). Pig unit Routine Manual. Teagasc Pig Service, p.21. van der Steen H.A., Schaeffer L.R., de Jong H., de Groot P.N. (1988). Agressive behavior of sows at parturition. Journal of animal science 66, Vanderhaeghe C., Dewulf J., de Kruif A., Maes D. (2013). Non-infectious factors associated with stillbirth in pigs: A review. Animal Reproduction Science 139, Vandersmissen T., 2012: Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen op moderne varkensbedrijven. Lier: Vlaamse overheid, Departement landbouw en visserij. Geraadpleegd op 05/12/2016: Vignola M. (2009). London Swine Conference. Voordracht: Sow feeding management during lactation, London, 1-2 april Vruchtbaarheid bij zeugen (2011). Vlaamse overheid: Departement landbouw en visserij, Brussel, 52 pp. 43

51 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar VRUCHTBAARHEIDSPROBLEMEN BIJ ZEUGEN: TERUGKOMEN EN WITVUILEN door Eva DEROO Promotor: Prof Dr. Dominiek Maes Drs. Tommy Van Limbergen

52

53 Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.

54 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar VRUCHTBAARHEIDSPROBLEMEN BIJ ZEUGEN: TERUGKOMEN EN WITVUILEN door Eva DEROO Promotor: Prof Dr. Dominiek Maes Drs. Tommy Van Limbergen

55 VOORWOORD Graag wil ik bij aanvang deze casuïstiek tal van mensen bedanken die mij hebben bijgestaan bij het tot stand komen van dit werk. In eerste instantie is dit mijn promotor, Tommy Van Limbergen die mij veel nuttige informatie gaf bij het schrijven van dit werk. Daarnaast wil ik mijn medepromotor professor dr. Dominiek Maes bedanken, die mij bijstuurde en mij veel interessante tips gaf. Verder wil ik mijn dank uiten aan de eigenaars van het varkensbedrijf en de dierenartsen Pascal Defoort, Thomas Vraeghe en Annelies Van Poucke, die het mij kans gaven om dit werk tot een goed eind te brengen. Tot slot wil ik mijn ouders en vrienden bedanken voor hun steun tijdens dit werk.

56 INHOUDSTAFEL SAMENVATTING... 1 INLEIDING... 2 DEEL 1: LITERATUURSTUDIE DE CYCLUS VAN EEN ZEUG WAT IS TERUGKOMEN EN WAT ZIJN DE GEVOLGEN DAARVAN REGELMATIG TERUGKOMEN OORZAKEN VAN REGELMATIG TERUGKOMEN FACTOREN MET EEN GROTE INVLOED OP REGELMATIG TERUGKOMEN ONREGELMATIG TERUGKOMEN WITVUILEN BIJ ZEUGEN... 8 DEEL 2: CASUÏSTIEK ALGEMENE BEDRIJFSGEGEVENS ANAMNESE MANAGEMENT HUISVESTING DRINKWATER EN VOEDER BEHANDELINGEN BEVINDINGEN GEDURENDE DE BEDRIJFSBEZOEKEN BEVINDINGEN GEDURENDE HET EERSTE BEDRIJFSBEZOEK BEVINDINGEN GEDURENDE HET TWEEDE BEDRIJFSBEZOEK BEVINDINGEN GEDURENDE HET DERDE BEDRIJFSBEZOEK DEEL 3: ANALYSE DRINKWATERANALYSE MATERIAAL EN METHODEN RESULTATEN EN INTERPRETATIE VAGINALE SWABS EN SERUM VOOR ONDERZOEK OP CHLAMYDIA SUIS MATERIAAL EN METHODEN RESULTATEN EN INTERPRETATIE SWABS UIT BAARMOEDERS VERZAMELD IN HET SLACHTHUIS MATERIAAL EN METHODEN RESULTATEN EN INTERPRETATIE CHECKLIST TIJDENS BRONSTCONTROLE EN INSEMINATIE SPEENMANAGEMENT BEVINDINGEN GEDURENDE DE BRONSTCONTROLE EN INTERPRETATIE BEVINDINGEN TIJDENS DE INSEMINATIE EN INTERPRETATIE DEEL 4: BESPREKING REFERENTIELIJST... 28

57 SAMENVATTING Problemen met de vruchtbaarheid zijn vaak voorkomend op Vlaamse zeugenbedrijven. Het bedrijf waarover deze casus handelt, kende reeds sinds oktober 2015 een sterk verhoogd percentage herdekkingen (tot 33%). Het regelmatig en zeker ook het onregelmatig terugkomen van de zeugen en het witvuilen is een multifactoriële problematiek op het bedrijf. Het bedrijf werd bezocht door de faculteit diergeneeskunde van Merelbeke in kader van veepeiler. Samen met de bedrijfsbegeleidende dierenarts werden tal van zaken onderzocht om de mogelijke oorzaken op te sporen van de aanhoudende vruchtbaarheidsproblemen. Gedurende het eerste bedrijfsbezoek, één jaar nadat de problemen al aan de gang waren, werd na afname van een grondige anamnese en een volledige bedrijfsrondgang besloten om vaginale swabs en bloed te nemen van enkele probleemzeugen. Het slepende karakter van de problemen deed het vermoeden van mycotoxines of van een virale infectie als verwerkkers van de problematiek sterk afnemen. Een bacteriële infectie als oorzaak van de persisterende problemen leek waarschijnlijker. De zeugen werden reeds oraal behandeld met doxycycline via topdressing van vijf dagen vóór tot vijf dagen ná het dekken. Dit was zonder succes. Door het vaak voorkomen van tetracyclineresistentie en het typische witvuilen, werd de kiem Chlamydia suis een belangrijke differentiaaldiagnose. Vandaar dat de monsters verder onderzocht werden op deze kiem. Op één monster na, waren alle swabs PCR negatief voor Chlamydia suis. De ELISA test voor onderzoek op antistoffen tegenover Chlamydia suis, was van alle zeugen positief. Dit wijst erop dat de zeugen in contact gekomen zijn met de bacterie, maar dat deze wellicht niet de oorzaak kan zijn van de enorme problematiek. Een drinkwateronderzoek toonde aan dat de kwaliteit van het drinkwater weinig afweek van de norm. Daarom besliste men om over te gaan tot een monstername van baarmoeders van geslachte probleemzeugen. De baarmoeder swabs werden bacteriologisch en histologisch onderzocht. Ook uit deze analyses kon de veroorzaker van het probleem niet opgespoord worden. Tijdens het tweede bedrijfsbezoek werd de bronstcontrole en de inseminatie meegevolgd om op die manier foute handelingen te kunnen constateren. Er werden geen grote fouten vastgesteld. Gedurende het derde bedrijfsbezoek werden twee groepen zeugen gescand. Het percentage nietdrachtige zeugen in de groep zeugen die 3,5 weken drachtig was, bedroeg 17%. Het percentage witvuilers en onregelmatige terugkomers was gedaald. Het aantal regelmatige terugkomers was verhoogd. Op basis van de onderzoeken en analyses werden enkele verbeterpunten aangehaald. Het aanpassen van het lichtschema, het gebruiken van een dekbeugel en meerdere beren zouden de vruchtbaarheidsresultaten positief beïnvloeden. Key words: baarmoeder swabs Chlamydia suis regelmatig en onregelmatig terugkomen witvuilen 1

58 INLEIDING Vruchtbaarheidsproblemen zijn vaak voorkomend op varkensbedrijven. Regelmatig terugkomen, onregelmatig terugkomen en witvuilen komen dikwijls voor als onderdeel van deze problematiek. Het percentage herdekkingen op een normaal bedrijf na een eerste inseminatie bedraagt gemiddeld 10 %. Wanneer het percentage herdekkingen oploopt tot meer dan 15%, kan men spreken van een bedrijfsprobleem. Deze moeilijkheden kunnen door zowel infectieuze als niet-infectieuze oorzaken beïnvloed worden. Fouten met het sperma, de bronstdetectie of de manier van insemineren zijn gelinkt met het regelmatig terugkomen van de zeugen. Ook spelen de pariteit van de zeug, de duur van de lactatie, de voedingsstrategie, de huisvesting en stress een belangrijke rol. Een verhoogde CO-concentratie in de stal, tal van pathogenen zowel virussen als bacteriën- en de aanwezigheid van mycotoxines in het voeder zijn vaak betrokken bij het onregelmatig terugkomen. Onvoldoende hygiëne tijdens het insemineren, te laat insemineren of een reeds aanwezige endometritis kunnen de oorzaak zijn een vaginale uitvloei bij de zeugen dagen na het insemineren. Tal van bacteriën kunnen betrokken zijn bij witvuilen. Het terugvinden van de oorzakelijke kiem is zeer gecompliceerd. Aan het probleem van witvuilen is vaak weinig te doen. Het opruimen van de getroffen zeugen is meestal de enige oplossing. Het doel van deze casus was om aan de hand van verschillende diagnostische methodes de veroorzaker van de problemen op te sporen. Op basis van de resultaten zou een goede behandelingsstrategie voorgesteld kunnen worden. Dit bleek, zoals eerder gevreesd, niet zo eenvoudig te zijn. 2

59 DEEL 1: LITERATUURSTUDIE 1. DE CYCLUS VAN EEN ZEUG De ovariële cyclus van een zeug duurt 19 tot 23 (gemiddeld 21) dagen en kan opgedeeld worden in drie fases. De piek van LH (luteïniserend hormoon) en de ovulatie treden op aan het begin van de cyclus (dag 0- dag 1). De eerste fase van dag 15 tot dag 0 is de folliculaire fase. Tijdens deze fase rijpen de aanwezige follikels op de ovaria tot volwaardige eicellen onder invloed van FSH (follikel stimulerend hormoon), dat door de hypofyse wordt vrijgesteld. De rijpende follikels zullen geleidelijk aan oestrogenen gaan produceren. De oestrogeenproductie piekt op dag 19 en dag 20 van de cyclus. De concentratie van oestrogenen is weergegeven met een gele lijn op figuur 1. Oestrogenen zorgen voor een positieve feedback op de hypofyse voor de productie van LH (Van Gansbeke et al., 2011). Geleidelijk aan zal de zeug bronstsymptomen gaan vertonen. De vulva van de zeugen zal zwellen en de mucosa zal meer doorbloed en slijmerig worden. De staart en de oren van de zeug komen rechtop te staan. De bronst, de tweede fase van de cyclus, duurt 60 tot 66 uren. Vanaf het moment van de LHpiek treedt de sta-reflex op. Dit is dag 0 van de cyclus. Ongeveer uren (gemiddeld 40 uren) na de LH-piek treedt de ovulatie op (Van Gansbeke et al., 2011). Het tijdstip van ovulatie is weergegeven met het rode kader op figuur 1. Na de ovulatie zullen de het corpora lutea zich gaan ontwikkelen. Vanaf dan start de luteale fase (dag 1 tot dag 15). Indien er bevruchting optreedt, is het CL bij zeugen nodig tot op het einde van de dracht. Zonder dracht zal de baarmoeder prostaglandines produceren op dag 16, die luteolyse zullen veroorzaken. Er zal een nieuwe folliculaire fase optreden en na 5 dagen treedt een nieuwe bronst op (Van Gansbeke et al., 2011). Het volledige overzicht van de ovariële cyclus van de zeug is weergegeven in figuur 1. 3

60 Fig. 1: De cyclus van een zeug (uit Van Gansbeke et al., 2011) 2. WAT IS TERUGKOMEN EN WAT ZIJN DE GEVOLGEN DAARVAN Een zeug die terugkomt, is niet drachtig en zal opnieuw bronstverschijnselen gaan vertonen. Met regelmatig terugkomen bedoelen we het terugkomen van de zeug tussen dag 18 en 24 of tussen dag 37 en 47 van haar dracht. Wanneer een zeug herloopt tussen dag 24 en dag 36 van de dracht, spreekt men van onregelmatig terugkomen (de Jong, 2010). Het totale percentage terugkomers op een bedrijf moet lager zijn dan 15%, waarvan 10% (2/3) regelmatige terugkomers en 5% (1/3) onregelmatige terugkomers (de Jong, 2010). Terugkomen heeft een grote impact op de productiviteit van de zeug. Het aantal niet-productieve dagen per zeug per jaar verhoogt. Één niet-productieve dag op een zeugenbedrijf komt overeen met 0.05 tot 0.08 biggen per zeug per jaar. Bijgevolg zal een stijging van 20 niet-productieve dagen overeenkomen met een verlies van (0.05 x 20) 1 big per zeug per jaar (Almond et al., 2006). De kostprijs van één verliesdag bedraagt ongeveer 2 euro per dag (Maes, 2016). Daarenboven heeft terugkomen van zeugen een negatieve economische impact aangezien zeugenhouders hun productievolume niet kunnen aanhouden. Zeugen die terugkomen, komen soms in oestrus tussen twee groepen door. Deze moeten bijgevolg behandeld worden met altrenogest, 4

61 totdat ze kunnen aansluiten bij de volgende groep zeugen. Dit zal het aantal niet-productieve dagen verhogen (Bertoldo et al., 2009). Om het verlies van niet-productieve dagen bij terugkomen zoveel mogelijk te beperken, kan een zoekbeer voor de zeugen geplaatst worden vanaf dag 18 na de inseminatie. Zeugen die bij deze controle bronstverschijnselen vertonen, zullen hoogstwaarschijnlijk niet drachtig zijn en zullen terugkomen. Een andere methode is om zo vroeg mogelijk een echografische drachtcontrole uit te voeren tussen dag 20 en 23 van de dracht door een getraind persoon met een goed toestel (Kauffold et al., 1997). Tegenwoordig wordt bij echografisch onderzoek gebruik gemaakt van een real time B- mode (Brightness Modality) toestel. Dit apparaat zet elektrische energie om in geluidsgolven met behulp van vibrerende kristallen die door het interne weefsel worden gereflecteerd. Deze reflecties worden daarna weer omgezet in elektrische energie en vormen daarna een tweedimensionaal beeld op het scherm van het echografisch toestel. Hoe donkerder (anechogener) het beeld, hoe minder dens het weefsel is dat wordt gereflecteerd (bijvoorbeeld vocht). Hoe lichter (echogener) het beeld, hoe denser het weefsel (bijvoorbeeld bot). De frequentie van de geluidsgolven is omgekeerd evenredig met de penetratiediepte in het weefsel. Anderzijds is de frequentie positief gecorreleerd met de helderheid van het beeld. Een frequentie van 5 MHz kan tot een diepte van ongeveer 7 tot 10 centimeter in het weefsel meten. De vorm van de sonde is ook van belang. Een sectorsonde wordt verkozen boven een lineaire sonde. De bolle top van de sectorsonde past beter op de convexe buikwand van het varken waardoor het contactoppervlak groter is (de Jong et al., 2009). Bloedname van de zeugen voor het bepalen van de concentraties oestrogeen sulfaat, progesteron en prostaglandines is een derde detectiemethode. Deze methode is arbeidsintensiever en duurder en wordt bijgevolg minder toegepast (Boma en Bilkei, 2008). 3. REGELMATIG TERUGKOMEN 3.1. OORZAKEN VAN REGELMATIG TERUGKOMEN Het regelmatig terugkomen kan optreden omdat er ofwel geen bevruchting opgetreden is, de vruchten enkele uren na conceptie afgestorven zijn of omdat er te weinig vruchtjes in de baarmoeder aanwezig zijn op dag 12 van de dracht (de Jong, 2010). Een slechte spermakwaliteit, een verkeerde manier van insemineren of een slechte bronstdetectie kunnen de oorzaak zijn van het niet optreden van de bevruchting. Wanneer te vroeg (zaadcellen zijn te oud) of te laat (eicel is te oud) geïnsemineerd wordt, is de kans op afsterven van de vruchten enkele uren na conceptie groot (de Jong, 2010). Het ideale tijdstip om te insemineren is 0-24 uur vóór de ovulatie (Kemp en Soede, 1996). Tussen dag 2 en dag 12 van de dracht migreert het vruchtje doorheen de uterus. Op dag 12 zal de dracht al dan niet herkend worden door de zeug. Tussen dag 12 en dag 20 gebeurt de aanhechting van het vruchtje in de uterus. Stress, infecties, een indigestie, enz. kunnen sterfte van de vruchten 5

62 veroorzaken. Wanneer op dag 12 minder dan vijf vruchten in de baarmoeder aanwezig zijn, zal de dracht afgebroken worden (Maes, 2009) FACTOREN MET EEN GROTE INVLOED OP REGELMATIG TERUGKOMEN DE PARITEIT VAN DE ZEUGEN Regelmatig terugkomen komt meer voor bij gelten en primipare zeugen (Koketsu et al., 1997; Vargas et al., 2009). Bij gelten duurt de oestrus minder lang dan bij oudere zeugen, waardoor er meer risico is om gelten te insemineren ná de ovulatie. Wanneer dit gebeurt, zal er geen conceptie plaatsvinden (Nissen et al., 1997). Ten tweede is het endocrien systeem van gelten minder goed ontwikkeld, waardoor zij de dracht moeilijker in stand kunnen houden door de verlaagde progesterongehaltes (Vargas et al., 2009). Tot slot kunnen primipare zeugen te kampen hebben met het second litter syndroom. Jonge zeugen hebben een lagere voederopnamecapaciteit dan oudere zeugen. Gedurende de lactatie zullen zij meer eigen reserves aanspreken, waardoor ze meer lichaamsgewicht zullen verliezen. Dit heeft tot gevolg dat de vruchtbaarheid in de volgende cyclus lager zal zijn in vergelijking met oudere zeugen (Morrow et al., 1992) DE VOEDINGSSTRATEGIE GEDURENDE LACTATIE EN DRACHT Verminderde voederopname gedurende de lactatie veroorzaakt een verminderde kwaliteit van de eicellen (Ferguson et al., 2003) en een verhoogde embryonale sterfte (Almeida et al., 2000). Een lacterende zeug mag tot 9-12% van haar lichaamsgewicht verliezen zonder dat dit gevolgen heeft voor de ovariële activiteit. Als het verlies groter wordt dan 12%, dan is er een grotere kans op terugkomen (Vargas et al., 2009). Na het spenen en vóór de ovulatie is een voldoende hoog voederniveau belangrijk voor de kwaliteit van de follikels en de werking van de baarmoeder. Na de ovulatie moet het voederniveau wat verlaagd worden of toch zeker aangepast worden naargelang de conditie van de zeug. Te hoge hoeveelheden voeder in het begin van de dracht kunnen, zeker bij gelten, de oorzaak zijn van een verhoogde embryonale sterfte. Hoe hoger de voederopname, hoe hoger de doorbloeding en de activiteit in de lever en hoe hoger de afbraak van progesteron (Jindal et al., 1997) DE DUUR VAN DE LACTATIE Zeugen waarvan de lactatie korter duurt dan 17 dagen, zijn gevoeliger voor een verstoring van het endocrien systeem. Bijgevolg zullen de pre-ovulatoire LH-piek en de luteïnisatie lager zijn (Varley and Foxcroft, 1990). Daarenboven duurt de involutie van de baarmoeder minstens drie weken (Palmer et al., 1965). 6

63 Anderzijds zullen zeugen die pas gespeend worden op 30 dagen, meer lichaamsreserves aangesproken hebben en dus in een negatieve energiebalans verkeren. Dit zal de fertiliteit na het spenen negatief beïnvloeden (Clowes et al., 2003) HUISVESTING EN STRESS De omgevingstemperatuur heeft een grote invloed op de embryonale sterfte. Een toename van de omgevingstemperatuur van 25 C naar 30 C na het dekken, deed het percentage terugkomers stijgen van 3.7% naar 4.4% (Lida en Koketsu, 2013). Het is zeer belangrijk om gedurende de implantatie van de embryo s stress te vermijden (Spoolder et al., 2009). Het hergroeperen van zeugen gedurende de eerste weken van de dracht, zal het percentage terugkomers doen stijgen (Love and Wilson, 1990). Ook stressfactoren in de dekstal kunnen de bronstexpressie onderdrukken, waardoor het bevruchtingpercentage verlaagd wordt (Spoolder et al., 2009). 4. ONREGELMATIG TERUGKOMEN De meest bekende oorzaak van onregelmatig terugkomen zijn embryonale sterfte tussen na dag 12, maar vóór de calcificatie. Ook vertraagde folliculaire ontwikkeling en het voorkomen van ovariële cysten kunnen daarvan de oorzaak zijn (de Jong, 2010). Deze embryonale sterfte kan veroorzaakt worden door zowel infectieuze als niet-infectieuze oorzaken (Van Gansbeke et al., 2011). Belangrijke infectieuze oorzaken zijn facultatief pathogene kiemen (zoals Eschericia coli, streptokokken en stafylokokken) en de SMEDI virussen (zoals de enterovirussen en het parvovirus). SMEDI staat voor Stillbirth Mummification Embryonic Death and Infertility. De afweer ter hoogte van de uterus enerzijds en de pathogeniteit van de kiemen anderzijds bepalen of er al dan niet embryonale sterfte zal voorkomen (Sydler et al., 2011). Het seizoen heeft een belangrijke invloed op het voorkomen van onregelmatige terugkomers. In de zomer zal de folliculaire ontwikkeling trager zijn, met meer onregelmatige terugkomers tot gevolg. Daarnaast zal het interval spenen-conceptie langer zijn in deze periode en kunnen de speengewichten van de biggen lager zijn (Koketsu en Dial, 1996). Andere belangrijke niet-infectieuze oorzaken zijn een te hoge CO-concentratie in te stal, koude of hitte stress en mycotoxines in het voeder. Het voorkomen van ovariële cysten is sterk gelinkt met het onregelmatig terugkomen van zeugen. Wanneer er onvoldoende LH geproduceerd wordt, zullen de rijpe follikels niet ovuleren maar zullen zij cysteus gaan ontaarden (Almond et al., 2006). De aanwezigheid van één enkele cyste heeft niet noodzakelijk gevolgen voor de fertiliteit van de zeug. Meerdere kleine of grote cysten kunnen de vruchtbaarheid wel gaan verstoren. Grote cysten (diameter > 15 mm) zijn meestal geluteïniseerd, waarmee progesteron de cyclus kan onderdrukken (Beek et al., 7

64 2011). Bij kleine cysten (< 15 mm diameter) is de productie van oestrogeen verhoogd, waardoor er onregelmatige oestrus of nymfomanie optreedt (Ebbert et al., 1993). Toch kunnen sommige zeugen met meerdere ovariële cysten ook goede reproductieresultaten hebben (Beek et al., 2011). De pariteit en het seizoen hebben geen invloed op de incidentie van cysten. Zeugen met een lactatie korter dan 14 dagen of een spenen-oestrus interval van 3 dagen zouden meer risico lopen op het ontwikkelen van cysten (Castagna et al., 2004). Ook stress met een verhoging van het cortisol gehalte, het mycotoxine zearalenone, exogeen progesteron en genetica bevorderen het ontwikkelen van cysten (Beek et al., 2011). Fig. 2: Geslachtsstelsel van een prepuberale gelt met een grote enkelvoudige cyste (zie pijl) op het ovarium (uit Beek et al., 2011) 5. WITVUILEN BIJ ZEUGEN Vaginale uitvloei bij zeugen kan op verschillende momenten optreden. Wanneer het de eerste dagen post-partum optreedt, is dit een normaal fenomeen. Het gaat hier over een afvloei van baarmoedervocht en nageboorte (de Jong, 2010). Bij bronstige zeugen treedt er een waterig, slijmerig vocht uit de vulva. Ook de eerste dagen na insemineren kan dit optreden als natuurlijke afweermechanisme van de baarmoeder tegen het lichaamsvreemde sperma (de Jong, 2010). Wanneer er rond het spenen vaginale uitvloei optreedt, kan dit wijzen op een infectie tijdens de partus. Een langdurige partus of onvoldoende hygiëne tijdens de geboortehulp zijn belangrijke risicofactoren voor endometritis. Het toedienen van prostaglandines uur na de partus leidt tot baarmoedercontracties en kunnen het probleem helpen verminderen (de Jong, 2010). Vaginale uitvloei dagen na insemineren is abnormaal. Onvoldoende hygiëne tijdens het insemineren, te laat insemineren met verlaagde oestrogeengehaltes of een reeds aanwezige baarmoederinfectie kunnen de oorzaak zijn van endometritis (de Jong, 2010). Tal van kiemen kunnen 8

65 baarmoederinfecties veroorzaken. De meest voorkomende kiemen die betrokken zijn, zijn E. coli, Chlamydia, Klebsiella, Leptospirose, Pasteurella, Proteus, Erysipelothrix, Pseudomonas, Trueperella, Stafylococcus en Streptococcus (Kirkwood et al., 2012) Een belangrijke differentiaaldiagnose is etterige vaginale uitvloei veroorzaakt door cystitis of pyelonefritis. Deze uitvloei is, in tegenstelling tot bovenstaande gevallen, niet geassocieerd met de oestruscyclus. De purulente uitvloei, al dan niet vermengd met bloed, komt tot uiting op het einde van de urinestroom. Urineonderzoek kan de diagnose bevestigen (Kirkwood et al., 2012). Om te bepalen of een antibioticum behandeling op een bedrijf nodig is om de vruchtbaarheid bij zeugen te verbeteren, zijn het bestuderen van de histologie en de microflora van de baarmoeder belangrijke diagnostische middelen. Het parenteraal of het intra-uterien behandelen met antibiotica bij het spenen kan de kans op een uteriene infectie verminderen (Laureckiene et al., 2006). Preventief medicineren met antibiotica wordt echter afgeraden. In geval van een lichte endometritis, kan besloten worden om één cyclus over te slaan vooraleer de zeug opnieuw te dekken. In meer uitgesproken gevallen is de kans op genezing klein. De zeug opruimen is de enige oplossing (Kirkwood et al., 2012). 9

66 DEEL 2: CASUÏSTIEK 1. ALGEMENE BEDRIJFSGEGEVENS Op het varkensbedrijf waarover deze casus handelt, worden er 500 zeugen aangehouden. Er wordt gewerkt volgens een driewekensysteem. De biggen worden gespeend op een leeftijd van 28 dagen. Het gemiddeld productiegetal van de zeugen bedraagt 30. Een deel van de biggen wordt verkocht, een deel wordt afgemest op het bedrijf. Er wordt aan eigen aanfok gedaan volgens een rotatiekruisingssysteem. Er werd initieel gestart door een PIC-zeug in te kruisen met een Large Whitebeer. De F1 zeug die uit deze kruising ontstond, werd ingekruist met een Landras beer. Daarna werd alternerend gekruist met Large White beer en Landras beer. Het sperma voor de berenlijnen wordt aangekocht. De uitgeselecteerde opfokgelten krijgen vanaf 25 kg lichaamsgewicht biggenmeel in de batterij. Vanaf 60 kg lichaamsgewicht worden ze gevoederd met een fase 2 opfokmeel via een ad libitum systeem. Op ongeveer 8 maand ( dagen) leeftijd worden de gelten geïnsemineerd. Ze wegen dan ongeveer kilo. 2. ANAMNESE Het percentage herdekkingen op het bedrijf bedraagt 30-33%, waarvan 7 à 8% regelmatige terugkomers die verlopen tussen dag 18 en dag 24 van de dracht en onregelmatig terugkomen tussen dag 24 en dag 36. Bij ongeveer 3 % van de zeugen wordt een slijmerig vocht uitgestoten. Koorts of ziekte komt zelden voor bij de probleemzeugen. Mastitis bij gespeende zeugen komt bij 4 % van de dieren (bijna altijd eersteworps zeugen) voor. Opmerkelijk is een percentage witvuilers van ongeveer 15%. Het witvuilen treedt ongeveer twee weken na insemineren op. Er is een vermoeden dat het probleem is ontstaan sinds er eind oktober 2015 Duits sperma werd aangekocht voor de eigen aanfok. Aanvankelijk kwamen de vruchtbaarheidsproblemen voornamelijk voor bij 1 ste, 2 e en 3 e worps zeugen. Daarna trad een spreiding op van het probleem naar alle pariteiten. Begin 2017 deed de problematiek zich het meest voor bij de jonge zeugen. Op dat moment waren veel jonge zeugen in de stapel aanwezig, wegens uitbreiding. In deze periode was er aanvankelijk een probleem met het bronstig worden van de zeugen. Vele zeugen vertoonden weinig tot geen oestrussymptomen. In 2016 is men overgeschakeld naar een ander lactatiemeel. Sinds dan is het probleem van de bronstsymptomen en de mastitis veel verbeterd. 10

67 3. MANAGEMENT 3.1. HUISVESTING Het bedrijf heeft twee kraamstallen. In elke stal zijn 9 rijen aanwezig van 8 zeugen met een totale capaciteit van 72 zeugen. Zoals te zien is in figuur 3 en 4, is er in de kraamstal een overlangse opstelling van de zeugen, met de koppen twee aan twee naar elkaar gericht. Er zijn geen balanskooien voorzien. De biggen worden verwarmd met een lamp en een vloerplaat (temperatuur C). De verse lucht wordt aangevoerd boven de zeugen via een frisse neuzen systeem. De lucht wordt afgezogen via een houten klepsysteem in het plafond. Boven de stal is een centraal kanaal aanwezig, dat op het einde voorzien is van ventilatoren die de lucht afvoeren. Er is geen speciale opvang voor vroeg gespeende biggen voorzien. Fig. 3 & 4 De kraamstal met overlangse opstelling van de zeugenboxen Het dekken en het huisvesten van de drachtige zeugen gebeuren in dezelfde afdelingen. Na het spenen blijft de groep zeugen in dezelfde afdeling tot ze op het einde van hun dracht weer verplaatst worden naar de kraamstal. De drachtstal / dekstal bestaat uit verschillende zeugenafdelingen voor 72 zeugen. Per afdeling zijn twee rijen ligboxen aanwezig. Er is een doorlopende voedertrog voorzien. De verse lucht komt binnen via kleppen in de zijkant van het plafond. De lucht wordt op dezelfde manier afgezogen zoals in de kraamstal. 11

68 Fig. 5 & 6 De dekstal / de drachtstal Fig. 7 Het loslopen van de beer tijdens de bronstcontrole en de inseminatie In de twee biggenbatterijen zijn per afdeling 4 rijen van 13 hokken aanwezig. De verse lucht komt binnen via een ondergronds kanaal in de loopgangen. De afvoer gebeurt op dezelfde manier zoals beschreven bij de dek en drachtstal. Per hok zijn een combivoederbak en een aparte drinkbak aanwezig. Er zijn twee vleesvarkensstallen aanwezig met telkens 7 compartimenten. In de eerste stal zijn 7 compartimenten met 8 hokjes. Per hokje is een oppervlakte voorzien voor 12 biggen. Dit komt neer op een capaciteit van 672 vleesvarkens. In de tweede stal zijn per compartiment 10 hokjes aanwezig met 12

69 12 biggen. Dit resulteert dus in een capaciteit van 840 vleesvarkens voor de tweede stal. Daar is plafondventilatie voorzien DRINKWATER EN VOEDER Sinds 2012 wordt het regenwater (daken + beton) opgevangen in een open put. Via leidingen vertrekt dit water naar een filtersysteem. In dit systeem wordt het water gezuiverd met behulp van lavastenen en kokos. Het gezuiverde water wordt opgeslagen in een open opslagtank. Met een volle tank kan men water voorzien gedurende 100 dagen. In de kraamstal, de batterij en de vleesvarkensstal wordt het water bijkomend nog eens ontsmet met waterstofperoxide. De zeugen worden op donderdag gespeend. Vanaf de dag van het spenen tot drie dagen na het insemineren krijgen de zeugen 2,7 kg drachtmeel per dag. Daarna wordt de hoeveelheid voeder aangepast naargelang de conditie van de zeugen. Magere zeugen krijgen tot 3 kg voeder per dag. Vettere zeugen worden beperkter gevoederd, namelijk 2.6 kg voeder per dag. Dezelfde hoeveelheid voeder wordt aangehouden tot drie dagen na het scannen. Vanaf de speendag (donderdag) tot en met de dinsdag na het spenen wordt per dag aan elke zeug 250 gram dextrosesupplement (Maxipiglet van veevoeders Nollet) gegeven. Zeugen die dinsdag nog niet goed bronstig zijn, krijgen dit supplement nog enkele dagen langer. Tijdens de dracht worden de meerdere worpzeugen één maal per dag gevoederd met een drachtmeel via een hoog-laag-hoog schema. De hoeveelheid voeder vanaf drie dagen na insemineren tot drie dagen na het scannen, maakt het eerste gedeelte uit van het voederschema. Daarna krijgen de zeugen per dag kg drachtmeel tot één maand voor het werpen. De laatste maand van de dracht voert men kg voeder per zeug per dag. Bij de jonge zeugen wordt de voederhoeveelheid geleidelijk aan opgetrokken gedurende de dracht. Men start met 2.4 kg voeder per dag en op het einde van de dracht geeft men 2.8 kg voeder per zeug per dag. Vanaf dag 80 tot en met dag 110 van de dracht wordt alweer een supplement gegeven aan de zeugen om meer vitale en iets zwaardere biggen voort te brengen. Elke zeug krijgt per dag 30 gram van dit supplement hetwelk voornamelijk visolie en kokosvet bevat. Gedurende de dracht wordt de wateropname beperkt: enkel s morgens wordt er ongeveer 8 liter water per zeug in de voederbak voorzien. Op donderdag, vrijdag en zaterdag werpen de zeugen. Pas vanaf de maandag na het werpen wordt er van drachtmeel overgeschakeld naar een lactatiemeel. Men start met 3 keer per dag 1 kg voeder per zeug. Van dinsdag tot vrijdag wordt 4 keer per dag 1 kg voeder gegeven. Daarna voedert men 5 keer per dag 1 kg. Afhankelijk van de eetlust van de individuele zeug bouwt men op tot 5 keer per dag 1.1 kg, daarna 5 keer per dag 1.2 kg, 5 maal per dag 1.3 kg,. Wanneer de zeugen erg vlot eten, wordt zelfs tot 6 keer per dag gevoederd. Men geeft ongeveer 8 kg lactatiemeel per zeug per dag. Vroeger voederde men de zeugen ook s nachts. Wegens te hoge stress en tekort aan nachtrust werd daar van afgestapt. Men voedert nu enkel nog overdag. 13

70 In de kraamstal worden geen melksupplementen gegeven aan de biggen. De gespeende biggen worden manueel bijgevoederd met CCM om de eetlust te stimuleren BEHANDELINGEN Op dag 1 worden de biggen behandeld met 1 ml ijzer en 0,5 ml Albipen. Daarenboven worden de staartjes gecoupeerd op deze leeftijd. Op dag 4 à 5 worden de biggen gecastreerd, er wordt een oornummer geplaatst en ze worden behandeld met toltrazuril (Dozuril ) tegen coccidiose. Op dit moment worden ze ook intradermaal (IDAL) gevaccineerd tegen Mycoplasma hyopneumoniae. Bij het opzetten in de vleesvarkensstal op tien weken leeftijd worden de vleesvarkens de eerste maal ontwormd met fenbendazole (Panacur 4% premix 21 mg per kg). Het ontwormen wordt herhaald op 16 weken en op 22 weken leeftijd. De eigen aanfok zeugen worden gevaccineerd op 26 weken en 30 weken leeftijd met Eryseng Parvo (Parvo-virus en Vlekziekte). Één week na het werpen worden de zeugen in de kraamstal opnieuw gevaccineerd met Eryseng Parvo. Op datzelfde moment worden de zeugen in de kraamstal ontschurft en ontwormd met een ivermectine-preparaat (Ecomectin ). Men heeft de gelten een periode gevaccineerd tegen Circovirus. Wegens de hoge kostprijs en het afwezig zijn van een duidelijk effect, is men daarmee gestopt. Het is uniek dat er sinds een tiental jaar bij zowel de zeugen als bij de biggen niet gevaccineerd wordt tegen PRRS of griep. Het bedrijf ligt in vogelvlucht 5 kilometer geïsoleerd van andere zeugenbedrijven. Naast het bedrijf is wel een mestvarkensstal gebouwd van een andere varkenshouder. Eind 2016 werden de biggen van het bedrijf gescreend met behulp van een biggenmonitor. Uit een PCR-test voor PRRS bleek dat er een milde circulatie was van het virus onder de biggen. Er werd een ct-waarde van 33 aangetoond voor een Europese PRRS-stam. Een waarde van 41 wijst op de afwezigheid van het virus. Een waarde van 25 duidt op de aanwezigheid van infectie. Door het toepassen van eigen aanfok op het bedrijf, is het risico op insleep van pathogenen kleiner dan op bedrijven die wel varkens aankopen. 4. BEVINDINGEN GEDURENDE DE BEDRIJFSBEZOEKEN Maandag 10 oktober 2016 bezocht de faculteit Diergeneeskunde van de universiteit van Gent het bedrijf in het kader van veepeiler. De bedrijfsbegeleidende dierenarts riep de hulp in van derden voor het oplossen van de aanwezige vruchtbaarheidsproblemen. 14

71 4.1. BEVINDINGEN GEDURENDE HET EERSTE BEDRIJFSBEZOEK Het voornaamste bedrijfsprobleem dat al aan de gang was sinds oktober 2015, was het te hoge percentage herdekkingen (tot 33 %). De meeste zeugen kwamen terug tussen dag 18 en dag 30 van de dracht. Er kwamen meer onregelmatige dan regelmatige terugkomers voor. Het hoge aantal witvuilers was zeer opmerkelijk. Daarnaast werden nog enkele andere problemen besproken, namelijk diarree bij biggen in de kraamstal, het stoppen van eten van de zeugen in de kraamstal na werpen, uit de melk vallen van enkele zeugen één week voor spenen en de daling van het vleespercentage van de vleesvarkens met 5%. Na een bespreking in de woning samen met de veehouder, de bedrijfsdierenarts en de mensen die verbonden zijn aan de universiteit van Gent, werd een bedrijfsrondgang gedaan doorheen het ganse bedrijf. Aangezien het probleem al een volledig jaar aan de gang was, werd het vermoeden voor een virale infectie of de aanwezigheid van mycotoxines in het voeder eerder uitgesloten. Het aanslepende probleem en het voorkomen van witvuilers, deed ons in eerste instantie denken aan een persisterende bacteriële infectie als veroorzaker van de problemen. Vandaar dat werd besloten om bloed en vaginale swabs te nemen bij enkele probleemzeugen en een wateronderzoek uit te voeren BEVINDINGEN GEDURENDE HET TWEEDE BEDRIJFSBEZOEK Op maandag 13 maart 2017 werd samen met de bedrijfsbegeleidende dierenarts de bronstcontrole en de inseminatie opgevolgd op het bedrijf. Vooraf werd een checklist opgesteld. Deze werd systematisch afgelopen terwijl de varkenshouder de handelingen uitvoerde in de dekstal. Op die manier kon makkelijk nagegaan worden of deze op een correcte wijze gebeurden. Er werd gelet op details, voornamelijk op vlak van hygiëne, die toch een grote impact kunnen hebben op de vruchtbaarheidsproblematiek. Er werd geconstateerd dat het tijdstip van inseminatie correct is. De pipet wordt pas ingebracht eens de zeugen voldoende bronstsymptomen vertonen. Men neemt het risico niet om de zeugen te laat te insemineren. Er werd vastgesteld dat de zeugen hun sta-reflex niet lang aanhouden eens de pipet ingebracht is. Het niet gebruiken van een dekbeugel, berenspray of de afwezigheid van de beer voor de kop van de zeugen kunnen hiervan de oorzaak zijn. Op vlak van hygiëne is het dagelijks verwijderen van de mest en het strooien van ontsmettend poeder achter de zeugen positief. Het stuk van de pipet die in de vagina wordt gebracht, wordt niet aangeraakt met de handen. Er wordt geen gel op de pipet aangebracht, omdat dit volgens de varkenshouder als contaminatiebron kan fungeren BEVINDINGEN GEDURENDE HET DERDE BEDRIJFSBEZOEK Op donderdag 16 maart 2017 werden met de bedrijfsdierenarts twee groepen van 85 zeugen gescand. In de groep zeugen die 3.5 weken drachtig was, waren er reeds 8 zeugen regelmatig teruggekomen op drie weken dracht. Van die 8 zeugen waren 7 zeugen herdekt en was 1 zeug een jonge zeug met een slechte bronst. Daarnaast werden nog 5 zeugen niet-drachtig gescand. In een 15

72 groep van 78 zeugen komt het er dus op neer dat (13/78) 16.6% van de zeugen niet drachtig waren. Op dat moment was het probleem van voornamelijk onregelmatig terugkomen verschoven naar voornamelijk regelmatig terugkomen. Het voorkomen van witvuilende zeugen was op dat moment drastisch gedaald. In de groep zeugen die 6 weken drachtig was, werden er 2 zeugen niet-drachtig gescand. Het was de eerste keer dat er zeugen leeg gescand werden in de groep die voor de tweede maal werd gescand. Op basis van de resultaten van de checklist en de diagnostische testen, werden nog enkele bijkomende zaken geadviseerd. Ten eerste werd aangeraden om het water van de dekstal en de drachtstal te ontsmetten met waterstofperoxide. Ten tweede werd geadviseerd om de lichten in de dekstal ook na het insemineren tot zes weken dracht nog te laten branden gedurende 10 uur in plaats van 8 uur per dag. Dit zou gunstig werken voor het in stand houden van de dracht. Daarenboven zou het gebruiken van berenspray bevorderlijk werken op de baarmoedercontracties tijdens het insemineren van de zeugen, aangezien er geen dekbeugels worden gebruikt en er slechts 1 beer aanwezig is voor een volledige groep zeugen. Voor een groep van ongeveer 80 zeugen zijn zeker een tweetal of zelfs een drietal beren nodig. De beer loopt los in de dekstal voor de kop van de zeugen tijdens het insemineren. Wanneer er hekjes geplaatst zouden worden voor de kop van de zeugen, zou de beer voor een kleinere groep zeugen aanwezig zijn tijdens het dekken. Op die manier zouden de baarmoedercontracties meer gestimuleerd worden bij die zeugen waar een pipet werd ingebracht. Uit de verscheidende uitgevoerde diagnostische testen, was de echte oorzaak van het bedrijfsprobleem nog steeds niet geïdentificeerd. DEEL 3: ANALYSE 1. DRINKWATERANALYSE Het drinkwateronderzoek werd uitgevoerd om na te gaan of de bacteriologische en chemische kwaliteit van het drinkwater aan de normen voldeed voor zeugen MATERIAAL EN METHODEN Op 24 oktober 2016 werd een waterstaal genomen aan het einde van de waterleiding, zowel in de kraamstal als in de technische ruimte. Het water in de technische ruimte was nog niet ontsmet met waterstofperoxide, het water in de kraamstal wel. 16

73 1.2. RESULTATEN EN INTERPRETATIE Fig. 8 De resultaten van het drinkwateronderzoek Het water waarvan de zeugen in de kraamstal drinken is kleurloos, geurloos en helder van uitzicht. De hardhuid, het zoutgehalte, de sulfaten, de ph, het ammoniumgehalte, het nitraat- en nitrietgehalte, het aëroob kiemgetal, het aantal Coliformen en het aantal Clostridia voldoen aan de gewenste normen. Het aantal enterokokken bedraagt 8 cfu / 100 ml. Dit is boven de gewenste norm van maximaal 1 cfu / 100 ml. Het water in de technische ruimte, dat nog niet behandeld werd met waterstofperoxide, bevat een sterk verhoogd aantal enterokokken. Daarnaast is ook het aantal Clostridia te hoog. Het verschil in 17

74 drinkwaterkwaliteit tussen de technische ruimte en de kraamstal is een indicatie voor het feit dat het ontsmettingsproduct tal van schadelijke bacteriën reduceert. 2. VAGINALE SWABS EN SERUM VOOR ONDERZOEK OP CHLAMYDIA SUIS Door de slechte dekkingsresultaten had men besloten om de zeugen vijf dagen vóór tot vijf dagen ná het insemineren oraal via top-dressing te behandelen met doxycycline. Deze antibioticabehandeling zorgde niet voor een verbetering van het probleem. Dit fenomeen lokte een vermoeden uit dat Chlamydia suis mogelijks een oorzaak kon zijn van de problemen. Bij deze kiem komt namelijk resistentie voor tegenover de tetracyclines. Vandaar dat begin november 2016 werd besloten om bloed van enkele probleemzeugen te onderzoeken op Chlamydia suis. Daarnaast werden ook vaginale swabs genomen van meerdere probleemzeugen 2.1. MATERIAAL EN METHODEN Op het serum van de probleemzeugen werd een ELISA-test uitgevoerd voor onderzoek op antistoffen tegenover Chlamydia suis. Daarnaast werden vaginale swabs genomen bij 20 probleemzeugen. Op deze swabs werd een PCRtest uitgevoerd voor onderzoek op de aanwezigheid van Chlamydia suis antigenen RESULTATEN EN INTERPRETATIE 18

75 Fig. 9 De resultaten van onderzoek op bloed en de vaginale swabs bij enkele probleemzeugen De onderzochte zeugen hadden allemaal antistoffen tegenover deze bacterie. Deze resultaten leren ons dat alle zeugen reeds in contact zijn gekomen met Chlamydia suis. Bij 6 vaginale swabs was het niet mogelijk om de PCR-test uit te voeren, omdat er te weinig materiaal op de swabs aanwezig was. Bij slechts 1 zeug was er een positief resultaat. Alle overige zeugen (13) waren negatief. 3. SWABS UIT BAARMOEDERS VERZAMELD IN HET SLACHTHUIS Aangezien de analyses op het water, het bloed en de vaginale swabs weinig informatie opleverden, werd in januari 2017 besloten om baarmoeders van zes geslachte zeugen op te halen in het slachthuis. Vijf zeugen waren reeds meerdere malen herdekt, waardoor werd besloten om ze op te ruimen. Één zeug had een klein nest voortgebracht en had slechte moedereigenschappen, waardoor ze na de kraamstalperiode werd afgevoerd MATERIAAL EN METHODEN Zowel in de linker als de rechter baarmoederhoorn werd een swab genomen voor bacteriologisch en mycologisch onderzoek. Deze swabs werden zo diep mogelijk in de top van de hoorn genomen, om contaminatie van het broeiwater te beperken. Daarnaast werd van iedere baarmoeder en van één lymfeknoop een stukje weefsel opgestuurd voor histologisch onderzoek. 19

76 3.2. RESULTATEN EN INTERPRETATIE 20

Overtallige biggen Hoe alle biggen in de vleesvarkensstal krijgen?

Overtallige biggen Hoe alle biggen in de vleesvarkensstal krijgen? Overtallige biggen Hoe alle biggen in de vleesvarkensstal krijgen? Willem Van Praet Dierenarts varkensgezondheidszorg DGZ-Vlaanderen Situering # geboren biggen/zeug/jaar drastisch gestegen afgelopen decennium

Nadere informatie

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. ADLO Demoproject. Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen op het moderne varkensbedrijf

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. ADLO Demoproject. Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen op het moderne varkensbedrijf Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw ADLO Demoproject Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen op het moderne varkensbedrijf Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw Discussienamiddag Uitval in de kraamstal:

Nadere informatie

Redden van biggen via COUVEUSE systeem

Redden van biggen via COUVEUSE systeem Redden van biggen via COUVEUSE systeem Dr. Ir. D. FREMAUT Hogeschool Gent 1 Noodzaak Wat met overtallige biggen? Toegenomen toomgrootte toegenomen sterfte Sterfte : tijdens de geboorte Sterfte na de geboorte

Nadere informatie

Kengetallen. Kengetallen in de zeugenstal. Verband economie en technische kengetallen? Hoe meer hoe beter? Productieoptimum? Less is more? Welke?

Kengetallen. Kengetallen in de zeugenstal. Verband economie en technische kengetallen? Hoe meer hoe beter? Productieoptimum? Less is more? Welke? Verband economie en technische kengetallen? Hoe meer hoe beter? Productieoptimum? Less is more? Kengetallen in de zeugenstal Sanne Van Beirendonck / Jos Van Thielen / Bert Driessen 2 Kengetallen Welke?

Nadere informatie

C. Management kraamstal

C. Management kraamstal A. Partusinductie B. Partushulp C. Management kraamstal 1 A. Partusinductie 1. Inleiding 2. Mechanisme 3. Voordelen 4. Methodes 5. Nadelen/gevaren 2 1. Inleiding Vlaanderen: 30% bedrijven doet partusinductie

Nadere informatie

TE VEEL DOODGEBOREN BIGGEN IS EEN PROBLEEM IS TE VEEL LEVEND GEBOREN BIGGEN DAT OOK

TE VEEL DOODGEBOREN BIGGEN IS EEN PROBLEEM IS TE VEEL LEVEND GEBOREN BIGGEN DAT OOK TE VEEL DOODGEBOREN BIGGEN IS EEN PROBLEEM IS TE VEEL LEVEND GEBOREN BIGGEN DAT OOK Opfok van overtallige en kleine biggen Jeroen Degroote Introductie 62% van de Vlaamse varkenshouders ervaart problemen

Nadere informatie

Sanitaire risico s en aandachtspunten voor biggengezondheid.

Sanitaire risico s en aandachtspunten voor biggengezondheid. Sanitaire risico s en aandachtspunten voor biggengezondheid. Doelstelling van een bedrijf Verantwoord produceren met een minimum aan kosten. Verantwoord? Economisch? Het streven naar een hoge productie

Nadere informatie

Voeding van zeugen in de kraamstal

Voeding van zeugen in de kraamstal Voeding van zeugen in de kraamstal Dr. Sam Millet Eenheid Dier, Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek Drs. Ir. An Cools Labo Diervoeding Faculteit Diergeneeskunde, UGent Vragen??? Waarom problemen

Nadere informatie

Partusinductie I N L E I D I N G WAT W A A R O M H O E G E V A R E N C O N C L U S I E S

Partusinductie I N L E I D I N G WAT W A A R O M H O E G E V A R E N C O N C L U S I E S I N L E I D I N G WAT W A A R O M H O E G E V A R E N C O N C L U S I E S Inleiding Drachtduur: 114-116 dagen 10% van de zeugen

Nadere informatie

Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen op het moderne varkensbedrijf

Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen op het moderne varkensbedrijf Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen op het moderne varkensbedrijf Tamara Vandersmissen, Willem Van Praet DGZ-Vlaanderen Dominiek Maes, Ilse Declerck, Ruben Decaluwe Faculteit Diergeneeskunde UGent

Nadere informatie

BIEST: EEN CRUCIAAL SAMENSPEL TUSSEN ZEUG EN BIG

BIEST: EEN CRUCIAAL SAMENSPEL TUSSEN ZEUG EN BIG Tekst: Sarah De Smet (Varkensloket), Suzy Van Gansbeke & Tom Van den Bogaert (Vlaamse Overheid, Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling), Ruben Decaluwé (UGent Faculteit

Nadere informatie

April Jaargang 4. Josine, Rubén en Eva s. Tips&Tricks #13. Management van de big tijdens de eerste levensdagen

April Jaargang 4. Josine, Rubén en Eva s. Tips&Tricks #13. Management van de big tijdens de eerste levensdagen April 2017 - Jaargang 4 Josine, Rubén en Eva s Tips&Tricks #13 Management van de big tijdens de eerste levensdagen NEONATAL HEALTH MANAGEMENT VAN DE BIG TIJDENS DE EERSTE LEVENSDAGEN Kraamstalmanagement

Nadere informatie

Help! Mijn zeugen in de kraamstal eten niet

Help! Mijn zeugen in de kraamstal eten niet Help! Mijn zeugen in de kraamstal eten niet Optimaal voederen rond werpen voor vitale biggen An Cools an.cools@ugent.be De zeug van de 21 e eeuw 240 dagen 115 dagen 5-7 dagen 1 big elke 30 min 21-28 dagen

Nadere informatie

Nieuwe elementen in voeding van zeug en foetus. ir. Lieven De Weder

Nieuwe elementen in voeding van zeug en foetus. ir. Lieven De Weder Nieuwe elementen in voeding van zeug en foetus ir. Lieven De Weder Inhoud Problemen rond het werpen Wat zijn de oorzaken en verbanden? Waar willen we naar toe? Wat valt er aan te doen: Management Voeding

Nadere informatie

Biestmanagement. Hennie Korten

Biestmanagement. Hennie Korten Biestmanagement Hennie Korten Even voorstellen O Hennie Korten O Heibloem, Limburg, tussen Weert-Venlo-Roermond. O Bedrijf met 1100 zeugen O 2 vaste full-time medewerkers O 1 part-time medewerker O Topigs

Nadere informatie

Doodgeboren biggen en biggensterfte

Doodgeboren biggen en biggensterfte De partners van het ADLO demonstratieproject Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen in de kraamstal nodigen u uit voor twee studiedagen: Doodgeboren biggen en biggensterfte Woensdag 17 oktober 2012

Nadere informatie

December Jaargang 5. Josine, Rubén en Ellens. Tips&Tricks #19. Werpen zonder zorgen

December Jaargang 5. Josine, Rubén en Ellens. Tips&Tricks #19. Werpen zonder zorgen December 2018 - Jaargang 5 Josine, Rubén en Ellens Tips&Tricks #19 Werpen zonder zorgen NEONATAL HEALTH DE VOORDELEN VAN VLOT WERPEN Worpen van 15 of meer biggen zijn op vandaag geen uitzondering meer.

Nadere informatie

Doodgeboren biggen en biggensterfte

Doodgeboren biggen en biggensterfte De partners van het ADLO demonstratieproject Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen in de kraamstal nodigen u uit voor twee studiedagen: Doodgeboren biggen en biggensterfte Woensdag 17 oktober 2012

Nadere informatie

DE BASIS VOOR EEN GEZONDE BIGGENOPFOK

DE BASIS VOOR EEN GEZONDE BIGGENOPFOK KENNISDOCUMENT DE BASIS VOOR EEN GEZONDE BIGGENOPFOK Wat beïnvloedt de afweer van biggen tijdens de biggenopfokperiode? Waarom is biestmanagement zo belangrijk? Voor een gezonde biggenopfok is een goede

Nadere informatie

September Jaargang 3. Josine, Rubén en Eva s. Tips&Tricks #11. De voordelen van een doordachte verlegstrategie

September Jaargang 3. Josine, Rubén en Eva s. Tips&Tricks #11. De voordelen van een doordachte verlegstrategie September 2016 - Jaargang 3 Josine, Rubén en Eva s Tips&Tricks #11 De voordelen van een doordachte verlegstrategie Neonatal Health DE VOORDELEN VAN EEN DOORDACHTE VERLEGSTRATEGIE Door het nog steeds stijgende

Nadere informatie

TECHNISCHE KENGETALLEN IN DE ZEUGENHOUDERIJ

TECHNISCHE KENGETALLEN IN DE ZEUGENHOUDERIJ Tekst: Bert Driessen en Jos Van Thielen (Katholieke Hogeschool Kempen) TECHNISCHE KENGETALLEN IN DE ZEUGENHOUDERIJ TECHNISCHE KENGETALLEN Wat zijn kengetallen? Kengetallen zijn cijfers die uit de technische

Nadere informatie

Dit demonstratieproject werd medegefinancierd door Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland

Dit demonstratieproject werd medegefinancierd door Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland Beste lezer, In het kader van het ADLO Demonstratieproject Optimalisatie van het houden van intacte beren en immunocastraten bezorgen we u graag een zesde en laatste nummer van onze nieuwsbrief ivm de

Nadere informatie

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Veepeiler Varken. Studienamiddagen Veepeiler Varken

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Veepeiler Varken. Studienamiddagen Veepeiler Varken Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw Veepeiler Varken Studienamiddagen Veepeiler Varken Woensdag 19 maart 2014 Beveren Woensdag 26 maart 2014 Zedelgem Woensdag 2 april 2014 - Lummen Dierengezondheidszorg

Nadere informatie

Documentatie. Praktijkinformatie voor de Varkenshouder Inlichtingen?

Documentatie. Praktijkinformatie voor de Varkenshouder Inlichtingen? Documentatie Studiedag georganiseerd door het Praktijkcentrum Varkenshouderij en de Vlaamse overheid - Departement Landbouw en Visserij Praktijkinformatie voor de Varkenshouder - 2008 maandag 17 november

Nadere informatie

Biest Het uitdagende levenselixir. Dr. Decaluwé Ruben Praktijksymposium Hogere varkensgezondheid 19/01/2016

Biest Het uitdagende levenselixir. Dr. Decaluwé Ruben Praktijksymposium Hogere varkensgezondheid 19/01/2016 Biest Het uitdagende levenselixir Dr. Decaluwé Ruben Praktijksymposium Hogere varkensgezondheid 19/01/2016 30 March 2015 Een beeld zegt meer dan duizend woorden 4 COLOSTRUM = CENTRAAL PUNT COLOSTRUM HOEVEELHEID/OPNAME

Nadere informatie

Het Varkensloket Scheldeweg 68 9090 Melle 09 272 26 67 info@varkensloket.be

Het Varkensloket Scheldeweg 68 9090 Melle 09 272 26 67 info@varkensloket.be Het Varkensloket Scheldeweg 68 9090 Melle 09 272 26 67 info@varkensloket.be Vraag: We gaan een vleesvarkensstal bouwen en hebben nog enkele vragen i.v.m. de ventilatie. De buitenafmetingen van de stal

Nadere informatie

PIC FLANK-TO-FLANK TAPE

PIC FLANK-TO-FLANK TAPE Name of the Chapter INTRODUCTION Hier begint de tekst... PIC FLANK-TO-FLANK TAPE 1-15 Inhoudsopgave Name of the Chapter Never Stop Improving Inhoudsopgave Inleiding... Gelten opfok... Het gebruik van de

Nadere informatie

Perinatale en postnatale biggensterfte

Perinatale en postnatale biggensterfte Industriële en biowetenschappen Master in de biowetenschappen Landbouwkunde Perinatale en postnatale biggensterfte Praktijkstudie CAMPUS Geel Ben Bolckmans Academiejaar 2010-2011 2 VOORWOORD Deze masterproef

Nadere informatie

Dit demonstratieproject werd medegefinancierd door Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland

Dit demonstratieproject werd medegefinancierd door Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland Beste lezer, In het kader van het ADLO Demonstratieproject Optimalisatie van het houden van intacte beren en immunocastraten bezorgen we u graag een vierde nummer van onze nieuwsbrief ivm het belang van

Nadere informatie

Tot 10 euro extra per vleesvarken dankzij een goede eindbeer! Sander Palmans, Steven Janssens, Sam Millet, Jef Van Meensel

Tot 10 euro extra per vleesvarken dankzij een goede eindbeer! Sander Palmans, Steven Janssens, Sam Millet, Jef Van Meensel Tot 10 euro extra per vleesvarken dankzij een goede eindbeer! Sander Palmans, Steven Janssens, Sam Millet, Jef Van Meensel Hoe belangrijk is de keuze van de eindbeer voor de uiteindelijke bedrijfsresultaten?

Nadere informatie

Dit demonstratieproject werd medegefinancierd door Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland

Dit demonstratieproject werd medegefinancierd door Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland Beste lezer, In het kader van het ADLO Demonstratieproject Optimalisatie van het houden van intacte beren en immunocastraten bezorgen we u graag een vijfde nummer van onze nieuwsbrief ivm de invloed van

Nadere informatie

Praktijkproef Baby Big XL

Praktijkproef Baby Big XL Praktijkproef Baby Big Om een duidelijker beeld te krijgen van de prestaties van biggen, gevoerd met Baby Big en de gebruikelijke kleine korrel, zijn 12 verschillende praktijkproeven opgezet op 11 bedrijven.

Nadere informatie

VOERADVIES VOOR EFFICIËNTE VLEESVARKENSPRODUCTIE VOER- ADVIES TN50. April

VOERADVIES VOOR EFFICIËNTE VLEESVARKENSPRODUCTIE VOER- ADVIES TN50. April VOERADVIES VOOR EFFICIËNTE VLEESVARKENSPRODUCTIE VOER- ADVIES TN50 April 2016 E-mail: info@topigsnorsvin.com www.topigsnorsvin.com Inleiding Topigs Norsvin heeft het voeradvies van de TN50 zeugen in beeld

Nadere informatie

Bedrijfsvoering EVENWICHT ZOEKEN. Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering?

Bedrijfsvoering EVENWICHT ZOEKEN. Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering? Bedrijfsvoering EVENWICHT ZOEKEN Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering? KOSTEN BATEN Isabelle Degezelle 27 nov 2015 Meten is weten wanneer je weet wat je meet!!! Opgelet

Nadere informatie

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Voorwoord 1 Algemeen.

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Voorwoord 1 Algemeen. Projectpartners: Maart 2016 Nieuwsbrief Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid Voorwoord Beste lezer, In het kader van het Demonstratieproject Wekensystemen: keuze in functie

Nadere informatie

Introductie. Trends: Meer biggen per zeug geboren Afname geboortegewicht Toename biggensterfte Mindere opstart van biggen speendip

Introductie. Trends: Meer biggen per zeug geboren Afname geboortegewicht Toename biggensterfte Mindere opstart van biggen speendip Introductie Trends: Meer biggen per zeug geboren Afname geboortegewicht Toename biggensterfte Mindere opstart van biggen speendip Toenemend aantal biggen, maar (nog) geen toenemend aantal speenplaatsen.

Nadere informatie

Juni Jaargang 1. Josine, Rubén en Eva s. Tips&Tricks #2. Een nieuwe kijk op bleke biggen!

Juni Jaargang 1. Josine, Rubén en Eva s. Tips&Tricks #2. Een nieuwe kijk op bleke biggen! Juni 2014 - Jaargang 1 Josine, Rubén en Eva s Tips&Tricks #2 Een nieuwe kijk op bleke biggen! Neonatal Health EEN NIEUWE KIJK OP BLEKE BIGGEN! Als er in de kraamstal 1 big duidelijk bleker is dan zijn

Nadere informatie

Juist voeren: basis voor succesvolle biggenproductie

Juist voeren: basis voor succesvolle biggenproductie Juist voeren: basis voor succesvolle biggenproductie K.I. Kennisavonden 2011 Chris Opschoor en Lia Hoving Ontwikkeling Verloop TGB in vergelijk met kg voer /gaz / jaar 14,5 1250 14 + 1,3 big geboren 1230

Nadere informatie

Het Varkensloket Scheldeweg Melle

Het Varkensloket Scheldeweg Melle Het Varkensloket Scheldeweg 68 9090 Melle 09 272 26 67 info@varkensloket.be Vraag: Voor de opfok van moederloze biggen heb ik weet van een kunstzeug die wordt gebruikt. Na het uitdoseren maakt het apparaat

Nadere informatie

FASE 3: DE PASGEBORENE

FASE 3: DE PASGEBORENE FASE 3: DE PASGEBORENE Inseminatie Werpen Pasgeborene Spenen Lianol Ferti / Solapro Lianol Vital / Solapro Lianol Colostro / / 2Wean Huidige situatie in het omgaan met pasgeboren biggen Het is duidelijk

Nadere informatie

voeradvies voor efficiënte vleesvarkensproductie voeradvies tn50juni

voeradvies voor efficiënte vleesvarkensproductie voeradvies tn50juni voeradvies voor efficiënte vleesvarkensproductie voeradvies tn50juni 2017 E-mail: info@topigsnorsvin.nl www.topigsnorsvin.nl Inleiding Topigs Norsvin heeft het voeradvies van de TN50 zeugen in beeld gebracht

Nadere informatie

Effect van vaccinatie op samenstelling van biest en immuniteit

Effect van vaccinatie op samenstelling van biest en immuniteit Effect van vaccinatie op samenstelling van biest en immuniteit Dr. Tom Meyns MERIAL Benelux Varkenswroeten: Effect van vaccinatie op samenstelling van biest en immuniteit Wat is biest? = melk geproduceerd

Nadere informatie

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Projectpartners: Januari 2016

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Projectpartners: Januari 2016 Projectpartners: Nieuwsbrief Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid Januari 2016 Voorwoord Beste lezer, In het kader van het Demonstratieproject Wekensystemen: keuze in

Nadere informatie

Effect van voer tijdens de biggenopfok op mesterijresultaten

Effect van voer tijdens de biggenopfok op mesterijresultaten Effect van voer tijdens de biggenopfok op mesterijresultaten Introductie Er wordt veel over gespeculeerd, maar het is tot op heden niet goed bekend wat het effect van voeding in de biggenopfok is op de

Nadere informatie

Vertalen van kennis naar toepassing. Hoe? In 6 concrete stappen

Vertalen van kennis naar toepassing. Hoe? In 6 concrete stappen Vertalen van kennis naar toepassing Hoe? In 6 concrete stappen Biggenopfok: optimaal 2 Biggenopfok in de realiteit 3 Procesverstoringen liggen vaak 3-8 weken eerder G S A Type, Groei, Uniformiteit, Gezondheid

Nadere informatie

MANAGEMENT VAN GROTE TOMEN

MANAGEMENT VAN GROTE TOMEN UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2013 2014 MANAGEMENT VAN GROTE TOMEN Reduceren van uitval tijdens de zoogperiode in de conventionele varkenshouderij door Stephanie DE CUYPER Promotoren:

Nadere informatie

Melkproductieproblemen bij zeugen; achtergronden en oplossingen vanuit de farmaceutische industrie.

Melkproductieproblemen bij zeugen; achtergronden en oplossingen vanuit de farmaceutische industrie. Melkproductieproblemen bij zeugen; achtergronden en oplossingen vanuit de farmaceutische industrie. Drs. Harm Voets Boehringer Ingelheim Animal Health Corporate Marketing Doel Definities en achtergronden

Nadere informatie

Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering? Isabelle Degezelle 27 nov 2015

Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering? Isabelle Degezelle 27 nov 2015 Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering? Isabelle Degezelle 27 nov 2015 Bedrijfsvoering EVENWICHT ZOEKEN KOSTEN BATEN Meten is weten wanneer je weet wat je meet!!! Kengetallen

Nadere informatie

4 Groepsgewijs management

4 Groepsgewijs management 4 Groepsgewijs management 4.1 Inleiding Het traditionele en vertrouwde managementsysteem is het éénwekensysteem. Wekelijks vinden in dit systeem de drie grote activiteiten plaats: bronstcontrole en insemineren,

Nadere informatie

Bedrijfsgegevens. Beslagnummer: Naam: Voornaam: Adres: Postnummer: Gemeente: Land: Telefoonnummer: E-mailadres:

Bedrijfsgegevens. Beslagnummer: Naam: Voornaam: Adres: Postnummer: Gemeente: Land: Telefoonnummer: E-mailadres: Bedrijfsgegevens Beslagnummer: Naam: Voornaam: Adres: Postnummer: Gemeente: Land: Telefoonnummer: E-mailadres: 1. Zijn er naast varkens nog andere landbouwhuisdieren (gehouden voor professionele doeleinden)

Nadere informatie

Bedrijfsbezoeken in de praktijk

Bedrijfsbezoeken in de praktijk Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw Bedrijfsbezoeken in de praktijk Tamara Vandersmissen Studienamiddagen Veepeiler Varken Woensdag 19 maart 2014 Beveren Woensdag 26 maart 2014 Zedelgem Woensdag 2 april

Nadere informatie

Tabel 1: Aanbevolen omgevingstemperatuur in de biggennest (Presentatie Fremaut, 2012)

Tabel 1: Aanbevolen omgevingstemperatuur in de biggennest (Presentatie Fremaut, 2012) Het varkensloket Scheldeweg 68 9090 Melle 09 272 26 67 info@varkensloket.be Informatie rond slechte melkgift bij zeugen Vraag: Ik zou graag advies bekomen om problemen met melkgift van zeugen aan te pakken.

Nadere informatie

5 STEP PIG CONCEPT. Huidige situatie rond het werpen en tijdens de lactatieperiode in de commerciële bedrijven

5 STEP PIG CONCEPT. Huidige situatie rond het werpen en tijdens de lactatieperiode in de commerciële bedrijven FASE 2: WERPEN Inseminatie Werpen Pasgeborene Spenen Lianol Ferti / Solapro Lianol Vital / Solapro Lianol Colostro / BASDIAR BASDIAR / 2Wean Huidige situatie rond het werpen en tijdens de lactatieperiode

Nadere informatie

Agenda. Aantal geboren biggen neemt toe terwijl aantal arbeidsuren per zeugenplaats af neemt

Agenda. Aantal geboren biggen neemt toe terwijl aantal arbeidsuren per zeugenplaats af neemt Agenda 1. 2. Aantal geboren biggen neemt toe terwijl aantal arbeidsuren per zeugenplaats af neemt En toch is er nog winst te behalen bij de toppers Totaal geboren / worp 15,3 Dood geboren / worp 1,1 Sterfte%

Nadere informatie

Voeding van zeugen voor vitale biggen mogelijkheden en beperkingen

Voeding van zeugen voor vitale biggen mogelijkheden en beperkingen Inleiding Achtergrond, ontwikkeling biggenproductie Voeding van zeugen voor vitale biggen mogelijkheden en beperkingen SFR themadag 24 januari 8 aul Bikker en Godelieve Kranendonk Invloed voeding (energievoorziening)

Nadere informatie

KENGETALLEN: WELKE ZIJN BEPALEND VOOR DE EVALUATIE VAN DE BEDRIJFSVOERING?

KENGETALLEN: WELKE ZIJN BEPALEND VOOR DE EVALUATIE VAN DE BEDRIJFSVOERING? Tekst: Sarah De Smet (Varkensloket), Isabelle Degezelle (VIVES), Isabelle Vuylsteke (Inagro) en Norbert Vettenburg (Departement Landbouw en Visserij) KENGETALLEN: WELKE ZIJN BEPALEND VOOR DE EVALUATIE

Nadere informatie

Standaardprocedure. A-V1 Optimalisatie van het ventilatiesysteem

Standaardprocedure. A-V1 Optimalisatie van het ventilatiesysteem Standaardprocedure A-V1 Optimalisatie van het ventilatiesysteem Deel 1: Dimensionering en instellingen (in te vullen per afdeling) Stap 1: Ventileer niet te weinig en niet te veel! Bepaal met behulp van

Nadere informatie

Huisvesting en klimaat: wat kan ik morgen doen?

Huisvesting en klimaat: wat kan ik morgen doen? Huisvesting en klimaat: wat kan ik morgen doen? Anita Hoofs Presentatie Succesfactoren huisvesting Vlotte partus Goede start biggen Voorbereiden op een leven zonder zeug Succesfactoren Profit 1.... 2....

Nadere informatie

Belang van diergezondheid en bioveiligheid in de intensieve varkenshouderij Prof. dr. D. Maes

Belang van diergezondheid en bioveiligheid in de intensieve varkenshouderij Prof. dr. D. Maes Belang van diergezondheid en bioveiligheid in de intensieve varkenshouderij Prof. dr. D. Maes Afdeling bedrijfsdiergeneeskunde varken Faculteit Diergeneeskunde UGent Brugge, 29 november 2013 1 Belang van

Nadere informatie

Kanaalventilatie. Beschrijving

Kanaalventilatie. Beschrijving Kanaalventilatie Beschrijving Bij kanaalventilatie zijn tal van aanvoerroutes van de binnenkomende lucht mogelijk. Via een luchtkanaal onder het ligbed wordt de binnenkomende lucht (eventueel onder het

Nadere informatie

Ventielventilatie. Beschrijving

Ventielventilatie. Beschrijving Ventielventilatie Beschrijving Ventielventilatie is enigszins te vergelijken met klepventilatie maar het biedt t.o.v. klepventilatie enkele voordelen: de inkomende lucht wordt door de turbulentie beter

Nadere informatie

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Activiteitenrapport VEEPEILER VARKEN

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Activiteitenrapport VEEPEILER VARKEN Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw Activiteitenrapport VEEPEILER VARKEN 2014 Inhoudsopgave 1 Praktijkgerichte deelprojecten afgelopen in 2014... 3 1.1 Prevalentie immuniteit PED... 3 1.1.1 Inleiding

Nadere informatie

In de kraamstal worden de biggen per beer geïdentificeerd met een gekleurd nummer, zodat deze verder kunnen opgevolgd worden in de vleesvarkensstal.

In de kraamstal worden de biggen per beer geïdentificeerd met een gekleurd nummer, zodat deze verder kunnen opgevolgd worden in de vleesvarkensstal. Rapport Testwerking. Testwerking: situering De testwerking is er gekomen op vraag van de varkenssector tijdens de dialoogdagen voor de varkenshouderij. Tijdens deze dialoogdagen kwam duidelijk naar voor

Nadere informatie

PRRS, DE AANPAK BEGINT BIJ MONITORING

PRRS, DE AANPAK BEGINT BIJ MONITORING Tekst: Sarah De Smet (Varkensloket), Ellen de Jong en Tamara Vandersmissen (DGZ) PRRS, DE AANPAK BEGINT BIJ MONITORING De eradicatie van PRRS is, gezien de hoge varkensdensiteit in Vlaanderen, nog niet

Nadere informatie

Porcilis ColiClos. Samen de juiste E. coli / Clostridium vaccinatiestrategie bepalen

Porcilis ColiClos. Samen de juiste E. coli / Clostridium vaccinatiestrategie bepalen Porcilis ColiClos Samen de juiste E. coli / Clostridium vaccinatiestrategie bepalen Porcilis ColiClos Percentage secties van zuigende biggen waarbij infectie met Clostridium perfringens werd vastgesteld,

Nadere informatie

taal VOer Meer kennis, scherpe prijs ForFarmers Hendrix 3 Sterke resultaten met Sigma Voerhygiëne komt vaak te laat! 7 NR 1 2013 BELGIE

taal VOer Meer kennis, scherpe prijs ForFarmers Hendrix 3 Sterke resultaten met Sigma Voerhygiëne komt vaak te laat! 7 NR 1 2013 BELGIE NR 1 2013 Uitgave van Forfarmers Hendrix BELGIE VOer taal ForFarmers Hendrix 3 Meer kennis, scherpe prijs Sterke resultaten met Sigma 6 Voerhygiëne komt vaak te laat! 7 2 Voertaal Varkens Inhoud 03 ForFarmers

Nadere informatie

Ventilatie varkensstallen

Ventilatie varkensstallen Ventilatie varkensstallen Hendrik Cnockaert Technologische Adviseerdienst AgriCONSTRUCT ILVO T&V-AT OVERZICHT Belang van klimaatregeling Klimaatregeling Samenstelling stallucht Ventilatiebehoefte Ventilatiegrafiek.

Nadere informatie

Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne. rundveebedrijven

Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne. rundveebedrijven Auteur: Vanessa Meganck Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne rundveebedrijven Een kalf wordt zonder antistoffen geboren door de specifieke bouw van de placenta (moederkoek) van het rund.

Nadere informatie

Management Breeders DVM Swinespecialist, Pia Conradsen Denmark

Management Breeders DVM Swinespecialist, Pia Conradsen Denmark Management Breeders 2015 DVM Swinespecialist, Pia Conradsen Denmark Pia@svinevet.dk Gemiddelde productiegegevens, eerste 6 maanden van 2015 171 bedrijven, gemiddeld 664 zeugen Biggen per zeug/jaar 31.4

Nadere informatie

Stal met volop ruimte voor zeug én biggen

Stal met volop ruimte voor zeug én biggen Stal met volop ruimte voor zeug én biggen Denkavit heeft een jaar ervaring in zijn onderzoeksstal. Er is gekozen voor vrijloopkraamhokken. De investering per kraamhok is ongeveer 4.800. In de nieuwe onderzoeksstal

Nadere informatie

PRI 2102 Bescherming en welzijn van varkens in veehouderijen [2102] v4

PRI 2102 Bescherming en welzijn van varkens in veehouderijen [2102] v4 Provinciale dienst van:... Datum:... Verantwoordelijke Controleur:... Nr:... Operator : Adres :... N uniek......... PRI 22 Bescherming en welzijn van varkens in veehouderijen [22] v4 C : conform NC : niet-conform

Nadere informatie

1. Conventionele bedrijven. Monitor biggensterfte Nederland 2011

1. Conventionele bedrijven. Monitor biggensterfte Nederland 2011 Nieuwsbrief 5 - maart 2012 Monitor biggensterfte Nederland 2011 Monitor biggensterfte Nederland 2011. In 2009 is gestart met een monitor biggensterfte op basis van data van conventionele bedrijven welke

Nadere informatie

Maatschap Teunissen. Zeugen- en vleesvarkenshouderij te Zevenaar en Wehl. Even voorstellen

Maatschap Teunissen. Zeugen- en vleesvarkenshouderij te Zevenaar en Wehl. Even voorstellen Maatschap Teunissen Zeugen- en vleesvarkenshouderij te Zevenaar en Wehl Even voorstellen Wij zijn Marco en Ina Teunissen, 45 en 42 jaar, gehuwd en met onze 2 kinderen woonachtig op ons vleesvarkensbedrijf

Nadere informatie

Scharrelvarken Producert ( * ) (deelnemer dient gecertificeerd te zijn voor IKB NV )

Scharrelvarken Producert ( * ) (deelnemer dient gecertificeerd te zijn voor IKB NV ) Het Varkensloket Scheldeweg 68 9090 Melle 09 272 26 67 info@varkensloket.be Vraag: Graag had ik eens geweten welke informatie er voor handen is over scharrelvarkens. Ik bedoel dan varkens die een ruimte

Nadere informatie

Het belang van monitoring en vaccinatie in de BVD-aanpak

Het belang van monitoring en vaccinatie in de BVD-aanpak Auteur: Steven Sarrazin Het belang van monitoring en vaccinatie in de BVD-aanpak Veelal wordt de bestrijding van het Boviene Virale Diarree-virus (BVD) enkel geassocieerd met vaccinatie. Echter, met vaccinatie

Nadere informatie

Dierengezondheidszorg Vlaanderen PRRS: de aanpak begint bij monitoring. Dr. Ellen de Jong

Dierengezondheidszorg Vlaanderen PRRS: de aanpak begint bij monitoring. Dr. Ellen de Jong Dierengezondheidszorg Vlaanderen PRRS: de aanpak begint bij monitoring Dr. Ellen de Jong Varkensacademie, 27 november 2015 Dierengezondheidszorg Vlaanderen Monitoring Algemene inleiding Biggenbatterij

Nadere informatie

Met elektronische identificatie naar individuele dieropvolging in de varkenshouderij

Met elektronische identificatie naar individuele dieropvolging in de varkenshouderij Nieuwsbrief 1 Januari 2018 Met elektronische identificatie naar individuele dieropvolging in de varkenshouderij In de varkenshouderij is vandaag vooral een groepscultuur gekend. Zo wordt er gesproken van

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar CASUS bedrijfsbegeleiding varken: Aanslepende peripartale hypofagie

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar CASUS bedrijfsbegeleiding varken: Aanslepende peripartale hypofagie UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2016-2017 CASUS bedrijfsbegeleiding varken: Aanslepende peripartale hypofagie problemen in de kraamstal Door Suzan VANHOOREN Promotor: Dierenarts

Nadere informatie

KLASSIEKE HUISVESTING VOOR KONIJNEN

KLASSIEKE HUISVESTING VOOR KONIJNEN KLASSIEKE HUISVESTING VOOR KONIJNEN LUC BUYENS buyensluc@telenet.be = KOOI VROEGER : EEN INGESTROOID HOUTEN HOK NU : HOKKEN IN GEGALVANISEERDE GAASDRAAD VOORZIEN MET DRINKNIPPEL VOERBAK NESTKASTJE NESTBAKJE

Nadere informatie

Varkens produceren in Argentinië: lage kosten en daglicht in overvloed

Varkens produceren in Argentinië: lage kosten en daglicht in overvloed Varkens produceren in Argentinië: lage kosten en daglicht in overvloed Argentinië, het land van Maxima en pampa s, maar ook een wereldspeler in de dop als het gaat om varkens! Auteurs: M.A. de Winter P.

Nadere informatie

BLOG. Project Nijhof, Haaksbergen. Blog 1 frisse lucht

BLOG. Project Nijhof, Haaksbergen. Blog 1 frisse lucht BLOG Project, Haaksbergen frisse lucht Inleiding De familie heeft een bestaand varkensbedrijf in Haaksbergen. Ze hebben nu groen licht gekregen voor de uitbreiding, waarbij ze een nieuw bedrijf gaan bouwen

Nadere informatie

BLOG. Project Nijhof, Haaksbergen

BLOG. Project Nijhof, Haaksbergen BLOG Project Nijhof, Haaksbergen Blog 4 de inrichting Door de vakantie en opstartdrukte heeft u langer moeten wachten op deze blog dan u van ons gewend bent, maar op de bouw bij Nijhof heeft de tijd niet

Nadere informatie

??? Voeder A. Voeder B ILVO

??? Voeder A. Voeder B ILVO ??? Voeder A Voeder B 5 basisprincipes voor een goede proefopzet 1) Beschrijf het doel van de proef zo nauwkeurig mogelijk 2) Definieer de proefeenheid en voorzie voldoende herhalingen 3) Sluit ronde-effecten

Nadere informatie

OPEN DE OGEN VOOR HET ANTIBIOTICAGEBRUIK OP JE BEDRIJF: GEBRUIK HET AB REGISTER!

OPEN DE OGEN VOOR HET ANTIBIOTICAGEBRUIK OP JE BEDRIJF: GEBRUIK HET AB REGISTER! Tekst: Tom Van den Bogaert en Suzy Van Gansbeke (Departement Landbouw en Visserij), Wannes Vanderhaeghen (AMCRA) en Jeroen Dewulf (UGent/AMCRA) OPEN DE OGEN VOOR HET ANTIBIOTICAGEBRUIK OP JE BEDRIJF: GEBRUIK

Nadere informatie

Deurventilatie. Beschrijving

Deurventilatie. Beschrijving Deurventilatie Beschrijving Deurventilatie of voedergangventilatie is een eenvoudig en goedkoop systeem dat nog steeds populair is. In vergelijking met plafondventilatie is een kwart minder ventilatie

Nadere informatie

Nieuwsbrief 2. Voorwoord. ADLO-project Economische en technische kengetallen in het moderne varkensbedrijf. Beste lezer,

Nieuwsbrief 2. Voorwoord. ADLO-project Economische en technische kengetallen in het moderne varkensbedrijf. Beste lezer, Projectpartners: Nieuwsbrief 2 ADLO-project Economische en technische kengetallen in het moderne varkensbedrijf Jaargang I, nummer 2 Juni 2012 Voorwoord Beste lezer, In het kader van het ADLO Demonstratieproject

Nadere informatie

Huisvesting en klimaat

Huisvesting en klimaat Huisvesting en klimaat Anita Hoofs Presentatie Succesfactoren huisvesting-klimaat Vlotte partus Goede start biggen (biestopname) Lage uitval biggen Biggen voorbereiden op een leven zonder zeug Vaste voeropname

Nadere informatie

Hittestress, hoe ventileren?

Hittestress, hoe ventileren? Hittestress, hoe ventileren? Hittestress kan de melkproductie sterk verminderen. Bovendien krijgen de koeien last van gezondheidsproblemen zoals bijvoorbeeld pensverzuring en een negatieve energiebalans.

Nadere informatie

Inspiratie voor een bezoek aan Varkens Innovatie Centrum Sterksel

Inspiratie voor een bezoek aan Varkens Innovatie Centrum Sterksel Inspiratie voor een bezoek aan Varkens Innovatie Centrum Sterksel Voorbeelden van onderwerpen en projecten Introductie Een bezoek aan Varkens Innovatie Centrum Sterksel is een inspirerende ervaring. Op

Nadere informatie

Minder biggensterfte in de Nederlandse zeugenhouderij

Minder biggensterfte in de Nederlandse zeugenhouderij Minder biggensterfte in de Nederlandse zeugenhouderij Analyse en plan van aanpak Stuurgroep bigvitaliteit 12 November 2009. Minder biggensterfte in de Nederlandse zeugenhouderij Analyse en plan van aanpak

Nadere informatie

Het ILVO-castratieproject: stand van zaken

Het ILVO-castratieproject: stand van zaken Het ILVO-castratieproject: stand van zaken AUTEUR Marijke Aluwé ILVO-DIER INLEIDING Na een overleg tussen de Vlaamse overheid, de varkenssector en het ILVO werd beslist om een langlopende praktijkstudie

Nadere informatie

Dierengezondheidszorg Vlaanderen. Tip en Tricks voor een antibiotica-arm varken

Dierengezondheidszorg Vlaanderen. Tip en Tricks voor een antibiotica-arm varken Dierengezondheidszorg Vlaanderen Tip en Tricks voor een antibiotica-arm varken Onze missie DGZ is dé betrouwbare partner van de Vlaamse veehouder om met gezonde dieren op duurzame wijze veilig voedsel

Nadere informatie

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Projectpartners: April 2016

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Projectpartners: April 2016 Projectpartners: April 2016 Nieuwsbrief Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid Voorwoord Beste lezer, Voor u ondertussen reeds de vijfde nieuwsbrief die in het kader van

Nadere informatie

Enquête over de problematiek rond overtallige en lichte biggen en het belang van het managementbeleid op het zeugenbedrijf

Enquête over de problematiek rond overtallige en lichte biggen en het belang van het managementbeleid op het zeugenbedrijf Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2014-2015 Enquête over de problematiek rond overtallige en lichte biggen en het belang van het managementbeleid op het zeugenbedrijf Justine Provoost

Nadere informatie

Voeding voor en na spenen , Carola van der Peet-Schwering

Voeding voor en na spenen , Carola van der Peet-Schwering Voeding voor en na spenen 10-04-2017, Carola van der Peet-Schwering Inhoud Geboortegewicht Biestopname Belang van voeropname rond spenen Hoe voeropname na spenen stimuleren Conclusies Body gain, g/d Invloed

Nadere informatie

Resultaten van een veldproef met betrekking tot neonatale kalverdiarree

Resultaten van een veldproef met betrekking tot neonatale kalverdiarree Auteur: Vanessa Meganck Inleiding Resultaten van een veldproef met betrekking tot neonatale kalverdiarree Voor het vermijden van diarree bij de jongste kalfjes dient er een evenwicht gevonden te worden

Nadere informatie

Koninklijk besluit van 15 mei 2003 betreffende de bescherming van varkens in varkenshouderijen

Koninklijk besluit van 15 mei 2003 betreffende de bescherming van varkens in varkenshouderijen Koninklijk besluit van 15 mei 2003 betreffende de bescherming van varkens in varkenshouderijen Artikel 1. 1. Varkens op varkensbedrijven moeten gehouden en verzorgd worden overeenkomstig de bepalingen

Nadere informatie

AFLEVERSTRATEGIE BIJ VLEESVARKENS

AFLEVERSTRATEGIE BIJ VLEESVARKENS Spekdikte (gem 12,1) Spekdikte (gem 13,5) Tekst: Norbert Vettenburg (Departement Landbouw en Visserij), Jos Van Thielen (KULeuven/Thomas More) en Bruno Vandorpe (Vives) AFLEVERSTRATEGIE BIJ VLEESVARKENS

Nadere informatie

Praktijkinformatie voor de varkenshouder 2011

Praktijkinformatie voor de varkenshouder 2011 DOCUMENTATIE Het Praktijkcentrum Varkenshouderij en de Vlaamse overheid - Dep. Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Praktijkinformatie voor de varkenshouder 2011 Maandag 21 november

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE... 2 1. PRODUCTIVITEIT BIJ ZEUGEN: SPEENCAPACITEIT...

INHOUDSOPGAVE... 2 1. PRODUCTIVITEIT BIJ ZEUGEN: SPEENCAPACITEIT... Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE... 2 1. PRODUCTIVITEIT BIJ ZEUGEN: SPEENCAPACITEIT... 5 DE HYPOR AANPAK... 5 HET GENETISCH PERSPECTIEF... 6 DE SPEENCAPACITEIT WEGENKAART... 7 2. SELECTEREN OP EEN VERHOOGDE

Nadere informatie