UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar CASUS bedrijfsbegeleiding varken: Aanslepende peripartale hypofagie

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar CASUS bedrijfsbegeleiding varken: Aanslepende peripartale hypofagie"

Transcriptie

1 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar CASUS bedrijfsbegeleiding varken: Aanslepende peripartale hypofagie problemen in de kraamstal Door Suzan VANHOOREN Promotor: Dierenarts Annelies Michiels Copromotoren: Prof. dr. Dominiek Maes & Tommy Van Limbergen Klinische casusbespreking in het kader van de masterproef 2017 Suzan Vanhooren

2

3 Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.

4 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar CASUS bedrijfsbegeleiding varken: Aanslepende peripartale hypofagie problemen in de kraamstal Door Suzan VANHOOREN Promotor: Dierenarts Annelies Michiels Copromotoren: Prof. dr. Dominiek Maes & Tommy Van Limbergen Klinische casusbespreking in het kader van de masterproef 2017 Suzan Vanhooren

5 VOORWOORD Hierbij zou ik mijn promotor Annelies Michiels willen bedanken voor al haar enthousiasme. Ik zou graag mijn co-promotoren, Prof. Dr. Maes en Tommy Van Limbergen willen bedanken voor hun constructieve opmerkingen. Ook wil ik mijn dank betuigen aan Joram Schatteman en Anne Huygevelt voor het nalezen van deze casus.

6 INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING... 1 INLEIDING... 2 A. LITERATUUR WATEROPNAME TEMPERATUUR VOEDER VOEDER TIJDENS DE GRAVIDITEIT Begin van de dracht Einde van de dracht VOEDER TIJDENS DE LACTATIE VOEDERSCHEMA S OPGESTELD VOOR DE HYPOR LIBRA ZEUG CONDITIE VAN DE ZEUGEN DE HYPOR LIBRA ZEUG KRAAMSTALMANAGEMENT PLEEGZEUGEN...13 B. CASUS PROBLEMATIEK ALGEMENE BEDRIJFSGEGEVENS BEDRIJFSRESULTATEN ALGEMENE BEDRIJFSVOERING KRAAMSTAL DRACHTSTAL BATTERIJ DEKSTAL VACCINATIES PARITEITSVERDELING VOORBIJE EN UITGEVOERDE ONDERZOEKEN IN HET KADER VAN DE BEDRIJFSPROBLEMATIEK WATEROPNAME TEMPERATUUR IN DE KRAAMSTAL VOEDING CONDITIE GEBOORTEGEWICHT...21 C. BESPREKING KRAAMSTALMANAGEMENT SPEKDIKTE EN GEBOORTEGEWICHT VOEDER EN WATER TECHNISCHE RESULTATEN PARITEITSVERDELING...24 D. CONCLUSIE...25 E. REFERENTIES...26 BIJLAGE I: ONDERZOEK WATER...29 BIJLAGE II: REFERENTIEWAARDEN SPEKDIKTES HYPOR....31

7 SAMENVATTING In deze casus wordt dieper ingegaan op een varkensbedrijf waarbij de zeugen problemen hadden met de voederopname rond de periode van het werpen. Dit had als gevolg dat deze minder presteren tijdens de lactatie. De biggensterfte in de kraamstal bleef tegen alle verwachting in laag. Nadat verschillende andere partijen reeds zonder resultaat werden geconsulteerd, werd de Faculteit Dierengeneeskunde om advies gevraagd. In deze casus worden de mogelijke factoren die een daling van de eetlust bij zeugen kunnen veroorzaken besproken. Verschillende aspecten van de bedrijfsvoering waren suboptimaal, waardoor deze invloed kunnen hebben op de voederopname van de zeugen. De aanwezigheid van een groot aantal pleegzeugen was één van de belangrijkste problemen op dit bedrijf. Volgens de varkenshouder was dit noodzakelijk omdat de zeugen niet in staat leken om 13 biggen te spenen. Hierdoor werd er gewerkt met tussengroepen en zijn aldus de verschillende werpgroepen niet duidelijk gescheiden. Een verlengde lactatieduur, ontstaan door het gebruik van pleegzeugen, zorgde ervoor dat er extra reserves moesten aangesproken worden. Het voederschema van de zeugen werd op punt gesteld na analyse door een nutritionist en werd voorlopig niet meer gewijzigd. Het management in de kraamstal was hier niet optimaal, zoals bv. het vele opvoelen tijdens de partus, het groot percentage pleegzeugen en ongelijke leeftijdsopbouw van de zeugen (veel oudere zeugen). Op het bedrijf had 20% van de zeugen een zevende of hogere pariteit. Daartegenover bleek dat slechts 50% van het gewenste aantal vijfdeworpszeugen aanwezig was. Om de conditie van de zeugen te beoordelen werden de spekdiktes gemeten en het geboortegewicht van de biggen bepaald. Er werd een zeer grote variatie van spekdikte geconstateerd. Op het moment van insemineren waren 50% van de zeugen te mager. Meer dan de helft van de biggen had een normaal geboortegewicht (min. 0,38kg en max. 2,75kg). Verschillende managementfactoren kunnen verbeterd worden, maar er was geen specifieke oorzaak voor de lage voederopname. Het probleem is wellic ht multifactorieel waarbij verschillende suboptimale factoren het probleem veroorzaken en in stand houden. Keywords: hypofagie management peri-partum voeding zeugen 1

8 INLEIDING Om de partus van de zeug zo vlot mogelijk te laten verlopen is het belangrijk dat de zeug in goede conditie verkeerd. Ook de voederopname tijdens en na de partus zijn belangrijk voor de zeug. De laatste jaren is er een stijgende trend in het aantal levend geboren biggen per zeug. Dit heeft zowel een impact op het bedrijfsmanagement als op de zeug zelf. De periode rond de partus, met als belangrijkste de overgang van dracht naar lactatie, is stresserend. Een slechte overgang kan gepaard gaan met een gedaalde eetlust, constipatie, vervroegde partus en een lagere melkgift 1.Bij het voeder speelt zowel de kwaliteit als de kwantiteit een rol. Het is belangrijk dat de zeug voldoende blijft eten om dit ganse proces zo goed mogelijk te doorstaan. Vooral de lactatie vergt veel van de zeug. Hoe meer biggen er geboren worden, hoe meer melk ze moet produceren 2.De zeugen die niet optimaal presteren kunnen worden gespaard door gebruik te maken van pleegzeugen. Deze verlengde lactatie heeft wel gevolgen voor de zeug. Bovendien worden hierdoor ook de technische getallen van het bedrijf beïnvloed 3. In deze casus worden we geconfronteerd met een vermeerderingsbedrijf van varkens, waarbij de zeugen problemen hebben met de voederopname rond de periode van het werpen. Hierdoor is de lactatie ondermaats. Het eerste bedrijfsbezoek vond plaats op 23 december Sindsdien zijn er nog 5 bezoeken geweest. 2

9 A. LITERATUUR Opdat de zeug voldoende melk zou produceren is het belangrijk dat ze naast voldoende drinkwater ook voldoende voeder opneemt. Er zijn verschillende factoren die een rol spelen in deze voederopname. Deze factoren kunnen onderverdeeld worden in zeug-gebonden en externe factoren. Onder de zeug gebonden-factoren vallen onder andere: het lactatiestadium, de pariteit, conditie van de zeug, aantal zuigende biggen, insuline gevoeligheid en genetische factoren. Tot de externe factoren behoren: temperatuur, voedersamenstelling, voermanagement, stress en wateropname 4. Achtereenvolgens zullen volgende punten worden besproken: wateropname, temperatuur, voederopname en conditie van de zeug. Ook het zeugenras, namelijk de Hypor Libra zeug wordt besproken. 1. WATEROPNAME Water wordt gebruikt om metabolieten uit te scheiden via urine, voor de groei en voor het metabolisme. Het is bovendien de belangrijkste factor in melk. De opname wordt beïnvloed door voederopname, voedersamenstelling en de omgevingstemperatuur 5.Zeugen die te weinig water opnemen zullen ook te weinig eten. Een te lage waterconsumptie leidt tot meer sterfte bij de biggen. Het is best om de zeugen ad libitum water te verschaffen, met een voldoende debiet van de drinknippel 6. De referentiewaarden zullen later worden besproken in Tabel 4. Een verstoorde drinkwateropname kan zowel het resultaat zijn van een te lage beschikbaarheid als van een ondermaatse kwaliteit van het water. Bijkomende factoren zoals smaak, stress, ziekte, leeftijd, gewicht, vochtigheidsgraad van de omgeving en de groepsgrootte kunnen de wateropname beïnvloeden 7,8. Om de kwaliteit van het drinkwater te controleren moet er een bacteriologisch en scheikundig onderzoek worden uitgevoerd. Afhankelijk van de regio waarin het bedrijf zich bevindt kan grondwater worden gebruikt. Indien dit grondwater niet voldoet aan de kwaliteitseisen kunnen tal van alternatieven worden gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn hemelwater, oppervlaktewater en drainagewater. Het water kan ook worden behandeld, om zo aan de normen te voldoen. Een frequent gebruikte methode is het ontsmetten van het water met waterstofperoxide 9. Een belangrijk gevolg van een te lage drinkwateropname bij zeugen is een verminderde voedselinname. 2. TEMPERATUUR De comfortzone voor de lacterende zeugen bevindt zich tussen de 12 en 22 C 10.De biggen daarentegen hebben de eerste weken een comforttemperatuur tussen de 30 en 37 C 10. Voor de lacterende zeug bedraagt de kritische boven temperatuur 22 C 11,12. De omgevingstemperatuur mag zich dus niet boven deze waarde bevinden. Indien dit wel zo is heeft dit invloed op : de voederopname, melkproductie, reproductieve parameters en de groei van de biggen 10,13,14.Indien de omgevingstemperatuur de kritische bovengrens overschrijdt zal de zeug proberen afkoelen. Dit doet zij door evaporatie, daling van de melkproductie of door minder te eten 10,13,15. 3

10 Als de temperatuur de kritische bovengrens overschrijdt zal de zeug proberen af te koelen door evaporatie, daling van de melkproductie of door minder te eten 10,13,15. Evaporatie is voor 10% verantwoordelijk voor afkoeling van de zeug. Warmteverlies door de vloer bedraagt 15% en de overige 75% geschiedt door radiatie of convectie 1. Messias de Bragança et al. (1998) vonden een daling van voederopname met 40-43% bij een temperatuurstijging van respectievelijk 18 tot 28 C en van 20 tot 30 C. In de studie van Black et al., (1993) werd er opgemerkt dat elke stijging van de temperatuur met 1 C, boven de 16 C, zorgde voor een reductie van de voederopname met 0,17kg. Ook Quiniou en Noblet stelden in 1999 een daling van de voederopname met 2,59kg vast. Dit gedurende een lactatieperiode van 21 dagen en bij temperaturen tussen de 18 en 29 C. 3. VOEDER 3.1. VOEDER TIJDENS DE GRAVIDITEIT Een goed voedermanagement voor drachtige zeugen is onontbeerlijk. Het bepaalt het aantal levend geboren biggen per zeug per jaar. Bovendien wordt ook de duurzaamheid van de zeug geoptimaliseerd 16. Deze duurzaamheid is belangrijk omdat de worpgrootte en geboortegewicht van de biggen stijgt tot de vierde en vijfde worp. Het aantal gespeende biggen per zeug stijgt tot de zesde en zevende worp 17. Opdat de zeug aan haar basis energiebehoefte zou kunnen voldoen, moet ze voldoende energie opnemen via het voeder. De norm voor het voederverbruik per zeug per jaar is 1120kg (energiewaarde 0,97) 2. Bij een drachtige zeug bestaat de energiebehoefte voor 72% uit onderhoud van de vitale lichaamsfuncties, voor 5% uit de groei van de baarmoeder en de groei van de biggen. De overige 23% staan in voor de groei van de zeug zelf en de ontwikkeling van de uier (Zie figuur 1) 18. De energiebehoefte voor de drachtige zeug varieert van 288 tot 328 energiewaarde (EW), afhankelijk van de pariteit. Deze stijgt ook doorheen de dracht 19. Figuur 1: De basis energiebehoeftes van drachtige zeug (Uit: Brochure kennis van varkensvoeding als sleutel tot rendabel voederen). 4

11 Begin van de dracht In de eerste acht weken van de dracht is het belangrijk dat voldoende voer wordt opgenomen. Dit om te kunnen voorzien in het onderhoud, het conditieherstel en de groei (tot de 4 de -5 de worp) van de zeug 2. De energiebehoefte voor onderhoud is de energie die de zeug nodig heeft om te kunnen overleven m.a.w. om haar lichaamsfuncties in stand te houden. Dit komt overeen met 1,8-2,0kg drachtvoer per dag of ongeveer één procent van het totale lichaamsgewicht van de zeug. De hoeveelheid wordt mede bepaald door de energiewaarde van het voeder. Hoe zwaarder de zeug, hoe meer energie ze moet opnemen. Het onderhoud en de groei van zowel baarmoeder als de foetussen vergt ook energie. Tijdens het vorderen van de dracht neemt de energiebehoefte licht toe 20. Tijdens de lactatie verliezen de zeugen ongeveer 20kg lichaamsgewicht. Dit gewicht moet gecompenseerd worden tijdens de dracht. Gelten hebben meer energie nodig dan oudere zeugen om hun verlies door lactatieopbouw te recupereren. Bovendien moeten eerste- en tweedeworpszeugen nog groeien. Deze groei varieert van 5 tot 25kg per worp. Het volwassen gewicht wordt pas bereikt na vier tot vijf pariteiten. Gewichtstoename van zeugen is het gemakkelijkst te verkrijgen gedurende het eerste deel van de dracht. De eisen voor de foetale groei en de uierontwikkeling zijn dan minimaal 2,20. In de eerste helft van de dracht komt de eiwitbehoefte van de zeug overeen met de hoeveelheid stikstof nodig om het lichaamsgewicht op peil te houden. Er wordt aangeraden om de zeug in de eerste helft minder eiwit te voederen. Dit mag echter niet overdreven worden. De voordelen hiervan zijn : minder embryonale sterfte, een lager gewicht van de zeug met dus minder onderhoudsbehoefte, minder beengebreken en meer vetaanzet 2. De zeugen moeten rond dag weer op een normaal gewicht zijn, nl kg. Op dit moment start ook de melkklierontwikkeling. De melkproductie is afhankelijk van de pariteit, de lactatieweek, de worpgrootte en het ras van de zeug 20. Indien de zeug vervet tijdens het laatste derde van de dracht ontstaat er ook een vervetting van de melkklier. Deze vervetting vermindert het aantal secretorische cellen en dus ook de melkproductie 21. Moehn en Ball, 2013 stelden een pariteit en fase gescheiden voedergift voor. Dit zou zorgen voor efficiëntere drachtvoederprogramma s. Het resultaat is zeugen met een betere conditie. Zij deelden de dracht op in een vroege (dag 0-84) en late dracht (dag ). In iedere fase zou er een ander voeder moeten worden voorzien. McPherson et al. (2004) stelden dan weer voor om de voedercurve op te delen in drie fases: Dag 0-30: Lichaamsreserves opbouwen en worpgrootte bepalen. In deze eerste fase zou er een body condition score (BCS) van drie (op een schaal van vijf) moeten worden bereikt. Dag 30-75: In deze fase worden de lichaamsgroei van de jonge zeugen en het verlies van de lichaamsreserves tijdens de lactatie van de oudere zeugen beïnvloed. Er wordt een 5

12 voederopname van 1,8-2kg (2,85Mcal EM/kg) per zeug aangeraden, indien ze de BCS van drie heeft bereikt in de eerste fase 24. Indien de zeug een BCS heeft van twee, moet de hoeveelheid voeder stijgen met 0,675kg bovenop deze initiële 1,8-2kg. Dag : enorme foetale groei. Een dagelijkse voederopname van 2,4-2,7kg per zeug wordt aangeraden tot dag Einde van de dracht De zeugen worden enkele dagen voor het werpen van de drachtstal naar de kraamstal gebracht. Dit verplaatsen brengt stress met zich mee. Deze stress en ook het verschil in temperatuur kan voor een verlaagde voederopname zorgen. In veel bedrijven wordt er in de week voor het werpen ook al een lactatievoeder verstrekt. Indien er problemen zouden zijn met het peri-parturient hypogalactie syndroom (PHS), moet de periode voor het werpen waarin er lactatievoeder wordt verstrekt worden beperkt 15. Het lactatievoeder is energierijk en vezelarm. Deze samenstelling kan leiden tot hardere en drogere mest, met constipatie tot gevolg. De constipatie zorgt voor een hogere productie van gifstoffen in de darm, met dus een verhoogde kans op PHS 20. Er wordt geadviseerd om de voederopname gedurende de laatste twee dagen van de dracht te verminderen tot 1,0kg. Het probleem hierbij is dat de werpdatum van de zeug niet te voorspellen valt. De datum kan variëren van dag 113 tot 117. Indien de voedergift te vroeg wordt beperkt is er een groter risico op een lager geboortegewicht en dus ook kans op sterfte. Tijdens het laatste deel van de dracht en in het begin van de lactatie is het belangrijk dat de energievoorziening uit het vetweefsel wordt gehaald. Zo wordt een hoger vetgehalte in de biest en de melk verkregen 2. Eiwit-opname voor foetale groei en ontwikkeling van de melkklieren stijgen exponentieel gedurende het laatste deel van de dracht 23,26. Het geboortegewicht van de biggen wordt in belangrijke mate bepaald door de voeding van de zeug. Het optimale geboortegewicht van een big bevindt zich tussen de 1,35 en 1,5kg. Op het einde van de dracht moeten de zeugen goed worden gevoederd. Zo wordt een zo hoog mogelijk geboortegewicht verkregen, zonder dat ze haar eigen reserves moet aanspreken 2. Belangrijk is dat de zeugen niet overvoed worden. Dit zou namelijk voor een lagere voederopname en lagere productie kunnen zorgen tijdens de lactatie 27. Dourmad (1991) heeft berekend dat een voederopname van 500 gram meer tijdens de dracht een vermindering van de voederopname van 280 gram geeft tijdens lactatie. Ook Weldon et al., 1994 en Xue et al., 1997 stelden een afname van voederopname vast tijdens de lactatie indien de voederopname tijdens het laatste deel van de dracht te hoog was VOEDER TIJDENS DE LACTATIE Tijdens de dracht worden zeugen vaak beperkt gevoederd met een drachtvoeder, terwijl ze tijdens de lactatie onbeperkt worden gevoederd met een lactatievoeder. De samenstelling van deze voeders is verschillend. De overgang van beide voeders kan worden opgevangen door gebruik te maken van een 6

13 werpvoeder. Zeugen die gevoelig zij voor constipatie en uierontsteking krijgen best een vezelrijk voeder. Als het vezelgehalte daalt, zal ook de darmtransit stilvallen. Dit kan zorgen voor ongemak en constipatie bij de zeug, waardoor ze minder gaat eten. Naast het ongemak dat de zeugen bij constipatie ervaren, kan de partus trager verlopen omdat er door de aanwezigheid van de mest in de darm minder plaats is voor de doorgang van de biggen in het geboortekanaal. Dit kan leiden tot meer doodgeboren en zwakkere biggen. Andere zeugen kunnen een voeder opnemen dat meer vergelijkbaar is met lactatievoeder. Dit om de melkproductie te stimuleren 20. Tijdens deze lactatie bedraagt de energiebehoefte voor de zeugen 7,6EW. Dit bij een gemiddelde toomgroei van 2,5kg/dag 19. Sommige varkenshouder veranderen van dracht- naar lactatievoer een week voor het werpen. Zo wordt er voldaan aan de steeds toenemende behoeftes voor foetale groei en uierontwikkeling. Anderen wachten tot een paar dagen voor het werpen. Redenen hiervoor zijn: het tekort aan kraamhokken of het willen benutten van de voordelen van een hoogwaardige vezeldieet rond de werpdatum. Een derde groep verandert het voer net na de geboorte van de biggen. Dit om de druk op het uierweefsel in het begin van de lactatie te verminderen 20. Na de colostrumsecretie begint de lactatie gemiddeld. Dit gemiddeld uur na geboorte van de eerste big 29. De colostrumsecretie van de zeug duurt uur. In deze korte tijdspanne moeten de biggen gram colostrum opnemen 30. De melkproductie vergt enorm veel energie van de lacterende zeug. Bij een piekproductie (12l) gaat de helft van de stikstof en energie van het voedsel via de melk naar de biggen 2,31. Koketsu et al., stelden in 1996 al vast dat wanneer de zeugen ad libitum worden gevoederd vanaf het begin van de lactatie, de voederopname vermindert bij meer dan 50% van de zeugen. In de praktijk krijgt de zeug frequent minder eten net voor en tijdens het werpen. Dit kan zorgen voor een daling in de voederopname gedurende de eerste week. De zeug mag niet teveel voeder krijgen, dit zou de spijsvertering verstoren, waardoor de verhoging in de voederopname vertraagd wordt. Twee tot drie dagen na de geboorte stijgt de voedergift geleidelijk, met ongeveer een halve kilogram per dag, tot aan het maximale voederniveau van zes tot acht kilogram per dag. Indien dit opbouwen te snel gaat, kan dit leiden tot een verlaagde voederopname later in de lactatie. Een te trage opbouw zorgt dan weer voor een negatieve energiebalans 2. Het voedergehalte tijdens de lactatie wordt bepaald door de behoefte aan onderhoud en melkproductie. De zeug produceert tussen de zes en twaalf kilogram per dag. In deze periode is de energiebehoefte van de zeugen twee tot drie keer zo hoog als tijdens de dracht. Naast een stijging van de aminozuurbehoeftes (4x), stijgen ook de Ca en P gehaltes (3-4x). Gedurende 2/3 van de lactatie worden de zeugen ondervoed ten opzichte van de energie die ze nodig hebben voor lactatie. Dit zorgt voor een negatieve energiebalans en mobilisatie van de lichaamsreserves. De reserves die aangesproken worden kunnen zowel vet als eiwitten zijn 2,20,33. Het voeder dat wordt gegeven gedurende de zoogperiode bevat minder vezels dan het drachtvoeder. Dit zorgt voor een vertraagde darmtransit en mogelijke constipatie. Bovendien heeft lactatievoeder 7

14 een hoger energiegehalte in vergelijking met drachtvoeder, opdat de zeugen extra energie zouden kunnen opnemen, om melk te produceren. Door deze verhoogde energieopname, zullen de vetcellen meer leptine produceren. De hierboven besproken factoren kunnen zorgen voor een verminderde eetlust bij de zeugen 20. Indien de zeugen gedurende de lactatie te veel gewicht verliezen, verlengt dit het spenen-bronst interval. Dit zorgt dit voor een hoger percentage zeugen in anoestrus 34. Het kan ook de kwaliteit van de oocyten, embryo overleving en de grootte van de worp in de volgende dracht beïnvloeden 35. In Figuur 2 wordt een voorbeeld van een voederschema weergegeven. Figuur 2: Voorbeeld voederschema (Uit: Brochure kennis van varkensvoeding als sleutel tot rendabel voeren) VOEDERSCHEMA S OPGESTELD VOOR DE HYPOR LIBRA ZEUG Hypor stelt zelf volgende voederschema s voor (Figuren 3 en 4). Er wordt aangeraden om twee tot vier dagen voor het werpen de zeugen te voorzien van 1,8-2,5kg lactatievoeder per zeug per dag. Op de dag van het werpen blijft dit schema behouden. Vanaf de tweede dag in lactatie zou de voedergift moeten worden verhoogd met 0,5-1,5kg per zeug per dag. Op deze manier zien we een maximale voederopname op dag tien in de lactatie. Deze maximale hoeveelheid wordt dan verdeeld over drie tot vier voederbeurten per dag 4. 8

15 Figuur 3: Voederschema zeugen tijdens dracht aangeraden door Hypor (Uit: Presentatie Florizoone F, lessenreeks kraamstalmanagement) Figuur 4: Voederschema zeugen tijdens lactatie aangeraden door Hypor (Uit: Presentatie Florizoone F, lessenreeks kraamstalmanagement). 4. CONDITIE VAN DE ZEUGEN De conditie van de zeugen is een belangrijke parameter. Deze heeft invloed op de gezondheid, het welzijn, de productiviteit en de duurzaamheid van de zeug. Het is van belang dat deze individueel en correct wordt bepaald, zodat het voeder kan worden aangepast. Zowel te vette als te magere zeugen zorgen voor problemen. Maximaal 10% van de zeugen mag te vet zijn en maximaal 15% te mager. In tabellen 1 en 2 worden de problemen die zich kunnen voordoen opgesomd 2,36,37. Tabel 1: Gevolgen van te mager zijn bij werpen en spenen. Te mager Bij werpen -Meer doodgeboren biggen -Biggen met lager geboorte- en speengewicht -Langer interval spenen-inseminatie -Lagere melkgift Bij spenen -Slechtere weerstand zeugen invloed beenwerk -Langer interval spenen-inseminatie -Meer terugkomers -Minder levend geboren bij volgende worp 9

16 -Minder uniformiteit volgende worp Tabel 2: Gevolgen van te vet zijn bij werpen en bij dekken. Te vet Bij werpen -Moeilijker geboorteproces door vetweefsel ter hoogte van geboortekanaal Bij dekken -Moeilijker bronstig/drachtig te krijgen -Te lage voederopname tijdens lactatie -Meer doodliggers -Te lage melkproductie door vetweefsel te hoogte van uier -Tijdens lactatie vetafbraak vetdiarree biggen De conditie van de zeugen kan op verschillende manieren worden gemeten. De meest gebruikte methode is door de spekdikte te meten. Deze spekdiktemeter (Figuur 5) stuurt ultrasone golven uit en kan zo het aantal millimeter vet ter hoogte van rug van de zeug bepalen op de P2 positie. Deze P2 positie bevindt zich parallel ter hoogte van de laatste rib en op 6,5 cm van de wervelkolom. Deze waarde moet dan worden vergeleken met richtwaarden. Figuur 5: Renco lean-meater (Uit: Site Renco Corporation) Zoals hierboven werd vermeld heeft de conditie ook invloed op de voederopname. Hiervoor zijn er twee theorieën voorhanden 2,39 : 1. Te vette zeugen produceren meer leptine en dit remt de eetlust 2. Te vette zeugen hebben hoger risico op insulineresistentie. Hierdoor blijft het glucose gehalte hoger in het bloed en laat de zeug meer tijd tussen twee voederbeurten. 5. DE HYPOR LIBRA ZEUG Op dit bedrijf wordt gebruik gemaakt van Hypor Libra zeugen. Deze zeugen zijn ontstaan uit een kruising tussen Hypor Landras en Hypor Large White. Bij deze kruising werd er vooral gefocust op het productiegetal. Hypor is ervan overtuigd dat de speencapaciteit van een zeug het beste kengetal is om de productiviteit van de zeug te meten 40. Aan de Hypor Libra worden volgende eigenschappen toegeschreven: een krachtige bouw, efficiënte moeder, gemakkelijk te managen en efficiënt voederverbruik. Bij aankoop van nieuwe gelten wordt een minimale quarantaine periode van zes tot acht weken aangeraden. Hypor adviseert om gedurende deze periode de gelten te voorzien van een voeder dat 10

17 rijk is aan mineralen. De bronstdetectie zou onmiddellijk na aankomst in de quarantaine moeten gebeuren. Door het genotype zijn deze varkens vaak extreem mager. Daarom zijn ze ook gevoeliger voor deficiënties zowel op nutritioneel-, omgevings- en managementvlak. Het is daarom belangrijk dat de zeugen genoeg wegen voor de eerste inseminatie. De gelten zouden best worden geïnsemineerd op de leeftijd van 210 tot 250 dagen met een gewicht tussen de kg, zodat er een gewicht van kg kan worden bereikt bij de partus KRAAMSTALMANAGEMENT Indien de supervisie in de kraamhokken goed wordt uitgevoerd, kan het aantal gespeende biggen verhoogd worden 41. Het doel van een goed kraamstalmanagement is om het percentage biggensterfte zo laag mogelijk te houden, gezonde gespeende biggen te krijgen op het einde van de periode en de zeugen in zo goed mogelijke conditie te houden 42. Een belangrijk punt is de hygiëne. De kraamstallen zelf moeten grondig worden gereinigd en ontsmet. Indien mogelijk, afhankelijk van het wekensysteem, kan er ook leegstand worden t oegepast. De zeugen worden best ontwormd, ontschurft en gewassen voor ze naar de kraamstal verplaatst worden. Eenmaal de zeug heeft geworpen, moeten de nageboorten die achter de zeug liggen zo snel mogelijk worden verwijderd 2,43. Tijdens het werpen zelf is het belangrijk dat het rustig is in de kraamstal. Als de zeugen angstig zijn tegenover mensen, is er meer kans op doodliggers of op doodbijten van de biggen 41.Voor het arbeidsgemak is het beter dat de zeugen zoveel mogelijk in dezelfde periode werpen. Men kan dit bekomen door de partus te induceren. Induceren mag echter niet gebeuren voor dag 113 van de dracht. Een inductie gebeurt door middel van prostaglandines al dan niet in combinatie met oxytocine. Een bijkomend voordeel is dat het geboorteproces beter te regelen is en er dus meer controle mogelijk is. In Figuur 6 wordt het normale geboorteverloop van een big weergegeven. Een normale partusduur van een zeug duurt tussen de drie en vijf uur, met een tussenbigtijd van minuten. Indien hiervan wordt afgeweken kan er geboortehulp worden toegepast. Dit kan door manuele geboortehulp of oxytocine toe te dienen 43. Dit laatste mag men enkel doen wanneer men zeker weet dat de zeug niet aan het persen is en nadat er manueel is gecontroleerd of de geboorteweg vrij is. Indien dit niet zo is bestaat er gevaar voor placentaloslating. 11

18 Figuur 6: normaal verloop van geboorteproces (Uit: Presentatie De Smet S, Lessenreeks kraamstalmanagement). Het manueel opvoelen gebeurt als de tussenbigtijd groter is dan 45 minuten en de zeug duidelijk aan het werken is. Een andere indicatie is als het toedienen van oxytocine niet heeft geholpen. Om deze hulp te verlenen trekt men een lange handschoen voorzien van antiseptische zeep en glijmiddel aan. Belangrijk is dat er voor elke zeug een nieuwe handschoen gebruikt wordt. Bij oxytocine moet de dosis en de frequentie van toedienen worden gerespecteerd. Indien dit niet gebeurt zal het sterftepercentage van de biggen stijgen. Oxytocine kan gebruikt worden als de zeug niet meer aan het werken is, of wanneer de tussenbigtijd langer is dan 45 minuten en er al droge biggen liggen. De toediening van oxytocine mag herhaald worden met 15 minuten tussentijd, maximaal twee keer bij werpen 43. Als de biggen worden geboren moeten ze zo snel mogelijk uit de vruchtvliezen worden gehaald en de mucus uit de neusgaten verwijderd. Er moet worden gecontroleerd of ze ademen. Indien dit niet het geval is moet er worden geprobeerd om de ademhaling op gang te brengen. Het is belangrijk dat de biggen zo snel mogelijk kunnen opdrogen na geboorte. Dit kan door ze af te drogen en onder de warmtelamp te leggen. De ideale temperatuur voor de zeugen ligt lager dan voor de biggen. De temperatuur die de biggen nodig hebben, hangt dan weer af van het seizoen 2,43. De biggen moeten zo snel mogelijk en voldoende colostrum opnemen, hetgeen zo n 250gram per big bedraagt 44. Om ervoor te zorgen dat iedere big voldoende melk opneemt bestaan er verschillende strategieën. Er kan gebruik worden gemaakt van split-suckling, hierbij worden de biggen in groepen verdeeld en kan er telkens maar één groep zogen. Biggen mogen niet langer dan vier uur worden gescheiden van de zeug. De biggen kunnen ook worden verlegd. Hiervoor worden best alleen de betere biggen genomen en pas nadat ze minstens 12-24uur bij de zeug hebben kunnen zuigen. De 12

19 biggen kunnen ook worden bijgevoederd, maar dit is arbeidsintensief. Het gebruik van pleegzeugen wordt in het volgende hoofdstuk besproken 44. Naast de aandacht voor de biggen is de aandacht voor de zeugen onontbeerlijk. Bij de zeug moet er vooral worden gelet of ze koorts ontwikkelt, harde melkklieren heeft of abnormaal gedrag vertoont. De verantwoordelijke voor de kraamstal moet dagelijks meerdere malen de kraamstallen bezoeken om de gezondheid van de biggen en zeugen nauwkeurig op te volgen. Een hulpmiddel voor de opvolging is alle informatie nauwkeurig invullen op de zeugenfiches. 7. PLEEGZEUGEN Door het gebruik van genetische selectie is het aantal levend geboren biggen per zeug de laatste jaren gestegen. Momenteel kan een zeug meer dan 30 biggen per jaar spenen. Door deze evolutie worden er meer biggen geboren dan een zeug kan zogen. Dit betekent dat er bijkomende maatregelen nodig zijn om de zeug te helpen om alle biggen op te kweken. Een van deze maatregelen bestaat uit het gebruik maken van pleegzeugen. Er zijn twee verschillende managementstrategieën om een pleegzeug te creëren (zie Figuur 7). De eerste strategie bestaat uit een one-step systeem. Hierbij wordt de eigen worp van de pleegzeug gespeend op de leeftijd van 21 dagen of ouder (volgens de Europese richtlijn 2008/120/EC). Deze pleegzeug krijgt de sterkste biggen van een nieuwe groep in de kraamstal en zal zo een tweede lactatieperiode ingaan. Deze biggen zijn minstens twaalf uur oud, zodat ze voldoende colostrum van hun eigen moeder hebben kunnen opnemen 41,45.Een alternatieve strategie is het two-step systeem of cascadade-fosteringsysteem. Hierbij worden biggen van een eerste zeug die tussen de vier en acht dagen oud zijn, aan een tweede zeug toebedeeld. Deze tweede zeug heeft haar eigen jongen gespeend op minstens 21 dagen leeftijd, in overeenstemming met de Europese richtlijn 2008/120/EC 45. De nieuw geworpen zeugen houden bij de beide strategieën de zwakste biggen van de kraamstal 41. Het voordeel van dit systeem is dat de zeugen twee worpen kunnen spenen in één lactatieperiode 45. Het nadeel is dat de zeugen 42 tot 49 dagen vastzitten in de kraamstal. Dit brengt negatieve gevolgen voor het dierenwelzijn met zich mee, zoals het niet kunnen uiten van diersoort specifiek gedrag en de fysieke schade zoals schouderletsels 41. Ook de langere lactatieduur brengt gevolgen met zich mee. Hidalgo et al., 2014 vonden dat zeugen met een langere lactatieperiode (vijf weken vs. drie weken) een grotere worpgrootte hadden in hun volgende worp ( P<0,001). In 1995 vonden Quesnel en Prunier dat lactatieduur een invloed heeft op reproductieparameters. 13

20 Figuur 7: Schematische voorstelling van de verschillende systemen om een pleegzeug te creëren (Uit: Bruun et al., 2016). Een pleegzeug wordt gekozen voor haar moeder- en lactatiekwaliteit. Dit is belangrijk aangezien pleegzeugen zorgen voor een hoger risico op doodliggen. De jonge biggen willen veel naar de uier en dit is de pleegzeug niet meer gewend. Zij moet bovendien over een goede conditie beschikken. Het uierpakket moet er gezond en proper uitzien en voorzien van voldoende mooi uitgestulpte tepels. Ze mag geen ziekteverschijnselen vertonen en is best een eerste of tweede pariteitszeug, dit omwille van de grootte en kwaliteit van de tepels. Eerste worpzeugen zijn heel gevoelig aan de negatieve effecten van gewichtsverlies. Dit komt doordat ze nog niet volgroeid zijn en dus slechts beschikken over een beperkte hoeveelheid aan lichaamsreserves. Dit alles zorgt ervoor dat er een hoger risico bestaat op second litter syndroom 47. Dit second litter syndroom heeft een grote invloed op de bedrijfsresultaten, aangezien er vaak 20% van de zeugen een tweede worpszeug zijn op een bedrijf. Jonge zeugen die teveel vermageren tijdens de lactatie, hebben een langer spenen-bronst interval, lagere follikelacitiviteit en dus ook een lager afbigpercentage 47. Ze moeten beschikken over een goede eetlust en mogen geen problemen hebben gehad bij vorige worpen. De voedergift wordt eerst geremd, zodat in eerste instantie ook de melkgift afneemt. Hierdoor kunnen de nieuwe biggen de uier goed leegzuigen. Dit is voor de zeug een stimulans om de melkgift langzaamaan weer op te voeren. Als de melkgift niet voldoende wordt geremd en de uier niet volledig kan worden leeggedronken krijgt de zeug het signaal dat ze gespeend wordt. Dan kan ze weer berig worden 48. Pleegzeugen hebben gemiddeld een lagere pariteit dan niet-pleegzeugen. Dit komt omdat varkenshouders vaak de beste zeugen uit de jongste groep kiezen om pleegzeug te worden 45. Bruun et al., 2016 toonden aan dat pleegzeugen een grotere worpgrootte hebben in de daaropvolgende worp. Pleegzeugen hadden 0,58 meer geboren biggen (P < 0,001) dan niet - pleegzeugen. Ook Xue et al., 1993 toonden een grotere worpgrootte bij een langere lactatieduur. Het 14

21 spenen-oestrus interval was wel langer bij pleegzeugen, 4, 23 dagen, dan de 4,19 dagen bij nietpleegzeugen (P < 0,001). Tegenwoordig kan er ook gebruikt worden gemaakt van de zogenaamde kunstzeugen. Deze worden ook wel de electronic mother milk application (EMMA) genoemd. Hier wordt er periodiek een bepaalde hoeveelheid kunstmelk gedoseerd in twee drinkgootjes aan weerszijden van het apparaat. Er kunnen maximaal twaalf biggen bij gelegd worden, die in gewicht en leeftijd te vergelijken zijn met mekaar. Het nadeel van dit systeem is dat de biggen een tragere groei en hoger sterftepercentage hebben in vergelijking het hun soortgenoten in de normale opfok. Het is ook arbeidsintensief en tijdrovend aangezien alles door de varkenshouder zelf moet worden gereinigd

22 B. CASUS 1. PROBLEMATIEK De faculteit diergeneeskunde van de Universiteit van Gent werd geconsulteerd voor een tweede opinie over een bedrijfsprobleem. De problematiek op dit bedrijf is ondertussen al drie jaar bezig. De zeugen stoppen met eten rond en na het werpen. Dit kan tot tien dagen na de partus blijven aanhouden. Dit heeft uiteraard grote gevolgen op de lactatie. In de eerste uren krijgen de biggen te weinig colostrum. De zeugen zijn ook niet in staat om 13 biggen te spenen. Door deze problemen, waar er tevens geen pariteitsinvloed wordt gezien, moeten er veel biggen worden verlegd. Er wordt eveneens, uit noodzaak, veel gewerkt met pleegzeugen. Het sterftepercentage in de kraamstal is ondanks de moeilijke opstart laag (6,95%). 2. ALGEMENE BEDRIJFSGEGEVENS Op het varkensbedrijf zijn er 250 Hypor Libra zeugen aanwezig. Er wordt gewerkt in een vijf wekensysteem, waarbij er vier groepen van ongeveer 60 zeugen zijn. Deze groepen zijn niet strikt gescheiden, aangezien er wordt gewerkt met tussengroepen van vijf tot tien zeugen. Dit komt doordat er veel gebruik gemaakt wordt van pleegzeugen naar aanleiding van de problematiek. Deze pleegzeugen zijn allemaal tweede worpszeugen. De biggen worden gespeend op de leeftijd van vier weken, waarbij ze een gewicht hebben rond de 7kg. De helft van deze biggen wordt verkocht en de andere helft wordt afgemest op een andere locatie. De batterij bevindt zich wel op dezelfde locatie als het vermeerderingsbedrijf. Het sperma wordt aangekocht en is afkomstig van Piétrainberen. De gelten worden aangekocht op een gewicht van 123kg. Deze zitten gedurende vijf weken in quarantaine, waar er plaats is voor acht tot tien zeugen. 3. BEDRIJFSRESULTATEN Tabel 3: Technische resultaten van het varkensbedrijf Kengetal Resultaat september '14- augustus '15 Resultaat september '15- augustus '16 Norm 2,51 Worpindex - extra dagen 2,39 2,39 >2,3 Productiegetal 30,89 30,31 30 Worpgetal 31,76 32,36 Zoogduur (dagen) 29,11 27, Gemiddeld levend geboren (n) 13,35 13,87 dec/15 Percentage doodgeboren (%) 7,54 5,46 <7-8 Biggensterfte kraamstal (%) 6,37 6,95 <12 Gemiddeld aantal gespeende biggen/zeug/worp(n) 13 12,95 >11 Biggensterfte batterij (%) 0,54 0,54 <2 Aangevoerde zeugen (%) 38,69 38,05 <40-45 Afgevoerde zeugen (%) 37,85 39,29 <40-45 Interval spenen-bevruchting 9,02 10,

23 De biggensterfte in de kraamstal is licht gestegen, maar blijft nog altijd laag. Hieruit kunnen we concluderen dat de biggen geen last hebben van de hypofagie van de zeugen. Ondanks de daling in het aantal doodgeboren biggen en een stijging in het aantal levend geboren biggen, is het productiegetal licht gedaald. Het productiegetal zou eigenlijk steeds lichtjes moeten stijgen. Het nadeel van deze parameter is dat het niets zegt over de kwaliteit van de biggen. Een vaststelling door de varkenshouder is dat de zeugen niet in staat lijken om 13 biggen te spenen. Wanneer de zeugen hier toch in slagen levert dit problemen op voor de volgende partus. Er worden dan slechts een 9-tal biggen gespeend. Er moet dus veel gebruik worden gemaakt van pleegzeugen. Volgens deze gegevens (Tabel 3) blijken de zeugen deze cijfers wel te halen. Het interval spenen-bevruchting is ook in het laatste jaar te lang. 4. ALGEMENE BEDRIJFSVOERING 4.1. KRAAMSTAL Op het bedrijf zijn er zowel oude als nieuwe kraamstallen aanwezig. De oude kraamstallen bevinden zich in een voormalige runderstal, die verbouwd is eind jaren tachtig. Doordat dit oude stallen zijn is de ventilatie niet optimaal. De nieuwe kraamstallen werden gebouwd na het jaar Hier is er wel een frisse neuzen systeem aanwezig. De zeugen worden op vijf tot zeven dagen voor de partus verhuisd naar de kraamstal. De gelten werpen doorgaans drie dagen later dan de zeugen. De partus bij de zeugen wordt niet geïnduceerd en er wordt normaal ook geen oxytocine tijdens de partus gegeven. Ieder kwartier worden de zeugen gecontroleerd tijdens de werpperiode. Er is veel partushulp door dat de verantwoordelijke de indruk had dat de zeugen moeite hadden tijdens het werpen. De partusduur varieert rond de drie uur, met een maximum van zes uur. Iedere zeug krijgt na het werpen 6ml meloxicam (Melovem 20mg) en 1,5ml oxytocine. Indien de zeug niet eet één dag na de partus wordt er marbofloxacine (Marbocyl ) en meloxicam (Melovem ) gegeven. Er is geen sprake van constipatie bij de zeugen, de feces werd beoordeeld en deze had een goede consistentie. Er worden veel biggen verlegd. Deze worden o.a. bij de pleegzeugen van de tussengroep gebracht. Er wordt water bij de biggen gezet en de kleinste krijgen extra melk toegediend. De magerste biggen krijgen een elektrolytenoplossing. Deze hebben ook vaak diarree. Op de dag van het werpen wordt de temperatuur van de kraamstal verhoogd van 22 naar 24 C DRACHTSTAL Er is een groepshuisvesting aanwezig en er zijn boxen met uitloop. De zeugen worden automatisch gevoederd per box in een doorlopende goot met tussenschotten BATTERIJ In de batterij zijn er over het algemeen weinig problemen. De biggen komen hier toe op een gewicht van +/-7kg. Er wordt standaard amoxicilline gegeven in het voer gedurende de eerste 14 dagen na het spenen en indien nodig wordt er ook gebruik gemaakt van colistine. Dit eerste is om infecties met Streptococcus suis te vermijden, het tweede is ter controle van E. coli infecties. 17

24 4.4. DEKSTAL Iedere zeug wordt telkens tweemaal geïnsemineerd. De gelten en de jongste zeugen worden driemaal geïnsemineerd. Alle inseminaties van één groep worden zoveel mogelijk binnen een periode van twee dagen uitgevoerd VACCINATIES De zeugen werden gevaccineerd tegen influenza, atrofische rhinitis, parvovirus, E. coli en PRRSV PARITEITSVERDELING Hypor adviseert dat iets meer dan de helft van de zeugenstapel zich moet bevinden in de groep van de derde tot de zesde pariteit. In deze periode zijn de zeugen het productiefst. Op dit bedrijf bedroeg deze groep 42%, hetgeen er voor zorgt dat er meer zeugen zijn van andere pariteiten. Er kon worden vastgesteld dat 20% van de zeugenstapel een pariteit van zeven of hoger had. Dit terwijl er slecht de helft van de aanbevolen hoeveelheid vijfdeworpszeugen aanwezig waren. Op bedrijfsniveau was het aandeel van eerste- en tweede worpszeugen wel volgens het advies van Hypor 40, VOORBIJE EN UITGEVOERDE ONDERZOEKEN IN HET KADER VAN DE BEDRIJFSPROBLEMATIEK In functie van de gedaalde voederopname van de zeugen werden volgende zaken onderzocht: wateropname, temperatuur in de stal, het voeder en de conditie van de zeugen WATEROPNAME In de kraamstal krijgen de zeugen ad libitum water. De dag van het werpen wordt de voederbak volledig gevuld met water, zodat de zeug gestimuleerd wordt om te drinken. In de dracht - en inseminatiestal wordt er enkel water voorzien 20 minuten voor het voederen. Het debiet van de nippels in de kraamstallen werd getest. Er is een debiet van 2,7 liter per minuut beschikbaar, hetgeen voldoet aan de normen (Zie tabel 4). De kwaliteit van het drinkwater, die afkomstig is van een boorput, werd getest door het labo van DGZ (zie bijlage 1). Er werden geen duidelijke afwijkingen gevonden. Het water wordt ontsmet met chloor. Hierdoor lijkt de waterbeschikbaarheid, of kwaliteit niet samen te hangen met het aanwezige probleem. Tabel 4: Waterbehoefte en debiet drinknippels (Uit: Site DGZ, voeding van zeugen in de kraamstal). Zeugen Waterbehoefte (l/dier/dag) Debiet (l/min) Niet drachtige/begin dracht ,5-2,2 Gevorderd drachtstadium ,5-2,2 In lactatie 1,5 + 1,5l/big (ad libitum indien mogelijk) 2,0-4,0 18

25 5.2. TEMPERATUUR IN DE KRAAMSTAL Deze parameter werd reeds gecontroleerd door de varkenshouder zelf en door de faculteit: de omgevingstemperatuur als de plaatsing van de biggenlampen werden bekeken. Er werd een temperatuur van C vastgesteld in de kraamstallen. De temperatuur wordt goed in de gaten gehouden door de varkenshouder en na het plaatsen van de biggenlampen wordt de verwarming in het compartiment verlaagd. Dit om oververhitting bij de zeugen te vermijden VOEDING Voor het werpen krijgen de jonge zeugen twee keer 1400 gram per dag, meerdere worpszeugen zeugen krijgen twee keer 1600 gram per dag. In de drachtstal wordt gebruik gemaakt van een U- vormig schema (Tabel 5): Tabel 5: Voederschema zeugen 0-30 dagen dagen dagen Jonge zeugen 2,5kg 2,5kg 2,8kg Meerdere worpszeugen 2,8kg 2,7kg 3,2kg In de kraamstal wordt twee dagen voor de uitgerekende werpdatum het rantsoen verlaagd tot 2kg voor meerdere worpszeugen en 1,8kg voor jonge zeugen. Op de dag van de overschakeling naar lactatievoeder wordt er 0,5kg minder voeder gegeven. Daarna kan er in een periode van vier tot zes dagen de voedergift worden opgedreven. Dit laatste kan variëren in functie van de zeug. Het voeder werd geanalyseerd door een nutritionist (Tabel 6) en er werden geen afwijkingen vastgesteld. Tabel 6: Analyse voeder Ds As Eiwit Vet Ruwe celstof Dracht 89,116 6,463 13,48 6,12 7,81 55,24 Lactatie 90,167 5,469 15,57 7,72 6,47 54,94 Koolhydraten 5.4. CONDITIE De conditie van de zeugen werd bepaald aan de hand van spekdiktemeting (Figuur 8). Deze metingen gebeurden met de Renco lean-meater, op de P2 positie zoals hoger aangegeven. Volgende streefwaardes worden vooropgesteld bij Hypor (Zie bijlage 2): - Spekdikte bij werpen: 15,5-17,5 mm spekdikte - Spekdikte bij spenen: mm spekdikte 19

26 Bij het bespreken van de resultaten wordt volgende vooropstelling gebruikt: - Magere zeugen: <13 mm spekdikte - Zeugen met een goede conditie: mm - Zeugen met een meer dan goede conditie: >15 19 mm - Vette zeugen: >19 mm Figuur 8: Locatie spekdiktemeting op plaats 5 en 6 (Uit: Economische en technische kengetallen in het moderne varkensbedrijf). Tijdens de bezoeken van september 2016 werden de spekdiktes van de zeugen gemeten. Volgende resultaten werden bekomen: Tabel 7: Spekdiktes per drachtstadium. Drachtstadium Gemiddelde Standaard Minimum Maximum spekdikte Deviatie spekdikte spekdikte 5 weken gedekt Begin kraamstal pas gedekt Het valt op dat er een enorm verschil zit tussen de minimale en maximale spekdiktes van de verschillende drachtstadia. De gemiddelde spekdiktes in de kraamstal en bij de pas gedekte zeugen vallen binnen de vooropgestelde grenzen van Hypor. Tabel 8: Aantal zeugen per drachtstadium en categorie spekdikte. Drachtstadium Begin kraamstal aantal zeugen in categorie Percentage zeugen in categorie (%) <13 mm spekdikte 3/ mm 7/23 30,4 >15 19 mm 7/23 30,4 >19 mm 6/23 26,1 Pas gedekt <13 mm spekdikte 26/ mm 13/51 25,5 >15 19 mm 12/51 23,5 >19 mm 0/51 0 5w gedekt <13 mm spekdikte 6/33 18, mm 8/33 24,2 >15 19 mm 10/33 30,3 >19 mm 9/33 27,3 20

27 We stelden vast dat in de kraamstalperiode 13% van de zeugen te mager is. Dit percentage loopt op tot 51% bij de pas gedekte zeugen. Tijdens deze periode van de cyclus is er geen zeug met een spekdikte van meer dan 19mm. Na een periode van vijf weken dracht is dit weer gedaald tot 18,2% en bevindt meer dan 80% zich in de andere categorieën. Zelfs meer dan een kwart van de zeugen werd gezien als te zwaar GEBOORTEGEWICHT Bij het bespreken van de resultaten worden volgende categorieën vooropgesteld, gebaseerd op het onderverdelen van de biggen volgens het gewicht in kwartielen: : categorie 1: biggen met zeer laag geboortegewicht > : categorie 2: biggen met goed geboortegewicht > : categorie 3: biggen met heel goed geboortegewicht > : categorie 4: zware biggen Tabel 9: Aantal biggen per geboortegewicht. Categorie biggengewicht Aantal biggen/totaal Percentage biggen in iedere categorie (%) 1 (biggen met zeer laag geboortegewicht) (122/500) (biggen met goed geboortegewicht) (121/500) (biggen met heel goed geboortegewicht) (131/500) (zware biggen) (126/500) 25.2 Zoals in tabel 9 wordt weergegeven is er maar 24,4% van de biggen met een te laag geboortegewicht. De meerderheid van de biggen, 50,4%, heeft een goed geboortegewicht. Ook werden de gewichten bekeken aan de hand van de worpgrootte (Tabel 10): Tabel 10: Gemiddeld biggenengewicht per worpgrootte. Worpgrootte categorie Gemiddeld biggengewicht binnen de categorie 1: <12 biggen 2.9 2: >12-14 biggen 2.9 3: >14-16 biggen 2.4 4: >16-18 biggen 2.1 5: >18 biggen 2.2 Hierboven worden in tabel 12 de resultaten van de weging van de biggen per zeug weergegeven. De biggen in de kraamstal werden drie opeenvolgende dagen gewogen vanaf het werpen op 26/09/16 van de zeugen die klaar waren (voldoende biggen, opgedroogde biggen, nageboorte reeds afgekomen). Het laagste gewicht dat wordt genoteerd was 0,38kg en het hoogste 2,75kg. Het totaal aantal biggen varieert van 7 tot en met 22. Er zijn maar twee zeugen met vier doodgeboren biggen, de andere zeugen hebben er maximaal één. Tijdens het bezoek waren er vijf zeugen die niet aten. Twee hiervan hadden harde melkklieren en twee van de vijf zeugen hadden koorts. 21

28 C. BESPREKING 1. KRAAMSTALMANAGEMENT Ongeveer vijf dagen voor het werpen worden de zeugen overgebracht naar de kraamstal. Deze periode is lang genoeg om te kunnen adapteren aan de nieuwe omstandigheden. De partusduur ligt binnen de verwachte tijd, namelijk drie tot maximum zes uur. Ondanks deze vlotte partus wordt er veel manuele hulp door de verantwoordelijke toegepast. Het is belangrijk om bij deze partushulp aseptisch te werk te gaan. Het gebruik van een lange handschoen met glijmiddel wordt aangeraden. Bij onvoldoende hygiëne vergroot de kans op een baarmoederinfectie. Hierdoor worden de zeugen ziek en eten ze minder. Deze piste wordt niet verder onderzocht, omdat de andere vruchtbaarheidsparameters in orde zijn op het bedrijf. De varkenshouder maakt ook geen melding van te veel witvuilers. Na het werpen krijgt iedere zeug 6ml meloxicam (Melovem 20mg) en 1,5ml oxytocine. Een betere optie zou zijn om dit alleen te geven aan de zeugen die het nodig hebben. De zeugen die één dag na het werpen niet eten, kregen nog Melovem en Marbocyl. De varkenshouder denkt dat er iets infectieus aan de basis ligt. Desondanks vindt hij dat de medicatie niet helpt. Marbofloxacine is een antibioticum dat op de rode lijst staat van AMCRA. Dit betekent dat het enkel mag worden toegediend voor curatieve of metafylactische behandeling indien er een aanvullend laboratoriumonderzoek is verricht. Naast dit onderzoek moet er ook een gevoeligheidsbepaling gebeuren die kan aantonen dat de kiem resistent is tegen deze gele en oranje producten. Op dit bedrijf werd er geen laboratoriumonderzoek uitgevoerd. Bijgevolg zou een product van de gele lijst moeten gebruikt worden. Dit was nog niet verplicht tijdens het bedrijfsbezoek. Er kan dus reeds een aanpassing gebeurd zijn. De zeugen zijn ook niet geconstipeerd. Constipatie kan de oorzaak zijn van een minder vlotte partus. De zeugen voelen zich doorgaans minder goed, waardoor ze minder voeder gaan opnemen. De temperatuur in de kraamstal bedraagt 22 C. Zoals hierboven beschreven is dit de bovenste kritische grens voor lacterende zeugen. Wanneer de temperatuur deze kritische bovengrens overschrijdt, kan de zeug minder eetlust vertonen. 2. SPEKDIKTE EN GEBOORTEGEWICHT Vorig jaar werd er reeds een longitudinale studie uitgevoerd. Dit door de spekdiktes te meten van een groep zeugen gedurende een ganse cyclus. Hierbij werden de etende en de niet-etende zeugen met elkaar vergeleken. De resultaten van de spekdiktemetingen tussen deze twee groepen waren niet significant. Er kon alleen worden vastgesteld dat de zeugen die stopten met eten afweken van de normale spekdiktewaardes op het einde van de dracht. Bij de nieuwe metingen werden er grote verschillen opgemerkt tussen de minimale en maximale spekdiktes. Desondanks vallen de gemiddelden in alle stadia van de dracht binnen de streefwaardes van Hypor (Zie bijlage 2). Meer dan de helft van de pas gedekte zeugen zijn te mager. Deze zeugen zouden moeten worden bijgevoederd in de kraamstal. Te magere zeugen hebben slechtere productieresultaten tijdens de volgende worp. Bij de zeugen die vijf weken drachtig waren is er nog maar 18,2% te mager. Deze zeugen zouden individueel moeten worden opgevolgd en passend gevoederd worden. Deze resultaten zijn slechts een bedrijfsdoorsnede, van de op dat moment aanwezige zeugen. Een meting van de spekdiktes in 22

29 het midden van de dracht lijkt een goed voorstel. Er kan op dat moment nog worden bijgestuurd. We willen op deze manier voorkomen dat de spekdiktes van de zeugen afwijken op het einde van de dracht. Dat is namelijk het ogenblik waarop ze de grootste problemen met eten vertonen. De genetische predispositie zorgt ervoor dat de hyporzeug relatief kort is. De vraag is of ze niet teveel reserves verbruikt door het dragen van te zware en/of teveel biggen. Bij 24,4% van de biggen werd er een te laag geboortegewicht vastgesteld. Deze kleinste biggen krijgen extra melk en een elektrolytenoplossing. Ondanks dat één vierde van de biggen te weinig weegt is de biggensterfte in de kraamstal laag. Dit kan ook te wijten zijn aan het gebruik van pleegzeugen. Zoals verwacht komen de kleinste biggen voor bij de zeugen met de grootste worp. Hoewel de verschillen met de kleinere worpen niet echt groot zijn. Deze analyse van de gewichten van de biggen toonde aan dat de biggen niet allemaal te zwaar zijn. Er worden ook niet extreem veel biggen per zeug worden geboren. Daardoor zou de zeug haar reserves tijdens de laatste dagen van de dracht volledig uitputten. 3. VOEDER EN WATER Aan het voederschema zijn er reeds verschillende wijzigingen gebeurd. Dit allemaal zonder verwacht resultaat. Het dracht- en lactatievoeder werd geanalyseerd en er werden geen afwijkingen vastgesteld (Zie tabel 6) door de nutritionist. Alleen kon er worden besloten dat er hoog in energie werd gevoederd. Daarom werd een nieuw schema voorgesteld (Zie tabel 5). Dit nieuwe schema is de laatste maanden ongewijzigd gebleven. In de literatuur wordt er in het begin van de dracht 1,8-2,2kg voeder aangeraden. Deze hoeveelheid moet langzaam stijgen gedurende de dracht. Dit patroon wordt ook gevolgd op dit bedrijf. Het is belangrijk het voeder te verminderen tot 1kg op twee dagen voor de dracht. Deze regel is moeilijk toe te passen, omdat niet zeker geweten is op welke dag de zeug gaat werpen. Aangezien de zeugen op dit bedrijf meestal op de voorziene werpdatum werpen, wordt er geen partusinductie toegepast. Het voeder wordt twee dagen voor de partus verlaagd tot 2kg voor meerdere worpszeugen en 1,8kg voor jonge zeugen. Volgens de schema s lijkt er te worden overgevoederd. Dit kan zorgen voor een daling in de voederopname tijdens de lactatie. De hoeveelheden werden berekend aan de hand van een voederanalyse. We weten echter niet of dit volledig correct is. Om de overgang van dracht- naar lactatievoeder vlotter te laten verlopen, kan er worden gebruik gemaakt van een werpmeel. Dit werd hier toegepast, maar zonder succes. Nu wordt deze overgang opgevangen door de laatste dag van de dracht het voeder met 0,5kg te verminderen. Dit zou ervoor moeten zorgen dat de zeugen sneller eten van het lactatievoeder. Dit lactatievoeder wordt pas gegeven op de vijfde dag na het werpen, op aanraden van de zeugenleverancier. Pas na 14 dagen wordt de dosator op het maximum gezet. Door deze trage opbouw bestaat er een risico dat de zeug in een negatieve energiebalans geraakt. Men kan bes t de voedergift laten stijgen met 0,5-1,5kg per dag, zodat op dag tien de maximale hoeveelheid wordt bereikt. Aan de hoeveelheid opname en kwaliteit van het water kunnen geen afwijkingen worden toegeschreven. 23

30 4. TECHNISCHE RESULTATEN De technische resultaten tonen aan dat de zeugen in staat zijn om 13 biggen te spenen. Nochtans heeft de varkenshouder aangegeven dat dit niet zo lijkt te zijn. Het productiegetal is afhankelijk van het aantal levend geboren biggen en de uitval in de kraamstal 2. Doordat er gemiddeld, in deze groep, 15,3 biggen levend worden geboren en het sterftepercentage in de kraamstal laag is, kan 13 worden gehaald. De worpindex bedraagt meer dan 2,3 ondanks het groot aantal pleegzeugen dat een langere zoogperiode doormaakt. De worpindex is afhankelijk van de zoogperiode. Hoe langer de zoogperiode, hoe kleiner de worpindex 51. Zowel vorig jaar als dit jaar is het interval spenen-bronst te lang. Dit kan ontstaan door suboestrus of anoestrus. Ook als de zeugen al te mager zijn bij het werpen kan dit voor een groter interval zorgen. Hier is dit waarschijnlijk te wijten aan de pleegzeugen, waarbij ook een langer interval wordt opgemerkt, doordat deze tijdens de verlengde lactatie teveel reserves verliezen 49, PARITEITSVERDELING Zoals hierboven werd aangehaald is de pariteitsverdeling van de zeugen op dit bedrijf niet zoals de zeugenleverancier het voorschrijft. De zeugen van zevende of hogere pariteit zouden sneller mogen worden vervangen. De oorzaak voor het lage aantal vijfdeworpszeugen was niet gekend en is ook niet verder onderzocht. Door dit lage aantal kan er een instabiliteit in de pariteitsverdeling ontstaan. Dit heeft een invloed op de technische resultaten van het bedrijf. Als er werd gekeken op groepsniveau was er ook hier een groot verschil tussen de verschillende pariteiten. Hierdoor wordt het moeilijker om de productieresultaten van de verschillende groepen met mekaar te vergelijken. Er kan worden aangeraden om het aandeel van de eerste- en tweedeworpszeugen zoveel mogelijk op peil te houden 52. Per groep zouden telkens de slechtste zeugen moeten worden verwijderd en systematisch een nieuw aantal moeten worden ingevoerd. Hiervoor is de aankoopstrategie zeer belangrijk. 24

31 D. CONCLUSIE Na overlopen van alle mogelijke risicofactoren voor peripartale hypofagie bij de zeugen kan er geen duidelijke conclusie worden getrokken. Het gaat hier dan ook om een mult ifactoriële oorzaak. Ondanks de aanwezige problematiek heeft het bedrijf nog altijd goede productieresultaten. Doordat hier meerdere factoren aan de basis lagen van het probleem is het moeilijk om aanpassingen te doen. Bij eventuele suggesties moet er op worden gelet dat deze de productieresultaten niet negatief mogen beïnvloeden. Het probleem lijkt daarom ook nog niet direct opgelost. Als belangrijkste parameter komt het kraamstalmanagement naar boven. Er zijn teveel zeugen te mager bij het dekken, ondanks dat het voeder optimaal zou moeten geregeld zijn. Ook het grote aantal pleegzeugen moet worden afgebouwd. Het bedrijf zal verder worden opgevolgd en er kunnen eventueel nog metingen worden gedaan bij de zeugen. 25

32 E. REFERENTIES 1. Cools A., Tanghe S. (2013). Voedermogelijkheden rond het werpen. Internetreferentie: language/nl-nl/default.aspx (geconsulteerd op 27/01/2017). 2. Maes D. (2016). Bedrijfsdiergeneeskunde Varken , Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Gent. 3. Quesnel H., Prunier A. (1995). Endocrine bases of lactational anoestrus in the sow. Reproduction, Nutrition, Development 35, Florizoone F. (2016). Voeding van de zeugen rond overgang dracht naar kraamstal. Voordracht: Lessenreeks kraamstalmanagement, Bocholt, 10 februari Kruse S., Traulsen I., Krieter J. (2011). Analysis of water, feed intake and performance of lactating sows. Livestock Science 135, Diergezondheidszorg Vlaanderen. Voeding van zeugen in de kraamstal. Internetreferentie: (geconsulteerd op 25 oktober 2016) 7. Glaser D., Wanner M., Tinti J.M., Nofre C. (2000). Gustatory response of pigs to various natural and artificial compounds known to be sweet in man. Food Chemistry 68, Maselyne J., Adriaens I., Huybrechts T., De Ketelaere B., Millet S., Vangey te J., Van Nuffel A., Saeys W. (2016). Measuring the drinking behaviour of individual pigs housed in group using radio frequency identification (RFID). Animal 10:9, Huits D., De Ketelaere S. (2008). Alternatieve waterbronnen Internetreferentie: age=4 (geconsulteerd op 27/01/2017). 10. Black J.L., Mullan B.P., Lorschy M.L., Giles L.R. (1993). Lactation in the sow during heat stress. Livestock Production Science 35, Odehnalová A., Vinkler P., Novak P., Drabeki J. (2008). The dynamics of changes in selected parameters in relation to different air temperature in the farrowing house for sows. Czech J. Animal Science 53, Quiniou N., Noblet J. (1999). Influence of high ambient temperatures on performance of multiparous lactating sows. Journal of Animal Science 77, Prunier A., Messias de Bragança M., Le Dividich J. (1997). Influence of high ambient temperature on performance of reproductive sows. Livestock Production Science 52, Messias de Bragança M., Mounier A.M., Prunier A. (1998). Does feed restriction mimic the effects of increased ambient temperaturi in lactating sows?. Journal of Animal Science 76, Williams I. H. (1998). Nutritional effects during lactation and during the interval from weaning to estrus. In: The Lactating Sow. Verstegen M.W.A., Moughan P.J., Schrama J.W. Wageningen Press, Wageningen, the Netherlands, p Solà-Oriol D., Gasa J. (2016). Feeding strategies in pig production: Sows and their piglets. Animal Feed Science and Technology, Engblom L., Lundeheim N., Strandberg E., Schneider M.P., Dalin A.M., Andersson K. (2008). Factors affecting length of productive life in Swedish commercial sows. Journal of Animal Science 86, Noblet J., Etienne M. (1987). Metabolic utilization of energy and maintenance requirements in pregnant sows. Livestock Production Science 16, CVB. (2012). Tabellenboek Veevoeding augustus 2012, Centraal Veevoederbureau 20. Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling, Departement Landbouw en Visserij, Vlaamse overheid, Brochure: kennis van varkensvoeding als sleutel tot rendabel voederen. 21. Farmer C., Hurley W.L. (2015). Mammary development. In: Gestating and Lactating Sow Chantal Farmer (edit). Academic Publishers, Wageningen, p Moehn S., Ball R.O. (2013). Nutrition of pregnant sows. In: Proceedings of the 2013 London Swine Conference. Managing for production. London, Ontario, p McPherson R.L., Ji F., Wu G., Blanton Jr., Kim S.W. (2004). Growth and compositional changes of fetal tissues in pigs. Journal of Animal Science 82, FEDNA. (2013). Necesidades Nutricionales Para Ganado Porcino (2ª Edición). Internetreferentie: (Geconsulteerd op 14 november 2016). 25. Weldon W.C., Lewis A.J., Louis G.F., Kovar J.L., Giesemann M.A., Miller P.S. (1994). Postpartum hypophagia in primiparous sows: I. Effects of gestation feeding level on feed intake, feeding behavior, and plasma metabolite concentrations during lactation. Journal of Animal Science 72,

33 26. Ji F., Hurley W.L., Kim S.W. (2006). Characterization of mammary gland development in pregnant gilts. Journal of Animal Science 84, Dourmad J.Y. (1991). Effect of feeding level in the gilt during pregnancy on voluntary feed intake during lactation and changes in body composition during gestation and lactation. Livestock Production Science 27, Xue J., Koketsu Y., Dial G.D., Pettigrew J., Sower A. (1997). Glucose tolerance, luteinizing hormone release, and reproductive performance of first litter sows fed two levels of energy during gestation. Journal of Animal Science 75, Krogh U., Flummer C., Jensen S.K., Theil P.K. (2012). Colostrum and milk production of sows is affected by dietary conjugated linoleic acid. Journal of Animal Science 90, Rutllant J.W. (2012). The importance of colostrum intake. Internetreferentie: (geconsulteerd op 28/11/2016). 31. Theil P.K., Lauridsen C., Quesnel H. (2014). Neonatal piglet survival: impact of sow nutrition around parturition on fetal glycogen deposition and production and composition of colostrum and transient milk, Animal 8, Koketsu Y., Dial G.D., Pettigrew J.E., King V.I. (1996). The influence of nutrient intake on biological measures of breeding herd productivity. Journal of Swine Health Production 4, Hansen A.V. (2012). Feed intake in reproducing sows. In: Bach K.E., Knudsen N.J., Kjeldsen H.D., Jensen B.B. (Eds). Nutritional Physiology of pigs. Danish Pig Research Center, Copenhagen, Denmark. 34. Yoder C.L., Schwab C.R., Fix J.S., Stalder K.J., Dixon P.M., Duttlingere V.M., Baas T.J. (2013). Estimations of deviations from predicted lactation feed intake and the effect of reproductive performance. Livestock Science 154, Zak L.J., Xu X.D., Hardin R.T., Foxcroft G.R. (1997). Impact of different patterns of feed intake during lactation in the primiparous sow on follicular development and oocyte maturation. Journal of Reproductive Fertility 110, Topigs. (2011). Dragende zeugen. Internetreferentie: op 14/11/2016). 37. Leenknegt S. (2012). Conditiescore bij zeugen: meten = weten. Internetreferentie: (geconsulteerd op 14/11/2016). 38. Renco Corporation. (2009). Renco Lean-Meater SERIES 12. Internetreferentie: (geconsulteerd op 15/12/2016). 39. Sjaastad Ø.V., Sand O., Hove K. (2010). 15 The digestive system. In: Sjaastad Ø.V., Sand O., Hove K. (writers). Physiology of Domestic Animals, 2nd edition, Scandinavian Veterinary Press, Oslo, p Anoniem (2008). Het effect van de leeftijdsopbouw van de zeugenstapel. Nieuwsbrieven Speencapaciteit Hypor , Baxter E.M., Rutherford K.M.D., D Earh R.B., Arnott G., Turner S.P., Sandøe P., Moustsen V.A., Thorup F., Edwards S.A., Lawrence A.B. (2013). The welfare implications of large litter size in the domestic pig II: management factors. Animal Welfare 22, BPEX. (2013). Farrowing House Management. Internetreferentie: (geconsulteerd op 12/12/16). 43. De Smet S. (2016). Worpinductie en assistentie. Voordracht: Lessenreeks kraamstalmanagement, Bocholt, 10 februari Decaluwe R. (2016). Colostrum en melkhoeveelheid. Voordracht: Colostrum-en melkproductie bij zeugen. Merelbeke, 26 oktober Bruun T.S., Amdi C., Vinther J., Schop M., Strathe A.B., Hansen C.F. (2016). Reproductive performance of nurse sows in Danish piggeries. Theriogenology 86, Hidalgo D.M., Friendship R.M., Greiner L., Manjarin R., Amezcua M.R., Dominguez J.C., Kirkwood R.N. (2014). Influence of lactation length and gonadotrophins administered at weaning on fertility of primiparous sows. Animal Reproduction Science 149, Soede M.N., Hoving L.L., Van Leeuwen J.JJ., Kemp B. (2013). The second litter syndrome in sows; causes, consequences and possibilities of prevention. In: Proceedings of the 9th International Conference on Pig Reproduction, Satellite Symposium, p Driessen B., Martens L., Van Thielen J. Overtallige biggen. Internetreferentie: (geconsulteerd op 10/01/2017). 27

34 49. Xue J.L., Dial G.D., Marsh W.E., Davies P.R., Momont H.W. (1993). Influence of lactation length on sow productivity. Livestock Science 34, Huysman C., Roelof P., Plagge G., Raalte V.P.B., Hoofs A., Sterksel V.P.B. (2014). Het gebruik van een kunstzeug. Internetreferentie: (geconsulteerd op 15 december 2016). 51. Driessen B., Van Thielen J. (2012). Technische kengetallen in de zeugenhouderij. Varkensbedrijf april 2012, p Anoniem (2009). WC#10 Impact of herd parity. Hypor. 53. Bulens A., Van Thielen J., Driessen B. (2012). Economische en technische kengetallen in het moderne varkensbedrijf. Internetreferentie: (geconsulteerd op 20/01/2017). 54. Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling, Departement Landbouw en Visserij, Vlaamse overheid, Brochure: vruchtbaarheid bij zeugen. 28

35 BIJLAGE I: ONDERZOEK WATER 29

36 30

37 BIJLAGE II: REFERENTIEWAARDEN SPEKDIKTES HYPOR. 31

38 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar CASUS bedrijfsbegeleiding varken: Multifactorieel probleem als oorzaak van vroeggeboorte en lage bigvitaliteit Door Suzan VANHOOREN Promotor: Dierenarts Anneleen Matthijs Copromotor: Prof. dr. Dominiek Maes Klinische casusbespreking in het kader van de masterproef 2017 Suzan Vanhooren 32

39 33

40 Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef. 34

41 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar CASUS bedrijfsbegeleiding varken: Multifactorieel probleem als oorzaak van vroeggeboorte en lage bigvitaliteit Door Suzan VANHOOREN Promotor: Dierenarts Anneleen Matthijs Copromotor: Prof. dr. Dominiek Maes Klinische casusbespreking in het kader van de masterproef 2017 Suzan Vanhooren 35

42 VOORWOORD Eerst en vooral zou ik graag mijn promotoren dierenarts Anneleen Matthijs en Professor Dominiek Maes willen bedanken voor het nalezen en verbeteren van dit werk. Ook zou ik Matthias De Swaef willen bedanken voor zijn excel kunsten. Tot slot wil ik Joram Schatteman, mister P. en mijn ouders bedanken voor hun steun bij het schrijven van deze casus, evenals voor mijn ganse opleiding. 36

43 INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING... 1 INLEIDING... 2 A. LITERATUUR DIFFERENTIAAL DIAGNOSE VAN VROEGGEBOORTE, ZWAKGEBOOORTE EN ZWAKKE BIGGEN TIJDENS DE KRAAMSTALPERIODE NIET INFECTIEUZE OORZAKEN INFECTIEUZE OORZAKEN VOEDING VAN DE ZEUG OPFOK DRACHT LACTATIE SPENEN-BRONST INTERVAL CONDITIE CONDITIEBEOORDELING GEVOLGEN VAN EEN SLECHTE CONDITIE MYCOTOXINES ZEARALENONE (ZEA) OF F-2 TOXINE ERGOT ALKALOÏDEN TRICHOTHECENEN DIAGNOSE BEHANDELING PORCIEN REPRODUCTIEF, RESPIRATOIR SYNDROOM VIRUS PATHOGENESE SYMPTOMEN DIAGNOSE BESTRIJDING...17 B. CASUS PROBLEMATIEK EN REEDS ONDERNOMEN ACTIES ANAMNESE ALGEMENE BEDRIJFSGEGEVENS ALGEMENE BEDRIJFSVOERING UITGEVOERDE ONDERZOEKEN EN RESULTATEN...22 C. BESPREKING EN ADVIEZEN SPEKDIKTES KRAAMHOKKEN PRRS MYCOTOXINES VOEDER EN DRINKWATER...26 D. CONCLUSIE...27 E. REFERENTIES...28 F. BIJLAGEN...29 BIJLAGE 1: BIEST ONDERZOEK...29 BIJLAGE 2: BLOEDONDERZOEK

44 SAMENVATTING In deze casus wordt dieper ingegaan op een bedrijf dat reeds enkele jaren problemen heeft met zwak geboren biggen. Sinds september 2017 was er bij twee groepen ook sprake van vroeggeboorte. De bedrijfsdierenarts heeft de Faculteit Diergeneeskunde om advies gevraagd. De verschillende factoren met een invloed op vroeg- en zwakgeboren biggen worden besproken. Het probleem van vroeggeboorte kon worden opgelost door tijdelijk altrenogest te geven aan de zeugen. Hoewel ook hier weer de kwaliteit van de biggen ondermaats was. Na bloedafname bij de zeugen, kwamen er verhoogde PRRS waarden uit. Bij verschillende zeugen werd er biest afgenomen, om te controleren op de aanwezigheid van mycotoxines. Hieruit kwamen verhoogde titers voor T-2 mycotoxine. De Faculteit stelde voor om de voedersamenstelling en de conditie van de zeugen te bekijken. conditie van de zeugen werd op vier verschillende tijdstippen in de cyclus gemeten. Deze resultaten wijzen op een daling van de conditie in de weken voor het werpen. De voedersamenstelling is in orde. Het blijkt dus een multifactorieel probleem te zijn, dat op verschillende vlakken moet worden aangepakt. De Keywords: Conditie Mycotoxines PRRS Voeding Zeugen 1

45 INLEIDING De bigkwaliteit in de kraamstal is belangrijk voor de technische resultaten bij de gespeende biggen en vleesvarkens. Een gezonde big zal meer biest en melk opnemen en beter beschermd zijn tegen darm - en luchtweginfecties. Hierdoor worden betere biggen verkregen op speenleeftijd, hetgeen een goede basis is voor de periode in de biggenbatterij en de afmestfase. De kwaliteit van de biggen hangt af van heel veel verschillende factoren. De periode vanaf het begin van de dracht tot het einde van de kraamstalperiode is cruciaal om zo gezond mogelijke biggen te produceren. De zeug speelt hierin de belangrijkste factor. Dit zowel op vlak van voeding, infectiedruk, pariteit, genetica, enzovoort. De veehouder moet veel aandacht besteden aan een goede kwaliteitsvolle zeugenstapel. Preventief inspelen op al deze factoren is dan ook van belang. In de kraamstal wordt er vooral gelet op een vlotte partus, goede biestopname en zo uniform mogelijke nestjes. Op dit bedrijf zijn er problemen met vroeg- en zwakgeboren biggen. Daarom werden er opvolgingstesten en een bedrijfsrondgang uitgevoerd om zoveel mogelijk factoren te kunnen uitsluiten. 2

46 A. LITERATUUR 1. DIFFERENTIAAL DIAGNOSE VAN VROEGGEBOORTE, ZWAKGEBOOORTE EN ZWAKKE BIGGEN TIJDENS DE KRAAMSTALPERIODE 1.1. NIET INFECTIEUZE OORZAKEN ZEUGFACTOREN Drachtduur De drachtduur van een zeug wordt gedefinieerd als de periode tussen de inseminatie en de partus (Vanderhaeghe, 2010). De normale drachtduur van een zeug is gemiddeld 115 dagen. Deze kan variëren door genetische, maternale, foetale of omgevingsfactoren. Hoe korter de drachtduur, hoe hoger het percentage doodgeboorte (Kirkden et al., 2013). Als de biggen te vroeg (>109 dagen dracht) worden geboren zijn ze immatuur. Indien de biggen worden geboren voor dag 109 van de dracht zijn de longen nog niet voldoende gerijpt. Hierdoor zijn de biggen niet levensvatbaar (Maes, 2016). Genetica Een eerste punt is de genetica van de zeug. De drachtduur heeft een erfelijkheidsgraad van 0,3. Dit is redelijk hoog in vergelijking met andere reproductieve parameters (Vanderhaeghe, 2010). Maternale factoren De grootte van de worp is negatief gecorreleerd aan de drachtduur (Sasaki en Koketsu, 2007). Rydhmer et al. (2008) hebben vastgesteld dat de drachtduur in de tweede pariteit langer was dan tijdens de eerste pariteit. Dit werd echter niet bevestigd door andere studies. Omgevingsfactoren Ook stress tijdens de dracht kan aanleiding geven tot vroeggeboorte en laag geboortegewicht. Verschillende studies konden aantonen dat stress tijdens mid- en late dracht geen invloed had op de drachtduur, maar wel aanleiding gaf tot een daling van het geboortegewicht en zwakke biggen. Terwijl anderen alleen effect zagen op de drachtduur (Vanderhaeghe, 2010). Ook de seizoensinvloed, voornamelijk in het najaar, kan een rol spelen op de reproductiviteit van de zeug. Partusduur De partusduur is negatief gecorreleerd met de overlevingskansen van de biggen (Vanderhaeghe et al., 2013). Bij een grotere worp zal de partusduur langer zijn, hetgeen leidt tot hypoxie (Vanderhaeghe, 2010). In een onderzoek van Herpin et al. (1996) wordt vastgesteld dat asfyxie kan leiden tot hersenschade met slome, suffe biggen als gevolg. Oxytocine toedienen bij het begin van de partus verkort de werpduur, maar verhoogt ook het percentage doodgeboorte (Vanderhaeghe et al., 2013). Worpgrootte De worpgrootte kan een invloed uitoefenen op de leefbaarheid van de biggen (Cecchinato et al., 2008). Bij worpen van meer dan twaalf biggen stijgt de fysieke druk in de baarmoeder waardoor de bloeddruk van de zeug daalt. Dit zorgt voor hypoxie waardoor de kans op overleving bij de biggen 3

47 daalt (Cuypers, 2014). Bij kleine worpen zal het percentage doodgeboorte ook stijgen doordat de biggen te groot zijn om door het geboortekanaal te passeren (Knol et al., 2002). Lactatiestoornissen Lactatiestoornissen worden onder de naam periparturient hypogalactia syndroom of periparturient dysgalactie syndroom verzameld. Deze worden voornamelijk gezien de eerste drie dagen na de partus. Biggen die te weinig melk kunnen opnemen, gaan hun energiereserves opgebruiken. Uiteindelijk gaat er hypoglycemie optreden, met sterfte tot gevolg. Een big heeft 1000 kj nodig per kg lichaamsgewicht om te overleven. De lichaamsreserves staan in voor 420 kj. De eerste dag moet de big daarom minstens gram colostrum opnemen (Maes, 2016). De oorzaken voor een onvoldoende melkgifte kunnen worden onderverdeeld in vier grote groepen: nutritionele, niet - infectieuze, infectieuze en management- en omgevingsfactoren (Maes, 2016). Het is belangrijk dat er voldoende, goed uitgestulpte tepels aanwezig zijn voor de biggen. Hierop moet worden gelet bij de selectie van de zeugen. De laatste jaren neemt het aantal levend geboren biggen steeds meer toe. Dit zorgt voor meer competitie ter hoogte van de uier. De nutritionele en fysiologische staat van de lacterende en drachtige zeug hebben rechtstreeks invloed op de groei en gezondheid van de foeti (Vanderhaeghe, 2010). Zeugen met infecties of problemen aan het bewegingsapparaat gaan moeilijker rechtkomen en hierdoor minder eten. Dit heeft als gevolg dat de zeug minder melk geeft, waardoor de biggen gaan verzwakken. Karakter zeug Voor de biggen is een rustige zeug het beste om zo goed mogelijk te kunnen drinken. Agressieve zeugen gaan ook vaker hun biggen doodbijten. Het karakter van de zeug is rasgebonden (Maes, 2016). Hierop moet dan ook worden geselecteerd BIGFACTOREN Geboortegewicht Indien een big een geboortegewicht heeft onder de 800 gram kunnen we spreken van een te laag geboortegewicht. De foeti groeien voornamelijk gedurende de laatste maand van de dracht. Daarom is het aangeraden om de energieopname door de zeug aan het einde van de dracht te verhogen door vanaf dag 85 van de dracht de voedergift per zeug met 100 g/dag te verhogen (De Smet et al., 2014). Biggen die te licht zijn nemen vaak onvoldoende colostrum op en zullen sterven. Bij een laag geboortegewicht verhoogt de kans op doodgeboorte (Kirkden et al., 2013). Bij zware biggen kunnen er problemen optreden tijdens de uitdrijvingsfase. Aangeboren afwijkingen Aangeboren afwijkingen kunnen worden uitgeselecteerd. Splayleg Splayleg of zwemmers kan voornamelijk worden vastgesteld bij grote tomen met veel kleine biggen, die een paar dagen te vroeg zijn geboren. Dit is een congenitale afwijking die meer voorkomt bij 4

48 beren. Bij deze biggen wordt een groter aantal type II vezels teruggevonden in de spieren, wat wijst op een vertraagde omzetting naar type I vezels (Maes, 2016). Volgende factoren worden spelen mee in het ontstaan van splayleg: mycotoxines, tekort aan thiamine/choline, gladde vloeren, enzovoort. Deze biggen gaan minder vlot bij de uier geraken, waardoor ze minder gaan drinken en verzwakken. Na enkele weken zijn de biggen weer normaal. Navelbloeden Bij navelbloeden kan er vers bloed worden teruggevonden op de vloer en ziet men bleke biggen. Dit is het gevolg van het onvoldoende sluiten van de navelbloedvaten of het opnieuw opengaan van deze bloedvaten. Dit wordt meestal gezien bij biggen van oudere zeugen en grote tomen (Maes, 2016). Trilbiggen Trilbiggen worden geboren met een trillend lichaam. Deze trilling kan variëren tussen verschillende gradaties. De oorzaak hiervan is veelzijdig. Verschillende virussen zoals varkenspest, porcien circovirus type 2, Aujeszkyvirus kunnen hiermee worden geassocieerd. Sommige vormen zijn gelinkt aan toedienen van trichloorfon en andere zijn erfelijk (Maes, 2016). Door deze trilling gaan de biggen zich minder vlot kunnen voortbewegen en zo minder kunnen drinken bij de zeug. Hierdoor gaan ze verzwakken OMGEVINGS- EN MANAGEMENTFACTOREN Temperatuur Bij een te lage temperatuur moet de big meer energiereserves gebruiken en gaan de biggen verkleumen. Ook moet er worden opgelet dat er niet teveel tocht aanwezig is in de kraamstallen. Deze kan ademhalingsproblemen veroorzaken. Trauma Trauma kan op veel manieren ontstaan: ijzerinjecties, castratie, vechten, tandjes knippen, enzovoort. Dit trauma kan leiden tot infecties, waardoor de biggen gaan verzwakken (Maes, 2016). Voeding, conditie en mycotoxines Voeding, conditie en mycotoxines zullen hieronder uitgebreid worden besproken INFECTIEUZE OORZAKEN Porcien reproductief respiratoir syndroom virus Het porcien reproductief, respiratoir syndroom virus wordt later uitgebreid besproken. Parvovirus Het parvovirus behoort samen met de porcine enterovirussen tot de SMEDI virussen (stillbirth, mummification, embryonic death and infertility) (Maes, 2016). Door een transplacentaire infectie kunnen de foeti worden besmet. Afhankelijk van het drachtstadium gaat dit gepaard met andere symptomen. Als de foeti in de tweede helft van de dracht besmet worden, kan men naast mummies, ook frissere biggen of zwakke levend geboren biggen zien. Zelfs normaal levend geboren biggen kunnen worden teruggevonden (Maes, 2016). 5

49 Influenzavirus Er bestaan verschillende influenzavirussen. De belangrijkste voor het varken zijn: H1N1, H1N2 en H3N2. Dit virus kan symptomen geven van koorts, anorexie en ademhalingsproblemen bij zeugen. Bij drachtige zeugen kunnen vruchtbaarheidsproblemen ontstaan. Terugkomers, verwerpen, mummificatie, doodgeboren en vroeggeboren biggen kunnen worden gezien. Kraamstaldiarree Hieronder wordt de differentiaaldiagnose weergegeven voor kraamstaldiarree. Deze diarree zorgt ervoor dat de biggen minder nutriënten kunnen opnemen en meer vocht verliezen. Hierdoor gaan ze afzwakken of sterven. E. coli enterotoxicose Clostridium perfringens type A en C Clostridium difficile Corona virus Rota virus Cystoisospora suis Andere: salmonella, campylobacter, Stoornissen in de melkgifte Varkenspest België is officieel vrij van varkenspest en binnen Europa geldt er een vaccinatieverbod. Dit virus kon aanleiding geven tot abortus, mummificatie, doodgeboren biggen, perinatale sterfte, zwakke biggen en biggen met een congenitale tremor (Maes, 2016). 2. VOEDING VAN DE ZEUG Een zeug zou 1120 kg voeder per jaar moeten opnemen (Maes, 2016). Er zijn drie belangrijke periodes voor de zeug, waarin de voederbehoeftes verschillen: de opfok, dracht en lactatie OPFOK De voeding van de opfokgelten is een belangrijke basis voor optimale productieresultaten gedurende verschillende reproductiecycli. Voor de duurzaamheid van gelten is een goed beenwerk, spieren, voortplantingsstelsel en conditie cruciaal (De Smet et al., 2014). Opfokzeugen moeten beperkt worden gevoederd, zodat ze goed kunnen groeien zonder teveel vetaanzet (De Smet et al., 2014; Maes, 2016). Indien opfokgelten een te ruime conditie hebben bij de eerste inseminatie, is er een groter risico om later problemen te ontwikkelen. Tijdens de lactatie gaan ze minder eten, waardoor ze teveel lichaamsreserves verliezen. Eerste worpzeugen zijn heel gevoelig voor de negatieve effecten van gewichtsverlies. Deze zeugen zijn nog niet volgroeid en beschikken slechts over een beperkte hoeveelheid aan lichaamsreserves. Dit alles zorgt ervoor dat er een hoger risico bestaat op second litter syndroom. Jonge zeugen die teveel vermageren tijdens de lactatie, hebben een langer spenenbronst interval, lagere follikelacitiviteit en dus ook een lager afbigpercentage (Soede et al., 2013). Door het grote gewicht ontwikkelen ze ook makkelijker pootproblemen (De Smet et al., 2014). 6

50 De eerste inseminatie moet plaatsvinden tijdens de tweede of derde bronst, bij 120 kg op 240 tot 260 dagen leeftijd. Als de gelten te weinig voeder hebben opgenomen, kan de eerste bronst worden uitgesteld (De Smet et al., 2014). De gelten worden best vanaf 40 kg lichaamsgewicht gescheiden van de vleesvarkens. Dit omdat de eiwit en mineralen behoeftes verschillen (De Smet et al., 2014; Maes, 2016). Om een optimale groei te kunnen realiseren, is het belangrijk om voldoende essentiële aminozuren en eiwitten te voorzien. Een opfokvoeder zit laag in energie, hoog in ruwe celstof en fosfor. In optimale omstandigheden wordt er gevoederd in twee fases. Een eerste opfokvoeder wordt gegeven vanaf 40 tot 70 kg. Dit voeder wordt gerantsoeneerd en is belangrijk voor de geslachtsontwikkeling (Maes, 2016). Een tweede opfokvoeder tot 110 kg lichaamsgewicht, wordt ad libitum verstrekt. Dit voeder heeft een hoog gehalte aan ruwe celstof, wat zorgt voor een goede ontwikkeling van het maag- en darmstelsel. Zodat er later tijdens de lactatie voldoende voeder kan opgenomen worden (Maes, 2016). Indien het niet mogelijk is om te voederen in twee fasen, kan er één opfokvoeder worden gebruikt. Vanaf 110 kg worden de gelten best individueel met een voeder rijk aan mineralen gevoederd (De Smet et al., 2014). Twee tot drie weken voor het dekken kan er een verhoogde en energierijke voedergift plaatsvinden. Dit flushen zorgt voor een toename van insuline, waardoor er meer luteïniserend hormoon zal vrijkomen. Dit hormoon staat in voor de groei en rijping van de follikels. Dit kan een stijging van het aantal levend geboren biggen geven (Maes, 2016) DRACHT Tijdens deze periode wordt 70% van het voeder gegeven (Maes, 2016). Per dracht wordt er gemiddeld 300 kg voeder per zeug opgenomen (De Smet et al., 2014). De beste resultaten worden gezien bij individuele voedering. In deze periode hebben de zeugen een lage mineraal- en aminozuurbehoefte. Het drachtvoeder heeft een lager energiegehalte dan lactatievoeder. In tabel 1 worden de nutritionele waarden gegeven voor de verschillende stadia in de cyclus van de zeug. Tabel 1: Nutritionele waarden per kilogram zeugenvoeder (Uit: schnurrbusch et al., 2014) Dag 1-84 dracht Dag dracht Lactatie ME (MJ) 11,8-12,2 11,8-12,2 13,0-13,4 Lysine (g) 5,4 6 9,4 Ruw eiwit Ruwe vezels Ca (g) 5,5 6 7,5 dp (g) 2 2,2 3,3 Na (g)

51 Na het insemineren moet de voedergift weer worden teruggebracht naar 2,5-3,5 EW (Maes, 2016). Tijdens de lactatie verliezen de zeugen ongeveer 20 kg lichaamsgewicht. Dit gewicht moet gecompenseerd worden tijdens de dracht. Gelten hebben meer energie nodig dan oudere zeugen om hun verlies door lactatieopbouw te recupereren. In de dracht bestaat de basisenergiebehoefte voor onderhoud uit de ontwikkeling van de uier en de groei van de zeug, biggen en de baarmoeder. A ls voederhoeveelheid voor onderhoud moet er ongeveer één procent van het totale gewicht van de zeug worden gerekend (De Smet et al., 2014). In de eerste helft van de dracht komt de eiwitbehoefte van de zeug overeen met de hoeveelheid stikstof nodig om het lichaamsgewicht op peil te houden (Maes, 2016). Er zijn verschillende visies voorhanden. Er kan worden gewerkt met vlakke voederschema s of opbouwende. Bij vlakke voederschema s wordt gedurende de dracht eenzelfde hoeveelheid voeder verstrekt. Dit zorgt ervoor dat in het begin van de dracht de zeugen teveel voeder krijgen en op het einde van de dracht te weinig (Maes, 2016). Algemeen wordt er hier minder voeder verbruikt en is de zeugenstapel homogener qua conditie. Bij deze vlakke voederschema s moet men toezien dat de zeugen niet teveel conditie verliezen op het einde van de dracht. Als voorbeeld kan volgend schema worden gebruikt: 2,3 EW tot vier weken voor het werpen. Daarna een verhoging tot 3,0 EW tot aan het werpen (Maes, 2016). De zeugen moeten rond dag weer op een normaal gewicht zijn, nl kg. Op dit moment start ook de melkklierontwikkeling. Indien de zeug vervet tijdens het laatste derde van de dracht ontstaat er ook een vervetting van de melkklier. Deze vervetting vermindert het aantal secretorische cellen en dus ook de melkproductie (Farmer en Hurley, 2015). Om zo min mogelijk problemen te hebben tijdens het werpen moet het geboortekanaal voldoende ruimte hebben. Hierdoor wordt vaak op de laatste twee dagen van de dracht de voedergift teruggebracht tot 1 kg. Het probleem hierbij is dat de werpdatum van de zeug niet te voorspellen valt. De datum kan variëren van dag 113 tot 117. Indien de voedergift te vroeg wordt beperkt is er een groter risico op een lager geboortegewicht en dus ook kans op sterfte (Maes, 2016). Het wordt aangeraden om de zeugen een voeder te geven met meer dan 7-8% vezels om constipatie te vermijden (Tabeling et al., 2003). Het geboortegewicht van de biggen wordt in belangrijke mate bepaald door de voeding van de zeug. Het optimale geboortegewicht van een big bevindt zich tussen de 1,35 en 1,5 kg. Op het einde van de dracht moeten de zeugen goed worden gevoederd. Zo wordt een zo hoog mogelijk geboortegewicht verkregen, zonder dat de zeug haar eigen reserves moet aanspreken (Maes, 2016) LACTATIE Tijdens de dracht worden zeugen vaak beperkt gevoederd met een drachtvoeder, terwijl ze tijdens de lactatie onbeperkt worden gevoederd met een lactatievoeder. De samenstelling van deze voeders is verschillend, zoals weergegeven in tabel 1. Naast een stijging van de aminozuurbehoeftes (4x), stijgen ook de Ca en P gehaltes (3-4x). Het voeder dat wordt gegeven gedurende de zoogperiode bevat 8

52 minder vezels dan het drachtvoeder. Dit zorgt voor een vertraagde darmtransit en mogelijke constipatie. Bovendien heeft lactatievoeder een hoger energiegehalte in vergelijking met drachtvoeder, opdat de zeugen extra energie zouden kunnen opnemen, om melk te produceren. De overgang van beide voeders kan worden opgevangen door gebruik te maken van een werpvoeder. De voedergift in deze periode moet instaan voor het onderhoud van de zeug en de melkproductie. De melkproductie kan variëren tussen de zes en twaalf kilogram per zeug per dag (Maes, 2016). Tijdens deze lactatie bedraagt de energiebehoefte voor de zeugen 7,6 EW. Dit bij een gemiddelde toomgroei van 2,5 kg/dag (CVB, 2012). Gedurende 2/3 van de lactatie worden de zeugen ondervoed ten opzichte van de energie die ze nodig hebben voor lactatie. Dit zorgt voor een negatieve energiebalans en mobilisatie van de lichaamsreserves. De reserves die aangesproken worden kunnen zowel vet als eiwitten zijn (De Smet et al., 2014; Hansen, 2012; Maes, 2016) SPENEN-BRONST INTERVAL In de periode tussen spenen-dekken wordt er aangeraden om het voederniveau van tijdens de lactatie, vier tot vijf energiewaarde (EW), te behouden (Maes, 2016). Vaak wordt er een extra energetisch voeder gebruikt (flushing). 3. CONDITIE De conditie van de zeugen uit zich in de mate van de vetbedekking bij de zeug. De hoeveelheid vet is afhankelijk van het ras, worpnummer, cyclusstadium en het voederniveau (De Smet et al., 2014; Maes, 2016). Er moet worden gestreefd naar een zo goed mogelijke conditie van de zeug. Zowel te mager als te vet heeft negatieve invloeden (De Smet et al., 2014). Daarom is het belangrijk dat de conditie van de zeugen goed wordt opgevolgd CONDITIEBEOORDELING In de praktijk gebeurt de beoordeling van de conditie vaak met het blote oog aan de hand van een scoresysteem. Deze zogenaamde body condition score (BCS) wordt ingedeeld op een schaal van één (te mager) tot en met vijf (te vet). De conditie van een zeug beoordelen met het oog is moeilijk en subjectief. Bij deze visuele scoring is er een gevaar voor bedrijfsblindheid. Een dierenarts, die op meerdere bedrijven komt, is hiertoe beter in staat (Maes, 2016). Een betere manier is het meten van de spekdikte met een spekdiktemeter. Deze spekdiktemeter stuurt ultrasone golven uit en kan zo het aantal millimeter vet ter hoogte van rug van de zeug bepalen. Dit gebeurt ter hoogte van de P -2 positie. De P2 positie bevindt zich parallel ter hoogte van de laatste rib en op 6,5 cm van de wervelkolom. Om het verloop van de spekdiktes bij zeugen op te volgen is het beter om een longitudinale studie uit te voeren. Daarbij wordt dezelfde groep zeugen opgevolgd in de tijd en worden de spekdiktes gemeten op verschillende tijdstippen: bij één maand dracht, laatste maand van de dracht, bij het werpen en bij insemineren/spenen (Maes, 2016). 9

53 Wanneer zeugen naar de kraamstal gaan, zouden ze in de beste conditiescore moeten zitten (Zimmer et al., 2012). De spekdikte van de zeug moet gradueel oplopen vanaf het spenen tot het werpen. Het verlies tijdens de lactatie mag maximaal vier tot vijf millimeter zijn (De Smet et al., 2014; Maes, 2016). De gewichtstoename tijdens de dracht bij jonge zeugen is zowel te wijten aan de toename van mager weefsel als van vetweefsel. Bij oudere zeugen is dit voornamelijk alleen door vetweefsel (Whittemore, 2006). Volgende richtlijnen kunnen worden gehandhaafd: 16 mm bij 80 dagen dracht, 18 mm bij werpen en 14 mm bij spenen (De Smet et al., 2014; Maes, 2016). Topigs adviseert volgende body condition scores: voor jonge zeugen een conditiescore van vier bij het werpen, voor zeugen vanaf de derde worp is een conditiescore van drie tot vier optimaal. Op het einde van de lactatie mag de BCS niet onder de drie uitkomen. In tabel 2 wordt er een algemeen overzicht gegeven van de verschillende condities met de visuele score. Tabel 2: Visuele conditie score van de zeug (uit: De Smet et al., 2014) 3.2. GEVOLGEN VAN EEN SLECHTE CONDITIE Zowel te vette als te magere zeugen in de periode rond het werpen moeten worden vermeden (Vanderhaeghe et al., 2013). Maximaal 10% van de zeugen mag te vet zijn en maximaal 15% te mager TE VETTE ZEUGEN Vette zeugen hebben een hogere energiebehoefte. De energie die ze nodig heeft voor onderhoud van de vitale functies gaat ten koste van de energie naar de baarmoeder en uier. Door het vetweefsel ter hoogte van de uier is er een verlaagde melkproductie. Zeugen met een te hoge conditie hebben een groter risico op een langere partusduur. Hierdoor verhoogt het risico op doodgeboorte. Een spekdikte > 17 mm heeft een significant hoger risico op een langere partusduur en dus het aantal doodgeboren biggen (Oliviero et al., 2010). Dit kan verklaard worden door het aanwezige vetweefsel rond het geboortekanaal, hetgeen een fysisch obstakel vormt tijdens de uitdrijvingsfase. Te vette zeugen produceren meer leptine, hetgeen een verzadigingshormoon is. Hierdoor wordt de eetlust geremd. Dit heeft negatieve gevolgen voor de melkproductie en de negatieve energiebalans wordt groter. Door deze negatieve energiebalans worden de lichaamsreserves aangesproken en krijgt de zeug ketonemie. De zeugen worden misselijk en gaan nog minder eten. De conditie van de zeug in het begin van de dracht heeft een invloed op de heterogeniteit van het geboortegewicht van de biggen. 10

54 Een grotere heterogeniteit wordt gezien indien de zeugen een te hoge conditie hebben bij werpen of insemineren TE MAGERE ZEUGEN Als de zeugen te mager zijn op het einde van de dracht zien we een te laag geboortegewicht van de biggen. De melkgift gaat ook ondermaats zijn, hetgeen zorgt voor zwakkere biggen. In een studie van Vanderhaeghe et al werd vastgesteld dat te magere zeugen (<16 mm) een groter risico hadden op doodgeboorte bij de biggen. 4. MYCOTOXINES Mycotoxines worden geproduceerd door schimmels. De contaminatie met mycotoxines kan op verschillende tijdstippen gebeuren. Tijdens de groeifase van de grondstoffen, de productie, de verwerking, het transport en de opslag. Toxine-vorming vindt plaats aansluitend aan de exponentiële groeifase van de schimmels (Maes, 2016). Schimmels kunnen onderverdeeld worden in twee grote categorieën, de veldschimmels en de bewaringsschimmels. De veldschimmels groeien reeds op het veld, terwijl de bewaringsschimmels ontstaan tijdens transport, bewaring of verwerking. De vier grote groepen van mycotoxine producerende schimmels zijn: Aspergillus spp, Fusarium spp, Penicillum spp en Claviceps spp. De mycotoxines die deze schimmels produceren kunnen worden onderverdeeld in vijf grote groepen: trichothecenen, zearalenon, ochratoxines, aflatoxines en fumonisines. Het varken is zeer gevoelig voor de effecten van mycotoxines. De symptomen hangen af van het type mycotoxine, de hoeveelheid, tijd van blootstelling en de gezondheid van het dier. In één type voeder kunnen er verschillende mycotoxines aanwezig zijn (Koshinky en Kaschatourians, 1992). Deze combinatie van verschillende mycotoxines kan zorgen voor ergere symptomen door het additief of synergetisch effect (Kanora en Maes, 2009). Aspergillus spp, Fusarium spp en Claviceps spp zijn drie genera van mycotoxine producerende schimmels met een grote invloed op de voortplanting. Deze effecten op de voortplanting worden ook reproductieve mycotoxicose genoemd. De belangrijkste zijn zearalenone, ergot alkaloïden en trichothecenen. Deze worden hieronder besproken ZEARALENONE (ZEA) OF F-2 TOXINE Zealerone wordt geproduceerd door Fusarium graminearum en Fusarium roseum (Zimmer et al., 2012). Deze bewaringschimmels komen voornamelijk voor in maïs en tarwe. Een hoge relatieve vochtigheid tijdens de bewaring kan zorgen voor een toename van dit mycotoxine (Desjardins, 2006). Eénmaal opgenomen bindt ZEA aan de 17β-estradiol receptor in het cytosol van de uterus, melkklier, lever en hypothalamus (Zimmer et al., 2012). Dit kan zorgen voor een hyperoestrogeen effect (Kanora en Maes, 2009). Zearalenone is ook een substraat voor het enzym hydroxysteroïd dehydrogenase dat het mycotoxine omzet in twee stereo-isomere metabolieten, alfa-zearalenol en beta-zearalenol (Kanora en Maes, 2009). Zearalenone kan worden geïnactiveerd door glucoronidatie. Varkens hebben een lage glucoronidatie capaciteit, waardoor ze zeer gevoelig zijn aan ZEA (Fink -Gremmels en Malekinejad, 2007). 11

55 De belangrijkste pathogene effecten bij zeugen zijn anoestrus, abortus, toename in embryonale en foetale sterfte, stijging van aantal doodgeboren biggen, zwakke biggen en splayleg en het falen van inductietherapieën met PGF2α (Alexopoulos, 2001). Er kan een kersrode, gezwollen vulva worden gezien (Maes, 2016). Gelten zijn gevoeliger dan zeugen (Edwards et al., 1987). Zearalenone en zijn metabolieten kunnen aanwezig zijn in de melk van zeugen die gecontamineerd voeder krijgen. Zo kunnen er bij de zuigende biggen ook oestrogene verschijnselen, zoals een gezwollen vulva, optreden (Maes., 2016). Bij beren kan er een vergroting van het praeputium worden gezien. Ook een verminderd libido en slechtere spermaproductie komen voor, dit vooral bij jongere beren. Bij hoge doseringen wordt testis-atrofie gezien. Bij de vleesvarkens is er een vertraagde groei en verminderde eetlust waarneembaar (Maes, 2016). In tabel 3 worden de belangrijkste klinische effecten weergegeven. Tabel 3: Klinische effecten van zearalenone (Uit: Zimmer et al., 2012) 4.2. ERGOT ALKALOÏDEN Ergot alkaloïden worden geproduceerd door de veldschimmels Claviceps purpurea, Claviceps paspalli en Claviceps fusiformis. Deze schimmels worden voornamelijk terug gevonden in rogge, gerst en tarwe (Kanora en Maes, 2009). Door de schimmelwoekering wordt de graankorrel vernietigd en vervangen door een compacte massa hyfen. Dit sclerotium puilt uit als een smalle paarsblauwe korrel (Maes, 2016). De belangrijkste alkaloïden zijn ergotamine, ergotoxine en ergometrine. De klinische symptomen die worden veroorzaakt door deze mycotoxines zijn oxytocine-resistente agalactie, kleine worpen, vroeggeboorte, mummificatie, terugkomers, metritis en mastitis (Barnikol et al., 1982). Het effect op de melkproductie kan verklaard worden door een prolactine inhibitie (Kopinski et al., 2007). Naast de effecten op reproductie kunnen ook andere symptomen worden gezien. Bij een acute intoxicatie treedt er een stimulatie van het centrale zenuwstelsel op (Maes, 2016). Biggen van aangetaste zeugen kunnen binnen de acht dagen na geboorte diarree ontwikkelen. Zeugen en gelten kunnen kreupelheid van de achterhand vertonen. Daarnaast kan de intoxicatie zorgen voor vasoconstrictie en endotheliale schade. Hierdoor ontstaat ischemie en droog gangreen, dit voornamelijk ter hoogte van de staart, oren en klauwen. Naast een daling in de voeropname, kan er ook een stijging in hart- en ademhalingsfrequentie worden waargenomen (Zimmer et al., 2012; Kanora en Maes, 2009). In tabel 4 worden de belangrijkste symptomen opgesomd. 12

56 Tabel 4: Klinische symptomen van ergot alkaloïden (Uit: Zimmer et al., 2012) 4.3. TRICHOTHECENEN De trichothecenen worden geproduceerd door de Fusarium spp. Hieronder vallen zowel desoxynivalenol (Zimmer et al., 2012) en T-2. T-2 heeft de grootste invloed op de voortplanting. Trichothecenen worden gemetaboliseerd in twee fases. De eerste fase bestaat uit een oxidatie en hydrolyse, gevolgd door een conjugatie met glucuronzuur. De microflora in de darm splitst de epoxidering af. Serum, gal, lever, nier, urine en spieren kunnen DON metabolieten, voornamelijk deepoxy DON, bevatten (Zimmer et al., 2012) T-2 Dit mycotoxine wordt geproduceed door Fusarium tricinctum. T-2 komt voornamelijk voor in tarwe, rogge, maïs en sojabonen. T-2 mycotoxicose wordt ook wel moldy corn disease genoemd. Deze ziekte wordt gekenmerkt door bloedingen ter hoogte van de serosa van de lever, maag en slokdarm. Er kan bloed worden gevonden in de darmen en de buikholte (Kanora en Maes, 2009). Hoge concentraties van T-2 kunnen zorgen voor huidirritatie en necrose, lymfoïde depletie, gastro-enteritis, diarree, shock, cardiovasculair falen en sterfte. Chronische blootstelling zorgt voor hematopoetische suppressie en pancytopenie (Zimmer et al., 2012). Er kan ook een radiomimetisch effect worden vastgesteld, waardoor de immuniteit wordt onderdrukt. Bij experimentele contaminatie van het voeder (2 en 3 mg/kg voeder) werd een daling in rode bloedcellen, mean cell volume en hemoglobine levels opgemerkt. Ook een daling in T lymfocyten werd gezien (Rafai et al., 1995). Glavits et al. (1983) vonden een inhibitorisch effect op de ovaria, met histologische degeneratie en atrofie als er voeder met een concentratie van 1-2 ppm werd gegeven aan zeugen. Weaver et al. (1978a,b) vonden een verhoogd aantal terugkomers en kleine worpen met lichte biggen bij een experimentele toediening van 12 ppm T-2 voor 220 dagen. Deze concentratie had wel geen impact op de algemene conditie van de zeug. Vanyi et al. (1991) gaven dan weer 24 mg van T-2 in het laatste derde van de dracht. De biggen van deze zeugen hadden diarree, kwijnden weg, gingen in coma en stierven vlak na de geboorte. Het mycotoxine kon worden aangetoond in de melk en in de maaginhoud van de biggen DESOXYNIVALENOL Desoxynivalenol (DON) wordt geproduceerd door Fusarium roseum of Fusarium graminearum. Dit toxine kan worden teruggevonden in maïs, tarwe en gerst (Zimmer et al., 2012). Het wordt voornamelijk geproduceerd bij slechte opslagcondities, zoals een te hoge vochtigheidsgraad van de granen. Voeder dat gecontamineerd is, vanaf 350 µg/kg, kan leiden tot een verminderde voederopname (Maes, 2016). 13

57 De daling in de voederopname is concentratie gerelateerd (Zimmer et al., 2012). Een hoge concentratie (vanaf 2000 µg/kg) kan dan weer leiden tot overgeven, hierdoor wordt het mycotoxine ook wel eens het vomitoxine genoemd (Diekman en Green, 1992; Maes, 2016). De aanwezigheid van fusariumzuur kan de effecten van DON versterken (Smith et al., 1997). Voeder met DON (100 µg/kg) kan het immuunsysteem beïnvloeden, zowel cellulair als humoraal (Maes, 2016). Ook een effect op de lever en milt kan worden gezien door inhibitie van de proteïne, RNA en DNA-synthese. (Smith en Az- Llano, 2009). Door een daling van het aantal oöcyten en embryo ontwikkeling, heeft het een invloed op de reproductie (Ranzenigo et al., 2008; Tiemann en Danicke, 2007). De effecten van DON op het voortplantingsstelsel zijn echter meer te wijten aan een daling in de voederopname en dysfunctie van de organen, zoals lever en milt (Kanora en Maes, 2009). De symptomen worden gradueel erger bij stijgende concentraties (Maes., 2016). In onderstaande tabel worden de Europese aanbevelingen voor de gehaltes aan mycotoxines in voeder weergegeven. Tabel 5: Europese aanbevelingen mycotoxine gehaltes in voeder en grondstoffen (Uit: Maes, 2016) Mycotoxine Product Gehalte (µg/kg) DON Granen en graanbijproducten met uitzonderingen van maïsbijproducten 8000 Maïsbijproducten Complete voeders en aanvullende diervoeders 900 T-2 en HT-2 Gerst, maïs 200 Zearalenone Ergot (Claviceps purpurea) 4.4. DIAGNOSE Tarwe, rijst 100 Samengesteld diervoeder 250 Granen en graanbijproducten met uitzonderingen van maïsbijproducten 2000 Maïsbijproducten 3000 Complete voeders en aanvullende diervoeders biggen en jonge zeugen Complete voeders en aanvullende diervoeders zeugen en vleesvarkens Voeder met ongemalen granen Om de diagnose te stellen moeten de mycotoxines worden opgespoord. Het heeft geen nut om de schimmels aan te tonen, aangezien deze niks zeggen over de aanwezigheid van de mycotoxines. Om de mycotoxines aan te tonen kan er gebruik gemaakt worden van high-performance liquid chromatography (HPLC) (kwanitatief) en ELISA (kwalitatief). HPLC is de meest betrouwbare methode. De ELISA test kan aanleiding geven tot vals positieve resultaten (Maes, 2016). Dit zijn dure technieken, voornamelijk de kwantitatieve analyses. De toxines worden meestal opgespoord in het voeder. Een probleem hierbij is dat de mycotoxines niet homogeen verspreid zijn. Dit zorgt ervoor dat een correcte staalname belangrijk is. Ook de lever, nier

58 of galvocht kan worden onderzocht. Hierbij kunnen er hogere gehaltes worden vastgesteld door de enterohepatische kringloop. De nadelen van deze stalen zijn de snelle metabolisatie van de mycotoxines en de moeilijke interpretatie van de waarden (Maes, 2016). Voor DON en ZEA kan ook het bloed worden onderzocht. Als laatste kan ook melk of colostrum worden onderzocht op de aanwezigheid van mycotoxines BEHANDELING Voor de behandeling kan er worden gedacht aan anti-schimmelproducten en mycotoxinebinders. Ook een tijdelijke verhoging van vitamine E wordt aangeraden, omwille van de toename van vrije radicalen (Maes, 2016) ANTI-SCHIMMELPRODUCTEN Antischimmelproducten hebben geen effect op reeds gevormde mycotoxines. Een veralgemeend gebruik van deze producten wordt enkel aangeraden als er problemen zijn met het vochtgehalte (>15%). Pas bij vochtgehaltes onder de 12% is er zekerheid dat er geen schimmelontwikkeling zal plaatsvinden (Maes, 2016). De schimmelgroei kan worden geremd door toevoeging van organische zuren aan het voeder. De meeste producten werken maar één tot twee weken (Maes, 2016) MYCOTOXINEBINDERS Er zijn twee grote groepen mycotoxinebinders. De eerste groep zijn de anorganische binders op basis van natuurlijke kleien of op basis van actieve kool. Deze binden mycotoxines op basis van hun elektrische lading. Ze zijn zeer effectief tegen aflatoxines, welke positief geladen zijn. Tegen de mycotoxines zonder lading, zoals DON, ZEA en T-2, zijn ze minder effectief. Als tweede groep zijn er de binders op basis van extracten van de celwand van gisten. De efficiëntie is niet afhankelijk van de elektrische lading, maar van de structuur van de gistcelwand (Maes, 2016). 5. PORCIEN REPRODUCTIEF, RESPIRATOIR SYNDROOM VIRUS Het porcien reproductief, respiratoir syndroom virus (PRRSv) behoort tot de familie van de Arteriviridae, genus Arterivirus. Het is een negatief geladen, klein (50-70nm), enkelstrengig RNA virus met een envelop (Ramirez, 2015). Het maakt deel uit van het porcien respiratoir ziektecomplex. Het virus is enzoötisch in de meeste varkensbedrijven aanwezig (Maes, 2016; Nauwynck, 2014). Er is een Europese en Amerikaanse variant. De Amerikaanse stammen verschillen 35% met de Europese. Ze wekken wel kruisimmuniteit op, maar er is geen volledige bescherming tussen de twee varianten. Het virus is genetisch labiel, waardoor er regelmatig nieuwe varianten ontstaan. (Nauwynck, 2014) PATHOGENESE Transmissie kan via orale vloeistoffen, nasale secreten, urine, sperma, feces, melk en colostrum (Zimmer et al., 2012; Ramirez, 2015). Overdracht via sperma speelt een belangrijke rol in het kader van kunstmatige inseminatie. Drachtige, gevoelige zeugen die worden besmet tijdens het laatste gedeelte van de dracht, gaan het virus uitscheiden in de melk (Zimmer et al., 2012). Het PRRSV heeft een tropisme voor de alveolaire macrofagen en de foetus. Enkel de rijpe macrofagen hebben de gepaste receptor en zijn dus gevoelig. Door de virusvermeerdering in de longen ontstaat er een 15

59 vernietiging van de gedifferentieerde macrofagen en een infiltratie van jonge immature mononucleaire cellen. De vernietiging van macrofagen zorgt voor een daling van de longimmuniteit, zodat deze gevoeliger worden voor andere respiratoire pathogenen (Ramirez, 2015). De longen zijn verdicht en gaan niet collaberen. Eveneens zijn door infiltratie van macrofagen en lymfocyten de alveolaire septa verdikt. Na de virusvermeerdering is er een niet cel-geassocieerde viremie. Deze viremie kan al twaalf uur na infectie optreden (Ramirez, 2015). Er worden snel antistoffen opgebouwd, maar deze kunnen pas na zes tot zeven weken het virus elimineren. Het virus kan tot 22 weken persisteren in het dier. Deze viremie kan bij drachtige zeugen zorgen voor een transplacentaire virusoverdracht. Dit vanaf 90 dagen dracht. Het virus kan zich onderhouden in de populatie als respiratoire infectie. Dit zal vooral optreden na het verdwijnen van de maternale immuniteit. Viremie bij beren leidt tot virusaanwezigheid in het sperma tot 92 dagen na infectie SYMPTOMEN De klinische symptomen hangen af van de leeftijd van het dier. De jongere dieren zijn gevoeliger. Ook tussen de verschillende groepen zeugen kan er een verschil optreden. De symptomen hangen af van de virulentie van het virus, gezondheidsstatuut van het bedrijf, immuniteit en management op het bedrijf (Ramirez, 2015). De symptomen kunnen zowel van respiratoire als reproductieve aard zijn. Bij een eerste contact met het virus op een zeugenbedrijf kunnen er ernstig ziektebeelden optreden. In de eerste week kan er bij de zeugen depressie, anorexie en eventueel koorts (39-41 C) worden waargenomen (Ramirez, 2015). Gedurende één tot drie weken kunnen dergelijke griepachtige symptomen worden gezien. Cyanose van de extremiteiten is tijdelijk en bij een beperkt aantal dieren. Twee weken na de eerste symptomen wordt er een enorme stijging gezien van het aantal doodgeboren biggen. De transplacentaire overdracht kan leiden tot laat-abortus ( dagen), vroeggeboorte ( dagen) en werpen van dode en zwakke biggen. Hiervan kan 40% sterven voor de speenleeftijd ( Maes, 2016; Nauwynck, 2014). De zeugen zelf zijn niet ziek. De doodgeboren biggen kunnen tekens van beginnende mummificatie vertonen. De overlevende biggen zijn lethargisch en depressief. Ook een abdominale ademhaling, conjunctivitis en oedeem van de oogleden kan worden vastgesteld. Het aantal terugkomers kan verdubbelen. De viremie bij de beren kan zorgen voor een daling van de spermakwaliteit. Eén tot drie maanden na de infectie keren de productiegegevens weer terug naar het normale niveau (Maes, 2016). Naast de invloed op het reproductief systeem zijn er ook respiratoire symptomen die kunnen worden opgemerkt. Hieronder valt een verhoogde ademhaling, dyspnee, hoesten en niezen. De dieren gaan ook minder goed groeien en zijn gevoeliger voor secundaire infecties DIAGNOSE Het is moeilijk om een klinische diagnose te stellen. Bevestiging in het laboratorium is dus essentieel (Zimmer et al., 2012; Nauwynck, 2014). Deze resultaten moeten altijd kritisch bekeken worden aan de hand van de klinische symptomen. Om een diagnose te stellen kunnen zowel de kiem als antistoffen tegen het virus worden aangetoond. 16

60 Een eerste mogelijkheid is virusisolatie. Hierbij wordt het virus opgekweekt in pulmonaire alveolaire macrofagen. Deze test heeft een hoge specificiteit en een lage sensitiviteit. Deze methode vereist levend virus (Ramirez, 2015). Een andere belangrijke methode is de polymerase chain reaction (PCR). Deze techniek heeft een hoge sensitiviteit en specificiteit. Bij deze twee technieken wordt het virus zelf aangetoond. Hiervoor kan men gebruik maken van verworpen of doodgeboren biggen. Het virus kan het best worden aangetoond in de lymfeknopen, serum en long (Maes, 2016). Om de antistoffen tegen het virus aan te tonen kan er worden gewerkt met serum of orale vloeistoffen. Aangezien de meeste varkensbedrijven enzoötisch besmet zijn, is het eenmalig aantonen van antistoffen geen bewijs dat PRRSv de oorzaak is van het probleem. Daarom moet men uitgaan van gepaarde sera (Nauwynck, 2014). Het acuut serum moet zo vlug mogelijk na het ontstaan van de problemen worden verzameld. Het convalescerend serum wordt dan drie tot vier weken later verzameld. In dit convalescerend serum moeten de titers duidelijk hoger zijn dan in het acuut serum. Antistoffen tegenover het virus kunnen worden aangetoond met ELISA (enzyme-linked immunosorbent assay), SVN (serum virus neutralisatietest), IFA (indirecte flucorescentie antibody assay) of IPMA (immunoperoxidase monolayer assay) (Nauwynck, 2014; Ramirez, 2015). Bij de aangestaste biggen kan men eveneens antistoffen gericht tegen PRRSv aantonen in het pleuraal vocht of serum. Dit laatste gebeurt best voordat ze colostrum hebben opgenomen (Nauwynck, 2014). Voor orale vloeistoffen wordt er gebruik gemaakt van speekseltouwen BESTRIJDING Bestrijding is gebaseerd op het onderhouden of induceren van immuniteit of het vrij maken van bedrijven (Nauwynck, 2014) VACCINATIE Om een immuniteit op te bouwen bij de varkens, kunnen ze worden gevaccineerd. Er zijn verzwakte (op basis van Europese of Amerikaanse stam) en geïnactiveerde vaccins voorradig (op basis van een Europese stam) (Maes, 2016). Er zijn verschillende schema s beschikbaar. Welk schema wordt toegepast wordt bepaald door het bedrijf en gebruikte vaccin. De levende vaccins zijn zeer efficiënt voor het induceren van een immuniteit bij seronegatieve dieren. Zowel de humorale als celgemedieerde immuniteit wordt opgebouwd. Er wordt afgeraden om deze te gebruiken op een seronegatief bedrijf. Dit wegens het mogelijk spreiden van het virus (Maes, 2016). Ook het gebruik van levende vaccins na 60 dagen dracht wordt afgeraden. De geïnactiveerde vaccins zijn veiliger, maar weinig werkzaam bij een primovaccinatie. Ze worden dan ook beter gebruikt als booster (Nauwynck, 2014). Deze zorgen enkel voor een humorale immuniteit. De celgemedieerde immuniteit, welke belangrijk is voor intracellulaire pathogenen, wordt niet opgebouwd. Vaccinatie zorgt voor een daling van de klinische symptomen, viremie en dat de dieren beter presteren (Ramirez, 2015) BIOVEILIGHEID Naast vaccinatie moet er ook worden gekeken naar de bioveiligheid op het bedrijf. De externe bioveiligheid zorgt ervoor dat er geen PRRSv kan worden binnengebracht op he bedrijf van buitenaf. Eerst en vooral is de locatie van het bedrijf belangrijk. Indien er in de nabijheid van het bedrijf 17

61 geïnfecteerde bedrijven voorkomen, geeft dit een hoger risico op infectie. Bij de aankoop van nieuwe gelten of beren moet er eerst een quarantaine periode worden gerespecteerd. Ook het sperma dat binnenkomt vormt een risico. Ook het plaatsen van een luchtfilter kan worden toegepast om PRRSv uit het bedrijf te houden. Dit wordt voornamelijk toegepast in de Verenigde Staten, waar ze veel grotere bedrijven hebben. Het gebruik van luchtfilters kan het risico op een nieuwe PRRSv infectie doen dalen met 80% (Alonso et al., 2013). De interne bioveiligheid moet ervoor zorgen dat het virus niet kan spreiden binnenin het bedrijf. Om de infectie tussen groepen zoveel mogelijk te vermijden is het belangrijk om te werken met propere kledij per compartiment, te werken in looplijnen, all-in/all-out principe toe te passen, enzovoort. 18

62 B. CASUS 1. PROBLEMATIEK EN REEDS ONDERNOMEN ACTIES Op een zeugenbedrijf, waarvan een deel van de zeugen gelokaliseerd is in Evergem en een ander deel in Lovendegem, is er sinds verschillende jaren een probleem met een groot aantal zwakgeboren biggen. Er zijn veel kleine, zwakke biggen met een laag geboortegewicht en het sterftepercentage van de biggen in de kraamstal is te hoog (>15%). De meeste sterfte wordt gezien in de eerste week, maar hierna is er ook nog veel uitval, zelfs van goede biggen. Het vervangingspercentage bedraagt meer dan 45% op beide bedrijven, ongeveer 57% op beide bedrijven. Vroeger werden er in Lovendegem veel zwemmers gezien, maar dit probleem is nu voorbij. Sinds september 2017 is er bij de zeugen gelokaliseerd in Evergem eveneens sprake van vroeggeboorte. Van de groep zeugen die moest werpen op 26/9 waren er 5/80 zeugen die reeds op 23/9 hadden geworpen. De volgende groep zeugen was uitgerekend voor 7/11, maar verschillende zeugen hadden al geworpen op 4/11. Hierbij kan geen verschil worden opgemerkt tussen de verschillende pariteiten. Beide groepen werden gewassen met koud water in de kraamstal. Om deze oorzaak uit te sluiten werd de eerstvolgende groep niet gewassen. Deze groep werd eveneens gedurende drie tot vier dagen vóór dag van de dracht behandeld met altrenogest (Regumate ). Dit voorkwam de vroeggeboortes, met uitzondering van één zeug die op zaterdag al had geworpen i.p.v. op maandag. Ondanks de normale drachtduur was de kwaliteit van de biggen echter weer ondermaats, hetgeen ook het geval was bij de vorige twee groepen. Het gebruik van altrenogest wordt nu niet meer toegepast. Na de tweede slechte groep kregen de zeugen manueel een extra zeugensupplement en Bonilac vanaf het toekomen in de kraamstal tot aan het werpen. Normaal wordt de partus van de zeugen niet geïnduceerd, behalve als ze niet werpen voor dag 116 van de dracht. De zeugen zelf zijn niet ziek en blijven goed eten. 2. ANAMNESE 2.1. ALGEMENE BEDRIJFSGEGEVENS Het bedrijf is gelokaliseerd op 2 plaatsen. De eerste locatie ligt in Evergem, de andere in Lovendegem. In Evergem is men in 2016 overgestapt van een 3 weken naar een 5 wekensysteem. Er zijn 320 zeugen aanwezig, verdeeld over 4 groepen. Hier worden de biggen verkocht op 7 kg, de kleinste biggen worden zelf opgekweekt. In Lovendegem wordt er gewerkt in een 4 weken systeem, met 400 zeugen verdeeld over 5 groepen. Hier worden de biggen zelf afgemest. Vroeger werden er op het bedrijf zelf Topigs20 zeugen gefokt. Door het stagneren van de bedrijfsresultaten en de betere karkaskwaliteit worden nu Danbred zeugen aangekocht in Lovendegem. In Evergem worden er nog steeds zelf Topigs gekweekt. Het bedrijf kan gebruik maken van 4 zoekberen, er is geen fokbeer aanwezig. Het sperma wordt aangekocht en is afkomstig van piétrainberen, omwille van de karkaskwaliteit. 19

63 2.2. ALGEMENE BEDRIJFSVOERING BIGGEN Op het bedrijf zijn er oude kraamstallen aanwezig. Deze zullen ook niet worden vernieuwd, aangezien er beslist is om te stoppen met zeugen te houden. Voor de biggen is er een vloerverwarming en warmtelamp voorzien. In de eerste levensweek worden de biggen na verdoving met Meloxicam (Melovem ) gecastreerd, ijzer en Ampicilline worden toegediend. Ook de staartjes worden afgebrand wegens het teveel aan staartbijters in de afmestfase. De biggen worden op dit moment eveneens voorzien van hun Sanitel-oornummer. Alleen in Lovendegem worden de biggen nog gevaccineerd tegen E. coli (Shigatoxine). De biggen krijgen vanaf dag 1 water, elektrolyten en startermeel. Op dag 3 wordt er melk bijgezet en dit tot ze één week oud zijn. Op dag 10 krijgen ze speenkruimel. De biggen worden 6 uur na de biestopname verlegd. De kleinste biggen worden bij 2 e worps zeugen gelegd en de grootste biggen bij een zeug met slechtere tepels. Dit zorgt ervoor dat de groepen biggen qua grootte en gewicht zo conform mogelijk zijn. In de batterij krijgen de biggen de eerste twee weken zink toegediend via het voeder. Daarnaast krijgen de biggen gedurende de eerste 10 dagen Tucoprim toegediend ZEUGEN EN GELTEN In onderstaande tabellen 6 en 7 worden de vaccinatieschema s van de zeugen en gelten weergegeven. Tabel 6: Vaccinatieschema zeugen Zeugen: 1. Snuffel + E. coli 3 weken voor werpen 2. PRRSv (unistrain) Iedere 3,5maand in groep 3. Parvo + vlekziekte In kraamhokken 4. Rota, Corona, E.Coli (Lactovac, rund) weken voor werpen 5. Streptokokken autovaccin (één stam), Lovendegem weken voor werpen Tabel 7: Vaccinatieschema gelten Gelten 1. Snuffel + E.coli weken voor werpen 2. Parvo + vlekziekte weken voor dekken + kraamhokken 3. PRRSv Iedere 3,5maand 20

64 De zeugen worden gewassen voor ze in de kraamstal toekomen. Deze krijgen dagelijks een lepel lincospectine op het voeder, startend 5 dagen voor het werpen tot 5 dagen erna. Hiermee zijn ze nu gestopt. Er is een intensief toezicht tijdens het werpen, maar s nachts wordt er niet opgestaan. Het opvoelen van de zeugen gebeurt ook uitzonderlijk. In de laatste groep werd de partus van 15 van de 80 zeugen geïnduceerd. Als de zeugen beginnen te werpen krijgen ze 1 ml Longacton Oxytocine toegediend. Na het werpen krijgen ze 20 ml penicilline (Duphapen ), 20 ml Vetalgin, 2 ml Dinolytic en 2 ml Oxytocine. De zeugen worden in de kraamstal behandeld met Flubenol of Panacur. Er wordt één schepje toegediend in het voeder vijf dagen voor het werpen VLEESVARKENS De vleesvarkens worden iedere zes weken behandeld met Flubenol VOEDER EN DRINKWATER Door de slechte geboortekwaliteit en te zware zeugen werd er overgestapt naar een andere voederleverancier. De zeugen krijgen twee keer per dag eten. In de periode tussen spenen en dekken wordt er ad libitum biggenmeel gegeven. Dit is een voeder rijk een suikers, om de bronst te stimuleren. Vanaf dat de zeugen gedekt zijn, worden ze gevoederd met drachtvoer 1 (2100 Kcal/kg). De zeugen krijgen gedurende de eerste vijf weken van de dracht dagelijks een 2,8 kg van dit voeder. Vanaf de vijfde week dracht wordt er overgestapt op drachtvoer 2 (2150 Kcal/kg). Dit voeder krijgen de zeugen tot tien weken dracht, met een dagelijkse hoeveelheid van 2,6 kg. Tijdens de volgende wijf weken dracht neemt deze hoeveelheid toe tot 3,2 kg. Eenmaal in de kraamhokken krijgen ze een transitlactovoeder, 3,2 kg/dag, tot aan het werpen. Op de dag van het werpen krijgen ze hier 2,6 kg van. Om de melkproductie te stimuleren wordt er ad libitum een superlactovoeder gegeven tot aan het spenen. Van iedere groep wordt de spekdikte gemeten na 1 maand dracht. Indien de zeugen te mager of te vet zijn, worden deze gemarkeerd en wordt het voederschema aangepast. De zeugen worden op dit bedrijf ingedeeld volgens volgend schema: <14: te mager; 14-17: Normaal; >17: te vet. De zeugen die te mager worden bevonden, krijgen 600 gram voeder per dag meer gedurende de eerste vijf weken van de dracht. Tussen vijf en tien weken dracht krijgen de magere zeugen 150 gram voeder meer, terwijl de zeer magere zeugen tot 300 gram meer voeder krijgen per dag. De vette zeugen krijgen dan weer 150 gram minder. Na de eerste tien weken krijgen alle zeugen hetzelfde voeder. Het drinkwater wordt niet speciaal behandeld. Uit voorbije onderzoeken bleek dat het water op beide locaties een te hoge ph had ( 8). Op beide locaties wordt er gebruik gemaakt van boorputwater. Bij de gespeende biggen in Lovendegem wordt er gebruik gemaakt van stadswater, maar deze is nog nooit onderzocht REINIGEN EN ONTSMETTEN Het reinigen en ontsmetten wordt gedaan door een extern bedrijf dat hun eigen protocol/producten kan opvolgen. Deze werken via een klassiek voorgevormd protocol van inweken-reiniging-ontsmetting. 21

65 De kraamstal wordt typisch op maandag (laatste hokken dinsdag) gereinigd. Vervolgens is er één dag leegstand. De volgende groep zeugen komt tenslotte op woensdag in de kraamstal UITGEVOERDE ONDERZOEKEN EN RESULTATEN BLOEDONDERZOEK Van de tweede groep zeugen die te vroeg hadden geworpen, werd bloed genomen van zes zeugen op 5/11/2016 (zie bijlage 2). Voor PRRS werden zowel Ag (PCR) als As (ELISA) bepaald. Naast PRRS werd er ook getest op antigenen (Ag) voor porcien circo virus 2 en op As voor influenza. Bij één van de twee gepoolde sera die werden getest op Ag voor PRRS werd de Europese stam gedetecteerd. Bij de ELISA worden de resultaten uitgedrukt in s/p ratio s. Een waarde boven de 0,4 wijst op de aanwezigheid van antistoffen. Is de waarde hoger dan twee, dan wijst dit op een infectie. Op deze bloedstalen werden hoge titers (allemaal hoger dan 2,0) van PRRS teruggevonden. Dit wijst erop dat de zeugen een PRRS infectie hebben doorgemaakt ANALYSE VAN MYCOTOXINES Bij zes verschillende zeugen werd er op 13 december 2016 biest genomen. Deze stalen werden per drie gepoold. Volgende mycotoxines werden hierin bepaald: DON, ZEA en T2. Er werden hoge titers (50,1 en 56,5 μg/l) van T2 mycotoxine teruggevonden (zie bijlage 1). De gevonden waarden waren vijf keer zo hoog als de vooropgestelde referentiewaarden van dit laboratorium (10 μg/l). V oor DON (22,3 μg/l) en ZEA (1,34 μg/l) kon er telkens één keer een lichte stijging worden vastgesteld RUGSPEKDIKTEMETING Bij tien procent van de drachtige zeugen werd na één maand dracht minder dan 12 mm rugspekdikte gemeten. Ook enkele zeugen die uit de kraamstal komen, waren te mager. Hierop werd er een groep zeugen gevolgd gedurende de verschillende stadia van de cyclus, namelijk een maand voor werpen, bij werpen, bij spenen en na één maand dracht. De plaats van de spekdiktemeting werd geschoren, zodat er telkens op dezelfde plaats werd gemeten. Voor de plaats van de spekdiktemeting werd het advies van Topigs20 gevolgd. De spekdikte werd gemeten op de P2 positie bij een stilstaande zeug. Er werden telkens twee speklagen gemeten. Drie van de vier metingen werden door dezelfde persoon uitgevoerd. In figuur 1 worden de referentiewaarden voorgesteld voor Topigs20. Figuur 1: Referentiewaarden conditie Topigs 20 (Uit: Topigs Norsvin, 2011) 22

66 Op 29/12/2016, drie weken voor het werpen, werd de eerste meting uitgevoerd. Hierbij werd er een minimale spekdikte van 11 bekomen en een maximale van 23. Er werd een gemiddelde van 17,65 voor de gelten en 16,32 voor de zeugen gemeten. De volgende meting was op 19/01/2017, op het moment van werpen. De meeste zeugen hadden op dit moment al geworpen. Er waren nog slechts drie zeugen die moesten werpen. TOPIGS 20 zelf stelt voor het werpen een spekdikte van bij de gelten en bij de zeugen voor. Op dit bedrijf werd een gemiddelde van 16,87 bekomen bij de gelten en 15,81 bij de zeugen. Deze waarden liggen dus lichtjes onder de referentiewaarden voorgesteld door Topigs20. Er werd een maximale waarde van 21 en een minimale waarde van 10 vastgesteld. Op 10/02/2017 werden de volgende spekdiktes gemeten. Dit was nog in de kraamstal, drie dagen voor het spenen. Dit zijn dus ongeveer dezelfde spekdiktes als deze bij inseminatie. Hier werd een gemiddelde van 13,78 vastgesteld bij de gelten en 13,34 bij de zeugen. Deze waarden komen overeen met de gemiddeldes die TOPIGS voorop heeft gesteld. Een minimum van 8 en een maximum van 19 werd vastgesteld. De laatste meting werd uitgevoerd op 17/03/2017, als de zeugen één maand drachtig zijn. Hier werd er een gemiddelde spekdikte van 15,96 vastgesteld bij de gelten en 14,79 bij de zeugen. Een maximale spekdikte van 21 en een minimale van 10 konden worden gemeten. In tabellen 8,9,10 en 11 worden naast de gemiddeldes en standaarddeviaties ook de minimale en maximale waarden van de verschillende metingen per pariteitsgroep weergegeven. In figuur 2 worden de spekdiktes van de verschillende metingen eveneens weergegeven per pariteitsgroep. Tabel 8: Minimum, maximum, gemiddelde en standaard deviatie per pariteit op drie weken voor werpen 3 weken voor werpen Gemiddelde Minimum Maximum Standaard deviatie Pariteit 1 17, ,569 Pariteit , ,224 Pariteit >3 14, ,449 Tabel 9: Minimum, maximum, gemiddelde en standaard deviatie per pariteit rond de periode van het werpen Werpen Gemiddelde Minimum Maximum Standaard deviatie Pariteit 1 16, ,735 Pariteit , ,604 Pariteit >3 15, ,235 Tabel 10: Minimum, maximum, gemiddelde en standaard deviatie per pariteit rond de periode van het spenen Spenen Gemiddelde Minimum Maximum Standaard deviatie Pariteit 1 13, ,522 Pariteit , ,242 Pariteit >3 12, ,973 23

67 Spekdikte Tabel 11: Minimum, maximum, gemiddelde en standaard deviatie per pariteit op één maand dracht 1 maand dracht Gemiddelde Minimum Maximum Standaard deviatie Pariteit 1 15, ,078 Pariteit , ,498 Pariteit >3 14, ,61 Spekdiktemeting zeugen Meting 3w voor werpen Meting bij werpen Meting bij spenen Meting bij 1m dracht Pariteit 1 Pariteit 2-3 Pariteit >3 Figuur 2: Spekdiktemeting op verschillende tijdstippen per pariteitsgroep Als het verloop van de spekdiktes wordt vergeleken per pariteitsgroep valt het op dat de spekdiktes van de eersteworpszeugen en de zeugen met een pariteit 2-3 bij werpen lager zijn dan deze 3 weken voor werpen. Alleen bij zeugen met een pariteit groter dan drie neemt de spekdikte toe, maar dit is ook maar 0,39 wat minimaal is. De andere metingen volgen over de cyclus heen een normaal patroon ANALYSE VAN DE VOEDERSAMENSTELLING De voedersamenstelling werd aan de hand van de etiketten op de voederzak nagekeken door nutritionisten van de Faculteit Diergeneeskunde. Deze bleek in orde te zijn. 24

68 C. BESPREKING EN ADVIEZEN 1. SPEKDIKTES Bij 10% van de drachtige zeugen werd er na één maand dracht een rugspekdikte van minder dan twaalf millimeter gemeten. Ook enkele zeugen die uit de kraamstal kwamen waren te mager. Daarom werd een longitudinaal onderzoek opgestart om de conditie van de zeugen na te gaan. Gedurende verschillende stadia van de cyclus werd de spekdikte van éénzelfde groep zeugen gemeten. De plaats van spekdikte meting werd geschoren, zodat er telkens op dezelfde plaats kon worden gemeten. Er werden telkens twee speklagen gemeten. Drie van de vier metingen werden door dezelfde persoon uitgevoerd, dit om zo weinig mogelijk foutmarge te bekomen. De rugspekdikte is sterk afhankelijk van de leeftijd van de zeug. Om een beter zicht te krijgen op de spekdiktemetingen werden de zeugen daarom ingedeeld in 3 pariteitsgroepen: eersteworpszeugen, zeugen met pariteit 2-3 en zeugen met pariteit > 3. Deze indeling werd gekozen zodanig dat in elke pariteitsgroep ongeveer evenveel zeugen zaten, wat het vergelijken van de groepsgemiddelden betrouwbaar maakt. Wanneer de gemiddelden van de verschillende pariteitsgroepen naast elkaar worden gelegd blijkt dat de jonge zeugen lichtjes dalen in conditie tijdens het laatste deel van de dracht. Alleen de zeugen met een pariteit groter dan drie stijgen 0,39 mm in spekdikte, hetgeen echter minimaal is. Bovendien zijn zowel de gelten als de zeugen op het moment van werpen te mager. Zeugen die te mager zijn bij het werpen hebben meer kans op biggen met een lager geboortegewicht. Dit zorgt ervoor dat de biggen zwak zijn en kan een mogelijke verklaring zijn voor dit probleem. De rest van de spekdiktes volgt het normale verloop. Om deze dip in conditie op te vangen zouden de zeugen meer voeder moeten krijgen. Deze voederaanpassing gebeurt best geleidelijk aan (0,5-1,0 kg per dag) (Zimmer et al., 2012). Per millimeter spekdikte dat de zeug moet aankomen is ongeveer 10 kg extra voeder nodig (De Smet et al., 2014). Een grotere hoeveelheid voeder zou dit probleem al grotendeels kunnen oplossen. De zeugen krijgen vanaf tien weken dracht allemaal dezelfde hoeveelheid voeder. Voor deze periode krijgen de magere zeugen meer voeder. Deze periode van individuele voedergift zou kunnen worden verlengd, zodat de magere zeugen langer hebben om bij te benen. De conditie van de zeugen wordt best gecorrigeerd vanaf de tweede maand van de dracht tot dag 85. Per millimeter spekdikte onder de 12 millimeter wordt geadviseerd om de voedergift per zeug per dag te verhogen met 150 gram (De Smet et al., 2014). 2. KRAAMHOKKEN Tijdens de rondgang in de kraamhokken was de temperatuur van de vloerverwarming te laag. Deze moet worden verhoogd zodat de biggen een comforttemperatuur van C hebben. In de lege kraamhokken was er veel vuil restwater van het reinigen en ontsmetten aanwezig in de eetbakken. Deze moet systematisch worden verwijderd, zodanig dat de zeugen het niet opnemen van zodra ze in de kraamhokken komen. De zeugen kregen dagelijks van vijf dagen voor tot vijf dagen na het werpen één lepel lincomycine + spectinomycine (Lincospectine ). Hiernaast werd er ook nog 20 ml penicilline (Duphapen ) toegediend na het werpen. Doordat er geen problemen meer waren met diarree bij de biggen, werd er voorgesteld om te Lincospectine te laten vallen. Dit advies werd opgevolgd en er is sindsdien geen diarree problematiek meer. 25

69 3. PRRS Vroeger werden de zeugen gevaccineerd volgens het 60-90dagen schema. Door de problemen die toen werden vastgesteld, werd er besloten om alle zeugen vanaf dan in groep te vaccineren met Unistrain intradermaal om de 3-3,5 maanden. De zeugen worden op dezelfde dag op beide locaties door de bedrijfsdierenarts gevaccineerd. Bij het starten van deze groepsvaccinatie werden gedurende twee groepen ook de biggen op 2,5 weken leeftijd gevaccineerd met Unistrain. Een derde groep werd niet gevaccineerd en diende als controlegroep. Deze biggen waren negatief voor PRRS. Sindsdien worden geen biggen meer gevaccineerd. In de groep waarvan verschillende zeugen te vroeg hadden geworpen kon PRRS worden geïsoleerd. Bij een eerste bloedonderzoek op de zeugen die te vroeg hadden geworpen, werden hoge titers voor PRRSv teruggevonden. Deze kunnen niet veroorzaakt zijn door vaccinatie, aangezien deze bloedafname voor de groepsvaccinatie is uitgevoerd. De waarden zijn ook te hoog om te zijn veroorzaakt door vaccinatie. De vroeggeboorte is dus waarschijnlijk veroorzaakt door dit virus. Er werd aangeraden om op korte termijn een tweede staalname uit te voeren van dezelfde zeugen. Maar dit is tot dusver nog niet gebeurd. 4. MYCOTOXINES De problemen die veroorzaakt kunnen worden door mycotoxines worden vaak onderschat. Op dit bedrijf werden hoge gehaltes teruggevonden van T-2 in de biest. Tot vijf keer zo hoog als de referentiewaarde. De effecten van dit toxine zijn van allerlei aard, maar kunnen de zwakgeboren biggen zeker verklaren. De symptomen kunnen ook variëren per zeug, afhankelijk van de opgenomen hoeveelheid. Zeugen die lange tijd in contact gekomen zijn met beschimmeld voeder, kunnen ergere symptomen vertonen door het additief effect van verschillende mycotoxines. De oplossing voor dit probleem is om een ander voeder te geven aan de zeugen. Praktisch is dit niet altijd haalbaar, omdat het financieel niet voordelig is om een volledige silo voeder te verwijderen. De diagnose wordt echter vaak ook te laat gesteld, waardoor het beschimmelde voeder al helemaal geconsumeerd is. In het voeder zat er reeds een mycotoxinebinder. Door de verhoogde waarden van T-2, werd er nu veranderd van mycotoxinebinder. 5. VOEDER EN DRINKWATER De voedersamenstelling werd aan de hand van de etiketten bekeken en werd goed bevonden. De hoeveelheid voeder die wordt gegeven tijdens de dracht kan eventueel worden aangepast om de dip in conditie net voor werpen te vermijden, zoals hierboven reeds werd aangehaald. Naast het voeder werden ook de drinkwateranalyses bekeken. Hieruit bleek dat het water een ph had hoger dan acht. Het voorstel was om het water eventueel aan te zuren een week voor tot een week na het werpen. Het water wordt momenteel nog niet aangezuurd. 26

70 D. CONCLUSIE Op dit bedrijf zijn er verschillende factoren die de zwak en vroeggeboren biggen kunnen verklaren. Er werden adviezen gegeven om al van deze factoren aan te pakken. We hebben hier dan ook te maken met een multifactorieel probleem. Momenteel zijn er geen problemen meer met vroeggeboortes, maar het aanslepend probleem van zwakkere biggen blijft. 27

71 E. REFERENTIES 1. Alexopoulos C. (2001): Association of Fusarium my cotoxicosis with f ailure in apply ing an induction of parturition program with PGF2alpha and oxy tocin in sows. Theriogenology 55, Alonso C., Murtaugh M.P., Dee S.A., Dav ies P.R. (2013). Epidemiological study of air f iltration sy stems for prev enting PRRSV inf ection in large sow herds. Prev entiv e Veterinary Medicine 112, p Barnikol H., Gruber S., Thalmann A., Schmidt H.L. (1982): Ergot poisoning in pigs (in German). Tieraertzliche Umschau 5, Cecchinato A., Bonf atti V., Gallo L.,Carnier P. (2008). Surv iv al analy sis of preweaning piglet surv iv al in a dry -cured ham-producing crossbred line. Journal of animal science 86, CVB. (2012). Tabellenboek Veev oeding augustus 2012, Centraal Veev oederbureau. 6. De Cuy per S. (2014). MANAGEMENT VAN GROTE TOMEN: Reduceren v an uitv al tijdens de zoogperiode in de conv entionele v arkenshouderij, Literatuurstudie Faculteit Diergeneeskunde, Gent, p Desjardins A.E. (2006). Fusarium my cotoxins: Chemistry, Genetics and Biology. APS Press, St. Paul, Minnesota. p De Smet S., Relaes K., Van Gansbeke S., Van Den Bogaert T., Vettenburg N., Eskens J. (2014). Af deling Duurzame Landbouwont wikkeling, Departement Landbouw en Visserij, Vlaamse ov erheid, Brochure: kennis v an v arkensv oeding als sleutel tot rendabel v oederen. 9. Diekman M.A., Green M.L. (1992): My cotoxins and reproduction in domestic liv estock. Journal of Animal Science, 70, p Edwards S., Cantley T.C., Rottinghaus G.E., Osweiler G.D., Day B.N. (1987): The ef f ects of zearalenone on repr oduction in swine. I. The relationship between ingested zearalenone dose and anestrus in non-pregnant sexually mature gilts. Theriogenology 28, Farmer C., Hurley W.L. (2015). Mammary dev elopment. In: Gestating and Lactating Sow Chantal Farmer (edit). Academic Publishers, Wageningen, p Fink-Gremmels J., Malekinejad H. (2007): Clinical ef f ects and biochemical mechanisms associated with exposure to the my coestrogen zearalenone. Animal Feed Science and Technology 137, p Glav its R., Sandor G.S., Vany i A., Gajdacs G. (1983): Reproductiv e disorders caused by trichothecene my cotoxins in a large-scale pig herd. Acta Veterinaria Hungarica, 31, p Hansen A.V. (2012). Feed intake in reproducing sows. In: Bach K.E., Knudsen N.J., Kjeldsen H.D., Jensen B.B. (Eds). Nutritional Phy siology of pigs. Danish Pig Research Center, Copenhagen, Denmark. 15. Herpin P., Le Div idich J., Hulin J.C., Fillaut M., De Marco F., Bertin R. (1996). Ef f ects if the lev el of asphy xia during deliv ery on v iability at birth and early postnatal v itality of newborn pigs. Journal of Animal Science 74, Vermeld in: Vanderhaeghe C., Dewulf J., de Kruif A., Maes D. (2013). Non inf ectious f actors associated with stillbirth in pigs: A rev iew. Animal Reproduction Science 139, Kanora A., Maes D. (2009). The role of my cotoxines in pig reproduction: a rev iew. Veterinarni Medicina 54, p Kirkden R.D., Broom D.M., Andersen I.L. (2013). Piglet mortality : The implact of induction of f arrowing using prostagland ins and oxy tocin. Animal Reproduction Science 138, Knol E.F., Leenhouwers J.I., Van der Lende T. (2002). Genetic aspects of piglet surv iv al. Liv estock Production Science 78, p Kopinski J.S., Blaney B.J., Murray S.-A., Downing J.A. (2007): Ef f ect of f eeding sorghum ergot to sows during mid lactation on plasma prolactin and litter perf ormance. Journal of Animal Phy siology and Animal Nutrition 92, Koshinsky H.A., Khachatourians, G.G. (1992): Trichothecene sy nergism, additiv ity and antagonism: the signif icance of the maximally quiescent ratio. Natural Toxins 1, p Maes D. (2016). Bedrijf sdiergeneeskunde Varken , Faculteit Diergeneeskunde, Univ ersiteit Gent. 22. Nauwy nck H. (2014). Virale ziekten, prionziekten en zoönosen bij het v arken. Cursus Faculteit Diergeneeskunde, Gent, p Oliv iero C., Heinomen M., Valros A., Peltoniemi O. (2010). Env ironmental and sow-related f actors af f ecting the duration of f arrowing. Animal Reproduction Science 119, p Raf ai P., Tuboly S., Bata A., Tilly P., Vany i A., Papp Z., Jakab L., Tury E. (1995): Ef f ect of v arious lev els of T-2 in the immune sy stem of growing pigs. Veterinary Record, 136, p Ramirez A. (2015). PRRSv GUIDE. Porcine Reproductiv e and Respiratory Sy ndrome Virus. Grupo Asis Biomedia S.L, Zaragoza, p Ranzenigo G., Caloni F., Crernonesi F., Aad P.Y., Spicer L.J. (2008): Ef f ects of Fusarium my cotoxins on steroid productio n by porcine granulosa cells. Animal Reproduction Science, 107, p Ry dhmer L., Lundeheim N., Canario L. (2008). Genetic correlations between gestation length, piglet surv iv al and early growth. Liv estock Science 115, Sasaki Y., Koketsu Y. (2007). Variability and repeatability in gestation length related to litter perf ormance in f emale pigs on commercial f arms. Therionology 68, Schnurrbusch U., Grandjot G., Brede W. (2014). The Real Pig Handbook: Facts and Figures. Boehringer Ingelheim (Editors). Boehringer Ingelheim Animal Health, 3th edition. 30. Smith T.K., Az-Llano G. (2009): A rev iew of the ef f ect of feed-borne my cotoxins on pig health and reproduction. Sustainable Animal Production the Challenges and Potential Dev elopments f or Prof essional Farming, p Smith T.K., McMillan E.G., Castillo J.B. (1997): Ef f ect of feeding blends of f usarium my cotoxin-contaminated grains containing deoxy niv alenol and f usaric acid on growth and f eed consumption of immature swine. Journal of Animal Science, 75, p Soede M.N., Hov ing L.L., Van Leeuwen J.JJ., Kemp B. (2013). The second litter sy ndrome in sows; causes, consequences and possibilities of prev ention. In: Proceedings of the 9th International Conf erence on Pig Reproduction, Satellite Sy mposium, p Tabeling R., Schwier S., Kamphues J. (2003). Ef f ects of dif f erent f eeding and housing conditions on dry matter content and consistency of f aeces in sows. Journal of Animal Phy siology and Animal Nutrition 87, p Tiemann U., Danicke S. (2007): In vivo and in vitro ef f ects of the my cotoxins zearalenone and deoxy niv alenol on dif f erent non-reproductiv e and reproductiv e organs in f emale pigs: a rev iew. Food Additiv es and Contaminants, 24, p Topigs Norsv in. (2011). Voederadv ies TOPIGS 20 zeugen. Internetref erentie: arkens.nl/sites/def ault/f iles/pdf /Voeradv ies- TOPIGS20-NL.pdf. (Geconsulteerd op 25 maart 2017). 36. Vanderhaeghe C. (2010). Incidence and prev ention of early parturition and risk f actors f or stillborn piglets. Doctoraatsthesis Faculteit Diergeneeskunde, Gent, p Vanderhaeghe C., Dewulf J., de Kruif A., Maes D. (2013). Non inf ectious f actors associated with stillbirth in pigs: A rev iew. Animal Reproduction Science 139, Vany i A., Glav its R., Gajdacs E., Sandor G., Jov acs F. (1991): Changes induced in newborn piglets by the trichothecene to xin T-2. Acta Veterinaria Hungarica, 39, p Weav er G.A., Kurtz H.J., Mirocha C.J., Bates F.Y., Behrens J.C., Robinson T.S., Gipp W.F. (1978a): My cotoxin -induced abortions in swine. Canadian Veterinary Journal, 19, p Weav er G.A., Kurtz H.J., Mirocha C.J., Bates F.Y., Behrens J.C., Robinson T.S. (1978b): Ef f ect of T-2 toxin on porcine reproduction. Canadian Veterinary Journal, 19, p Whittemore C.T. (2006). Reproduction. In: Whittemore C.T. and Ky riazakis I (Editors), Whittemore s Science and Practice of Pig Production, Third Edition. Blackwell Publishing, p Zimmerman J.J., Karriker L.A., Ramirez A., Schwartz K.J., Stev enson G.W. (2012) (Editors). Disease of Swine, 10 th edition, John Wiley & Sons, Inc, West Sussex, UK, p

72 F. BIJLAGEN BIJLAGE 1: BIEST ONDERZOEK 29

73 BIJLAGE 2: BLOEDONDERZOEK 30

Help! Mijn zeugen in de kraamstal eten niet

Help! Mijn zeugen in de kraamstal eten niet Help! Mijn zeugen in de kraamstal eten niet Optimaal voederen rond werpen voor vitale biggen An Cools an.cools@ugent.be De zeug van de 21 e eeuw 240 dagen 115 dagen 5-7 dagen 1 big elke 30 min 21-28 dagen

Nadere informatie

Voeding van zeugen in de kraamstal

Voeding van zeugen in de kraamstal Voeding van zeugen in de kraamstal Dr. Sam Millet Eenheid Dier, Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek Drs. Ir. An Cools Labo Diervoeding Faculteit Diergeneeskunde, UGent Vragen??? Waarom problemen

Nadere informatie

VOERADVIES VOOR EFFICIËNTE VLEESVARKENSPRODUCTIE VOER- ADVIES TN50. April

VOERADVIES VOOR EFFICIËNTE VLEESVARKENSPRODUCTIE VOER- ADVIES TN50. April VOERADVIES VOOR EFFICIËNTE VLEESVARKENSPRODUCTIE VOER- ADVIES TN50 April 2016 E-mail: info@topigsnorsvin.com www.topigsnorsvin.com Inleiding Topigs Norsvin heeft het voeradvies van de TN50 zeugen in beeld

Nadere informatie

voeradvies voor efficiënte vleesvarkensproductie voeradvies tn50juni

voeradvies voor efficiënte vleesvarkensproductie voeradvies tn50juni voeradvies voor efficiënte vleesvarkensproductie voeradvies tn50juni 2017 E-mail: info@topigsnorsvin.nl www.topigsnorsvin.nl Inleiding Topigs Norsvin heeft het voeradvies van de TN50 zeugen in beeld gebracht

Nadere informatie

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. ADLO Demoproject. Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen op het moderne varkensbedrijf

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. ADLO Demoproject. Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen op het moderne varkensbedrijf Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw ADLO Demoproject Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen op het moderne varkensbedrijf Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw Discussienamiddag Uitval in de kraamstal:

Nadere informatie

Kengetallen. Kengetallen in de zeugenstal. Verband economie en technische kengetallen? Hoe meer hoe beter? Productieoptimum? Less is more? Welke?

Kengetallen. Kengetallen in de zeugenstal. Verband economie en technische kengetallen? Hoe meer hoe beter? Productieoptimum? Less is more? Welke? Verband economie en technische kengetallen? Hoe meer hoe beter? Productieoptimum? Less is more? Kengetallen in de zeugenstal Sanne Van Beirendonck / Jos Van Thielen / Bert Driessen 2 Kengetallen Welke?

Nadere informatie

TE VEEL DOODGEBOREN BIGGEN IS EEN PROBLEEM IS TE VEEL LEVEND GEBOREN BIGGEN DAT OOK

TE VEEL DOODGEBOREN BIGGEN IS EEN PROBLEEM IS TE VEEL LEVEND GEBOREN BIGGEN DAT OOK TE VEEL DOODGEBOREN BIGGEN IS EEN PROBLEEM IS TE VEEL LEVEND GEBOREN BIGGEN DAT OOK Opfok van overtallige en kleine biggen Jeroen Degroote Introductie 62% van de Vlaamse varkenshouders ervaart problemen

Nadere informatie

C. Management kraamstal

C. Management kraamstal A. Partusinductie B. Partushulp C. Management kraamstal 1 A. Partusinductie 1. Inleiding 2. Mechanisme 3. Voordelen 4. Methodes 5. Nadelen/gevaren 2 1. Inleiding Vlaanderen: 30% bedrijven doet partusinductie

Nadere informatie

Nieuwe elementen in voeding van zeug en foetus. ir. Lieven De Weder

Nieuwe elementen in voeding van zeug en foetus. ir. Lieven De Weder Nieuwe elementen in voeding van zeug en foetus ir. Lieven De Weder Inhoud Problemen rond het werpen Wat zijn de oorzaken en verbanden? Waar willen we naar toe? Wat valt er aan te doen: Management Voeding

Nadere informatie

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Voorwoord 1 Algemeen.

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Voorwoord 1 Algemeen. Projectpartners: Maart 2016 Nieuwsbrief Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid Voorwoord Beste lezer, In het kader van het Demonstratieproject Wekensystemen: keuze in functie

Nadere informatie

Overtallige biggen Hoe alle biggen in de vleesvarkensstal krijgen?

Overtallige biggen Hoe alle biggen in de vleesvarkensstal krijgen? Overtallige biggen Hoe alle biggen in de vleesvarkensstal krijgen? Willem Van Praet Dierenarts varkensgezondheidszorg DGZ-Vlaanderen Situering # geboren biggen/zeug/jaar drastisch gestegen afgelopen decennium

Nadere informatie

BIEST: EEN CRUCIAAL SAMENSPEL TUSSEN ZEUG EN BIG

BIEST: EEN CRUCIAAL SAMENSPEL TUSSEN ZEUG EN BIG Tekst: Sarah De Smet (Varkensloket), Suzy Van Gansbeke & Tom Van den Bogaert (Vlaamse Overheid, Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling), Ruben Decaluwé (UGent Faculteit

Nadere informatie

Melkproductieproblemen bij zeugen; achtergronden en oplossingen vanuit de farmaceutische industrie.

Melkproductieproblemen bij zeugen; achtergronden en oplossingen vanuit de farmaceutische industrie. Melkproductieproblemen bij zeugen; achtergronden en oplossingen vanuit de farmaceutische industrie. Drs. Harm Voets Boehringer Ingelheim Animal Health Corporate Marketing Doel Definities en achtergronden

Nadere informatie

Tabel 1: Aanbevolen omgevingstemperatuur in de biggennest (Presentatie Fremaut, 2012)

Tabel 1: Aanbevolen omgevingstemperatuur in de biggennest (Presentatie Fremaut, 2012) Het varkensloket Scheldeweg 68 9090 Melle 09 272 26 67 info@varkensloket.be Informatie rond slechte melkgift bij zeugen Vraag: Ik zou graag advies bekomen om problemen met melkgift van zeugen aan te pakken.

Nadere informatie

Sanitaire risico s en aandachtspunten voor biggengezondheid.

Sanitaire risico s en aandachtspunten voor biggengezondheid. Sanitaire risico s en aandachtspunten voor biggengezondheid. Doelstelling van een bedrijf Verantwoord produceren met een minimum aan kosten. Verantwoord? Economisch? Het streven naar een hoge productie

Nadere informatie

Het Varkensloket Scheldeweg Melle

Het Varkensloket Scheldeweg Melle Het Varkensloket Scheldeweg 68 9090 Melle 09 272 26 67 info@varkensloket.be Vraag: Voor de opfok van moederloze biggen heb ik weet van een kunstzeug die wordt gebruikt. Na het uitdoseren maakt het apparaat

Nadere informatie

Juist voeren: basis voor succesvolle biggenproductie

Juist voeren: basis voor succesvolle biggenproductie Juist voeren: basis voor succesvolle biggenproductie K.I. Kennisavonden 2011 Chris Opschoor en Lia Hoving Ontwikkeling Verloop TGB in vergelijk met kg voer /gaz / jaar 14,5 1250 14 + 1,3 big geboren 1230

Nadere informatie

Redden van biggen via COUVEUSE systeem

Redden van biggen via COUVEUSE systeem Redden van biggen via COUVEUSE systeem Dr. Ir. D. FREMAUT Hogeschool Gent 1 Noodzaak Wat met overtallige biggen? Toegenomen toomgrootte toegenomen sterfte Sterfte : tijdens de geboorte Sterfte na de geboorte

Nadere informatie

Documentatie. Praktijkinformatie voor de Varkenshouder Inlichtingen?

Documentatie. Praktijkinformatie voor de Varkenshouder Inlichtingen? Documentatie Studiedag georganiseerd door het Praktijkcentrum Varkenshouderij en de Vlaamse overheid - Departement Landbouw en Visserij Praktijkinformatie voor de Varkenshouder - 2008 maandag 17 november

Nadere informatie

Doodgeboren biggen en biggensterfte

Doodgeboren biggen en biggensterfte De partners van het ADLO demonstratieproject Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen in de kraamstal nodigen u uit voor twee studiedagen: Doodgeboren biggen en biggensterfte Woensdag 17 oktober 2012

Nadere informatie

Doodgeboren biggen en biggensterfte

Doodgeboren biggen en biggensterfte De partners van het ADLO demonstratieproject Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen in de kraamstal nodigen u uit voor twee studiedagen: Doodgeboren biggen en biggensterfte Woensdag 17 oktober 2012

Nadere informatie

Vertalen van kennis naar toepassing. Hoe? In 6 concrete stappen

Vertalen van kennis naar toepassing. Hoe? In 6 concrete stappen Vertalen van kennis naar toepassing Hoe? In 6 concrete stappen Biggenopfok: optimaal 2 Biggenopfok in de realiteit 3 Procesverstoringen liggen vaak 3-8 weken eerder G S A Type, Groei, Uniformiteit, Gezondheid

Nadere informatie

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Veepeiler Varken. Studienamiddagen Veepeiler Varken

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Veepeiler Varken. Studienamiddagen Veepeiler Varken Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw Veepeiler Varken Studienamiddagen Veepeiler Varken Woensdag 19 maart 2014 Beveren Woensdag 26 maart 2014 Zedelgem Woensdag 2 april 2014 - Lummen Dierengezondheidszorg

Nadere informatie

Partusinductie I N L E I D I N G WAT W A A R O M H O E G E V A R E N C O N C L U S I E S

Partusinductie I N L E I D I N G WAT W A A R O M H O E G E V A R E N C O N C L U S I E S I N L E I D I N G WAT W A A R O M H O E G E V A R E N C O N C L U S I E S Inleiding Drachtduur: 114-116 dagen 10% van de zeugen

Nadere informatie

Meer big met dezelfde kilo s voer! Rick Königkrämer 16 maart 2016 Varkens.nl

Meer big met dezelfde kilo s voer! Rick Königkrämer 16 maart 2016 Varkens.nl Meer big met dezelfde kilo s voer! Rick Königkrämer 16 maart 2016 Varkens.nl Focus Specialist in varkensvoeders Specialist in rundvee- en konijnenvoeders Wie is Fransen Gerrits? o De ondernemende voerspecialist

Nadere informatie

Bedrijfsbezoeken in de praktijk

Bedrijfsbezoeken in de praktijk Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw Bedrijfsbezoeken in de praktijk Tamara Vandersmissen Studienamiddagen Veepeiler Varken Woensdag 19 maart 2014 Beveren Woensdag 26 maart 2014 Zedelgem Woensdag 2 april

Nadere informatie

Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen op het moderne varkensbedrijf

Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen op het moderne varkensbedrijf Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen op het moderne varkensbedrijf Tamara Vandersmissen, Willem Van Praet DGZ-Vlaanderen Dominiek Maes, Ilse Declerck, Ruben Decaluwe Faculteit Diergeneeskunde UGent

Nadere informatie

PIC FLANK-TO-FLANK TAPE

PIC FLANK-TO-FLANK TAPE Name of the Chapter INTRODUCTION Hier begint de tekst... PIC FLANK-TO-FLANK TAPE 1-15 Inhoudsopgave Name of the Chapter Never Stop Improving Inhoudsopgave Inleiding... Gelten opfok... Het gebruik van de

Nadere informatie

Introductie. Trends: Meer biggen per zeug geboren Afname geboortegewicht Toename biggensterfte Mindere opstart van biggen speendip

Introductie. Trends: Meer biggen per zeug geboren Afname geboortegewicht Toename biggensterfte Mindere opstart van biggen speendip Introductie Trends: Meer biggen per zeug geboren Afname geboortegewicht Toename biggensterfte Mindere opstart van biggen speendip Toenemend aantal biggen, maar (nog) geen toenemend aantal speenplaatsen.

Nadere informatie

Biest Het uitdagende levenselixir. Dr. Decaluwé Ruben Praktijksymposium Hogere varkensgezondheid 19/01/2016

Biest Het uitdagende levenselixir. Dr. Decaluwé Ruben Praktijksymposium Hogere varkensgezondheid 19/01/2016 Biest Het uitdagende levenselixir Dr. Decaluwé Ruben Praktijksymposium Hogere varkensgezondheid 19/01/2016 30 March 2015 Een beeld zegt meer dan duizend woorden 4 COLOSTRUM = CENTRAAL PUNT COLOSTRUM HOEVEELHEID/OPNAME

Nadere informatie

TECHNISCHE KENGETALLEN IN DE ZEUGENHOUDERIJ

TECHNISCHE KENGETALLEN IN DE ZEUGENHOUDERIJ Tekst: Bert Driessen en Jos Van Thielen (Katholieke Hogeschool Kempen) TECHNISCHE KENGETALLEN IN DE ZEUGENHOUDERIJ TECHNISCHE KENGETALLEN Wat zijn kengetallen? Kengetallen zijn cijfers die uit de technische

Nadere informatie

Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne. rundveebedrijven

Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne. rundveebedrijven Auteur: Vanessa Meganck Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne rundveebedrijven Een kalf wordt zonder antistoffen geboren door de specifieke bouw van de placenta (moederkoek) van het rund.

Nadere informatie

Module Voeren naar behoefte varkens

Module Voeren naar behoefte varkens Module Voeren naar behoefte varkens De CO 2 -voetafdruk van dit drukwerk is berekend met ClimateCalc en gecompenseerd bij: treesforall.nl www.climatecalc.eu Cert. no. CC-000057/NL Colofon Auteur Jolanda

Nadere informatie

Biestmanagement. Hennie Korten

Biestmanagement. Hennie Korten Biestmanagement Hennie Korten Even voorstellen O Hennie Korten O Heibloem, Limburg, tussen Weert-Venlo-Roermond. O Bedrijf met 1100 zeugen O 2 vaste full-time medewerkers O 1 part-time medewerker O Topigs

Nadere informatie

December Jaargang 5. Josine, Rubén en Ellens. Tips&Tricks #19. Werpen zonder zorgen

December Jaargang 5. Josine, Rubén en Ellens. Tips&Tricks #19. Werpen zonder zorgen December 2018 - Jaargang 5 Josine, Rubén en Ellens Tips&Tricks #19 Werpen zonder zorgen NEONATAL HEALTH DE VOORDELEN VAN VLOT WERPEN Worpen van 15 of meer biggen zijn op vandaag geen uitzondering meer.

Nadere informatie

4 Groepsgewijs management

4 Groepsgewijs management 4 Groepsgewijs management 4.1 Inleiding Het traditionele en vertrouwde managementsysteem is het éénwekensysteem. Wekelijks vinden in dit systeem de drie grote activiteiten plaats: bronstcontrole en insemineren,

Nadere informatie

Effect van vaccinatie op samenstelling van biest en immuniteit

Effect van vaccinatie op samenstelling van biest en immuniteit Effect van vaccinatie op samenstelling van biest en immuniteit Dr. Tom Meyns MERIAL Benelux Varkenswroeten: Effect van vaccinatie op samenstelling van biest en immuniteit Wat is biest? = melk geproduceerd

Nadere informatie

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Projectpartners: Januari 2016

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Projectpartners: Januari 2016 Projectpartners: Nieuwsbrief Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid Januari 2016 Voorwoord Beste lezer, In het kader van het Demonstratieproject Wekensystemen: keuze in

Nadere informatie

Voeding van kraamzeugen in groepshuisvesting. Jorine Rommers, Carola van der Peet-Schwering, Nicoline Soede

Voeding van kraamzeugen in groepshuisvesting. Jorine Rommers, Carola van der Peet-Schwering, Nicoline Soede Voeding van kraamzeugen in groepshuisvesting Jorine Rommers, Carola van der Peet-Schwering, Nicoline Soede Overzicht presentatie Aanleiding onderzoek GHV kraamzeugen Resultaten literatuuronderzoek naar

Nadere informatie

Bedrijfsvoering EVENWICHT ZOEKEN. Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering?

Bedrijfsvoering EVENWICHT ZOEKEN. Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering? Bedrijfsvoering EVENWICHT ZOEKEN Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering? KOSTEN BATEN Isabelle Degezelle 27 nov 2015 Meten is weten wanneer je weet wat je meet!!! Opgelet

Nadere informatie

5 STEP PIG CONCEPT. Huidige situatie rond het werpen en tijdens de lactatieperiode in de commerciële bedrijven

5 STEP PIG CONCEPT. Huidige situatie rond het werpen en tijdens de lactatieperiode in de commerciële bedrijven FASE 2: WERPEN Inseminatie Werpen Pasgeborene Spenen Lianol Ferti / Solapro Lianol Vital / Solapro Lianol Colostro / BASDIAR BASDIAR / 2Wean Huidige situatie rond het werpen en tijdens de lactatieperiode

Nadere informatie

PRAKTISCH. VOEDING VAN UW HOND normen en hoeveelheid. over houden van huisdieren

PRAKTISCH. VOEDING VAN UW HOND normen en hoeveelheid.   over houden van huisdieren l a n d e l i j k i n f o r m a t i e c e n t r u m g e z e l s c h a p s d i e r e n PRAKTISCH VOEDING VAN UW HOND normen en hoeveelheid over houden van huisdieren Het juiste voer en de juiste hoeveelheid

Nadere informatie

Tn70-zeugen voeding & management. voer handleiding. April

Tn70-zeugen voeding & management. voer handleiding. April Tn70-zeugen voeding & management voer handleiding tn70 April 2016 E-mail: info@topigsnorsvin.com www.topigsnorsvin.com Inleiding Het geven van een voer richtlijn op basis van de nutriëntenbehoeften van

Nadere informatie

DE BASIS VOOR EEN GEZONDE BIGGENOPFOK

DE BASIS VOOR EEN GEZONDE BIGGENOPFOK KENNISDOCUMENT DE BASIS VOOR EEN GEZONDE BIGGENOPFOK Wat beïnvloedt de afweer van biggen tijdens de biggenopfokperiode? Waarom is biestmanagement zo belangrijk? Voor een gezonde biggenopfok is een goede

Nadere informatie

April Jaargang 4. Josine, Rubén en Eva s. Tips&Tricks #13. Management van de big tijdens de eerste levensdagen

April Jaargang 4. Josine, Rubén en Eva s. Tips&Tricks #13. Management van de big tijdens de eerste levensdagen April 2017 - Jaargang 4 Josine, Rubén en Eva s Tips&Tricks #13 Management van de big tijdens de eerste levensdagen NEONATAL HEALTH MANAGEMENT VAN DE BIG TIJDENS DE EERSTE LEVENSDAGEN Kraamstalmanagement

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar FACTOREN MET INVLOED OP HET AANTAL DOODGEBOREN BIGGEN: EEN PRAKTIJKVOORBEELD.

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar FACTOREN MET INVLOED OP HET AANTAL DOODGEBOREN BIGGEN: EEN PRAKTIJKVOORBEELD. UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2013-2014 FACTOREN MET INVLOED OP HET AANTAL DOODGEBOREN BIGGEN: EEN PRAKTIJKVOORBEELD door Stern VERGOTE Promotoren: Dierenarts Ilse Declerck Prof.

Nadere informatie

PRAKTISCH. VOEDING VAN UW HOND normen en hoeveelheid. www.licg.nl over houden van huisdieren

PRAKTISCH. VOEDING VAN UW HOND normen en hoeveelheid. www.licg.nl over houden van huisdieren l a n d e l i j k i n f o r m a t i e c e n t r u m g e z e l s c h a p s d i e r e n PRAKTISCH VOEDING VAN UW HOND normen en hoeveelheid over houden van huisdieren Het juiste voer en de juiste hoeveelheid

Nadere informatie

Maatschap Teunissen. Zeugen- en vleesvarkenshouderij te Zevenaar en Wehl. Even voorstellen

Maatschap Teunissen. Zeugen- en vleesvarkenshouderij te Zevenaar en Wehl. Even voorstellen Maatschap Teunissen Zeugen- en vleesvarkenshouderij te Zevenaar en Wehl Even voorstellen Wij zijn Marco en Ina Teunissen, 45 en 42 jaar, gehuwd en met onze 2 kinderen woonachtig op ons vleesvarkensbedrijf

Nadere informatie

Proefverslag 350 VERLAGING VAN HET RUW EIWITGEHALTE IN VOEDER VOOR LACTERENDE ZEUGEN. Inleiding. Proefopzet Proefdieren. Proefbehandelingen lactatie

Proefverslag 350 VERLAGING VAN HET RUW EIWITGEHALTE IN VOEDER VOOR LACTERENDE ZEUGEN. Inleiding. Proefopzet Proefdieren. Proefbehandelingen lactatie Proefverslag 350 VERLAGING VAN HET RUW EIWITGEHALTE IN VOEDER VOOR LACTERENDE ZEUGEN (proef VFB-31; PV-350; Y1992) december 1992 auteurs: ir. C.H.M. Smits dr. ir. P.J. van der Aar Inleiding Het systeem

Nadere informatie

Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering? Isabelle Degezelle 27 nov 2015

Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering? Isabelle Degezelle 27 nov 2015 Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering? Isabelle Degezelle 27 nov 2015 Bedrijfsvoering EVENWICHT ZOEKEN KOSTEN BATEN Meten is weten wanneer je weet wat je meet!!! Kengetallen

Nadere informatie

Voeding van zeugen voor vitale biggen mogelijkheden en beperkingen

Voeding van zeugen voor vitale biggen mogelijkheden en beperkingen Inleiding Achtergrond, ontwikkeling biggenproductie Voeding van zeugen voor vitale biggen mogelijkheden en beperkingen SFR themadag 24 januari 8 aul Bikker en Godelieve Kranendonk Invloed voeding (energievoorziening)

Nadere informatie

PELLETEREN GOED VOOR DIERPRESTATIES, MAAR MINDER GOED VOOR FIJN STOF?

PELLETEREN GOED VOOR DIERPRESTATIES, MAAR MINDER GOED VOOR FIJN STOF? Tekst: Sarah De Smet en Esther Beeckman (Varkensloket), Sam Millet (ILVO) PELLETEREN GOED VOOR DIERPRESTATIES, MAAR MINDER GOED VOOR FIJN STOF? Voeder ik het best meel of korrels aan mijn varkens? Een

Nadere informatie

FASE 3: DE PASGEBORENE

FASE 3: DE PASGEBORENE FASE 3: DE PASGEBORENE Inseminatie Werpen Pasgeborene Spenen Lianol Ferti / Solapro Lianol Vital / Solapro Lianol Colostro / / 2Wean Huidige situatie in het omgaan met pasgeboren biggen Het is duidelijk

Nadere informatie

Reproductie management cursus

Reproductie management cursus Reproductie management cursus Arno Joosten Manager Adviesteam Topigs Norsvin Nederland Adviseur Reproductie Dierenarts 17 januari 2018 Programma Opening Anatomie, fysiologie en hormoonhuishouding Spenen

Nadere informatie

Nedap Kraamstal Voeren. Complete oplossingen voor varkenshouderij

Nedap Kraamstal Voeren. Complete oplossingen voor varkenshouderij Complete oplossingen voor varkenshouderij Nedap biedt middels elektronische individuele dieridentificatie efficiënte en slimme oplossingen voor dierverzorging in de gehele varkenshouderij. Nedap Kraamstal

Nadere informatie

Het belang van monitoring en vaccinatie in de BVD-aanpak

Het belang van monitoring en vaccinatie in de BVD-aanpak Auteur: Steven Sarrazin Het belang van monitoring en vaccinatie in de BVD-aanpak Veelal wordt de bestrijding van het Boviene Virale Diarree-virus (BVD) enkel geassocieerd met vaccinatie. Echter, met vaccinatie

Nadere informatie

Huisvesting en klimaat: wat kan ik morgen doen?

Huisvesting en klimaat: wat kan ik morgen doen? Huisvesting en klimaat: wat kan ik morgen doen? Anita Hoofs Presentatie Succesfactoren huisvesting Vlotte partus Goede start biggen Voorbereiden op een leven zonder zeug Succesfactoren Profit 1.... 2....

Nadere informatie

Voeding in relatie tot bigvitaliteit. Edy Bouman

Voeding in relatie tot bigvitaliteit. Edy Bouman Voeding in relatie tot bigvitaliteit Edy Bouman Inhoudsopgave Wat is bigvitaliteit? Definitie Waarom aandacht voor bigvitaliteit Hoe kun je het meten? Resultaten bigwegingen Voeding i.r.t. bigvitaliteit:

Nadere informatie

SFR VOEDING VAN OPFOKZEUGEN. 1. Inleiding

SFR VOEDING VAN OPFOKZEUGEN. 1. Inleiding SFR-2005-19 VOEDING VAN OPFOKZEUGEN 1. Inleiding Per jaar wordt 40 50% van de zeugenstapel vervangen. De vervanging van een opfokzeug kost 108,00 per gemiddeld aanwezige zeug per jaar bij een vervangingspercentage

Nadere informatie

De vergrotingseffecten van een prestarter

De vergrotingseffecten van een prestarter De vergrotingseffecten van een prestarter Inhoud Het probleem Waarom een prestarter voeren in de kraamstal? De vergrotingseffecten van een prestarter Inhoud Het probleem Waarom een prestarter voeren in

Nadere informatie

We gaan vooruit! Voeding en bigkwaliteit. Kennissessie biggenopfok maandag 7 december Albert Timmerman

We gaan vooruit! Voeding en bigkwaliteit. Kennissessie biggenopfok maandag 7 december Albert Timmerman We gaan vooruit! Voeding en bigkwaliteit Kennissessie biggenopfok maandag 7 december Albert Timmerman In 10 stappen naar kwaliteitsbiggen Stap 1 Eerste brandstof Biestopname: big moet 24 uur na geboorte

Nadere informatie

Presentatie bigvitaliteit 22 oktober 2013 Edy Bouman

Presentatie bigvitaliteit 22 oktober 2013 Edy Bouman Presentatie bigvitaliteit 22 oktober 2013 Edy Bouman Inhoudsopgave Wat is bigvitaliteit? Definitie Waarom aandacht voor bigvitaliteit Hoe kun je het meten? Resultaten bigwegingen Voeding i.r.t. bigvitaliteit:

Nadere informatie

beschouwd als een aandoening bij jonge dieren, gekenmerkt door fibrineuze polyserositis, polyartritis,

beschouwd als een aandoening bij jonge dieren, gekenmerkt door fibrineuze polyserositis, polyartritis, De ziekte van Glässer De ziekte van Glässer wordt veroorzaakt door Haemophilus parasuis (Hps). De ziekte werd vroeger beschouwd als een aandoening bij jonge dieren, gekenmerkt door fibrineuze polyserositis,

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE... 2 1. PRODUCTIVITEIT BIJ ZEUGEN: SPEENCAPACITEIT...

INHOUDSOPGAVE... 2 1. PRODUCTIVITEIT BIJ ZEUGEN: SPEENCAPACITEIT... Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE... 2 1. PRODUCTIVITEIT BIJ ZEUGEN: SPEENCAPACITEIT... 5 DE HYPOR AANPAK... 5 HET GENETISCH PERSPECTIEF... 6 DE SPEENCAPACITEIT WEGENKAART... 7 2. SELECTEREN OP EEN VERHOOGDE

Nadere informatie

Dit demonstratieproject werd medegefinancierd door Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland

Dit demonstratieproject werd medegefinancierd door Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland Beste lezer, In het kader van het ADLO Demonstratieproject Optimalisatie van het houden van intacte beren en immunocastraten bezorgen we u graag een vijfde nummer van onze nieuwsbrief ivm de invloed van

Nadere informatie

Agenda. Aantal geboren biggen neemt toe terwijl aantal arbeidsuren per zeugenplaats af neemt

Agenda. Aantal geboren biggen neemt toe terwijl aantal arbeidsuren per zeugenplaats af neemt Agenda 1. 2. Aantal geboren biggen neemt toe terwijl aantal arbeidsuren per zeugenplaats af neemt En toch is er nog winst te behalen bij de toppers Totaal geboren / worp 15,3 Dood geboren / worp 1,1 Sterfte%

Nadere informatie

N o t i t i e. Lactosebepalingen MPR Datum: Arnhem, 29 augustus 2006 Onze referentie: R&D/06.0108/MH/HWA Bijlage(n): -

N o t i t i e. Lactosebepalingen MPR Datum: Arnhem, 29 augustus 2006 Onze referentie: R&D/06.0108/MH/HWA Bijlage(n): - Auteur: Horneman Betreft: Lactosebepalingen MPR Datum: Arnhem, 29 augustus 2006 Onze referentie: R&D/06.0108/MH/HWA Bijlage(n): - N o t i t i e Sinds begin 2006 worden resultaten van lactosebepalingen

Nadere informatie

Het Varkensloket - enkele praktijkvragen toegelicht

Het Varkensloket - enkele praktijkvragen toegelicht Het Varkensloket - enkele praktijkvragen toegelicht Sarah De Smet Coördinator Varkensloket Veepeiler studienamiddagen 2016 Visie - missie Vlaamse varkenshouders ondersteunen door informatie toegankelijker

Nadere informatie

Groepshuisvesting dragende zeugen. Praktijkcentrum Sterksel

Groepshuisvesting dragende zeugen. Praktijkcentrum Sterksel Groepshuisvesting dragende zeugen Inhoud presentatie groepshuisvesting Doel onderzoek Bezochte bedrijven Conclusies Succesfactoren voor groepshuisvesting vroege dracht Factoren die nader onderzoek vragen

Nadere informatie

Voeding voor en na spenen , Carola van der Peet-Schwering

Voeding voor en na spenen , Carola van der Peet-Schwering Voeding voor en na spenen 10-04-2017, Carola van der Peet-Schwering Inhoud Geboortegewicht Biestopname Belang van voeropname rond spenen Hoe voeropname na spenen stimuleren Conclusies Body gain, g/d Invloed

Nadere informatie

FACTSHEET VOEDING DRAGENDE ZEUGEN

FACTSHEET VOEDING DRAGENDE ZEUGEN FACTSHEET VOEDING DRAGENDE ZEUGEN Voerschema dragende zeugen Tijdens de dracht bestaat de voerbehoefte van een zeug uit voer voor onderhoud en groei van het eigen lichaam, de baarmoeder, het uier en de

Nadere informatie

landbouw en natuurlijke omgeving dierhouderij en -verzorging productiedieren CSPE BB

landbouw en natuurlijke omgeving dierhouderij en -verzorging productiedieren CSPE BB Examen VMBO-BB 2014 gedurende 240 minuten landbouw en natuurlijke omgeving dierhouderij en -verzorging productiedieren CSPE BB Naam kandidaat Kandidaatnummer Bij dit examen horen een bijlage, een uitwerkbijlage

Nadere informatie

Module Management & Organisatie. Groepsgewijs management

Module Management & Organisatie. Groepsgewijs management Module Management & Organisatie Groepsgewijs management Inhoud Inleiding... 4 1 Stabiele of dynamische groepen... 4 2 Het groepsgewijs managementsysteem... 6 3 Het driewekensysteem... 6 3.1 Planning van

Nadere informatie

Bedrijfsgegevens. Beslagnummer: Naam: Voornaam: Adres: Postnummer: Gemeente: Land: Telefoonnummer: E-mailadres:

Bedrijfsgegevens. Beslagnummer: Naam: Voornaam: Adres: Postnummer: Gemeente: Land: Telefoonnummer: E-mailadres: Bedrijfsgegevens Beslagnummer: Naam: Voornaam: Adres: Postnummer: Gemeente: Land: Telefoonnummer: E-mailadres: 1. Zijn er naast varkens nog andere landbouwhuisdieren (gehouden voor professionele doeleinden)

Nadere informatie

Reductie van voederverbruik als sleutel tot rendabel varkens produceren. 28/11/2016 Proef- en Vormingscentrum voor de Landbouw

Reductie van voederverbruik als sleutel tot rendabel varkens produceren. 28/11/2016 Proef- en Vormingscentrum voor de Landbouw Reductie van voederverbruik als sleutel tot rendabel varkens produceren 28/11/2016 Proef- en Vormingscentrum voor de Landbouw Agenda 1. Doelstelling 2. Bedrijfsbezoeken 3. Demoproef afstelling van voederbakken

Nadere informatie

Dit demonstratieproject werd medegefinancierd door Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland

Dit demonstratieproject werd medegefinancierd door Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland Beste lezer, In het kader van het ADLO Demonstratieproject Optimalisatie van het houden van intacte beren en immunocastraten bezorgen we u graag een zesde en laatste nummer van onze nieuwsbrief ivm de

Nadere informatie

Praktijkproef Baby Big XL

Praktijkproef Baby Big XL Praktijkproef Baby Big Om een duidelijker beeld te krijgen van de prestaties van biggen, gevoerd met Baby Big en de gebruikelijke kleine korrel, zijn 12 verschillende praktijkproeven opgezet op 11 bedrijven.

Nadere informatie

NORMEN EN ECONOMISCHE WAARDERINGEN VOOR: DE RENTABILITEITSINDEX 2011 en HET PRODUCTIEGETAL 2012 ZEUGENHOUDERIJ

NORMEN EN ECONOMISCHE WAARDERINGEN VOOR: DE RENTABILITEITSINDEX 2011 en HET PRODUCTIEGETAL 2012 ZEUGENHOUDERIJ NORMEN EN ECONOMISCHE WAARDERINGEN VOOR: DE RENTABILITEITSINDEX 2011 en HET PRODUCTIEGETAL 2012 ZEUGENHOUDERIJ Wageningen UR Livestock Research berekent jaarlijks de waarderingsnormen voor de rentabiliteitsindex

Nadere informatie

Groepshuisvesting & Vloervoedering

Groepshuisvesting & Vloervoedering Groepshuisvesting & Vloervoedering Vulling emmer: Systeem niet optimaal voor groepshuisvesting in de vroege dracht: geen gegarandeerde stabiele hoeveelheid voeropname per zeug per dag Kleine stabiele groepen:

Nadere informatie

EMBRYONALE ONTWIKKELING EN GEZONDHEID VAN HET KALF TIJDENS DE DRACHT

EMBRYONALE ONTWIKKELING EN GEZONDHEID VAN HET KALF TIJDENS DE DRACHT EMBRYONALE ONTWIKKELING EN GEZONDHEID VAN HET KALF TIJDENS DE DRACHT Dierenarts Karel Verdru VAKGROEP VOORTPLANTING VERLOSKUNDE EN BEDRIJFSBEGELEIDING PRENATAAL PROGRAMMEREN Invloeden tijdens de kritieke

Nadere informatie

De onderhoudsbehoefte aan VEM en DVE kan berekend worden met de volgende formules:

De onderhoudsbehoefte aan VEM en DVE kan berekend worden met de volgende formules: 2 Schapen 2.1 Onderhoudsbehoefte De onderhoudsbehoefte aan VEM en DVE kan berekend worden met de volgende formules: VEM onderhoud (per dag) = 30 x LG 0,75 DVE (onderhoud, inclusief wolgroei) (g/dag) =

Nadere informatie

September Jaargang 3. Josine, Rubén en Eva s. Tips&Tricks #11. De voordelen van een doordachte verlegstrategie

September Jaargang 3. Josine, Rubén en Eva s. Tips&Tricks #11. De voordelen van een doordachte verlegstrategie September 2016 - Jaargang 3 Josine, Rubén en Eva s Tips&Tricks #11 De voordelen van een doordachte verlegstrategie Neonatal Health DE VOORDELEN VAN EEN DOORDACHTE VERLEGSTRATEGIE Door het nog steeds stijgende

Nadere informatie

PRI 2102 Bescherming en welzijn van varkens in veehouderijen [2102] v4

PRI 2102 Bescherming en welzijn van varkens in veehouderijen [2102] v4 Provinciale dienst van:... Datum:... Verantwoordelijke Controleur:... Nr:... Operator : Adres :... N uniek......... PRI 22 Bescherming en welzijn van varkens in veehouderijen [22] v4 C : conform NC : niet-conform

Nadere informatie

Tot 10 euro extra per vleesvarken dankzij een goede eindbeer! Sander Palmans, Steven Janssens, Sam Millet, Jef Van Meensel

Tot 10 euro extra per vleesvarken dankzij een goede eindbeer! Sander Palmans, Steven Janssens, Sam Millet, Jef Van Meensel Tot 10 euro extra per vleesvarken dankzij een goede eindbeer! Sander Palmans, Steven Janssens, Sam Millet, Jef Van Meensel Hoe belangrijk is de keuze van de eindbeer voor de uiteindelijke bedrijfsresultaten?

Nadere informatie

Scharrelvarken Producert ( * ) (deelnemer dient gecertificeerd te zijn voor IKB NV )

Scharrelvarken Producert ( * ) (deelnemer dient gecertificeerd te zijn voor IKB NV ) Het Varkensloket Scheldeweg 68 9090 Melle 09 272 26 67 info@varkensloket.be Vraag: Graag had ik eens geweten welke informatie er voor handen is over scharrelvarkens. Ik bedoel dan varkens die een ruimte

Nadere informatie

Inspiratie voor een bezoek aan Varkens Innovatie Centrum Sterksel

Inspiratie voor een bezoek aan Varkens Innovatie Centrum Sterksel Inspiratie voor een bezoek aan Varkens Innovatie Centrum Sterksel Voorbeelden van onderwerpen en projecten Introductie Een bezoek aan Varkens Innovatie Centrum Sterksel is een inspirerende ervaring. Op

Nadere informatie

Inhoudsopgave. 2/4 Aan de leden en afnemers. 5/6 Actueel: fosfor gehalten in rundveerantsoenen. 7/10 Hoger geboortegewicht door aangepast voer?

Inhoudsopgave. 2/4 Aan de leden en afnemers. 5/6 Actueel: fosfor gehalten in rundveerantsoenen. 7/10 Hoger geboortegewicht door aangepast voer? Inhoudsopgave 2/4 Aan de leden en afnemers 5/6 Actueel: fosfor gehalten in rundveerantsoenen 7/10 Hoger geboortegewicht door aangepast voer? 11 Ingezonden foto 12 Foto verbouwing 13/14 Winkel nieuws 1

Nadere informatie

Management Breeders DVM Swinespecialist, Pia Conradsen Denmark

Management Breeders DVM Swinespecialist, Pia Conradsen Denmark Management Breeders 2015 DVM Swinespecialist, Pia Conradsen Denmark Pia@svinevet.dk Gemiddelde productiegegevens, eerste 6 maanden van 2015 171 bedrijven, gemiddeld 664 zeugen Biggen per zeug/jaar 31.4

Nadere informatie

In deze circulaire zal aandacht worden besteed aan maatregelen om deze ongewenste situaties te voorkomen of te beperken.

In deze circulaire zal aandacht worden besteed aan maatregelen om deze ongewenste situaties te voorkomen of te beperken. SCH-1996-20 DE INTERNE OF VOERGEBONDEN WARMTE VAN VARKENSVOEDERS Inleiding Van de energie die met het voer aan varkens wordt verstrekt komt een aanzienlijk deel vrij als warmte. Dit is de interne of voergebonden

Nadere informatie

Belang van diergezondheid en bioveiligheid in de intensieve varkenshouderij Prof. dr. D. Maes

Belang van diergezondheid en bioveiligheid in de intensieve varkenshouderij Prof. dr. D. Maes Belang van diergezondheid en bioveiligheid in de intensieve varkenshouderij Prof. dr. D. Maes Afdeling bedrijfsdiergeneeskunde varken Faculteit Diergeneeskunde UGent Brugge, 29 november 2013 1 Belang van

Nadere informatie

PRI 2102 Houden/fokken van varkens - Dierenwelzijn [2102] v6

PRI 2102 Houden/fokken van varkens - Dierenwelzijn [2102] v6 Provinciale dienst van:... Datum:... Verantwoordelijke Controleur:... Nr:... Operator : Adres :... N uniek......... PRI 22 Houden/fokken van varkens - Dierenwelzijn [22] v6 C : conform NC : niet-conform

Nadere informatie

DE STREPTOKOK, TE TACKELEN?

DE STREPTOKOK, TE TACKELEN? Tekst: Sarah De Smet & Kelly Relaes (Varkensloket), Willem Van Praet en Tamara Vandersmissen (Dierengezondheidszorg Vlaanderen) DE STREPTOKOK, TE TACKELEN? Streptokokken worden aanzien als één van de belangrijkste

Nadere informatie

KENGETALLEN: WELKE ZIJN BEPALEND VOOR DE EVALUATIE VAN DE BEDRIJFSVOERING?

KENGETALLEN: WELKE ZIJN BEPALEND VOOR DE EVALUATIE VAN DE BEDRIJFSVOERING? Tekst: Sarah De Smet (Varkensloket), Isabelle Degezelle (VIVES), Isabelle Vuylsteke (Inagro) en Norbert Vettenburg (Departement Landbouw en Visserij) KENGETALLEN: WELKE ZIJN BEPALEND VOOR DE EVALUATIE

Nadere informatie

Effect van voer tijdens de biggenopfok op mesterijresultaten

Effect van voer tijdens de biggenopfok op mesterijresultaten Effect van voer tijdens de biggenopfok op mesterijresultaten Introductie Er wordt veel over gespeculeerd, maar het is tot op heden niet goed bekend wat het effect van voeding in de biggenopfok is op de

Nadere informatie

Biestvoorziening, waaróm is het zo belangrijk? Anja Smolenaars GD Dierenarts Herkauwersgezondheidszorg 15 januari 2015

Biestvoorziening, waaróm is het zo belangrijk? Anja Smolenaars GD Dierenarts Herkauwersgezondheidszorg 15 januari 2015 Biestvoorziening, waaróm is het zo belangrijk? Anja Smolenaars GD Dierenarts Herkauwersgezondheidszorg 15 januari 2015 Biestvoorziening Veel te Vaak Vlug aan voorbijgegaan! Waarom is het zo belangrijk?

Nadere informatie

Know your pig. Control your farm.

Know your pig. Control your farm. Know your pig. Control your farm. Voerstation: individueel voeren in groepshuisvesting Berigheidsdetectie: herkennen en markeren van berige zeugen Zeugen separatiestation: automatisch separeren in groepshuisvesting

Nadere informatie

Know your pig. Control your farm.

Know your pig. Control your farm. Know your pig. Control your farm. Voerstation: individueel voeren in groepshuisvesting Berigheidsdetectie: herkennen en markeren van berige zeugen Zeugen separatiestation: automatisch separeren in groepshuisvesting

Nadere informatie

Resultaten van een veldproef met betrekking tot neonatale kalverdiarree

Resultaten van een veldproef met betrekking tot neonatale kalverdiarree Auteur: Vanessa Meganck Inleiding Resultaten van een veldproef met betrekking tot neonatale kalverdiarree Voor het vermijden van diarree bij de jongste kalfjes dient er een evenwicht gevonden te worden

Nadere informatie

Veterinary Care Nutrition. Gezondheidsvoeding van de dierenarts voor uw kitten

Veterinary Care Nutrition. Gezondheidsvoeding van de dierenarts voor uw kitten Veterinary Care Nutrition Gezondheidsvoeding van de dierenarts voor uw kitten Van harte gefeliciteerd met uw nieuwe huisgenoot! Een kitten in huis is een fantastische gebeurtenis. De basis voor een jarenlange

Nadere informatie