Cursusmap Natuurmanagement

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Cursusmap Natuurmanagement"

Transcriptie

1 Cursusmap Natuurmanagement Specialisatie beleidsadviseur Tweede editie, 2018.

2 Inhoudstafel Inleiding cursus natuurmanagement specialisatie beleidsadviseur Les voorbereiden met cursustekst en online...11 Werken met ecopedia...12 Inhoud van de cursus...12 Een deel is zelfstudie...12 Natuurstreefbeelden inleiding Wat zijn natuurstreefbeelden?...14 Drie types van natuurstreefbeelden...14 Factoren, kenmerken en abiotiek...17 Kenmerken...18 Abiotiek...19 Factoren...20 Criteria inzake natuurbeheer...21 Onderhoud-, herstel- en ontwikkelingsbeheer...22 Herkennen van natuurstreefbeelden vegetaties...23 Meer lezen over natuurstreefbeelden en hun beheer...25 Natuurstreefbeelden bossen Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van bossen...28 Minimum structuurareaal (MSA)...28 Bosconstantie...28 Aanwezigheid van sleutelsoorten...29 Verticale structuur...29 Horizontale structuur...29 Dood hout...30 Invasieve exoten...31

3 Verruiging, ruderalisering en vergrassing...31 Algemene beheeringrepen bij bossen...32 Bosrandbeheer...32 Hakhout...32 Ringen van bomen...32 Nulbeheer...33 Behouden van voldoende dood hout...34 Aanduiden van zone met als hoofdfunctie natuur...34 Andere beheertechnieken...35 Te kennen natuurstreefbeelden bos...35 Veldbies-Beukenbossen (9110)...35 Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)...36 Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint en Parelgras-Beukenbossen (9130)...36 Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)...37 Oude Eiken-Berkenbossen op zeer voedselarm zand (9190)...37 Structuurrijke, oude aanplanten van Grove den (rbbppm)...38 Bronbos (91E0_vc, 91E0_bron)...39 Valleibossen (91E0_va, 91E0_veb)...39 Ruigt Elzenbos (91E0_vn, 91E0_eutr)...40 Matig voedselrijk broekbos (91E0_vm, 91E0_meso)...40 Voedselarm broekbos (91E0_vo, 91E0_oli)...41 Wilgenvloedbos, Zachthoutooibos (91E0_sf, 91E0_wvb)...41 Natuurstreefbeelden struwelen Lijst van te kennen natuurstreefbeelden struwelen...44 Brem- en gaspeldoornstruweel (rbbsg)...44 Doornstruweel van leemhoudende gronden (rbbsp)...44 Gagelstruweel (rbbsm)...45

4 Moerasbos van breedbladige wilgen (rbbsf)...45 Vochtig wilgenstruweel op venige en zure grond (rbbso)...45 Natuurstreefbeelden ruigtes Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van ruigtes...48 Beheer van ruigtes...49 Cyclisch maaien...49 Begrazing...49 Waterbeheer...50 Lijst van te kennen natuurstreefbeelden Ruigtes...50 Moerasspirearuigtes (6430_hf)...50 Voedselrijke boszomen met minder algemene plantensoorten (6430_bz)...51 Natuurstreefbeelden graslanden Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van graslanden...54 Voedselrijkdom...54 Structuur...54 Open bodem en mossen...54 Verbossing en verbraming...55 Vergrassing...55 Vervilting...55 Verruiging en verstoring...55 Vernatting en verdroging...56 Algemene beheeringrepen bij graslanden...56 Maaien...57 Begrazen...59 Waterbeheer...62 Lijst van te kennen natuurstreefbeelden Grasland...63 Voedselarm of voedselrijk...63

5 Blauwgraslanden en Veldrusgraslanden (6410_ve en 6410_mo)...63 Droog heischraal grasland (6230_hn)...64 Soortenrijke graslanden van zure bodems, subtype struisgrasland (6230_ha)...65 Vochtig heischraal grasland (6230_hmo)...65 Grote vossenstaartgraslanden met Weidekervel, Weidekervel-torkruid en of Kievitsbloem (6510_hua)...66 Soortenrijke glanshavergraslanden (6510_hu)...66 Soortenrijke glanshaverhooilanden met Grote pimpernel (6510_hus)...67 Kamgrasland (rbbkam)...67 Soortenrijke kalkrijke kamgraslanden (6510_huk)...68 Soortenrijk dotterbloemgrasland (rbbhc)...68 Zilverschoongrasland (rbbzil)...69 Zilte graslanden (1330_hpr en 1310_pol)...70 Natuurstreefbeelden kusten Lijst van te kennen natuurstreefbeelden kusten...74 Buitendijks gelegen slikvegetaties (1310_zk en 1310_zv)...74 Buitendijks gelegen schorrenvegetaties (1330_da)...74 Vastgelegde duinen (2130)...75 Duinstruweel met Duindoorn (2160)...75 Duinvalleien met Kruipwilg (2170)...75 Wandelende duinen met Helmgras (2120)...76 Vochtige duinvalleien (2190)...76 Zelfstudie...76 Het natuurbeheerplan Wat is een natuurbeheerplan?...78 Noot i.v.m. de nieuwe regelgeving...78 Voor welke terreinen? Vrijwillig of verplicht?...79

6 Adaptief beheer...80 Verschillende ambitieniveaus zijn mogelijk...81 De 3 functies van een natuurterrein...83 De ecologische functie...84 De sociale functie...86 De economische functie...87 Stapsgewijs doorheen de opmaak van een natuurbeheerplan...89 Verkenning...89 Inventaris...91 Beheerdoelstellingen...93 Beheermaatregelen...95 Opvolging...96 Kaartmateriaal en natuurstreefbeelden De biologische waarderingskaart, BWK Het groene boekje en de aanvullende tekst Een aantal belangrijke regels bij de BWK De BWK lezen Zelf een BWK-code toekennen/nakijken De habitatkaart Zelf habitattype of regionaal belangrijk biotoop bepalen Natuurstreefbeelden vegetaties, regionaal belangrijke biotopen en Natura Bosbeheer Vereiste voorkennis Dunning QD-methode vs. Toekomstboommethode (vs. Ongelijkvormig) Keuze van wijkers bij toekomstbomen Dunning uitvoeren in de praktijk

7 Bosexploitatie Exploitatiemethoden Relatie tussen exploitatiemethode en schadebeeld Moreel belang van de keuze van exploitatiemethode Aanduiden van ruimingspistes Invloed van bosexploitatie op het ecosysteem Bodemschade Toepassen van de schoontijd Bosverjonging Kunstmatige verjonging keuze plantsoen inkuilen inboeten Kunstmatige verjonging planttechnieken Wildschadepreventie Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseurs Gastheerschap/gastvrouwschap Opvangen van klachten en bezwaren Omgaan met verbale agressie Escalatiesituaties Argumenteren, sensibiliseren en overtuigen Enkele schrijftips Natuurwetgeving voor beleidsadviseurs inleiding en eindtermen Eindtermen Natuurwetgeving: Basisbegrippen van het rechtssysteem in België Scheiding der drie machten Wet- en regelgeving Rechtsbronnen Opmaak regelgeving binnen ANB Informatiebronnen

8 Kennismaking met het (milieu)recht Natuurwetgeving: Ruimtelijke ordening in Vlaanderen Ruimtelijke structuurplannen: visie op de gewenste structuur Bestemmingsplannen: voeren het structuurplan uit Ruimtelijke bestemmingen en bestemmingsvoorschriften De omgevingsvergunning Hoe interpreteer ik een RUP of een gewestplan? De omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen relevant voor ANB 195 Vrijstellingen omgevingsvergunningsplicht Omgevingsvergunning voor ontbossen Omgevingsvergunning voor het vellen van bomen, alleenstaand, in groeps- of lijnverband, voor zover ze geen deel uitmaken van bos Omgevingsvergunning voor reliëfwijzigingen Omgevingsvergunning voor het plaatsen van afsluitingen, borden en andere constructies Procedure Illegale constructies Permanent bewoonde weekeindverblijven Natuurwetgeving: Natuurbehoudswetgeving Krachtlijnen van het natuurbehoud Geïntegreerd natuurbeheer Algemene maatregelen ter bevordering van het natuurbehoud Zorgplicht Integratiebeginsel Het natuurbeheerplan Subsidies Bijkomende instrumenten: verwerving natuurinrichting beheerovereenkomsten - regionale landschappen & bosgroepen

9 Gebiedsgerichte maatregelen Het Vlaams Ecologisch Netwerk Het Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk De Speciale Beschermingszones (SBZ) De natuurreservaten De Ramsar-gebieden Maatregelen in bossen Definitie bos Multifunctioneel en duurzaam bosbeheer Bosbescherming: verbodsbepalingen in bossen Ontbossingsverbod Boscompensatieplicht Bosuitbreiding Maatregelen die zich uitstrekken buiten de beschermde gebieden Wijzigen vegetatie en kleine landschapselementen Graslanden Soortbescherming Het Soortenbesluit Visserij Invasieve uitheemse soorten Toegankelijkheid Basisregel: principiële toegankelijkheid Verbodsbepalingen van belang voor recreatie Toegankelijkheidsregeling Activiteiten organiseren Natuurwetgeving: De milieuhandhavingsregelgeving Bevoegdheden van natuurinspecteurs en beleidsadviseurs

10 De toezichthouders en milieuopsporingsambtenaren bij het ANB Toezichtbevoegdheid: toezicht en toezichtrechten Eenvormigheid in handhaving: het Milieuhandhavings-decreet Milieu-inbreuken vs. milieumisdrijven Natuurwetgeving: De jacht Jachtdecreet (JD) Natuurdecreet (ND) Wat is jacht? Wat is wild? Jachtopeningsbesluit (JOB) Jachttijden Jachtvoorwaardenbesluit (JVB) Jachtrecht Jachtterrein Voerplaatsen Jachtkansels Niet-vliegvlugge vogels Sneeuw- en vorstregeling Drijf- of drukjacht Toegelaten wapens Toegelaten munitie Verboden middelen Kastval en kooival Vervoer en handel Jacht in vogelrijke gebieden Jacht administratie besluit (JAB) Jachtverlof

11 Jachtexamen Jachtvergunning WBE Jachtplan Faunabeheerplan Het wildrapport Afschotplan Soortenschadebesluit (SSB) Code voor goede praktijk Afwijking art Natuurwetgeving: Visserij Wetgeving en toepassingsgebied Visserijfonds en provinciale Visserijcommissies Het Visrecht Openbaar waterwegennet Andere waterlopen Visverlof Hoe vissen? Begrippen en methoden Terugzetverplichting Meeneembeperking : 5 vissen Beschermde vissoorten Vissen tijdens de paaiperiode en nachtvisserij Hoe niet vissen? Wanneer en waar vissen? Waar niet vissen?

12 Inleiding tot de cursus natuurmanagement specialisatie beleidsadviseur De cursus Natuurmanagement beleidsadviseur is gericht naar iedereen die het basisgetuigschrift natuurmanagement heeft behaald of een getuigschrift heeft in de bosbouwbekwaamheid welk de voorloper was van natuurmanagement. Zonder één van deze getuigschriften kan men niet deel nemen aan deze cursus en / of het examen. In deze cursus ligt de nadruk op het beleid van de natuur in Vlaanderen. Een goede beleidsadviseur heeft kennis nodig over natuurwetgeving, subsidies en natuurbeheer. Daarnaast is communicatie van groot belang. Deze cursus bestaat uit twaalf contactdagen. Naast de contactdagen is er ook inhoudelijke ondersteuning via Net zoals in de basiscursus moet je bereid zijn om voldoende tijd vrij te maken voor zelfstudie, tijdens maar ook na de cursus. Kennis over natuur opbouwen en soorten leren herkennen doe je niet in zes maanden en ook niet met 2 cursussen van 6 maanden. Les voorbereiden met cursustekst en online De lessen bereid je zelf voor. Dat doe je met behulp van deze cursusmap en lesmateriaal dat zal verschijnen op Als cursist heb je dus toegang tot internet nodig. Tijdens de les zelf ga je dieper in op vragen en is er meer tijd voor oefeningen en discussie. Als cursusmateriaal krijg je deze werkmap met daarin cursusteksten en verwijzingen naar materiaal op Reken per les ongeveer 3 tot 4 uur voorbereidingstijd (de cursustekst lezen plus het online voortraject raadplegen op ecopedia). Soms kan dit wat meer zijn, soms wat minder. Al de te kennen leerstof staat in je cursusmap, met uitzondering van de soortenkennis. De verplichte soorten leer je herkennen door middel van zelfstudie. Op ecopedia vind je informatie die je kan helpen om de soorten onder de knie te krijgen. Ecopedia gebruik je om: - je les voor te bereiden; - extra informatie te raadplegen; - filmpjes en schema s te bekijken die de leerstof duidelijker maken; - een quiz te doen. Belangrijk: lees het lesmateriaal in je cursusmap en doe de voorbereiding op ecopedia voordat je naar de les komt. Inleiding cursus 11

13 Werken met ecopedia Op kan je het online lesmateriaal raadplegen. Het online lesmateriaal is opgesplitst in trajecten. Sommige lessen hebben één traject andere lessen hebben er meerdere. Wanneer je in een traject zit, staat er bovenaan de webpagina een groene balk met daarop de titels van de pagina's. Via deze balk kan je navigeren doorheen het traject. Soms is er een zijsprong, deze staat dan lager in de groen balk. Elk traject begint met een overzichtspagina. Soms staan er linken naar webpagina's buiten het traject, dit voor extra informatie. Als je buiten het traject bent merk je dit onmiddellijk doordat er bovenaan geen groene balk meer staat. Terugkeren naar het traject doe je door één of meerdere malen op de knop 'ga naar vorige pagina' te klikken. Een test of quiz opent zich in een nieuw tabblad. Na de test sluit je dit tabblad, zo kom je terug in het tabblad van het traject. Nog een laatste tip: met crtl + en crtl - kan je de grootte van een webpagina aanpassen. Inhoud van de cursus De cursus bestaat uit 12 contactdagen met volgende thema s: 1. Natuurbeheerplan en kaartmateriaal. 2. Natuurwetgeving en subsidies deel Natuurwetgeving en subsidies deel Natuurwetgeving en subsidies deel Natuurwetgeving en subsidies deel Communicatieve vaardigheden deel Natuurwetgeving en subsidies deel Bosbeheer (zeker een deel buiten). 9. Natuurstreefbeelden bos. (hele dag buiten) 10. Communicatieve vaardigheden deel Natuurstreefbeelden grasland. (hele dag buiten) 12. Eindoefening beheerplan. (zeker een deel buiten) Een deel is zelfstudie Volgende zaken zijn voornamelijk zelfstudie: - Natuurstreefbeelden kusten, water, ruigte en struweel. - Soortenkennis. Inleiding cursus 12

14 Natuurstreefbeelden inleiding Inleiding natuurstreefbeelden 13

15 Natuurstreefbeelden inleiding Wat zijn natuurstreefbeelden? Een natuurstreefbeeld is een nagestreefd biotoop, mozaïek van biotopen of een leefgebied van een soort dat je wil behouden of verkrijgen via een goed natuurbeheer. Voorbeelden zijn droge heide, een mozaïeklandschap van vochtige ruigtes en wilgenstruweel of het leefgebied van de watervleermuis. In Vlaanderen werken we met een vaste lijst van natuurstreefbeelden die zijn opgenomen in bijlage 3 van het besluit van de Vlaamse regering betreffende de natuurbeheerplannen en de erkenning van natuurreservaten. Dit besluit is een uitvoering van de aanpassingen van het natuur- en bosdecreet welke in werking is getreden eind Het besluit en de bijlage kan je terugvinden op de Vlaamse codex, zoek op natuurbeheerplannen en de erkenning van natuurreservaten open het juiste besluit en kijk naar bijlage 3. Deze bijlage gebruik je dus om te weten welke natuurstreefbeelden je mag gebruiken als doel in een beheerplan. Zoals reeds gezien in Natuurmanagement basis kan je een beheerplan opstellen voor natuurterreinen van type 1, 2, 3 of 4 of een combinatie hiervan. Meer informatie over de nieuwe stijl van beheerplannen vind je verder in deze cursus bij het onderdeel natuurbeheerplannen. Drie types van natuurstreefbeelden Er zijn drie types van natuurstreefbeelden: 1. Natuurstreefbeelden vegetaties: dit zijn goed ontwikkelde vegetaties, met kenmerkende plant- en diersoorten en bepalende abiotische kenmerken zoals laagste grondwaterstand en hoeveelheid beschikbaar stikstof. 2. Natuurstreefbeelden leefgebieden: hierbij moet het natuurstreefbeeld een onderdeel zijn van het habitat van een beschermde soort. 3. Natuurstreefbeeld procesgestuurde natuur: deze natuurstreefbeelden bestaan uit een complex van goed ontwikkelde vegetaties en/of leefgebieden van beschermde soorten. Het zijn mozaïeklandschappen ontstaan door extensieve begrazing, dynamische processen zoals wind, waterwerking of successie. Ook onbeheerde climaxvegetaties behoren hiertoe. Inleiding natuurstreefbeelden 14

16 Natuurstreefbeelden vegetaties Deze natuurstreefbeelden worden omschreven aan de hand van de aanwezige vegetatie. Voor herkenning zijn de kenmerkende plantensoorten van belang. Er zijn drie types van natuurstreefbeelden vegetaties: 1. Europees beschermde habitats 2. Regionaal belangrijke biotopen 3. Andere vegetaties De Europees beschermde habitats zijn de in Vlaanderen voorkomende habitats die beschermd zijn door de habitatrichtlijn. Een opsomming van de regionaal belangrijke biotopen (afgekort rbb s) en de andere vegetaties vind je in bijlage 3 van het hiervoor genoemde besluit. In de hierop volgende hoofdstukken kan je de Natura 2000 habitats herkennen aan een code die begint met een nummer, de regionaal belangrijke biotopen hebben een code die begint met rbb. De natuurstreefbeelden vegetatie zijn een combinatie van 2 indelingen, zijnde de Europees beschermde habitats en de BWK-indeling. Dit is duidelijk te zien in de codes die de natuurstreefbeelden krijgen. We maken dit duidelijk met een aantal voorbeelden. Het natuurstreefbeeld vochtige tot natte heide is een Europees beschermd habitat. De code voor dit natuurstreefbeeld is Dit is ook de Europese code voor dit habitattype. De officiële titel voor dit habitat is trouwens Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix. Maar we proberen deze meestal langere en moeilijkere titels niet te veel te gebruiken. Maar de code van Europees beschermde habitats is niet altijd gewoon een nummer. Het kan ook een nummer zijn in combinatie met een lettercode. Deze lettercode is vaak, maar niet altijd afkomstig van de BWK-indeling. Dit is het geval voor alle Europees beschermde habitat met subtypes. Een voorbeeld maakt dit weer duidelijk. Op droge zandgronden en landduinen zijn er twee types van pioniersgraslanden zijnde buntgras-graslanden en dwerghavergraslanden. Beide vallen onder de habitatcode We onderscheiden ze door aan de cijfercode een lettercode toe te voegen. Zijnde 2330_bu voor buntgrasgraslanden en 2330_dw voor dwerghavergraslanden. In dit voorbeeld zijn de lettercodes geen BWK-code. Dit is wel het geval bij bossen op vochtige tot natte bodems. Deze hebben allemaal als Europese code 91E0. Maar er zijn veel subtypes zoals bijvoorbeeld 91E0_vc, wat staat voor bronbossen, waarbij vc de BWK-code is van bronbos. 91E0_vm staat dan weer voor een ander subtype zijnde mesotroof elzenbroekbos, waarbij vm dan weer de bwk-code is. Inleiding natuurstreefbeelden 15

17 Regionaal belangrijke biotopen maken ook gebruik van de BWK-lettercode. Zo staat rbbmr voor het regionaal belangrijk biotoop (rrb) rietland (mr). Maar let op niet alle mr s op een BWK-kaart zijn regionaal belangrijke rietlanden. Om een regionaal belangrijk biotoop (rbb) te zijn moet je aan een aantal eisen voldoen. Nagaan of een vegetatie een Europees beschermd habitat is of een rbb kan je met behulp van veldsleutels. Deze worden gemaakt door het inbo. Met behulp van deze sleutels bepaald je ook de BWKcode. Deze bestaan nog niet voor alle biotoopgroepen maar al wel voor bossen, heide en stilstaand water. Je kan deze sleutels vinden op onder handleiding en veldsleutels. Voor type 3 en 4 natuurterreinen komen alle Europees beschermde habitats en een aantal regionaal belangrijke biotopen in aanmerking als streefbeeld. Voor type 2 komen ook nog een aantal andere ecologisch waardevolle vegetaties in aanmerking. In het beheerplan wordt per perceel aangegeven wat het na te streven natuurstreefbeeld is. Het herkennen en bepalen van deze natuurstreefbeelden vegetaties komt op het einde van dit hoofdstuk aan bod. Natuurstreefbeelden leefgebieden Bij de opmaak van beheerplannen wordt normaal eerst gewerkt met natuurtreefbeelden vegetaties. Als er nog soorten zijn die extra aandacht en extra beheer vragen kan je ook werken met leefgebieden van diersoorten. Een leefgebied omvat het geheel van biotopen die een soort nodig heeft tijdens een deel van of de gehele levenscyclus om te voorzien in haar behoeften inzake voeding, beschutting en voortplanting. De soorten die in aanmerking komen voor natuurterreinen type 3 en 4 zijn: - de Europees beschermde soorten van de habitat- en vogelrichtlijn, - de typische soorten van Europees beschermd habitats, - de soorten met een goedgekeurd soortenbeschermingsprogramma. Voor type 2 natuurterreinen zijn ook leefgebieden van soorten die beschermd zijn overeenkomstig het soortenbesluit van 15 mei 2009 natuurstreefbeelden. Om na te gaan of een soort tot één van bovenvermelde categorieën behoort kan je de links op deze pagina raadplegen: Het natuurstreefbeeld leefgebied van een soort zal in het beheerplan bestaan uit percelen die natuurtreefbeeld vegetatie zijn of andere vegetaties zoals kleine landschapselementen en structuurrijke overgangen. Deze vegetaties moeten natuurlijk deel uit maken van het leefgebied van de soort. In het beheerplan wordt ook duidelijk aangeven welk extra beheer nodig is voor deze diersoorten. Voor dit beheer kan je dan eventueel subsidies krijgen. Inleiding natuurstreefbeelden 16

18 De vereisten van het leefgebied voor soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn staan in de overeenkomstige LSVI-tabellen van het inbo. Voor bepaalde soorten kan men ook beroep doen op goedgekeurde soortenbeschermingsprogramma s. Maar ook vele andere bronnen die specifiek over een bepaalde soort of soortengroep gaan kan je raadplegen, bv. het boek Handboek voor beheerders, Europese natuurdoelstellingen op terrein, deel 2 soorten. Natuurlijk kan je in een beheerplan ook aandacht geven aan zeldzame plantensoorten. Er zijn namelijk ook typische plantensoorten voor Europees beschermde habitats en de rode lijst geeft je informatie over zeldzaamheid. Meestal worden deze soorten goed beheerd door het reguliere beheer. Maar als specifieke maatregelen nodig zijn om deze zeldzame plantensoorten te behouden neem je deze natuurlijk op in je beheerplan. Natuurstreefbeelden procesgestuurde natuur In dit streefbeeld zijn natuurlijke processen zoals getijdewerking, natuurlijke bosdynamiek, vegetatiedynamiek onder extensieve begrazing een doel op zich. De vegetaties zijn het resultaat van deze processen en kunnen veranderen in ruimte en tijd. Dit streefbeeld wordt als volgt gedefinieerd: - voor vegetaties is er een mozaïek van streefbeelden. In het beheerplan geef je een inschatting van het relatief oppervlakteaandeel (%) van de verschillende natuurstreefbeelden vegetaties. Aangezien het om dynamische natuur gaat, kan dit onder de vorm van een vork. Bijvoorbeeld 40 tot 50 % droge heide (code 4030), 15 tot 20 % natte heide (code 4010), 3 tot 5 % slenken en plagplekken (7150) en 30 tot 40 % structuurrijke, oude aanplanten van Grove den (rbbppm). - voor soorten geef je aan voor welke soorten het streefbeeld procesgestuurde natuur fungeert als leefgebied. Factoren, kenmerken en abiotiek Natuurstreefbeelden kan je beschrijven op basis van kenmerken en worden beïnvloed door factoren. Ook de abiotiek van het milieu speelt een belangrijke rol voor het natuurstreefbeeld. Daarnaast is het beheer ook een bepalende factor. Informatie over natuurstreefbeelden bevat dus volgende belangrijke info: - Beschrijving van het natuurstreefbeeld op basis van kenmerken zoals kenmerkende soorten en structuur. - Beschrijving van het abiotisch bereik. Dit zijn de abiotische condities die nodig zijn voor het streefbeeld. - Beschrijving van de factoren die een invloed hebben op het natuurstreefbeeld. Factoren kunnen een invloed hebben op zowel de abiotiek als de biotiek. - Beschrijving van het goede beheer. Het beheer moet er voor zorgen dat het natuurstreefbeeld in een goede toestand komt of blijft. Waar mogelijk zal het Inleiding natuurstreefbeelden 17

19 beheer dus invloed uitoefenen op factoren. Het natuurbeheer probeert zo de kenmerken in een goede staat te brengen. Kenmerken Kenmerken zijn waarneembare en dus meetbare eigenschappen van een natuurstreefbeeld of een ander beheerdoel. Deze kenmerken worden beïnvloed door de factoren, het beheer en de abiotiek. Het opmeten/waarnemen van deze kenmerken geeft informatie over de toestand van het natuurstreefbeeld. Bepaalde specifieke kenmerken ga je selecteren om het beheer te evalueren. Deze kenmerken geven je info over de kwaliteit van je beheer en het al dan niet behalen van je doel. Je selecteert hierbij kenmerken die info geven over het beheer en je gestelde doelen. Een voorbeeld hiervan is het percentage dood hout in een bosnatuurstreefbeeld. Deze informatie kan je gebruiken om je beheer i.v.m. dood hout te evalueren en eventueel bij te sturen. In deze cursus zullen we de kenmerken per biotoopgroep bespreken. We verwachten van jou dat je weet wat de belangrijke kenmerken zijn voor graslanden, bossen, moerassen We verwachten niet dat je alle kenmerken kent per streefbeeld. Wel moet je een beschrijving kennen van elk natuurstreefbeeld. In deze beschrijving zijn een aantal kenmerken zoals kenmerkende plantensoorten opgenomen. LSVI als bron voor kenmerken Voor de Europees beschermde habitats zijn gewenste kenmerken te vinden in de LSVItabellen (LSVI = lokale staat van instandhouding). Ook informatie over de factoren kan je hierin deels vinden. Op dit moment werken we met de tweede versie van de LSVI en is de derde versie in opbouw. Ook voor de regionaal belangrijke biotopen worden LSVItabellen gemaakt, maar deze zijn nog niet afgewerkt. Voor het bepalen van de kenmerken en factoren van een bepaald natuurstreefbeeld mag je gerust ook andere informatie gebruiken dan de LSVI-tabellen. Maar voor de Europees beschermde habitats en in de toekomst ook voor de regionaal belangrijke biotopen geven de LSVI-tabellen duidelijk aan welke kenmerken in welke staat moeten zijn om een goed ontwikkeld natuurstreefbeeld te hebben. Een voorbeeld om dit duidelijk te maken. Het natuurstreefbeeld soortenrijke glanshaverhooilanden is een Europees beschermd habitattype. In de LSVI-tabellen versie 2 vinden we volgende kenmerkende voor een goede tot voldoende staat: - hoge grassen hebben een bedekking < 70 % - middelhoge en lage grassen hebben een bedekking > 5 % - geen enkele soort is dominant (bedekking > 50 %) aanwezig - verruigingsindicatoren hebben een bedekking <30 % - op minder dan 30 % van het grasland is er een strooisellaag aanwezig Inleiding natuurstreefbeelden 18

20 - verbossing is minder dan 10 % aanwezig - het aantal kenmerkende soorten (sleutelsoorten) is 7 - de kenmerkende soorten hebben samen een bedekking > 50 %. Deze kenmerken geven duidelijk aan hoe dit natuurstreefbeeld moet ontwikkeld zijn om in goede tot voldoende staat te zijn. Abiotiek Niet elk natuurstreefbeeld kan op elke plaats voorkomen. De eigenschappen van de bodem en het water bepalen in grote mate welke natuurstreefbeeld op een bepaalde plaats voorkomt. Natuurstreefbeelden komen meestal voor binnen een bepaald bereik van abiotische eigenschappen. We noemen dit het abiotisch bereik van een natuurstreefbeeld. We weten reeds veel van deze abiotische bereiken maar zeker niet alles. Van alle natuurstreefbeelden is dus niet perfect geweten wat hun abiotisch bereik is voor een bepaalde parameter. Belangrijke abiotische eigenschappen/parameters zijn bijvoorbeeld: - Grondwaterafhankelijk of niet. Zo ja welke eigenschappen heeft dit grondwater. Bv. de gemiddelde grondwaterstand in het voorjaar of de hoeveelheid kalk in het grondwater. - Totaal aan stikstof (N) in de bodem - Totaal aan fosfaat (P) in de bodem - Totaal aan beschikbaar fosfaat in de bodem - Is overstroming met gebiedsvreemd water gewenst of niet Bij het werken met abiotische parameters moet je op volgende zaken letten: - Dezelfde parameter kan soms op verschillende manieren gemeten worden. Zo kan je de ph van de bodem met de H2O-methode of met de KCL-methode. Je moet dus goed bekijken welke methode gebruikt is om vergelijkingen te maken. - Parameters lijken soms hetzelfde maar zijn dit niet. Er is voorbeeld een groot verschil tussen het meten van de totale gehalte aan fosfaat in een bodem t.o.v. het beschikbaar fosfaat. Men gebruikt hiervoor dan ook verschillende meettechnieken en het zijn verschillende parameters. - Het abiotisch bereik wordt per parameter bepaald maar de natuur is veel complexer. Abiotische en biotische parameters hebben complexe invloeden op elkaar. - Veel gegevens komen nu nog uit het buitenland. De vraag is of we deze zomaar kunnen toepassen in Vlaanderen. In deze cursus zal de abiotiek per natuurtreefbeeld besproken worden maar niet per parameter in detail. Je zal hierbij leren wat de algemene abiotische voorwaarden zijn Inleiding natuurstreefbeelden 19

21 voor het natuurstreefbeeld. Zo zal je bijvoorbeeld leren of het natuurstreefbeeld op matig voedselrijke of arme bodems staat en grondwaterafhankelijk is of niet. Daarnaast zal je een aantal parameters in detail bekijken, leren opzoeken en leren interpreteren. Een publicatie van het inbo met de abiotiek per Europees beschermd habitattype vind je hier: Factoren Factoren zijn invloeden of processen die het ecosysteem sturen. Voorbeelden van factoren zijn verbossing of de atmosferische depositie. Sommige factoren, zoals verbossing, kan je als beheerder beïnvloeden. Bij andere factoren lukt dit nauwelijks of niet. Bijvoorbeeld de atmosferische depositie kan je als beheerder niet rechtstreeks wijzigen. Hiervoor kunnen wel acties genomen worden door het beleid. Op het terrein kan je proberen de negatieve effecten van een bepaalde factor te milderen door een specifiek beheer. Maar dit is niet altijd mogelijk. Wanneer belangrijke factoren niet in orde zijn en je deze niet kan wijzigen is het verwezenlijken van een specifiek natuurstreefbeeld niet mogelijk. Zowel de biotiek als de abiotiek van een streefbeeld worden beïnvloed door factoren. Zo heeft vermesting een invloed op de hoeveelheid stikstof en fosfor in de bodem en het water. Deze wijziging in abiotiek heeft vaak een effect op de biotiek van het natuurstreefbeeld. Zo zal een verhoogde stikstofdepositie in graslanden meestal leiden tot een verhoogde productie en nemen sterk groeiende grassen toe ten koste van kruiden. Hierdoor wijzigen de kenmerken van het natuurstreefbeeld. In dit voorbeeld gaat het aantal kenmerkende kruiden achteruit en neemt de vergrassing toe. De invloed van vele factoren is complex en niet altijd eenduidig. In deze cursus bespreken we de factoren niet per streefbeeld. Wel bekijken we een aantal cases zodat je de belangrijkste factoren leert kennen en weet wat hun effecten zijn. Beheer Beheer is de factor die we het meeste onder controle hebben. Het is voor de beheerder de belangrijkste factor om zijn doel te realiseren. Door het juiste beheer te voeren proberen we de kenmerken van een natuurstreefbeeld in goede toestand te krijgen. Zo kan je met het ringen van bomen het percentage dood hout doen toenemen. Dit is een gericht beheermaatregel om het kenmerk percentage dood hout in orde te krijgen. Bij de meest bostypes moet dit minstens 4 % zijn en streven we naar 10 %. Niet alle factoren zijn te sturen met actief beheer in een gebied. De depositie van stikstof kan je niet stoppen door een actief beheer. Wel kan je proberen extra beheermaatregelen te treffen om het negatief effect van de factor te milderen. Veel belangrijker bij zulke factoren is een beleid dat de factor aan de bron aanpakt. Inleiding natuurstreefbeelden 20

22 Instrumenten om dit aan te pakken in speciale beschermingszones zijn de voortoets en de passende beoordeling. De programmatische aanpas stikstof (PAS) is ook een voorbeeld. De factor stikstofdepositie is namelijk voor heel wat natuurstreefbeelden een probleem. Via de PAS wordt er gezocht naar een oplossing hiervoor. Criteria inzake natuurbeheer De criteria inzake natuurbeheer vind je in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse regering houdende vaststelling van de criteria voor geïntegreerd natuurbeheer. Deze criteria vormen de algemene leidraad bij het opmaken van natuurbeheerplannen. Ze dienen als garantie voor een duurzaam beheer op maat van het natuurterrein. Hierbij streef je naar een optimale invulling van zowel de ecologische, de sociale als de economische functie binnen de lokale draagkracht van een gebied. Voor elk van de drie functies zijn criteria opgesteld. Hierbij onderscheid je eerst een algemeen principe, waaraan het terreinbeheer voor deze functie moet voldoen. Dat wordt vervolgens uitgewerkt in kwalitatieve criteria, die verder verfijnd worden in indicatoren. Indicatoren zijn meetbare en controleerbare parameters. Bij het toepassen van de criteria gelden enkele belangrijke randvoorwaarden: - Voor type 1 terreinen moet het beheerplan alleen voldoen aan de volgende criteria: - instandhouding van de aanwezige natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu; - naleving van de zorgplicht van het natuurdecreet. - Voor terreinen van type 2, 3 of 4 zijn alle criteria en indicatoren relevant. Een afwijking hiervan kan, mits dit gemotiveerd wordt in het beheerplan. De afwijking mag evenwel geen belemmering vormen voor de realisatie van de beheerdoelstellingen; - De criteria worden opgedeeld in horizontale maatregelen welke van toepassing zijn op heel het terrein en maatregelen die maar gelden op bepaalde locaties waar bepaalde doelen zijn gelegd. De volledige criteria vind je op de Vlaamse codex, zoek op criteria geïntegreerd natuurbeheer. De criteria zelf vind je in de bijlage. Een samenvatting van de criteria kan je terug vinden op de website van ANB Ook veel andere info over het nieuwe beheerplan kan je hier vinden. Hieronder enkele voorbeelden: 1 criterium 1.1: horizontale maatregelen met betrekking tot de kwaliteit van het natuurlijk milieu. Inleiding natuurstreefbeelden 21

23 - indicator 1.1.1: de beheerder zorgt, binnen de mogelijkheden van het beheerplan, voor een natuurlijke waterhuishouding. - indicator 1.1.2: natuurvreemde stoffen en producten die de bodemkwaliteit of de natuurwaarden kunnen schaden, worden zo veel mogelijk uit het terrein geweerd. 3 criterium 1.3. natuurstreefbeelden: de beheerder zorgt voor de realisatie van natuurstreefbeelden. Dit is geen horizontale maatregel, maar enkel van toepassing op locaties die als doel een bepaald natuurstreefbeeld hebben. - indicator 1.3.1: de beheerder neemt de nodige beheermaatregelen om de vooropgestelde natuurstreefbeelden te realiseren en om de wenselijke kwaliteitsnormen te behalen binnen de termijn, bepaald in het natuurbeheerplan. - indicator 1.3.2: de beheerder neemt de nodige beheermaatregelen om het vooropgestelde natuurstreefbeeld optimaal af te stemmen op de goedgekeurde instandhoudingsdoelstellingen, de goedgekeurde managementplannen Natura 2000, op andere goedgekeurde managementplannen, op goedgekeurde soortbeschermingsprogramma s en in voorkomend geval op de natuurrichtplannen. Onderhoud-, herstel- en ontwikkelingsbeheer Wanneer we een natuurstreefbeeld willen behouden gaan we onderhouds- of instandhoudingsbeheer uitvoeren. Beide termen zeggen hetzelfde. De uitgevoerde beheermaatregelen hebben als doel het natuurstreefbeeld in goede staat te houden. Wanneer een streefbeeld gedegradeerd is moet je herstelbeheer uitvoeren, ook soms omvormingsbeheer genoemd. De beheeringrepen moeten dan zorgen dat het natuurstreefbeeld zijn vooropgestelde kenmerken terug ontwikkelt. Voorbeeld van herstelbeheer zijn het maaien van graslanden eind mei om zo de dominantie van grassen te doorbreken. De graslanden kunnen dan opnieuw kruidenrijker worden als de abiotische randvoorwaarden in orde zijn. Door deze beheermaatregel wordt de vergrassing en de dominantie van soorten aangepakt. Eens het herstel is ingezet zal je op het goede moment moeten omschakelen naar instandhoudingsbeheer. Inleiding natuurstreefbeelden 22

24 Bij natuurontwikkeling gaan we één of meerdere éénmalige ingrepen uitvoeren. Deze ingrepen gaan de biotiek of abiotiek sterk wijzigen. Voorbeelden zijn het verwijderen van een bos of het afgraven van grond. Doel van deze ingrepen is om een goede uitgangssituatie te creëren voor het tot doel gestelde natuurstreefbeeld. Zo kan het afgraven van een deel van de bodem nodig zijn om de hoeveelheid fosfaat in de bodem laag genoeg te krijgen, of is het verwijderen van de boomlaag nodig om een grasland of heide te creëren. Na de éénmalige ingreep is dan ontwikkelingsbeheer nodig om het gewenste natuurstreefbeeld te bereiken. Eens het natuurstreefbeeld is bereikt voer je een instandhoudings- of onderhoudsbeheer uit. Herkennen van natuurstreefbeelden vegetaties Natuurstreefbeelden vegetaties worden voornamelijk beschreven via kenmerkende plantensoorten. Structuur en zichtbare abiotische kenmerken helpen ook bij de herkenning. Ook de geografisch locatie geeft je informatie, sommige streefbeelden komen namelijk alleen voor in bepaalde regio s. Zo zijn er heel wat streefbeelden die je alleen aan de kust vindt. In het totaal zijn er iets meer dan 100 natuurstreefbeelden vegetaties. De natuurstreefbeelden vegetaties kan je groeperen in biotoopgroepen. Volgende biotoopgroepen onderscheiden we: Inleiding natuurstreefbeelden 23

25 - Strand en duinen - Slikken en schorren - Stilstaande wateren - Moerassen - Heide, landduinen en hoogveen - Graslanden - Ruigten en pioniervegetaties - Struwelen - Bossen In de volgende hoofstukken zullen we de natuurstreefbeelden behandelen per biotoopgroep. Van sommige streefbeelden moet je enkel een korte beschrijving kennen, van andere moet je ook soorten kunnen herkennen en weten hoe ze best beheerd worden. Het herkennen van een biotoopgroep is meestal niet zo moeilijk, maar soms kan je wel twijfelen, bijvoorbeeld tussen struweel en bos of tussen ruigte en grasland en sommige moerasvegetaties. Natuurstreefbeelden herkennen is niet eenvoudig. Voor een goede herkenning heb je heel wat ervaring en soortenkennis nodig. Dat is de reden waarom je voor deze cursus heel wat soorten moet kennen. Het leren herkennen van soorten is zelfstudie. Dit kan je leren door ze eerst via foto s en afbeeldingen te herkennen. Eens je de soorten op deze manier herkent moet je naar buiten om de kennis te oefenen en nog eens te oefenen. Af en toe meegaan met personen die reeds heel wat soortenkennis hebben helpt zeer veel en is de manier om het goed te leren. Maar er zijn ook hulpmiddelen die het eenvoudiger maken om het natuurstreefbeeld of natuurbeeld op een bepaalde locatie te herkennen. Je kan hiervoor als volgt te werk gaan. Stap 1 zoek de BWK-code en habitatcode op. Via de biologische waarderingskaart (BWK) die gebiedsdekkend voor Vlaanderen is gemaakt kan je de BWK-code(s) van je perceel terug vinden. De BWK-code vind je onder eenheid 1, 2 en andere eenheden als er nog meer zijn. Een voorbeeld van een BWK-code is mr, welk staat voor rietland. De habitatcode kan je vinden via de habitatkaart. Beide kaarten vind je op geopunt.be. Stap 2 zoek op wat de BWK-code en habitatcode wil zeggen. BWK-codes en habitatcodes zijn afkortingen voor een vegetatiebeschrijving. Wat de code wil zeggen zal je leren tijdens de les kaartmateriaal. Kijk in dat hoofdstuk voor meer informatie hierover. Stap 3 verifieer op terrein of de BWK-code nog correct is. De BWK-kaart versie twee is opgemaakt tussen 1997 en Vooral in habitatrichtlijngebieden wordt nu de BWK up to date gemaakt. Maar sommige karteringen zijn vrij oud en kunnen gewijzigd zijn. Ook kleine fouten zijn mogelijk. Indien de code niet meer correct is probeer dan zelf Inleiding natuurstreefbeelden 24

26 de juiste code te geven. Meer informatie over de BWK-codes en hoe je ze moet gebruiken krijg in de les kaartmateriaal. Je kan ook rechtstreeks het natuurstreefbeeld en de BWK bepalen. Hiervoor moet je wel de natuurstreefbeelden goed kennen. Zoals reeds eerder vermeld maakt het inbo veldsleutels om rechtstreeks de BWK-code, habitatcode en dus het aanwezig natuur(streef)beeld te bepalen. Let wel op het aanwezig natuurbeeld is daarom niet gelijk aan het natuurstreefbeeld. Het kan zijn dat je als beheerder het aanwezig natuurbeeld wil herstellen of wil laten ontwikkelen naar een anders natuurstreefbeeld. Je kan ook zelf de biotoopgroepen indelen in kleinere groepen om dan in de kleinere groep het juiste streefbeeld te zoeken. Bijvoorbeeld de graslanden kan je opsplitsen in graslanden op matig voedselrijke bodems en graslanden op arme bodems. Je kan ze dan nog eens opsplitsen in droge en vochtige types. Maar hiervoor heb je wel heel wat kennis nodig. De opsplitsing in verschillende groepen komt aan bod in de hoofstukken van de verschillende biotoopgroepen. Meer lezen over natuurstreefbeelden en hun beheer In de volgende lessen zal je de natuurstreefbeelden meer in detail leren kennen. Meer informatie over de natuurstreefbeelden, Natura 2000 habitats en regionaal belangrijke biotopen vind je ook in volgende bronnen: - als eerste worden hier de natuurstreefbeelden vegetatie uitgewerkt - de Natura 2000 website van het ANB - Handboek voor beheerders, Europese natuurdoelstellingen op het terrein, deel 1 habitats. Van Uytvanck J. & De Blust G.(red), 2012, inbo Lannoo. Dit boek geeft informatie over het beheer van Natura 2000 habitats. - Handboek voor beheerders, Europese natuurdoelstellingen op het terrein, deel 2 soorten. Van Uytvanck J. & Goethals V.(red), 2014, inbo & Lannoo. Dit boek geeft informatie over het beheer van Europees beschermde soorten in Vlaanderen. - Europees beschermde natuur in Vlaanderen en het Belgisch deel van de Noordzee. Decleer K. (red). 2007, inbo. In dit boek vind je een omschrijving van alle Europees beschermde habitats en soorten van Vlaanderen. De inhoud kan je ook raadplegen op ecopedia. Het boek kan je downloaden op de website van het inbo. Je kan het niet meer kopen. - De verschillende LSVI-tabellen. Deze kan je downloaden via de website van het inbo of op Inleiding natuurstreefbeelden 25

27 - Het wettelijk kader rond natuurstreefbeelden en ook info over het nieuwe beheerplan vind je op - Bepaling van het gunstig abiotisch bereik voor Europese habitattypen in Vlaanderen Overzicht 2014, Maud Raman et al., 2014, inbo. Deze publicatie kan je downloaden op Inleiding natuurstreefbeelden 26

28 Natuurstreefbeelden bossen Natuurstreefbeelden bossen 27

29 Natuurstreefbeelden bossen Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van bossen Bossen zijn structuurrijke vegetaties die opgebouwd zijn uit meerdere vegetatielagen zoals de boom-, struik- en kruidlaag. Bij goed ontwikkelde bossen is er een variatie aan inheems standplaatsgeschikte boomsoorten en zijn de bomen van verschillende leeftijden en diameterklassen. Ook oude bomen en dood hout zijn belangrijke kenmerken. In het bos en bij de overgang naar andere biotopen is het belangrijk dat er aandacht is voor bosranden en open plekken. Deze variatie in plekken met jonge bomen, volgroeide bomen, oude stervende bomen, open plekken en bosranden kan alleen in bossen van een bepaalde oppervlakte. Goed ontwikkelde bossen mogen dus niet te klein zijn. Volgende ecologische kenmerken zijn belangrijk bij bossen: - minimum structuurareaal, de minimum oppervlakte voor een goed ontwikkeld bosstreefbeeld - bosconstantie - aanwezigheid van sleutelsoorten in de boom-, struik- en kruidlaag - verticale structuur (boom-,struik-, en kruidlaag) - horizontale structuur - dood hout - invasieve exoten in de boom- en struik- en kruidlaag - aanwezigheid van verruigingsindicatoren Minimum structuurareaal (MSA) De minimale oppervlakte om in een natuurlijk bos alle ontwikkelingsstadia naast elkaar te laten bestaan, van verjongingsgroep tot de verouderingsfase, wordt aangeduid met de term minimum structuurareaal (MSA). Deze minimale oppervlakte is noodzakelijk voor de volwaardige ontwikkeling van een habitat. Het MSA is afhankelijk van het bostype en varieert van 10 ha tot 50 ha. Ook in beheerde bossen kan je doorgaans op een vergelijkbare oppervlakte de meeste ontwikkelingsstadia naast elkaar aantreffen of ontwikkelen. Bosconstantie De bosconstantie is de aaneengesloten periode dat het landgebruik bos is geweest. De bosconstantie kan niet in het veld ingeschat worden, maar wordt beoordeeld op basis van de bosleeftijdskaart. Deze kan je raadplegen op via Kaarten en plaatsen > natuur en milieu > bos > bosleeftijd. Natuurstreefbeelden bossen 28

30 Uit tal van onderzoeken blijkt dat oude bossen (bossen met een hoge bosconstante) doorgaans veel meer typische bossoorten herbergen dan recente bebossingen. Deze grotere soortenrijkdom wordt niet alleen gekenmerkt door de aanwezigheid van een typische flora van voorjaarsbloeiers maar ook door een grotere soortenrijkdom aan tal van kleine, onopvallende organismen met een vaak verborgen levenswijze of met moeilijk te determineren soorten zoals bv. insecten of paddenstoelen. De beoordeling van de sleutelsoorten van de kruidlaag bevat wel soorten die aan oude bossen gebonden zijn. Maar voor de vele andere specifieke soorten is het veel eenvoudiger om voorwaarden te stellen aan de bosconstantie in de veronderstelling dat hier over het algemeen meer typische bosgebonden soorten zullen voorkomen. Ook de bodemontwikkeling en daarmee gepaarde ecologische processen verschillen tussen oude bossen en bebossingen. Aanwezigheid van sleutelsoorten Bij alle natuurstreefbeelden is de aanwezigheid van sleutelsoorten belangrijk. Sleutelsoorten zijn vaak typische soorten die duiden op een goede ontwikkeling. Bij de kruidlaag-sleutelsoorten van bossen zitten daarom vaak oude bosplanten. Moeilijk te herkennen en zeer zeldzame soorten worden zoveel mogelijk vermeden. Anders dan bij andere biotoopgroepen wordt bij bossen de kruidlaag apart bekeken van de boom- en de struiklaag. Er zijn dus ook sleutelsoorten voor de boom- en de struiklaag. Verticale structuur Bossen met een goede structuur hebben naast een boomlaag ook een struik- en een kruidlaag. De aanwezigheid van deze gelaagdheid noemen we de verticale structuur. Bij sommige bostypes die van nature wat donkerder zijn, is deze wat minder aanwezig maar in alle bostypes wordt deze structuur verwacht. - Onder de kruidlaag wordt begrepen: de laag met kruidachtige gewassen en verjonging van de struik- en de boomlaag tot 2 m hoogte. - De struiklaag is de laag met houtige gewassen groter dan 2 m maar met een diameter (op borsthoogte) kleiner dan 7 cm. - De boomlaag is de laag met houtige gewassen met een diameter (op borsthoogte) van minstens 7 cm. De afwezigheid van een goede verticale structuur duidt vaak op een verdonkering van het bos. De beheerder kan dan door dunningen het bos lichter maken, maar het verwijderen van de struiklaag kan ook door beheer gebeurd zijn, bijvoorbeeld bij een exploitatie. Tijdens de houthoogst is het van belang aandacht te hebben voor de stuiken de kruidlaag, welke veel schade kunnen oplopen door bijvoorbeeld bodemcompactie. Horizontale structuur Bij een goede horizontale structuur is het bos ongelijkjarig en zijn de boomsoorten gemengd. Indien er bosingrepen gebeuren worden deze toegepast op kleine schaal (tot Natuurstreefbeelden bossen 29

31 0,3 ha, plenterslagstructuur) of via een iets grotere mozaïekstructuur (0,3 1 ha, femelslagstructuur). In het bosbestand zijn er dan ook verschillende groeiklassen aanwezig, waarbij we streven naar de aanwezigheid van groeiklasse 7 met daarbij ook twee tot vier andere groeiklassen. Bij voedselarme broekbossen en wilgenvloedbossen worden de bomen vaak niet zo dik. Bij deze bostypes is groeiklasse 5 en 6 i.p.v. 7 ook goed. De verschillende groeifase worden als volgt gedefinieerd: - klasse 1 = open plek - klasse 2 = vroege stadia van natuurlijke bebossing met habitat-typische pioniershoutsoorten (gemiddelde hoogte < 2 meter) - klasse 3 = jonge boompjes (gemiddelde hoogte 2 meter) - klasse 4 = jong hout (gemiddelde hoogte > 2 m tot diameter 13 cm) - klasse 5 = hout met geringe tot middelmatige dikte (diameter cm) - klasse 6 = dik hout (diameter cm) - klasse 7 = zeer dik hout (vanaf diameter 80 cm) Dood hout Het aandeel dood hout is een belangrijk kenmerk in de structuurbeoordeling in functie van de aanwezigheid van tal van organismen die gebonden zijn aan dood hout. Een zeer groot aandeel van de biodiversiteit van bossen is op de een of andere manier afhankelijk van de aanwezigheid van dood hout. Het aandeel dood hout zegt echter niet altijd voldoende over de kwaliteit van het dood hout. Elke aan dood hout gebonden soort heeft een eigen voorkeur qua boomsoort, dimensie, afbraakstadium, liggend of staand, overschaduwing en vochtgehalte van het dood hout. Het opnemen van al deze prameters is echter onmogelijk op het veld, daarom wordt er voor dood hout gekeken naar de verhouding tussen het volume dood hout en het totale volume hout. Dik dood hout is voor vele kritische soorten belangrijk, tal van zeldzaam geworden soorten komen enkel voor als er voldoende dik dood hout aanwezig is. Anderzijds kan het bosbeheer hier sterk op inspelen. Daarom wordt er naast het totale aandeel dood hout ook een tweede criterium beoordeeld, nl. het voorkomen van dikke dode bomen. Bij de beoordeling wordt ook dood hout van uitheemse boomsoorten meegenomen. In de meeste onderzoeken wordt er geen of slechts weinig verschil gevonden tussen de biodiversiteit van uitheems dood hout t.o.v. inheems. De twee kenmerken die we in het bos dus bekijken zijn: - volume dood hout t.o.v. het totale volume aan hout in het bos uitgedrukt in %. Voor een goede staat ligt dit op 4%, maar we streven best naar 10 %. - het aantal dikke (diameter > 40 cm) dode bomen per ha. Hierbij streven we minstens naar 1/ha maar er zijn best drie of meer dikke dode bomen per ha. Natuurstreefbeelden bossen 30

32 Invasieve exoten Invasieve exoten in bossen worden afzonderlijk bekeken in de kruidlaag en de boom- en de struiklaag. Voor een goed ontwikkeld bosnatuurstreefbeeld streven we naar bestanden met inheemse boomsoorten. Maar soms zijn uitheemse bomen de enige dikke of holle bomen in het bos en zou het verwijderen ervan kunnen lijden tot het verdwijnen van holtebewonende dieren of organismen die aan oude of dikke bomen gebonden zijn. De aanwezige exotische boomsoorten zijn meestal ook eenvoudiger te beheren dan invasieve kruidsoorten, hoewel dit niet bij elke invasieve boom- of struiksoort het geval is. In de meeste bossen streven we daarom naar het hoogstens sporadisch ( 5 %) voorkomen van invasieve kruidachtigen, voor de boom- en struiklaag ligt de drempel wat hoger, zijnde 10%. Maar ook in de boomlaag streeft men best op termijn naar het slechts sporadisch voorkomen van exoten. Verruiging, ruderalisering en vergrassing De opdeling in verruiging, ruderalisering en vergrassing is in bossen niet zo eenvoudig te zien. Daarom dat al deze soorten onder één kernmerk worden beoordeeld, met name verruiging. Belangrijke negatieve indicatoren zijn: - Gewone braam (Rubus fruticosus), Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata), Witbol (Holcus lanatus:mollis), Pijpenstrootje (Molinia caerulea) en Bochtige smele (Deschampsia flexuosa) wijzen vaak op stikstofaanrijking, bij de laatste twee eventueel in combinatie met verzuring. Verdroging van natte bostypen geeft een versnelde afbraak van het organisch materiaal in de bodem wat eveneens voor stikstofaanrijking en bodemverzuring zorgt waardoor dezelfde indicatorsoorten gaan domineren. - Vlier (Sambucus nigra), Grote brandnetel (Urtica dioica), Hondsdraf (Glechoma hederacea) en Kleefkruid (Galium aparine) wijzen op fosforaanrijking. - Waterpeper (Polygonum hydropiper), Pitrus (Juncus effusus) en IJle zegge (Carex remota) wijzen op bodemverdichting meestal als gevolg van bosexploitaties met zware machines. Natuurstreefbeelden bossen 31

33 Algemene beheeringrepen bij bossen Bosrandbeheer Mantels en zomen vormen de geleidelijke overgang van bos naar grasland (of open vegetatietypen) en zijn een belangrijk onderdeel van een natuurlijk systeem. Vele ongewervelden (vlinders, zweefvliegen ) en planten zijn kenmerkend voor dit gevarieerde milieu. Door intensief gebruik van het bos en zijn omgeving (onder andere landbouwgebieden) ontbreken goed ontwikkelde mantels en zomen bijna altijd. Zomen zijn kruidenrijk en bevatten typische zoomsoorten en ruigtekruiden. Ze kunnen best beheerd worden door te maaien (rotatiebeheer met cyclus van 2-3 jaar). Mantels bestaan uit (doorn)struiken en laag vertakkende bomen (hakhout). Ze worden beheerd door periodiek kappen (rotatiebeheer met cyclus 8-16 jaar), waarbij je de struiksoorten kan sparen bij het kapbeheer. Indien je te weinig ruimte hebt kan het ook nodig zijn de struiksoorten te kappen zodat deze kleiner blijven. Hakhout Beheervorm waarbij meerstammige bomen en struiken worden behouden door periodiek kappen dicht bij de grond. Op deze manier ontstaan stobben die opnieuw uitlopen. Niet alle boomsoorten zijn hiervoor geschikt (bij ons voornamelijk toegepast bij zomereik, gewone es, zwarte els, hazelaar, linde-, iepen- en wilgensoorten). Bospercelen van ± een halve hectare worden in een rotatiecyclus van 8-16 jaar gekapt. Deze beheervorm gaat gepaard met een periodieke verhoging van de lichttoevoer op de bosbodem. Dit bevordert de ontwikkeling van bloemrijke bosvegetaties in mesotrofe en voedselrijke bossen. Vaak is het nodig om samen met de periodieke kap van een perceel eventueel bramenvegetaties te maaien (tot de kroonsluiting zich hersteld heeft). Het kappen gebeurt vanaf november tot eind februari als de bomen en struiken in rust zijn. De stam wordt schuin afgezaagd zodat er geen water blijft op staan. De hoogte van de overblijvende stobbe is best gelijk aan de diameter van de stam. Meestal is dat zo n 20 tot 40 cm. Hakhout pas je toe in de mantel maar kan je ook toepassen op percelen, je krijgt dan een hakhoutbos. Ringen van bomen Het ringen van bomen pas je toe als je staand dood hout wil creëren. Hierbij wordt met behulp van een kettingzaag, bijl of frees de schors verwijderd over een ringvormige strook rond de stam. De breedte van de strook hangt af van de boomsoort: ± 3 cm breed voor de meeste naaldbomen en berken, 5-10 cm voor beuken, cm voor eiken. Hierdoor sterft de boom staande. Veelal worden hiervoor te verwijderen exoten Natuurstreefbeelden bossen 32

34 uitgekozen (bv. Amerikaanse eiken, populieren ). Staand dood hout is in vele bossen zeldzaam en is van belang voor onder andere vogels, vleermuizen en ongewervelden. Beschermen van ecologische waardevolle bomen Net zoals je toekomstbomen kan aanduiden voor houtexploitatie kan je ook bomen aanduiden die een belangrijke rol hebben voor de biodiversiteit. Deze bomen worden dan gespaard bij exploitatie en dragen bij tot een biodivers bos. We kijken dan vooral naar - dikke, inheemse bomen - zeldzame inheemse bomen die thuishoren in het natuurstreefbeeld maar nog weinig aanwezig zijn - broed-, nest- of koloniebomen van bijzondere vogels of zoogdieren - gastbomen van bijzondere paddenstoelen, insecten of andere natuurwaarden - holle, afgebroken, kromme of gevorkte bomen Nulbeheer Bij het starten met nulbeheer in bossen zijn er vaak een aantal startmaatregelen voordat het eigenlijke nulbeheer begint. Startmaatregelen zijn bijvoorbeeld het verwijderen van de exoten, het afsluiten van wandelwegen en, indien nodig, het herstel van de waterhuishouding. Wanneer na dit startbeheer geen beheermatergelen meer worden uitgevoerd, spreken we van integrale bosreservaten. Deze reservaten hebben als eerste een wetenschappelijke functie om na te gaan hoe bossen evolueren zonder menselijk ingrijpen. Omdat deze bossen op termijn meer dood hout en structuur krijgen, is er vaak ook een positief effect op de biodiversiteit. Nulbeheer zal echter niet altijd de diversiteit verhogen, in bepaalde fases zal het bos bijvoorbeeld donkerder worden en zullen kruidachtige planten misschien achteruitgaan. Maar indien het bosreservaat voldoende groot is zal er op een andere plaats een opening vallen. Daarom functioneert nulbeheer alleen goed als je voldoende oppervlakte hebt. Voor een volledige ontwikkeling van spontane processen is dan ook een oppervlakte van minstens het minimum structuurareaal vereist, best is dit zelfs meer. Om de hoeveelheid oude, dikke, stervende en dode bomen op termijn te doen toenemen kan je ook kleine delen van het bos uit productie nemen en hier nulbeheer op toepassen. Deze verouderingseilanden zijn minstens 1 hectare en beste enkele hectaren groot. Maar er zijn duidelijk ook een aantal situaties waar nulbeheer minder is aangewezen, zoals bij: - het in stand houden van historische middel- of hakhoutbossen - het onderhouden van soortenrijke open plekken en bosranden - het behouden van een zeldzame, kruidenrijke ondergroei die een specifiek beheer vereist Natuurstreefbeelden bossen 33

35 - in homogene aanplantingen die nog moeten omgevormd worden naar gemengde, structuurrijke bossen - In kleinere bossen, hier kan je wel werken met verouderingseilanden Behouden van voldoende dood hout Vele van onze huidige bossen hebben te weinig dood hout. De hoeveelheid dood hout kan je vermeerderen door: - bij exploitaties het kroonhout te laten liggen - bomen met een beschadigde stamvoet boven de beschadiging af te zagen - het nalaten niet-economische dunningsproducten te exploiteren - kwijnende bomen te laten staan - staande en liggende, dode bomen laten liggen of staan - actief het aandeel verhogen door te ringen of te vellen en de dode boom te laten staan of liggen De hoeveelheid dood hout bouwt zich langzaam op. Het aandeel ten opzichte van de totale houtvoorraad moet minstens 4 % zijn en er wordt gestreefd naar 10 %. Omdat vele organismen die in dood hout leven enkel in bomen van een bepaalde grootte voorkomen is het belangrijk om ook voldoende dikkere dode bomen te hebben. Verder is het belangrijk om een goede spreiding te hebben over boomsoorten, verteringsklassen, staande en liggende bomen en zonbeschenen en beschaduwde bomen. Voor bossen die nu al grote hoeveelheden dood hout hebben, is het minstens de doelstelling het aandeel dood hout te bewaren. Aanduiden van zone met als hoofdfunctie natuur In een bos waar houtproductie een grote rol speelt, is het belangrijk ecologische waardevolle kwetsbare zones af te bakenen. Het kan gaan om ecologisch zeer waardevolle bosbestanden met bijvoorbeeld veel oude of dode bomen, om zones met zeer waardevolle vegetaties in de open sfeer (bv. natte heide, poelen, soortenrijk graslandje) of bijzondere faunawaarden (bv. dassenburcht, reigerkolonies, broedbomen van roofvogels). Dergelijke zones kunnen verder ook moeilijk exploiteerbare terreinen omvatten zoals hellingen, brongebieden en afgelegen stukjes. Ook ecologisch waardevolle bosranden met geleidelijke overgangen van bos naar open terrein kunnen hierin opgenomen worden. Voor elk van deze zones moet je vervolgens nagaan wat het geschikte beheer kan zijn. Het kan zijn dat in deze zones op een andere manier of niet meer aan houtexploitatie gedaan wordt. Andere zones zoals bosranden en open plekken hebben een beheer dat totaal anders is dat de rest van het bos. Bij voorkeur wordt minstens 5 % van het bosverbreidingsgebied aangeduid en wordt hierbinnen maximaal rekening gehouden met actuele natuurwaarden of -potenties. Bij Natuurstreefbeelden bossen 34

36 bossen die nu al rijk zijn aan bijzondere biotopen is het de bedoeling om deze rijkdom minstens te behouden. Andere beheertechnieken Naast een ecologische functie hebben vele bossen ook een economische functie namelijk de productie van hout. Bij het bespreken van de natuurstreefbeelden gaan we hier niet dieper op in, dit aspect heb je deels gezien in natuurmanagement basis en komt verder aan bod in de lessen bosbeheer. Vele beheertechnieken die je bij bosbeheer ziet zal je ook inzetten voor de ecologische doelen van het natuurstreefbeeld. Variabel dunnen, toekomstbomen, Qd zijn allemaal technieken die je nodig hebt om onze bossen te laten evolueren naar structuurrijke gemengde biodiverse bossen. Te kennen natuurstreefbeelden bos Bij de meeste natuurstreefbeelden bos wordt er geen aparte informatie gegeven over het beheer. Bij bossen zijn volgende algemene zaken van belang: - Let bij zure leembodems met weinig bodemactiviteit op bodemverdichting. - In vochtige tot natte bostypes kan je niet werken met zware bosmachines. Hier zijn aangepaste exploitatiemethodes nodig en de meest kwetsbare zones moet je vrijwaren van exploitatie. - Welke beheertechnieken je toepast, hangt grotendeels af van de kenmerken waaraan je moet werken. Deze zijn bij bossen meestal onafhankelijk van het natuurstreefbeeld. Veldbies-Beukenbossen (9110) Officiële naam: Beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum Beschrijving: Dit natuurstreefbeeld omvat de beukenbossen op zure bodems, gekenmerkt door het sporadisch voorkomen van Witte veldbies, Trosvlier, Kranssalomonszegel en Grote veldbies. Vaak vergezeld door andere soorten van zure voedselarme bossen zoals Adelaarsvaren en Bochtige smele. Het is een typisch continentaal en submontaan bostype van Centraal-Europa, dat zeer wijdverbreid voorkomt in Wallonië, Duitsland en Frankrijk. In Vlaanderen komt dit bostype, aan de uiterste rand van zijn areaal, slechts marginaal voor. Het verschil met het natuurstreefbeeld Eiken-Beukenbossen op zure bodems is het voorkomen van een aantal meer continentale soorten zoals Trosvlier, Kranssalomonszegel en Witte veldbies. Abiotiek: Zure voedselarme bodems waarvan de textuur van de bodems sterk verschillen. De strooisellaag kan erg dik zijn (tot 13 cm) door de dominante boomsoorten eik en beuk. Het type is meestal grondwateronafhankelijk. Natuurstreefbeelden bossen 35

37 Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120) Officiële naam: Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) Deze beukenbossen komen voor op zure, droge bodems. De boomlaag van dit bostype kan gedomineerd worden door Zomereik als gevolg van het vroegere beheer, maar van nature is Beuk dominant in deze bossen. Kenmerkende soorten voor de boom- en struiklaag zijn Beuk, Zomereik, Wintereik, Ruwe berk, Lijsterbes Hulst en Hazelaar. In de kruidlaag vinden we typische soorten van de vrij zure, arme, oude bossen zoals Lelietjevan-dalen, Dalkruid, Witte klaverzuring, Gewone salomonszegel en Adelaarsvaren. Abiotiek: Zure, voedselarme bodems waarvan de textuur van de bodems sterk verschillen. De strooisellaag kan erg dik zijn (tot 13 cm) door de dominante boomsoorten eik en beuk. Het type is meestal grondwateronafhankelijk. Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint en Parelgras- Beukenbossen (9130) Officiële naam: Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum Beschrijving: Dit natuurstreefbeeld omvat de beukenbossen met een goed ontwikkelde voorjaarsflora, die voorkomen op licht zure tot ph-neutrale bodems met een goed verteerde humuslaag. Ten opzichte van de Eiken-Beukenbossen zijn de bodems minder arm en is de strooisellaag minder dik. Typisch voor deze bossen is het voorkomen van Wilde Hyacint. De aanwezigheid van Wilde hyacint (wat een Atlantische soort is), is het verschil met het natuurstreefbeeld Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint. Daarnaast is er ook nog een subtype met Lievevrouwebedstro en Eenbloemig parelgras maar goed ontwikkeld vind je dit enkel in de Voerstreek. Kleine, minder goed ontwikkelde plekjes vind je ook in de Vlaamse Ardennen. Kenmerkende soorten in de boom- en struiklaag zijn Beuk, Zomereik, Es, Zoete kers, Zomerlinde en Rode kornoelje. De kruidlaag is rijk aan lentebloeiers zoals Wilde hyacint, Muskuskruid, Gevlekte aronskelk, Gele dovenetel en Witte klaverzuring. Abiotiek: Dit natuurstreefbeeld is sterk gebonden aan leembodems en erg gevoelig voor verzuring. Indien de ph te laag zakt, verdwijnen de lentebloeiers van minder zure bodems. Het evolueert dan naar de Eiken-Beukenbossen op zure bodems met veel minder lentebloeiers en een dikkere strooisellaag. Wilde hyacint en Witte klaverzuring kunnen hier nog het best tegen. De soortenrijke vormen vind je dan ook op meer neutrale bodems. Natuurstreefbeelden bossen 36

38 Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160) Officiële naam: Sub-Atlantische en Midden-Europese wintereikenbossen of eikenhaagbeukbossen behoren de tot het Carpinion-betuli Beschrijving: Het natuurstreefbeeld Essen-eikenbossen zonder Wilde hyacint komt op dezelfde standplaatsen voor als het natuurstreefbeeld Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint. Het grote verschil is de afwezigheid van Wilde hyacint. Net zoals in dit vorige type komt het voor op licht zure tot meer neutrale bodem. Ook hier zijn de bossen met meer neutrale bodem rijker aan lentebloeiers. Kruidachtige planten die voorkomen op de wat zuurdere leembodems zijn bijvoorbeeld Bosanemoon, Gele dovenetel, Gewone salomonszegel en Witte klaverzuring. Op bodems die meer neutraal zijn vinden we soorten als Eenbes, Aardbeiganzerik, Slanke sleutelbloem en Daslook. Vaak zijn deze bodems ook wat vochtiger. In de boomlaag staan soorten als Zomereik, Wintereik, Haagbeuk, Spaanse aak, Gewone esdoorn en Zoete kers. Abiotiek: Dit natuurstreefbeeld is sterk gebonden aan leembodems en erg gevoelig voor verzuring. Indien de ph te laag zakt verdwijnen de lentebloeiers van minder zure bodems. Het evolueert dan naar de Eiken-Beukenbossen op zure bodems met veel minder lentebloeiers en een dikkere strooisellaag. De soortenrijke vormen vind je dan ook op meer neutrale bodems. Oude Eiken-Berkenbossen op zeer voedselarm zand (9190) Officiële naam: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur. Beschrijving : Op voedselarme zandgronden staan bossen met Zomereik en Ruwe berk en in mindere mate ook Wintereik en Beuk. Iets lager in de boomlaag vinden we Lijsterbes en Sporkehout, echte struiksoorten zijn nauwelijks aanwezig. De kruidlaag is arm en bestaat vooral uit Bochtige smele, Blauwe bosbes, Struikhei en grassen en kruiden van zure bodems. In de vochtige variant kan Pijpenstrootje dominant zijn. Van nature komt dit natuurstreefbeeld voor als een tussenstadium in de successie van heide naar de climaxvegetatie Eiken-Beukenbossen op zure bodems. De eikenberkenbossen die we nu aantreffen zijn ofwel oude successiestadia vanuit heidevegetaties, ofwel het resultaat van voormalig intensief beheer waarbij er veel gekapt werd maar ook het strooisel werd verwijderd. Op de armste zandgronden in de Kempen gaat de spontane successie zeer traag. Hier kan het zonder al te intensief beheer behouden blijven. Momenteel komen relicten ook op heel wat andere plaatsen met rijkere zandbodems voor. Onder het huidige beheer waarbij de strooisellaag zich wel kan opbouwen en bij natuurlijke successie evolueren deze bossen doorgaans naar het Natuurstreefbeelden bossen 37

39 streefbeeld Eiken-beukenbossen op zure bodems. In de meeste gevallen zal er hier niet ingegrepen worden en zal de successie plaats vinden. Enkel in uitzonderlijke gevallen met belangrijke oppervlakten of zeer goed ontwikkelde voorbeelden van dit habitattype waarin zeldzame lichtminnende plant- of diersoorten (bv. gladde slang) voorkomen, wordt dit habitattype ook als einddoel gesteld op rijkere zandgronden. Een ijle variant van dit type kan ook gecreëerd of behouden worden als verbindingsgebied tussen bestaande waardevolle heidegebieden. Het behoud van dit habitattype vereist het actief tegengaan of periodiek terugdringen van de successie door onder meer kappen, afvoeren van strooisel, plaggen en/of maaien met afvoeren, al dan niet in combinatie met extensieve begrazing. In veel gevallen zal beheer voor dit type gebeuren in een mozaïeklandschap waarbij gesloten en ijle typen van dit bos worden nagestreefd, in combinatie met droge heide en allerhande overgangen. In ruimte en tijd worden verschillende beheervormen vlekvormig afgewisseld (rotatiebeheer). Zo kan in dit bostype sterk gekapt worden met behoud van een aantal oude en ecologisch waardevolle bomen in combinatie met het verwijderen van strooisel en eventueel plaatselijk plaggen. Een dergelijke kapvlakte kan daarna een aantal jaren als heide met opgaande bomen beheerd worden om nadien weer spontaan te verbossen. Het beheer kan ook deels uit ijl middelhoutbeheer en plaatselijk hakhoutbeheer bestaan. De successie kan ook tegengegaan worden door kapbeheer te combineren met een extensieve begrazing die geregeld onderbroken wordt om verjonging toe te laten. Abiotiek: Droog tot vochtig, voedselarm, zuur zand. Beheer: Om dit bostype te behouden moet het bos lichtrijk blijven en mag de strooisellaag niet te dik worden. Regelmatig moeten sterke kappingen in het hakhout en de boomopslag uitgevoerd worden zodat een lichtrijk bos ontstaat, waarbij vooral eiken, berken en lijsterbes worden nagestreefd. Als strooiselophoping plaatsvindt en soorten als struikhei achteruitgaan, kan strooiselafvoer met eventueel plaatselijk maaien en plaggen uitgevoerd worden. Ook periodieke stootbegrazing of permanente extensieve jaarrond- of seizoensbegrazing kunnen daartoe ingezet worden. Structuurrijke, oude aanplanten van Grove den (rbbppm) Officiële naam: Structuurrijke, oude bestanden van Grove den met een minimale leeftijd van tachtig jaar. Beschrijving: Enkel oude Grove dennenbossen met een rijke structuur en een ondergroei van Blauwe bosbes, Struikhei en/of varens behoren tot dit natuurstreefbeeld. Er mag geen dominantie zijn van Amerikaanse vogelkers en er moet een natuurlijke, rijke vegetatie en paddenstoelen aanwezig zijn. In de ondergroei kunnen reeds soorten aanwezig zijn van de oude eiken-berkenbossen zoals Zomereik, Ruwe Berk, Lijsterbes of Natuurstreefbeelden bossen 38

40 Sporkehout. De meeste van deze bossen zijn aanplantingen van vroeger voor de mijnbouw. Abiotiek: Voedselarme, droge, zure zandgronden. Bronbos (91E0_vc, 91E0_bron) Officiële naam: Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype: Goudveil-essenbos (Carici- Remotae fraxinetum). Beschrijving: Het Goudveil-Essenbos komt voor aan bronnen en bronbeken, op lemige tot zandlemige bodems in reliëfrijke omgeving. Door het reliëf en een hoge grondwatertafel zal het grondwater op bepaalde plaatsen aan de oppervlakte komen. Op deze plekken kan je typische bronflora vinden zoals Paarbladig en Verspreidbladig goudveil, Reuzenpaardenstaart en Bittere veldkers. Dit type wordt ook kortweg bronbos genoemd. Abiotiek: Permanent hoge grondwatertafel met uittredend grondwater in reliëfrijke omgeving. Bronnen hebben meestal een hoge ph, maar die kan ook kalkarm zijn en de bodem kan een uiteenlopende textuur hebben. De grondwaterstand is relatief constant en hoog. Overstromingen treden sporadisch op en zijn beperkt in hoogte en duur. Bronbossen hebben een intermediaire nutriëntenbeschikbaarheid. Beheer: Bronbossen zijn zeer gevoelig voor verstoring, het zijn meestal maar kleine oppervlaktes in het bos. Het aanduiden van deze natuurzones is belangrijk om er voor te zorgen dat er geen bosbouwmachines in deze zone komen. Ook recreatie moet vermeden worden. Valleibossen (91E0_va, 91E0_veb) Officiële naam: Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), Subtype: beekbegeleidend vogelkersessenbos en essen-iepenbos (Pruno-Fraxinetum). Beschrijving: Valleibossen komen overwegend voor op bodems die s winters vanuit de waterloop kortstondig kunnen overstromen. De boomlaag is soortenrijk, naast Es komen ook Europese vogelkers, Grauwe abeel, Iep, Zomereik en Zoete kers voor. Typisch is de combinatie van bossoorten (rijke voorjaarsflora) met vochtminnende soorten en ruigtesoorten van rijke bodems. De rijke voorjaarsflora bestaat o.a. uit Slanke sleutelbloem, Daslook, Eenbes, Bosanemoon en Speenkruid. Vochtminnende soorten zijn o.a. Echte valeriaan, Kruipend zenegroen en Moerasspirea. Ook meer ruderale soorten zoals Dagkoekoeksbloem, Grote brandnetel en Kleefkruid kunnen voorkomen. Op kwelplaatsen zijn vaak ook soorten aanwezig van bronbossen. Op de hoger gelegen plaatsen kan een overgang worden waargenomen naar Essen-Eikenbossen zonder Wilde Natuurstreefbeelden bossen 39

41 hyacint (9160). In het natuurlijk verspreidingsgebied van Wilde hyacint kan dit een overgang zijn naar Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint (habitattype 9130). Abiotiek: Meestal zijn deze bossen beekbegeleidend maar ze kunnen ook voorkomen op andere plaatsen die voldoende vochtig zijn. Het type komt voor op plaatsen waar het grondwater in de winter meestal niet lager komt dan 30 cm onder het maaiveld. In de zomer mag de bodem oppervlakkig uitdrogen. Er is nauwelijks een strooisellaag aanwezig en het grondwater is baserijk. De ph van de bodem is vrij hoog (ph KCL > 5). Deze bossen zijn zeer gevoelig voor aanrijking met fosfaat. Bij overstroming met fosfaatrijkwater zal de vegetatie sterk verruigen en gedomineerd worden door Grote brandnetel. Ruigt Elzenbos (91E0_vn, 91E0_eutr) Officiële naam: Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), Subtype: Ruigt elzenbos (Filipendulo- Alnetum, Macrophorbio-Alnetum, Cirsio-Alnetum) Beschrijving: Het voedselrijke Elzenbos is typerend voor vrij voedselrijke, natte standplaatsen en heeft soms een soortenarme ondergroei gedomineerd door grote zeggesoorten (Oeverzegge en Moeraszegge). Maar er zijn ook soortenrijkere varianten met soorten zoals Gele lis, Grote kattenstaart, Wolfspoot, Grote wederik, Moerasspirea, Koninginnenkruid en Moesdistel. In de boomlaag is Zwarte els dominant. Het betreft vaak jonge bossen, aangeplant of spontaan ontwikkeld vanuit voedselrijke, natte hooilanden. Ook matig voedselrijke elzenbroekenbossen die verdrogen of overstromen met voedselrijk oppervlaktewater evolueren naar ruigt Elzenbos. Bij een te grote voedselaanrijking en verdroging gaan ruigtekruiden als Grote brandnetel domineren. Abiotiek: Het ruigt elzenbroek bos heeft vaak hoge grondwaterstanden in de winter (enkele centimeters boven maaiveld) maar deze kunnen vrij diep zakken in de zomer, tot 80 cm onder maaiveld. Het grondwater is baserijk en de ph van de bodem is vrij hoog (ph KCL > 5) Beheer: In vochtige bossen moet je opletten met houtexploitatie; deze bossen zijn gevoelig voor bodemverdichting. Op plaatsen die geen droge periode hebben kan je niet of zeer moeilijk exploiteren. Matig voedselrijk broekbos (91E0_vm, 91E0_meso) Officiële naam: Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype: mesotroof broekbos op minder voedselrijke standplaatsen (Carici elongatae-alnetum). Natuurstreefbeelden bossen 40

42 Beschrijving: Mesotrofe broekbossen komen voor op matig voedselrijke standplaatsen en worden getypeerd door soorten als Moerasvaren, Elzenzegge, Zwarte bes en in de Kempen ook Slangenwortel. Dit bostype kan zich ook spontaan ontwikkelen in de verlandingssuccessie door verbossing van mesotrofe trilvenen. Bij toevoer van basenrijke kwel komen ook soorten van bronbossen voor en in de ondiepe plasjes kunnen dan amfibische soorten als Waterviolier aangetroffen worden. In de boomlaag is Zwarte els dominant. Abiotiek: Vrij baserijk grondwater dat gedurende heel het jaar dicht tegen het maaiveld staat. De grondwaterschommelingen moeten zeer beperkt zijn. De ph van de bodem is licht zuur. Beheer: Broekbossen zijn meestal te nat en daardoor te kwetsbaar voor houtexploitatie. De belangrijkste beheermaatregel is zorgen voor een goede waterhuishouding. Voedselarm broekbos (91E0_vo, 91E0_oli) Officiële naam: Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), Subtype: oligotroof broekbos, inclusief elzen-berkenbroekbos en berkenbroekbos (Carici laevigata-alnetum). Beschrijving: Oligotrofe broekbossen zijn bossen die zich ontwikkelen op voedselarme plaatsen met mineraalarm grondwater dat gedurende het hele jaar dicht tegen het maaiveld staat. Dit bostype ontwikkelt zich ook spontaan in de verlandingssuccessie door verbossing van oligotrofe venen. Typische soorten zijn o.a. Zachte berk, veenmossen, Koningsvaren, Klein glidkruid, Moerasviooltje en Zompzegge. Abiotiek: Voedselarme plaatsen met mineraalarm grondwater dat gedurende het hele jaar dicht tegen het maaiveld staat. Beheer: Broekbossen zijn meestal te nat en daardoor te kwetsbaar voor houtexploitatie. De belangrijkste beheermaatregel is zorgen voor een goede waterhuishouding. Wilgenvloedbos, Zachthoutooibos (91E0_sf, 91E0_wvb) Officiële naam: Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), Subtype: zachthoutooibos (wilgenvloedbos; Salicetum albae). Beschrijving: Wilgenvloedbossen of Zachthoutooibossen zijn typische climaxbossen van hoog uitgroeiende wilgen in de natuurlijke overstromingszones van grote rivieren. Karakteristiek zijn de regelmatige, langdurige overstromingen, vooral in het winterhalfjaar. De karakteristieke boomsoort is de Schietwilg, die bij langdurige overstromingen een typisch kluwen van stamwortels kan ontwikkelen. Minder frequent voorkomende soorten zijn de Kraakwilg en de zeer zeldzame Zwarte populier; Natuurstreefbeelden bossen 41

43 struikvormende wilgensoorten zoals Grauwe wilg en Katwilg kunnen in de ondergroei voorkomen. In de ondergroei komen overwegend algemene soorten van moeras en natte ruigte voor, zoals Gele lis, Riet, Oeverzegge en Rietgras. Wilgenbossen in natte terreinen, die niet of slechts zeer uitzonderlijk onderhevig zijn aan extreme overstromingsdynamiek, worden niet tot dit subtype gerekend. Ze vormen meestal het pioniersstadium in de successie naar een ander bostype. In de hoger gelegen delen van natuurlijke overstromingsgebieden kunnen pionier-wilgenbossen evolueren naar hardhout-ooibos. Abiotiek: Regelmatige, langdurige overstromingen, vooral in het winterhalfjaar. In getijdenrivieren komen types voor die dagelijks tweemaal overstromen. Natuurstreefbeelden bossen 42

44 Natuurstreefbeelden struwelen Natuurstreefbeelden struwelen 43

45 Natuurstreefbeelden struwelen Struwelen en mantels zijn vegetaties die bestaan uit struiken. Struweel is een algemene term en mantel slaat op een struweel van een bosrand. Een mantelvegetatie loopt meestal langs een bos dat in ontwikkeling is en bevat soms sluierelementen (lianen, kruidige klimplanten, ). De ruigte langs een mantel wordt zoom genoemd. In een beperkt aantal gevallen kan struweel beschouwd worden als climaxvegetatie. Zo zal een gagelstruweel door de abiotiek langdurig bosvorming kunnen weerstaan. Op plaatsen waar zich bomen kunnen ontwikkelen in het struweel is meestal een zekere vorm van beheer nodig om de struwelen te behouden. Zonder beheer zullen deze struwelen bos worden. Lijst van te kennen natuurstreefbeelden struwelen Brem- en gaspeldoornstruweel (rbbsg) Officiële naam: Brem- en gaspeldoornstruwelen Beschrijving: Dit type staat voor begroeiingen waar Brem veel voorkomt of domineert. Soms komt ook de veel zeldzamere Gaspeldoorn voor. Bremstruwelen bedekken zelden volledige percelen. In de meeste gevallen komt dit type voor als lijnvormige vegetatie in bermen of bosranden. Van nature komt Brem voor op lichtrijke plaatsen met een eerder droge en vrij voedselarme bodem. Brem is een pioniersstruweelsoort van voedselarme gronden. Daarom wordt het ook vaak aangetroffen op verstoorde gronden, daar waar de voedselarme bodem naar boven gewerkt is (bv. op industrieterreinen of verlaten akkers). Bij verdere successie treedt verbossing op. Doornstruweel van leemhoudende gronden (rbbsp) Officiële naam: Doornstruwelen van leemhoudende gronden Beschrijving: Dit zijn struwelen die gedomineerd worden door houtige, doornige soorten zoals Sleedoorn, meidoorn (eenstijlige en tweestijlige) en/of rozen. We vinden de doornige struwelen vooral terug als houtkanten en uitgegroeide hagen. Doornstruweel wordt soms ook vlakvormig aangetroffen, bijvoorbeeld als onderetage in populieraanplantingen. Plaatselijk zijn het mantelzoomvegetaties met doornige soorten. Naast doornige soorten kunnen ook struiksoorten voorkomen zoals Rode kornoelje, Gelderse roos, Gewone vlier en Hazelaar. Beheer: Een zekere vorm van beheer of verstoring is nodig om deze struwelen te behouden, vooral bij mantels, hagen en op andere plaatsen waar zich bomen kunnen ontwikkelen in het struweel die uiteindelijk het struweel zullen omvormen tot bos. Natuurstreefbeelden struwelen 44

46 Het beheer bestaat dan uit het in hakhout zetten: om de paar jaar worden de stammetjes afgezaagd tot enige decimeters boven de grond. Vervolgens lopen de bomen opnieuw uit. De omlooptijd (de tijd tussen twee hakbeurten) is soortafhankelijk: trage groeiers zoals Sleedoorn en meidoorn om de 7 à 10 jaar, snelle groeiers zoals Gewone es en wilg kan je om de 5 jaar afzetten. Langer wachten kan, maar dat levert onder meer scheurgevaar op. Ook lopen sommige soorten moeilijker uit als je langer wacht. Scheuren kan je voorkomen door eerst 40 cm hoger af te zagen en dan pas op de goede hoogte af te zetten. Afzetten kan als de bomen in rust zijn en als het niet te hard vriest. Meestal dus ergens tussen november en maart. Zaag ook niet volledig horizontaal maar enigszins schuin zodat regenwater kan afvloeien. In het belang van fauna wordt soms gefaseerd gewerkt, elke keer wordt de helft of een derde afgezet, vooral als er geen andere hagen of bosmantels in de buurt zijn. Het afzetten van de boomsoorten is essentieel. De struiksoorten kan je ofwel mee afzetten of, als je voldoende plaats hebt, kan je er ook voor kiezen om niet af te zetten. Gagelstruweel (rbbsm) Officiële naam: Gagelstruweel Beschrijving: Dit zijn struwelen die gekenmerkt worden door de aanwezigheid van Wilde gagel. De ondergroei bestaat vaak uit Pijpenstrootje, soms met nog soorten van natte heide, zuur laagveen of venoevers. Wilde gagel groeit overwegend op natte, voedselarme tot matig voedselrijke zand- tot lichte zandleemgronden en op veen. Gagel kan ook voorkomen in oligotrofe broekbossen. Moerasbos van breedbladige wilgen (rbbsf) Officiële naam: Moerasbos van breedbladige wilgen Beschrijving: Wilgenstruwelen op matig voedselrijke bodems met een permanent hoge waterstand behoren tot dit type. De struiklaag bestaat uit breedbladige wilgen, meestal Grauwe wilg, maar ook Geoorde wilg of Boswilg kunnen voorkomen. In de ondergroei vind je soorten van moerasbossen zoals Gele lis, grote zeggesoorten, Bitterzoet en Dotterbloem. Door de hoge waterstand gaat de successie naar een Ruig Elzenbos of Mesotroof Elzenbroekbos traag. Vochtig wilgenstruweel op venige en zure grond (rbbso) Officiële naam: Vochtig wilgenstruweel op venige en zure grond Beschrijving: De vochtige wilgenstruwelen op venige of zure grond worden aangetroffen in voedselarme, vochtige tot zeer natte milieus. Naast Geoorde wilg, de Natuurstreefbeelden struwelen 45

47 enige kensoort, kunnen andere boomsoorten zoals Grauwe wilg, Zachte berk of Sporkehout een belangrijk deel uitmaken van het struweel. De ondergroei bevat voornamelijk soorten uit voedselarme moerasvegetaties, die vaak met verminderde vitaliteit (zonder te bloeien) standhouden in de schaduw van de boom en struiklaag. Er zijn weinig of geen differentiërende soorten in de kruidlaag. Dit type situeert zich vaak op de grens van voedselarme broekbossen en moerassen en treedt daar veelal mantelvormend op. Natuurstreefbeelden struwelen 46

48 Natuurstreefbeelden ruigtes Natuurstreefbeelden ruigtes 47

49 Natuurstreefbeelden ruigtes Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van ruigtes Ruigtes zijn vegetaties die gedomineerd worden door forse, hoge kruiden en grassen. Deze kruiden en grassen sterven in de winter bovengronds af en vormen op die manier soms dikke voedselrijke strooiselpakketten. Door die dikke strooisellaag kunnen soorten van graslanden maar met moeite kiemen, de forse kruiden priemen hier wel elke lente door. Dikke strooiselpakketten zorgen echter ook in ruigtes voor soortenarmere vegetaties. Het afvoeren van het maaisel is dan ook nodig in dit soort type van vegetaties. Ruigtes ontstaan als het beheer extensiever wordt, als graslanden niet elk jaar meer worden gemaaid en het strooisel zich opbouwt. Als het beheer helemaal wegvalt of nog extensiever wordt, ontstaat struweel en uiteindelijk bos. Het is dus de opdracht om toch een minimaal beheer te voeren. Ruigtes kunnen heel bloemrijk zijn en ze zijn door hun voedselaanbod en beschutting dan ook bijzonder belangrijk voor fauna. Het is een zeer geschikt landbiotoop voor amfibieën, sabelsprinkhanen komen er in grote getale voor en ook voor veel vogelsoorten is het een geschikt voedsel- en nestgebied. Bijzondere ruigtes zijn boszomen, het zijn de kruidenrijke randen tussen de bosmantel (struiken) en het open veld. Natuurstreefbeelden ruigtes 48

50 Beheer van ruigtes Cyclisch maaien Met cyclisch maaibeheer wordt bedoeld dat de ruigte niet elk jaar volledig wordt gemaaid. Jaarlijkse maaibeurten leiden namelijk tot graslandvegetaties. Bij de van nature zeer productieve natte ruigtes wordt een cyclus van 2-3 jaar aangeraden, bij de boszomen cycli van 2-5 jaar. Bij cyclisch maaibeheer wordt de te beheren oppervlakte dus in twee tot vijf eenheden verdeeld met een evenwaardige oppervlakte of werklast. Elk jaar wordt één van deze delen gemaaid met afvoer van het maaisel. Vaak worden boszomen en ruigtes samen beheerd met graslanden die jaarlijks worden gemaaid. Boszomen vormen de minder intensief gemaaide overgangen naar het bos. Tussen waterloop en natte ruigte kunnen zich in het ideale geval ook onbeheerde maar dynamische moeraszones bevinden, tussen bos en zoom bevindt zich in het ideale geval ook een mantelvegetatie die bestaat uit struwelen of bomen in hakhoutvorm, die eveneens in een cyclus van 7-10 jaar worden gekapt. Aangezien de meeste soortenrijke ruigtes of boszomen vooral uit zomerbloeiers bestaan, wordt de maaibeurt in de nazomer uitgevoerd (eind augustus tot half oktober). In deze periode worden van nature ook de laagste grondwaterstanden gemeten, wat ook gunstig is voor machinaal maaien en waardoor bodemschade of het wegzakken van maaimachines vermeden kan worden. Begrazing Begrazing is een belangrijke maatregel voor grotere terreinen, waar voldoende ruimte is om (op vaak niet te voorspellen plaatsten) ruigtes en boszomen te laten ontwikkelen. Dit proces gaat ook gepaard met struweelvorming in deze ruigtes of langs bosranden. In kleinere terreinen is cyclisch maaibeheer aan de orde. Bij gestuurd of cyclisch graasbeheer worden veelal tijdelijke rasters geplaatst, dat is ook meteen een van de grote nadelen, want dit vraag veel werk. Daarom wordt er best geopteerd om de volledige natte ruigte om de 2-3 jaar (eventueel mee met aanpalend grasland) te laten begrazen en niet jaarlijks te werken met een deel van het perceel. Dit heeft vooral zin bij iets grotere terreinen (> 5 ha). Voor kleinere terreinen wordt best enkel cyclisch maaibeheer voorzien. In grote terreinen (> 10 ha) is een scheiding door rasters met andere begraasde vegetatietypen niet nodig. Doordat het om extensieve begrazing gaat, worden bestaande natte ruigtes in de oeverzone of bestaande boszomen niet elk jaar volledig afgegraasd. In graslanden zullen zich op een tijdspanne van jaar spontaan zoomvegetaties ontwikkelen als de graasdruk lager is dan 125 graasdagen per hectare per jaar (0,3 GVE (= grootvee-eenheden)/ha/jaar of 0,6 GVE/ha/zomerseizoen). In deze structuurrijke zoomvegetaties ontwikkelen zich struwelen en individuele bomen of bosjes. Natuurstreefbeelden ruigtes 49

51 Waterbeheer De mooiste ruigtes ontwikkelen zich op vochtige, relatief rijke bodems. Die liggen vlakbij waterlopen, regelmatig overstroomde gebieden of op plekken met een hoge grondwatertafel. Waterbeheer zal erin bestaan te zorgen voor een voldoende hoge grondwatertafel en waar nodig een regelmatige inlaat van niet verontreinigd water. Ook een natuurlijk peilregime is belangrijk: hoge grondwaterstanden in het voorjaar en lagere (maar niet te laag) in het najaar. Maar ook langs matig voedselrijke boszomen kunnen zich mooie ruigtes ontwikkelen. Deze zijn meestal niet aan grondwater gebonden. Lijst van te kennen natuurstreefbeelden Ruigtes Moerasspirearuigtes (6430_hf) Officiële naam: Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland en van montane en alpiene zones, subtype: moerasspireaverbond. Beschrijving: Dit zijn ruigtes op natte tot vochtige voedselrijke grond zonder een duidelijk graslandkarakter. Typische soorten zijn Moersspirea, Poelruit en Moesdistel. Deze ruigtes komen van nature voor in valleien en langs rivieroevers. Het betreft ruigtes en zomen op natte, vaak stikstofrijke plaatsen, die in mindere of meerdere mate onder invloed staan van overstromingen, hetzij door oppervlaktewater, hetzij door opstijgend grondwater. Het habitattype is beperkt tot alluviale moerasvegetaties zonder een duidelijk graslandkarakter (bv. geen dominantie van grassen of andere typische graslandsoorten). Kensoorten zijn Moerasspirea, Poelruit, Adderwortel, Moesdistel, Harig wilgenroosje, Echte valeriaan en Bosbies. Daarnaast komen veel andere ruigtekruiden voor zoals Grote wederik, Gewone smeerwortel, Grote kattenstaart, Gewone engelwortel, Moerasandoorn en Koninginnenkruid. Op voedselarmere bodems zijn deze ruigtes vaak minder fors ontwikkeld. In deze vegetaties speelt Grote wederik vaak een dominante rol en kunnen soorten voorkomen van voedselarme milieus zoals Pijpenstrootje, Biezenknoppen, Melkeppe, Waternavel en Gespleten hennepnetel. Het Moerasspireaverbond vormt een tussenstadium in de successie naar Elzenbroekbos (habitattype 91E0). Abiotiek: Hoewel dit type op natte en relatief rijke bodemtypes voorkomt, is er toch een bovengrens wat fosfaat betreft. Zeker als de wat zeldzamere ruigtesoorten aanwezig zijn moet opgelet worden met te fosfaatrijk overstromingswater. Wat het grondwater betreft zijn er niet meteen bijzondere vereisten, als het maar niet te mineraalarm is. Qua abiotiek komt deze ruigte overeen met het dotterbloemgrasland. Natuurstreefbeelden ruigtes 50

52 Voedselrijke boszomen met minder algemene plantensoorten (6430_bz) Officiële naam: Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland en van montane en alpiene zones, subtype: nitrofiele boszomen met minder algemene plantensoorten. Beschrijving: Nitrofiele (=voedselrijke) boszomen en -ruigtes komen voor langs schaduwrijke randen van bossen of dreven, op zones die nooit overstromen. De belangrijkste kensoorten zijn Grote brandnetel, Kleefkruid, Hondsdraf, Look-zonder-look, Witte dovenetel en Zevenblad, naast soorten als Dagkoekoeksbloem, Geel nagelkruid, Bosandoorn, Grote muur en Robertskruid. Maar om tot dit type te behoren moeten de ruigtes ook een of meerdere zeldzame of bedreigde plantensoorten bevatten. Het gaat o.a. om soorten als Kruidvlier, Gevlekte dovenetel, Kruisbladwalstro, Boslathyrus of Gewone agrimonie. Voedselrijke ruigtes herbergen doorgaans een grote faunistische diversiteit. Zonnige, kruidenrijke zomen langs bosranden, met veel schermbloemigen en composieten, trekken grote aantallen bloembezoekende insecten zoals vlinders en zweefvliegen aan. Veel insecten van open milieus zijn op ruigtes aangewezen voor hun voortplanting: doordat de vegetatie niet of slechts onregelmatig gemaaid of begraasd wordt, kunnen de soorten er hun levenscyclus ongestoord voltooien. Ook de bodemactieve ongewervelde fauna, o.a. spinnen, is doorgaans heel rijk aan soorten. De combinatie van voedselrijke, natte ruigte en zonnige, bloemrijke graslanden en boszomen is het leefgebied van de Spaanse vlag, een dagactieve nachtvlinder en bijlage 2 soort van de Habitatrichtlijn, die bij ons aan de uiterste noordgrens van zijn areaal voorkomt. Andere vermeldenswaardige vlindersoorten van dit habitattype zijn o.a. Kleine ijsvogelvlinder en Grote weerschijnvlinder. Typische sprinkhanensoorten zijn Bramensprinkhaan en de zeldzamere Greppelsprinkhaan, Moerassprinkhaan en Gouden sprinkhaan. Ook voor andere diersoorten hebben ruigtes een grote waarde, waaronder tal van broedvogels zoals Rietzanger, Blauwborst (bijlage 1-soort van de Vogelrichtlijn) en Paapje. Abiotiek: Langs bosranden en in open plekken in loofbos of in holle wegen of graften komt het habitattype ook voor op matig vochtige, humeuze bodems, vaak op (licht) beschaduwde standplaatsen. Natuurstreefbeelden ruigtes 51

53 Natuurstreefbeelden ruigtes 52

54 Natuurstreefbeelden graslanden Natuurstreefbeelden graslanden 53

55 Natuurstreefbeelden graslanden Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van graslanden Grasland is een biotoop met een vegetatie die gedomineerd wordt door grassen. De meeste graslanden zijn cultuurgraslanden die in gebruik zijn voor de veeteelt, bijvoorbeeld als weiland (waar vee graast) of als hooiland (waar gehooid wordt voor wintervoer). In West-Europa kan grootschalig grasland enkel voorkomen onder menselijk beheer, vandaar dat ze meestal halfnatuurlijke ecosystemen worden genoemd. Grote graslanden komen hier van nature dus niet voor. Als een grasland niet wordt beheerd, krijgen we een successie naar ruigte, struweel en uiteindelijk bos. We overlopen eerst de belangrijkste eigenschappen en factoren. Voedselrijkdom Bij de meeste agrarische graslanden is de invloed van voedselrijkdom (bemesting) allesoverheersend. De begroeiing bestaat daarom uit een gering aantal algemene plantensoorten, ongeacht verschillen in grondsoort en vochttoestand. De gewasproductie ligt dan op een hoog niveau en dat is ook de bedoeling, want het is de preferentiële toestand voor landbouw. Echter, voor natuurbehoud streven we naar een rijkdom aan soorten. Pas bij een relatief lage voedingstoestand van de bodem en een minder hoge gewasproductie kunnen de verschillen in omgevingsfactoren wèl tot uitdrukking komen. Er is dan sprake van een gebiedskarakteristieke, gevarieerde gras-kruidenbegroeiing met minder algemene plantensoorten en de bijbehorende variatie aan dieren (vlinders, sprinkhanen, weidevogels, bodemleven e.d.). Een instrument om aan te geven waar je zit op de schaal tussen de meest vermeste graslanden en de zeer voedselarme, met zeldzame soorten begroeide schraalgraslanden zijn de graslandfases (zie hieronder) Structuur Structuur van graslanden slaat op de gelaagdheid van de vegetatie. Zeker bij graslanden op rijke bodem is meestal slechts één laag aanwezig. Pas als de dominante grassen het opgeven, krijg je naast hogere grassen (Glanshaver, Grote vossenstaart) ook middelhoge grassen (Reukgras, Kamgras) en eventueel ook een moslaag. Open bodem en mossen Bij heel schrale graslandtypes, zoals heischrale graslanden, is de bodem niet volledig bedekt met vegetatie. Door dynamiek, zoals een lichte betreding door begrazing, door overstroming of windwerking kan de bodem plaatselijk kaal zijn. Dit is geen nadeel maar noodzakelijk voor de duurzame instandhouding van deze vegetaties. Kale plekjes zijn niet enkel belangrijk voor kieming van planten, veel insecten maken er ook gebruik van Natuurstreefbeelden graslanden 54

56 om op te warmen of nestholletjes te graven. Hiertoe mogen deze dynamieken echter ook niet te intensief zijn. Door de schrale bodem is de heraangroei van de vegetatie immers traag. Verbossing en verbraming Dit wordt als nadelig beschouwd bij graslanden. Een bomenrij, wilgenkoepel of hier en daar wat grote bramen in een groter graslandcomplex zijn natuurlijk geen probleem, integendeel. Ze vormen structuren die voor nestelende zangvogels, verpoppende vlinders of roepende sabelsprinkhanen belangrijk zijn. Tenzij er weidevogels aanwezig zijn (zij hebben zeer uitgestrekte open landschappen nodig), zijn zij een aanwinst voor de biodiversiteit. Maar graslandsoorten zijn lichtminnend, het open karakter moet dus behouden blijven. Verbossing houdt een bedreiging in voor deze types omdat zoom- en ruigtevegetaties vaak niet correct of intensief genoeg beheerd worden en doorschieten naar struweel of bos waardoor een bosrand opschuift naar binnen Vergrassing Vergrassing klinkt wat raar als het over graslanden gaat. In deze context wordt een verstoring bedoeld waarbij enkele dominante grassoorten de vegetatie overnemen zoals gestreepte witbol. Dat is vaak een gevolg van verrijking van de bodem (die op zich een gevolg kan zijn van verdroging maar meestal atmosferische depositie) en/of een te extensief beheer. Deze factor wordt ook dominantie genoemd. Vervilting Als het gras niet gemaaid of afgegraasd wordt, leggen de halmen zich plat en s winters sterven ze af. Het resultaat is een dik pak opeengestapeld gras waarvan de onderste laag maar langzaam verteert. Vervilting is een bijzondere vorm van vergrassing. Het hangt dikwijls ook samen met de dominantie van een aantal grassoorten (bv. Gewoon struisgras, Gestreepte witbol) die bovendien de grasmat in sterke mate gaan sluiten. Vervilting treedt ook vaak op als gevolg van verzuring en/of atmosferische stikstofdepositie. Bij herstel van verruigde graslanden is het dan ook belangrijk deze viltlaag te verwijderen. Dit kan door de eerste keer of keren voldoende laag te maaien zodat de viltlaag mee wordt weggenomen met het hooibeheer. Verruiging en verstoring Verruiging is een wijziging in soortensamenstelling als gevolg van een (voormalige) bodemverstoring, een wijziging in voedselrijkdom (bv. bemesting, bodemverdichting, inbreng gebiedsvreemd bodemmateriaal, plotse en sterke verdroging ). Toename van Natuurstreefbeelden graslanden 55

57 verruigingsindicatoren geeft een sterker signaal in voedselarme dan in voedselrijke milieus. Het voorkomen van planten van rijkere milieus of verstoringen zoals Akkerdistel in schrale graslanden wijst dus op verruiging Vernatting en verdroging Vooral grondwaterafhankelijke graslanden zijn gevoelig voor veranderingen in grondwaterpeilen. Het gebeurt eerder zelden dat drogere graslanden te maken krijgen met vernatting, hoewel het in het kader van overstromingsmaatregelen of herstel van het vroegere peilbeheer wel kan gebeuren. Peilbeheer is bij nattere graslanden heel belangrijk. Daarbij moet er niet enkel gelet worden op de waterhoeveelheid in het juiste seizoen, maar ook op de kwaliteit. Ecosystemen die gebaseerd zijn op basenrijke kwel kunnen snel degraderen als het water teveel opgehouden wordt. Daarbij gaat zuurder en basenarm regenwater als een laag op het kwelwater liggen en brengt het buiten bereik van de wortels. Zie ook Ecohydrologie in Natuurmanagement basis. Algemene beheeringrepen bij graslanden Hoofddoel van botanisch ontwikkelings- en onderhoudsbeheer is het tot stand brengen van gevarieerde, bloemrijke graslanden. Veelal wordt gestart vanuit een soortenarme vegetatie, bijna steeds veroorzaakt door een te grote voedselrijkdom. In het proces van ontwikkeling van botanisch waardevolle graslanden door verschralingsbeheer kunnen we een aantal fasen en graslandtypen onderscheiden. Deze fasen krijgen een nummer van 0 tot 5. De naam van deze fases staat los van de naam van de natuurstreefbeelden, het geeft een indicatie waar het grasland zich bevindt tussen soortenarme startpositie en einddoel (streefbeeld). Fase Graslandfase Soorten per 25 m² Soortenrijkdom 0 Raaigrasweide 5-10 zeer soortenarm 1 Grassen-mix soortenarm 2 Dominant-stadium soortenarm Vanaf hier neemt de soortenrijkdom sneller toe 3 Gras-kruidenmix matig soortenrijk 4 Bloemrijk grasland soortenrijk 5 Schraalland Meer dan 30 soortenrijk tot zeer soortenrijk In beginsel kan elk van de fasen het startpunt zijn. In de praktijk ligt het beginpunt vaak in fase 0 of 1. De eindfase is afhankelijk van de bodem- en vochttoestand, maar meer nog van het beheer en de correcte uitvoering hiervan. Op zandige bodems kan het opschuiven naar interessante fases duidelijk sneller gaan dan op leem of klei, maar maai op de verkeerde tijdstippen of voer het maaisel slecht af, en je blijft lang hangen bij oninteressante fases. Natuurstreefbeelden graslanden 56

58 De graslanden in de fasen 0, 1 en 2 kenmerken zich door een gering aantal vooral grassoorten. In fase 0 komt vooral Engels raaigras voor, een diepgroene blinkend wat vettig aandoend gras. De grasmat is daardoor monotoon blinkend groen. In fase 1 is de grasmat een lappendeken van enkele grassoorten. Ruw beemdgras is nu het meest voorkomend. Het mozaïekpatroon van de grassoorten en dus groentinten is grof. De kleuren variëren van licht- tot donkergroen. Her en der komen soms grote plekken (haarden) van kruiden voor. Zo'n haard bestaat dan uit slechts één nitrofiele soort zoals Kruipende boterbloem of Paardenbloem. Deze fase dus heel bloemrijk zijn, maar het aantal soorten is laag, zowel qua planten als dieren. Ook in fase 2 komen deze kruiden voor, maar omdat de voedselrijkdom nog verder afgenomen is, worden de eigenschappen van de bodem steeds belangrijker, zelfs in die mate dat bepaalde grassoorten kunnen domineren. De hoeveelheid voedsel is namelijk groot genoeg om bepaalde soorten toe te laten zich zeer concurrentieel op te stellen. Afhankelijk van de bodemsoort bestaat de grasmat dan voor meer dan de helft uit Gestreepte witbol, Grote vossenstaart en/of Gewone glanshaver. Gestreepte witbol heeft een zeer brede ecologische amplitude qua bodem- en vochtvereisten. Het is een van de weinige grassen met een permanente zaadvoorraad in de bodem. Daarom is het vaak de eerste opvolger van uit cultuur genomen graslanden. Grote vossenstaart komt vooral voor op zwaardere bodems (zandleem, leem, klei) op 's winters overstroomd grasland. Gewone glanshaver komt vooral voor in wegbermen en op dijken. Het wordt op zowat alle (vochtige) bodems aangetroffen behalve op de arme zandbodems. Pas vanaf fase 3 (gras-kruidenmix) neemt de botanische betekenis van de graslanden sterk toe. Het aantal soorten stijgt omdat de voedselrijkdom niet toelaat dat een of enkele soorten domineren over de rest. De hoogproductieve grassen blijven aanwezig maar domineren niet meer. Laagproductieve grassen nemen nu de plaats in (Gewoon reukgras, Rood zwenkgras, Gewoon struisgras). Aangezien deze plantensoorten niet dominant zijn, laten ze veel ruimte voor kruidachtigen en schijngrassen zoals zegges. Natuurstreefbeelden in goede toestand bevinden zich steeds in fase 4 en de schrale types (ondermeer blauwgraslanden, heischrale graslanden) in fase 5. Dat wil in de praktijk zeggen dat de bodem meestal flink moet verschraald worden. Maaien Maaien en afvoeren onttrekt voedingsstoffen aan de grond. Als we niet bemesten als compensatie kunnen we spreken van verschraling. Verschralingsbeheer is nodig als de bodem te rijk is om alle soorten van het natuurstreefbeeld kansen te geven. Zo lang dit het geval is, is maaien en afvoeren aan de orde. Bij overdreven grote voedselrijkdom Natuurstreefbeelden graslanden 57

59 (voormalige akker), kan zelfs plaggen of afgraven nodig zijn. De afname van vooral fosfaat in de bodem is beperkt met enkel maaibeheer. Eenmaal de doelen bereikt, wordt dikwijls nog gemaaid om de atmosferische depositie te compenseren en verbossing tegen te gaan. Het aantal maaibeurten neemt in de tijd wel af, van driemaal (of meer) per jaar (fase 0) tot eenmaal per jaar (fase 5). Het succes van verschralen door maaien verschilt per bodemtype. Bij klei- en veengronden onder matig droge tot droge condities wordt dit proces tegengewerkt. Het natuurlijk voedingsstoffenleverend vermogen van deze gronden leidt, in combinatie met depositie vanuit de lucht, tot een relatief trage bodemverschraling. Op zandbodems kan echter binnen de paar jaar flink succes worden geboekt. Naast de hoeveelheid afgevoerd materiaal beïnvloedt ook het maaitijdstip de graskruidenverhouding en de onderlinge grassenconcurrentie op een directie manier. Het effect hiervan wordt meestal onderschat. Een voorbeeld: Gestreepte witbol kent een sterke groei in de maand mei, gevolgd door de bloei einde mei en zaadzetting begin juni. Einde mei zitten de reserves van de plant bovengronds zonder dat er al zaad is gevormd. Door te maaien einde mei kan deze plant geen zaad meer vormen. Hergroei gaat trager omdat hij zijn voorraad kwijt is. Maaien na 15 juni zal deze plant echter bevoordeligen, al het zaad is reeds gevallen een deel van de reserves zit terug in de wortelstokken. Te laat of te vroeg maaien zorgt dus voor een zeer trage vooruitgang in het halen van de beheerdoelstellingen. Wat de zaadzetting van de kruidachtigen betreft (de zogenaamde reden om te maaien na 15 juni), de meeste kruiden uit de fasen 3 en 4 kennen een trage voorjaarsontwikkeling Na een maaibeurt einde mei groeien deze kruiden relatief snel terug door en kunnen zelfs zo de hergroei van de tot dan toe dominante grassoorten helpen onderdrukken. Ze bloeien vervolgens alsnog en zetten zaad in de vroege zomer. Naarmate de fases opschuiven moeten echter het maaitijdstip worden verlaat, aangezien de gras- en kruidensoorten alsmaar later in zaad komen. Door de lagere voedselhoeveelheden duurt het langer voor de plant aan bloei en zaadzetting kan beginnen. Bij sommige natuurstreefbeelden kan er rekening gehouden worden met specifieke plantensoorten zoals Grote pimpernel. Hieronder een schema met maaitijdstippen per fase. Besef wel dat het juiste tijdstip afhangt van de weersomstandigheden in het voorjaar (koel of warm, droog of vochtig) en op het moment van maaien (droog weer). In de eerste fases zijn er drie maaibeurten, in schraalland slechts één. Natuurstreefbeelden graslanden 58

60 Van belang is ook dat de grasmat voldoend kort de winter in gaat om vervilting te voorkomen. Een vervilte grasmat is nadelig voor zaadkieming en ontwikkeling van jonge planten. Vroeger maaien kan overigens in conflict zijn met het belang van weidevogels. Als er echter bewust gekozen is voor een botanische hoofddoelstelling dan is uitstel van maaien ter bevordering van het broedsucces niet verstandig. De botanische ontwikkeling valt stil en de doelstelling wordt bij lange na niet gehaald. Er moet dus gekozen worden. Sommigen gaan toch vroeg maaien als er al weidevogels voorkomen en passen nestmarkering toe. Het effect hiervan is echter niet groot. Bovendien hebben de kuikens van weidevogels erg veel insecten nodig, die pas massaal aanwezig zijn bij de hogere fases. Als fase 3 en 4 bereikt zijn, valt het maaitijdstip volgens schema na 15 juni. Het is dan wel raadzaam bij de keuze van het maaitijdstip rekening te houden met eventueel aanwezige weidevogels. Maaien vóór 1 juli is voor deze soorten erg nadelig. In de meeste gevallen moet gekozen worden tussen weidevogelbeheer en botanisch beheer. Ten slotte kan een volledig terrein in één keer maaien nadelig zijn voor kleinere dieren, die hun habitat verdwenen zien. Een ideaal vlindervriendelijk grasland heeft veel bloemen en structuur (lang en kort gras) en is afgeboord met houtkanten, struwelen of ruigtes. Door te maaien worden bloemen weggehaald alsook een flink aandeel rupsen, eieren en poppen. Niet alles ineens maaien (gefaseerd maaien) of een lage dichtheid aan vee erop zetten (extensief begrazen, zie verder) is voor graslandvlinders beter. Begrazen Begrazing verschraalt niet of nauwelijks. Hoogstens is er een verschuiving in nutriëntengehalte doorheen het terrein. Bijvoorbeeld van plaatsen waar gegraasd wordt Natuurstreefbeelden graslanden 59

61 naar de latrine en/of slaapplaatsen. Vooral paardachtigen grazen erg kort, maar gaan zelden uitwerpselen deponeren op graasplaatsen. Ook een herder met een passerende schaapskudde kan een bepaalde verschraling veroorzaken. Bij jaarrondbegrazing met runderen is er geen verschralend effect. Begrazing wordt daarentegen meestal ingezet om een variatie in ruimte en tijd te verkrijgen in de vegetatie. Een gemaaid hooiland kent in de tijd enorme variaties (eerst vlakdekkend bloemrijk tot volledig kort gemaaid). Een begraasd grasland met lage veebezetting en diverse soorten grazers daarentegen is een permanente afwisseling van kort grasland, lang grasland, ruigtes en struikgewas. Hier en daar zijn er kale woelplekken, betredingsplekken, latrines etc. waardoor de structuurvariatie heel groot is. Bijkomende troef is er de mest die verwerkt wordt door een hele reeks organismen zoals vliegen en kevers, wat de biodiversiteit en het voedselaanbod voor bv. weidevogels en vleermuizen ten goede komt. De meeste gedomesticeerde grazers worden echter ontwormd en krijgen diergeneesmiddelen, waardoor de mest in het beste geval oneetbaar of zelfs giftig wordt voor insecten. Dat heeft een sterk effect op de wilde mestfauna. Soorten die grote insecten als mestkevers eten zoals klauwieren en grotere vleermuissoorten zijn in Vlaanderen onder meer daardoor erg zeldzaam geworden. Dieren op stal houden terwijl ze ontwormd worden is een van de mogelijke oplossingen, maar bij grote gebieden met halfwilde grazers niet steeds makkelijk. Het probleem bij de planning van begrazing is de ideale veebezetting. Is die te laag, dan zal het gebied stilaan verbossen. Is die te hoog, dan is er weinig variatie door overbegrazing. Van nature trekken de grazers rond van wintergebieden naar zomergebieden, worden ze opgejaagd door roofdieren, sterven ze massaal af bij heel strenge winters Dat zijn allemaal natuurlijke processen die wij in de relatief kleine reservaten niet kunnen toelaten. Vandaar dat de veebezetting zo nauw kan steken. De Vlaamse graslanden worden in de eerste plaats begraasd door runderen. Tot voor enkele tientallen jaren waren er vooral lokale dubbeldoelrassen, die redelijk wat melk produceerden, maar ook voor het vlees werden gehouden. Nu is het aantal courant gehouden rassen globaal genomen verminderd en is er meer specialisatie. De standaard melkkoe behoort tot het ras Holstein en enkele rassen zoals Belgian blue en Limousin worden voor het vlees gehouden. Op zich graast elke koe hetzelfde, maar productief vee kan meestal niet zelf bevallen, heeft veel zorg nodig en maakt weinig vet aan, waardoor ze in de winter niet buiten kunnen gehouden worden. Voor seizoensbegrazing is dat niet zo'n probleem, maar voor jaarrondbegrazing (zie verder) zijn deze rassen niet geschikt. In het natuurbeheer worden daarom meestal zelfredzame rassen gehouden die de winterkou moeiteloos trotseren en zelfstandig kunnen kalven. In heel wat natuurgebieden zijn uit Schotland afkomstige runderrassen aanwezig: Galloway, Schotse hooglander en Aberdeen Angus. Ook bij de paarden zijn enkele rassen populair: de Shetlandpony en de Poolse Konik, die nog het dichtst bij de oorspronkelijke wilde tarpan zit. Op de schraalste terreinen wordt de voorkeur gegeven aan schapen, terwijl ezels en Natuurstreefbeelden graslanden 60

62 geiten weinig gebruikt worden, vooral dan in meer ruige situaties met veel struwelen zoals duinbossen. De regelgeving voor grazers in natuurgebieden is in Vlaanderen dezelfde als voor de veehouderij in de landbouw. Zo moeten runderen, schapen en geiten oormerken dragen en zijn een aantal veterinaire onderzoeken verplicht. De meeste begraasde natuurgebieden worden beheerd in samenwerking met lokale landbouwers door middel van concessies, gebruiksovereenkomsten of de traditionele landbouwpacht. Op veel plaatsen wordt de begrazingsdruk begrensd en dit wordt gewoonlijk uitgedrukt in grootvee-eenheden per ha of GVE. 1 GVE komt overeen met een volwassen koe of drie volwassen schapen. Er zijn verschillende manieren om grazers in te zetten. Bij jaarrondbegrazing zijn de dieren in alle seizoenen aanwezig binnen een vast raster. In de winter moeten ze overleven van het dode gras, wat vervilting tegengaat. Bij seizoensbegrazing zijn ze slechts aanwezig in een bepaalde periode van enkele maanden. Meestal betreft dit nabegrazing in het najaar, waarbij in het voorjaar gemaaid wordt. De grazers zorgen er dan voor dat de vegetatie korter de winter ingaat. Dikwijls wordt hiervoor een beheerovereenkomst met een boer gesloten. Bij stootbegrazing zijn de grazers slechts enkele dagen tot enkele weken aanwezig, eventueel binnen een op maat geplaatst tijdelijk raster. Hierbij wordt de vegetatie op korte tijd erg kort begraasd. Ook soorten die niet graag gegeten worden, kunnen zo worden opgeruimd door de dieren iets langer te laten staan. Hoewel begrazen minder intens lijkt dan maaien, moet het werk niet onderschat worden. Begrazen vraagt de aanleg en onderhoud van een stevig raster, veilige toegangspoorten voor beheerders en publiek en de aanleg van een vangkraal. De dieren moeten jaarlijks gevangen worden om te ontwormen en om jonge dieren te oormerken, bij paardachtigen moeten de hoeven gekapt worden, schapen worden geschoren enzovoort. Maaien en afvoeren is dus niet per se meer werk en leidt vooral voor botanisch beheer tot betere resultaten. Maaien en hooien Extensieve begrazing Afvoer van voedingstoffen Relatief efficiënt Weinig Structuurdiversiteit Klein Groot: mozaïekstructuur Voorkomen van gradiënten Weinig: uniform beheer Veel Grenzen met omgeving Scherp Kunnen geleidelijk zijn Bloemenrijkdom Groot Kleiner Mate van zelfregulatie Klein Relatief groot Voorspelbaarheid Meer Weinig Vergelijking effecten van maaien en hooien en van extensieve begrazing Natuurstreefbeelden graslanden 61

63 Waterbeheer Waterbeheer is uitgebreid aan bod gekomen in Natuurmanagement I (zie We nemen hier een stuk tekst over die van toepassing is op dit hoofdstuk. Vegetaties van gebieden met een hoge grondwaterstand, bijvoorbeeld door kwel, zijn dikwijls rijk aan soorten. Afhankelijk van de samenstelling van het kwelwater (eerder zuur, kalkrijk, ijzerrijk, beide) zijn andere vegetatietypes te verwachten. Even belangrijk is hoeveel kwelwater er bovenkomt en de schommelingen daarvan. Soms komt kwel nauwelijks tot de wortelzone, terwijl het in andere situaties echte moerassen vormt. Welk water wanneer ter beschikking is zal het vegetatietype bepalen. Als beheerder is het dus interessant te weten hoe het met het grondwater gesteld is, want je kan niet naar een vegetatietype streven (natuurstreefbeeld) als dat niet in overeenstemming is met de hydrologie van het gebied. Die hydrologie kan je maar te weten komen door metingen te doen. We willen weten hoe diep het grondwater zit en hoe het gedurende het jaar schommelt. Daarvoor werk je met peilbuizen of piëzometers. Je zal over langere tijd metingen moeten doen, want de situatie kan jaar per jaar nogal verschillen onder invloed van het weer. Iemand met plantenkennis kan overigens aan de vegetatie ook heel wat afleiden, maar verandering van de vegetatie na verdroging gaat met vertraging. Bij metingen zie je meteen als er problemen zijn. Bij graslanden in agrarisch gebied is het dikwijls zo dat de jaarvariatie in peilen niet de natuurlijke cyclus volgt. In het voorjaar staat van nature het water het hoogst, en de nazomer het laagst. Landbouwers zien graag net omgekeerde, een lage stand in het voorjaar om de bodem te kunnen bewerken en een hogere stand in de nazomer als de gewassen aan het afrijpen zijn. Dit heeft zijn effect op de omliggende gebieden. Het is voor een beheerder met een relatief klein gebied niet mogelijk dat op te lossen. Het opstuwen van beekjes heeft ook weer zijn effect op het omliggende gebied. Bovendien is opstuwen voor een hogere grondwatertafel niet steeds aangeraden, want zo wordt veel relatief zuur regenwater tegengehouden. De laag regenwater duwt het kwelwater naar beneden, buiten de wortelzone van de planten. Dit zorgt voor een verandering van de vegetatie. Een goed peilbeheer is niet eenvoudig, maar wel noodzakelijk voor grondwaterafhankelijke natuurstreefbeelden. Natuurstreefbeelden graslanden 62

64 Lijst van te kennen natuurstreefbeelden Grasland In deze cursus komen enkel de voor het examen te kennen types voor. Ga naar ecopedia.be voor een volledig overzicht van de natuurstreefbeelden voor Vlaanderen. In deze lijst vind je zowel Natura 2000 habitats als Regionaal belangrijke biotopen. De eerste hebben een nummer, eventueel gevolgd door een extra indeling (zoals 641_ve), de tweede hebben een code die begint met rbb. Sommige types moet je wat uitgebreider kennen dan andere, dan verwachten we dat je naast een korte beschrijving ook het beheer en een paar kensoorten kent. De soorten die opgegeven zijn, moet je qua naam kunnen koppelen aan het betreffende natuurtype. Een aantal daarvan moet je ook op het zicht kunnen herkennen, die soorten vind je in een aparte soortenlijst. Voedselarm of voedselrijk In natuurmanagement basis heb je reeds het verschil geleerd tussen voedselrijke en voedselarme graslanden. We herhalen hier kort nog even de soorten die wijzen op rijkere gronden en op armere bodems. Soorten die meestal voorkomen op matig voedselrijke gronden zijn: Veldzuring, Pinksterbloem, Scherpe boterbloem, Rode klaver, Knoopkruid, Margriet, Glanshaver, Gestreepte witbol en Grote vossenstaart. Soorten van armere gronden zijn: Hazenpootje, Zandblauwtje, Muizenoor, Grasklokje, Gewoon biggenkruid, Klein vogelpootje, Tormentil, Liggend walstro, Tandjesgras, Borstelgras. Natuurlijk zijn er graslanden waar je zowel soorten zal vinden van wat rijkere gronden en soorten van armere gronden. Blauwgraslanden en Veldrusgraslanden (6410_ve en 6410_mo) Officiële naam: Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Molinion caeruleae) subtype: blauwgrasland (6410_mo) en subtype: basenarme Molinion-graslanden, inclusief de veldrusassociatie (6410_ve). Beschrijving: Blauwgraslanden of vochtige schraallanden zijn onbemeste, één keer per jaar gehooide graslanden die 's winters plasdras staan en 's zomers oppervlakkig uitdrogen. We onderscheiden in Vlaanderen twee types blauwgrasland als natuurstreefbeeld. Een streefbeeld met basenrijke kwel en een tweede met basenarme kwel. Natuurstreefbeelden graslanden 63

65 Blauwgraslanden danken hun naam aan de aspectbepalende (groen)blauwachtige kleur door de aanwezigheid van soorten als Pijpenstrootje, Blauwe zegge, Zeegroene zegge, Blonde zegge, Tandjesgras en Blauwe knoop. Blauwgraslanden kunnen echter ook bruin ogen door de aanwezigheid van mossen en soorten als Biezenknoppen. Blauwgraslanden zijn mesotroof, dus matig voedselrijk tot voedselarm maar niet zeer voedselarm. Ze zitten tussen de Dotterbloemgraslanden (voedselrijker) en de Vochtige heischrale graslanden (voedselarmer). Ze hebben dan ook soorten die in beide van deze streefbeelden ook voorkomen. Droog heischraal grasland (6230_hn) Officiële naam: Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype: droge heischrale graslanden. Beschrijving: Heischrale graslanden zijn vegetaties op voedselarme, meestal (zwak) zure, lemige zandbodems waarin grassen zoals Borstelgras, Tandjesgras, Pijpenstrootje en struisgrassoorten domineren, maar waarin kruiden en heidestruiken eveneens talrijk aanwezig kunnen zijn. Het betreft soortenrijke graslanden met een gesloten grasmat. Soorten van heischrale graslanden prefereren minder zure, meer gebufferde bodems dan soorten van de heide. Heischrale graslanden ontstaan vaak door het maaien, betreden, beweiden, plaggen, afbranden of verstoren van heidevegetaties. Enkele kensoorten voor heischraal grasland (vochtig en droog) zijn o.a. Borstelgras, Hondsviooltje, Liggend walstro, Tandjesgras, Tormentil, Stijve ogentroost. Kenmerkend voor het droge type zijn onder meer Mannetjesereprijs, Klein vogelpootje en Zandblauwtje. In het Droog heischraal grasland domineert Struikhei niet, maar is gewoonlijk wel aanwezig. Dit graslandtype vind je vaak in hetzelfde landschap als droge heide, maar het komt bv. ook op bospaden voor. Alhoewel deze vegetatie in Vlaanderen zeldzaam is komt ze toch het meest voor van alle types heischraal grasland. Abiotiek: Heischrale graslanden zijn gebonden aan onbemeste, matig zure tot neutrale, droge tot vochtige gronden en komen meestal voor op lemige zandgronden of uitgeloogde zandleemgronden, maar soms ook op zand of veen. De bodems zijn minder zuur (ph 4-6,5) in vergelijking met heide. Bij droog heischraal grasland bevindt de grondwatertafel zich buiten het bereik van de vegetatie. Beheer: Maaien is de meest aangewezen beheervorm, zeker voor kleine relicten. Hierbij wordt er één keer per jaar gemaaid in september, dan hebben alle plantensoorten zaad gezet. Voor grotere gebieden is eventueel een combinatie mogelijk met nabegrazing. Ook extensieve seizoensbegrazing kan een geschikte beheersvorm zijn. Natuurstreefbeelden graslanden 64

66 Het instandhouden of ontwikkelen van mozaïeken van open plekken, ruigtes en zomen en overgangen naar andere waardevolle habitattypes is belangrijk voor de rijke, ongewervelde fauna. Intensieve betreding of frequente bodemverstoring dienen vermeden te worden. In verruigde vegetaties is herstel van de soortenrijkdom mogelijk door gerichte beheersmaatregelen, zoals maaien en nabeweiden, al dan niet in combinatie met kleinschalig plaggen. In de aanvangsperiode is vaak een intensief beheer nodig om woekering van Adelaarsvaren, bramen of Amerikaanse vogelkers tegen te gaan. Soortenrijke graslanden van zure bodems, subtype struisgrasland (6230_ha) Officiële naam: Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype: soortenrijke graslanden van het struisgrasverbond. Beschrijving: Soortenrijke struisgraslanden en droge zure heischrale graslanden (6230_hn en 6230_ha) hebben dezelfde kenmerkende soorten, deze twee natuurstreefbeelden lijken dus veel op elkaar. De meer kenmerkende soorten voor struisgraslanden zijn bv. Onderaardse klaver en Steenanjer. Ook Muizenoor en Grasklokje vind je soms in dit type. Deze laatste twee vind je ook soms in heischrale graslanden. Struisgraslanden zijn wat productiever dan heischrale graslanden waarbij er soorten voorkomen van iets rijkere gronden zoals Hazepootje, Akkerhoornbloem, Gewone veldbies, Duizendblad en Klein vogelpootje. Maar, komen er enkel soorten voor van deze iets rijkere gronden dan heb je te maken met een soortenarmer type struisgrasland (niet in de cursus besproken) in plaats van dit Soortenrijke struisgrasland 6230_ha, en dit behoort dan niet tot dit streefbeeld. Naast deze algemenere soorten moeten er dus ook een de kenmerkende soorten voorkomen. Abiotiek: Soortenrijke struisgraslanden komen voor op voedselarme zure gronden. De bodem is echter iets rijker dan bij heischrale graslanden. Beheer: Het beheer bestaat uit jaarlijks één keer maaien in september of uit begrazing. Vochtig heischraal grasland (6230_hmo) Officiële naam: Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype: vochtige heischrale graslanden (6230_hmo). Beschrijving: Voor een algemene beschrijving en soorten van heischrale graslanden, zie het vorige type. Vochtige heischrale graslanden komen meestal voor op gelijkaardige, Natuurstreefbeelden graslanden 65

67 maar vochtige bodems. Soorten die duiden op een vochtige tot natte karakter zijn Heidekartelblad, Liggende vleugeltjesbloem, Klokjesgentiaan en Dopheide. Heidekartelblad en Liggende vleugeltjesbloem zijn kenmerkende soorten voor heischrale graslanden. Klokjesgentiaan en Dopheide komen ook voor in de vochtige heide. Abiotiek: Dit type komt voor op humeus vochtig lemig zand, zandleem, leem en zand en dit op vrij zure voedselarme bodems. Ten opzichte van heide komt het voor op iets meer gebufferde gronden met wat meer voedselrijkdom. Beheer: Het beheer bestaat uit één keer per jaar maaien in september. Zorg er hierbij voor dat de doelsoorten in zaad kunnen komen. Zo heb je Blauwe knooppopulaties die reeds bloeien in juli en welke in zaad staan eind augustus. Maar er zijn ook populaties van Blauwe knoop die later bloeien en pas eind september of nog later in zaad staan. Later maaien heeft ook als voordeel dat de bodem meestal wat droger is. Grote vossenstaartgraslanden met Weidekervel, Weidekerveltorkruid en of Kievitsbloem (6510_hua) Officiële naam: Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype: verbond van Grote vossenstaart (Alopecurion). Beschrijving: Grote vossenstaartgraslanden situeren zich tussen de drogere glanshavergraslanden en de nattere moerasvegetaties en of dotterbloemgraslanden. Goed ontwikkelde grote vossenstaartgraslanden bestaan uit een kruidenrijke graszode die vrij evenwichtig opgebouwd is uit hoge en middelhoge grassen. Geen enkele plantensoort domineert de vegetatie. In dit streefbeeld moet Weidekervel en/of Weidekerveltorkruid aanwezig zijn. Daarnaast komen er ook andere kenmerkende soorten voor zoals Grote vossenstaart, Groot streepzaad, Grote ratelaar, Veldlathyrus, Echte koekoeksbloem en Waterkruiskruid. Abiotiek: In de winter staan grote vossenstaartgraslanden gedurende enkele weken of langer onder water. Overstromingen in de zomer zijn echter niet gewenst voor deze vegetatie. De bodem bestaat uit matig voedselrijke (venige) (zand)leem of klei. Soortenrijke glanshavergraslanden (6510_hu) Officiële naam: Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype: Glanshavergraslanden (Arrhenaterion). Beschrijving: Goed ontwikkelde glanshavergraslanden zijn kruiden- en bloemenrijk met composieten zoals Margriet, Knoopkruid en Groot streepzaad. Goede kenmerkende soorten zijn bv. Grote bevernel, Groot streepzaad, Glad walstro en Beemdkroon. De grassen vormen een mozaïek van middelhoge en hoge soorten, waarbij geen enkele grassoort dominant is. Ze komen voor op matig voedselrijke vrij droge zandleem, leem of Natuurstreefbeelden graslanden 66

68 klei. Het zijn hooilanden die twee keer per jaar gemaaid worden of hooiweiden die eerst gemaaid worden en dan nabegrazing krijgen. Abiotiek: Deze hooilanden komen voor op matig voedselrijke bodems van lemig zand, zandleem, leem of klei. Beheer: Voor de instandhouding van soortenrijke Glanshavergraslanden is een volgehouden maaibeheer noodzakelijk. In de regel worden deze graslanden twee keer per jaar gemaaid. Bij voorkeur met per perceel weinig spreiding in het maaitijdstip en met aandacht voor de bloei en zaadvorming van de bijzondere soorten. De eerste maaibeurt ligt vaak tussen 15 juni en 15 juli. Maar er zijn ook glanshaverhooilanden die al 15 mei gemaaid worden. De tweede maaibeurt valt tussen 15 augustus en 15 september. Belangrijk bij het bepalen van de maaidatum van goed ontwikkelde glanshavergraslanden is het in zaad komen van de doelsoorten. Deze kunnen in zaad staan bij de eerste maaibeurt maar kunnen ook in bloem en zaad komen tussen de eerste en de tweede maaibeurt. De beheerder moet dus goed bepalen welke soorten in zaad moeten komen. Na relatief vroeg maaien kunnen bepaalde kruiden alsnog uitgroeien en in bloei komen. Maaitijdstippen die al lang gehanteerd worden en die voor een goed en soortenrijk glanshaver grasland gezorgd hebben worden best gewoon aangehouden. Ook nabegrazing is mogelijk, dit kan na de eerste maaibeurt vanaf half augustus of later als de doelsoorten nog in zaad moeten komen. Soortenrijke glanshaverhooilanden met Grote pimpernel (6510_hus) Officiële naam: Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype: glanshavergraslanden met Grote pimpernel. Beschrijving: Dit type is bijna hetzelfde als het vorige type: soortenrijke glanshaverhooilanden. Het verschil is dat er nu Grote pimpernel in voorkomt, een zeldzame soort in Vlaanderen. Meestal is dit type ook een vrij vochtig Glanshaverhooiland. Kamgrasland (rbbkam) Officiële naam: Kamgrasland. Beschrijving: Kamgrasland of Kamgrasweide is een permanent begraasd grasland (vooral door runderen) op voedselrijkere bodem met als opvallende soort Kamgras. Aangezien Kamgras nu (bijna) niet meer wordt ingezaaid, is zijn voorkomen in landbouwgraslanden sterk verminderd, maar zeldzaam is deze soort (nog) niet. De Kamgrasweide is dan ook typisch voorkomend in historisch permanent grasland dat niet recent omgeploegd werd. Andere kenmerkende soorten zijn Madeliefje, Witte klaver en Natuurstreefbeelden graslanden 67

69 Timotheegras. Meestal zijn er ook soorten aanwezig van matig voedselrijke graslanden zoals Pinksterbloem, Veldzuring, Scherpe boterbloem en Rode klaver. Kamgrasland is vanwege zijn opvallende vegetatiestructuur vrij gemakkelijk te herkennen, hoewel het op floristische basis eerder negatief gekenmerkt is (er zijn minder soorten aanwezig). Dit laatste is de reden waarom het in de literatuur dikwijls niet onderscheiden wordt van het Glanshaver-verbond. Het is vooral een continu gebruik als graasweide, in combinatie met de belangrijkste soort Kamgras. Abiotiek: Kamgraslanden komen op de meeste bodems voor, maar op de lichtste bodems (zand, veen, zandleem) is hun voorkomen vaak gebonden aan een lichte vorm van bemesting, terwijl ze op de zwaardere gronden (klei, leem) ook zonder bemesting kunnen ontstaan en gedijen. Verder is Kamgrasland grondwateronafhankelijk. Beheer: Begrazing speelt een essentiële rol bij het ontstaan en instandhouding van dit vegetatietype. Daarbij blijkt het type grazer relatief van geringer belang. De optimale dichtheden en begrazingsduur is echter niet zo duidelijk. Kamgrasland op lichtere bodem is meestal ontstaan na een vorm van lichte bemesting. In dat geval is de halfnatuurlijke voorganger veelal een ander type grasland (BWK: Ha, Hn ) met grotere natuurbehoudswaarde dan kamgrasland. Het stopzetten van de bemesting kan hier een eerste stap zijn in het herstelproces van een natuurlijker graslandtype. Ook over het bemesten in poldergraslanden ten behoeve van weidevogels is er wat discussie, omdat het de botanische doelen hypothekeert en uitspoeling in de grachten veroorzaakt. Soortenrijke kalkrijke kamgraslanden (6510_huk) Officiële naam: Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype: kalkrijk kamgrasland (Galio-Trifolietum). Beschrijving: Deze graslandvegetatie behoort tot de Kamgrasweide, een uitgesproken weidegemeenschap, vooral begraasd door runderen op voedselrijkere bodem. Dit begraasde graslandtype komt voor op voor op kalkrijkere bodem, meestal op hellingen, en zijn zeldzaam. Je vindt ze vooral in de Voerstreek en Zuid Limburg. Gulden sleutelbloem en Beemdkroon zijn soorten die hier vaak voorkomen. Soortenrijk dotterbloemgrasland (rbbhc) Officiële naam: Dotterbloemgrasland. Beschrijving: Dotterbloemgraslanden zijn vooral drassige, gemaaide hooilanden al of niet met nabeweiding. Er is steeds invloed van het grondwater, dat zowel basenarm als basenrijk kan zijn. De bodem is vrij voedselrijk en gewoonlijk groeien de planten weelderig met een bloemrijk aspect. Het Dottergrasland is sterk achteruitgegaan in Natuurstreefbeelden graslanden 68

70 Vlaanderen en heeft een duidelijke natuurbehoudswaarde. Van de talrijke kenmerkende soorten kunnen we vermelden: Dotterbloem, Echte koekoeksbloem, Grote ratelaar, Brede orchis, Bosbies, Waterkruiskruid en Tweerijige zegge. Vooral door het afnemend belang van hooibeheer zijn veel Dotterbloemgraslanden tegenwoordig in een verruigingsfase ofwel worden ze nu begraasd. Goede voorbeelden zijn hoofdzakelijk op natuurreservaten aangewezen voor hun voortbestaan. Abiotiek: Deze graslanden staan in de winter plasdras maar in de zomer is een zekere doorluchting van de bodem nodig, dus een daling van de grondwatertafel. Bij permanent hogere grondwatertafels heb je eerder bijvoorbeeld zeggenvegetaties, die vaak grenzen aan Dotterbloemgrasland. Die grondwaterdaling werd verkregen in de vorm van ontwateringsgreppeltjes of slootjes. Kwel kan al dan niet aanwezig zijn. Het water en/of de bodem zijn voedselrijker dan voor graslandtypes als blauwgrasland of heischraal grasland. Overstroming is minder uitgesproken dan bij Vossenstaartgraslanden maar kan kortstondig voorkomen. Beheer: Dotterbloemgraslanden worden in de regel één tot twee keer gemaaid en werden in het verleden meestal licht bemest, hoewel dat in het huidige natuurbeheer meestal niet meer gebeurt. Ook nabegrazing komt voor, toch worden onder hooibeheer de zuiverste vormen aangetroffen. De eerste maaibeurt valt traditioneel laat vanwege de vochtige bodem in het voorjaar, typisch half juni. Zilverschoongrasland (rbbzil) Officiële naam: Zilverschoongrasland. Beschrijving: De standplaatsen van het Zilverschoongraslanden worden gekenmerkt door betreding en in het vroege voorjaar langdurig hoge waterstanden of overstromingen. Daarna wordt het meestal veel droger en kan het vee komen grazen. De bodem is (zeer) voedselrijk en de meest typische vorm betreft permanente weiden met depressies of grachten, waarlangs het Zilverschoongrasland voorkomt. Typische soorten zijn Zilverschoon, Fioringras en Geknikte vossenstaart. Ook de Europees beschermde soort Kruipend moerasscherm komt in dit type voor. Abiotiek: Een wisselende grondwaterstand wordt vaak als een van de meest kenmerkende milieuparameters voor Zilverschoongrasland opgegeven, maar er zijn aanwijzingen dat bij de goed ontwikkelde voorbeelden de schommelingen eerder gering zijn en grotere schommelingen biodiversiteitsverlies tot gevolg hebben. In elk geval kan dit type maar blijven bestaan door een zekere dynamiek van betreding en lichte overstroming. Beheer: Door de grazers vanaf april, mei op het grasland te laten wordt een groot deel van het grasland begraasd. Wanneer er grondbroeders aanwezig zijn start de begrazing Natuurstreefbeelden graslanden 69

71 vaak na 15 juni. Je moet dan opletten dat de grasmat niet vervilt omdat de grazers niet alles opeten. De grazers gaan van het grasland als het voedsel op is. Indien er stukken van het grasland minder of niet worden begraasd is dit voordelig voor de fauna. Bij overbegrazing zal er geen structuur meer zijn en zal men vaak bijvoederen. Bijvoederen zorgt echter voor een bemesting van het grasland en dit is niet gewenst. Overbegrazing is ook minder interessant voor de fauna. Wanneer bepaalde delen van het grasland weinig tot niet begraasd worden kan er ruigte en struweel ontstaan. Indien je dit niet wenst zal je het beheer moeten intensiveren. Zilte graslanden (1330_hpr en 1310_pol) Officiële naam: Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae), subtype: binnendijkse zilte vegetaties (1330_hpr) en éénjarige pioniersvegetaties van slik en zandgebieden met Salicorniasoorten en andere zoutminnende planten, subtype: binnendijks gelegen zeekraalvegetaties (1310_pol). Zilte graslanden komen binnendijks voor aan de kust, in de polders en aan de Zeeschelde op plaatsen waar zilt grondwater aanwezig is of waar zilte kwel optreedt vanuit zoute of sterk brakke waterlopen of kanalen. De zoutminnende vegetatie neemt zelden meer dan de helft van de perceelsoppervlakte in. Op perceelsniveau is ze meestal terug te vinden in ondiepe greppels en depressies. Goed ontwikkelde zilte vegetaties zijn vaak beperkt tot perceelsranden of oeverbegroeiingen van kreken. Begrazing is noodzakelijk voor de instandhouding van de typische vegetatie. De kenmerkende soorten zijn voor een deel hetzelfde als deze van slikken en schorren. Het gaat bijvoorbeeld om soorten zoals Kweldergras (verschillende soorten), Zulte en Zeekraal. Indien binnendijks het type wordt gedomineerd door Zeekraal krijgen ze de code 1310_pol (binnendijks gelegen zeekraalvegetaties). Zijn er ook andere soorten aanwezig van de schorre dan behoort het tot het type 1330_hpr (binnendijks gelegen schorrenvegetaties). Natuurstreefbeelden graslanden 70

72 Natuurstreefbeelden kusten Natuurstreefbeelden kusten 71

73 Natuurstreefbeelden kusten De tekening op de volgende pagina toont in grote lijnen hoe een duinecosysteem ontstaat. De zee zet zand af op het strand. Als het zand (tijdelijk) droger is kan het verder landinwaarts waaien tot op het hoge strand. Hier en daar ontstaan kleine zandbultjes. Als het regent blijft daar een klein beetje zoet water in staan, bovenop het zwaardere zoute water. Bepaalde plantensoorten zijn gespecialiseerd in deze embryonale duinen en leggen het zand vast. Dat proces heet primaire verstuiving en wordt gevolgd door fixatie. De vegetatie zal meer zand vasthouden, waardoor het duintje steeds groter wordt. Deze grotere duinen, die erg snel kunnen groeien, zijn het leefgebied van het Helmgras, een bleekgeelgroene grassoort die in staat is de snelle hoogtegroei te volgen. De grotere duinen het dichtst bij de zee zijn daarom meestal helmduinen, bijgenaamd blonde of witte duinen. Dit Helmgras kan enkel goed overleven als er zand bijkomt. Eenmaal het duin gefixeerd is, nemen andere soorten het over zoals Duindoorn, een struik. Ook mossen kunnen duinen fixeren, bv. het Duinsterretje. Deze nemen soms grote oppervlaktes in zodat we van een Mosduin spreken. Duinen met Duindoorn worden ook grijze duinen genoemd. Duindoorn werkt net als Helmgras met wortelstokken om een duin snel in te nemen. Dat is de reden waarom een duin maar bedekt wordt door enkele planten die elk grote oppervlaktes zand innemen, de naburige struiken behoren tot dezelfde plant. Als zo n plant doodgaat, zijn er meteen veel struiken weg. Het zand valt dan kaal, en nu is er een secundaire verstuiving mogelijk. De primaire gebeurde op het strand. Dat kan ook gebeuren wanneer Helmgras wordt weggegeten door grazers, het gras verdwijnt door te zware betreding enzovoort. Bij deze secundaire verstuiving stuift het zand naar het noordoosten (de hoofdrichting van de wind komt uit zuidwesten) in de vorm van brede, hoefijzervormige stuifduinen, paraboolduinen genaamd. Het zand stuift weg tot onderaan de grondwatertafel wordt bereikt, nat zand stuift immers niet. Het relatief vlakke gebied dat achterblijft wordt een duinpan genoemd. Aangezien de grondwatertafel niet stabiel is, zal een duinpan ook nooit volledig vlak zijn, de hoogte van het maaiveld hangt af van hoe hoog het grondwater stond ten tijde van de verstuiving. Door het ontstane microreliëf is een diverse plantengroei mogelijk en hier en daar ook een duinpoel of -meertje. Die ontstaan door verstuivingen in zeer droge jaren. In zo n duinpan zullen eerst pionierplanten groeien, maar naarmate de successie vordert ook graslandplanten, vervolgens kruipwilg en uiteindelijk duindoornstruweel en duinbossen. Deze ontwikkeling zal omgekeerd worden als er opnieuw een stuifduin passeert. Alle planten sterven af door onderstuiving door een metersdik zandpakket, en er ontstaat opnieuw een pioniersituatie. Verstuiving is de motor van de duinbiodiversiteit. Duinen die verder landinwaarts worden geblazen, zullen uiteindelijk ontkalken eenmaal alle schelpen zijn opgelost door het zuurdere regenwater. Er ontstaan dan zogenaamde vastgelegde ontkalkte duinen. Natuurstreefbeelden kusten 72

74 Natuurstreefbeelden kusten 73

75 In de duinengordel kunnen door stormen openingen ontstaan. Tussen en achter de duinengordel komen daarom van nature kreken en zwinnen voor die bij vloed zout water binnen brengen. Daar ontstaat slikken (dagelijks overstroomd) en schorren (bij springvloed overstroomd). Verder landinwaarts kunnen bepaalde slikken ook ontstaan zonder echte overstroming, maar puur door zoute kwel: de binnendijkse zilte vegetaties. Lijst van te kennen natuurstreefbeelden kusten Buitendijks gelegen slikvegetaties (1310_zk en 1310_zv) Officiële namen: - Eenjarige pioniersvegetaties van slik en zandgebieden met Salicorniasoorten en andere zoutminnende planten, subtype: buitendijks gelegen zeekraalvegetaties (1310_zk) - Eenjarige pioniersvegetaties van slik en zandgebieden met Salicorniasoorten en andere zoutminnende planten, subtype: buitendijks hoog schor met zeevetmuurvegetaties (Saginion maritimae) (1310_zv) Beschrijving: Deze soortenarme pioniervegetaties met Zeekraalsoorten en vaak ook Klein schorrenkruid komen van nature voor op wat beschutte slikken die door de vloed dagelijks overstromen met zout of sterk brak water. Door de beschutting kan Zeekraal massaal ontkiemen zonder te worden weggespoeld. Vaak komt dit habitattype voor in combinatie met schorren. Zeekraalvegetaties in het Schelde- en IJzerestuarium overlappen met het habitattype 1130 (estuaria). Binnendijks vind je deze vegetaties terug in zilte kreken in de polders, in uitgeveende of uitgebrikte (waar het veen of klei ooit weggegraven is) poldergraslanden die in contact staan met zilt grondwater en in laag gelegen weiden onder invloed van zilte kwel vanuit zoute of sterk brakke waterlopen. Hier blijven deze begroeiingen meestal beperkt tot vlekken of smalle linten in contact met andere zilte vegetaties. Zeekraal vindt hier geschikte groeiplaatsen in trapgaten van het vee en op drooggevallen slikoevers. Buitendijks gelegen schorrenvegetaties (1330_da) Officiële naam: Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae), subtype: buitendijkse schorren (1330_da). Beschrijving: Schorren (in Nederland kwelders genoemd) komen voor op zilte (=zoute) standplaatsen in de nabijheid van de zee, die niet bij elk hoog tij overstromen, maar enkel bij springtij, tweemaal per maand. Meestal worden ze doorsneden door een stelsel van kreken en geulen. Aan de randen van deze kreken en geulen komen hoger gelegen, zandige oeverwallen voor; in de kommen bezinken na elke overstroming de fijnere kleideeltjes. Door toenemende sedimentatie gaan de plantengemeenschappen van de lage schorre geleidelijk over in gemeenschappen van de hoge schorre. Gewoon kweldergras is de typische kensoort voor lage schorren die vaker en langer onder water komen, terwijl Gewone zoutmelde en Zulte het aspect bepalen op hoger gelegen, vaak meer zandige plaatsen. Op middelhoge schorren die minder frequent overstromen, Natuurstreefbeelden kusten 74

76 treden Lamsoor en Zeeweegbree op de voorgrond. Op begraasde, hoge schorren ontwikkelen zich korte grazige vegetaties met Engels gras en Melkkruid. Vastgelegde duinen (2130) Officiële namen: - Vastgelegde duinen met kruidvegetatie (grijze duinen), subtype: duingraslanden van kalkarme milieus (2130_had). - Vastgelegde duinen met kruidvegetatie (grijze duinen), subtype: duingraslanden van kalkrijke milieus (2130_hd) Beschrijving: Dit habitattype bestaat uit duingraslanden en mosduinen met een grote diversiteit aan vegetatietypen, bepaald door verschillen in vocht- en kalkgehalte, beheer, winddynamiek en zonexpositie. Mosduinen ontstaan in een eerste fase, nadat een duin niet meer stuift en het Helmgras verdwijnt. In kalkrijke duinen verdwijnt Helm reeds na vijf tot tien jaar. Mosduinen gaan dan verder evolueren naar duingraslanden. Eerst met een aantal pioniersoorten zoals Kruipend stalkruid en Duinviooltje. Later in de successie komen in het duingrasland soorten voor als Geel zonneroosje en Nachtsilene. Deze graslanden zijn zeer soortenrijk. Mosduinen zijn uiterst zeldzaam in Vlaanderen en Europa. Goed ontwikkelde vormen zijn in verschillende duingebieden te vinden maar doorgaans slechts over een geringe oppervlakte. Duinstruweel met Duindoorn (2160) Officiële naam: Duinen met Hippophae rhamnoides Beschrijving: Duindoorn is in de duinen de belangrijkste struweelpionier. Door het stopzetten van het historische begrazingsbeheer en de kleinschalige akkerbouw in de duinen heeft dit habitattype zich in de loop van de 20ste eeuw sterk uitgebreid. Duindoornstruwelen kunnen zich ontwikkelen uit diverse vegetatietypen zoals gefixeerde Helmduinen, mosduinen en graslanden. De soort is het meest vitaal in jonge vochtige duinvalleien. Door de stikstoffixatie in wortelknolletjes kan Duindoorn zich gemakkelijk vestigen en zich met wortelstokken uitbreiden op voedselarme zandbodems. Na verloop van tijd vestigen zich andere struiken zoals Wilde liguster, Gewone vlier, Eenstijlige meidoorn, Sleedoorn en diverse soorten braam en roos. Duinvalleien met Kruipwilg (2170) Officiële naam: Duinen met Salix repens ssp. Argentea (Salicion arenaria). Beschrijving: Dit habitattype omvat de dwergstruwelen met dominantie van Kruipwilg in en nabij vochtige duinvalleien. In dit habitattype hebben ze een karakteristieke hoogte van slechts 0,5 tot 1 m. Vaak komen ze in mozaïek voor met Vochtig duingrasland en Natuurstreefbeelden kusten 75

77 natte pioniervegetaties (habitattype 2190). Typische soorten zijn Rond wintergroen, Zeegroene zegge en Moeraswespenorchis. Op drogere plaatsen komen Kruipwilgstruwelen vaak voor in mozaïek met drogere duingraslanden en mosduinen (habitattype 2130). Wandelende duinen met Helmgras (2120) Officiële namen: - Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (witte duinen), variant helmduin. - Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (witte duinen), variant vegetatieloos stuifduin. Beschrijving: Dit habitattype bestaat uit min of meer mobiele kustduinen met actieve zandverstuivingen. Op de meest dynamische plaatsen bestaat de gemeenschap uit een ijle Helmvegetatie. In gefixeerde duinen neemt de groei van Helm af, waarschijnlijk door infectie met bodemaaltjes, en kan het organische materiaal zich ophopen. Vaak ontstaat er dan een moslaag en wordt de successie ingezet naar mosduinen en duingraslanden (type 2130). Vochtige duinvalleien (2190) Officiële naam: Vochtige duinvalleien, subtype: duinpannen met kalkminnende vegetaties (2190_mp). Beschrijving: Vochtige duinvalleien kunnen ontstaan op twee manieren. In eerste instantie betreft het primaire duinvalleien. Deze ontstaan door ontzilting van strandvlakten die na het ontstaan van een nieuwe duinengordel of een zeedijk afgesloten worden van de zee. In Vlaanderen betreft het echter meestal secundaire duinvalleien, ontstaan in grotere duincomplexen door het uitstuiven van het zand tot op het niveau van het zoete grondwater. Onder invloed van seizoenale fluctuaties in het grondwaterpeil kunnen tijdelijke tot semipermanente duinplassen en poelen ontstaan. Als een duinpan in een droog jaar met een lage grondwaterstand uitgestoven is, zal er grondwater boven het maaiveld treden in de jaren erop. Zelfstudie In dit hoofdstuk worden kort de biotoopgroepen behandeld die voorkomen aan de kust: strand, duinen, slikken en schorren. Deze natuurstreefbeelden moet je kort kennen. Tijdens de les worden ze niet behandeld. Natuurstreefbeelden kusten 76

78 Natuurbeheerplan Natuurbeheerplan 77

79 Het natuurbeheerplan Wat is een natuurbeheerplan? Een natuurbeheerplan is een middel om in een bepaald terrein, beheerd ten behoeve van het natuurbehoud, bepaalde doelstellingen (i.v.m. ecologie, bosbeheer, landschap, cultuurhistorie, recreatie ) te realiseren. De essentiële vraag voor elk terrein is: wat zijn de belangrijke waarden, hoe wil je die behouden of ontwikkelen en welke maatregelen zijn daarvoor nodig? Het natuurbeheerplan is bij voorkeur compact, gericht op de essentie en geschreven op maat van het natuurterrein en de beheerder. Een duurzaam en evenwichtig beheer staat hierbij steeds centraal. Het natuurbeheerplan beschrijft de belangrijkste waarden van een gebied zowel voor de ecologische, de sociale als de economische functie en maakt onderbouwde keuzes over de belangrijke doelstellingen voor dit gebied. Het natuurbeheerplan moet ook duidelijk maken welke maatregelen daarvoor nodig zijn, en hoe en waar die uitgevoerd worden. We willen ook weten of het terrein onder het uitgevoerde beheer effectief in de juiste richting evolueert en waar nodig het beheer bijsturen. Een natuurbeheerplan heeft een looptijd van 24 jaar, tenzij anders bepaald bij de goedkeuring ervan. Daarnaast is het natuurbeheerplan een administratief document. Het is een contract tussen overheid en beheerder waarbij bepaalde vergoedingen staan tegenover een bepaald engagement. Het natuurbeheerplan is ook een manier om te toetsen of de voorziene doelen en maatregelen in overeenstemming zijn met beleidsmatige randvoorwaarden, zoals bijvoorbeeld managementplannen, soortenbeschermingsprogramma s of beschermde landschappen. Dit vereist dat de doelen en maatregelen eenduidig en volgens een afgesproken terminologie geformuleerd worden. De indiener van een natuurbeheerplan is ofwel de beheerder, ofwel een gevolmachtigde van één of meer beheerders. De beheerder is de eigenaar van het terrein of de houder van een zakelijk recht (bijvoorbeeld vruchtgebruik of erfpacht) of van een persoonlijk recht (bijvoorbeeld huur of pacht), die belast is met het beheer van het terrein. Eén of meer beheerders kunnen gezamenlijk een natuurbeheerplan opstellen voor terreinen die ecologisch een samenhangend geheel vormen. Noot i.v.m. de nieuwe regelgeving Sinds 28 oktober 2017 wordt voor het opmaken van nieuwe beheerplannen de regelgeving voor het nieuwe natuurbeheerplan toegepast. Voor deze regelgeving van kracht werd, had men verschillende vormen van beheerplannen: bosbeheerplannen, beheerplannen voor natuurreservaten, bermbeheerplannen, bomenbeheerplannen en plannen voor harmonisch parkbeheer. Voor beheerplannen die goedgekeurd werden vóór 28 oktober 2017 blijft de oude regelgeving van toepassing en wordt er een overgangsregeling voorzien om deze oude beheerplannen om te zetten naar Natuurbeheerplan 78

80 natuurbeheerplannen. De regelgeving rond het nieuwe natuurbeheerplan onderdeel uit van de integratie van het Bosdecreet en het Natuurdecreet. maakt De voordelen van het nieuwe natuurbeheerplan zijn: - Verschillende eigenaars en eigenaarscategorieën kunnen in één beheerplan gecombineerd worden. - Verschillende ambities kunnen in één beheerplan gecombineerd worden (zie verder). - Een beheerplan met één terreintype, één eigenaar en/of één ambitie blijft ook mogelijk. - Alle terreinbeheerders, gezamenlijk of individueel, kunnen natuurbeheerplannen opmaken, aan natuurbeheer doen, volgens eenzelfde systeem en krijgen dezelfde kansen. - Eigenaars, privaat of openbaar, kunnen alle soorten natuurlijke vegetaties (bos, heide, grasland, park, bermen, bomenrijen, ) in een natuurbeheerplan opnemen. Erkende terreinbeherende natuurverenigingen kunnen ook zones beheren zonder reservaatstatuut. - Vereenvoudigde en gerichte inventarisaties zijn afgestemd op het gebied en de beheerdoelstellingen. - Aandacht voor flexibiliteit, minder administratie: de beheerder kan afwijken van beheermaatregelen, zolang de realisatie van de in het natuurbeheerplan goedgekeurde beheerdoelstellingen niet in het gedrang komt en deze wijziging geen gevolg heeft naar derden. - De opvolging (monitoring) gebeurt ter ondersteuning van het beheer, om de beheermaatregelen of doelstellingen bij te kunnen sturen waar nodig. - Een hoger ambitieniveau zal ondersteund worden door meer en gerichte subsidiemogelijkheden Voor welke terreinen? Vrijwillig of verplicht? Een natuurbeheerplan kan opgesteld worden voor alle terreinen die beheerd worden ten behoeve van het natuurbehoud. Mogelijke terreinen zijn: bos, park, grasland (inclusief hoogstamboomgaard), kleine landschapselementen (zoals dreven, hagen, bomenrijen, bermen...), moeras, ruigte, struweel, vijvers, Gebouwen kunnen enkel mee opgenomen worden als ze een duidelijke functie hebben als leefgebied voor een beschermde soort. Landbouwgronden kunnen niet opgenomen worden, tenzij ze expliciet beheerd worden ten behoeve van natuurbehoud (bv. weidevogelbeheer). Het opstellen van een natuurbeheerplan is in veel gevallen niet verplicht. Alleen voor de volgende terreinen moet verplicht een natuurbeheerplan worden opgesteld: - Natuurdomeinen; dit zijn terreinen in beheer van het Agentschap voor Natuur en Bos - Openbare terreinen, beheerd ten behoeve van het natuurbehoud en waar Europese natuurdoelen moeten gerealiseerd worden Natuurbeheerplan 79

81 Om aanspraak te kunnen maken op bepaalde subsidies en bepaalde fiscale voordelen is een goedgekeurd natuurbeheerplan wel een vereiste. Adaptief beheer Bij de opmaak en de uitvoering van een natuurbeheerplan is het belangrijk te werken volgens het concept van adaptief beheer. Tijdens de volledige looptijd van het natuurbeheerplan volg je daarom de zogenaamde PDCA-cyclus. PCDA staat voor Plan, Do, Check, Act. Plan: Het opmaken van het natuurbeheerplan. Je formuleert beheerdoelstellingen voor heel het gebied voor de ecologische, sociale en economische functies. Deze visie kan je pas opstellen als je eerst een goede inventarisatie hebt gedaan van je gebied. Deze beheerdoelstellingen worden duidelijk geformuleerd via meetbare gewenste kenmerken. Ook de factoren die invloed hebben op het bereiken van het doel worden besproken. Voor het bereiken van de doelstellingen zijn beheermaatregelen nodig. In het natuurbeheerplan moet duidelijk staan welke beheermaatregelen waar en wanneer zullen uitgevoerd worden, dit op niveau van de beheereenheid. Do: Het belangrijkste bij natuurbeheer is de goede uitvoering van de geplande beheermaatregelen. Dit is natuurlijk evident maar zeer belangrijk. Check: Een eerste voorwaarde om na te gaan of het uitgevoerde beheer resultaat boekt, is het registreren van de uitgevoerde werken. Het is onmogelijk het beheer te evalueren als er niet duidelijk geweten is waar en wanneer welke beheermaatregel werd uitgevoerd. Stap 1 bij beheerevaluatie is dan ook het registreren van de uitgevoerde werken. Daarnaast is het ook noodzakelijk na te gaan of de gestelde beheerdoelstellingen gehaald worden. Dit kan alleen als de beheerdoelstellingen goed en meetbaar geformuleerd zijn. Bij de beheerevaluatie ga je dus na of de vooropgestelde gewenste kenmerken gehaald worden. Act: Pas je beheer aan indien uit de beheerevaluatie blijkt dat de beheerdoelstellingen niet gehaald worden. Eerst kijk je of de beheermaatregelen goed werden uitgevoerd. Maar misschien is het nodig andere beheermaatregelen toe te passen om het doel te behalen. Het kan ook zijn dat het gestelde doel niet haalbaar is en aangepast moet worden. Het doel aanpassen is mogelijk, maar deze aanpassingen moeten wel goedgekeurd worden door het ANB. Bij adaptief beheer denk je goed na over je doelstellingen. Je formuleert de doelstellingen op een meetbare manier en evalueert ze. Waar nodig zal je bijsturen op basis van de evaluatie. Deze cyclus waarbij je steeds beter het gebied leert kennen, ervaring opdoet rond beheer en dit registreert noemen we adaptief beheer. Dit vertaalt zich in een natuurbeheerplan door de zesjaarlijkse evaluatie en het opmaken van een nieuw natuurbeheerplan om de 24 jaar. Natuurbeheerplan 80

82 Plan Act DO Check Wanneer de beheerder wil afwijken van de beheermaatregelen in het goedgekeurde natuurbeheerplan, kan dat zonder officiële wijziging van het natuurbeheerplan indien voldaan is aan volgende voorwaarden: - De realisatie van het in het natuurbeheerplan opgenomen globaal kader en de beheerdoelstellingen komt niet in het gedrang. - De voorwaarden inzake natuurbeheer die zijn opgenomen in het natuurbeheerplan worden gevolgd. - De afwijking van de beheermaatregelen heeft geen gevolgen buiten het terrein. Verschillende ambitieniveaus zijn mogelijk De beheerder moet in zijn natuurbeheerplan aangeven welke delen van het natuurterrein als type 1, 2, 3 of 4 beheerd worden, afhankelijk van het ambitieniveau voor de ecologische functie: Type 1: behoud van de aanwezige natuurkwaliteit. De beheerder zorgt ervoor dat de aanwezige natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu in stand gehouden worden en leeft de zorgplicht na (d.w.z. bij ingrepen in de natuur wordt vernietiging of schade zoveel Natuurbeheerplan 81

83 mogelijk voorkomen, beperkt of hersteld). Hij stelt geen specifieke natuurstreefbeelden tot doel. Type 2: hogere natuurkwaliteit. De beheerder stelt over minstens 25% van de oppervlakte van het terrein het realiseren van één of meerdere natuurstreefbeelden tot doel. Voor het volledige terrein gelden de criteria voor geïntegreerd natuurbeheer 1. Type 3: hoogste natuurkwaliteit. De beheerder stelt over de volledige oppervlakte van het terrein het realiseren van één of meerdere natuurstreefbeelden tot doel. Mits motivatie kan hiervan afgeweken worden voor ten hoogste 10% van de oppervlakte van het terrein. Voor heel het terrein gelden de criteria voor geïntegreerd natuurbeheer. Type 4: natuurreservaat. Aanvullend op de voorwaarden voor type drie moet het terrein voldoen aan het toetsingskader voor de Vlaamse natuurreservaten. De erkenning als natuurreservaat vestigt een erfdienstbaarheid tot algemeen nut op het terrein, meer bepaald een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van duurzaam gebruik en langdurig beheer van het terrein als natuurreservaat. Een natuurbeheerplan type 4 staat synoniem voor natuurreservaat. De beheerder kiest vrij welk type natuurbeheerplan hij wenst op te maken, behalve in volgende situaties: - Private terreinen, geheel of gedeeltelijk gelegen in VEN en/of in SBZ: minimaal type twee. - Alle openbare terreinen en natuurdomeinen: minimaal type twee. - Natuurdomeinen verworven met het oog op de realisatie van de Europese natuurdoelen: maximaal streven naar type drie of vier. - In speciale beschermingszones, binnen de zoekzones, natuurdomeinen, openbare terreinen en private terreinen, aangekocht met subsidies in uitvoering van het Natuurdecreet: maximaal streven naar type drie of vier. Combinatie van meerdere ambitieniveaus in één natuurbeheerplan is in bepaalde gevallen mogelijk: - Een natuurbeheerplan type één, met behoud van de aanwezige natuurkwaliteit, kan niet gecombineerd worden met natuurbeheerplannen, types twee, drie of vier, die een hogere natuurkwaliteit tot doel hebben. Een natuurbeheerplan van type één moet enkel voldoen aan de zorgplicht en in bepaalde gevallen is de goedkeuringsprocedure eenvoudiger. - Terreinen van type twee, drie en vier kunnen wel gecombineerd worden in een zelfde natuurbeheerplan. Deze natuurbeheerplannen moeten allen voldoen aan de criteria voor geïntegreerd natuurbeheer. In dat geval wordt bij het natuurbeheerplan een kaart gevoegd met aanduiding van de zones en het 1 De criteria voor geïntegreerd natuurbeheer worden uitgelegd in het hoofdstuk Fout! erwijzingsbron niet gevonden.. Natuurbeheerplan 82

84 bijhorend type. Deze zones kunnen niet overlappen. Elk punt van het terrein behoort tot één enkel type. De 3 functies van een natuurterrein Bij het beheer van natuurterreinen streef je naar een duurzaam en evenwichtig beheer waarbij rekening wordt gehouden met de drie functies van een natuurterrein: - De ecologische functie heeft betrekking op het natuurbehoud, het behoud van biodiversiteit en de milieubeschermende rol van het terrein; - De sociale functie omvat onder meer de natuurbeleving en educatie, de toegankelijkheid met het oog op recreatie, de rol van het terrein voor landschapszorg en het beheer van onroerend erfgoed; de rol van het terrein voor wetenschappelijk onderzoek; - De economische functie omvat het optimaal benutten van ecosysteemdiensten of natuurvoordelen, waaronder de duurzame levering van goederen en diensten (zoals hout, biomassa) en het streven naar een gunstige verhouding tussen kosten en baten. Het bespreken van de functie gebeurt vanuit vier invalshoeken: 1. Huidige toestand, actuele waarden, actueel gebruik van het terrein. 2. Van toepassing zijnde beschermingsstatuten, wetgeving en gevolgen voor het beheer. 3. Potenties van het natuurterrein. Potenties omvatten heel wat aspecten zoals bijvoorbeeld abiotische potenties, voorkomen van waardevolle relictvegetaties of bijzondere soorten in de omgeving, historisch landgebruik, gebiedskarakteristieken die het gebied bijzonder maken. 4. Visie van de beheerder(s). De beheerder beslist in belangrijke mate zelf over het gewenste beheer voor het terrein, uiteraard voor zover dat past binnen de wettelijke randvoorwaarden. Voor elke functie worden de sterktes, zwaktes, bedreigingen en opportuniteiten besproken (SWOT-analyse): Sterktes en zwaktes slaan op interne eigenschappen van het terrein, onafhankelijk van de omgeving. - Sterktes zijn positieve kenmerken van het natuurterrein van een bepaalde functie. Voorbeelden zijn goed ontwikkelde vegetaties of populaties, weinig kwetsbare natuurwaarden voor bepaalde milieudrukken, productieve standplaatsen voor bos, geschikte natuurlijke abiotiek, goed toegankelijke terreinen voor recreatie. - Zwaktes zijn negatieve kenmerken van het natuurterrein van een bepaalde functie. Voorbeelden van zwaktes zijn te kleine populaties, kwetsbare vegetaties, brandgevoelige bosbestanden, slechte toegankelijkheid voor recreanten. Natuurbeheerplan 83

85 Kansen en bedreigingen hebben betrekking op externe ontwikkelingen, gebeurtenissen of invloeden vanuit de omgeving op een functie. Het kan zowel gaan om externe invloeden van buiten het terrein op een functie als om de invloed van de ene functie op de andere functie in het terrein. - Kansen zijn bestaande of mogelijke positieve externe invloeden vanuit de omgeving op het terrein. Bijvoorbeeld beleidsmatige plannen met betrekking tot natuurontwikkeling, mogelijkheden tot herkolonisatie vanuit naburige populaties. - Bedreigingen zijn bestaande of mogelijke negatieve invloeden vanuit de omgeving op het natuurterrein. Het kan gaan om negatieve milieudrukken, plannen die bijkomende knelpunten veroorzaken. Voor de verdere analyse kan je volgende vragen stellen: Sterktes Zwaktes Opportuniteiten Hoe maken we gebruik van sterkte x om in te spelen op kans y? Hoe versterken we zwakte x om in te spelen op kans y? Bedreigingen Hoe maken we gebruik van sterkte x om bedreiging y af te weren? Hoe versterken we zwakte x om bedreiging y af te weren? Uit de SWOT-analyse blijkt welke functies belangrijk zijn voor het terrein en de beheerder en wat de mogelijkheden en beperkingen voor elke functie zijn. Op basis hiervan wordt bepaald in welke zones welke functies gelden. Hierbij is het mogelijk dat functies elkaar overlappen. De ecologische functie Voor de omschrijving van ecologische doelen in natuurbeheerplannen worden natuurstreefbeelden gebruikt. Een natuurstreefbeeld is een habitat, een ecosysteem of een landschapstype dat als ecologisch einddoel in een natuurbeheerplan wordt vooropgesteld. De natuurstreefbeelden waaruit gekozen kan worden om te voldoen aan de voorwaarden voor natuurbeheerplannen van type twee, drie of vier worden vastgelegd in bijlage 3 van het Besluit van de Vlaamse regering betreffende de natuurbeheerplannen. Er zijn drie types natuurstreefbeelden 2 : - Natuurstreefbeelden vegetaties - Natuurstreefbeelden leefgebieden 2 Meer informatie over welke natuurstreefbeelden er zijn en hoe je ze kan herkennen, vind je in eerdere hoofdstukken van deze cursustekst. Natuurbeheerplan 84

86 - Natuurstreefbeelden procesgestuurde natuur Een beheerder kan enkel kiezen voor type 3 en 4 indien voldaan wordt aan bijkomende oppervlaktecriteria. Deze oppervlaktecriteria zijn: 1. Minstens één van de natuurstreefbeelden voor vegetaties moet in één ecologisch aaneengesloten geheel gerealiseerd worden over volgende minimale oppervlakte: Vegetatie Strand en duinvegetaties 5,0 Slikken en schorren 5,0 Stilstaande wateren 0,5 Moerassen 0,5 Heiden en hoogveen 5,0 Halfnatuurlijke graslanden 0,5 Soortenrijke permanente graslanden 5,0 Ruigten en pioniersvegetaties 0,5 Struwelen 5,0 Bossen 10,0 Minimale oppervlakte (ha) 2. Voor de leefgebieden van soorten wordt de minimaal nodige oppervlakte bepaald met behulp van de beoordelingstabellen voor Europees te beschermen soorten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO): a. Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de vogelrichtlijnsoorten, Adriaans, P. & Ameeuw, G Rapport INBO.R b. Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de habitatrichtlijnsoorten, Adriaans, D., Adriaans, T. & Ameeuw, G Rapport INBO.R Voor het bepalen van de ecologische doelen hou je rekening de huidige toestand, de actueel aanwezige natuurwaarden en met potenties in het gebied. Voor de inventarisatie van de huidige toestand start je met de biologische waarderingskaart (BWK). Tijdens de inventarisatie wordt de BWK up-to-date gemaakt en vertaal je deze naar een habitatkaart met daarbij ook de regionale belangrijke biotopen en andere vegetaties. Het resultaat moet een kaart zijn met daarop per beheereenheid de actuele vegetatie. Deze aanpak werkt goed in een geperceleerd landschap. Hoe je met de BWK moet werken en hoe je de vertaling moet doen naar natuurstreefbeelden/habitattypes komt aan bod in het hoofdstuk BWK en habitatkaart. In ongeperceleerde landschappen kan je ook vertrekken van de BWK maar zal je meer met mozaïeken werken waarbij je verschillende natuurstreefbeelden vegetaties combineert in één beheereenheid. Het beheer zal in zulke landschappen ook voor een Natuurbeheerplan 85

87 deel procesgericht zijn. Hier werk je dus met natuurstreefbeelden procesgestuurde natuur. Van de reeds aanwezige vegetaties bepaal je ook de kwaliteit. Voor Natura 2000 habitats en regionaal belangrijke biotopen zal dit gaan via standaardfiches die afgeleid zijn van de LSVI-tabellen (lokale staat van instandhouding). De standaardfiches kunnen gedownload worden van de website van het Agentschap voor Natuur en Bos. Daarnaast inventariseer je ook bijzondere natuurwaarden zoals oud-bosplanten, oude bomen met holten, monumentale bomen, nestbomen van roofvogels, nesten van rode bosmier, zeldzame en bedreigde boom-, struik- en plantensoorten. Met al de informatie van de inventarisatie ga je de ecologische doelen bepalen. Hiervoor maak je een tweede kaart met daarop de natuurstreefbeelden. Zo kan je zien waar je reeds het gewenste natuurstreefbeeld hebt en waar dit nog niet het geval is. Natuurlijk is het ook belangrijk dat het aanwezige natuurstreefbeeld in goede staat is. Een doel kan dan ook zijn om de kwaliteit te verbeteren. Als laatste stap bekijk je welke belangrijke soorten extra beheermaatregelen nodig hebben. Dit zijn soorten die niet meeliften met het andere beheer. Voor deze soorten kan je op kaart natuurstreefbeelden leefgebieden aanduiden. Natura 2000 soorten of soorten met een soortbeschermingsprogramma worden ook apart besproken. Een toetsing t.o.v. de reeds aanwezige plannen zoals managementplannen en zoekzones is ook nodig. De sociale functie Voor de meeste natuurterreinen zal de sociale functie vooral bestaan uit toegankelijkheid en recreatief gebruik. Maar ook andere sociale aspecten kunnen belangrijk zijn. Hierbij kan je nadenken over: - de landschappelijke waarde - de archeologische waarden - de aanwezigheid van bouwkundig erfgoed - het gebruik van het natuurterrein voor natuurbeleving en educatie - de wetenschappelijke waarde Tijdens de inventarisatie zal je voor de recreatie en toegankelijkheid de huidige toestand beschrijven. Ook van de andere waarden beschrijf je de huidige toestand. Voor cultuurhistorische en landschappelijke waarden gaat men voor natuurbeheerplannen vooral gebruik maken van bestaande bronnen. In bepaalde gevallen kan dit gepaard gaan met extra inventarisaties op het terrein maar dit gebeurt steeds zeer specifiek op maat van het terrein. Voor het bepalen van de visie en de doelen kan je rekening houden met de volgende zaken: Natuurbeheerplan 86

88 - Doelen inzake openstelling en toegankelijkheid van het terrein zoals wandelroutes, fietsroutes, ruiterpaden, speelzones, struinzones, picknickzones, voelpaden voor slechtzienden en voorzieningen voor rolstoelgebruikers. - Doelen inzake maatschappelijk draagvlak en communicatie, bv. de organisatie van excursies of activiteiten met sociale of educatieve functie, zoals het aanleggen van een educatieve poel of bijenhotel. - Doelen betreffende de wetenschappelijke functie zoals het behouden van zaadbronnen van autochtone bomen en struiken, erkende zaadbestanden, proefbestanden. Of afbakenen van zones die belangrijk zijn voor wetenschappelijk onderzoek. - Doelen inzake landschappelijke of onroerend erfgoedwaarden zoals het behoud van onroerend erfgoed, belangrijke cultuurhistorische of landschappelijke waarden, markante elementen en relicten, archeologische waarden. - Doelen inzake andere maatschappelijke functies, bv. militair domein, natuurlijke overstromingsgebied, geluidsbuffer. Deze waarden kunnen vaak overlappen met de ecologische functie. Hakhoutbeheer kan samengaan met goed ontwikkelde voorjaarsflora, oude dreven kunnen belangrijk leefgebied zijn voor vleermuizen, Toch is het nuttig om ook specifiek de sociale en cultuurhistorische waarde te vermelden. Geïntegreerd beheersplan Als het terrein waarvoor je een natuurbeheerplan wil opstellen tegelijk ook beschermd onroerend erfgoed omvat of ligt in een erfgoedlandschap, dan kan je ervoor kiezen een geïntegreerd beheersplan op te stellen, dat de verschillende beheerdoelstellingen vanuit natuurbehoud én onroerend erfgoed samenbrengt in één plan en één afgestemde gebiedsgerichte visie garandeert binnen de geldende regelgeving. De economische functie De economische functie omvat doelstellingen inzake productie van rechtstreeks vermarktbare goederen en diensten die direct aan het terrein verbonden zijn. Andere diensten, die niet rechtstreeks ten goede komen aan de beheerder, vallen dus niet onder de economische functie. Bij de economische doelen maken we een onderscheid tussen opbrengsten uit houtproductie, andere vermarktbare goederen en gebruiksrechten. Om de doelen goed te kunnen bepalen moeten er tijdens de inventarisatie een aantal (vooral) bosbouwkundige gegevens worden opgenomen. Houtproductie Afhankelijk van het ambitieniveau van de beheerder en de beleidsmatige randvoorwaarden wordt deze economische functie nog afgestemd op de ecologische functie. Maar ook in bosbestanden met een ecologische functie kan nog een zekere houtopbrengst mogelijk zijn. Natuurbeheerplan 87

89 Indien bosbestanden binnen de termijn van het natuurbeheerplan worden omgevormd naar open natuur, hebben ze geen houtproductiefunctie meer. Voor deze bestanden worden dan ook geen productiedoelen meer opgesteld. Ze kunnen uiteraard nog wel opbrengsten generen, wat kan opgenomen worden in de financiële balans. Voor doelstellingen inzake de productie van hout maken we een onderscheid tussen indicatoren op niveau van het volledige natuurterrein en indicatoren op het niveau van individuele beheereenheden. Indicatoren op niveau van het volledige terrein zijn: - Totale hoeveel hout (m³) eventueel opgesplitst in functie van de belangrijkste houtsoorten. - Welke houtsortimenten (brandhout, industriehout, zaaghout, of fineerhout) worden geoogst in de komende 24 jaar? - Totale oppervlakte kap (ha) Indicatoren op het niveau van beheereenheid: - het nagestreefde kapquantum in functie van de aanwas: in een normaal bos met evenwichtige leeftijdsopbouw mag het kapquantum niet hoger zijn dan de aanwas. In jonge bossen is de aanwas normaal gezien hoger dan het kapquantum. In oudere bossen is volume-afbouw de regel. In een aantal situaties kan hiervan wel afgeweken worden: o In bestanden met een dunningsachterstand kan het kapquantum hoger zijn dan de aanwas: creatie van open plekken omvormen van homogene bestanden van exoten eindkappen in oude beukenbossen o In ecologisch zeer waardevolle oude bossen kan het kapquantum omwille van ecologische redenen lager liggen (vb. streven naar bepaald aandeel zeer dikke bomen, bepaald aandeel dood hout, behoud van bijzondere biologische waarden). - Sortiment per beheereenheid (brandhout, industriehout, zaaghout of fineerhout) Andere biomassa: de productie hiervan is in natuurterreinen geen doel op zich maar een bijproduct van het terreinbeheer. Het terreinbeheer moet hier dus niet specifiek op afgestemd worden. Enkele voorbeelden zijn de productie van hooi of biomassa als gevolg van maaibeheer van schraalgrasland of éénmalige houtoogst door eindkap in functie van heideherstel. Voor deze doelen volstaat een kwalitatieve omschrijving van welke goederen of diensten je nastreeft. Je geeft aan hoe deze in relatie staan met de ecologische doelen. Tevens duid je op een kaart de zones aan waar je deze doelstelling wil realiseren. Natuurbeheerplan 88

90 Gebruiksrechten Jacht/visserij/andere concessies: voor deze diensten duid je de zone(s) aan waarin deze gelden. Daarnaast beschrijf je kort de activiteiten of randvoorwaarden in functie van hun mogelijke interactie met de nagestreefde ecologische doelen. Stapsgewijs doorheen de opmaak van een natuurbeheerplan De opmaak van een natuurbeheerplan omvat de volgende stappen/hoofdstukken: 1. verkenning 2. inventaris 3. beheerdoelstellingen 4. beheermaatregelen 5. opvolging Vooraleer je kan starten met de opmaak van deel 1 Verkenning van een natuurbeheerplan, moet duidelijk zijn of je kiest voor enerzijds een natuurbeheerplan type 1 of anderzijds een natuurbeheerplan type 2, 3 of 4. Voor beide keuzes is er een formulier beschikbaar op de website van het Agentschap voor Natuur en Bos. Er wordt ook gewerkt aan een e-loket. Verkenning De verkenning is de eerste, verkennende fase bij de opmaak van een natuurbeheerplan. Dit gebeurt best via een eerste informeel gesprek tussen het ANB en de beheerder om al vanaf de opstart de doelstellingen van het natuurbeheerplan duidelijk te krijgen. Welke ambities heeft de beheerder voor het terrein? Wat zijn de mogelijkheden voor natuurbeheer in dit terrein en wat zijn de gevolgen van de keuzes? Wat zijn de belangrijkste beleidsmatige randvoorwaarden? Hierdoor kan men concrete afspraken maken voor de verdere opmaak van het natuurbeheerplan: wat zijn de belangrijkste doelen of hoofdlijnen? Welke inventarisaties zijn nodig om daarvoor concrete doelstellingen uit te werken? Door deze aanpak kunnen natuurbeheerplannen meer op maat van het terrein en de beheerder gemaakt worden en kan men besparen op overbodige inventarisaties en beschrijvingen. Tijdens dit gesprek komen de volgende zaken aan bod: 1. kennismaking initiatiefnemer, overheden en actoren; 2. situering/afbakening van het terrein: over welk terrein gaat het? Wie is er actief? Belangrijkste natuurwaarden en randvoorwaarden vanuit natuurbeleid; 3. het natuurbeheerplan: hierbij kan men ook de mogelijkheid nagaan voor het opstellen van een gezamenlijk natuurbeheerplan of een geïntegreerd beheersplan met Onroerend Erfgoed; 4. discussie op basis van de voorlopige verkenning; Natuurbeheerplan 89

91 5. bespreking van de visie op hoofdlijnen met bewaking van evenwicht tussen alle functies; 6. vastleggen van te inventariseren elementen en diepgang. Het gesprek kan indien gewenst gecombineerd worden met een bezoek aan het terrein. Dit maakt het overleg meer efficiënt omdat zowel de indiener als het ANB concreet zien waarover het gaat. Op basis van dit overleg kan de beheerder zijn verkenning opmaken. Maar het resultaat kan ook zijn dat de beheerder geen natuurbeheerplan wenst op te maken. Deze uitstapmogelijkheid is voorzien. In de verkenning staan volgende zaken: - Algemene informatie: wie is de eigenaar, wie is de beheerder, over welke percelen gaat het? - Kaarten met daarop belangrijke informatie voor het natuurbeheerplan, bv. kadasterpercelen, gewestplan, Vlaams ecologisch netwerk (VEN), Integraal verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON), de speciale beschermingszones (SBZ-H en SBZ-V), BWK, bodemkaart en andere nuttige kaarten. - In grote lijnen de bespreking van de ecologische, sociale en economische functies van het natuurterrein (de zogenaamde 3 P s: planet, people en profit). - Een globaal kader op landschapsniveau dat aangeeft waar de beheerder op lange termijn naar toe wil met zijn terrein. Het is in deze fase nog niet de bedoeling om al concrete locaties, oppervlaktes of aantallen op te geven. Het globale kader kan opgesteld worden voor een gebied dat ruimer is dan de percelen in beheer als dat nuttig is voor een betere ecologische onderbouwing van de gemaakte keuzen. - Een eerste voorstel van natuurstreefbeelden voor het terrein. Het is niet de bedoeling om in detail alle natuurstreefbeelden op te lijsten, maar wel om zicht te krijgen op de belangrijkste categorieën. - Indien gekozen wordt voor een combinatie van type 2, 3, en/of 4, bepalen van het ambitieniveau voor de verschillende delen van het natuurterrein. Werkplan opstellen voor de inventarisatie. - Afstemming met het onroerend erfgoeddecreet van 12 juli Als er naast het natuurbeheerplan ook een beheerplan in kader van het onroerend erfgoeddecreet wordt opgemaakt, worden alle doelstellingen voor dat terrein in één geïntegreerd beheersplan opgenomen. - Informatie over hoe de bekendmaking van de publieke consultatie zal gebeuren. In de verkenning staat wat geïnventariseerd wordt en tot op welk niveau. Er wordt in de verkenning dus verwacht dat je duidelijk opschrijft wat je gaat inventariseren. De inventarisatie zelf gebeurt later. Het principe is dat enkel geïnventariseerd wordt als de inventarisatiegegevens bruikbaar zijn voor het bepalen van de beheerdoelstellingen en maatregelen of de opvolging ervan. Informatie over de inventarisatie waar naar gepeild wordt in de verkenning: Natuurbeheerplan 90

92 - Indeling van het terrein in beheereenheden. - Manier waarop de inventarisatie zal gebeuren. De standaardinventarisatie gebeurt per biotoopgroep via standaardfiches. Voor de meest courante natuurstreefbeelden stelt het ANB deze standaardfiches op. - Gebruik van fiches voor kwaliteitsbeoordeling voor de beheereenheden waar Europees te beschermen habitats of regionaal belangrijk biotopen aanwezig zijn. - Bijkomende inventarisaties. Deze moeten gericht zijn op de doelen en kunnen bijvoorbeeld bepaalde kenmerken of factoren meer in detail bekijken die belangrijk zijn voor het bepalen van de doelen. Inventaris De inventaris dient om de referentiesituatie vast te leggen en gegevens te verzamelen om de doelen goed te bepalen. Ze is ook van belang voor het standstill principe en de zorgplicht. De gegevens die voor een inventarisatie worden verzameld lijken soms sterk op de gegevens die worden verzameld voor een beheerevaluatie, maar ze hebben een ander doel. Deze van de beheerevaluatie dienen om het beheer te evalueren en waar nodig bij te sturen. Beheereenheden Vóór de start van de inventarisatie is het belangrijk het natuurterrein in te delen in beheereenheden. Een beheereenheid is de kleinste eenheid van beheer en komt overeen met een onderdeel van het natuurterrein dat om ecologische of beheertechnische redenen als een aparte eenheid wordt beschouwd. Binnen één beheereenheid wordt een gelijkaardig beheer gevoerd. Een beheereenheid is een zeer belangrijk niveau: het is de basis van de beheerplanning en de effectieve uitvoering van de beheermaatregelen. Het detailniveau waarop men beheereenheden afbakent, bepaalt voor een groot deel de inventarisatie-inspanning, het detailniveau waarop natuurstreefbeelden en beheermaatregelen uitgewerkt worden. Een beheerindeling is geen rechtstreekse vertaling van een vegetatiekaart maar een pragmatische interpretatie in werkbare eenheden. Om organisatorische redenen (o.a. planning en uitvoering van de werken, houtverkoop) en administratieve redenen (o.a. uitbetalen van subsidies) wordt bij het opmaken van de beheerindeling ook rekening gehouden met de eigenaarscategorie: Vlaams Gewest, andere openbare besturen en private eigenaars. Een beheereenheid behoort daarom steeds tot dezelfde eigenaarscategorie. Zo kan een beheereenheid wel verschillende private eigenaars omvatten, maar niet zowel private als openbare eigenaars. Meerdere beheereenheden kan je samen nemen tot beheerpercelen. Beheerpercelen hebben duidelijke fysieke en herkenbare grenzen op het terrein zoals bv. grachten en wegen. Beheerpercelen kan je groeperen in beheerblokken. Natuurbeheerplan 91

93 Geperceleerd landschap en ongeperceleerd landschap Een geperceleerd landschap heeft duidelijk herkenbare eenheden. Het landschapspatroon wordt in essentie bepaald door de mens via een perceelsgericht beheer. Het ene perceel wordt gemaaid en op een ander perceel wordt er aan bosrandbeheer gedaan. In deze landschappen zijn de kadastrale percelen in combinatie met de BWK een goede startbasis. Bij een ongeperceleerd landschap zijn het in eerste instantie natuurlijke processen die het landschap bepalen, zoals erosie, sedimentatie, overstromingsdynamiek, grootschalige begrazing of bosontwikkeling. De beheerder stuurt hier vooral via de processen om de totale variatie van biotopen in het terrein te behouden (vb. sturen op begrazingsdruk). In ongeperceleerde landschappen is het moeilijker om een beheerindeling op te stellen. De BWK is een start maar je zal best eerst het terrein inventariseren en op basis van die resultaten relevante beheereenheden afbakenen. Standaardinventarisaties Bij de opmaak van het natuurbeheerplan is een goed overzicht van de actuele toestand van het terrein essentieel. Hiervoor worden een aantal zaken standaard geïnventariseerd met behulp van standaardfiches. Deze fiches bevatten de belangrijkste kenmerken die moeten geïnventariseerd worden om een goed beheer te kunnen uitstippelen en doelstellingen vast te leggen. Het gaat daarbij zowel om biotische kenmerken als abiotische kenmerken. Voor Natura 2000 habitats kan aan de hand van de standaardfiche ook de LSVI bepaald worden. Er worden standaardfiches gemaakt naargelang het aanwezige vegetatietype: - akker - bos - grasland - heide - kleine landschapselementen: zowel puntvormige (waardevolle boom, poel ) als lijnvormige landschapselementen (perceelsranden, dreven, houtkanten, bomenrijen ) - moeras - park - procesgestuurde natuur - ruigten en struwelen - slikken en schorren - stilstaande wateren - strand en duinen In het natuurbeheerplan zelf geef je een samenvatting van deze gegevens en conclusies over de gevolgen voor de beheerdoelstellingen en beheermaatregelen. Natuurbeheerplan 92

94 Specifieke inventarisaties Hier beschrijf je de resultaten van de bijkomende inventarisaties. Hierbij komen alle zaken aan bod die afgesproken werden in de verkenning maar ook nieuw verworven gegevens of inzichten als gevolg van deze nota. Bij uitgebreide inventarisaties, bijzondere methodieken of uitgebreide verwerking van de data worden deze gegevens in een aparte bijlage toegevoegd aan het natuurbeheerplan. De belangrijkste resultaten worden dan samengevat in het natuurbeheerplan. Een goede bespreking is bondig en begrijpelijk voor niet-specialisten. Ze focust op de relevante zaken voor het uitwerken van beheerdoelstellingen of beheermaatregelen. Beheerdoelstellingen Het derde deel van een natuurbeheerplan start met een beheervisie. Bij de opmaak van de verkenning werd al een beheervisie geformuleerd in het globaal kader. Deze globale beheervisie wordt bijgesteld of verfijnd op basis van de resultaten van de inventarisatie en de resultaten van verder overleg. De beheervisie wordt opgesteld voor de ecologische, sociale en economische functie van het gebied. De visie wordt geschetst op kaart zodat duidelijk wordt waar de klemtonen voor het gebied liggen. De schetskaart toont de globale structuur van het natuurterrein inzake landschap, natuur en de andere functies. Het is nog niet nodig om al per beheereenheid uitspraken te doen. De visie maakt ook duidelijk wat de gewenste natuurstreefbeelden zijn, welke soortendoelen men wil bereiken, en welke sociale en economische doelen er zijn. Een visie hoeft niet beperkt te blijven tot de percelen in eigendom of beheer. Ze kan ook betrekking hebben op de nabije omgeving, indien die noodzakelijk is voor de ecologische onderbouwing van het gewenste natuurstreefbeeld. De beheerdoelstellingen zelf vertalen de ruimere beheervisie naar concrete meetbare doelen die men binnen de planperiode van het natuurbeheerplan wil realiseren. Streef hierbij naar realistische zaken die binnen een termijn van 24 jaar kunnen worden bereikt. Beheerdoelstellingen blijven ook beperkt tot de gronden die actueel deelnemen aan het natuurbeheerplan of waarvan het beheer op korte termijn overgedragen wordt. Beheerdoelstellingen worden beschreven per functie. Hierbij dient de opsteller van het natuurbeheerplan te vertrekken van de criteria voor geïntegreerd natuurbeheer. De beheerdoelstellingen moeten niet per beheereenheid beschreven worden. Sommige beheereenheden hebben eenzelfde doel maar zullen bij de beheermaatregelen een andere beheerweg volgen om het doel te bereiken. Bij beheermaatregelen werk je wel per beheereenheid. Natuurbeheerplan 93

95 SMART formuleren van doelen Goede beheerdoelen zijn SMART geformuleerd. Deze term slaat op de volgende principes: S - specifiek: is de doelstelling éénduidig? Vage doelen leiden tot eindeloze interpretaties. Vb. ontwikkeling van een natuurlijk loofbos versus ontwikkeling van natuurstreefbeeld Eiken-Beukenbossen op zure bodems. M - meetbaar: Onder welke meetbare voorwaarden wordt het doel gerealiseerd? Hoe groot is de oppervlakte? Waar ligt het doel? Zijn er concrete kwaliteitseisen of randvoorwaarden om het doel te halen? A - actiegericht: heeft de beheerdoelstelling impact op de beheermaatregelen? Het heeft alleen zin om beheerdoelstellingen te formuleren voor zaken waar het beheer op afgestemd wordt. Veel soorten liften in de praktijk mee op het beheer van bepaalde natuurstreefbeelden en vragen geen extra maatregelen. In dat geval heeft het geen zin deze soort als apart beheerdoel te formuleren. Als er echter specifieke aanpassingen aan het beheer nodig zijn in functie van die soort, wordt ze wel als apart doel opgenomen. Een voorbeeld hiervan is kwartelkoning, waarbij het hooilandbeheer specifiek moet worden afgestemd op de soort. R - realistisch: is de beheerdoelstelling effectief haalbaar, eventueel op lange termijn? Voor bepaalde natuurstreefbeelden kan het decennia of langer duren om ze te ontwikkelen. Maar het heeft geen zin om beheerdoelstellingen te formuleren waarvan je op voorhand weet dat de realisatie onwaarschijnlijk is. T - tijdsgebonden: wanneer moet de beheerdoelstelling gerealiseerd zijn? Dit is erg nuttig voor het plannen van de beheermaatregelen en om te evalueren of het vooropgestelde doel effectief ontwikkelt. Bij doelen met lange ontwikkelingstijden kan je ook tussendoelen vastleggen, bijvoorbeeld voor omvorming naar loofboshabitat. Kenmerken en factoren Beheerdoelstellingen worden omschreven aan de hand van kenmerken en factoren. - Kenmerken zijn eigenschappen van de beheerdoelstelling, die men kan monitoren om te kijken of het goed gaat. Kenmerken beschrijven dus de conditie van een bepaald doel. Ook hier streeft men naar objectief waarneembare, meetbare kenmerken. De uitdaging voor de beheerplanner is om te beslissen welke kenmerken het meest relevant zijn voor een bepaald doel in een bepaald terrein en niet alle theoretische mogelijkheden op te sommen. Focus dus op de belangrijkste kenmerken, waarop het beheer in dat terrein impact heeft. - Factoren zijn krachten die de beheerdoelstelling beïnvloeden. Ze zijn dus geen kenmerk van het beheerdoel zelf maar oefenen wel een directe invloed uit op de conditie van het doel. Factoren kunnen ook uitgedrukt worden in meetbare Natuurbeheerplan 94

96 eenheden. Ook hier is het niet de bedoeling dat de beheerder alle theoretisch mogelijke invloeden op een beheerdoel gaat opnoemen. De focus ligt op die factoren die in een bepaald terrein het meest bepalen of een doel al dan niet gerealiseerd wordt. In andere terreinen kunnen andere factoren belangrijk zijn, hoewel het gaat om hetzelfde doel. Beheermaatregelen Beheermaatregelen beschrijven hoe men de beheerdoelstellingen van het natuurbeheerplan zal realiseren. Ze worden niet beschreven volgens de drie functies maar volgens beheertechniek. Daarnaast maakt men ook onderscheid tussen éénmalige en terugkerende maatregelen. Het besluit inzake natuurbeheerplannen en de erkenning van reservaten laat veel vrijheid toe over de detailgraad waarop deze maatregelen geformuleerd worden. Echter, als men de resultaten van het terreinbeheer wil evalueren moeten maatregelen uniform beschreven zijn en duidelijk gekoppeld aan de beheerdoelstellingen. Alleen zo kan men op termijn de effectiviteit van bepaalde beheermaatregelen beoordelen en informatie tussen verschillende natuurbeheerplannen uitwisselen. Een duidelijke omschrijving van de beheermaatregelen is ook van belang in het kader van vergunningen, vrijstellingen of ontheffingen op de natuurregelgeving of andere wetgeving. Eenmalige maatregelen Eenmalige maatregelen zijn maatregelen die tijdens de loop van het natuurbeheerplan één keer worden uitgevoerd. Ze hebben als doel een verandering in het abiotisch milieu of in de levensgemeenschap mogelijk te maken of op gang te brengen. Voorbeelden zijn hydrologische herstelmaatregelen, plaggen, kaalkap, verwijderen van exoten. Eenmalige maatregelen zijn meestal noodzakelijk als de actuele situatie sterk afwijkt van de gewenste situatie. De uitvoering ervan is vereist om de beheerdoelstelling te halen. Zeker voor inrichtingswerken geldt dat bepaalde beheermaatregelen erg specifiek kunnen zijn en niet opgenomen in de lijst van standaardmaatregelen. Die maatregelen kan men dan uiteraard ook opnemen in het natuurbeheerplan. Ze moeten dan wel duidelijk omschreven zijn en éénduidig gekoppeld aan bepaalde beheerdoelstellingen en beheereenheden. Terugkerende maatregelen Terugkerende maatregelen zijn maatregelen die tijdens de looptijd van het natuurbeheerplan verschillende keren uitgevoerd worden, bijvoorbeeld maaien, kappen van opslag, dunnen. Deze maatregelen moeten eveneens duidelijk omschreven worden. Natuurbeheerplan 95

97 Over welk type werken gaat het? In de omschrijving van de maatregel kan de beheerder nog gebiedspecifieke aspecten toevoegen, die relevant zijn voor de uitvoering in zijn terrein. In welke beheereenheden en in welke periode worden ze uitgevoerd? Dit wordt weergegeven in samenvattende beheertabellen, die tevens kunnen gekoppeld worden aan kaarten met de beheereenheden. Deze tabellen moeten eenvoudig raadpleegbaar zijn en een goed overzicht geven van welke maatregelen je waar en wanneer moet uitvoeren. Beheertrajecten Een beheerdoelstelling en de huidige situatie kunnen hetzelfde zijn of sterk van elkaar verschillen. Om deze verschillende vormen van beheer te onderscheiden gebruik je volgende termen: - onderhoudsbeheer of instandhoudingsbeheer - herstelbeheer - ontwikkelingsbeheer - natuurontwikkelingsmaatregel of inrichtingsmaatregel Deze termen kwamen reeds aan bod in het hoofdstuk Fout! Verwijzingsbron niet evonden.. Opvolging De opvolging houdt een beheerevaluatie in en heeft als doel na te gaan of je via het uitvoeren van de beheermaatregelen de gewenste kenmerken van de beheerdoelstellingen bereikt. Het is de bedoeling om met een minimum aan gegevensinzameling tot een maximum resultaat te komen. Wanneer beheerdoelstellingen goed geformuleerd zijn (SMART), zijn deze meetbaar. Je weet dan welke kenmerken en factoren belangrijk zijn. Via de opvolging ga je de kenmerken en of de factoren van het beheerdoel opvolgen en evalueren. Het minimum aan opvolging is het registreren van de uitgevoerde werken en een zesjaarlijkse evaluatie. Indien nodig wordt er ook nog een extra beheerevaluatie uitgevoerd. Registratie van uitgevoerde beheermaatregelen De registratie van de uitvoering van beheermaatregelen is een minimale en absolute vereiste voor beheerevaluatie. Als je niet weet welke maatregelen uitgevoerd zijn in een bepaalde beheereenheid, kan je nooit nagaan welke effecten het uitgevoerde beheer heeft en of het moet bijgestuurd worden. Aanvullend kan je ook andere informatie bijhouden die relevant is voor de beheerder, bv. bijzondere omstandigheden tijdens de werken, ingezet materiaal of mankracht, specifieke informatie over de uitvoering. Deze registratie gebeurt best tijdens of vlak na de uitvoering van de werken. Natuurbeheerplan 96

98 Kwaliteit van het uitgevoerde werk registreren Voor bepaalde werken is het behalen van de gewenste beheerdoelstellingen erg afhankelijk van de kwaliteit van het uitgevoerde werk. De werken moeten dus niet alleen uitgevoerd zijn, ze moeten ook op de goede manier uitgevoerd zijn. Enkele voorbeelden zijn afplaggen tot op de juiste diepte of maaien in zeer kwetsbare percelen voor insporing. In dat geval moet men ook de kwaliteit van de werken opvolgen. Dit gebeurt doorgaans met behulp van veldformulieren met kwalitatieve parameters. Zesjaarlijkse beheerevaluatie Om de zes jaar wordt het beheer geëvalueerd. Deze evaluatie gebeurt gezamenlijk door het ANB en de terreinbeheerder. De belangrijkste vragen die bij een beheerevaluatie aan bod komen zijn: 1. Welke beheerwerken zijn uitgevoerd? Zijn er grote veranderingen t.o.v. het natuurbeheerplan? 2. Hebben de werken de gewenste (onmiddellijke) effecten? 3. Evolueren de voorziene natuurdoelen naar de gewenste toestand of blijven ze in de gewenste toestand behouden? 4. Waar zijn er knelpunten met de realisatie van beheerdoelstellingen? Zijn die op te lossen via bijsturing van maatregelen? Zijn die eventueel op lange termijn op te lossen via externe maatregelen? Of zijn de doelen echt niet realistisch, ook niet op lange termijn? 5. Moeten er nieuwe beheereenheden toegevoegd worden, als gevolg van uitbreiding van het natuurterrein? Om op deze vragen te kunnen antwoorden heb je de volgende informatie nodig: 1. De gegevens van de registratie van de beheerwerken en mogelijks ook de kwaliteit van de uitgevoerde werken; 2. Informatie over de gewenste kenmerken en factoren. Voor dit laatste is er zesjaarlijks een basisevaluatie nodig van de kenmerken en factoren van de nagestreefde doelen. Doel van deze evaluatie is nagaan en registeren of de uitgevoerde werken het gewenste effect hebben en of je op de goede weg bent om de doelen te bereiken. Extra beheerevaluatie Soms is het nodig om naast de registratie van uitgevoerde werken en de basisevaluatie nog extra indicatoren op te volgen. De extra opvolging moet wel altijd als doel hebben het beheer beter te kunnen evalueren. Extra opvolging kan aangewezen zijn in de volgende gevallen: - In grote en complexe gebieden met veel waardevolle soorten en habitats zal je in verhouding meer inzetten op beheermonitoring. Natuurbeheerplan 97

99 - Bij waardevolle natuurdoelen, waarvan het effect van de beheermaatregelen op voorhand onzeker is. Deze onzekerheid neemt toe bij meer ingrijpende beheermaatregelen: inrichtingsbeheer of omvormingsbeheer. Opvolging is nodig om te zien of het terrein in de juiste richting evolueert. - Duur inrichtingsbeheer of onderhoudsbeheer. - Kwetsbare systemen waar snelle verandering te verwachten is door externe factoren. - Populaties voor dieren en planten waar het beheer rechtstreeks impact op wil hebben. Het zijn meestal Natura 2000 soorten of rode-lijstsoorten, waarvoor afzonderlijke doelen en maatregelen geformuleerd werden. - Zones onder beheer in functie van de programmatische aanpak stikstof (PAS), waar het resultaat van de PAS-maatregel op voorhand onzeker is. Natuurbeheerplan 98

100 BWK en habitatkaart Kaartmateriaal 99

101 De biologische waarderingskaart, habitatkaart en natuurstreefbeelden De biologische waarderingskaart, BWK De biologische waarderingskaart (BWK) is een weergave van grondgebruik op perceelsniveau (karteringseenheden gebaseerd op vegetatie, bodembedekking en kleine landschapselementen) en geeft via groentinten op een overzichtelijke wijze de biologische waarde weer. De eerste versie van de BWK werd gemaakt tussen 1978 en De tweede versie werd opgemaakt tussen 1997 en Er is ook een kaartlaag die faunistisch belangrijke gebieden weergeeft. Voor natuurbeheerplannen en de vertaling naar Europese habitattypes, regionaal belangrijke biotopen en natuurstreefbeelden zijn de codes van de BWK het belangrijkst. Deze codes geven aan welk vegetatietype aanwezig is op het perceel. Er zijn ook codes voor boomsoorten. De BWK geeft namelijk ook informatie over kleine landschapselementen zoals bomenrijen. Om de BWK-codes te begrijpen en er mee te kunnen werken zijn de volgende publicaties van belang: - het groene boekje van 1985: biologische waarderingskaart van België, algemene verklarende tekst. - het document: opmerkingen en aanvullingen bij de lijst van karteringseenheden. Daarnaast zijn er ook lijsten die de codes kort verklaren. Deze kan je vinden op de website van het inbo: inbo.be/nl/karteringseenheden. Je kan de codes ook opzoeken of raadplegen via: - ecopedia: ecopedia.be/bwk/hoofdindeling - het boek De biologische waarderingskaart, biotopen en hun verspreiding in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het groene boekje en de aanvullende tekst Het groene boekje dat uitgeven is in 1985 is nog steeds zeer handig om mee te nemen op terrein. In dit boekje staan de codes per biotoopgroep gerangschikt. Elke biotoopgroep heeft bij de BWK ook dezelfde beginletter. Deze hoofdindeling vind je terug op p. 62 van het boekje en ziet er als volgt uit: - a = stilstaande wateren - m = moerassen - h = graslanden en ruigten Kaartmateriaal 100

102 - c = heiden - t = hoogveen - d = duinen, slikken en schorren - s = struwelen - f en q = mesofiele bossen - e = ravijnbossen (gebruik je niet in Vlaanderen) - v = valleibossen, moerasbossen en veenbossen - r = ruderale bossen - p = naaldhoutaanplanten - l = populierenaanplanten - n = andere aanplanten - b = akkers - k = andere gekarteerde elementen - u = urbane gebieden De eerste stap om een BWK-code toe te kennen is de juiste biotoopgroep kiezen. Vervolgens moet je alle keuzes overlopen die mogelijk zijn bij deze biotoopgroep. Je kiest dan de code waarvan de omschrijving het best overeenkomt met de situatie op het terrein. De herkenning is voor een groot deel gebaseerd op het voorkomen van kenmerkende plantensoorten. Een aantal eenheden zijn geen beschrijving van een vegetatie maar van een landschapselement. Het gaat dan bijvoorbeeld over de code kw welke staat voor een holle weg. Bij het groene boekje zijn er aanvullingen. Je mag het groene boekje niet gebruiken zonder deze aanvullingen. De aanvullingen geven meer verduidelijking bij een aantal codes. Nadat je een code hebt opgezocht in het groen boekje raadpleeg je dus de aanvullingen om te zien of er bij de betreffende biotoopgroep geen verduidelijkingen staan die mogelijks je keuze kunnen wijzigen. Een aantal belangrijke regels bij de BWK + staat voor een complex (digitaal bestand aangeduid in afzonderlijke velden) Waar het moeilijk of onmogelijk is de verschillende, samen voorkomende eenheden nauwkeurig af te lijnen, worden deze samengevoegd tot een complex. De eerst vernoemde karteringseenheid dient te domineren in dit complex. Eenheden die vaak samen, maar in wisselende configuratie voorkomen, zoals bijvoorbeeld een cultuurlandschap met afwisseling van akkers en regelmatig begraasde weiden, worden soms als één geheel voorgesteld. Voorbeeld: bl + hp complex van akkers en weiden De volgorde in de complexen geeft een reële rangorde weer qua oppervlakte (eerste heeft grootste aandeel in oppervlakte). Kaartmateriaal 101

103 / staat voor oorzakelijk verband, evolutie (digitaal bestand: aangeduid in afzonderlijke velden) In een aantal gevallen is de oorspronkelijke vegetatie nog herkenbaar, hoewel zij door bv. aanplanting of kapping gewijzigd werd. Dit wordt weergegeven met een schuine streep. De schuine streep wijst dus op een oorzakelijk verband. De tweede component wijst vaak op de ondergroei. Voorbeeld: lhi/hf populierenaanplant in een moerasspirearuigte De schuine streep kan ook wijzen op een evolutie. Voorbeeld: ppmb/qb aanplant van grove den met een ondergroei die wijst op een evolutie naar een eiken-berkenbos. Tenslotte kan een schuine streep ook verwijzen naar een, tijdens de kartering, recent verdwenen habitat. De vroegere aanwezigheid ervan moet met zekerheid gekend zijn. Deze aanduiding is van belang voor bijvoorbeeld het achterhalen van potenties of een onrechtmatig verdwenen habitat. Voorbeeld: hx/hc (zonder dat hc kensoorten aanwezig zijn) wijst op een omgeploegd en ingezaaid grasland waar met zekerheid voordien een hc aanwezig was (in de BWK wordt deze informatie omschreven in het veld info ). * goed ontwikkeld of hoge densiteit (digitaal bestand: +) Een sterretje achter een karteringseenheid wijst meestal op een goed ontwikkeld ecotoop. Voorbeeld: hc* wijst op een bijzonder soortenrijk dotterbloemhooiland met vele zeldzame tot zeer zeldzame soorten. Voor kleine landschapselementen wijst de * op een veelvuldige aanwezigheid van deze elementen. Voorbeeld: hp + kb* grasland met veel, meestal goed ontwikkelde bomenrijen slecht ontwikkeld of lage densiteit (digitaal bestand: ') Een achter een karteringseenheid wijst op een zwak ontwikkeld ecotoop. Voorbeeld: hc wijst op een dotterbloemhooiland waarin slechts een aantal algemenere kensoorten aanwezig zijn. Het kan ook een cultuurgrasland betreffen met verspreid duidelijk elementen van de dotterbloemhooilanden. Kaartmateriaal 102

104 Bij kleine landschapselementen wijst op een lage densiteit (slechts enkele elementen) die dan vaak nog zwak ontwikkeld zijn. Voorbeeld: hp + kb graslandcomplex met slechts één of enkele bomenrijen waarvan mogelijk slechts enkele bomen overblijven. k(karteringseenheid) Het symbool k wordt bij de BWK-versie 2 ook gebruikt om interessante niet opgaande begroeiingen van perceelranden, sloten, wegbermen, te karteren. Voorbeeld: hp + k(hu) relatief soortenarm permanent cultuurgrasland met in de rand nog elementen van een goed ontwikkeld mesofiel hooiland. De BWK lezen Om de BWK te raadplegen en te begrijpen ga je als volgt te werk. 1. Zoek de juiste regio op in Je vindt de BWK onder natuur en milieu > natuur. 2. Vink hierbij de kaartlaag biologische waarderingskaart versie 2 aan en ook de kaartlabels van de BWK. Je krijgt dan volgend resultaat. 3. Klik op een perceel en dan op BWK 2 Zones en je krijgt de verklaring van de BWK-codes. Kaartmateriaal 103

105 4. Wil je meer weten over de code dan kan je deze in het groene boekje en de aanvullingen opzoeken. Je kan ook meer info vinden in het boek dat hierboven staat vermeld of op ecopedia. Zelf een BWK-code toekennen/nakijken De huidige BWK is een goede start maar is niet altijd meer actueel. Bij de opmaak van een natuurbeheerplan is het dan ook nodig de BWK na te kijken en waar nodig aan te passen. Het kan zijn dat je hiervoor codes moet wijzigen en/of de indeling in percelen moet verfijnen. Het zelf toekennen of nakijken van een BWK-code is echter niet zo eenvoudig. Je moet hiervoor een goede plantenkennis hebben en ervaring met de BWK-codes. Om zelf een code toe te kennen ga je als volgt te werk: 1. Bepaald de biotoopgroep van je perceel. 2. Probeer zoveel mogelijk plantensoorten die aanwezig zijn op het perceel te determineren. 3. Gebruik de determinatiesleutels van het inbo om de code te bepalen. Je kan deze raadplegen op onder handleiding en sleutels. 4. Indien er nog geen sleutel bestaat gebruik je het groene boekje en lees ook de aanvullingen. 5. Kies de code die het best past bij de beschrijving van het groene boekje en de aanvullingen. Bij goed ontwikkelde vegetaties met vrij veel kenmerkende soorten werkt dit vrij goed. Het wordt echter moeilijker wanneer de vegetatie minder goed ontwikkeld is en er nog maar weinig kenmerkende soorten aanwezig zijn. De habitatkaart De habitatkaart is een vertaling van de BWK naar de Europees beschermde habitats. Het is echter niet eenvoudig de BWK-codes om te zetten naar de indeling van de Europees beschermde habitats. Sinds 2008 wordt er dan ook op het terrein naast de BWK-code ook het habitattype bepaald. Daarnaast worden er gegevens gebruikt van externe experten, literatuurgegevens en orthofoto s om een zo goed mogelijke vertaling te doen. Toch is het niet altijd mogelijk om met zekerheid te zeggen of een bepaald perceel een Europees beschermd habitattype is of niet. Daarom is het belangrijk als beheerder dat je de habitatkaart goed leest en alle infovelden bekijkt. Het interpreteren en lezen van de habitatkaart gaat als volgt: 1. Zoek de habitatkaart op in Je vindt de habitat-kaart onder natuur en milieu > natuur Kaartmateriaal 104

106 2. Vink de kaartlaag Natura 2000 habitatkaart en kaartlabels Natura 2000 habitat aan. 3. Klik op een gekeurd perceel en klik vervolgens op de naam van een de laag. Zo bekijk je de verschillende informatievelden. Kijk zeker ook naar het veld herkomst habitat. Zo kom je te weten hoe de vertaling of de bepaling van het habitattype is gebeurd. Zelf habitattype of regionaal belangrijk biotoop bepalen Net zoals de huidige BWK niet altijd actueel is, is dat ook het geval met de habitatkaart. Daarom is het belangrijk als beheerder niet enkel de BWK na te kijken en te actualiseren maar ook de goede vertaling te doen naar Natura 2000 habitattypes en regionaal belangrijke biotopen. Voor het bepalen van het habitattype of de regionaal belangrijk biotoop bestaan er sleutels opgesteld door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Je kan ze raadplegen op Natuurstreefbeelden vegetaties, regionaal belangrijke biotopen en Natura 2000 habitats De meeste natuurstreefbeelden vegetaties zijn Natura 2000 habitats of regionaal belangrijke biotopen. Door middel van bovenstaande werkwijze kan je deze karteren en de basiskaart maken voor de opmaak van het natuurbeheerplan. Voor een aantal natuurstreefbeelden vegetatie is er op dit moment nog geen definitie. Deze zal er in de toekomst zeker komen omdat dit nodig is voor de juiste opmaak van de natuurbeheerplannen. Met het karteren van de BWK, Natura 2000 habitats en regionaal belangrijke biotopen krijg je een zicht op de huidige situatie. In het natuurbeheerplan zal je dan rekening houden met al de andere factoren om zo een kaart te maken met de natuurstreefbeelden vegetaties. Deze kaart bepaalt voor een groot deel je ecologische doelen. In ongeperceleerde landschappen zal deze kaart bestaan uit mozaïeken. Kaartmateriaal 105

107 Kaartmateriaal 106

108 Bosbeheer beleidsadviseur voor Bosbeheer voor beleidsadviseur 107

109 Bosbeheer Vereiste voorkennis Alle leerstof van beide delen van Bosbeheer uit het voortraject NMGT 1 wordt nog steeds beschouwd als actieve leerstof. Ook wat betreft de kennen boomsoorten (zie hieronder), moet de wintervacht gekend zijn. Je kan de soorten terugvinden op Bomenwijzer (zoek best op wetenschappelijke naam) en door zelfstudie verder inoefenen. Ook de bomen- en knoppenwaaier ( kunnen je helpen op terrein om soorten te herkennen. Een goede Nederlandse site met veel foto s is Lijst van 20 struik- en boomsoorten: Loofbomen - Fagus sylvatica - Beuk - Quercus petraea en robur Winter- en Zomereik - Betula pendula - Ruwe berk - Castanea sativa - Tamme kastanje - Quercus rubra - Amerikaanse eik - Alnus glutinosa - Zwarte els - Sorbus aucuparia - Lijsterbes - Carpinus betulus - Haagbeuk - Corylus avellana - Hazelaar - Tilia spp. platyphyllos en cordata Zomer- en winterlinde - Populus x canadensis - Canadapopulier - Salix spp. alba en caprea Schietwilg en Boswilg - Prunus serotina - Amerikaanse vogelkers - Prunus avium - Boskers - Fraxinus excelsior - Gewone es - Acer pseudoplatanus - Gewone esdoorn Naaldbomen - Picea abies - Fijnspar - Pinus sylvestris - Grove den - Pinus nigra var. Corsicana - Corsikaanse den - Larix spp. Decidua en Kaempferi Europese en Japanse lork Bosbeheer voor beleidsadviseur 108

110 Dunning Hoogdunning is momenteel de meest toegepaste dunningsmethode in Nederland en Vlaanderen. De basisprincipes leerde je al in Natuurmanagement Deel 1. Tot de leerstof behoren twee vormen van selectieve hoogdunning: de toekomstbomen- en de QDmethode. In tegenstelling tot vrije hoogdunning, wordt nu gewerkt met een éénmalige selectie van toekomstbomen. Deze bomen bepalen dus meteen het eindbeeld. De beide methoden verplichten de bosbeheerder tot deze interessante denkoefening. Hierbij is de focus op een beperkte selectie bomen van (potentieel) hoge houtkwaliteit gericht. Tegelijk gaat ook de nodige aandacht naar bomen met zogenaamde microhabitats, zoals holtes en scheuren. Dergelijke bomen hebben weinig potentieel naar houtkwaliteit, maar zijn wel belangrijk voor de biodiversiteit. Deze manier van dunnen draagt bij tot een beter geïntegreerd bosbeheer, waarbij economische en ecologische doelen zo goed mogelijk met elkaar worden verweven. Dit geïntegreerd, multifunctioneel bosbeheer staat hoog op de Europese agenda, zowel binnen het natuurbeleid (2020-doelen, Natura2000) als het bosbeleid (European Forest Strategy). QD-methode vs. Toekomstboommethode (vs. Ongelijkvormig) In aanvulling en ter extra verduidelijking van de leerstof van Bosbeheer deel 2 NMGT 1, hieronder nog eens de voornaamste verschillen en raakvlakken van de twee belangrijkste boomgerichte dunningsmethodes ( TB =toekomstboom). Het is aanbevolen de leerstof uit NMGT 1 voorafgaand nogmaals op te frissen. TB-methode QD-methode Opmerking Omslagpunt 2/5 eindhoogte ¼ eindhoogte Dunningsnoodza Wanneer Wanneer toekomstboom ak toekomstboom hier om vraagt hier om vraagt Dunningsintensit eit Meestal 2 à 3 concurrenten per TB Dunningsomloop jaar naargelang van de leeftijd; later langere omlooptijd Maximum aantal TB per ha 100% vrije kronen na 1 e of 2 e dunning 3 à 4 jaar in jonge fase; later langere omlooptijd Waterlotgevoelige soorten in 2 dunningsrondes 100% vrije kronen bezorgen Afhankelijk van de boomsoort 60 à à 40 Afhankelijk van de boomsoort Doelstelling Structuurrijk bos + individuele stamkwaliteit TB (kwaliteit: Meer nog dan TB-methode, structuurrijk bos + hogere individuele stamkwaliteit TB (kwaliteit: fineerhout) Bosbeheer voor beleidsadviseur 109

111 Voor welke boomsoorten? zaaghout) Alle boomsoorten In principe alle boomsoorten; vooral interessant bij soorten zoals Berk, Beuk, Esdoorn, Het respecteren van deze spelregels (maximum aantal toekomstbomen, dunningsintensiteit, ) geeft een goede garantie dat niet meer geoogst zal worden dan de bijgroei. Een vaak voorkomende fout bij beide methodes is het aanduiden van te veel toekomstbomen (men is niet streng genoeg) met als gevolg dat vaak te grote gaten ontstaan in het bos. Het uiteindelijke gevolg is dat de doelstelling wordt ondermijnd: geen structuurrijke bosopstand en geen goede behandeling van kwaliteitsbomen. Een beheerder kan dus bij dunning kiezen om met toekomstbomen te werken, volgens de TB-methode of de QD-methode. Dit kan toegepast worden in gelijkjarige, gelijkvormige bosbestanden (bijvoorbeeld een aanplantingsblok van 2 ha zomereik) om deze naar een toestand van ongelijkvormigheid en ongelijkjarigheid te brengen door dunning en gespreide eindkap van individuele bomen. Anderzijds gebruikt men toekomstbomendunning ook in bosbestanden die reeds ongelijkvomig zijn. Het ongelijkvormig hooghoutbeheer is hier een voorbeeld van (zie verder). Bij deze beheerbenadering zijn het beheer van kwaliteitsbomen en hun behandeling tot hun exploiteerbare afmetingen belangrijke principes. Bij de dunning wordt in functie van toekomstbomen zowel in de bovenetage als in de onderetage gewerkt (toekomstbomen in alle diameterklassen wegens ongelijkvormigheid) Bosbeheer voor beleidsadviseur 110

112 In ongelijkvormig bos valt het meeste zonlicht diffuus naar binnen (Bron: Forêt Wallonne asbl) In het ongelijkvormig hooghoutbeheer (FR: futaie irrégulière) wordt beslist om tot kapping over te gaan op basis van individuele kaprijpheid van bomen (doeldiameter). Behoud van een optimale voorraad op stam is een basisbeginsel bij deze beheerbenadering. Onderstaande tabel toont richtcijfers voor de belangrijkste boomsoorten in Wallonië. Als vuistregel wordt bij elke interventie % van de houtvoorraad (naar grondvlak en volume) weggenomen: 15 % voor korte omlopen (8 jaar), 25 % voor lange omlopen (12 jaar). Bij elke rotatie wordt zo de aanwas weggekapt. Samen met de eindkap van individuele kwaliteitsbomen op doeldiameter zorgt dit voor een structuurrijke opstand, een diffuus en gefilterd licht, en uiteindelijk de continue ontwikkeling van zaailingen die zo typisch is aan deze benadering. Het in de hand houden van de wildstand is essentieel voor het toepassen van deze benadering. Bosbeheer voor beleidsadviseur 111

113 Voorbeelden van grondvlak voor verschillende boomsoorten vóór en na dunning (Bron: Forêt Wallonne asbl) Keuze van wijkers bij toekomstbomen Voor de keuze van toekomstboom, naargelang van de gekozen methode, verwijzen we naar de leerstof van NMGT 1. Een goede toekomstboom is in eerste instantie supervitaal, dominant, van potentieel goede kwaliteit (=afwezigheid van grote gebreken) en staat ten slotte op de gewenste afstand tot andere toekomstbomen. Enige aandacht bij het aantekenen van de dunning rondom de toekomstbomen. Als de kroon 100% vrij moet staan na dunning, zoals bij QD voor snelle groeiers met een lichtboomkarakter, dan is het in feite niet zo moeilijk. Toch valt in dit specifieke geval in de praktijk op te merken dat vaak te zwak lees: te weinig concurrenten gedund wordt. Hou rekening met het feit dat na de dunning gedurende 3 à 4 jaar de kroon van de toekomstboom nog steeds vrij moet zijn. Dun stevig genoeg! In het geval niet alle concurrenten in één dunningsronde moeten gekapt worden, zoals bij de toekomstboommethode of QD-methode voor waterlotgevoelige soorten, dan moet keuze in de wijkers gemaakt worden. De bedoeling is dat eerste de grootste concurrenten weggenomen worden. Dat zijn de bomen die de gesteltakken van de toekomstboom hinderen (zie afbeelding hieronder). Een veel gemaakte fout is dat net de andere concurrenten worden geviseerd, daar waar de kroon van de toekomstboom reeds is samen- of weggedrukt. Deze zijn niet prioritair, aangezien de grootste groei op dat moment in de stukken met gesteltakken zit. Deze van groeiruimte voorzien krijgt dus eerst aandacht. Bosbeheer voor beleidsadviseur 112

114 Het aantekenen van de wijkers staat in teken van het wegnemen van de grootste concurrenten (Helmut Rieger, Landesforsten Rheinland-Pfalz) Dunning uitvoeren in de praktijk Voorafgaand aan de daadwerkelijke dunning wordt het werk uitgezet door bomen in het bos te markeren. Het markeren van de bomen die gekapt, of juist zorgvuldig behouden moeten worden, wordt blessen, smetten, hameren of schalmen genoemd. Eenvoudig bleswerk komt in onze oudere gemengde bossen met meervoudige doelstellingen eigenlijk niet meer voor. Tegenwoordig moet een schalmer vaak meerdere tegenstrijdige doelstellingen in één opstand proberen te combineren, gebruikmakend van de situatie zoals die nu is. Hierbij dient hij zijn kennis van de groeiritmes en potenties van de aanwezige boomsoorten op de groeiplaats te hebben. In de openbare bossen wordt traditioneel in brigade geschalmd. Hierbij lopen 3-4 mensen op rij door het bos, en markeren ze de dunning in parallelle stroken. Het markeren gebeurt met een schalmbijl of hamer.de dunningsbomen worden voornamelijk opgemeten met een digitale meetklem. In veel bossen worden de bomen tegenwoordig gemarkeerd met spuitbussen bosmarkeerverf. Ervaring leert dat het tijd en moeite spaart om eerst de ruimingspistes (zie verder) aan te leggen en dan pas de dunning te markeren. Bij het markeren van te oogsten bomen is het raadzaam voor de bosbeheerder om er op te letten of de gemerkte boom zonder grote problemen kan vallen. Bij dunningen in licht boomhout zijn er doorgaans weinig problemen te verwachten. Kritischer zijn de velling van randbomen en de oogst van zware bomen tussen lichter hout, bijvoorbeeld in ongelijkvormige bestanden. Er wordt dan best nagekeken dat er in het waarschijnlijke valtraject van de boom geen andere Bosbeheer voor beleidsadviseur 113

115 bomen in de weg staan. Zo nodig worden extra bomen gemarkeerd om de exploitatie praktisch uitvoerbaar te maken. Doeldiameter en kapbaarheid Waar in bossen met een vrije bosontwikkeling een periode van vitaliteitverlies en verval optreedt gevolgd door verjonging, wordt in behandelde bossen de generatiewisseling voor deze vervalfase ingezet door natuurlijke of kunstmatige verjonging. Afhankelijk van de ruimtelijke schaal en de gekozen beheerbenadering kan verjonging plaatsgrijpen in vrijkomen ruimte van een enkele gekapte boom tot op niveau van een volledige bosopstand. Bij de boomgeoriënteerde beheerbenaderingen (vb. QD, ongelijkvormig hooghoutbeheer) werkt men met doeldiameters om de kapbaarheid te beoordelen. De doeldiameter van een boom is de diameter op borsthoogte vanaf wanneer de eindkap zinvol is. De doeldiameter is een minimale dikte; naargelang van het ontwaardingsrisico en de standplaatskwaliteit kan het economisch zinvol zijn om de kwaliteitsboom in kwestie beduidend dikker te laten worden alvorens hem te oogsten. Een mogelijke valkuil van het werken met doeldiameters is om deze minimale oogstdiameter als starre richtwaarde, waarop een boom moet geoogst worden, te beschouwen. De bedoeling van doeldiameters is net om bomen individueel te oogsten in een bos met een ongelijkvormige structuur en om exploitatieoffers te vermijden. Bij kaalslagsystemen wordt de kaprijpheid op leeftijd gedefinieerd (normaal bos: bedrijfstijd, gemiddelde diameter bij kaalkap), met als gevolg dat bij de kaalkap een beduidend aandeel van de bomen aan een suboptimale dikte geoogst worden. Het becijferen van de doeldiameter voor een bepaalde boomsoort wordt mooi geïllustreerd in het boek Naturnahe Waldwirtschaft mit der QD-Strategie (Wilhelm & Rieger, 2013). De minimale vereiste voor een stam van hoge kwaliteit is dat er een takvrije stammantel van 20 cm dik aanwezig is. - In het ideale geval zit die mantel kwaliteitshout rond een dunne takhoudende kern van minder dan 10 cm diameter (bestaande uit juveniel hout en overwalde takstompen of snoeiwonden). Dit is mogelijk bij snel kwalificerende lichtboomsoorten zoals berk en zwarte els, of bij schaduwboomsoorten die onder scherm zijn opgegroeid (bv. beuk, esdoorn). - Naargelang van de boomsoort en de groeiomstandigheden in de kwalificeringsfase is er tot 5 à 10 cm diameter extra nodig, opdat de houtvezel van de stam zich kan rechten en zo beperkte krommingen uitgroeien of kromme houtvezels die over takaanzetten zijn gegroeid compenseren. Hiermee moet rekening gehouden worden, zeker als het gaat om exemplaren die stammen uit een verjonging met lage stamtallen. Bosbeheer voor beleidsadviseur 114

116 - Bij boomsoorten zoals eik, kers, olm en kastanje wordt het lichtere spinthout niet voor hoogwaardige toepassingen gebruikt. De gemiddelde spinthoutdikte (2 à 5 cm) moet dus toegevoegd worden aan de berekening van de doeldiameter. - Hetzelfde geldt voor de schorsdikte. Soorten zoals berk, beuk en esdoorn hebben tot op hoge leeftijd een dunne schors van ongeveer 1 cm dik. Bij soorten zoals eik, populier, Douglas en grove den kan de schors beduidend dikker zijn. Ook de schorsdikte draagt bij aan de berekening van de doeldiameter. Met behulp van deze informatie kunnen als voorbeeld 3 doeldiameters bepaald worden. Voorbeeld 1: Berk ontstaan uit dichte natuurlijke verjonging: takhoudende kern (5 cm) + takvrije mantel kwaliteitshout ( cm) + schorsdikte (2 cm) maakt 47 cm. Aangezien berk een vroegdynamische boomsoort is en met toenemende leeftijd het risico op houtverkleuring en kernrot sterk toeneemt, is het niet zinvol om de doeldiameter ver te overschrijden bij de eindkap. Voorbeeld 2: Esdoorn uit een gewone aanplanting met plantafstanden van 1,5 m bij 1,5 m: takhoudende kern (13 cm) + overwalling van afgestorven takken (5 cm) + takvrije mantel kwaliteitshout ( cm) + schorsdikte (2 cm) maakt 60 cm. Voorbeeld 3: Zomereik uit een gewone aanplanting: takhoudende kern (15 cm) + overwalling van afgestorven takken (5 cm) + takvrije mantel kwaliteitshout ( cm) + dikte van het spinthout (10 cm) + schorsdikte (5 cm) maakt 75 cm. Aangezien het risico op ontwaarding van eikenhout door rot of verkleuring minimaal is bij vitale bomen, is het economisch zinvol om de eindkap beduidend later dan bij het bereiken van de minimale doeldiameter te doen. Een eik met een DBH van 95 cm zal een mantel kwaliteitshout van 30 cm i.p.v. 20 cm hebben, waardoor het verwerkingsrendement en de houtwaarde beduidend toeneemt. Tijdens de periode van 30 à 40 jaar die nodig zijn om dit extra kwaliteitshout bij te groeien, zal de waardebijgroei van deze eik bovengemiddeld hoog zijn. In verscheidene publicaties worden doeldiameters per boomsoort en standplaatskwaliteit opgesomd. Dit is geen algemeen geldende waarheid, maar wel een handige richtlijn voor beheerders. De doeldiameter wordt vastgelegd door de beheerder in functie van zijn economische doelstelling, met de boombiologie en de houttechnologische mogelijkheden van de boomsoort in kwestie als randvoorwaarden. Minder geschikte standplaats Geschikte standplaats Optimale standplaats Opmerking beuk Rode kernverkleuring mogelijk eik es Opletten voor risico van bruine kernverkleuring Bosbeheer voor beleidsadviseur 115

117 esdoorn kers Opletten op risico van kernrot linde berk Op latere leeftijd kans op kernrot Haagbeuk Amerikaanse eik Fijnspar Grove den lork Douglasspar Tabel: Doeldiameters op 150 cm in Saarland, Duitsland ( ) Bosbeheer voor beleidsadviseur 116

118 Bosexploitatie Bosexploitatie of houtoogst is een verzameling van deelprocessen, die start bij het voorbereiden van de oogstmaatregel en eindigt bij het hout dat klaar ligt voor transport met de vrachtwagen. Het voorbereiden van de oogstmaatregel gebeurt door de bosbeheerder: - Bereikbaarheid van de percelen, ontsluiting door boswegen - Beoordelen van de terreingesteldheid - Opzoeken, markeren of aanleggen van vaste ruimingspistes - Markeren van bomen die moeten gekapt worden, kubering bij verkoop op stam - Bepalen van randvoorwaarden voor exploitatie (op stam: verkoopvoorwaarden) Het uitvoeren van de exploitatie gebeurt door gespecialiseerde werkkrachten. De verschillende deelprocessen van de exploitatie worden met vaktermen benoemd: - Vellen is de boom laag boven de grond afzagen zodat hij in een vooraf bepaalde richting valt (de velrichting) - Onttakken is het glad langs de stam verwijderen van de takken - Korten is het dwars doorzagen van de stam, meestal in vooraf vastgestelde sortimentsmaten - Opwerken is de verzameling van onttakken en korten, dus het hout van een gevelde boom klaar maken voor de verdere verwerking - Uitslepen is het hout van de velplaats over de grond wegtrekken naar de stapelplaats - Uitrijden is korthout opladen en naar de stapelplaats rijden - Ruimen is de algemene term voor uitslepen of uitrijden - Voorconcentreren is het verplaatsen van hout van de velplaats naar de ruimingspiste Het vellen en opwerken kan motormanueel of gemechaniseerd verlopen. Het ruimen gebeurt normaal met speciale bosbouwmachines of omgebouwde landbouwtractoren. Paarden kunnen op kwetsbare bodems zinvol ingezet worden bij het voorconcentreren van licht hout of sortimenten. Er bestaat een brede waaier aan technieken voor het uitvoeren van een bosexploitatie. Exploitatiemethoden Exploitatiemethoden zijn min of meer vaste werkwijzen waarbij hout met bepaalde machines en technieken geveld, opgewerkt en geruimd wordt. Technisch gezien bestaan er heel veel mogelijkheden. Naargelang de exploitatiekost, de beschikbare technologie en Bosbeheer voor beleidsadviseur 117

119 de impact op het ecosysteem, kan een bepaalde exploitatiemethode de voorkeur genieten. Enkele exploitatiemethoden worden als standaard beschouwd, bijvoorbeeld de volledig gemechaniseerde exploitatie van korthout met harvester en forwarder in middelzwaar naaldhout. Bij de exploitatie van zwaar zaaghout in loofbossen is de standaard een motormanuele velling gevolgd door het uitslepen van langhout met een skidder. In populierenbossen gebeurt het ondersteunen van het motormanueel vellen en opwerken dikwijls met een rupskraan. Aansluitend worden de stammen voorgeconcentreerd om ze dan met een skidder uit te slepen. Eventueel worden de takken en toppen met de rupskraan of met een forwarder verzamelen op hopen. Relatie tussen exploitatiemethode en schadebeeld Bosexploitatie zonder schade is onmogelijk. Elke exploitatiemethode die vakkundig is uitgevoerd, heeft zijn typische schadebeeld. Ongelukken zoals een boom die afwijkt bij de velling zijn altijd mogelijk, maar horen beperkt te blijven. Men spreekt hierbij van onvermijdbare schade. Consequente velschade, schorsschade door machines bij de ruiming en vlaksgewijze spoorvorming wijzen op een slechte werkwijze: gebrekkige voorbereiding, onvakkundige of onzorgvuldige uitvoering of verkeerd tijdstip van de exploitatie. Een degelijke planning, uitvoering en opvolging van de exploitatie moeten vermijdbare schade voorkomen! Naargelang de toegepaste exploitatiemethode, varieert het schadebeeld. Enkele hoofdlijnen: - Uitslepen van langhout geeft meer schorsschade aan de stamvoeten van blijvende bomen dan uitrijden van korthout. - Gemechaniseerde velling kan aanwezige verjonging beschadigen doordat de harvester hele bomen voorconcentreert met de kraan. Uitslepen van gericht geveld langhout dat motormanueel onttakt wordt, geeft in dergelijke gevallen minder schade. - Bij eenzelfde vochtgehalte, geeft uitslepen van langhout meer bodemverwonding en insporing dan uitrijden van korthout. - Bij volledig gemechaniseerde exploitatie moet het netwerk van vaste ruimingspistes veel dichter gelegd worden dan bij motormanuele of gecombineerde methoden: tussenafstand van strikt 20 meter t.o.v. tussenafstand van 40 à 50 m. Het vrijwaren van de bodem en het blijvend bestand (kapitaal) is de basis van het natuurgetrouwe bosbeheer. In West- en Centraal Europa wordt bijna de helft van de Bosbeheer voor beleidsadviseur 118

120 houtaanwas bij selectieve kappingen (bv. dunningen, eindkap op doeldiameter) geoogst. Door het blijvend bestand is dergelijke houtoogst moeilijker dan bij kaalslagsystemen. Moreel belang van de keuze van exploitatiemethode Van alle beheermaatregelen die een bosbeheerder kan uitvoeren, is de bosexploitatie degene waarbij op héél korte tijd schade aan het ecosysteem kan berokkend worden waarvan de effecten decennia lang nawerken. Vooral het ruimen met zware bosbouwmachines (uitslepen, uitrijden) is een factor die in veel bossen al voor bijna vlaksgewijze bodemverdichting of zware bodemverstoring heeft gezorgd. Gedurende een periode van enkele decennia heeft de mechanisatie van de bosexploitatie een hoge vlucht genomen. Actuele machinegewichten bedragen gemakkelijk 15 à 35 ton. Bij het rijden laten deze machines lijnvormige sporen van verdichte bodem na, een proces dat geen equivalent in de natuur heeft. Men kan vaststellen dat een ongecontroleerde inzet van dergelijke zware machines een aanzienlijk aandeel van het bosecosysteem beschadigt en dat die schade tijdens een lange periode nawerkt. Onder de huidige economische omstandigheden, met een marktprijs voor bosexploitatie die al jarenlang stagneert en kosten die gestaag toenemen (brandstof, financiering en vooral loonkost), valt te verwachten dat de inzet van zware productieve machines niet zal afnemen. Technologische ontwikkelingen zoals meer aangedreven wielen, bredere banden of rupsen brengen in de praktijk weinig bijkomende bodembescherming met zich mee, eenvoudigweg omdat mensen met die technologie zwaardere gewichten verplaatsen om hun productiviteit op te drijven. Het aansturen van zware bosbouwmachines zal in de toekomst een plaats in het takenpakket van de bosbeheerder blijven innemen, als die het vrijwaren van een gezonde bosbodem ernstig wil nemen. Voor de Lage Landen, met een groot aandeel uitgeloogde bodems en een hoge atmosferische depositielast van verzurende en vermestende stoffen, is dit des te belangrijker. Verzurende en vermestende deposities hebben immers negatieve invloeden op de biologische bodemactiviteit, waardoor de herstelcapaciteit van de bodem voor verdichting vermindert. Bestandsontsluiting met vaste ruimingspistes De ontsluiting van bosbestanden met rijpaden heeft verschillende doelen. - Ecologisch: de belasting van de bodem door zware machines, en de bodemverdichting die daarmee gepaard gaat, concentreren op een beperkte oppervlakte. Bosbeheer voor beleidsadviseur 119

121 - Economisch: efficiënte inzet van gespecialiseerde machines op stroken die relatief recht en hindernisvrij zijn. - Organisatorisch: de indeling van een bosbestand in ruimingspistes en tussenvelden maakt bosbouwkundige werkzaamheden overzichtelijker en helpt bij de keuze van de velrichting tijdens de exploitatie. In normaal berijdbaar terrein zijn vaste ruimingspistes de eerste keuze als bestandsontsluiting voor exploitatiemachines. Vaste ruimingspistes, ook wel uitsleeppistes of dunningspaden genoemd, zijn boomvrije stroken van ongeveer 4 meter breed die op regelmatige afstand door het bosbestand lopen. Vaste ruimingspiste met dubbele witte verfstreep als randmarkering. Hier zijn de ruimingspistes genummerd voor de overzichtelijkheid van de exploitatie. Bosbouwmachines kunnen er rijden over het natuurlijk terrein; er is dus geen grondverzet of verharding nodig om vaste ruimingspistes aan te leggen. Ruimingspistes worden in het terrein aangeduid met verfmarkeringen. Als er veel hinderende vegetatie op de ruimingspiste groeit, wordt soms een bosfrees ingezet om de piste begaanbaar te maken. Hellingen tot 30 % gelden als berijdbaar. Mits enkele technische aanpassingen, kunnen geladen exploitatiemachines maximaal 15% bergop en 30% bergaf rijden. Rest nog de keuze van de afstand tussen de ruimingspistes: - Pistes op 20 meter: bij volledig gemechaniseerde bosexploitatie, met harvester en forwarder, is dit de standaard. De kraanreikwijdte van de harvester bedraagt in de meeste gevallen 10 meter, dus alle bomen staan in de kraanzone om machinaal geoogst te worden. Het is belangrijk dat de afstand strikt aangehouden wordt en dat de pistes parallel aan elkaar Bosbeheer voor beleidsadviseur 120

122 verlopen. Enkele meters kronkelen in verschillende richtingen kan al snel tot gevolg hebben dat bomen buiten de kraanzone staan. - Pistes op 40 meter: Voor vaste ruimingspistes op wijdere afstand is 40 meter een standaard. Bij de productie van kwaliteitshout (bijvoorbeeld QDmethode met 25 à 40 toekomstbomen per hectare) zijn afstanden tussen ruimingspistes van 40 meter en meer een noodzaak om systematische wortelbeschadiging van toekomstbomen te kunnen vermijden. Aangezien bij ruimingspistes om de 40 meter steeds een zeker aandeel motormanueel werk nodig is bij de exploitatie, ontstaat er een praktisch voordeel bij het aanduiden van de ruimingspistes. De tussenafstand hoeft niet zo strikt aangehouden te worden als bij de volledig gemechaniseerde houtoogst: een afwijking van 5 à 10 meter op de tussenafstand is weinig beduidend voor het verloop van de exploitatie. - Pistes op meer dan 40 meter: Het is technisch mogelijk om vaste ruimingpistes 50 meter en verder uit elkaar te leggen. De stammen moeten dan over een grotere afstand bijgetrokken worden met een lier, wat zich natuurlijk vertaalt in een hogere exploitatiekost en in een toenemende kans op bestandsschade. Aanduiden van ruimingspistes De richting van de ruimingspistes tegenover de bosweg wordt dikwijls haaks gekozen, omdat er meestal korthout wordt uitgereden. Als er met de draaicirkel van de uitrijcombinatie rekening gehouden wordt, maakt de richting van de ruimingspistes in vlak terrein dus weinig uit. Haaks op de weg werkt dan het handigst. Voor het uitslepen van langhout is het best om de pistes schuin ten opzichte van de bosweg te leggen, om schade aan randbomen bij het draaien met de lange boomstammen te beperken. Bosbeheer voor beleidsadviseur 121

123 Ruimingpistes worden schuin tegenover de bosweg gelegd als er langhout moet uitgesleept worden (links). Bij de korthoutmethode maakt de richting minder uit. Haaks op de weg werken is dan het meest praktisch (rechts). In hellend terrein is het belangrijk om de ruimingspistes recht op de helling te leggen, om te vermijden dat machines in de problemen komen met dwarshellingen van meer dan 5%. Op een topografische kaart zou dat betekenen dat de ruimingspistes haaks op de hoogtelijnen verlopen. Vaste ruimingspistes worden in de regel als rechte lijnen uitgezet. Als in jonge bossen de plantrijen gevolgd kunnen worden, maakt dat het aanduiden van de pistes heel gemakkelijk. Om de inkijk in ruimingspistes in jonge bossen te beperken, worden soms aan het begin van de pistes een knik voorzien. In dit jonge dennenbos is aan het begin van elke ruimingspiste een knik gemaakt om de inkijk vanaf de bosweg te beperken. Het verloop van een vaste ruimingspiste wordt op bomen, zaailingen en struiken aangeduid met bosmarkeerverf. Bomen die op de piste staan en geoogst moeten worden om de machines door te laten, krijgen in de regel een verticale streep aan de voor- en achterkant gezien vanuit de rijrichting van de machine. Zo een verticale streep is best 40 à 50 cm lang. In bossen met een wat lager stamtal neemt de noodzaak toe om ook de randen van de ruimingspiste te markeren. Zo is het na de velling, als alle bomen met verticale strepen tegen de grond liggen, nog duidelijk waar de machines moeten rijden om het hout af te voeren. Een dubbele horizontale lijn van 30 à 40 cm lang wordt aangeraden, omdat hierdoor de verwarring met gewone markeringen vermeden wordt. In dunningsbestanden helpen de randmarkeringen ook om de ruimingspistes terug te vinden bij een volgende dunning. Het gebruik van langdurig zichtbare bosmarkeerverf is Bosbeheer voor beleidsadviseur 122

124 aangewezen, best in een andere kleur dan die waarmee de te oogsten bomen gemerkt worden. Vaak wordt de ingang van de ruimingspiste aan de bosweg weergegeven met een hoofdletter I op de eerste boom die moet geveld worden. Een eindpunt van de ruimingspiste, bijvoorbeeld voor een steile helling of een natte plek waar geen machineverkeer gewenst is, wordt duidelijk gemaakt met een hoofdletter T. Het onderstaande schema is een samenvatting van de meest gebruikte verfmarkeringen bij bosexploitatie, in het bijzonder voor het aanduiden van vaste ruimingspistes. Overzicht van verfmarkeringen bij bosexploitatie. Voor het uitzetten van ruimingspistes is een goede kennis van exploitatiemethoden nodig. Op probleempunten moet er immers ingeschat kunnen worden of de machines door kunnen, dan wel dat er extra bomen moeten weggenomen worden of dat er naar een andere werkwijze moet gezocht worden. Het markeren van parallelle rechte lijnen in het bos vraagt een goed richtingsgevoel, zeker in bossen met veel ondergroei. Hulpmiddelen zoals de tussenafstand afstappen, meten met een lintmeter of een kompas kunnen helpen. Met 2 personen kan je, naargelang de overzichtelijkheid van het bosbestand, met 40 à 80 meter tussen elkaar de tussenafstand van de ruimingspistes meten en dan naar elkaar toewerken om de bomen te markeren. Werkkledij met signaalkleuren komt hierbij goed van pas. Bosbeheer voor beleidsadviseur 123

125 Invloed van bosexploitatie op het ecosysteem Voor de volledigheid worden hieronder de mogelijke invloeden van bosexploitatie op het ecosysteem opgesomd. Hierna wordt dieper ingegaan op bodemschade en verstoring. - Bodemschade (zie verder) - Chemische vervuiling: afkomstig van het normale gebruik van bedrijfsstoffen (vooral smeermiddelen en brandstoffen), door lekken bij pannes en bij morsen van bedrijfsstoffen. Ook het gebruik van markeermiddelen (verf, plastic lint) kan vreemde stoffen in het bosecosysteem brengen. Voor de opslag, het vervoer en het gebruik van bedrijfsstoffen (meestal gevaarlijke stoffen zoals brandstof) geldt de nationale wetgeving. Bij ernstige vervuiling gelden verplichtingen voor bodemsanering. - Bestandsschade: beschadiging van bomen, nevenetage, struiken en zaailingen. Dit omvat o Velschade, door een vallende boom die langs de stam glijdt of een boom versplintert. o Sleepschade, door een boomstam of een kabel die langs de stamvoet getrokken wordt. o Stootschade door machinebewegingen - Schade aan bodemvegetatie: In veel gevallen is de beschadiging van kruidachtige planten, varens, grassen en bramen weinig relevant bij bosexploitatie. Na één of enkele jaren heeft die vegetatie zich hersteld. In sommige gevallen leidt open scheuren van een dichte vegetatiemat zelfs tot de vestiging van bomen en struiken, die bijdragen aan een gevarieerde bosstructuur. Kruidachtige planten met een korte groeiperiode zoals voorjaarsbloeiers kunnen gevoeliger zijn voor beschadigingen, vooral in de lente. In sommige bossen worden daarom restricties voor de exploitatie in het voorjaar opgelegd. Esthetische argumenten wegen hierbij ook zwaar door. Beschadiging van de bodemvegetatie gaat dikwijls gepaard met vlaksgewijze berijding door zware machines. - Verstoring (zie verder) Bodemschade De bosbodem vormt de basis van het bosecosysteem, als houvast voor de boomwortels en voor het leveren van voedingsstoffen, water en lucht. De biologische activiteit van allerlei bodemorganismen, vooral schimmels, bacteriën en ongewervelden, zorgt voor de strooiselafbraak en het beschikbaar stellen van voedingsstoffen (mineralisatie). De natuurlijke opbouw van de bosbodem kan verstoord worden door interactie met slepend hout en rijdende machines; we spreken dan van bodemschade. Hierna worden verschillende schadevormen besproken. Bosbeheer voor beleidsadviseur 124

126 Bodemverwonding Bij het neerkomen van gevelde bomen en het bijtrekken van boomstammen met een lier of een kraan ontstaat oppervlakkige bodemverwonding. Deze verstoring beperkt zich meestal tot de strooisellaag en de oppervlakkige bodemhorizonten en gaat dikwijls zelfs gepaard met het loswoelen van de bodem. Deze vorm van oppervlakkige bodemschade is vrijwel onbeduidend voor het bosecosysteem. In bossen met een dikke strooisellaag wordt bodemverwonding wel eens als een positief effect van bosexploitatie beschouwd, omdat het doorbreken van de strooisellaag de natuurlijke verjonging van bomen en struiken kan in gang zetten. Bodemverdichting Een bosbodem heeft een uitgebreid poriënsysteem. De grootste poriën zorgen voor een snel lucht- en watertransport, terwijl de kleinste poriën een grote uitwisselingsoppervlakte voor micro-organismen bieden. Vooral de grote poriën zijn kwetsbaar voor samendrukking onder invloed van mechanische belasting. Dat proces wordt bodemverdichting genoemd. Verstoring van het poriënsysteem gebeurt door een complexe interactie van verschillende krachten: contactdruk (gewicht van de machine per contactoppervlakte), schuifkrachten (door rijden, sturen en wielslip) en trillingen (motor, machinebewegingen). Als de band of de rups van een bosbouwmachine over de bodem rolt, zal het gewicht van de machine en de lading het samendrukken of verstoren van de poriën tot gevolg hebben. Het grootste verdichtingseffect gebeurt al bij één keer overrijden. Bovendien kan het natuurlijke herstel van de bodemverdichting tientallen jaren in beslag nemen. Daarom is het erg belangrijk dat rijbewegingen van machines: - Op een zo klein mogelijke oppervlakte gebeuren, om een maximale oppervlakte bosbodem onverstoord te laten - Steeds op hetzelfde tracé gebeuren, om het aandeel verdichte bodem niet te laten uitbreiden bij volgende oogstmaatregelen. Bosbouwmachines een vrij parcours laten rijden, wat op termijn leidt tot vlaksgewijze bodemverdichting, wordt in het hedendaagse bosbeheer als onverantwoord beschouwd. Bosbeheer voor beleidsadviseur 125

127 Bodemverdichting is een degradatie van het poriënsysteem van de bosbodem. Plassen op de bosbodem na een regenbui wijzen op bodemverdichting. Afhankelijk van de bodemtextuur kan algemeen gesteld worden dat bodems met een fijne textuur (leem, klei) best geëxploiteerd worden in droge omstandigheden (dan sterkste binding tussen bodempartikels). Bodems met een grovere textuur (zand, zandleem) daarentegen worden best geëxploiteerd bij een tussenliggend vochtgehalte. Spoorvorming Als machines onder last over de bosbodem rijden, ontstaan rijsporen door de wielslip. Zelfs in optimale omstandigheden vertonen de wielen van terreinvoertuigen ongeveer 10 à 15% slip. Bodems met een fijne textuur (leem, klei) hebben een lage draagkracht als ze waterverzadigd zijn. Een rijdende machine kan inzakken in die omstandigheden, waardoor meteen rijsporen ontstaan. Daarom moeten exploitatiewerkzaamheden onderbroken worden als de bodem te nat is. Verschillende factoren hebben invloed op het verloop van de insporing: - Bodemtextuur en skeletaandeel (stenen) - Bodemvochtgehalte - Aantal passages van de machine - Gewicht van de gesleepte last - Asbelasting van de machine Bosbeheer voor beleidsadviseur 126

128 - Aantal aangedreven wielen en het aandrijfsysteem (bv. mechanisch of hydrostatisch) - Grootte, breedte en vuldruk van de banden - Gebruik van bijkomende tractiehulpmiddelen rond banden (kettingen, bogietracks met dragende of trekkende profielplaten) - Lengte en breedte van de rupsen Diepe rijsporen moeten vermeden worden: - Ze vormen een verstoring van het bosecosysteem omdat ze een groeiplaatswijziging tot gevolg hebben - Ze kunnen de houtwaarde aantasten door wortelbeschadigingen - Ze veroorzaken problemen voor de technische berijdbaarheid van vaste ruimingspistes - Ze zorgen voor een zeer negatieve perceptie over bosbeheer bij bosbezoekers. Het berijden van een kleibodem resulteerde hier in diepe sporen waarin regenwater blijft staan. Dit blijft niet zonder gevolgen voor het bodemecosysteem en de vegetatie (foto: Evy Ampoorter). Als de bosbodem voldoende diep bevroren is (30 à 40 cm), zal er geen spoorvorming optreden door het machineverkeer. Dit is een winter met een Elfstedentocht en de ideale toestand voor bosexploitatie. Door klimaatverandering neemt het gemiddelde aantal vriesdagen en de lengte van de vriesperiode af, waardoor een voldoende vriesdiepte bijna nooit meer bereikt wordt. In dunningsbestanden schermen de bomen en de strooisellaag de bodem af, zodat diepe vorst hier praktisch uitgesloten is. In de praktijk komt een diep bevroren bosbodem dus maar weinig voor in het bos van de Lage Landen. Bosbeheer voor beleidsadviseur 127

129 Verstoring De aanwezigheid van mensen en machines brengt een verstoring van het bosecosysteem met zich mee. Vooral voor fauna-elementen kan dit relevant zijn. Bij de aanwezigheid van zeldzame of beschermde diersoorten kunnen beschermingsmaatregelen nodig zijn: Bosexploitatie zonder verstoring is niet mogelijk. Een goede planning van de exploitatiemethode en de uitvoeringsperiode kan de verstoring beperken. De bosbeheerder moet hierbij prioriteiten bepalen in functie van de aanwezige fauna en de bodemkwetsbaarheid. Kwetsbare zones of elementen kunnen best duidelijk gemarkeerd worden op terrein en aangegeven in een exploitatieplan dat de bosbeheerder met de uitvoerders overloopt voor de aanvang van de werken. Periodes waarin niet mag gewerkt worden, kunnen in de exploitatievoorwaarden of overeenkomst met de aannemer opgenomen worden. Beleidsmatig wordt de omgang met verstoring bij bosexploitatie in Vlaanderen geregeld met de schoontijd. Omgezaagde kolonieboom van vleermuizen (Foto: Alex Lefevre) Toepassen van de schoontijd Schoontijd is de periode waarin exploitatie (velling, bewerking, ruiming) niet toegelaten is. Standaard is transport (over de bosweg) wel nog toegelaten. Afwijkingen hierop kunnen worden opgenomen (vb. verbod transport tijdens (deel van) schoontijd, vb. toelaten manueel bewerken (kruin) hout. Bosbeheer voor beleidsadviseur 128

130 De toepassing van de schoontijd werd in het verleden bij opmaak van het beheerplan, bij verlenen van de kapmachtiging, of in de verkoopsvoorwaarden meestal als standaard schoontijd van 1 april tot 30 juni vastgelegd op niveau van bos of bosbestand. De interne richtlijn van het ANB 2010/02 tracht de schoontijd meer op basis van de actuele situatie af te stemmen. De mogelijkheden inzake opleggen van schoontijd zijn dus: - standaard schoontijd van 1 april tot 30 juni - geen schoontijd - afwijken periode schoontijd: inkorten of uitbreiden periode schoontijd Het afwegingskader bestaat uit 4 stappen. Als basis voor het afwegingskader geldt als eerste stap analyse van het bestandstype en de structuurkenmerken. Aanvullend wordt bijgestuurd in stap 2 op basis van de vegetatiekenmerken en in stap 3 op basis van de aanwezige fauna. In stap 4 wordt de schoontijd in zijn totaliteit bekeken. Stap 1: Analyse bestandstype en structuurkenmerken. Voor het bepalen van de structuurkenmerken kan er worden vanuit gegaan dat hoe diverser de structuur, hoe diverser de biologische rijkdom. Waarbij ervan uitgegaan wordt dat best per bostype de mate van structuur verschillend wordt geïnterpreteerd. Op basis van de bepaling van het bostype en het toepassen van de indicatoren, die de mate van structuur bepalen, wordt bepaald of op basis hiervan een standaard schoontijd al dan niet wenselijk is. Bostypes zijn: loofbos en gemengd bos (incl. 20 tot 50% NH; met uitzondering van populier; incl. hakhout en middelhout); naaldbos; populier. Indicatoren die de structuur bepalen: - Horizontale bosstructuur goed ontwikkeld: aanwezigheid groepsgewijze of individuele menging en/of aanwezigheid van open plekken of/en uitgebreide mantelzoomvegetatie - Verticale bosstructuur goed ontwikkeld: ruime aanwezigheid van kruid- en struikvegetatie - Leeftijdsstructuur: aanwezigheid van ongelijkjarig bos of oud-aftakelend bos - Aanwezigheid van dikke bomen: dikke (dbh > 40 cm) en zeer dikke (dbh > 80 cm) bomen - Aanwezigheid van staand en liggend dood hout: aanwezigheid dikke (dbh > 40 cm) tot zeer dikke sortimenten (dbh > 80 cm) Bosbeheer voor beleidsadviseur 129

131 Het beslissingskader om standaard schoontijd op te leggen op basis van de indeling volgens structuur en bestandstype is dan volgende: Structuur Bostype Hoog Matig Laag Loofhout gemengd en 3 of meer indicatoren ruim aanwezig Naaldhout 3 of meer indicatoren ruim aanwezig Populier verticale bosstructuur in meer dan helft bos goed ontwikkeld Standaard schoontijd Geen schoontijd 2 indicatoren ruim aanwezig of tot 3 indicatoren in mindere mate aanwezig 2 indicatoren ruim aanwezig of tot 3 indicatoren in mindere mate aanwezig aanwezigheid struiklaag gering geen of slechts 1 van indicatoren aanwezig geen of slechts 1 van indicatoren aanwezig geen aanwezig struiklaag Stap 2: aanvullende benadering via vegetatiekenmerken Op basis van de vegetatiekenmerken, uiteraard samengaand met bodemkenmerken, wordt indien nodig de uitkomst van stap 1 bijgestuurd. Bij aanwezigheid van kwetsbare vegetatietypes (voorjaarsflora) is het aangewezen om de schoontijd vroeger te laten vallen namelijk van 1 maart tot 31 mei. Stap 3: aanvullende benadering via aanwezig fauna Op basis van de kennis van de aanwezigheid van bepaalde fauna, wordt indien nodig de uitkomst van stap 1+ stap 2 bijgestuurd. Dit kan inhouden dat de schoontijdperiode moet worden bijgestuurd of dit kan ook inhouden dat dit net niet wenselijk is indien beter andere maatregelen tot bescherming kunnen leiden. De lijst met vogelsoorten werd gebaseerd op enerzijds soorten van de Rode Lijst en bijlage I van de vogelrichtlijn, aangevuld met indicatorsoorten. De lijst met vogelsoorten werd opgedeeld in drie groepen. Enerzijds groep 1, broedvogels die regelmatig als broedvogels in bos voorkomen en waarvan de impact bij nemen van maatregelen groot is. Anderzijds groep 2 waarvan de impact bij nemen maatregelen geringer is (wegens meer in open terrein, koloniebroeders, ) en tot slot groep 3 de roofvogels. Bosbeheer voor beleidsadviseur 130

132 Voor de vogels wordt per soort het belang van de soort betreffende natuurwaarde meegegeven en de meest geschikte schoontijd. Algemeen kan er worden vanuit gegaan dat als vervroegde schoontijd algemeen van 15/02 tot 30/06 kan gelden en als verlengde schoontijd 1/04 tot 31/08 kan worden genomen. In bijgaande tabel (bijlage) worden per soort ter info nog eens de best geschikte periodes meegegeven. Kennis van de aanwezigheid van een vogelsoort kan inhouden dat: - de nestplaats (boom) gekend is - dat enkel geweten is dat een broedplaats aanwezig is in een gebied (perceel, bestand, bos, bosgebied). De te nemen maatregelen verschillen als zodanig, namelijk: - bij kennis nestplaats (boom) 1. wordt steeds de boom gevrijwaard van velling (niet hameren, als voorbehouden boom aanduiden) 2. wordt voor soorten met hoge kwetsbaarheid (RL code 1,2,3, Z of VR) steeds een zone (100 meter) rond de boom gevrijwaard gedurende de voor die soort meest geschikte schoontijd (soms zal dit overeenkomen met gans het lot, soms met een deel van het lot) (zone 200m voor draaihals, kwak, rode wouw, zwarte wouw) 3. wordt voor soorten met mindere kwetsbaarheid (RL code N) afgewogen of dit afhankelijk van de regio (soort reeds frequent of niet frequent aanwezig) nodig is om hier extra maatregelen te nemen - Bij kennis broedplaats in een gebied 1. Enkel voor de soorten met hoge kwetsbaarheid (RL code 1,2,3, Z of VR) en waarvan de vermoede broedplaats goed kan worden gespecificeerd tot op lot (of bos) niveau, wordt voor deze zone de meest geschikte schoontijd opgelegd. Voor roofvogels moeten al dan niet bewoonde horsten steeds gespaard blijven. Voor de mogelijk te nemen maatregelen of in te lassen schoontijdperiodes voor de reptielen en amfibieën, zoogdieren en insecten, wordt vertrokken van de kennis van de daadwerkelijke aanwezigheid van de soort in het betrokken bestand. Stap 4: Totaliteit beslissingskader bij bosexploitatie Deze laatste stap heeft als doel de uitkomst van de eerste drie stappen op niveau van de regio/provincie te bekijken en een aantal reflecties te maken met betrekking tot de totaliteit van de exploitaties en exploitatieomstandigheden. Zodat (1) indien wenselijk de schoontijd nog lichtjes kan worden bijgestuurd en (2) om na te gaan of alles is meegenomen in de verkoopsvoorwaarden. Bosbeheer voor beleidsadviseur 131

133 Bosverjonging In de cursustekst van Bosbeheer deel 2 NMGT 1 werden reeds de basisprincipes van natuurlijke en kunstmatige verjonging aangehaald. Hier leerde je de verschilpunten tussen beide verjongingsmethodes. In dit hoofdstuk komen we meer te weten over bosplantsoen, planttechnieken en wildschadepreventie. Kunstmatige verjonging keuze plantsoen inkuilen inboeten De boomsoortenkeuze werd reeds vroeger behandeld. Een volgende stap in de voorbereidingen van de (her)bebossing is de keuze van type plantsoen. Plantmateriaal kan uit zaden zijn opgekweekt (generatief) of door middel van stekken zijn vermeerderd (vegetatief). Gestekt plantmateriaal is alleen relevant bij het gebruik van populier en wilg. Wilg en populier kunnen zowel als beworteld plantsoen of als poten of stekken worden geplant. Zowel poten en stekken hebben geen wortels. Poten hebben in tegenstelling tot stekken een intacte eindscheut. Het bos- en haagplantsoen van andere soorten wordt opgekweekt uit zaad. Het betreft meestal naaktwortelplantsoen en in veel mindere mate plugplantsoen. Bij plugplantsoen wordt het wortelstelsel, in tegenstelling tot naaktwortelplantsoen, omhuld door een kleine hoeveel substraat. Doordat de wortels verpakt zitten in het substraat is er bij aanplant geen sprake van een plantschok en wordt het wortelstelsel enigszins beschermt tegen beschadigingen. Bovendien levert het substraat een kleine hoeveelheid voedingsstoffen en houdt het vocht iets beter vast, zowel voor als na het planten. Vaak worden nuttige mineralen en mycorrhiza toegevoegd. Plugplantsoen is veelal sneller en eenvoudiger te planten, waardoor er minder fouten worden gemaakt. Het plantseizoen van plugplantsoen is veel langer, in principe tot half juni en vanaf half augustus. Dit komt doordat plugplantsoen prima ingevroren kan worden. Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk om na de droge maanden april en mei te planten. Bijkomend voordeel is dat er dan volop voedsel voor bijvoorbeeld reeën, waardoor de kans op vraatschade wordt verkleind. Een nadeel is dat de aankoopprijs hoger is. Voordelen van naaktwortelplantsoen zijn dan weer een kleiner transportvolume en dat het ook in grotere afmetingen leverbaar is. Bij de keuze van grootte van plantsoen spelen volgende factoren een rol: - Kostprijs: logischerwijze moet er voor kleinere planten een lagere prijs betaald worden. Grotere planten werden gedurende langere tijd in de boomkwekerijen verzorgd, en kosten meer. - Groeiplaats: als er op het plantterrein een overvloedige en weelderige vegetatie van hinderende planten verwacht wordt, moet voldoende groot plantsoen gebruikt worden (zo niet: heel veel verplegingsarbeid). De boompjes mogen niet overwoekerd, verstikt of platgedrukt worden door de vegetatie (bramen, distels, netels, vogelkers enz.). Bij zeer kleine planten kan men moeilijker een individuele bescherming tegen wildschade aanbrengen. Bosbeheer voor beleidsadviseur 132

134 - Stamtal: voor bebossingen in klein plantverband is het gebruik van klein bosplantsoen voldoende om snelle kroonsluiting te bekomen (gebruik van groot plantsoen bij hoog stamtal zou een zeer hoge kostprijs voor aanplant betekenen) - Het evenwicht tussen kroonontwikkeling en wortelontwikkeling: hoe groter de planten, hoe moeilijker het wordt het volledige wortelsysteem te bewaren bij verplanting, en hoe groter de risico s worden voor verstoring van het evenwicht tussen boom en wortels (tenzij men kiest voor planten in pot). Als het terrein plantklaar is, en het bestelde plantgoed ter plaatse geleverd wordt, kunnen de aanplantingen starten. Het eerste werk bestaat uit: - controle van de goede handelskwaliteit van de geleverde partij planten - de onmiddellijke inkuiling en eventuele bescherming van het plantsoen. Plantmateriaal zonder kluit (naaktwortelplantsoen) wordt bij inkuilen schuin in de grond gebracht in evenwijdig aan elkaar lopende greppels. Hierbij worden de wortels met minimaal tien centimeter grond bedekt. Inboeten ten slotte, is het vervangen van plantmateriaal dat na aanplant niet is aangeslagen of beschadigd is geraakt, bijvoorbeeld door wild of overgroeiing door onkruiden. Inboeten is alleen nodig indien het gewenste eindbeeld (doel) niet kan worden gehaald. Over het algemeen worden productiebeplantingen, waarbij een hoog stamtal moet zorgen voor een goede natuurlijke stamreiniging, eerder ingeboet dan beplantingen met een ecologisch doel. In de praktijk wordt vaak de richtlijn aangehouden dat wordt ingeboet bij een uitvalpercentage van meer dan tien procent. Uiteraard is de spreiding van de uitval over de aanplant ook van belang. Zo hoeft soms alleen pleksgewijs ingeboet te worden. Voorafgaand aan de inboet dient te worden vastgesteld wat de oorzaak is van de uitval van het plantmateriaal: - verkeerde soortkeuze?, - wildvraat?, - onkruiddruk?, - slechte kwaliteit van het plantmateriaal?, - slecht plantwerk?, - onvoldoende grondbewerking?, - verdroging, ziekte, vorstschade? - of vandalisme? De oorzaak moet aangepakt worden voor het inboeten, want anders is de kans groot dat de nieuwe planten ook weer afsterven of beschadigd raken. Zo kan bij inboet worden gekozen voor een andere soort, het plaatsen van een wildraster of het uitvoeren van een onkruidbestrijding. Maar ook als de oorzaak van de uitval weggenomen wordt, is Bosbeheer voor beleidsadviseur 133

135 inboeten niet altijd succesvol. De nieuw aangeplante bomen en struiken hebben immers een groeiachterstand en zijn daardoor gevoeliger voor lichtconcurrentie. Dit is met name het geval bij lichtbehoeftige soorten, als er pas na twee of meer jaren wordt ingeboet en bij het inboeten van kleine open plekken. Het ligt daarom voor de hand om direct na de uitval in te boeten en eventueel groter plantmateriaal te gebruiken. Inboeten is vrijwel altijd handwerk, waarbij de in deze paragraaf beschreven gereedschappen en werkmethoden kunnen worden gebruikt. Kunstmatige verjonging planttechnieken Vaak gebeuren de aanplantingen nog met de hand. Er zijn talloze handgereedschappen beschikbaar om plantsoen te planten, waaronder o.a. (halfronde) plantschoppen, spades en planthakken. In het geval van plugplantsoen gebruikt men speciaal hiervoor ontwikkeld gereedschap. Klein bosplantsoen wordt geplant door een spleetbeplanting: met de spade of met de hak wordt een spleet in de grond gewrikt of gekapt, waarin de wortels van de boom gestoken worden. Spleetbeplantingen uitgevoerd door ervaren planters verlopen behoorlijk snel. De werksnelheid hangt onder andere af van het type van ondergrond,- en van de staat van de standplaats (veel bramen of andere planten hinderen het werk). In lichte zandgronden wordt veel makkelijker gewerkt dan op kleiige leemgrond of in zware klei. Het werk met de hak gaat sneller dan met spade. Een goede planter voert 450 tot 700 spleetplantingen, met gemiddeld plantsoen, uit per werkdag. Groter bosplantsoen, van zodra het wortelgestel te groot is om in een plantspleet terecht te kunnen, wordt aangeplant d.m.v. een kuilplanting. Met de spade wordt een plantput gegraven, die ruimer is dan het volume van de wortels die erin komen. Voor het planten van plugplantsoen zijn speciale plantgereedschappen beschikbaar. De Finse Pottiputki is de meest bekende en wordt dan ook wereldwijd gebruikt. Het bestaat uit een plantbuis en een bek. De Pottiputki is vooral geschikt voor zandbodems. Een ervaren planter kan afhankelijk van de omstandigheden tot planten per dag planten. Een andere speciaal voor plugplantsoen gemaakt plantgereedschap is een halfronde plantschop (bijvoorbeeld de firma Lieco). Bepaalde boomsoorten, bvb. populierenklonen, kunnen als onbewortelde stek aangeplant worden in een diep smal boorgat. Het boorgat kan worden gemaakt met een grondboor, of een ijzeren staaf die met de hand in de grond gedreven en rondgewrikt wordt (minstens 80 cm diep). Buiten aanplanting via manuele arbeid, kan ook machinaal geplant worden met speciaal ontworpen bosplantmachines. Het plantterrein moet in dat geval zeer goed plantklaar gemaakt zijn, dit betekent volledig geklepeld, gefreesd, geploegd en/of geëgd en vrij van obstakels. Voor aanvang van deze werken moet de beheerder zich de vraag stellen over de wenselijkheid en het nut van deze werken. Vaak zijn dit bijzonder dure ingrepen en Bosbeheer voor beleidsadviseur 134

136 moet wel overwogen worden of de kosten opwegen tegen de baten. Het heeft bijvoorbeeld weinig of geen zin om kruinhout van een populierenkapping te ruimen als men daarna opnieuw populier in ruim plantverband aanbrengt. Onderzoek heeft uitgewezen dat handmatig planten algemeen gesteld tot kwalitatief beter plantwerk en minder beschadigingen aan het plantmateriaal leidt. Bovendien is het goedkoper en leidt het tot een iets betere groei na aanplant. Het kostenaspect van machinaal planten zal in Vlaanderen in verband met de kleinschaligheid nog negatiever uitvallen. De mogelijkheden voor machinaal planten zijn dus beperkt. Wildschadepreventie We beschouwen een gegeven bosecosysteem. Wildfauna maakt hier deel van uit. Ook de mens speelt mee en benut enkele ecosysteemdiensten zoals de productie van hout. Voor een bosbeheerder is er een evenwicht tussen wildfauna en het bos als er geen schade optreedt aan de bosverjonging. In dat geval wordt de draagkracht of wildcapaciteit van het terrein niet overschreden (in de context van beheerd bos). Laat nu een vaker voorkomend onevenwicht of overcapaciteit het probleem zijn. Een overzicht van de mogelijke wildsoorten en hun schadebeeld: Vraatschade (=knabbelen aan scheuten en knoppen) Veegschade (=gewei of lichaam tegen bomen schuren om territorium af te bakenen) Schilschade (=schors losrukken) Andere Wild zwijn X Schade aan wortels door wroeten; omduwen van jonge aanplant, met risico op verdroging en bevriezing van wortels. Edel/Damhert X X X Schade aan kruidlaag Ree X X Schade aan kruidlaag Moeflon X X Muntjak X X Schade aan kruidlaag Haas konijn en X X Graafschade door konijn kan windval bevorderen. Bosbeheer voor beleidsadviseur 135

137 Probeer in eerste instantie via het bosbeheer en een goed afschotplan te zorgen voor een populatie wildsoorten in evenwicht met het bosecosysteem. Is dit niet mogelijk, zijn andere (en meestal duurdere) technieken voor wildschadepreventie mogelijk. Een collectieve bescherming wordt uitgevoerd door het aanbrengen van een omheining rond het aangeplante perceel. Collectieve bescherming wordt in de regel pas interessant vanaf een oppervlakte groter dan een hectare. Het blijft immers een vrij dure maatregel. Kleinere oppervlakten of een kleiner aantal planten beschermen kan vaak goedkoper met individuele boombescherming. Collectief afrasteren van verjonging blijft echter een effectieve maatregel, zeker bij een hoge wilddruk. Nadeel is dan weer dat het wild integraal buiten gehouden wordt. Daardoor kan de druk om het omringend bos verhoogd worden. Ten slotte moet regelmatig gecontroleerd worden op schade. Dus minstens 3 keer per jaar en na elke storm nakijken. Foto s van houten en metalen (gaas)rasters. De hoogte verschilt naargelang van het aanwezige wild. Indien enkel reewild aanwezig is, dan heb je voldoende af met 1,5 à 2 meter. Indien ook edelhert te bespeuren valt, hanteer je best een hoogte van 2 meter of meer. De uitvoeringen van gaasraster verschillen verder op vlak van maasgrootte en dikte van de gaasdraad (>2mm dikte nodig in geval van edelhert en/of wild zwijn) (Foto s: Jeroen Truyen) Bosbeheer voor beleidsadviseur 136

138 In tegenstelling tot houten rasters, kunnen gaasrasters meerdere keren gebruikt worden. Anderzijds is voor het demonteren hiervan bijkomende arbeid nodig. Bij aanwezigheid van konijn, haas en wild zwijn kun je het best het gaas onderaan een centimeter naar buiten toe plooien. Voor het wild zwijn wordt de effectiviteit van een gaasraster soms in vraag gesteld. Een goed werkend alternatief is een elektrisch raster. Minimum twee draden kunnen zo voor een korte periode (een tot drie groeiseizoenen) bescherming bieden. Minstens een van de draden dient zich ongeveer op snuithoogte te bevinden, zo n 10 tot 20cm boven het maaiveld. De andere kan dan op 30 tot 50 cm hoogte geplaatst worden. Belangrijk is een regelmatige controle en maaibeurt van kruidachtige vegetatie onder de elektrische draden om stroomverlies te vermijden. Stroom wordt geleverd door batterijen of zonnecel (duurder). Van de individuele beschermingsmethoden bieden de plantkokers en de plastieken buisnetten de meest volledige bescherming tegen wildschade (plantkokers eveneens tegen concurrerende kruidvegetatie). Andere beschermingen zijn eerder specifieker gericht op een bepaalde wildschadevorm. Foto s v.l.n.r. en v.b.n.o.: buisnet, plantkoker, manchetknoppen, schilderskleefband, spiraal, ijzeren boom gecombineerd met ongewassen schapenwol. (foto s: Jeroen Truyen en Martin Winnock) Bosbeheer voor beleidsadviseur 137

139 Een volledig overzicht van alle beschermingsvormen vind je op het eind van dit hoofdstuk. Hieronder overlopen we de meer gebruikelijke en minder courante (maar te overwegen) individuele beschermingsvormen. - Buisnetten: bestaan in verschillende groottes en uitvoeringen (enkele en dubbele mazen). Voor bescherming tegen ree is een hoogte van 1,2 meter gewenst. Als je ook met edelhert te maken hebt, dan is 1,80m aan te raden. Zit je enkel met konijn of haas, dan kun je lager gaan (tot resp. 0,5 en 0,8 m). Vereist een (houten) steunlatje (fijnspar of beter: robinia, tamme kastanje of eik). Buisnet vastmaken aan steunlatje (nieten of spanbandjes) - Plantkoker: bestaan in vierkante of ronde vorm. Ze zijn vervaardigd uit plastic dat na verloop van tijd opgeruimd moet worden. Nieuwere materialen kunnen gedeeltelijk of geheel afbreken onder invloed van licht (UV- licht). Vereisen eveneens een begeleidend, houten steunlatje. Belangrijk zijn de aanwezigheid van een zachte, afgebogen bovenrand en ventilatiegaten. - Spiraal: Een kunststofspiraal (vaak PVC, dus nadien weghalen!) van een vijftal centimeters breed wordt om de jonge boom gewonden. Het gemakkelijkste wordt de spiraal aangebracht van beneden naar boven. Begin dus ter hoogte van de wortelhals met het omwinden van de aangeplante boom. Best wordt een uitvoering gekozen met ventilatieopeningen in de kunststof. De diameter van de spiraal neemt toe met toename van de groeisnelheid, kwetsbaarheid van de schors en grootte van het plantsoen. Voor inlandse eik, bijvoorbeeld, wordt vaak een diameter genomen van 5 tot 7 cm vanwege z n beperkte groeisnelheid en ruwere schors. - Bamboestokken: Met deze simpele techniek wordt enkel veegschade vermeden. Om de eindknop te beschermen tegen vraat moeten bijkomende maatregelen getroffen worden. Een tot twee bamboestokken worden dicht tegen de plant de grond in gebracht. Als alternatief kunnen gezaagde fijnsparrenlatjes gebruikt worden. Zijn de te beschermen bomen iets groter, kunnen eventueel ook gekliefde palen aangewend worden van duurzaam hardhout (eik, tamme kastanje, robinia). - Eindknopmanchetten: enkel bij naaldhout van toepassing. Deze beschermen de eindkop van de plant. Een kunststoffen knijper met uitsteeksels wordt net onder de eindknop vastgeklikt. Verscheidene uitvoeringen en kleuren zijn mogelijk. De blauwe kleur zou de meeste visuele impact hebben van alle kleuren. - (Schilders)kleefband: papieren schilderstape wordt net onder de eindknop bevestigd. En wel als volgt: een aantal keer rond de twijg wikkelen en een vlagje overlaten. Naast de visuele impact heeft vooral het gevoel van de tape in de mond van het wild een afschrikkend effect. Naast een betere zichtbaarheid van de planten voor latere verplegingswerken is het zeer beperkte transportvolume ook een voordeel. Een nadeel is dat de bescherming slechts beperkte tijd geldt (de eindscheut groeit verder uit) - Wol: ongewassen schapenwol zou een afwerend effect hebben op wild. Hiervoor dient een voldoende grote portie in de boom gehangen te worden. Bosbeheer voor beleidsadviseur 138

140 Het beste gebeurt dit net onder de eindknop. De werkzaamheid duurt ongeveer 3 maanden. Daarna dient nieuwe wol te worden aangebracht. Vooren nadelen te vergelijken met schilderstape. - Ijzeren boom: samengesteld uit samen gelaste, metalen staafjes: één verticale, lange staaf waarop op regelmatige afstanden afstaande, kortere staafjes staan. Deze ijzeren boom wordt langs de plant in de bodem gedrukt. Let erop de plant niet te laten zigzaggen tussen de afstaande staafjes. Dit om schade en krom- of ingroeien te vermijden. Kan meermaals gebruikt worden maar biedt slechts bescherming tegen veegschade. Nogal groot en zwaar transportvolume. - Boomnet (op rol) of schorskrabber: bij schilschade zijn de geviseerde bomen (bvb. inlandse eik tussen 10- en 20-jarige leeftijd) al wat groter en dikker. Deze maatregelen worden slechts toegepast op een beperkt aantal toekomstbomen (veel arbeid). Met een schorskrabber snijdt men lichtjes de harskanalen door in de bast van sommige naaldbomen. Hierdoor komt wondweefselvorming op gang. De schors wordt hierdoor ruwer zonder dat het (kwaliteits)hout schade ondervindt. Voor beide technieken is er een voorafgaande opsnoeibeurt nodig, tenminste als er nog zijtakken aanwezig zijn op het betreffende stamstuk. Bosbeheer voor beleidsadviseur 139

141 Ree Wild zwijn Edelhert/ damhert Moeflon Muntjak Haas & Konijn Kostprijs (= aankoop materiaal + arbeid aan 0,5 /min) Vraat Veeg/Slag Vraat Veeg/Slag Schil Vraat Schil Vraat Schil Vraat & schil Houten raster Metalen gaasraster Buisnet X X X X X X X X X (X) X X X X X X X X 10 à 15 per lopende meter of à /hectare 7 à 11 per lopende meter of à /hectare 2,45 /plant Plantkoker X X X X X X X X X (X) (X) X X X X X (30 stuks/uur en 1,45 euro/stuk materiaalkost) 2,65 /plant (30 stuks/uur en Bosbeheer voor beleidsadviseur 140

142 Spiraal 1,65 euro/stuk materiaalkost) 1,63 /plant Bamboestokken X X (30 stuks/uur en 0,63 euro/stuk materiaalkost) 0,83 /plant Eindknopmanchetten X (80 stuks/uur en 0,45 euro/stuk materiaalkost) 2,65 /plant (enkel naaldhout) X X X Plakband / Wol (30 stuks/uur en 1,65 euro/stuk materiaalkost) 0,51 /plant IJzeren boom X X X (60 stuks/uur en 0,01 euro/stuk materiaalkost) 2,00 /plant X (30 stuks/uur en 1,00 euro/stuk materiaalkost) Bosbeheer voor beleidsadviseur 141

143 Boomnet op rol 6,00 /plant (100mm breed; bescherming over 2m hoogte; bdh = 20cm) Schorskrabber X X X X (10 stuks/uur en 7,50 euro/stuk materiaalkost) 2 à 6 /plant (afhankelijk van type gereedschap) Collectieve beschermingstechnieken Individuele beschermingstechnieken Overzicht van beschermingstechnieken ter wildschadepreventie (gebaseerd op KWF, Kuratorium für Waldarbeitun Forsttechnik e.v., Merkblatt Nr. 16/2012) Bosbeheer voor beleidsadviseur 142

144 Bijlage: overzichtstabel schoontijd - vogels, reptielen, amfibieën, zoogdieren en insecten Reptielen en amfibieën Soort Maatregel/schoontijd Opmerking Adder Vermijden van verstoring in de onmiddellijke Voorkomen: slechts op 2 à 3 Gladde slang omgeving van het verblijf; schoontijd 1 maart tot 30 oktober locaties in Vlaanderen Levendbarende hagedis Hazelworm Vuursalamander Verstoring ondergroei en bodem vermijden Voorkomen: Levendbarende hagedis slechts sporadisch in bosverband; anderen enkel in oude bosbestanden Kamsalamander Vroedmeesterpad Andere amfibieën Zoogdieren Vermijden verstoring zone rond poelen; Schoontijd 1 maart tot 30 september Voorkomen: niet noodzakelijk aan bos gebonden Soort Maatregel/schoontijd Opmerking Bever Vermijden beschadiging van de burcht Boommarter Vermijden beschadiging nest; Schoontijd van 1 maart tot 31 december Voorkomen: Onduidelijke verspreiding, slechts op 3à 4 locaties in Vlaanderen Das Geen activiteiten in zone 100m rond hoofdburcht (1 december tot 31 augustus) Maatregel nodig enkel in gebied waar prioriteitensoort Hazelmuis Vermijden beschadiging ondergroei Voorkomen: enkel in gebied Voeren Vleermuizen Insecten Bomen met aanwezigheid vleermuizen sparen Bij noodzakelijke kap bij voorkeur in periode september-oktober vellen Voorkomen: enkel in oude loofhoutbestanden (niet populier) Rode bosmier Zone rond mierenhopen vrijwaren Bosbeheer voor beleidsadviseur 143

145 Vogels Soort mate bedreigd (1) aanbevolen periode schoontijd Opmerking Broedvogels bos appelvink N 15 feb 31 jul bonte vliegenvanger N 15 apr 15 jul boomleeuwerik 3, V 15 feb 31 aug boompieper 2 1 apr 31 aug fluiter N 15 apr 31 jul gekraagde roodstaart 3 1 apr 15 jul glanskop N 1 feb 30 jun goudvink 2 15 feb 31 aug houtsnip N 15 feb 15 jul kleine bonte specht N 15 feb 30 jun broedplaats vooral dood hout pop matkop 3 15 feb 30 jun middelste bonte specht V 15 feb 30 jun nachtegaal 3 15 apr 15 jul nachtzwaluw 3, V 15 mei 31 aug zomertortel 2 15 apr 15 jul wielewaal 2 1 mei 15 jul zwarte specht N, V 1 feb 30 jun dreefbomen Broedvogels rand bos aalscholver N 1 feb 15 jul koloniebroeder blauwe reiger N 15 jan 15 jun koloniebroeder roek N 15 mrt 30 jun koloniebroeder vb rijen pop geelgors 2 15 mrt 31 jul grauwe klauwier 1, V 15 mei 31 aug Voeren, langs bosrand bosreservaten buidelmees Z 15 mrt 15 aug wilgenstruweel, beperkt aantal koppels draaihals 1 15 apr 31 jul ijsvogel N, V 1 mrt 15 aug kleine barmsijs Z 15 feb 15 aug kwak Z, V 1 apr 15 jul broekbossen wintertaling N 1 mrt 15 jul kramsvogel 2 1 mrt 15 jul kruisbek 1 jan 31 mei Roofvogels boomvalk N 15 apr 31 aug bosuil N 1 jan 30 jun buizerd N 1 feb 15 jul havik N 1 feb 15 jul ransuil N 15 feb 15 jul rode wouw Z, V 15 feb 31 jul sperwer N 15 mrt 15 jul torenvalk N 15 mrt 15 jul wespendief N, V 15 mei 31 aug zwarte wouw V 15 apr 15 aug (1) mate bedreigd Rode Lijst: Vogelrichtlijn: 1:met uitsterven bedreigd; 2:bedreigd; 3:kwetsbaar; Z:zeldzaam; N:actueel niet bedreigd V: vermeld in bijlage I Bosbeheer voor beleidsadviseur 144

146 Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 145

147 Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseurs Gastheerschap/gastvrouwschap Inleiding Volgens de filosofie van gastheerschap (hostmanship) is iedereen gast. Door er voortdurend naar te streven dat iedereen zich welkom voelt ontstaan bijzondere momenten wanneer mensen ergens te gast zijn. Een bezoek, een wandeling, een verblijf wordt een beleving. Gasten die deze beleving hebben, zullen graag terugkomen en hun enthousiasme uitstralen naar anderen. Het is in het beheer van een organisatie ook belangrijk dat alle betrokken partijen (medewerkers, collega s, aannemers, belangengroepen, ) als gast beschouwd worden, zich welkom voelen. Hierdoor ontstaat een positief effect op de resultaten en het imago van de organisatie. Het begrip gastheerschap is de laatste tijd zeer belangrijk geworden in de horeca maar daarnaast doet het ook zijn opgang in de zorgsector, openbare dienstverlening en daarmee uiteraard ook in het natuurmanagement. Filosofie 3 scenarios of stappen in gastheerschap We bekijken verder de rol die gastheerschap kan hebben in de communicatie van de beleidsadviseur met de gebruikers en de belanghebbenden van de natuur. Vader van het begrip gastheerschap zoals we dat hier hanteren is de Zweed Jan Gunnarsson: hostmanship is the art of making people feel welcome. Zijn vertrekpunt is dat gastheerschap voortkomt uit een open attitude naar mensen en situaties die we tegenkomen in de werkpraktijk. Gastheerschap komt dus altijd voor, vormt altijd de basis van elke activiteit, project of programma dat we ontwikkelen in het natuurbeheer. Gastheerschap is een praktische filosofie omdat ze voortbouwt op onze real life ervaringen met anderen. Gunnarsson onderscheidt drie stappen in gastheerschap: 1. Welkom aan de anderen: bezoekers, wandelaars, vogelaars, mountainbikers, jeugdbewegingen, bewoners, overtreders, zijn gasten. Als je ze als gasten beschouwt ga je hen met een heel andere attitude/houding benaderen. Communicatie is inhoud + vorm + relatie (zie basisopleiding). Gunnarsson vertrekt vanuit de relatie. Een relatie waarin we onze gesprekspartner als gast beschouwen gaat automatisch de inhoud en de vorm van de communicatie positief beïnvloeden. 2. Welkom aan mekaar: gastheerschap wordt ook gezien als Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 146

148 Basis en Wow een nieuwe kijk op samenwerken. Het is een inclusieve kijk op het natuurproject dat we beheren: iedereen wordt er bij betrokken. Collega s, leveranciers, aannemers, beleidsmensen, beschouwen als gasten in je project geeft hen een constructieve rol in een constructieve relatie. 3. Welkom aan jezelf: persoonlijke ontwikkeling. Een attitude van verwelkoming brengt met zich mee dat je je open stelt voor andere mensen met andere ideeën en kansen. Dat doe je uiteraard vanuit een geheel van overtuigingen en waarden waar je voor staat en die je probeert waar te maken. Gastheerschap maakt een onderscheid tussen Basis en Wow. Basis zijn de zaken die minimaal moeten gebeuren zoals afgesproken met de klant, alles volgens afgesproken procedures en kwaliteitsnormen. De publicaties, de infoborden, de bewegwijzering, alles zoals het hoort. 6 basis ideeën om Wow te realiseren Wow zit veel meer in het gedrag van de beleidsadviseur, in het proactief en positief verrassen van gebruikers. Het gaat om hoe hij de dialoog aangaat met de burgers, leveranciers, aannemers, instanties, verenigingen, het gaat ook over de initiatieven die hij neemt om dat welkomgevoel te creëren. Echt WOW-gastheerschap steunt op 6 pijlers: 1. Dienstbaar zijn: je bent er voor de gast, verras hem eens! Dienstbaarheid staat tegenover eigenbelang. 2. Verantwoordelijkheid nemen: je voelt je verantwoordelijk voor het project van de gast. Verantwoordelijkheid staat tegenover onverschilligheid. 3. Inlevingsvermogen tonen: laat zien dat het je echt iets kan schelen. Inleving staat tegenover afstandelijkheid. 4. Het geheel zien: je bent bepalend voor de prestatie van de hele organisatie. Het geheel zien staat tegenover overdreven detaillisme. 5. Dialoog aangaan: ga in gesprek met de klant om hem te begrijpen en zijn project te helpen realiseren binnen jouw dienstverleningsgrenzen. Dialoog staat tegenover conflict. 6. Kennis inzetten: je antwoordt de gast op basis van jouw kennis. Kennis staat tegenover arrogantie. Het gaat hier over het gastgericht, actief en proactief beheren van de arena uit het JOHARI-venster. Zie syllabus basis opleiding. Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 147

149 Functiebeschrijvingen In de functiebeschrijvingen bij het ANB wordt als volgt verwezen naar gastheerschap: GASTHEERSCHAP (regiobeheerder) Als goede gastheer zich de reflex eigen maken om bij het beheer rekening te houden met de behoeften van de bezoeker en om de nodige initiatieven te nemen om een aantrekkelijk en dynamisch geheel aan bereikbare en toegankelijke domeinen aan te bieden. Daartoe stemt hij/zij realisaties af op visies, detecteert zij/hij opportuniteiten, speelt er op in en zoekt samenwerkingen teneinde ervoor te zorgen dat ANB-domeinen maximaal mee invulling geven aan de behoeften van de maatschappij zonder de draagkracht van de domeinen te overschrijden. Voorbeelden van activiteiten : Waken over de kwaliteit van het onthaal in de domeinen zowel op het vlak van infrastructuur als op inhoudelijk vlak (informatie, educatie, ) De bereikbaarheid van de domeinen optimaliseren: bewegwijzering, openbaar vervoer, auto- en fietsenparking, De toegankelijkheid van de domeinen optimaliseren waarbij aandacht wordt besteed aan integrale toegankelijkheid Kansen zoeken en benutten op het vlak van regionale inbedding van het domein in toeristische concepten, netwerken en pakketten inclusief het opzetten van partnerschappen Kansen zoeken en benutten voor een afgewogen commerciële invulling van het domein GASTHEERSCHAP (boswachter) Informatie uitwisselen en contacten onderhouden teneinde ervoor te zorgen dat burgers zich welkom voelen en betrokken zijn. Voorbeelden van activiteiten Bezoekers ontvangen (gastheerschap) peilen naar de meningen van bezoekers en partners communicatie naar aanleiding van specifieke werken/gebeurtenissen input leveren voor educatieve dragers en infrastructuur overleg en samenwerking met partners Voor de beleidsadviseur wordt in de functieomschrijving niet specifiek verwezen naar het begrip gastheerschap. We hanteren Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 148

150 het voor deze functie ook omdat het een constructief communicatiekader schept. Voor zelfstudie Vraag Je bent beleidsadviseur en je hoort van je buurman die bij een kmo in een industriepark werkt dat zij in hun loodsen veel last hebben van steenmarters. Hij vraagt je hoe zij die het best kunnen uitroeien. Je zegt dat je begrijpt wat het probleem is want dat die dieren inderdaad veel overlast kunnen bezorgen. Het is echter op dat moment dat de steenmarters met jongen zitten en je zegt dat het ook nuttige dieren zijn die zorgen voor een ecologisch evenwicht. Je wijst hem er op dat het doden van die dieren strafbaar is want dat ze beschermd zijn, wat niet wegneemt dat zij met een probleem zitten dat moet opgelost worden. Je verwijst hem naar een website die alle nodige informatie geeft over steenmarters. Je geeft hem ook adressen van gespecialiseerde firma s die de dieren op een verantwoorde manier kunnen verjagen en daarvoor een vergunning hebben. Je spreekt met de buurman af dat hij jou op de hoogte houdt. Welke van de 6 pijlers van WOW-gastheerschap heb je hier toegepast? Je antwoord moet zo volledig mogelijk zijn. Antwoord: 1 1. dienstbaarheid, verantwoordelijkheid, inlevingsvermogen, het geheel zien, dialoog aangaan, kennis inzetten 2. het geheel zien, inlevingsvermogen, dialoog aangaan 3. dienstbaar zijn, verantwoordelijkheid, het geheel zien, kennis inzetten Dienstbaarheid: de beleidsadviseur stelt zich in dit gesprek dienstbaar tegenover de klant die hij met zijn probleem wil verder helpen binnen de grenzen van de regelgeving. Verantwoordelijkheid: de beleidsadviseur gaat mee in het project van de klant (oplossen van het probleem van overlast) Inlevingsvermogen: de beleidsadviseur verwoordt expliciet dat hij het probleem van de klant begrijpt Het geheel zien: de beleidsadviseur schets voor de klant alle aspecten en invalshoeken van het hele probleem Dialoog aangaan: de beleidsadviseur gaat echt het gesprek aan met de klant en stelt zich ook open voor Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 149

151 feedback achteraf Kennis inzetten: de beleidsadviseur zet zijn kennis in van het leven van de steenmarters, de problemen die zij kunnen veroorzaken, de regelgeving en de alternatieve oplossingen Vraag Je zegt hem dat hij dat zeker niet mag doen. Het gaat hier om een beschermde diersoort en dat is belangrijker dan wat overlast waar ze niet flauw over moeten doen. Het helpt trouwens niet om de dieren te doden want dan komen er toch andere steenmarters. Dat zou hij moeten weten als hij wat interesse zou hebben voor de natuur. Welk van de 6 pijlers van WOW-gastheerschap in relatie met de klant heb je hier met de voeten getreden? Antwoord: Dienstbaarheid: de klant moet maar leren leven met het probleem Verantwoordelijkheid: de beleidsadviseur schuift de verantwoordelijkheid door naar de klant Inlevingsvermogen: de beleidsadviseur vindt de klant zelfs flauw Dialoog: de beleidsadviseur blokkeert het gesprek met de klant en biedt hem geen alternatieven aan Kennis: wat de adviseur hier aan kennis aanbiedt (de marters doden helpt niet) wordt op een arrogante manier verwoord (zou hij moeten weten als hij geïnteresseerd was) zodat hij de klant niet aanzet tot kennisverwerving. Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 150

152 Opvangen van klachten en bezwaren Klantgericht gastheerschap Houdingen Actie-reactie Het grote gelijk Ondanks onze inspanningen om als gastheer/vrouw op te treden kunnen er nog altijd ontevreden klanten zijn. Bij het opvangen van klachten en bezwaren is het belangrijk dat de klant het gevoel krijgt dat hij ernstig wordt genomen. Hieronder vindt u een overzicht van de mogelijke houding van de klant en de houding die u daar tegenover kan stellen. Houding van de ontevreden klant Uw houding ontevreden en lange tenen ernstig nemen kwaad en opgewonden luisteren en vriendelijk blijven wil gelijk hebben gelijk geven; het probleem bevestigen overdrijft om te overtuigen concreet maken aandringen om oplossingen te krijgen duidelijk uw rol als beleidsadviseur aflijnen Klachten opvangen is geen spelletje gelijkhalers. Het doet op dat ogenblik niet terzake wie er gelijk heeft maar hoe de klant kan worden opgevangen en hoe het probleem kan worden opgelost. De schuldvraag stelt zich achteraf en enkel terwijl we ons afvragen hoe we een dergelijke klacht een volgende keer kunnen voorkomen. De klant mag geen gezichtsverlies lijden, ook al heeft hij ongelijk. Bezwaren moet u niet weerleggen, maar beantwoorden. Verder rondt u steeds het gesprek af met het voorstellen van een oplossing. Niet alles is een klacht Klachtopvang is in essentie toekomstgericht. Onze klanten zoeken gelukkig voor veel meer dan alleen klachten contact met onze diensten. Zij vragen ook om informatie en formuleren suggesties. Het is daarom belangrijk het onderscheid te maken tussen een informatievraag, een melding, een suggestie en een klacht. De informatievraag In een informatievraag vraagt de klant duidelijk en alleen om feitelijke informatie over een situatie, een product of een dienstverlening. Hij kan daarbij soms negatieve signalen geven, maar die zijn geen blijk van ongenoegen. Wij zouden als door de stedelijke sportraad erkende vzw een uitdagende MTB initiatie willen organiseren. Maar we weten niet Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 151

153 of wij daarbij van de bestaande MTB paden mogen afwijken. De melding Bij een melding brengt de klant ons op de hoogte van een situatie of een ervaring. In de meeste gevallen verwacht hij dat wij daar iets aan doen. Hij kan daarbij negatieve signalen geven, maar die zijn geen blijk van ongenoegen. De wandelpaden die op de kaart van het bosgebied zijn uitgestippeld kloppen niet met de bewegwijzering in het bos. De suggestie In een suggestie formuleert de klant verbetervoorstellen over een situatie, een product of een dienstverlening die verder gaan dan wat wij er zelf over hebben gecommuniceerd. De klant meldt dat en verwacht dat we hieraan iets doen. In zijn formulering geeft hij alleen in de feitelijke omschrijving van de bestaande toestand soms negatieve signalen. In zijn eigenlijke voorstel geeft hij geen signalen van ongenoegen, meestal omdat hij weet dat zijn verwachtingen verder gaan dan wat hij normaal mag verwachten. De klacht Klachten stimuleren Ik ben blij dat de wandelpaden eindelijk worden heraangelegd en ben even de plannen komen inzien. Daarbij zag ik dat de toekomstige nieuwe route door een slijkerige holle weg zal lopen. Dit is erg lastig voor toevallige wandelaars die er niet op voorzien zijn. Vandaar mijn suggestie om op die plek een alternatieve, droge route te voorzien boven de holle weg door het bos. We spreken van een klacht wanneer een klant niet tevreden is met een situatie, een product of een dienst. De klant meldt dit ook aan onze organisatie en verwacht dat we hieraan iets doen. Bij een gegronde klacht is zijn ontgoocheling terecht, want deze is gebaseerd op correcte verwachtingen over onze producten of onze dienstverlening. Bij de niet-gegronde klacht is ze echter gebaseerd op misverstanden, een verkeerde interpretatie van onze dienstverlening of op foute verwachtingen over onze producten of onze dienstverlening. De klant hanteert bij de formulering van zijn ongenoegen duidelijk negatieve signalen in de omschrijving van de klacht. ik heb drie maanden geleden een formulier ingevuld voor het wijzigen van kleine landschapselementen. Ik wil namelijk een modderpoel dichtgooien op de weide van mijn schapen. Ik moest daarop vermelden wanneer ik welke werken zou uitvoeren. Sindsdien heb ik niks meer van jullie vernomen. De datum van de geplande werken zijn ondertussen al lang voorbij en ik heb heel wat kostbare tijd laten voorbij gaan. Als jullie niet reageren voer ik de werken toch uit, vergunning of niet! We moeten het onder ogen zien: zeker niet alle klachten bereiken ons. Vaak klagen klanten niet, ook al hebben ze daartoe een reden. Meestal omdat ze niet geloven dat hun klacht ter harte Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 152

154 wordt genomen. Soms vrezen ze negatieve of zelfs vijandige reacties bij latere contacten. Een goed klachtenmanagement moedigt daarom klanten aan om te klagen, bijvoorbeeld door zo weinig mogelijk drempels in te bouwen en door open te communiceren over de klachten en de klachtenprocedure. Klachtenformulieren vergemakkelijken het formuleren van klachten. Bovendien helpen ze om die informatie bij de klant los te weken die we nodig hebben om de klacht te behandelen. Veel organisaties gaan ook proactief op zoek naar klachten, zeker naar klachten die via sociale media worden geformuleerd. Een gratis tool als Hootsuite is daarbij een erg hanteerbaar hulpmiddel. Met deze software kunnen we immers makkelijk screenen wat er via de sociale media over onze organisatie gezegd wordt. Verder kunnen we sluimerende klachten opsporen via bevragingen rond klantentevredenheid. De klant als slachtoffer Een klagende klant voelt zich altijd in meer of mindere mate het slachtoffer van ons falen. De mate waarin hij dat gevoel heeft, wordt sterk bepaald door zijn betrokkenheid bij het probleem. Een sluikstort twee straten verder is nu eenmaal een stuk minder problematisch dan het sluikstort in zijn voortuin. Hij voelt zich ook meer slachtoffer naarmate een probleem zich herhaalt: het nu-is-het-genoeg-geweest-gevoel is een belangrijke trigger om te reageren. Ook de angst dat een eenmalig probleem zich zal herhalen is zo n trigger. Klagers zijn blijvers Een klagende klant is niet noodzakelijk een ontrouwe klant. Hij wordt dat pas als onze reactie uitblijft of niet aan zijn verwachtingen voldoet. Is dat wel het geval, dan vergroten we de kans dat de klager een blijver wordt. Al is dat soms een erg kritische blijver. Trouwens: tevreden klanten zijn ook niet noodzakelijk trouwe klanten wanneer zij kunnen kiezen uit verschillende dienstverleners. De klant heeft verwachtingen over de inhoud van onze reactie en over de manier waarop wij de relatie herstellen. Als de klant inhoudelijk gelijk krijgt maar zich niet correct behandeld voelt, zal hij ook geen blijver zijn. Als de klant inhoudelijk niet krijgt wat hij verwacht maar zich wel begrepen en met respect behandeld voelt, kan hij toch tevreden zijn. Het relationele aspect weegt soms zelfs zwaarder door dan het inhoudelijke. Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 153

155 Enkele redenen om te klagen De meest voorkomende redenen om te klagen zijn: Impact klager en behandelaar Het niet nakomen van de afspraken die we met de klant maken; Het gevoel van het kastje naar de muur gestuurd te worden door een gebrek aan coördinatie en interne communicatie bij de diensten van de organisatie; Een onzorgvuldige, administratieve behandeling van de klant; Kwaliteitsgebreken van producten of diensten; Onzorgvuldigheid bij het uitvoeren van de diensten; Onzorgvuldigheid in de communicatie met de klant; Onbereikbaarheid van medewerkers; Het gevoel van de klant niet belangrijk genoeg te zijn; Het gevoel ongelijk behandeld te worden; Lang moeten wachten op een reactie. De vraag of een klager zal klagen, wordt sterk bepaald door de impact die hij zelf denkt te hebben op het probleem. Net zoals de reactie van de klachtbehandelaar sterk afhangt van diens impact. Hun impact kan zich in drie zones situeren: In de zone van controle hebben we vat op het probleem en kunnen we het zelf oplossen. In de zone van invloed moeten anderen het oplossen, maar we kunnen die anderen wel beïnvloeden. In de zone van onmacht hebben we geen enkele invloed op het probleem. zone van controle zone van invloed zone van onmacht Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 154

156 De drie zones voor de klant De klant in de zone van controle hoeft geen klacht te formuleren: hij lost het probleem zelf wel even op. Maar hij kan dat wel doen wanneer hij vindt dat onze organisatie haar verantwoordelijkheid moet nemen. De takken van de bomen op het openbaar domein voor mijn huis buigen door en hangen over de fietsstrook. Ik neem mijn snoeischaar en doe de takken weg. Of ik vul een meldingskaart in. De klant in de zone van invloed formuleert wel een klacht of suggestie: hij gaat er vanuit dat zijn argumentatie ons zal overtuigen om initiatief te nemen en dat het probleem zo opgelost raakt. Mijn buurman heeft boom staan naast mijn garage die gevaarlijk overhelt naar mijn kant. Hij weigert hem om te hakken. Om mijn eigendom te beschermen heb ik klacht ingediend. De klant in de zone van onmacht formuleert geen klacht, soms omdat hij dat al zonder resultaat heeft gedaan, soms omdat hij gelooft dat het niks uithaalt om te klagen. Dit is de klant die na een tijdje gaat zeuren. De fietsers krijgen aan het kruispunt bij mij in de buurt groen licht, samen met de wagens die rechts indraaien en dus over het fietspad rijden. Dit is een gevaarlijke situatie en ik heb via de verkeersdienst, de fietsersbond en ook een politicus gevraagd om hieraan iets te doen. Tevergeefs. Voortaan maak ik een omweg om deze gevaarlijke situatie te vermijden. De drie zones voor de klachtenbehandelaar De klachtenbehandelaar in de zone van controle beschikt over de kennis, de vaardigheden en het mandaat om de oorzaak van de klacht zelf weg te (laten) nemen. De klacht die zich inhoudelijk in onze cirkel van controle bevindt, kunnen we zonder problemen afhandelen. We kunnen de klant, als die terecht klaagt, tevredenstellen. Het ligt immers binnen onze verantwoordelijkheid om recht te zetten wat verkeerd is gegaan. Als de klant onterecht klaagt, kunnen we inhoudelijk onze grenzen stellen en hem relationeel proberen weer aan onze kant te krijgen. Ik krijg tijdens een natuurwandeling die ik begeleidt de opmerking dat de titels van sommige artikels in de nieuwe lay-out van de wandelbrochure in te weinig contrasterende kleuren zijn. Daarom zijn ze slecht leesbaar voor mensen met een visuele beperking. Ik brief het communicatiebureau en spreek met hen af Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 155

157 de kleuren aan te passen. De klachtenbehandelaar in de zone van invloed moet een beroep doen op anderen die over de kennis, de vaardigheden en het mandaat beschikken om het probleem op te lossen. De klacht die zich inhoudelijk in onze cirkel van invloed bevindt, kunnen we doorschuiven naar de dienst in onze organisatie die wel het mandaat heeft. We kunnen de klant niet rechtstreeks informeren of zijn klacht terecht is of niet omdat we daarvoor afhangen van anderen. Onze controle bestaat er dus in dat we de klant kunnen verzekeren dat we onze invloed maximaal zullen inzetten om zijn klacht optimaal op te volgen. Relationeel gaan we hier vol voor, maar inhoudelijk zijn we afhankelijk van onze tweede lijn. Ik krijg als verantwoordelijke binnen de speelpleinwerking de klacht dat sommige speeltuigen te weinig stabiel zijn. Ik moet hiervoor gaan aankloppen bij de collega s van de groendienst en er bij hen op aandringen dat dit snel wordt opgelost. De klachtenbehandelaar in de zone van onmacht kan het probleem niet oplossen omdat hij hiervoor niet het mandaat heeft. Al is het best mogelijk dat hij wel over de vaardigheden of de invloed beschikt om dit wel te doen. Klachten over het beleid situeren zich vaak in deze zone. We moeten de klant inhoudelijk het beleid toelichten en relationeel opnieuw aan onze kant krijgen. Het stadsbestuur heeft na een terrorisme waarschuwing beslist om alle activiteiten waar meer dan 30 personen aan deelnemen te verbieden. Daardoor gaat de natuurwandeling niet door. Ondanks, volgens mij terecht, protest blijft het stadsbestuur bij haar beslissing. Van onmacht naar invloed Zeurders suggereren vaak onrealistische oplossingen. Oplossingen zoals zoveel blauw op straat dat elke misdaad voorkomen wordt. Het is dan zaak om de klant in de cirkel van onmacht te begeleiden naar de cirkel van invloed. De eerste stap is dat we de klager bevestigen in zijn klacht. Tegenspraak zou tot discussie en ergernis kunnen leiden en dat kost ons enkel tijd en energie. Voor we het weten, verzeilen we in een welles-nietesspelletje. We proberen dus niet om gelijk te halen, maar erkennen de klant in de opmerking. De aanwezigheid van politie had inderdaad dat concrete misdrijf kunnen voorkomen. Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 156

158 Het feit dat we de opmerking erkennen zonder mee te gaan in het spelletje gelijkhalen betekent niet dat de klant daarom gelijk heeft. Het is alleen de aanzet tot de tweede stap: we gaan met de klant richting cirkel van invloed. Nu, zij kunnen niet overal tegelijk zijn en daarom is het belangrijk dat zij zo snel mogelijk weten waar nieuwe risicozones opduiken. Het is dus belangrijk dat aangifte wordt gedaan van elk relevant voorval. Nu we ter zake zijn gekomen, kunnen we de klant actie suggereren om die invloed te realiseren. Klachten opvangen LEON Zou u zo vriendelijk willen zijn aangifte te doen en dit formulier in te vullen? Reactie starten vanuit de klager De kernvraag voor elke klager is natuurlijk: Krijg ik gelijk?. Dit is het antwoord op het inhoudelijke probleem. Maar daarnaast stelt die klant zich ook de vraag of we hem wel goed begrepen hebben en de vraag of we begrip hebben voor zijn probleem. Gelijk krijgen is dus ook zeer ingrijpend in het relationele aspect van de klacht. De LEON-methodiek start daarom vanuit de klager. L = luisteren E = erkennen O = oplossen N = nazorg Luisteren Een mondelinge klacht is voor ons emotioneler omdat de klager ons rechtstreeks aanspreekt. Kritiek krijgen is voor niemand gemakkelijk. We zijn snel geneigd in de verdediging te gaan en dat levert alleen maar escalatiesignalen op in onze klachtafhandeling. Niet te snel reageren is dus de boodschap. Luisteren is essentieel om ons voldoende te informeren en zo een goed zicht te krijgen op het inhoudelijke aspect van de klacht. We stellen hierdoor de onmiddellijke reactie uit zodat we niet impulsief inhoudelijk in de verdediging zullen gaan. We kunnen de perceptie van de klant op de situatie analyseren en inhoudelijk onze uitgangspunten bepalen. Luisteren geeft ons ook de gelegenheid om de emotionele betrokkenheid van de klager in te schatten. Luisteren, zeker als dat expliciet en actief gebeurt, toont aan de klant dat we belangstelling hebben voor hem en de klacht. Het maakt hem duidelijk dat hij geen agressie nodig heeft om aandacht te krijgen. We zetten al een eerste stap in het herstel van de relatie. De vorm van onze vragen en van onze Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 157

159 samenvatting van het probleem is hierbij zeer belangrijk. We zorgen ervoor dat we zo neutraal mogelijk formuleren en gebruiken geen evaluerende termen. De klant heeft meestal al een lang denkproces achter de rug voor hij klaagt. Veel klagers formuleren daarom hun klacht in de vorm van hun conclusie, hun oplossing of hun eis. Dat is niet noodzakelijk de beste oplossing voor ons en ook niet voor de klant zelf. We moeten dus met hem een stap terug zetten naar de analyse van de feiten. In de luisterfase is het daarom belangrijk niet tegen het voorstel van de klant in te gaan maar dat even te parkeren. Als het even kan, doen we dat niet expliciet. Als we met de klant opnieuw de analyse van de feiten maken en hem meekrijgen in ons denkproces, creëren we openheid in zijn denken. We verliezen ook geen tijd en energie aan het argumenteren tegen de eis of de oplossing van de klant. Het vraagt ook van ons dat we ons oordeel uitstellen en met dezelfde openheid aan het luisterproces beginnen. In de schriftelijke reactie luisteren we door de klacht samen te vatten. Zo krijgt de klant, net als in de ontvangstmelding, het signaal dat we begrepen hebben waarover het gaat. Samenvatten betekent niet dat we de klacht letterlijk herhalen. Het heeft geen zin nog eens het mes in de wonde te steken. Onze samenvatting is dus voldoende herkenbaar voor de klant, maar best algemener of vager geformuleerd. Erkennen Erkenning wil niet zeggen dat we toegeven dat de klant gelijk heeft. We tonen wel dat we begrip hebben voor zijn situatie en de gevoelens die dit bij hem veroorzaakt. Als het om een duidelijk gegronde klacht gaat, excuseren wij ons hier. Dat is de meest expliciete vorm van erkenning. Bij de mondelinge klacht buigen we hier de emotionele weerstand tegen ons, onze organisatie of onze dienstverlening om naar de wil om tot een oplossing te komen. Zolang de klant die bocht niet heeft gemaakt, is hij niet bereid om een stap voorwaarts te zetten. Als we hem nu zouden zeggen dat zijn klacht ongegrond is, gaat hij zich onnodig schrap zetten. Het kost ons dan nog meer energie om tot een oplossing te komen. Oplossen Omdat de klant een oplossing wil, is het belangrijk hem die ook te geven. Dat is niet altijd hetzelfde als een onmiddellijke inwilliging van de eisen van de klant. Hij moet wel weten wat we nu gaan doen. Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 158

160 De oplossing die we gaan uitwerken/voorstellen, hangt af van onze plaats in de cirkels van controle invloed onmacht. Inhoudelijk doen we wat we kunnen, binnen onze grenzen. Grenzen die we ook duidelijk stellen voor de klant. In onze schriftelijke reactie geven we bij de gegronde klacht een korte verklaring en zeggen we hoe we het probleem oplossen, bij de niet-gegronde klacht geven we een korte verklaring en adviseren we hoe de klant herhaling kan voorkomen. Nazorg Nazorg is doen wat we beloven. Op die manier werken we aan herstel van het vertrouwen. We stellen ons daarnaast ook open voor eventuele feedback van de klant en bevestigen onze wil om in de toekomst met de klant samen te werken. Nazorg is meer een relationeel dan een inhoudelijk aspect. Voor zelfstudie Vraag Welk van de volgende klantenboodschappen is een klacht en waarom? Antwoord: 1. We hebben de laatste tijd in onze kmo-zone nogal wat wateroverlast. Hebt u als adviseur geen suggesties om dat op te lossen? Je hoort tegenwoordig veel over wadi s die moeten dienen als buffer. 2. We hebben de laatste tijd in onze kmo-zone nogal wat wateroverlast. Telkens als het een stevige bui regent stroomt het hier over. Uit milieuoverwegingen mogen we het teveel aan water niet meer afvoeren naar het rioolnet. Allemaal goed en wel maar wij zitten elke keer met de problemen. 2 want de klant uit duidelijk zijn persoonlijk ongenoegen in een negatieve formulering. Hij is duidelijke betrokken bij deze situatie. 1 is een combinatie van een informatievraag en een melding. Vraag In welke zone van impact zit de klant in deze situatie: Een bosexploitant heeft een negatief advies gekregen om met zijn machines in het bos te komen. Hij moet wachten tot de bodem opnieuw stabiel genoeg is. Dat betekent voor hem veel tijdverlies. Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 159

161 Hij spreekt je aan om daar toch nog iets aan te doen. Antwoord: In zijn zone van invloed. De klant kan hier kan hier niet autonoom beslissen maar probeert de adviseur te beïnvloeden. Vraag In welke zone van impact zit de beleidsadviseur in deze situatie? Je maakt een advies op voor de aanleg van een kmo-zone en op basis van verschillende regelgevingen moet je hier een negatief advies geven. Antwoord: Wat zijn advies betreft zit de adviseur in de zone van controle. Of zijn advies bindend is doet hier niet ter zake omdat het mandaat van de adviseur zich beperkt tot het adviseren. Vraag Zet deze uitspraken van een beleidsadviseur, die reageert op een mondelinge klacht over een negatief advies voor de aanleg van een kmo-zone, in de correcte volgorde. Antwoord: (LEON) 1. Ik kan vanuit mijn functie geen uitzondering maken. Ik maak op basis van de bestaande regelgeving en de feitelijke informatie mijn advies. 2. U kan daar altijd bezwaar tegen indienen bij de bevoegde instantie en dat doet u dan best bij U zegt dat mijn advies voor u broodroof betekent. 4. Ik begrijp uw ergernis. 3: de adviseur herhaalt de opmerking van de klant en geeft daarmee aan dat zij heeft geluisterd (Luisteren) 4: de adviseur erkent het gevoel van de klant (Erkennen) 1: de adviseur formuleert de oplossing voor de klant, dat is in dit geval het feit dat zij binnen haar mandaat voor hem gegeven de omstandigheden geen bevredigende oplossing heeft. (Oplossen) 2: door de klant door te verwijzen naar een bevoegde instantie zorgt de adviseur hier voor nazorg echter zonder haar advies te veranderen. (Nazorg) Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 160

162 Omgaan met verbale agressie Agressie-vormen DIRECT ACTIEF Fysiek: PASSIEF aanvallen (lichamelijk of met wapens) Verbaal: Fysiek en verbaal alle medewerking weigeren roepen, bedreigen, vloeken, beledigen, INDIRECT ACTIEF PASSIEF Fysiek: slaan met deuren, eigendom van anderen vernietigen, afreageren op Verbaal: Een slechte bui, dwarsliggen, negativisme Roddelen Soorten agressie Emotionele agressie: Reactief: agressie is een reactie op iets wat zich voordoet en is niet gepland met een vooropgezet doel. Emotioneel: de agressor reageert vanuit basisgevoelens bij gevaar of angst: vechten, vluchten, verstarren (fight, flight, Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 161

163 freeze) Uiterlijke kenmerken van emoties: vertrokken gelaatsuitdrukking, gebalde vuisten, rood aanlopen, schreeuwen, Niet doelgericht: het agressief gedrag heeft geen vooropgezet doel. Controleverlies: de agressor kiest niet vrijwillig voor dit gedrag Niet persoonlijk gericht: de agressor ziet de ambtenaar niet als persoon maar als vertegenwoordiger van de organisator. Instrumentele agressie: Actief gedrag: agressie is een doelgerichte actie Niet-emotioneel gedrag: agressie wordt bewust gebruikt Uiterlijke kenmerken: imponerend gedrag, dreigende houding, uiting van dreigementen, Bewust opbouwen van agressie Controle: de agressor heeft de controle over zichzelf en tracht de situatie te controleren Persoonlijk gericht gedrag: om het doel te bereiken richt de agressor zich op de persoon van de ambtenaar Escalatiesituaties Tips Kleine zaken klein houden: stem je optreden af op de situatie, reageer binnen de verhoudingen. Probeer geen lange tenen te hebben, weet een grap te waarderen en toon respect en geduld. Sociaal vaardig omgaan met het publiek: tracht zoveel mogelijk theater voor publiek te vermijden en te beheersen. Supporters beïnvloeden de klant. Die wil gezichtsverlies vermijden en zal minder geneigd zijn zich te geven. Supporters kunnen ook bemoeiallen worden en deel gaan uitmaken van de agressiesituatie. Sociaal vaardig omgaan met overtredingssituaties: begrip tonen voor reacties van een klant die wordt beboet voor wat in zijn ogen een klein vergrijp is kan er toe bijdragen dat hij zich niet extra gefrustreerd voelt in de situatie. Frustratie leidt immers tot agressie. Voor de ambtenaar gaat het bij een overtreding over een conflict tussen de overtreder en de wetgeving. Voor de overtreder gaat het meestal over een conflict tussen hem en de ambtenaar, die de beslissing heeft genomen hem te beboeten. Hij had het immers door de vingers kunnen zien of het bij een waarschuwing kunnen gehouden hebben. Bij escalerende situaties de nodige tijd nemen. Tijdrekken kan een belangrijke tactiek zijn om te voorkomen dat agressie zich tegen de betrokken ambtenaar keert. Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 162

164 Voor zelfstudie Geef de klant het gevoel dat de situatie voor hem beheersbaar/overzichtelijk blijft. Het idee dat men niet meer meester is van de situatie en leidt tot angst. En angst kan aanleiding zijn tot agressie (een kat in het nauw ) Vertel dus in de mate van het mogelijke wat er gaat gebeuren, wat je volgende stappen zijn. Kies voor veiligheid: Vraag o o o die van jezelf die van de omstaanders EN die van de agressor Welke vorm/vormen van agressie komt/komen voor in de volgende situatie: Een klant die een negatief advies voor ontbossing heeft gekregen is niet tevreden met uw antwoord en zegt: dat is nu weer typisch voor een domme ambtenaar die niet verder kijkt dan zijn neus lang is. Elke regelgeving heeft zijn grenzen en zo n project kelderen voor een stomme salamander getuigt van zo n onbegrijpelijke kortzichtigheid dat ik niet anders kan dan mijn contacten in de politiek te gebruiken om jouw carrière te nekken!! Antwoord: Direct: gericht aan de adviseur Actief: de belediging en het dreigement zijn het initiatief van de klant Verbaal: de klant verwoordt zijn ergernis maar gaat niet over tot fysieke agressie (alle elementen moeten voorkomen voor een goed antwoord) Vraag Welke vorm/vormen van agressie komt/komen voor in de volgende situatie: Je hebt voor een advies over een dossier informatie nodig van een boseigenaar. Zij reageert op geen enkele mail en stuurt ook brieven terug naar afzender. Tijdens een telefoongesprek zegt ze dat je niet bevoegd bent om hier advies te geven want dat zij gehoord heeft dat jij als groene fundamentalist altijd negatief advies geeft. Antwoord: Direct: in eerste instantie weigert de klant alle medewerking; Passief: de klant werkt niet actief tegen maar werkt niet Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 163

165 mee; Direct, actief en verbaal: tijdens het telefoongesprek betwijfelt de klant openlijk je bevoegdheid; (alle elementen moeten voorkomen voor een goed antwoord) Vraag Wat vind je goed en minder goed aan de reactie op die situatie om escalatie te voorkomen en waarom? Baseer je antwoord op de tips uit de syllabus. Je zegt tegen de dame uit de vorige vraag dat ze best een toontje lager zingt; zij heeft niet te beslissen over jouw bevoegdheid. Je zegt dat je altijd objectief oordeelt maar dat de verleiding om daarmee te stoppen nu groot is. Daarop haak je de telefoon in. Antwoord: Positief: negatief: Niets binnen sociale vaardigheden en communicatie De formulering is meegaan in de agressieve toon. De zaken worden hier niet binnen proportie gehouden en zullen escaleren. (kleine zaken klein houden) Niet voldoende tijd nemen De klant niet het gevoel geven dat de situatie nog beheersbaar is De ambtenaar maakt zichzelf deel van het conflict Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 164

166 Argumenteren, sensibiliseren en overtuigen Inleiding 4 soorten informatie Als u deelneemt aan een overleg zal u dikwijls een standpunt moet formuleren en verdedigen. Hieronder vindt u een aantal inzichten en technieken om dat op een constructieve manier te doen. Feitelijk Verklarend Deze regio beslaat 450 hectaren loofbos. Omdat de omstandigheden in de habitat de laatste 20 jaar sterk verbeterd zijn, is de populatie van bosuilen verdubbeld. Evaluerend De permanente opvolging van de beweiding door de kudde schapen lijkt me cruciaal om het herstel van het heidelandschap op te volgen. Adviserend Om een negatief advies voor deze aanvraag te vermijden zorgt u best voor een sterk dossier voor compenserende maatregelen. Combinatie is essentieel Informatie heeft maar impact/overtuigingskracht als verschillende soorten gecombineerd worden. Elke volgende informatiesoort heeft de vorige nodig en bouwt erop verder. 3 houdingen in doelgroep Grof geschetst zijn er drie houdingen tegenover je boodschap bij je doelgroep. De believers/overtuigden zitten in het acceptatiegebied: zij zijn meteen overtuigd van je boodschap en hebben nauwelijks nog argumenten nodig. De twijfelaars zitten in het afwegingsgebied: zij accepteren of verwerpen de boodschap niet bij voorbaat, de ja, maar - reactie. De afwijzers zitten in het verwerpingsgebied: zij zijn niet eens bereid om erover na te denken, de over mijn lijk -reactie. Aandachtspunten: De communicatie moet erop gericht zijn om: o o o de believers overtuigd te houden; van de twijfelaars believers te maken; van de afwijzers eerst twijfelaars te maken en later eventueel believers. Basisvoorwaarden hiervoor zijn: o tijd: er gaat vaak wat tijd over vooraleer we iemand Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 165

167 o kunnen overtuigen; herhaling van de boodschap, liefst in verschillende vormen. Afwijzers volgen vaak slechts als gevolg van sociale druk of repressie en zij komen zelden verder dan het afwegingsgebied. Je stemt je communicatie best af op de twijfelaars: daar zit immers het wingebied. Bovendien zal je dan grondiger argumenteren: vaak veronderstellen we (onterecht) dat onze doelgroep uit believers bestaat en argumenteren we te weinig. 6 fases in overtuigen Overtuigen loopt over 6 fases (model van Balm): 1. Openstaan: je moet openstaan voor het nieuwe gedrag, bereid zijn bijvoorbeeld om de folder over het rookstopprogramma te lezen. (Attitude en sociale invloed zijn hier erg belangrijk.) 2. Begrijpen: je moet inzien wat het nieuwe gedrag inhoudt. Als je wil afvallen moet je begrijpen dat je bijvoorbeeld veel minder vetstoffen moet gaan eten. 3. Willen: je moet je gedrag willen veranderen. Vele mensen begrijpen dat we de trein op moeten om iets aan de files te doen, maar ze willen dat liever zelf niet doen. 4. Kunnen: je moet (fysiek en mentaal) in staat zijn om het nieuwe gedrag aan te nemen. Je wil best wel gaan joggen maar die linkerknie is nooit goed hersteld na dat ongeval. 5. Doen: je gaat het gedrag daadwerkelijk uitvoeren. 6. Blijven doen: het nieuwe gedrag wordt ingebed in je normale patroon omdat je er de positieve resultaten van ziet. Aandachtspunten: Je kan op elk van die 6 niveaus communiceren, afhankelijk van je inschatting van de houding van je doelgroep. o o o Afwijzers komen (nog) niet aan fase 1 toe. Overwegers zitten ergens in de fases 1 3. Zij moeten nog gesensibiliseerd worden. Accepteerders zitten in de fases 4 6. Zij moeten enkel geïnformeerd worden. Vaak is het nodig om binnen eenzelfde campagne naar verschillende niveaus te communiceren. Discussiedoders Oneerlijke gesprekstechnieken kunnen vaak goed menende vergaderdeelnemers onderuit halen. Let er daarom op dat u ze niet gebruikt en dat anderen er ook geen misbruik van maken. Clichés en dooddoeners: 'De waarheid ligt altijd in het midden.' Foute veralgemeningen: 'De administratie is traag, want ik Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 166

168 heb drie maand op mijn loon moeten wachten'. Rationalisaties: 'Hij is bij ons weggegaan omdat onze karakters niet bij elkaar pasten.' Cirkelredeneringen: 'Werklozen zijn lui. Luie mensen werken niet.' Gezagsargumenten: 'Onderzoek heeft aangetoond dat...' Tegenargumenten de pas af snijden: 'Iedereen met een beetje gezond verstand begrijpt toch dat...' 'Hoe kan je nu van mij denken dat ik...' Logische fouten Monorail-redeneringen Deze redeneringen rijden op één spoor: de fout die men hier maakt, is dat men de context buiten beschouwing laat. Rode dingen die er uitzien als snoepjes zullen wel lekker zijn. Als u de context van een medicijnenkastje buiten beschouwing laat is dit een gevaarlijke redenering. Let u op bij ingewikkelde vergaderproblemen dat de oplossing voor een deelprobleem geen monorail blijkt te zijn? Buiten-proportie -redeneringen Laat ons meer politieagenten aannemen, om de misdaad de wereld uit te helpen. Als u maar genoeg politieagenten aanneemt, zal deze redenering wellicht wel opgaan. Deze redenering in de juiste proportie wordt dan ook: 10% meer patrouillerende politieagenten op straat zorgt voor een vermindering van de straatcriminaliteit met 30%. Deze-conclusie-dringt-zich-op -redeneringen Als een man thuis komt van zijn werk en het ene eind van zijn das veel langer is dan toen hij 's ochtends het huis verliet kunnen dit soort redeneringen van start gaan: Waarom moet hij op het werk zijn das uitdoen? Wie was er toen bij hem?... In vergaderingen ziet u dit als volgt gebeuren: een of enkele kleine aanwijzingen leiden tot een besluit, zonder alle aspecten te controleren. Zie je wel! Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 167

169 Uitroepen als deze bevestigen dan dit beeld tussen discussiërende gelijk-halers. Argumentatieve oneerlijkheden Clichés en dooddoeners "De waarheid ligt altijd in het midden." Geen van de voorstellen spreekt mij aan. Verkeerde veralgemeningen "De administratieve molen maalt traag want ik heb drie maand op mijn loon moeten wachten." Rationalisaties "Hij is bij ons weggegaan omdat onze karakters niet bij mekaar pasten." U hebt hem na een hevige ruzie ontslagen. Emotionele argumenten krijgen een rationeel tintje als argumentatie achteraf. Cirkelredeneringen "Werklozen zijn lui. Luie mensen werken niet." Gezagsargumenten "Onderzoek in Amerika heeft aangetoond dat..." Een beroep doen op vage, oncontroleerbare gezagsargumenten kunt u snel doorprikken als u doorvraagt over het onderzoek, de tv-uitzending, het artikel waar men naar verwijst. Tegenargumenten de pas afsnijden: "Iedereen met gezond verstand begrijpt toch dat..." "Hoe kan je nu denken dat..." "Het gaat er bij mij niet in dat..." "Bij mij moet je niet afkomen met..." Knipperlichtuitspraken Wil je overleg laten mislukken of een gesprekspartner de mond snoeren? Gebruik dan volgende uitspraken. Hoor je dergelijke uitspraken wees dan op je hoede: Ja maar, Dat is niets voor ons! Laten we realistisch blijven zeg Te duur! Daar hebben we geen tijd voor! Er is nog meer voorbereiding nodig Dat hebben ze al eerder gedaan!?! De oudere garde zal het niet gebruiken! Geen budget! Dat is niet logisch Dat is een te grote verandering Niet mijn verantwoordelijkheid! Dat gaat niet werken! Daar zijn zij nog niet rijp voor. We kunnen ook verder zonder Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 168

170 Sinds wanneer ben jij expert Je moet het wel realistisch bekijken hé! Dat werkt ergens anders wel maar hier niet!!! Toch nog even in beraad houden??? Daar zijn wij te klein voor! We nemen je suggesties mee. Enkele schrijftips Gebruik actieve vorm de Fout: Door de voorzitter van de vergadering werd opgemerkt dat Jan Janssens al voor de derde keer afwezig is. Juist: De voorzitter van de vergadering merkte op dat Jan Janssens al voor de derde keer afwezig is. Vermijd zinnen lange Fout: Wij betreuren het natuurlijk dat u tijdens deze werken zal worden geconfronteerd met ongemakken als een moeilijke bereikbaarheid van uw woning of eventueel slijk en plassen bij slecht weer wat niet te vermijden is en net daarom zullen wij alles in het werk stellen om de werken uit te voeren volgens de timing zoals die reeds vroeger is meegedeeld. Juist: Wij betreuren het dat u tijdens de werken uw woning moeilijk zal kunnen bereiken en dat u bij slecht weer last kan hebben van plassen en slijk. Dit is echter niet te vermijden. Daarom zullen wij alles in het werk stellen om de werken uit te voeren volgens de timing zoals die reeds vroeger is meegedeeld. Hanteer verzorgde spreektaal een Fout: Uw schrijven van 15 februari, gericht aan onze technische dienst, heeft onze aandacht weerhouden. Juist: Wij hebben uw brief van 15 februari aan onze technische dienst aandachtig gelezen. Voor zelfstudie Vraag Welke soort/soorten informatie is/zijn dit? In de Broekse Meersen werd vorig jaar de Kempense bidsprinkhaan gespot door drie onafhankelijke bronnen. (Jos Valgaeren, de plaatselijke boswachter, Robin Thijs, insectenspecialist van Natuurpunt en Marc Van Leemputte, Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 169

171 bioloog van de universiteit van Hasselt) Antwoord: feitelijke informatie Vraag Welke soort/soorten informatie is/zijn dit? Omdat er in het gebied de laatste vier jaar een opmerkelijke en onrustwekkende aangroei van de Japanse duizendknoop werd vastgesteld (cfr. rapport van ANB dd 4 april 2016) is het best met een regelmaat van 2 maal per maand te maaien. Antwoord: feitelijke, evaluerende en adviserende informatie (alle elementen moeten voorkomen in het antwoord) Vraag Op een overlegvergadering over beschermingsmaatregelen voor een zeldzame veldleeuwerik probeer je een gecoördineerde actie op touw te zetten. Op de vergadering zijn de volgende groepen aanwezig: de ornithologische cel van de plaatselijke bosgroep, de bioloog van de gemeentelijke milieudienst die voor het project gewonnen is maar die weinig of geen budget heeft om aangepast maaibeheer in te voeren, een delegatie van bezorgde landbouwers die een nieuwe inmenging in hun werkmethoden vrezen. Op wie richt je best je eerste communicatie om snelle eerste resultaten te boeken? En waarom? Antwoord: op de bioloog omdat het een twijfelaar is en daar het eerste gewin zit. Vraag In welke van de 6 fases van overtuigen zitten de landbouwers in de situatie van de vorige vraag? Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 170

172 Antwoord: De landbouwers zijn afwijzers en zitten zelf nog niet in fase 1. In geen enkele fase dus. Vraag Welke discussiedoder wordt hier gebruikt in een discussie in de situatie van de vorige vraag? Zoals altijd zullen de landbouwers hier wel weer dwars liggen. De boeren hebben altijd moeilijkheden met het beschermen van zeldzame diersoorten. Antwoord: Dit is een foute veralgemening Vraag Welke argumentatieve oneerlijkheid wordt hier gemaakt: Wetenschappelijk onderzoek heeft ruimschoots aangetoond dat pesticiden kankerverwekkend zijn. Ik stel dus voor om in onze gemeente het gebruik er van te verbieden. Antwoord: Dit is een vaag en te algemeen gezagsargument. (het woord gezagsargument is op het examen genoeg) Vraag Tijdens een vergadering met een projectgroep ter bescherming van een gebied van blauwgrasland zeg je tegen een landbouwer: U vraagt al jaren om dat gebied op te kopen en voor intensieve landbouw te gebruiken. Tijdens de laatste periode van overvloedige regen vloeide er oeverstromingswater, besmet door bemesting, van uw land naar het blauwgrasland. Moet ik daar een tekening bij maken? U had beter moeten weten! Welke logische fout maak je hier? Antwoord: Dit is een deze-conclusie-dringt-zich-op-redenering. Je suggereert dat de landbouwer dat opzettelijk laat gebeuren of dat hij nalaat om het te verhinderen. Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 171

173 Vraag Om correct te kunnen reageren op de gewijzigde omstandigheden is het noodzakelijk dat we een goed inzicht hebben in de oorzaken van die verandering. In mijn presentatie leg ik uit wat Welke fase van overtuigen probeert de spreker hier te verwezenlijken? Antwoord: begrijpen (fase 2) Vraag Tijdens een discussie zegt een adviseur tegen een gesprekspartner: Als u dit niet vanuit wetenschappelijk standpunt wil bekijken en u zich blijft baseren op emotionele argumenten, zullen we nooit tot een akkoord komen. Tegen welke discussieregel zondigt de adviseur hier? Antwoord: de vrijheidsregel (de adviseur belet de gesprekspartner emotionele standpunten naar voor te brengen). Vraag Zet deze elementen van een advies in de correcte volgorde. Baseer u daarbij op de 4 vragen bij het opbouwen van een schriftelijk advies. 1. U kan de stallingen en de uitloop zo construeren dat de vossen er fysiek gesproken onmogelijk kunnen binnendringen. 2. U heeft regelmatig ongewenst bezoek van vossen in uw pluimveebedrijf. 3. Het verbouwen van de stallingen en de uitloop is de duurste maar ook de meest duurzame en op termijn meest effectieve oplossing. 4. U kan een vergunning vragen om vossen af te schieten in uw gebied. 5. De voornaamste reden van de schade die u heeft geleden is de gemakkelijke toegankelijkheid van uw kippenstallen. 6. U kan diverse afschrikkingsmaatregelen nemen als geluidssignalen, schrikdraad enz. Geef de juiste volgorde van de cijfers voor de zinnen. Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 172

174 Antwoord: 2, 5, 1, 6, 4, 3 (de cluster 1, 4, 6 kan in gelijk welke volgorde maar hoort wel bij mekaar) Vraag Welke schrijftips uit de syllabus treedt de opsteller van deze tekst met de voeten? Naast het feit dat het een leefgebied van de Rode Lijstsoort Moerassprinkhaan is, is er in het Viersels Gebroekt ook een zeer goed ontwikkeld Blauwgrasland met o.a. Moeraskartelblad, Meien Gevlekte orchis, Wateraardbei en vele soorten Blauwe zegges. Het bestaat uit enkele hooilandjes waar NP jaren werk in heeft gestoken met vele laantjes erin getrokken om het regenwater bij tijd af te voeren zodat het basische kwelwater zijn optimale werking kon blijven doen t.o. de huidige extreem waardevolle vegetaties. Door een ongelooflijke strategische zet van de bevers werd het gehele Viersels Gebroekt onder water gezet met als gevolg teloorgang van deze Blauwgraslanden. Antwoord: gebruik van lange zinnen, verzorgde spreektaal actieve zinnen. Vraag Volgens welke structuur is deze argumentatie opgebouwd? Als je vossen gaat afschieten om te voorkomen dat ze er met je kippen vandoor gaan dan is dat enkel een tijdelijke oplossing. Je schiet wel een vos maar daarna nemen andere vossen het vrijgekomen gebied in en zij gaan zich op hun beurt vergrijpen aan je pluimvee. Antwoord: chronologie Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 173

175 Communicatieve vaardigheden voor beleidsadviseur 174

176 Natuurwetgeving voor beleidsadviseur Natuurwetgeving voor beleidsadviseurs 175

177 Natuurwetgeving voor beleidsadviseurs inleiding en eindtermen Dit onderdeel bevat de natuurwetgeving die geacht wordt gekend te zijn door een beleidsadviseur. Wetgeving is voortdurend in beweging. De cursus bevat de wetgeving zoals van toepassing eind november Het onderdeel begint met een korte inleiding over het rechtssysteem in België en gaat vervolgens in op de ruimtelijke ordening in Vlaanderen. Daarna komt het natuurbehoudsrecht aan bod en bespreken we de bescherming van natuurwaarden zowel binnen als buiten beschermde gebieden (VEN, SBZ, natuurreservaten). We gaan ook dieper in op het soortgericht natuurbeleid met onder andere een bespreking van de jachtwetgeving, het Soortenbesluit en de wetgeving inzake visserij. Hoe omgegaan wordt met exoten komt kort aan bod. Tot slot komt de sociale functie van natuurterreinen aan bod bij de bespreking van de regeling inzake de toegankelijkheid van natuurterreinen. Als laatste bespreken we kort hoe de wet- en regelgeving gehandhaafd wordt. De eindtermen voor het vervolgtraject beleidsadviseur worden hieronder besproken. Het examen is openboek, deze cursus zonder aantekeningen - mag dus meegenomen worden naar het examen. Veel succes! Eindtermen Beleidsadviseurs in spe: - weten waar de actuele versies van de wet- en regelgeving gevonden kan worden en verstaan de begrippen geconsolideerd, gecoördineerd, gecodificeerd ; - weten welke stappen een ontwerptekst voor een decreet of een uitvoeringsbesluit moet doorlopen voor de regels van kracht worden; - weten wat een memorie van toelichting is en een verslag aan de Vlaamse Regering. Inzake ruimtelijke ordening, moet het volgende gekend zijn: - als beleidsadviseur weet je dat de ruimte in Vlaanderen geordend is. Dat er ruimtelijke visies opgemaakt worden die geconcretiseerd worden in bestemmingsplannen, je weet voor wie die bindend zijn. Je kan bestemmingsplannen opzoeken en interpreteren aan de hand van de Natuurwetgeving: inleiding 176

178 bestemmingscategorieën. Je kan de bestemmingsvoorschriften interpreteren en opzoeken. - Je weet welke handelingen (relevant binnen de sector) omgevingsvergunningsplichtig zijn en je kent de vrijstellingen van de vergunningsplicht. - Je weet met wie je contact moet opnemen om te kunnen optreden tegen illegale constructies. - Je bent in staat zijn om een gemotiveerd advies te formuleren bij de aanvraag van een omgevingsvergunning (zoals o.a. bij cases over ontbossing, het kappen van bomen buiten bossen, het plaatsen van constructies of het wijzigen van het reliëf) Inzake natuurbehoud en beheer, moet het volgende gekend zijn: - de soorten van de soortenlijst kennen; - beheerplannen interpreteren (zowel de nog bestaande beheerplannen als de toekomstige beheerplannen) en adviseren; - de begrippen zorgplicht, integratiebeginsel, horizontale maatregelen, vergunningplicht, verbod, vegetatie, cultuurgewas, BWK, KLE, VEN, IVON, SBZ, IHD, habitatrichtlijn, vogelrichtlijn, multifunctionaliteit, natuurtoets, verscherpte natuurtoets, passende beoordeling, betekenisvolle verstoring, natuurreservaat, Ramsar-gebied, randvoorwaarde, cross compliance, teeltplannen, eenmalige perceelregistratie, blijvend grasland, permanent grasland, ecologisch kwetsbaar blijvend grasland, historisch permanent grasland kunnen uitleggen; - bepalen welke vegetatietypes aan de definitie van het Bosdecreet voldoen; - weten welke regels in bossen van toepassing zijn en ze kunnen opzoeken; - kunnen opzoeken welke vegetaties beschermd zijn en welke regelgeving van toepassing is; - de bepalingen rond graslanden en de bescherming volgens natuurbehoud en landbouw begrijpen; - in staat zijn om een gemotiveerd advies te formuleren bij aanvragen voor machtigingen i.h.k.v. het Bosdecreet, bij de natuurvergunningsaanvraag of bij ontheffingen en afwijkingen; - weten welke de procedures zijn bij de verschillende vergunnings-, machtigings, ontheffings- en afwijkingsaanvragen; - ontbossingsdossiers kunnen beoordelen; - de basisprincipes van de toegankelijkheid kennen en weten wie hoe kan optreden. Inzake jacht- en soortenbeleid: - de soorten en categorieën van de soortenlijst kennen; Kennis van het soortenbesluit: - het toepassingsgebied van het Soortenbesluit kennen; - de verboden en toegelaten handelingen kennen; - de verboden en toegelaten middelen kennen; Kennis van de jachtwetgeving: Natuurwetgeving: inleiding 177

179 - toepassingsgebied, bezit, vervoer van en handel in wild, de voorwaarden om de (gewone) jacht, de bijzondere jacht en de bestrijding te kunnen uitoefenen kennen en toepassen, de toegelaten en de verboden middelen voor de jacht, de bijzondere jacht en de bestrijding kennen en toepassen, de openingstijden en verboden plaatsen voor de wildsoorten kunnen gebruiken in oefeningen inzake jacht, bestrijding en bijzondere jacht. - de begrippen jachtdaad, jachtrecht, jachtterrein, jachtplan, afschotplan, faunabeheerplan, (gewone) jacht, bijzondere jacht, bestrijding, wildbeheereenheid, individuele jager, jachtverlof, jachtvergunning, vogelrijke gebieden kunnen uitleggen; Natuurwetgeving: inleiding 178

180 Natuurwetgeving: Basisbegrippen van het rechtssysteem in België Voor wie niet vertrouwd is met het recht, verwijzen we naar de inleidende tekst in het basistraject. Hieronder beschrijven we kort hoe regelgeving tot stand komt in Vlaanderen en welke informatiebronnen je kan hanteren om de meest recente wetgeving op te zoeken. Scheiding der drie machten Een moderne rechtsstaat zoals België is gebaseerd op de zgn. scheiding der machten. Iedereen weet immers dat je niet tegelijk rechter en partij kunt zijn. Vandaar dat de wetgever de normen vastlegt maar dat de concrete toepassing ervan, in geval van betwisting tussen de overheid en de burger (strafrecht) of tussen burgers onderling (burgerlijk recht) aan een onafhankelijk rechter is opgedragen. Er is dus een scheiding tussen de wetgevende en de rechtsprekende macht. De derde macht is de uitvoerende macht. Die moet de normen concreet uitvoeren, binnen de krijtlijnen daartoe getrokken door de wetgevende macht, en moet zich neerleggen bij eventuele beslissingen van de rechtsprekende macht. - De federale wetgevende macht maakt de wetten en controleert de uitvoerende macht. Ze wordt uitgeoefend door het parlement en de koning. Het parlement bestaat uit twee kamers, de Senaat en de Kamer van volksvertegenwoordigers. - De federale uitvoerende macht bestuurt het land. Ze zorgt ervoor dat de wetten in concrete gevallen worden toegepast en nageleefd. De uitvoerende macht wordt uitgeoefend door de koning en zijn regering van ministers en staatssecretarissen. - De rechterlijke macht doet uitspraak over geschillen en wordt uitgeoefend door hoven en rechtbanken. Ze controleert ook de wettelijkheid van de daden van de uitvoerende macht. De scheiding der machten geldt ook op het niveau van de gemeenschappen en de gewesten. Ze hebben elk een aparte wetgevende en uitvoerende macht. De rechterlijke macht wordt echter voor de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten door dezelfde instanties uitgeoefend. In algemene zin heeft de wetgevende macht het laatste woord. Want in reactie op rechterlijke beslissingen staat het de wetgever vrij om de wet te wijzigen. Het principe van de scheiding der machten is vastgelegd in de Grondwet. Natuurwetgeving: basisbegrippen 179

181 Wet- en regelgeving Rechtsbronnen In onze samenleving bestaan de rechtsregels voor het grootste deel uit geschreven teksten. Het zijn algemeen bindende regels die op eender welk niveau (federaal, gewestelijk, gemeentelijk, ) kunnen uitgevaardigd worden door diverse overheidsinstellingen (parlement, regering, ). De regels vormen samen de wetgeving. De maatschappelijke afspraken die voortvloeien uit het federale parlement worden wetten genoemd en zijn geldig over het volledige nationale grondgebied. Ze worden uitgevaardigd door goedkeuring bij gewone meerderheid in de Kamer, bekrachtigd door de Koning en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad (BS). Het initiatief voor een wet kan uitgaan van individuele parlementsleden in de kamer (wetsvoorstel) of van de regering (wetsontwerp). In de praktijk gaan de meeste initiatieven uit van de regering. Het wetsontwerp of wetsvoorstel wordt eerst behandeld in de bevoegde parlementaire commissie. Dit is een beperkte groep van parlementsleden die in het betrokken thema gespecialiseerd zijn. Na de bespreking en eventueel aanpassing van de tekst in de parlementaire commissie wordt het voorstel of ontwerp met een verslag doorgestuurd naar de plenaire vergadering van de kamer waar de tekst ook besproken wordt en eventueel aangepast (via amendementen). Zodra de kamer de tekst heeft gestemd (aangenomen) wordt het een wetsontwerp. Zo een wetsontwerp heeft nog geen kracht van wet. Dit gebeurt pas na bekrachtiging en afkondiging door de koning en de bekendmaking in het BS. De maatschappelijke afspraken voor Vlaanderen worden in decreten gegoten. Zoals vermeld in het basistraject staan wet en decreet op gelijke voet. Zowel het Vlaams Parlement als de Vlaamse Regering kunnen het initiatief nemen om een decreet uit te werken en in te dienen: - een voorstel van decreet wordt ingediend door de leden van het Vlaams Parlement - een ontwerp van decreet wordt ingediend door de Vlaamse Regering In de praktijk komen de meeste decreten tot stand op initiatief van de Vlaamse Regering. Een decreet wordt goedgekeurd door het Vlaams parlement bij gewone meerderheid. Voorafgaand aan de goedkeuring gebeurt eveneens een bespreking in de bevoegde parlementaire commissie(s). Eens ze aangenomen wordt door het Vlaams Parlement, moet ze vervolgens worden bekrachtigd en afgekondigd door de Vlaamse Regering en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De Vlaamse Regering is als uitvoerende macht als enige belast met de uitvoering van de Vlaamse decreten. Ze doet dit o.a. via de goedkeuring van uitvoeringsbesluiten Natuurwetgeving: basisbegrippen 180

182 (Besluiten van de Vlaamse Regering BVR s). Uitvoeringsbesluiten mogen niet strijdig zijn met het decreet/de wet waaraan ze hun bestaan ontlenen. Maatregelen van tijdelijke aard of verdere detaillering van regels uit een uitvoeringsbesluit worden door de regering soms doorgeschoven naar de bevoegde minister. Die kan dan een ministerieel besluit (MB) nemen, dat ook gepubliceerd wordt in het Belgisch Staatsblad. Ministers kunnen ook ministeriële omzendbrieven uitwerken. Deze zijn niet bindend voor de burgers maar kunnen wel bindend zijn voor de ambtenaren van de administraties. Wat de bevoegdheden betreft, vermelden we nog kort dat een decreet enkel aspecten kan regelen waarvoor het Vlaamse Gewest bevoegd is volgens de bevoegdheidsverdelende regels tussen de federale overheid en de gewesten en gemeenschappen. Een BVR kan enkel aspecten regelen waarvoor de Vlaamse Regering bevoegd is gemaakt door een hogere rechtsnorm, met name door een decreet. Een MB kan enkel zaken regelen waarvoor de betrokken minister bevoegd is, in de regel op basis van een BVR. Een wettekst wordt in principe van kracht 10 dagen na publicatie in het BS tenzij in de wettekst zelf een andere datum wordt bepaald. Opmaak regelgeving binnen ANB Regelgeving is geen statische materie. Regelmatig worden kleine en minder kleine wijzigingen aangebracht aan de bestaande regelgeving. Af en toe komt ook geheel nieuwe regelgeving tot stand. Het Agentschap voor Natuur en Bos speelt een belangrijke rol bij het voorbereiden en begeleiden van regelgevende initiatieven met betrekking tot de materie waarvoor ANB bevoegd is. In samenspraak met medewerkers van het kabinet van de bevoegde minister wordt het dossier samengesteld door medewerkers die inhoudelijk met de betrokken materie werkzaam zijn. De aanzet om een regelgevend initiatief in gang te zetten kan zowel door de minister/het kabinet als door de administratie (ANB) gegeven worden. In dit laatste geval is het onvermijdelijk om het kabinet van nabij te betrekken bij het initiatief aangezien reglementaire regelgeving moet worden vastgesteld door de wetgevende of de uitvoerende macht. Voor wat de aspecten inzake handhaving betreft, wordt ook de cel natuurinspectie betrokken bij elk regelgevend initiatief. De totstandkoming van regelgeving gebeurt via een aantal opeenvolgende stappen die we hieronder kort bespreken. Onderstaande schema geeft alvast de te volgen stappen weer ( Natuurwetgeving: basisbegrippen 181

183 Figuur 1 Stroomschema goedkeuring wetgeving Fase Beschrijving 1. Voorbereiding Kabinet en/of ANB bereiden al dan niet in onderlinge samenwerking het regelgevingsdossier voor. 2. (Eerste) principiële In de aanloop naar de (eerste) principiële goedkeuring goedkeuring moeten desgevallend bepaalde adviezen (o.a. wetgevingstechnisch, taalkundig) en akkoorden (o.a. akkoord van de minister van begroting) worden gevraagd. Vervolgens is het dossier klaar voor een (eerste) principiële goedkeuring door het bevoegde niveau (regering of minister). 3. Tweede principiële goedkeuring - In het geval van een ontwerp-bvr (dus een initiatief van de VR) is dit in de regel slechts een eerste stap. Ontwerp-BVR s moeten vervolgens nog een tweede principiële goedkeuring en een definitieve goedkeuring doorlopen. - In het geval van een ontwerp-mb is de eerste principiële goedkeuring tegelijk de definitieve goedkeuring. Na de eerste principiële goedkeuring krijgen de minister of de ministers van wie het initiatief uitgaat de opdracht om een aantal adviezen in te winnen. Het gaat met name om de adviezen van de zgn. SAR s, de strategische adviesraden, in het bijzonder de Minaraad. Vervolgens is het dossier klaar voor een tweede principiële goedkeuring door de Regering. 4. Definitieve goedkeuring Na de tweede principiële goedkeuring wordt het advies van de Raad van State over de ontwerptekst gevraagd. Vervolgens is het dossier klaar voor een definitieve goedkeuring door de Regering. - In het geval dat het gaat om een Besluit van de Natuurwetgeving: basisbegrippen 182

184 5. Parlementaire behandeling Vlaamse Regering is dit de finale stap: het nieuwe BVR is een feit, mits publicatie in het Belgisch Staatsblad. In het geval dat het gaat om een ontwerp van decreet moet het door de Regering voorgestelde ontwerp nog worden ingediend bij en goedgekeurd door het Vlaams Parlement vooraleer het nieuwe decreet helemaal een feit is. 6. Afkondiging en bekrachtiging door de Vlaamse Regering De behandeling in het Parlement gebeurt in de eerste plaats in de daartoe bestemde commissie; in het geval van ANB-materie is dit de Commissie Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed. Na goedkeuring van het ontwerp in de Commissie gaat het naar de plenaire zitting in het Parlement, waar dan de finale goedkeuring gebeurt. In het geval dat het gaat om een ontwerp van decreet moet het door de Regering voorgestelde ontwerp nog worden afgekondigd en bekrachtigd. Dit zijn twee formele stappen: - de afkondiging is de daad waarmee de Vlaamse Regering de authenticiteit van een door het Parlement vastgesteld decreet bevestigd; - de bekrachtiging is de allerlaatste fase in het totstandkomingsproces van een decreet: de Vlaamse Regering verklaart zich akkoord met de inhoud van een decreet. 7. Publicatie in het Belgisch Staatsblad Een regelgevende tekst treedt pas in werking en wordt pas bindend t.a.v. de burger na de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad. 8. Gerichte communicatie Deze laatste stap is geen formele, verplichte stap. In beginsel geldt het principe dat elke Belg wordt geacht de wet te kennen op basis van de publicatie van een besluit of decreet in het Belgisch Staatsblad. In de praktijk ligt het uiteraard niet zo eenvoudig: er is nood aan externe communicatie. De bekendheid en de efficiëntie van een nieuw initiatief kan gevoelig verhoogd worden door het voeren van gerichte communicatie over de nieuwe regelgeving ten aanzien van de betrokken maatschappelijke actoren. De manier waarop dat kan gebeuren varieert al naargelang het Natuurwetgeving: basisbegrippen 183

185 geval. Daarnaast is er ook nog het aspect van de interne communicatie binnen ANB zelf. Het is belangrijk dat alle ANB-medewerkers wiens taak wordt beïnvloed door de nieuwe regelgeving op een degelijke en eenvormige wijze duiding krijgen over de veranderingen. Informatiebronnen De volledige en actuele versie van de Vlaamse regelgeving is te vinden op Bij ANB intern wordt de meest recente wetgeving gebundeld op een platform. Ook de procedures en richtlijnen vind je hier terug. Specifiek voor ANB Natuurinspectie wordt door de jurist van natuurinspectie een instructiehandboek bijgehouden. Hierin vind je meer info over o.a. het toepassen de procedures inzake milieuhandhaving. Documenten die gepubliceerd worden in het Belgisch Staatsblad worden in de regel binnen één werkdag na de publicatie verwerkt door Je kan er dus van uitgaan dat de regelgeving die je er vindt op elk moment actueel is. De meeste wetgevende teksten (wetten, decreten, Europese richtlijnen, verdragen, enz.) worden na hun publicatie meermaals gewijzigd, aangevuld of gecorrigeerd. Voor burgers of bedrijven is het moeilijk om al die wijzigingen bij te houden en te weten wat op een bepaald ogenblik de correcte, geldende tekst is. Om dit te vergemakkelijken en om de wetgeving overzichtelijker en toegankelijker te maken, kan men een consolidatie van deze teksten maken. Hierbij wordt de oorspronkelijke basistekst genomen en daarin verwerkt men alle wijzigingen die in de loop der jaren via afzonderlijke wijzigingsbepalingen aan de wetgeving zijn aangebracht, zodat opnieuw één authentieke wettekst voorhanden is. Zo een tekst in geconsolideerde vorm - of geconsolideerde tekstheeft enkel een informatieve waarde en is niet juridisch bindend; enkel de oorspronkelijke publicaties zijn dat. Coördinatie omvat het samenvoegen van verschillende afzonderlijke maar inhoudelijk samenhangende regelgeving in één geheel, waarbij artikelen en bepalingen worden gehergroepeerd, zonder dat wezenlijke inhoudelijke veranderingen plaatsvinden (bv. coördinatie van alle uitvoeringsbesluiten op het Bodemsaneringsdecreet in één reglement: Vlarebo). Codificatie is meer ingrijpend. Het gaat over het samenvoegen en herstructureren van wetgeving tot een logisch geheel, vaak vanuit een visie over de optimale toekomstige structuur en waarbij inhoudelijke wijzigingen bijna onvermijdelijk zijn. Daarbinnen kunnen twee varianten worden onderscheiden. Natuurwetgeving: basisbegrippen 184

186 - Een eerste is het bundelen van regelgeving in een beperkt aantal wetboeken of wetgevingscomplexen (bv. één Milieudecreet, één Energiedecreet, ). - Een tweede is het gebruik van horizontale decreten die de regels uniformiseren rond een bepaald aspect dat tot dusver in vele of alle wetgeving afzonderlijk is geregeld (bv. één Natuurdecreet). Dat kan binnen één beleidsdomein gebeuren (bv. één Milieuhandhavingsdecreet dat de uiteenlopende handhavingsbepalingen in milieudecreten en besluiten vervangt) of over beleidsdomeinen heen (bv. harmonisatie regels betreffende het voorkooprecht of het gebruik van convenants, een decreet betreffende administratieve procedures, ). Op vind je de geconsolideerde versies van de regelgeving. Dus de regelgeving (met wijzigingen) zoals die nu van kracht is. Figuur 2 Bij het downloaden van de teksten op kan je kiezen om extra informatie te krijgen bij de artikels. Extra informatie is ook te vinden in een memorie van toelichting. Dit is de uitleg opgemaakt door diegene die een wetsontwerp/ontwerp van decreet of wetsvoorstel/voorstel van decreet indient. In de memorie van toelichting geeft die aan waarom het onderwerp wettelijk moet worden geregeld. Tevens wordt in de memorie van toelichting ieder artikel van de desbetreffende wet/decreet door middel van commentaar toegelicht. Een wetsontwerp/ontwerp van decreet wordt door de regering gezamenlijk met de memorie van toelichting (verplicht) en het advies van de Raad van State ingediend bij het parlement. Een verslag aan de Vlaamse Regering is erop gericht een systematische en algemeen kenbaar gemaakte toelichting te verschaffen bij een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering, m.a.w. hierin worden de bedoelingen van de Vlaamse Regering verduidelijkt. Naast een algemene toelichting bevat dergelijk verslag ook een artikelsgewijze Natuurwetgeving: basisbegrippen 185

187 bespreking. Net als een memorie van toelichting bij een ontwerp van decreet/wetsontwerp hoort een verslag aan de Vlaamse regering bij een BVR maar is ze niet verplicht. Kennismaking met het (milieu)recht Het milieurecht is, net zoals de natuur, organisch gegroeid. Daarom vertoont het een grote complexiteit. Voor de globale indeling baseren we ons op de kenmerken van de milieuproblematiek zelf. In deze cursus focussen we op het natuurbehoudsrecht, maar we houden de talrijke en belangrijke dwarsverbanden met het ruimtelijke ordeningsrecht in de gaten. De indeling van het milieurecht is gebaseerd op de basisindeling van de milieuproblematiek. Die is samen te vatten in 3 elementen: - De mens onttrekt goederen aan de natuur (vooral aan het fysisch milieu: het water, de bodem, de lucht) waardoor uitputting kan ontstaan. - De mens geeft deze goederen na gebruik of verbruik terug aan de natuur. Als dit gebeurt in een vorm waar de natuur geen blijf mee weet, spreken we van vervuiling. Zo is het inbrengen van zware metalen in de natuur vervuiling; het maken van compost uit organisch afval is dat niet. - Door al deze menselijke activiteiten dreigt ook de levende natuur te worden aangetast: de biodiversiteit neemt af. Het voorkómen van uitputting is de opdracht van het milieubeheer. Het recht dat daarmee verband houdt is het milieubeheerrecht. Het tegengaan van verontreiniging of de sanering ervan is de opdracht van de milieuhygiëne, met daarmee samenhangend het milieuhygiënerecht. Het behoud of het herstel van de biodiversiteit is de opdracht van natuurbehoud en het natuurbehoudsrecht. Deze cursus is gericht op het natuurbehoudsrecht. De belangrijkste wetten en decreten zijn het Natuurdecreet (1997), het Bosdecreet (1990), het Jachtdecreet (1991) en de Wet op de riviervisserij (1954). Het Vlaamse natuurbehoudsrecht wordt aangestuurd door de Europese Vogelrichtlijn (1979) en de Europese Habitatrichtlijn (1992). Het natuurbehoudsrecht heeft de volgende onderdelen: - Horizontale maatregelen: het zijn maatregelen die altijd en overal geldig zijn. - Gebiedsgericht natuurbeleid: maatregelen gericht op het veilig stellen van bepaalde natuurgebieden zoals het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en de speciale beschermingszones in uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn - Soortgericht natuurbeleid: maatregelen gericht op de instandhouding van soorten, meestal als aanvulling op het gebiedsgericht natuurbeleid. Centraal staat het Soortenbesluit, dat eveneens wordt beheerst door de Europese richtlijnen Natuurwetgeving: basisbegrippen 186

188 vermeld in het vorige punt. Ook het Jachtdecreet en de Riviervisserijwet streven het behoud van de te bejagen of te vangen soorten na. En wat met de ruimtelijke ordening? Die zoekt naar de juiste afweging tussen de verschillende bestemmingen die aan ons grondgebied kunnen worden gegeven (zie verder). Traditioneel bestond een bestuurlijke waterscheiding tussen de beleidsdomeinen ruimtelijke ordening enerzijds en milieuzorg en natuurbehoud anderzijds. De oude opvatting was die van ruimtelijke ordening als scheidsrechter tussen de verschillende maatschappelijke aanspraken op de open ruimte. Ondertussen is de relatie tussen ruimtelijke ordening en milieuzorg/natuurbehoud er een van wisselwerking. De wisselwerking is dermate groot dat ze op 1 april 2017 geleid heeft tot een fusie van het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO) en het beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) tot het beleidsdomein Omgeving. Hoewel de medewerkers van ANB niet bevoegd zijn op het vlak van ruimtelijke ordening, is kennis van de dwarsverbanden tussen ruimtelijke ordening en natuurbehoud van groot belang. De wetgeving inzake de ruimtelijke ordening staat beschreven in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Deze codex volgt het Decreet Ruimtelijke Ordening ( ) op, dat de oude Wet ruimtelijke ordening, die dateerde van 1962, opvolgde. 3 3 Met de grondwetsherziening van 1970 werd de aanzet gegeven tot de federalisering van België. Eerst werden de culturele bevoegdheden overgedragen aan de cultuurgemeenschappen. Met de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 volgden de gewestmateries; die werden overgedragen aan de gewesten. In Vlaanderen kwam het meteen tot een fusie van de gemeenschap en het gewest. Het Vlaams Parlement maakt binnen zijn bevoegdheden decreten, die op dezelfde hoogte staan als wetten maar alleen maar binnen het eigen grondgebied gelden. Op die manier werden de oude nationale wetten na de gewestvorming stap voor stap vervangen door decreten. Een voorbeeld is de Wet ruimtelijke ordening van 1962 die in 1990 werd vervangen door een Vlaams decreet. Een ander voorbeeld is het Boswetboek van 1854, vervangen door het Vlaamse Bosdecreet van Natuurwetgeving: basisbegrippen 187

189 Natuurwetgeving: Ruimtelijke ordening in Vlaanderen Ruimtelijke ordening schept een algemeen ruimtelijk kader voor alle maatschappelijke sectoren in Vlaanderen. Op het beleid rond milieuzorg en natuurbehoud oefent ruimtelijke ordening een belangrijke invloed uit. Hoe de ruimtelijke ordening vorm krijgt en welke invloed ze heeft, wordt in dit hoofdstuk besproken. Het centrale decreet inzake ruimtelijke ordening is de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO, 15/05/2009). Tal van uitvoeringsbesluiten en verordeningen geven uitvoering aan het decreet. Omzendbrieven en handleidingen lichten de wetgeving en regelgeving toe. Een overzicht vind je via Ruimtelijke structuurplannen: visie op de gewenste structuur Aangezien de open ruimte voor zeer uiteenlopende zaken gebruikt kan worden, zoekt het beleidsdomein naar de juiste afweging tussen de verschillende functies die aan ons grondgebied kunnen worden gegeven. Een eerste vraag hierbij is waar de samenleving met de beschikbare ruimte naartoe wil. Waar moeten woningen komen en waar kan industrie? Waar komt natuur? En hoeveel? Ruimtelijke ordening maakt een ruimtebalans op en weegt o.a. de behoeften van milieuzorg en natuurbehoud af aan andere maatschappelijke behoeften. Ze ontwikkelt een visie op de ruimtelijke ordening op middellange en lange termijn. Deze visie wordt de gewenste ruimtelijke structuur genoemd en wordt neergelegd in een ruimtelijk structuurplan. Ruimtelijke structuurplannen komen tot stand op drie niveaus: op Vlaams, provinciaal en gemeentelijk niveau. Het gaat niet om gedetailleerde kaarten met bestemmingsvoorschriften maar om een opsomming van bindende en richtinggevende bepalingen. De burger is niet gebonden aan deze bepalingen, de overheid die het ruimtelijk structuurplan heeft opgesteld en de lagere bestuursniveaus wel. Bestemmingsplannen: voeren het structuurplan uit In een volgende stap worden de bepalingen van de ruimtelijke structuurplannen vertaald naar concrete bestemmingen (functies) met daaraan gekoppelde voorschriften. Dit gebeurt in bestemmingsplannen zoals ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUPs) en (vroeger) de gewestplannen. Deze plannen bestaan uit kaarten waarop de bestemmingen zijn aangeduid aan de hand van kleuren (bv. rood voor de bestemming wonen, geel voor de bestemming landbouw, ) en een opsomming van de bijhorende bestemmingsvoorschriften. Natuurwetgeving: ruimtelijke ordening 188

190 De ruimtelijke uitvoeringsplannen voeren de structuurplannen uit. Daarom komen ze ook op de drie bestuursniveaus - gewestelijk, provinciaal en gemeentelijk tot stand. Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen, ook de burgers. De voorlopers van de RUPs zijn de gewestplannen. Die dateren uit de tijd dat ruimtelijke ordening nog een nationale materie was. Er zijn er 25 in het Vlaams Gewest en ze werden uitgevaardigd in de periode De gewestplannen blijven geldig tot ze geheel of gedeeltelijk door een RUP worden vervangen. Ruimtelijke uitvoeringsplannen hebben verordenende kracht: ze kunnen maar door een nieuw ruimtelijk uitvoeringsplan gewijzigd of opgeheven worden. Ruimtelijke bestemmingen en bestemmingsvoorschriften Bestemmingsvoorschriften zijn gekoppeld aan een welbepaalde bestemming. Ze beschrijven wat er in een bepaalde bestemming kan en mag. Soms kan het nuttig zijn om regels uit te vaardigen die over het ganse grondgebied van het gewest, de provincie of de gemeente van toepassing zijn. Dergelijke regels komen tot stand via stedenbouwkundige verordeningen. Zo is er een gewestelijke stedenbouwkundige verordening die voorschrijft dat alle buitendeuren van een openbaar gebouw naar buiten moeten opendraaien (ongeacht in welke bestemming het openbaar gebouw wordt opgericht). Een heel belangrijke maatregel in geval paniek zou uitbreken in het gebouw De meeste stedenbouwkundige verordeningen komen tot stand op gemeentelijk niveau. De omgevingsvergunning De derde stap is het toepassen van de bestemmingsvoorschriften op de concrete praktijk. Hiervoor is een vergunningsstelsel in het leven geroepen: de omgevingsvergunning. De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (Art.4.2.1) somt de handelingen op waarvoor een omgevingsvergunning (vroeger: stedenbouwkundige vergunning ) moet worden aangevraagd. Wie de vergunning aflevert, hangt af van het project dat men wil uitvoeren. Het kan de gemeente zijn maar ook de provincie of het gewest. De vergunningverlenende overheid gaat eerst na of de handeling waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, gesitueerd is in een bestemmingszone waar die handeling toegelaten is. Zo kan er bv. geen vergunning voor de bouw van een woning in natuurgebied worden aangevraagd. Vervolgens wordt bekeken of de handeling strookt met de stedenbouwkundige voorschriften van de bestemming én met de stedenbouwkundige verordeningen. Alle handelingen die strijdig zijn met de bestemmingsvoorschriften of verordeningen zijn verboden! Natuurwetgeving: ruimtelijke ordening 189

191 In wat volgt, gaan we kort in op de voor deze cursus relevante bestemmingscategorieën en de hieraan gekoppelde bestemmingsvoorschriften. We staan ook stil bij het begrip ruimtelijk kwetsbare gebieden. Hoe interpreteer ik een RUP of een gewestplan? De (oudere) gewestplannen gelden zolang ze niet vervangen worden door een (nieuw) ruimtelijke uitvoeringsplan. In Vlaanderen zijn beide types bestemmingsplannen nog van kracht. Als ANB-medewerker moet je beiden dus kunnen interpreteren. Daarom bespreken we hieronder kort de opbouw, bestemmingscategorieën en bijhorende voorschriften van beide plantypes. Gewestplan Elk gewestplan bestaat uit een set kaartbladen op schaal 1/25.000, met bijhorende legende (een kleur = een bestemming). De stedenbouwkundige voorschriften die bij de bestemming horen, werden vastgelegd in het K.B. van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen (geactualiseerd door de gelijknamige Omzendbrief van 8 juli 1997). De stedenbouwkundige voorschriften voor een bepaalde bestemming (zoals b.v. bosgebied) zijn bijgevolg voor alle gewestplannen dezelfde en staan beschreven in het KB. Figuur 3 Gewestplan met legende De gewestplannen zijn online te consulteren via Geoportaal ruimtelijke plannen en verordeningen ( Natuurwetgeving: ruimtelijke ordening 190

192 Ruimtelijk uitvoeringsplan Bij de introductie van de ruimtelijke uitvoeringsplannen werd geopteerd voor het opstellen van aparte stedenbouwkundige voorschriften per RUP. Een RUP bestaat bijgevolg uit een kaart met verschillende bestemmingszones en een tekst ( het verordenend deel van het RUP ) waarin de voorschriften beschreven staan. Om die voorschriften wat te stroomlijnen werden in 2008 algemene (sub)categorieën van gebiedsaanduiding - beter bekend als de typevoorschriften - vastgesteld 4. Het staat een ruimtelijke planner vrij om gebruik te maken van de typevoorschriften of om zelf de voorschriften te formuleren. Sowieso moet per RUP een tekst opgemaakt worden waarin de voorschriften beschreven staan. Dit in tegenstelling tot het gewestplan waar geen verordenend deel met voorschriften wordt opgemaakt maar waar men verwijst naar de voorschriften uit het KB. Figuur 4 RUP: kaart + voorschriften Bestemmingscategorieën De relevante gebiedscategorieën voor de gewestplannen zijn: - De agrarische gebieden: geel gekleurde zones die bestemd zijn voor landbouw in de ruime zin. Enkel gebouwen die noodzakelijk zijn voor het landbouwbedrijf, woning van de exploitanten en para-agrarische bedrijven mogen er gebouwd worden. Er wordt een verder onderscheid gemaakt tussen agrarische gebieden met 4 De typevoorschriften voor de bestemmingscategorieën bij RUPs werden goedgekeurd als bijlage bij het 'BVR van 11 april 2008 tot vaststelling van nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen': oorschriften.pdf Natuurwetgeving: ruimtelijke ordening 191

193 -destijds!- hoge ecologische waarde (groen-geel gestreept) en agrarische gebieden met bijzondere landschappelijke waarde (zwart gearceerd). De groen-geel-gestreepte zones kunnen naargelang het gewestplan een verschillende benaming hebben: valleigebied of agrarisch gebied met ecologisch belang of agrarisch gebied met bijzondere waarde. De zwart gearceerde gele zones zijn de landschappelijk waardevolle agrarische gebieden. Deze bijkomende aanduidingen zijn vooral van belang in de regelgeving inzake de natuurvergunning (zie verder). Op de gewestplannen wordt geen onderscheid gemaakt tussen de grondgebonden en niet-grondgebonden landbouw. Bij de nieuwe regeling rond de RUPs is dit wel het geval (zie verder). - De groengebieden: lichtgroen gekleurde zones die bestemd zijn voor het behoud, de bescherming en het herstel van het natuurlijk milieu. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de natuurgebieden en de natuurgebieden met wetenschappelijke waarde. Eerstgenoemde worden op de gewestplannen aangeduid met een N, laatstgenoemde met een R. De regelgeving inzake de natuurvergunning is van toepassing binnen de groengebieden. In de natuurgebieden (N-gebieden) mogen in principe jagers- en vissershutten worden gebouwd voor zover deze niet kunnen worden gebruikt als woonverblijf, al ware het maar tijdelijk. De natuurgebieden met wetenschappelijke waarde (R-gebieden) zijn de gebieden die in hun staat bewaard moeten worden wegens hun wetenschappelijke of pedagogische waarde. In deze gebieden zijn uitsluitend de handelingen en werken toegestaan die nodig zijn voor de actieve of passieve bescherming van het gebied. Let op: er hoeft geen enkel verband te bestaan tussen deze reservaatsgebieden volgens de ruimtelijke ordening en de echte natuurreservaten in uitvoering van het Natuurdecreet! - De bosgebieden: zijn de beboste of te bebossen gebieden bestemd voor het bosbedrijf. Daarin zijn gebouwen toegelaten noodzakelijk voor de exploitatie van en het toezicht op de bossen, evenals jagers- en vissershutten (niet te gebruiken als woonverblijf, zelfs tijdelijk). Let op, de ruimtelijke bestemming bosgebied is niet noodzakelijk bebost! Omdat men er altijd al van uit gaat dat bomen en bossen integraal deel kunnen uitmaken van alle bestemmingen, werden bossen niet sowieso bestemd als bosgebied op de bestemmingsplannen. Het zijn zones die indertijd op de gewestplannen werden aangeduid voor (monofunctionele) bosexploitatie. Dit is in elk geval niet langer in overeenstemming met principes van multifunctioneel en duurzaam bosbeheer. Om welke gebouwen voor exploitatie of toezicht gaat het? Volgens de Omzendbrief van 8 juli 1997 gaat het niet om woningen, maar om constructies voor het bosbedrijf (schuilplaats, administratie, werkopzichter, bergplaats materieel). Het moet gaan om constructies met beperkte afmetingen die bovendien slechts in bosbestanden met een vrij aanzienlijke oppervlakte aanvaardbaar zijn. - De parkgebieden: moeten in hun staat bewaard worden of zijn bestemd om zodanig ingericht te worden dat ze, in de al dan niet verstedelijkte gebieden, hun sociale functie kunnen vervullen. De mogelijkheid om gebouwen op te trekken Natuurwetgeving: ruimtelijke ordening 192

194 wordt beperkt tot die welke strikt noodzakelijk zijn voor de openstelling, het behoud, de verfraaiing en/of de aanleg van het park (Omzendbrief 8 juli 1997). - De buffergebieden: moeten in hun staat bewaard worden, of moeten als groene ruimte worden ingericht, om te dienen als overgangsgebied tussen gebieden waarvan de bestemmingen onverenigbaar zijn of die t.b.v. de goede plaatselijke ordening van elkaar moeten worden gescheiden. In deze gebieden geldt een principieel bouwverbod. Bij de formulering van de (sub)categorieën van gebiedsaanduiding van toepassing op de ruimtelijke uitvoeringsplannen ( typevoorschriften ) wordt rekening gehouden met het bestaan van vormen van medegebruik: bestemmingscategorieën zijn in hoofdzaak bestemd voor een bepaalde functie. Denk aan recreatief medegebruik in agrarisch gebied of aan het inplanten van windturbines in agrarisch gebied. De in het kader van deze cursus relevante gebiedscategorieën voor de RUPs zijn: - Landbouw: gebied bestemd voor de beroepslandbouw. Bestaat ten minste uit volgende subcategorieën van gebiedsaanduiding: a) agrarisch gebied : in hoofdzaak bestemd voor beroepslandbouw; b) agrarische bedrijvenzone : in hoofdzaak bestemd voor de inplanting van agrarische bedrijven, in het bijzonder glastuinbouw; c) bouwvrij agrarisch gebied : in hoofdzaak bestemd voor beroepslandbouw, met dien verstande dat het oprichten van gebouwen niet is toegelaten. - Bos: in hoofdzaak bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van het bos, waarbij het recreatief medegebruik een ondergeschikte functie is. - Overig groen, ten minste bestaande uit volgende subcategorieën van gebiedsaanduiding: a) gemengd openruimtegebied : binnen dit gebied zijn natuurbehoud, bosbouw, landschapszorg, landbouw en recreatie nevengeschikte functies. b) parkgebied : in hoofdzaak bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van een park of parken. Dit gebied heeft ook een sociale functie. Binnen dit gebied zijn natuurbehoud, bosbouw, landschapszorg en recreatie nevengeschikte functies. c) reservaat en natuur : in hoofdzaak bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en bos. Recreatief medegebruik is een ondergeschikte functie. Echt nieuw zijn de gebiedscategorieën bouwvrij agrarisch gebied en gemengd openruimtegebied. Bos wordt in deze nieuwe regeling zowel bij de gebiedscategorieën bos als reservaat en natuur vermeld maar ook hier geldt dat niet alle bos opgenomen werd in een groene gebiedscategorie (aangezien de vegetatie bos overal kan voorkomen, zie bij onderdeel bos ). De RUP s zijn te consulteren via de websites van de betrokken overheden. De contouren van de gewestelijke RUP s zijn te vinden op geopunt. Natuurwetgeving: ruimtelijke ordening 193

195 Statuut ruimtelijk kwetsbaar gebied Sommige gebiedscategorieën hebben het statuut van ruimtelijk kwetsbaar gebied (RKG). Dit is o.a. van belang voor de handhaving. Binnen de RKG verjaart het stedenbouwkundig misdrijf niet en onrechtmatig gebouwde constructies kunnen er dus altijd tot afbraak gevorderd worden! Ook is de regeling m.b.t. de omgevingsvergunning strenger in deze gebieden (veel vrijstellingen uit het vrijstellingsbesluit zie verdergelden niet in RKG!). De ruimtelijk kwetsbare gebieden worden opgesomd in Art van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening: a) volgende gebieden, aangewezen op de gewestplannen: agrarische gebieden met ecologisch belang, agrarische gebieden met ecologische waarde, bosgebieden, brongebieden, groengebieden, natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde, natuurontwikkelingsgebieden, natuurreservaten, overstromingsgebieden, parkgebieden, valleigebieden b) volgende gebieden, aangewezen op ruimtelijke uitvoeringsplannen, en sorterend onder één van volgende categorieën of subcategorieën van gebiedsaanduiding: bos, parkgebied, reservaat en natuur, het Vlaams Ecologisch Netwerk, bestaande uit de gebiedscategorieën Grote Eenheden Natuur en Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling, vermeld in het Natuurdecreet (zie verder), de beschermde duingebieden en de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden, aangeduid krachtens de Wet op het natuurbehoud. Inspraak ANB Bij de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan zijn inspraakmogelijkheden voorzien die, vooral op provinciaal en lokaal niveau, van belang kunnen zijn voor de ANBbeleidsadviseur. In de fase van het voorontwerp is reeds een eerste consultatieronde voorzien. De Vlaamse Regering heeft bepaald dat het voorontwerp moet worden voorgelegd aan ANB als de gronden, gelegen binnen de begrenzing van het uitvoeringsplan: - geheel of ten dele gelegen zijn binnen ruimtelijk kwetsbare gebieden; - geheel of ten dele gelegen zijn binnen de perimeter van de speciale beschermingszones Vogelrichtlijn, met uitzondering van de bestaande woongebieden in de ruime zin; - geheel of ten dele gelegen zijn in een gebied aangeduid krachtens de Ramsarconventie; - geheel of ten delen gelegen zijn binnen de perimeter van de door de Vlaamse regering voorgestelde speciale beschermingszones Habitatrichtlijn; - een bestemming groengebied, natuurgebied, natuurgebied met wetenschappelijke waarde, natuurreservaat, natuurontwikkelingsgebied, parkgebied, bosgebied, valleigebied, brongebied, agrarische gebied met ecologische waarde of belang, agrarische gebied met bijzondere waarde, grote eenheid natuur, grote eenheid Natuurwetgeving: ruimtelijke ordening 194

196 natuur in ontwikkeling en de met al deze gebieden vergelijkbare gebieden, aangeduid op de gewestplannen of de ruimtelijke uitvoeringsplannen verkrijgen, in afwijking van de bestaande plannen; - gelegen zijn in parken en bossen, zoals gedefinieerd in het Bosdecreet, alsmede in gebieden die op de plannen van aanleg of op de ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn bestemd voor parken en bossen; - de bestemming parkgebied of bosgebied verkrijgen in afwijking van de bestaande plannen van aanleg of uitvoeringsplannen. De omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen relevant voor ANB In dit onderdeel overlopen de we de voor de ANB-medewerker relevante activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. Ook de procedure komt heel kort aan bod. Vrijstellingen omgevingsvergunningsplicht Art Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening somt de handelingen op waarvoor een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen (korter: omgevingsvergunning ) moet worden verkregen. Het is een uitgebreide lijst en wij bespreken enkel die gevallen relevant voor een ANB-medewerker, nl. de omgevingsvergunningsplicht bij het kappen van bomen buiten bos, bij ontbossing, bij reliëfwijziging en bij het plaatsen van constructies. Vooraleer hierop in te gaan, vermelden we dat heel wat kleine werken vrijgesteld zijn van de omgevingsvergunningsplicht. Deze vrijstellingen staan beschreven in het BVR van 17 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is, ook wel het Vrijstellingsbesluit genoemd ( ngen/b-vrijstelling-vergunningsplicht-1dec2010). De vrijstellingen op de omgevingsvergunningsplicht gelden onder een aantal voorwaarden zoals bepaald in art. 1.2 t.e.m. art. 1.6: - de handelingen zijn niet strijdig met stedenbouwkundige verordeningen of voorwaarden in de omgevingsvergunningen, met de voorschriften van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, bijzondere plannen van aanleg of verkavelingsvergunningen; - de handelingen vinden niet plaats in de oeverzones rond waterlopen; - de vrijstellingen zijn niet van toepassing op handelingen waarvoor een milieueffectenrapport, een passende beoordeling of een mobiliteitsstudie moet worden opgemaakt. Natuurwetgeving: ruimtelijke ordening 195

197 Het Vrijstellingsbesluit formuleert de vrijstellingen vervolgens per thema: vrijstellingen voor kleine werken aan, in en bij woningen; in het industriegebied; bij tijdelijke handelingen; bij wijzigingen van al ingerichte terreinen; bij publiciteitsinrichtingen; op het openbaar domein; bij algemeen belang; bij telecommunicatie en bij afbraak. Bij lezing van het Vrijstellingsbesluit valt je misschien op dat de meeste vrijstellingen niet gelden in ruimtelijk kwetsbaar gebied (RKG). Als ANB-medewerker is het van belang dit in het achterhoofd te houden! Vrijstellingen die kaderen binnen goedgekeurde plannen of projecten Volgende handelingen die opgenomen worden in een goedgekeurd beheerplan (bosbeheerplan, natuurbeheerplan, onroerenderfgoedbeheerplan of geïntegreerd beheersplan) worden vrijgesteld van de omgevingsvergunningsplicht: 1. het aanleggen of herinrichten van perceelsopritten en perceelsovergangen, inclusief de eventueel hiervoor strikt noodzakelijke inbuizing van grachten; 2. het aanleggen, inbuizen, openleggen, herprofileren of geheel of gedeeltelijk dempen van grachten voor de detailontwatering van een gebied, voor zover de bodem van de aan te leggen grachten niet dieper is dan 1,5 meter, gemeten vanaf het maaiveld; 3. het uitvoeren van reliëfwijzigingen van minder dan een meter die de aard en de functie van het terrein niet wijzigen; 4. het plaatsen of herinrichten van kleinschalige toeristisch-recreatieve infrastructuur zoals zitbanken, picknicktafels, vuilbakken, fietsenrekken, speeltoestellen, infopanelen en infokiosken; 5. het plaatsen of herinrichten van kleinschalige faunavoorzieningen; 6. het aanleggen of herinrichten van infiltratie- of buffervoorzieningen met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter; 7. het aanleggen of herinrichten van poelen in functie van natuur- of landschapsbeheer met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter. Omgevingsvergunning voor ontbossen Deze regeling werd kort besproken in het basistraject en wordt uitvoerig behandeld in het onderdeel over bossen. Omgevingsvergunning voor het vellen van bomen, alleenstaand, in groeps- of lijnverband, voor zover ze geen deel uitmaken van bos. In de codex ruimtelijke ordening staat onder de vergunningsplichtige activiteiten (art ) dat niemand zonder omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen bomen mag vellen die op een hoogte van één meter boven het maaiveld een stamomtrek van één meter hebben. De bomen mogen geen deel uitmaken van een bos! Natuurwetgeving: ruimtelijke ordening 196

198 Deze vergunningsplicht werd in het basistraject als voorbeeld besproken tijdens de les, we herhalen het hier even. Vrijstellingen: Op deze vergunningsplicht zijn een ruim aantal vrijstelling geformuleerd. Bijgevolg is een omgevingsvergunning niet nodig voor: 1. het vellen van hoogstammige bomen, op voorwaarde dat aan al de volgende vereisten voldaan is : a) ze maken geen deel uit van een bos; b) ze liggen in een woongebied in de ruime zin, in een agrarisch gebied in de ruime zin of in een industriegebied in de ruime zin, en niet in een woonparkgebied; c) ze liggen binnen een straal van maximaal 15 meter rondom de vergunde woning, de vergunde landbouwbedrijfswoning of landbouwbedrijfsgebouwen of de vergunde bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen; 2. het vellen van alleenstaande hoogstammige bomen of van enkele bomen in lijnverband omwille van acuut gevaar en na voorafgaande schriftelijke instemming van de burgemeester; Wat is acuut gevaar? Het hoeft niet meteen om een onmiddellijk gevaar te gaan. Het is voldoende dat het gevaar van dien aard is dat de normale vergunningsprocedure te veel tijd in beslag zou nemen. Op de website van ANB is meer info over acuut gevaar te vinden: 3. het vellen van hoogstammige bomen, gelegen op terreinen waarvoor een door de bevoegde overheid of bevoegde administratie(s) goedgekeurd beheerplan of beheervisie bestaat op basis van de milieu- en natuurwetgeving (dit is: een natuurbeheerplan, een bosbeheerplan, een landschapsbeheerplan), als het vellen van de hoogstammige bomen als activiteit in dat beheerplan of beheervisie is opgenomen; 4. het vellen van hoogstammige bomen die deel uitmaken van systemen voor grondgebruik waarbij de teelt van bomen wordt gecombineerd met landbouw op dezelfde grond (agroforestry) en waarvan de aanmelding via de verzamelaanvraag en het aanplanten van de bomen is gedaan na 1 juni het vellen van hoogstammige bomen die geen deel uitmaken van een bos, door of op verzoek van de leidingbeheerder: a) in de beschermde of voorbehouden zone aan weerszijden van bestaande ondergrondse vervoersinstallaties voor gas of vloeistof; b) in de veiligheidsstrook van 25 meter aan weerszijden van bestaande bovengrondse hoogspanningslijnen; c) in de veiligheidsstrook van vijf meter aan weerszijden van bestaande ondergrondse hoogspanningslijnen; Natuurwetgeving: ruimtelijke ordening 197

199 6. het vellen van hoogstammige bomen die geen deel uitmaken van een bos, door of op verzoek van de spoorwegbeheerder als aan een van volgende voorwaarden is voldaan: a) de hoogstammige bomen zijn gelegen binnen een ruimte van twintig meter van de vrije rand van de bestaande spoorweg; b) de hoogstammige bomen zijn hoger dan de afstand tussen de voet van de boom en de vrije rand van de bestaande spoorweg; 7. het vellen van hoogstammige bomen die geen deel uitmaken van een bos, op openbaar domein, mits in de onmiddellijke omgeving in het eerstvolgende plantseizoen een heraanplanting gebeurt. Uitbreiding wordt opgeheven! Tot voor kort konden gemeentes d.m.v. een stedenbouwkundige verordening een strengere vergunningplicht invoeren. Ze voerden dan een kleinere stamomtrek in waarvoor binnen de gemeente een omgevingsvergunning noodzakelijk werd voor het kappen van bomen. Op die manier konden gemeentes de hierboven vermelde vrijstellingen weer ongedaan maken. Deze mogelijkheid is recent geschrapt uit de wetgeving. De bestaande verordeningen blijven evenwel bestaan tot ze worden opgeheven of gewijzigd. Omgevingsvergunning voor reliëfwijzigingen Art van de VCRO stelt dat niemand zonder omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen het reliëf van de bodem aanmerkelijk mag wijzigen, onder meer door de bodem aan te vullen, op te hogen, uit te graven of uit te diepen waarbij de aard of de functie van het terrein wijzigt. Vrijstellingen: Een omgevingsvergunning is niet nodig voor reliëfwijzigingen als aan al de volgende voorwaarden is voldaan: 1. het terrein ligt niet in ruimtelijk kwetsbaar, erosiegevoelig of mogelijk of effectief overstromingsgevoelig gebied; 2. de aard of functie van het terrein wijzigt niet; 3. het volume van de reliëfwijziging is kleiner dan dertig m³ per goed; 4. de hoogte of diepte van de reliëfwijziging is op elk punt kleiner dan een halve meter; 5. de reliëfwijziging strekt niet tot het geheel of gedeeltelijk dempen van grachten of waterlopen. Een omgevingsvergunning is bovendien niet nodig voor: Natuurwetgeving: ruimtelijke ordening 198

200 - het louter door uitgraving aanleggen van een veedrinkpoel met een maximale oppervlakte van 100 m². - het uitvoeren van reliëfwijzigingen van minder dan een meter die de aard en de functie van het terrein niet wijzigen ALS dit kadert binnen het uitvoeren van de plannen en projecten zoals hierboven beschreven; - tijdelijke reliëfwijzigingen voor de organisatie van sportmanifestaties, als: 1. die maximaal driemaal per jaar worden georganiseerd; 2. die worden georganiseerd in recreatiegebied in de ruime zin, industriegebied in de ruime zin, gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen of agrarisch gebied in de ruime zin; 3. die niet worden georganiseerd : a. in Speciale Beschermingszones; b. in de Ramsargebieden; c. in de als beschermd aangeduide duingebieden of als voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden; d. in de beschermde landschappen; e. in ruimtelijk kwetsbare gebieden; 4. het reliëf wordt hersteld in zijn oorspronkelijke staat binnen 10 dagen na de aanvang van de werken. Omgevingsvergunning voor het plaatsen van afsluitingen, borden en andere constructies De bouw of plaatsing van een constructie is in principe onderworpen aan een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen. Een constructie is een gebouw, een bouwwerk, een vaste inrichting, een verharding, een publiciteitsinrichting of uithangbord, al dan niet bestaande uit duurzame materialen, in de grond ingebouwd, aan de grond bevestigd of op de grond steunend omwille van de stabiliteit, en bestemd om ter plaatse te blijven staan of liggen, ook al kan het goed uit elkaar genomen worden, verplaatst worden, of is het goed volledig ondergronds. Vrijstellingen: Een hele reeks vrijstellingen kan je nalezen in het Vrijstellingsbesluit. ANB-medewerkers worden het meest met onderstaande vrijstellingen geconfronteerd. Een omgevingsvergunning is niet nodig voor de plaatsing van de volgende zaken, voor zover ze niet liggen in ruimtelijk kwetsbaar gebied, met uitzondering van parkgebied: - open afsluitingen of open afsluitingen met dwarslatten met een maximale hoogte van 2 meter; Natuurwetgeving: ruimtelijke ordening 199

201 - schuilhokken voor weidedieren. De schuilhokken hebben houten wanden, een maximale hoogte van drie meter en minstens één volledig open zijde. De totale oppervlakte is beperkt tot 40 m² per aaneengesloten groep van percelen in één eigendom; - het aanleggen van een dam uit plantaardige materialen langs de stroomafwaartse perceelsgrens van een erosiegevoelig perceel, op voorwaarde dat de hoogte van de dam beperkt is tot een meter boven het maaiveld. Een omgevingsvergunning is niet nodig voor de plaatsing van de volgende zaken, als ze in agrarisch gebied in de ruime zin liggen: 1. een krengenhuisje; 2. het draineren van een goed voor landbouw- of bodembeheerdoeleinden door de aanleg van een geheel van ondergrondse zuig- en/of moerleidingen, omhullingsmaterialen en eindbuizen en van een geheel van boven- en/of ondergrondse uitmondingsvoorzieningen, controleputten en hulpstukken, mits aan alle van de volgende vereisten voldaan is : a) de bovengrondse zichtbare voorzieningen hebben maximale afmetingen van 1 meter x 1 meter en liggen gelijk met het maaiveld of met het talud van de ontvangende waterloop; b) de drainagewerken worden niet uitgevoerd in de volgende gebieden of zones : 1. Speciale Beschermingszones; 2. de Ramsargebieden; 3. ruimtelijk kwetsbare gebieden of een effectief overstromingsgevoelig gebied, of op minder dan 50 meter van die gebieden; c) voor de drainagewerken is geen milieueffectrapport vereist; 3. de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar de agrarische bedrijfsgebouwen, inclusief de bedrijfswoning; 4. bijenstallen of bijenkorven; 5. jachtkansels. Voor alle duidelijkheid: voor het bouwen van jachtkansels in andere gebieden dan gebieden met de bestemming agrarisch gebied is een omgevingsvergunning vereist! Procedure Wie de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aflevert, hangt af van het project waarbinnen de handeling plaatsvindt. Meer info vind je via Natuurwetgeving: ruimtelijke ordening 200

202 Illegale constructies Omdat een ANB-medewerker er af en toe mee te maken heeft, gaan we in wat volgt kort in op illegale constructie. Dit zijn constructies die zonder omgevingsvergunning of in strijd ermee worden opgetrokken. In de ruimtelijk kwetsbare gebieden wordt niet alleen het illegaal optrekken van constructies strafbaar gesteld, maar ook de instandhouding ervan. Dit betekent dat een dergelijk misdrijf niet verjaart: elke dag dat de constructie blijft bestaan, wordt het misdrijf a.h.w. opnieuw gepleegd. Let wel: constructies opgetrokken vóór het ingaan van de algemene stedenbouwkundige vergunningsplicht (22 april 1962) worden geacht vergund te zijn. Het is aan de eigenaar om aan te tonen dat de constructie voor die datum werd opgetrokken. Voor constructies opgetrokken na voormelde datum maar vóór de inwerkingtreding van het eerste gewestplan geldt dat ze vermoed worden vergund te zijn, tenzij het tegendeel wordt aangetoond met een proces-verbaal of niet-anonieme klacht daterend van binnen de 5 jaar na het optrekken van de constructie. Wie kan optreden tegen een illegale constructie? Niet ANB, maar wel de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteurs en de bevoegde provinciale en gemeentelijke ambtenaren alsook de leden van de federale en de lokale politie met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie (zie onderdeel Milieuhandhaving ). De ANBmedewerker zal dus contact moeten opnemen met een van deze opsporingsambtenaren. Voor een illegale constructie in ruimtelijk kwetsbaar gebied kan de rechter het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand bevelen. Dit moet wel gevraagd worden door de stedenbouwkundige inspecteur of door het betrokken college van burgemeester en schepenen (zie onderdeel Milieuhandhaving ). In de zgn. openruimtegebieden verjaart het vorderingsrecht tot afbraak na 10 jaar, te rekenen vanaf de dag dat het misbruik gepleegd werd. Openruimtegebieden zijn de landelijke (agrarisch gebied, bosgebied, parkgebied, natuurgebied en natuurgebied met wetenschappelijke waarde) en de recreatiegebieden op de gewestplannen (voor zover die geen ruimtelijk kwetsbaar gebied uitmaken) en de gebieden die vallen onder de (sub)categorieën landbouw, recreatie en gemengd openruimtegebied (indien niet behorend tot het Vlaams Ecologisch Netwerk) op de RUP s. In alle gevallen is het van groot belang dat de stedenbouwkundige inspecteur of het college van burgemeester en schepenen de rechtbank vraagt een dwangsom op te leggen aan de veroordeelde. Dit is een geldsom die door de veroordeelde per dag vertraging in de uitvoering van de herstelmaatregel moet worden betaald. Natuurwetgeving: ruimtelijke ordening 201

203 Permanent bewoonde weekeindverblijven De problematiek van de permanente bewoning van weekeindverblijven kreeg in 2009 een nieuwe regeling in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Eigenlijk gaat het om een niet-toegelaten vorm van zonevreemde functiewijziging. Weekeindverblijven mogen bewoond worden, maar alleen in het raam van verblijfsrecreatie en niet als woning. Deze problematiek heeft een sociale dimensie waardoor definitieve oplossingen steeds weer uitgesteld werden. De nieuwe regeling slaat op constructies niet groter dan 300 m³ bouwvolume en NIET gelegen in een natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat, aangewezen op een gewestplan of een RUP. De voor de planopmaak bevoegde bestuursniveaus onderzoeken of planologische oplossingen kunnen worden geboden voor bestaande knelpunten op het vlak van de ruimtelijke inplanting en de permanente bewoning van weekendverblijven. Deze planologische oplossingen kunnen onder meer inhouden dat weekendverblijven als woongebied of als recreatief woongebied ingekleurd worden. Op basis van deze onderzoeken werden (op 30 april 2015 ten laatste) ruimtelijke uitvoeringsplannen vastgesteld. In feite is deze opdracht aan de provincies gegeven. De huidige permanente bewoners genieten een persoonlijk tijdelijk woonrecht dat eindigt met de definitieve inwerkingtreding van het RUP dat een planologische oplossing biedt of, als er geen dergelijke oplossing komt, tot 31 december Onthoud: De ruimtelijke ordening schept een algemeen kader voor alle maatschappelijke sectoren in Vlaanderen en oefent op natuurbehoud en belangrijke invloed uit. Ruimtelijke ordening denkt na over de verschillende functies die plaats kunnen en moeten vinden op het grondgebied van Vlaanderen, nu en in de toekomst. De gewenste ruimtelijke structuur wordt uitgetekend in ruimtelijke structuurplannen die bindend zijn voor de overheid. Deze plannen worden concreet gemaakt in ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUPs). De uitvoeringsplannen zijn bindend voor iedereen. De voorloper van de RUPs is het gewestplan. Dit werd opgemaakt voor gans België in de jaren Ondertussen vervangen de RUPs het gewestplan. RUPs worden voor gans Vlaanderen opgemaakt en waar ze van kracht gaan, heffen ze het bestaande gewestplan op. Als ANB-medewerker weet je dat we momenteel met deze twee plantypes werken en waar je de bestemmingsvoorschriften kan opzoeken. Het gewestplan kan je consulteren via het geoportaal ruimtelijke plannen en verordeningen. Je vindt er ook de gewestelijke RUPs terug. In een later stadium zullen ook de provinciale en gemeentelijke RUPs beschikbaar gemaakt worden. Voorlopig moet je voor deze laatste plannen nog bij de bevoegde overheid aankloppen. Je belt best eens Natuurwetgeving: ruimtelijke ordening 202

204 met de gemeente, zij helpen je verder. Weet dat een RUP bestaat uit een kaart waarop ruimtelijke bestemmingen aan de hand van kleuren worden weergegeven. Bij de kaart hoort ALTIJD een verordenende tekst met de beschrijving van wat mag en kan in een bepaalde bestemming (de bestemmingsvoorschriften). Je zoekt dus altijd in de tekst welke voorschriften gelden in een bepaalde bestemming die ingekleurd werd op de kaart van het RUP. Het gewestplan bestaat eveneens uit een kaart met ingekleurde bestemmingen maar de voorschriften zijn officieel vastgelegd in een KB. Bij het gewestplan zoek je dus in het KB welke voorschriften er gelden in een bepaalde bestemming op de kaart. De ruimtelijke bestemmingen waar ANB vaak aan het werk is, zijn: de groen-, bos-, park-, buffer- en agrarische gebieden op de gewestplannen en de gebiedscategorieën: landbouw, bos, overig groen en reservaat en natuur op de RUPs. Weet dat een aantal bestemmingen het statuut ruimtelijk kwetsbaar gebied hebben gekregen. Binnen die gebieden verleent ANB advies en gelden de meeste vrijstellingen op de omgevingsvergunningsplicht niet. Voor een hele reeks activiteiten/handelingen is een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen verplicht. Deze activiteiten vind je terug in art van de VCRO. Een groot aantal kleine werken is van de vergunningsplicht vrijgesteld. De vrijstellingen vind je terug in het Vrijstellingsbesluit. Als ANB-medewerker weet je dat de volgende activiteiten een omgevingsvergunning nodig hebben (maar dat er ook uitzonderingen kunnen zijn): - ontbossen - kappen van bomen buiten bos - reliëfwijzigingen - plaatsen van constructies van allerlei aard ANB komt vaak in contact met illegale constructies. Binnen de RKG verjaart dit stedenbouwkundig misdrijf niet. Als ANB medewerker kan je hiertegen niet optreden maar licht je wel een bevoegde opsporingsambtenaar in, zoals de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteurs of de bevoegde provinciale en gemeentelijke ambtenaren of de leden van de federale en de lokale politie met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie. Natuurwetgeving: ruimtelijke ordening 203

205 Natuurwetgeving: Natuurbehoudswetgeving Krachtlijnen van het natuurbehoud Vooraleer in te gaan op de regels voor de bescherming, het behoud, het beheer en de uitbreiding van natuur en natuurterreinen, vermelden we hier kort het project wetsintegratie. Het project heeft als doel de wet- en regelgeving inzake natuur en bos te vereenvoudigen en samen te smelten. Het Agentschap voor Natuur en Bos werkt er sinds 2010 aan. Uiteraard is bos een verschijningsvorm van natuur maar historisch zijn er een aantal redenen waarom er een aparte wetgeving is voor de bescherming van vegetaties die als bos worden gedefinieerd - nl. het Bosdecreet - en van andere natuur en natuurelementen, het Natuurdecreet. Binnen het project werkt men in fases om de bestaande wet- en regelgeving (Bosdecreet en Natuurdecreet met hun respectievelijke uitvoeringsbesluiten) onderling af te stemmen en samen te smelten. In een eerste fase werden alle bepalingen rond het (nieuwe) natuurbeheerplan uitgewerkt, zodat de nieuwe natuurbeheerplannen van start kunnen gaan. In de volgende fase pakt men o.a. het vergunningenbeleid aan. Geïntegreerd natuurbeheer Wettelijke bepalingen Het samensmelten van Bosdecreet met het Natuurdecreet gebeurt aan de hand van wijzigingsdecreten. Het eerste deel van de integratie van Bos- en Natuurdecreet werd doorgevoerd via een wijzigingsdecreet (Decreet van 9 mei 2014 tot wijziging van de regelgeving inzake natuur en bos). Dit wijzigingsdecreet brengt grondige wijzigingen aan in beide decreten met als uiteindelijk doel het Bosdecreet te integreren in het Natuurdecreet. In het Bosdecreet worden vooral bepalingen geschrapt terwijl de overeenkomstige bepalingen in het Natuurdecreet worden gewijzigd en aangevuld. Het Bosdecreet ondergaat dus een inkrimping ten voordele van het Natuurdecreet dat als centrale decreet op vlak van natuur en bos in Vlaanderen wordt uitgebouwd. Bij het tweede deel van de operatie is het de bedoeling dat het Bosdecreet volledig wordt opgeheven en geïntegreerd wordt in het nieuwe, uitgebouwde Natuurdecreet. Voorlopig werden wijzigingen doorgevoerd met betrekking tot het geïntegreerde natuurbeheer (zie verder) en het instandhoudingsbeleid. Deze zijn als nieuwe artikels ingevoegd in het bestaande Natuurdecreet en eventueel geschrapt uit het bestaande Bosdecreet. Andere bepalingen zoals de verbodsbepalingen en beschermingsmaatregelen blijven voorlopig behouden in respectievelijk het Bos- en het Natuurdecreet. De nieuwe ingevoegde artikels moeten dan ook in combinatie met de ongewijzigde bepalingen gelezen worden. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 204

206 Om de nieuwe bepalingen uitvoering te geven op het terrein, worden uitvoeringsbesluiten opgemaakt. In het eerste deel van de wetsintegratie gaat het onder meer om volgende besluiten van de Vlaamse regering: - Besluit van de Vlaamse Regering van 20 juni 2014 tot regeling van het Vlaams Natura 2000-programma, de managementplannen Natura 2000, de zoekzones en de actiegebieden voor de specifieke instandhoudingsdoelstellingen voor Europees te beschermen soorten en habitats ("het instandhoudingsbesluit", BS 15/10/2014); - Besluit van de Vlaamse regering van 14 juli 2017 betreffende natuurbeheerplannen en de erkenning van natuurreservaten ( BVR natuurbeheerplannen, BS 18/10/2017); - Besluit van de Vlaamse regering van 14 juli 2017 betreffende de criteria geïntegreerd natuurbeheer ( BVR criteria geïntegreerd natuurbeheer, BS 25/08/2017); - Besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 2017 betreffende de subsidiëring van de planning, de ontwikkeling en de uitvoering van het geïntegreerd natuurbeheer ( BVR subsidies, BS 18/10/2017). De bepalingen van het Natuur- en Bosdecreet (deels geïntegreerd) bespreken we hieronder meer in detail. Uitgangspunten Geïntegreerd: natuur als kernbegrip Het bestaande Bos- en Natuurdecreet (voor de integratie) bevatte verschillende statuten en definities van natuur (zoals bv. Vlaamse en erkende natuurreservaten, bosreservaten, domeinbossen, bossen met uitgebreid bosbeheerplan). Elk statuut bracht een afzonderlijke procedure en subsidieregeling met zich mee. Bovendien bestond er geen statuut voor terreinen buiten bos waarvoor het niet nodig, mogelijk of wenselijk is om het statuut natuurreservaat toe te kennen, maar waarvoor wel doelstellingen in het kader van natuurbeheer kunnen worden bepaald (bv. Natura 2000 doelen). In het geïntegreerde natuurbeheer wordt natuur het kernbegrip. Onder deze gemeenschappelijke noemer natuur vallen onder andere de beboste terreinen en terreinen met open natuur en vervallen alle bestaande statuten. De beheerder van een natuurterrein kiest zelf het ambitieniveau dat hij/zij wil realiseren in zijn terrein (zie basistraject). Het beheer van die natuurterreinen wordt ongeacht het type beheerder of het soort natuurterrein, geregeld in één zelfde soort beheerplan, nl. het natuurbeheerplan. Als ondersteuning van de duurzame uitvoering van het praktische beheer werden criteria geïntegreerd natuurbeheer uitgewerkt. Een aangepast subsidiestelsel ondersteunt en stimuleert het effectieve geïntegreerde natuurbeheer (zie verder). Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 205

207 Krachtlijnen natuurbehoud Het natuurbehoudsrecht steunt op een aantal krachtlijnen: - maatregelen ter bevordering van het natuurbehoud: het gaat om een aantal horizontale maatregelen die altijd en overal geldig zijn zoals de zorgplicht jegens de natuur en het zgn. integratiebeginsel. Hieronder vallen ook het instrument natuurbeheerplan, de erkenning als natuurreservaat en de subsidiëring van de ontwikkeling en uitvoering van het natuurbeheer. - gebiedsgericht natuurbeleid: maatregelen gericht op het veilig stellen van natuurterreinen zoals o.a. het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN), de natuurreservaten en de speciale beschermingszones (SBZ). - soortgericht natuurbeleid: maatregelen gericht op het in stand houden van soorten, meestal als aanvulling op het gebiedsgericht natuurbeleid. Centraal staat het Soortenbesluit, dat eveneens wordt beheerst door de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Ook het Jachtdecreet en de Riviervisserijwet streven het behoud van de te bejagen of te vangen soorten na. Algemene doelstelling en stand-still De algemene doelstelling van het natuurbeleid in Vlaanderen is gericht op de bescherming, de ontwikkeling, het beheer en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu, op de handhaving of het herstel van de daartoe vereiste milieukwaliteit en op het scheppen van een zo breed mogelijk maatschappelijk draagvlak, waarbij educatie en voorlichting van de bevolking inzake natuurbehoud wordt gestimuleerd (art.6 ND). Uitgangspunt is het stand-still beginsel dat stelt dat de kwaliteit en de kwantiteit van de natuur in Vlaanderen niet mag achteruit gaan en dat natuurwaarden of milieuomstandigheden die gunstige voorwaarden kunnen scheppen voor natuur beschermd moeten worden voor toekomstige generaties. Twee principes ondersteunen het beginsel: de zorgplicht en de ecologische compensatie (zie verder). Bovendien moet de Vlaamse Regering alle nodige maatregelen nemen om over het gehele grondgebied van het Vlaamse gewest de milieukwaliteit te vrijwaren die vereist is voor het behoud van de natuur. De maatregelen, die de instandhouding van de natuur beogen, kunnen onder meer de bescherming inhouden van de bestaande natuur en natuurelementen ongeacht waar de natuur en de natuurelementen zich bevinden. Ze kunnen gericht zijn op het stimuleren van het natuurbeheer, het onderhoud, de natuurontwikkeling en kunnen, binnen de perken van de begroting, een financiële regeling vastleggen. Ze kunnen het uitvoeren van bepaalde activiteiten verbieden of aan voorwaarden onderwerpen. De voorwaarden en activiteiten kunnen afhankelijk gemaakt worden van het verkrijgen van een vergunning. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 206

208 Naast de horizontale maatregelen die altijd en overal van toepassing zijn, kan de overheid ook gebruik maken van meer gerichte algemene maatregelen om het natuurlijke milieu te beschermen. We denken hierbij niet alleen aan verwerving, vrijwillige beheerovereenkomsten en natuurinrichting maar bijvoorbeeld ook aan de boscompensatieregeling en een aantal verbodsbepalingen uitgewerkt om bossen te beschermen. Het Natuurdecreet voorziet dat beheerovereenkomsten met grondgebruikers kunnen worden afgesloten om het natuurlijke milieu te beschermen. In de praktijk werd tot op heden alleen voor beroepslandbouwers een omstandige regeling uitgewerkt, mede in uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma (PDPO) (zie onderdeel over graslanden en het Europees landbouwbeleid). Natuurinrichting, tenslotte, is een instrument voor het natuurbehoud dat lijkt op de ruilverkaveling voor de landbouwsector. Een natuurinrichtingsproject bestaat uit maatregelen en inrichtingswerkzaamheden gericht op een optimale inrichting van gebieden met als doel het behoud, herstel, beheer en ontwikkeling van het natuurlijke milieu. Algemene maatregelen ter bevordering van het natuurbehoud De horizontale maatregelen zijn maatregelen die altijd en overal voor iedereen van toepassing zijn. We onderscheiden de zorgplicht naar de natuur en het integratiebeginsel. Zorgplicht De wettelijke verankering van de zorgplicht jegens de natuur wordt wel eens het 'koninginnenstuk' van het Natuurdecreet genoemd. Het wordt beschreven in artikel 14 en luidt: - iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon 5 - die manueel, met mechanische middelen of bestrijdingsmiddelen en met vaste of mobiele geluidsbronnen - ingrijpt op of in de onmiddellijke omgeving van natuurlijke en deels natuurlijke habitats of ecosystemen, op waterrijke gebieden, op natuurlijke en halfnatuurlijke 5 Natuurlijke personen zijn individuele mensen. Daarnaast kent het recht rechtspersonen. Het zijn juridische constructies die optreden als abstracte entiteiten voorzien van rechten en plichten zoals natuurlijke personen. De bedoeling is meestal een bepaald vermogen af te zonderen van het vermogen van natuurlijke personen, of om met een groep mensen een bepaald (ideëel) doel na te streven. Publiekrechtelijke rechtspersonen maken deel uit van de overheid of worden door de overheid opgericht. Privaatrechtelijke rechtspersonen volgen uit een privaatrechtelijke overeenkomst. Commerciële rechtspersonen zijn o.a. de Naamloze Vennootschap (NV) en de Besloten Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid (BVBA). De bekendste niet-commerciële rechtspersoon is de Vereniging Zonder Winstoogmerk (vzw). Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 207

209 vegetaties, op wilde inheemse fauna of flora of trekkende wilde diersoorten of hun respectieve habitats of leefgebieden, of op kleine landschapselementen - en die weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat deze habitats, ecosystemen, waterrijke gebieden, vegetaties, fauna, flora of kleine landschapselementen daardoor kunnen worden vernietigd of ernstig geschaad - is verplicht om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijze van hem kunnen worden gevergd om de vernietiging of de schade te voorkomen, te beperken of indien dit niet mogelijk is, te herstellen. Dit alles geldt eveneens ten aanzien van wie opdracht geeft tot de bedoelde ingrepen. Een dergelijk artikel is erg ruim opgevat, maar daardoor in de praktijk niet steeds even eenvoudig toepasbaar. Weet dat de bepaling dat slechts 'redelijkerwijze' te verwachten maatregelen moeten worden genomen vermeld is om te beletten dat het maatschappelijke leven zou stilvallen. Er moet dus steeds een afweging worden gemaakt tussen het belang van de natuur en dat van het individu of de gemeenschap. Het principe van de zorgplicht kan worden doorgetrokken naar een overheid die een burger een vergunning, machtiging of toestemming moet verlenen. Dan komen we op het terrein van het integratiebeginsel, geconcretiseerd in artikel 16 Natuurdecreet. Integratiebeginsel Het integratiebeginsel betekent dat de zorg voor milieu en natuur zich moet uitstrekken tot alle geledingen van de overheid. Het is wettelijk verankerd in art. 16 van het Natuurdecreet. Art. 16: In het geval van een vergunningsplichtige activiteit, draagt de bevoegde overheid er zorg voor dat er geen vermijdbare schade aan de natuur kan ontstaan door de vergunning of toestemming te weigeren of door redelijkerwijze voorwaarden op te leggen om de schade te voorkomen, te beperken of, indien dit niet mogelijk is, te herstellen. Het artikel is in ruime bewoordingen gesteld. Het gaat om elke overheid en om het even welke vergunning, machtiging, toestemming, enz. Dus niet alleen in het raam van de milieuwetgeving. Bovendien kan je het zo interpreteren dat een overheid vermijdbare schade aan natuur natuurlijk altijd zou kunnen vermijden door de vergunning of toestemming te weigeren. Maar dan kan niets meer toegestaan worden! Omdat ze de mogelijkheid heeft om voorwaarden op te leggen, geldt hier dezelfde logische voorkeurreeks die ook in art. 14 is opgenomen: voorkomen, beperken of, indien dit niet mogelijk is, herstellen. Art. 16 moet dus in die zin begrepen worden dat, als voor een bepaalde handeling die schade aan de natuur kan toebrengen een alternatief bestaat dat geen of minder schade Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 208

210 veroorzaakt, de overheid steeds dit alternatief moet opleggen (via vergunningsvoorwaarden). Als zou blijken dat de aanvrager niet bereid is om de aldus opgelegde maatregelen toe te passen, dan moet de vergunning geweigerd worden. Deze interpretatie volgt ook uit het feit dat in art. 26bis voor het VEN uitdrukkelijk gesteld is dat een activiteit aldaar geen onvermijdbare en onherstelbare schade mag veroorzaken. Omgekeerd geredeneerd is zo n activiteit buiten het VEN dus wel toelaatbaar. M.a.w. er kan sprake zijn van een activiteit die onvermijdbare schade meebrengt (in die zin dat er geen alternatieven voorhanden zijn), die dus toch vergund kan worden. Hoe werkt de natuurtoets? In de praktijk houdt het integratiebeginsel in dat een overheid bij iedere beslissing die ze maakt nagaat of er door de geplande werken schade zal toegebracht worden aan de natuur, en of deze voorkomen kan worden. Dit gebeurt via de natuurtoets waarbij de vergunningsverlener gevraagd wordt om de aanvraag te bekijken en te evalueren naar aanwezige natuurwaarden. Zo kan de vergunningverlener na gaan of er schade zal zijn aan de natuur en kan hij/zij bekijken welke maatregelen kunnen opgelegd worden om die schade te voorkomen, beperken of herstellen. De aanvrager moet een beschrijvende nota opstellen die hij samen met de aanvraag indient. Aan de hand van deze nota, bijkomende informatie (biologische waarderingskaart,..) en eventueel een plaatsbezoek maakt de vergunningsverlener een afweging. Dat is de natuurtoets. Nadat de natuurtoets werd doorgevoerd, kan het nodig zijn om maatregelen op te leggen die de natuurwaarden behouden. Deze zijn dan een bindende voorwaarde voor het uitvoeren van de vergunning. Het natuurbeheerplan Het instrument natuurbeheerplan wordt besproken in het onderdeel over beheerplannen. We gaan er hier niet verder op in. Subsidies Natuurbescherming en behoud wordt vanuit de Vlaamse overheid gestimuleerd en ondersteund. Dit gebeurt o.a. via een aantal subsidiekanalen. De subsidiëring van de natuurbeheerplanning en de ontwikkeling en uitvoering van het geïntegreerd natuurbeheer is geregeld in het BVR van 14/7/2017 betreffende de planning, de ontwikkeling en de uitvoering van het geïntegreerd natuurbeheer. In het besluit vind je de procedure en alle voorwaarden om voor de subsidie(s) in aanmerking te komen. Voor alle subsidiekanalen is (de opmaak van) een natuurbeheerplan een vereiste om in aanmerking te komen. Een natuurbeheerplan is dus duidelijk de rode draad in het geïntegreerde natuurbeheer. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 209

211 De volgende activiteiten kunnen gesubsidieerd worden: 1. de uitvoering van beheermaatregelen om de natuurstreefbeelden te realiseren en de beheerdoelstellingen op te volgen ( beheersubsidies ). Deze subsidie kan bestaan uit volgende onderdelen: 1.1. basissubsidie 1.2. aanvullende subsidie bosomvorming 1.3. aanvullende subsidie voor het behoud en de verbetering van soorten 1.4. aanvullende subsidie voor opvolging resultaatindicatoren 1.5. aanvullende subsidie voor het bereiken en het beheer van onbeheerde climaxvegetaties 2. de uitvoering van in tijd beperkte inrichtingsmaatregelen ( subsidie voor investeringen ), hieronder onderscheiden we: 2.1. projectsubsidies natuur (projectoproep) 2.2. restfinanciering LIFE-programma 2.3. subsidies voor bebossing en herbebossing. Let wel dit subsidiekanaal werd goedgekeurd in een apart BVR van 2/10/2015 betreffende het verlenen van subsidies voor bebossing en voor herbebossing 3. de aankoop van grond met als doel de grond te laten erkennen als natuurreservaat of de grond te bebossen ( aankoopsubsidie ), we onderscheiden dus: 3.1. Aankoop gronden met oog op erkenning NR 3.2. Aankoop gronden met oog op bebossing (projectoproep) 4. het treffen van maatregelen voor de openstelling van een terrein ( openstellingssubsidies, voorwaarde: TR! niet noodzakelijk een NBP): 4.1. Subsidies om terreinen gratis toegankelijk te maken en te houden 4.2. Projectsubsidies openstelling (projectoproep) 4.3. Subsidie voor de werking van onthaalpoorten 5. de opmaak van een natuurbeheerplan voor terreinen van type 2, 3 of 4 Cummulatie - procedure - terugvordering Cumulatie van de subsidies met subsidies vermeld in een andere wet of een ander reglement is toegelaten tenzij die andere wet of dat andere reglement dit verbiedt. De gezamenlijke subsidies kunnen evenwel niet meer bedragen dan de totale en aangetoonde of realistisch geraamde kostprijs van de uitgevoerde maatregelen. De procedure werd vereenvoudigd en voor een aantal subsidiekanalen gelijkgetrokken en afgestemd op de goedkeuring van het natuurbeheerplan. Zo geldt de aanvraag tot goedkeuring van een natuurbeheerplan ook als aanvraag voor een subsidies voor Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 210

212 - het beheer en de opvolging van natuurstreefbeelden (subsidie 1.1 en 1.4 hierboven) - de terugkerende maatregelen voor de openstelling van terreinen (subsidie 4.1 hierboven). De goedkeuring van het NBP geldt meteen ook als goedkeuring voor de subsidie van de in het beheerplan opgenomen beheermaatregelen, maatregelen tot opvolging van de beheerdoelstellingen en de maatregelen voor de openstelling van het terrein. De beheerder hoeft enkel één schuldvordering voor het totaalbedrag van de subsidies in te dienen en de subsidies worden uitbetaald in drie gelijke schijven tegen 15 april, 15 augustus en 15 december van elk jaar. Voor de subsidies voor investeringen, voor de aankoop van gronden, de projectsubsidies openstelling en de opmaak van een beheerplan moet een aanvraag ingediend worden door de beheerder of andere persoon indien zo bepaald in het BVR. In het geval van een gezamenlijk beheerplan wordt de subsidie aangevraagd door een gevolmachtigde van de beheerders. Er is voor deze subsidies dus geen automatische aanvraag en goedkeuring via aanvraag voor en goedkeuring van het beheerplan. Wordt de aanvraag gunstig beoordeeld dan wordt het subsidiebedrag betaald binnen de 30 dagen na ontvangst van een schuldvordering. In bepaalde gevallen kunnen de subsidies teruggevorderd worden (art. 9 BVR). Dit is o.a. het geval als: - de subsidie meer zou bedragen dan 100% van de totale en aangetoonde kostprijs of de aankoopprijs inclusief de aankoopsom, - de verbintenisvoorwaarden om de subsidie te krijgen niet of onvoldoende nageleefd worden - uit het evaluatieverslag blijkt dat de realisatie van de beheerdoelstellingen in het gedrang komt - de gesubsidieerde beheermaatregelen niet of onvoldoende uitgevoerd worden of dat er andere beheermaatregelen werden uitgevoerd dan in het beheerplan afgesproken. We bespreken in wat volgt de verschillende subsidiekanalen meer in detail. Voor alle specifieke voorwaarden en details verwijzen we naar het BVR subsidiëring. Subsidie voor de opmaak van een natuurbeheerplan Natuurlijke personen, privaatrechtelijke rechtspersonen en besturen komen in aanmerking voor een éénmalige subsidie voor de opmaak van een nieuw natuurbeheerplan of de uitbreiding met bijkomende percelen van een goedgekeurd natuurbeheerplan. De subsidies zijn enkel voor handen voor beheerplannen van minstens type 2 met een minimale oppervlakte van 5 ha. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 211

213 De aanvrager verbindt er zich toe om binnen drie jaar na goedkeuring van de verkenning de overige delen van het beheerplan ter goedkeuring in te dienen. Na goedkeuring van de verkenning kan een eerste schijf (het basisbedrag, zie onder) als voorschot worden uitbetaald. Na goedkeuring van de rest van het natuurbeheerplan kan een tweede schijf worden aangevraagd die bestaat uit de rest van het subsidiebedrag. De subsidie wordt forfaitair bepaald op basis van: - de oppervlakte van het terrein waarop het natuurbeheerplan betrekking heeft: 100/ha (basisbedrag); - de oppervlakte natuurstreefbeelden binnen het natuurbeheerplan: aanvullende 100/ha natuurstreefbeeld; - het aantal eigenaars betrokken bij de realisatie van het natuurbeheerplan: aanvullend 25/ha (3-5 betrokken eigenaars) of 50/ha (6-10 betrokken eigenaars) of 75/ha (> 10 betrokken eigenaars). De forfaitaire bedragen worden jaarlijks aangepast aan de gezondheidsindex. Beheersubsidies Het uitvoeren van beheermaatregelen om de natuurstreefbeelden te realiseren wordt ondersteund via beheersubsidies. Deze subsidies worden toegekend voor een periode van zes jaar. De uitbetaling gebeurt jaarlijks na ontvangst van een schuldvordering. Bij de zes-jaarlijkse evaluatie van het natuurbeheerplan worden de subsidies voor de volgende zes jaar toegekend. Basissubsidie De basisbeheersubsidie is beschikbaar voor natuurlijke personen, privaatrechtelijke rechtspersonen en besturen op voorwaarde dat de beheerder het terrein beheert op basis van een goedgekeurd natuurbeheerplan van type 2, 3 of 4 en dat de natuurstreefbeelden hierin tot doel worden gesteld. De subsidie wordt forfaitair bepaald en varieert volgens de oppervlakte van de natuurstreefbeelden, de aard van de natuurstreefbeelden en de PAS-relevantie van het betrokken terrein. Een terrein is PAS-relevant als de kritische depositiewaarde voor stikstof wordt overschreden voor één of meerdere natuurstreefbeelden voor Europees te beschermen habitats. De bepaling van de forfaitaire subsidiebedragen is gebaseerd op de normkosten voor het reguliere beheer van het vegetatietype in kwestie. De subsidiebedragen worden jaarlijks aangepast aan de gezondheidsindex. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 212

214 Figuur 5 Basisbeheersubsidie (bedrag per hectare natuurstreefbeeld per jaar) Aanvullende subsidie voor bosomvorming De aanvullende subsidie voor bosomvorming is beschikbaar voor natuurlijke en privaatrechtelijke rechtspersonen die een homogeen bosbestand dat voor maximaal 20% uit inheemse boomsoorten bestaat, omvormen naar een bosnatuurstreefbeeld. Ook hier is de voorwaarde dat de beheerder het terrein beheert op basis van een goedgekeurd natuurbeheerplan van type 2, 3 of 4 en dat de bosnatuurstreefbeelden hierin tot doel worden gesteld. De subsidie is forfaitair bepaald op een jaarlijks bedrag van 140 per hectare die omgevormd wordt. Het bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de gezondheidsindex. De subsidie wordt verleend voor een periode van maximaal 12 jaar. Aanvullende subsidie voor het behoud en de verbetering van soorten. Natuurlijke personen, privaatrechtelijke rechtspersonen en besturen kunnen onder bepaalde voorwaarden voor deze subsidie voor het beheer van leefgebieden voor soorten in aanmerking komen. De voorwaarden zijn o.a.: - de beheerder beheert het terrein op basis van een goedgekeurd natuurbeheerplan van type 2, 3 of 4; - de maatregelen die men onderneemt voor de instandhouding en het herstel van soorten in het leefgebied en de verbetering van de kwaliteit van het leefgebied moeten extra maatregelen zijn en geen maatregelen die deel uitmaken van het reguliere beheer van de vegetaties die via de basisbeheersubsidie gesubsidieerd worden; Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 213

215 - het leefgebied van de soort is als natuurstreefbeeld opgenomen in het beheerplan; - de extra maatregelen die men neemt ten voordele van de soorten moet in het beheerplan zijn opgenomen. De subsidies is forfaitair bepaald, hangt af van het ecoprofiel (soortengroep) waartoe de soort hoort en is enkel voor een aantal specifieke maatregelen voorzien. Het bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de gezondheidsindex. Voor bepaalde pakketten zijn extra voorwaarden voorzien, je kan ze nalezen onder afdeling 3 van het BVR. Figuur 6 aanvullende subsidie voor het behoud en de verbetering van soorten Aanvullende subsidie voor de opvolging van resultaatindicatoren Private personen, privaatrechtelijke rechtspersonen en besturen die resultaatindicatoren voor natuurstreefbeelden opvolgen, kunnen in aanmerking komen voor een aanvullende subsidie als ze het terrein beheren op basis van een goedgekeurd natuurbeheerplan van type 2, 3 of 4 en het engagement om de opvolging van de resultaatindicatoren uit te voeren in het beheerplan is opgenomen. De subsidie wordt forfaitair bepaald op een jaarlijks bedrag van 20 per hectare toegekend voor de natuurstreefbeelden waarvoor er resultaatindicatoren worden opgevolgd. Voor het inventariseren van soorten via gestandaardiseerde vangst- of telmethodes wordt het bedrag jaarlijks 50 per hectare. Per gemeten peilbuis wordt het jaarlijks bedrag 150. De bedragen worden jaarlijks aangepast aan de gezondheidsindex. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 214

216 Aanvullende subsidie voor het bereiken en het beheer van het natuurstreefbeeld onbeheerde climaxvegetaties Natuurlijke personen, privaatrechtelijke rechtspersonen en besturen die een terrein beheren op basis van een goedgekeurd natuurbeheerplan van type 4 kunnen een subsidie krijgen voor het bereiken en nastreven van onbeheerder climaxvegetaties. Het bedrag is forfaitair bepaald op een jaarlijks bedrag van 175 per hectare. Dit bedrag verhoogt tot 375 per hectare per jaar als het een bosbestand betreft met een leeftijd van minstens 100 jaar en de streefbeelden bevinden zich op voedselrijke bodems met een potentieel hoge opstandwaarde. Het bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de gezondheidsindex. Investeringssubsidies natuur De subsidies beschikbaar voor investeringen in natuur kunnen we opdelen in subsidie voor bebossing en herbebossing, projectsubsidies natuur en restfinanciering LIFEprojecten. De subsidies voor bebossing en herbebossing werden goedgekeurd in een apart BVR van 2/10/2015 betreffende het verlenen van subsidies voor bebossing en voor herbebossing. Subsidies voor bebossing en herbebossing De Vlaamse overheid voorziet binnen de beschikbare begrotingskredieten subsidies voor het aanleggen van een bebossing of een herbebossing die kan uitgevoerd worden door beplanting of natuurlijke verjonging. De kosten voor de (her)bebossing worden vergoed aan een vast bedrag per hectare. Dit bedrag is lager bij herbebossing dan bij bebossing (zie tabel). Wordt er plantgoed van aanbevolen herkomsten gebruikt dan wordt het subsidiebedrag verhoogd volgens de formule: aandeel van het plantgoed van aanbevolen herkomst x aantal hectare x 250/ha. Ook in de kosten voor wildbescherming, collectief of individueel, wordt tegemoet gekomen. Voor landbouwers is er een onderhoudskost en een tegemoetkoming voor het verlies aan inkomsten door de aangelegde bebossing voorzien de eerste twaalf jaar. Kosten beplanting Bebossing 3500 /ha Herbebossing 3000 /ha Aanbevolen herkomsten Aandeel plantgoed AH * aantal ha * 250 Aandeel plantgoed AH * aantal ha * 250 Wildbescherming 350 /100 m raster 235 /100 m raster Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 215

217 collectief Wildbescherming individueel Onderhoud (12 j, landbouwers) 0,65 / apart beschermingsstuk 185 /ha/j de eerste 5 jaar; daarna 75 /ha/j 0,45 / apart beschermingsstuk - Inkomstenverlies (12 j, landbouwers) 800 /ha/j - Er zijn een hele reeks instap- en verbintenisvoorwaarden bepaald in het BVR. Deze staan ook overzichtelijk vermeld op de website van het Agentschap voor Natuur en Bos. Sowieso moet de begunstigde van de subsidie binnen de vier jaar na de aanvraag tot uitbetaling van de eerste schijf een goedgekeurd natuurbeheerplan hebben. De subsidieaanvraag wordt ingediend bij het ANB voor 1 mei of 1 september van elk kalenderjaar. 30 dagen na ontvangst van de aanvraag bezorgt ANB een ontvangstmelding aan de aanvrager. De ontvangstmelding geldt ook als ontvankelijkheidsverklaring, tenzij anders vermeld. In tegenstelling tot de vroegere subsidieregeling wordt niet elke subsidieaanvraag die ontvankelijk is ook automatisch goedgekeurd. Alle ontvankelijke subsidieaanvragen worden beoordeeld en gequoteerd. Ze moeten ook een minimumscore halen van 7 op 18. Projecten die bijdragen tot de instandhoudingsdoelen krijgen steeds voorrang op de andere projecten. Indien er te weinig middelen ter beschikking zijn zullen enkel de hoogst gequoteerde dossiers goedgekeurd worden. Bij gelijke score krijgt het project met de grootste oppervlakte voorrang. De uitbetaling van de subsidies verloopt in 2 schijven: - een eerste schijf van 75% van het toegekende bedrag kan aangevraagd worden na uitvoering van de aanplant en binnen een termijn van 3 jaar na goedkeuring van de subsidie. - de tweede schijf van 25% kan ten vroegste 3 jaar en uiterlijk 4 jaar na de aanvraag tot uitbetaling van de eerste schijf, aangevraagd worden. Hiervoor zal door ANB een modelformulier ter beschikking stellen. De uitbetaling van de inkomenscompensatie en onderhoudssubsidie gebeurt door het Departement Landbouw en Visserij (DLV). Na de uitvoering van de aanplanting wordt de uitbetaling van deze subsidie aangevraagd bij de verzamelaanvraag (12 jaar op rij). Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 216

218 Projectsubsidies natuur Deze subsidie wordt toegekend na het indienen van een aanvraag als antwoord op een projectoproep, gelanceerd door het ANB. De voorwaarden om in te stappen staan in het BVR en zullen duidelijk in de projectoproep worden vermeld. Zo snel mogelijk en uiterlijk binnen de drie jaar na toekenning van de subsidie voor het terrein waarop het project wordt uitgevoerd dient de aanvrager een natuurbeheerplan van minstens type 2 ter goedkeuring in. De berekeningsbasis van de projectsubsidie zijn de totale en aangetoonde kosten van het werk waarvoor de projectsubsidie wordt aangevraagd. Deze bedragen minstens 3000 excl. BTW. Afhankelijk van het type beheerplan en de PAS-relevantie van een terrein, wordt 50% tot 95% van dat bedrag gesubsidieerd. De projectvoorstellen worden gerangschikt op basis van de beoordeling van de criteria, vermeld in de projectoproep. De subsidies worden toegekend in de volgorde van de rangschikking. De betaling gebeurt na ontvangst van een schuldvordering en de nodige bewijsstukken of verslagen. Restfinanciering LIFE-programma Deze subsidie wordt niet via een projectoproep toegekend en is gekoppeld aan een goedgekeurd projectvoorstel in het kader van een LIFE-programma. De specifieke bepalingen en voorwaarden lees je in het BVR. Ook hier verbindt de aanvrager zich ertoe om een beheerplan van minstens type 2 in te dienen als er bij de aanvraag nog geen beheerplan was goedgekeurd. Aankoopsubsidies Projectsubsidie voor aankoop van te bebossen grond Deze subsidie wordt toegekend na het indienen van een aanvraag als antwoord op een projectoproep, gelanceerd door het ANB. De voorwaarden om in te stappen staan in het BVR en zullen duidelijk in de projectoproep worden vermeld. Zo snel mogelijk en uiterlijk binnen de drie jaar na toekenning van de subsidie voor het terrein waarop het project wordt uitgevoerd, dient de aanvrager een natuurbeheerplan van minstens type 2 met een voorstel van toegankelijkheidsregeling ter goedkeuring in. De aankoopprojectsubsidie bedraagt 60% van het aankoopbedrag inclusief alle kosten. De projectvoorstellen worden gerangschikt op basis van de beoordeling van de criteria, vermeld in de projectoproep. De subsidies worden toegekend in de volgorde van de Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 217

219 rangschikking. De betaling gebeurt na ontvangst van een schuldvordering en de nodige bewijsstukken of verslagen. Subsidie voor de aankoop van grond met het oog op de erkenning als natuurreservaat Natuurlijke personen en privaatrechtelijke rechtspersonen (incl. terreinbeherende verenigingen) kunnen onder bepaalde voorwaarden een subsidie krijgen voor de aankoop van grond met het oog op erkenning als natuurreservaat. De aanvrager beschikt op het moment van aanvraag over een goedgekeurd natuurbeheerplan type 4 of verbindt er zich toe een aanvraag tot goedkeuring van een natuurbeheerplan type 4 in te dienen binnen de drie jaar na toekenning van de subsidie. Een overzicht van de aangekochte gronden geldt als aanvraag. De subsidie wordt pas toegekend na het uitvoeren van een doelmatigheidstoets, waarin het nut van de aankoop door het ANB beoordeeld wordt. Subsidie in functie van de openstelling van terreinen Binnen dit subsidiekanaal worden volgende subsidiemogelijkheden onderscheiden: - subsidie om terreinen toegankelijk te maken en te houden; - een projectsubsidie voor de uitvoering van eenmalige inrichtingswerken die de sociale functie van een terrein bevorderen; - subsidie voor de werking van onthaalpoorten. Basissubsidie openstelling: terreinen toegankelijk maken en houden Natuurlijke personen, privaatrechtelijke rechtspersonen en besturen komen in aanmerking voor deze basissubsidie als het terrein deel uitmaakt van een goedgekeurde toegankelijkheidsregeling (TR) dat deel uitmaakt van een goedgekeurd natuurbeheerplan (type 1-4). De oppervlakte waarop de toegankelijkheidsregeling betrekking heeft is minstens 5 hectare groot en de wegen en zones opgenomen in de TR zijn heel het jaar veilig en gratis toegankelijk voor het publiek. Ontoegankelijkheid kan onder bepaalde voorwaarden worden ingesteld (zie BVR). De subsidie wordt forfaitair bepaald op: - een jaarlijks bedrag van 70/ha terrein dat deel uitmaakt van de toegankelijkheidsregeling voor het eerste jaar van de toegankelijkheidsregeling; - een jaarlijks bedrag van 40/ha terrein dat deel uitmaakt van de toegankelijkheidsregeling voor elk van de daaropvolgende jaren; - als het terrein een speelzone, bivakzone, hondenzone of vrij toegankelijke zone omvat, wordt de subsidie voor die zone forfaitair bepaald op een jaarlijks bedrag van 120/ha van die zone. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 218

220 De bedragen worden jaarlijks aangepast aan de gezondheidsindex. Deze subsidies worden toegekend voor een periode van zes jaar. De uitbetaling gebeurt jaarlijks na ontvangst van een schuldvordering. Bij de zes-jaarlijkse evaluatie van het natuurbeheerplan worden de subsidies voor de volgende zes jaar toegekend. Is het jaarlijks bedrag kleiner dan 300 euro dan wordt de subsidie onmiddellijk voor een periode van 3 jaar betaald. Projectsubsidie openstelling Natuurlijke personen, privaatrechtelijke rechtspersonen en besturen komen in aanmerking voor een projectsubsidie voor de uitvoering van eenmalige inrichtingswerken die de sociale functie van een terrein bevorderen als het project wordt uitgevoerd op een terrein dat deel uitmaakt van een goedgekeurde TR, het project nog niet is uitgevoerd op ogenblik van de aanvraag en het project niet door de aanvrager zelf wordt uitgevoerd. Deze subsidie wordt toegekend na het indienen van een aanvraag als antwoord op een projectoproep, gelanceerd door het ANB. De voorwaarden om in te stappen staan in het BVR en zullen duidelijk in de projectoproep worden vermeld. De projectvoorstellen worden gerangschikt op basis van de beoordeling van de criteria, vermeld in de projectoproep. De subsidies worden toegekend in de volgorde van de rangschikking. De betaling gebeurt na ontvangst van een schuldvordering en de nodige bewijsstukken of verslagen. Subsidie voor de werking van onthaalpoorten Voor de werking van een onthaalpoort in de onmiddellijke omgeving van een natuurreservaat kunnen private eigenaars (incl. terreinbeherende verenigingen) een jaarlijkse subsidie bekomen. De subsidie wordt forfaitair bepaald op een jaarlijks bedrag van dat verhoogd kan worden tot een jaarlijks bedrag van per onthaalpoort. De voorwaarden zijn terug te vinden in het BVR. Bijkomende instrumenten: verwerving natuurinrichting beheerovereenkomsten - regionale landschappen & bosgroepen Het Natuurdecreet somt vier bijkomende instrumenten ter ondersteuning van het gebiedsgericht natuurbeleid op. Het gaat om verwerving, natuurinrichting, beheerovereenkomsten en de regionale landschappen en bosgroepen. De laatste zijn in het leven geroepen als een instrument om draagvlak voor natuurbehoud te creëren. Maar hun werking strekt zich inmiddels ook uit tot de landschapszorg. Op deze instrumenten gaan we niet verder in. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 219

221 Gebiedsgerichte maatregelen In bepaalde zones in Vlaanderen geniet de (aanwezige en toekomstige) natuurwaarde extra bescherming. We bespreken de beschermingsbepalingen in het VEN, de SBZ s en in natuurreservaten. Het Vlaams Ecologisch Netwerk Het Natuurdecreet voorziet in de realisatie van een Vlaams Ecologisch Netwerk, in samenhang met een Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON). Het VEN omvat onze groene kroonjuwelen en er geldt een afwijkende beschermingsregeling: in principe is een reeks handelingen verboden maar er kan algemeen of individueel ontheffing verleend worden. Het VEN wordt in het Natuurdecreet omschreven als een samenhangend en georganiseerd geheel van gebieden van de open ruimte waarin een specifiek beleid inzake het natuurbehoud wordt gevoerd. Dit beleid is gebaseerd op de kenmerken en elementen van het natuurlijk milieu, de onderlinge samenhang tussen de gebieden van de open ruimte en de aanwezige en potentiële natuurwaarden. Binnen het VEN wordt onderscheid gemaakt tussen Grote Eenheden Natuur (GEN) en Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling (GENO). In het GEN zijn belangrijke actuele natuurwaarden aanwezig. In een GENO bestaan potenties voor de ontwikkeling van hoge natuurwaarden. Het onderscheid heeft verder weinig praktisch belang. Natuur is hoofdfunctie in VEN In het VEN is natuur hoofdfunctie. Dit is het belangrijkste onderscheid met het nauwelijks bestaande IVON, waarin natuur permanent nevenschikkend is aan andere functies. Let wel, VEN-gebieden zijn geen natuurreservaten en zijn alles behalve monofunctioneel op te vatten! De VEN-verboden Elk VEN-gebied geniet van een basisbescherming die erop gericht is de bestaande natuurwaarden te behouden. Voor de exacte bepalingen verwijzen we naar artikel 25 3 van het Natuurdecreet en naar de artikelen 5 en 6 van het Maatregelenbesluit (BVR van 21 november 2003 houdende maatregelen voor de uitvoering van het gebiedsgerichte natuurbeleid). Dit laatste is het uitvoeringsbesluit dat de bepalingen rond o.a. het VEN verder uitvoering geeft. Je vindt er onder andere de procedures m.b.t. de VENontheffingen. In het kort zijn de principes voor de bescherming van de natuurwaarden binnen het VEN: Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 220

222 - bemesting kan volgens hetgeen is vastgelegd in het Mestdecreet. In de praktijk betekent dit dat landbouwers nog twee generaties mogen bemesten. Daarna kan het niet meer. Na verkoop mag er ook niet meer bemest worden; - het is verboden bestrijdingsmiddelen te gebruiken (maar dit verbod geldt niet voor percelen van landbouwbedrijven die een ontheffing op het verbod van bemesting hebben in bos-, natuur- en natuurontwikkelingsgebieden en natuurgebieden met wetenschappelijke waarde alsook voor een aantal andere percelen waarnaar wordt verwezen in het Mestdecreet). In de praktijk komt het er op neer dat als je mag bemesten, je ook bestrijdingsmiddelen mag gebruiken. Merk op dat het verbod inzake bestrijdingsmiddelen precies in een aantal 'donkergroene gebieden' opgeheven wordt ten bate van de beroepslandbouw. Dit staat haaks op het uitgangspunt dat natuur in het VEN hoofdfunctie dient te zijn! - het is er verboden de vegetatie te wijzigen, met inbegrip van meerjarige cultuurgewassen of van kleine landschapselementen, behalve indien in toepassing van een goedgekeurd beheerplan. Vegetatiewijziging is normaal onderworpen aan de regelgeving van het uitvoeringsbesluit van 1998 inzake de natuurvergunning, e.d. (zie hieronder). In het VEN gaat het dus om een algemeen verbod, tenzij ANB een individuele ontheffing verleent; - het reliëf van de bodem wijzigen is verboden. Reliëfwijziging is in de meeste gevallen onderworpen aan een omgevingsvergunning (zie boven) maar in VEN is elke reliëfwijziging (ook de geringste) verboden! - in VEN is het verboden werkzaamheden uit te voeren die rechtstreeks of onrechtstreeks het grondwaterpeil verlagen, alsook maatregelen die de bestaande ont- en afwatering versterken; - Het Maatregelenbesluit maakt verder duidelijk dat het hier gaat om het ontwateren of inbuizen van bron- en kwelzones; het inbuizen van beken en rivieren, sloten, grachten en greppels; het aanleggen van overstorten; het irrigeren van een goed. Ont- en afwateringen en irrigaties, die reeds bestaan op het ogenblik van afbakening, kunnen behouden blijven en onderhouden worden, in de mate dat ze in de speciale beschermingszones (zie hieronder) geen oorzaak zijn van een verslechtering van de natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu of van een betekenisvolle verstoring van een soort of binnen het VEN geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur veroorzaken. Het is verboden om overstorten aan te leggen in de speciale beschermingszones aangeduid voor een vissoort uit bijlage II van het Natuurdecreet; - het is verboden de structuur van de waterlopen te wijzigen; - het kunstmatig zaaien, aanplanten of op elke andere wijze introduceren van nietinheemse planten, inclusief bomen en struiken, is verboden, uitgezonderd: a) indien voorzien in een goedgekeurd beheerplan; b) indien het cultuurgewassen op cultuurgronden betreft; c) indien het laanbeplantingen met populieren betreft; d) indien het hoogstamboomgaarden betreft; Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 221

223 e) omwille van specifieke cultuurhistorische redenen. - bij het beheer van bossen af te wijken van de criteria voor geïntegreerd natuurbeheer uitgezonderd indien voorzien in een goedgekeurd beheerplan; - permanent grasland te scheuren. Let op, permanent grasland is te onderscheiden van historisch permanent grasland! Permanenten graslanden zijn de cultuurgronden die minimum vier jaar ononderbroken grasland zijn (graslanden worden verder meer in detail behandeld); - strandvisserij te beoefenen met behulp van warrelnetten. Voorkomen van onvermijdbare en onherstelbare schade in het VEN Art. 16 Natuurdecreet, dat het integratiebeginsel vastlegt, bevat het principe van het vermijden van vermijdbare schade (zie hierboven). Zoals gezegd, moet dit gelezen worden als het vermijden van schade wanneer niet schadelijke of minder schadelijke alternatieven voorhanden zijn. Maar onvermijdelijke schade is dus wel mogelijk! In het hier besproken art. 26bis Natuurdecreet wordt een verstrenging ingevoerd voor het VEN: onvermijdbare maar tevens onherstelbare schade mag in principe niet in het VEN worden toegestaan. Wat is onvermijdbare en tevens onherstelbare schade? Wanneer een weg doorheen een bos moet worden getrokken, brengt dit onvermijdbare schade mee die tevens onherstelbaar is. Zolang de weg er is, blijft het bos weg. Anders is het wanneer een ondergrondse pijpleiding moet worden aangelegd in niet kwetsbare bodems. De aanleg veroorzaakt onvermijdbare schade, maar die kan grotendeels worden hersteld. Na enkele jaren is het aan de vegetatie vaak niet meer te zien dat er een ondergrondse pijpleiding ligt. De overheid mag geen toestemming of vergunning verlenen voor een activiteit die onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken. Aangezien heel wat handelingen in het VEN in principe al verboden zijn, zal ANB bij een vraag tot ontheffing van het verbod moeten nagaan of er sprake is van onvermijdbare en onherstelbare schade. Deze analyse wordt de verscherpte natuurtoets genoemd. Is er sprake van onvermijdbare en onherstelbare schade dan kan geen individuele ontheffing verleend worden maar kan eventueel een afwijkingsprocedure op grond van art. 26bis 3 opgestart worden. Deze afwijkingsregeling is geïnspireerd op wat voorzien is voor de speciale beschermingszones (zie hieronder): - een eerste voorwaarde is dat er geen alternatief is. Dit is een toepassing van het integratiebeginsel, het vermijden van vermijdbare schade; - een tweede voorwaarde is dat er dwingende redenen van groot openbaar belang zijn, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard. Het is de Vlaamse Regering die over het bestaan van deze redenen moet oordelen; Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 222

224 - een derde voorwaarde is dat alle schadebeperkende en compenserende maatregelen genomen worden. Het verzoek tot afwijking wordt gedaan door de aanvrager die een weigering van de vergunning resp. een mededeling van het onvermijdbare en onherstelbare karakter heeft ontvangen. Het verzoek wordt gericht tot dezelfde overheid. De Vlaamse Regering heeft de procedure voor deze aanvragen en voor de behandeling ervan vastgesteld in het Maatregelenbesluit (BVR van 21 november 2003 houdende maatregelen voor de uitvoering van het gebiedsgerichte natuurbeleid). De VEN-ontheffing Het Maatregelenbesluit heeft de algemene ontheffingen vastgesteld. De hierboven vermelde verbodsbepalingen gelden niet: - op een woonperceel van een vergunde, hoofdzakelijk vergunde en vergund geachte woning of op een bedrijfsperceel van een vergund, hoofdzakelijk vergund en vergund geacht bedrijf; - in zoverre ze op zich het vergunnen en de uitvoering van de vergunde werken en handelingen verhinderen aan zonevreemde woningen of zonevreemde bedrijven, conform de regels van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening; - voor het aanbrengen van wijzigingen aan een waterloop en de oever in het geval van een activiteit met het oog op de verhoging van de structuurdiversiteit van de waterloop of de oever van de waterloop in functie van natuurontwikkeling of - herstel en voor de realisatie van projecten inzake de aanleg van overstromingsgebieden in combinatie met aanzienlijke natuurontwikkeling in zoverre deze projecten ofwel zijn goedgekeurd door de Vlaamse regering ofwel zijn opgenomen in een goedgekeurd bekkenbeheerplan zoals bedoeld in het Decreet Integraal Waterbeleid; - als voldaan wordt aan de bepalingen van het Pesticidenreductiedecreet; - voor ontginningen in de ontginningsgebieden en de ermee vergelijkbare bestemmingsgebieden, aangewezen op de gewestplannen of RUP s, opgenomen in een goedgekeurd afbakeningsplan van een GENO; - wanneer ze het normaal gebruik van bestaande, vergunde wegen, jaagpaden, waterwegen en spoorwegen met hun aanhorigheden, van bestaande en vergunde ondergrondse leidingen en van bovengrondse elektriciteitsleidingen onmogelijk maken; - voor normaal onderhoud, in voorkomend geval conform de code van goede natuurpraktijk, van bestaande, vergunde openbare wegen, waterwegen en spoorwegen met hun aanhorigheden; van bestaande en vergunde ondergrondse leidingen met hun aanhorigheden; van bovengrondse leidingen met hun aanhorigheden; - voor de noodzakelijke waterkeringswerken zoals bedoeld in het artikel 4 van het decreet van 16 april 1996 betreffende de waterkeringen; Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 223

225 - voor kustverdedigingswerken in zoverre deze uitgevoerd worden conform de code van goede natuurpraktijk. De individuele ontheffingen worden verleend door ANB. Indien voor een handeling ook een ontheffing van het verbod inzake wijziging van vegetatie of van kleine landschapselementen op grond van art. 13 Natuurdecreet door de bevoegde Vlaamse minister moet worden verleend, dan verleent deze laatste ook de individuele ontheffing krachtens de regeling in het VEN. De procedure werd vastgesteld door het Maatregelenbesluit. De ontheffing wordt door middel van een aangetekend schrijven aangevraagd bij ANB. Het Maatregelenbesluit somt de elementen op die de aanvraag moet bevatten. Indien de ontheffing wordt gevraagd voor een activiteit of een plan of programma dat onderworpen is aan de verplichting tot milieu-effectbeoordeling overeenkomstig de wetgeving in uitvoering van de project-mer-richtlijn en van de plan-mer-richtlijn, wordt ook het conform verklaarde milieu-effectrapport (MER) toegevoegd. ANB onderzoekt of de aanvraag tot ontheffing al dan niet ontvankelijk en volledig is en brengt de aanvrager daarvan op de hoogte door een aangetekende brief verstuurd binnen 30 dagen na verzending van de aanvraag. Wordt de aanvraag onontvankelijk of onvolledig bevonden, dan wordt de aanvrager medegedeeld welke gegevens en documenten ontbreken. Wanneer het dossier onvolledig is, beschikt de aanvrager over 30 dagen na de ontvangst van voornoemd bericht om het dossier te vervolledigen. De aanvrager wordt van de beslissing van ANB op de hoogte gebracht binnen 60 dagen na de kennisgeving van de ontvankelijkheid en volledigheid van de aanvraag of na het verstrijken van de termijn waarbinnen het dossier vervolledigd moet worden. De regeling inzake individuele ontheffing bevat een aantal koppelingen met andere regelingen: - indien blijkt dat de activiteit waarvoor ontheffing wordt gevraagd onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan aanrichten, wordt dit medegedeeld aan de aanvrager. Die laatste kan dan vragen om de in artikel 26bis 3 Natuurdecreet voorziene afwijkingsprocedure toe te passen. Als in uitvoering van de afwijkingsprocedure een activiteit of een plan wordt toegelaten of toegestaan of een programma wordt goedgekeurd, waarvoor ook een ontheffing nodig is, dan geldt voormelde toelating als een ontheffing. - indien blijkt dat de activiteit waarvoor ontheffing wordt gevraagd een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone kan veroorzaken, kan de aanvrager vragen om de in artikel 36ter 5 Natuurdecreet voorziene afwijkingsprocedure toe te passen. Als in uitvoering van de afwijkingsprocedure een activiteit of een plan wordt toegelaten of toegestaan of een programma wordt goedgekeurd, waarvoor ook een ontheffing nodig is, dan geldt voormelde toelating als een ontheffing. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 224

226 - overeenkomstig artikel 16 1,26bis en 36ter Natuurdecreet worden in voorkomend geval aan de ontheffing voorwaarden verbonden om vermijdbare schade en onvermijdbare schade te voorkomen, te beperken of indien dat niet mogelijk is, om de schade te herstellen of eventueel om de schade te compenseren. - wanneer ANB betreffende de activiteit waarvoor een ontheffing zou moeten worden aangevraagd een positief advies heeft verleend in het raam van een aanvraag tot machtiging of in het raam van een vergunningverlening, dan geldt dat advies als een ontheffing op voorwaarde dat de verleende machtiging of vergunning het advies, en de eventueel opgelegde voorwaarden, heeft overgenomen. In de praktijk is dit vooral van belang voor handelingen waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Merk op: dit is een strengere voorwaarde dan die welke geldt voor de koppeling van de regeling van art.13 Natuurdecreet met die van de omgevingsvergunning: daar wordt het verbod opgeheven of is geen natuurvergunning nodig als ANB positief of negatief advies heeft uitgebracht n.a.v. de procedure van de omgevingsvergunning! - wanneer een ontheffing werd verleend, dan is in voorkomend geval geen natuurvergunning nodig. Het Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk De beperkte realisatie van deze gebiedscategorie maakt dat we deze slechts summier behandelen. Het IVON is omschreven als een geheel van gebieden waarin de administratieve overheid, binnen haar bevoegdheden, zorg draagt voor het behoud van de aanwezige natuurwaarden, maatregelen neemt ter bevordering en versterking van die natuurwaarden, alsook stimulerende maatregelen neemt ter bevordering van de biologische diversiteit. Essentieel is dat in het IVON natuur geen hoofdfunctie is, maar nevenfunctie. Het IVON vult het VEN aan. Ook in het IVON worden verschillende onderdelen onderscheiden: - Natuurverwevingsgebieden (NVWG): aaneengesloten gebieden waarin verschillende functies voorkomen en die gekenmerkt zijn door de aanwezigheid van hoge natuurwaarden, waarvan de duurzaamheid kan worden bereikt door het realiseren van het stand-stillbeginsel, het instandhouden en herstellen van de structuurkenmerken van de waterlopen, het instandhouden en herstellen van de waterhuishouding, het reliëf en de bodem en het bevorderen van het onderhoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden. - Natuurverbindingsgebieden (NVBG): gebieden die ongeacht hun oppervlakte van belang zijn voor de migratie van planten en dieren tussen de gebieden van het VEN en/of natuurreservaten en die strook- of lijnvormig zijn met een aaneenschakeling van kleine landschapselementen. Wat kan er in het IVON nagestreefd worden? Het gaat om stimulerende maatregelen naar eigenaars en grondgebruikers, ter bevordering van: Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 225

227 - een natuurgerichte bosbouw en ecologisch verantwoorde bebossing ; - de bescherming en het beheer van de vegetatie van kleine landschapselementen, de fauna en de flora; - het behoud van een voor de natuur gunstige waterhuishouding en het tegengaan van risico van verdroging en van aantasting van reliëf en bodem zonder dat dit disproportionele gevolgen heeft voor de overige functies; - binnen de groen-, park-, buffer- en bosgebieden (en vergelijkbare gebieden) wordt aan het vorige punt toegevoegd: het herstel hiervan zonder dat dit disproportionele gevolgen heeft voor de omliggende gebieden; - het behoud of het herstel van voor de natuur gunstige structuurkenmerken van de waterlopen; - de totstandkoming van een verenigbaar recreatief medegebruik; - inrichting met het oog op het in stand houden of verbeteren van de verbindingsfunctie; - onderhoud, ontwikkeling en beheer van de kleine landschapselementen en overige verbindingselementen met inbegrip van waterlopen; - de instandhouding en de ontwikkeling van de bestaande natuurelementen. Uiteraard blijft in het IVON een bepaling als de zorgplicht voor iedereen van toepassing! De Speciale Beschermingszones (SBZ) Daar waar het VEN een Vlaams initiatief is, ontwikkelde de Europese Unie een eigen gebiedsgericht beleid waaraan alle lidstaten hun medewerking moeten verlenen. De grondslag ervan is terug te vinden in de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van Op basis van deze richtlijnen werden speciale beschermingszones afgebakend. Dit werd in het basistraject besproken. Er is ruimtelijk een belangrijke overlap met de VEN-gebieden maar hoewel de beschermingsregeling van de speciale beschermingszones zich minder ver lijkt uit te strekken, weegt ze in de praktijk zwaarder door. Binnen de speciale beschermingszones geldt de natuurvergunningsplicht. In dat kader maar ook voor elke andere vergunning is een advies van ANB-AVES vereist. Dit om na te gaan of geen betekenisvolle aantasting van de natuur in de speciale beschermingszone kan worden aangericht. Op vraag van de Europese Commissie werd het Natuurdecreet in 2002 aangepast om het in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de Europese richtlijnen. Richtlijnen moeten immers omgezet worden in nationale (in dit geval: regionale) wetgeving om bindend te worden voor alle burgers. Om aan de vraag tegemoet te komen, werden het Natuurdecreet aangevuld met art. 36 bis en art. 36 ter. Art.36bis regelt de procedure van vaststelling en aanwijzing van de speciale beschermingszones. Art.36ter Natuurdecreet gaat achtereenvolgens in op: Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 226

228 - de instandhoudingsmaatregelen (behoud van de natuurkwaliteit); - de beschermingsmaatregelen (tegengaan van verlies aan natuurkwaliteit); - de passende beoordeling van een mogelijke betekenisvolle aantasting van de natuurkwaliteit; - het opleggen van voorwaarden voor het vermijden van een mogelijke betekenisvolle aantasting van de natuurkwaliteit; - de afwijkingen op het in het vorige punt gesteld principe van vermijding van betekenisvolle aantasting; - de motiveringsplicht van de betrokken overheden; - de mogelijkheid tot integratie van procedures door de Vlaamse Regering. Voor de toepassing van deze artikels werd een aantal nieuwe bijlagen toegevoegd aan het Natuurdecreet: - bijlage I: habitattypes van bijlage I van de Habitatrichtlijn die in Vlaanderen voorkomen; - bijlage II: dier- en plantensoorten van bijlage II van de Habitatrichtlijn die in Vlaanderen voorkomen en waarvoor speciale beschermingszones moeten worden ingesteld; - bijlage III: dier- en plantensoorten van communautair belang van bijlage IV van de Habitatrichtlijn die in Vlaanderen voorkomen; communautair belang is Europees jargon en moet je lezen als Europees belang ; - bijlage IV: vogelsoorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn die in Vlaanderen voorkomen en waarvoor speciale beschermingszones moeten worden ingesteld; - bijlage V: criteria betreffende de selectie van gebieden die kunnen worden aangewezen als gebieden van communautair belang en als speciale beschermingszones. Beschermingsregelingen in de speciale beschermingszones Voor de speciale beschermingszones is een specifieke beschermingsregeling uitgewerkt in art.36ter van het Natuurdecreet. De bescherming gaat in vanaf het definitieve vaststellingsbesluit. Eerder was ook al de natuurvergunningsplicht ingevoerd voor de SBZ s. Art.36ter 1 Natuurdecreet bepaalt dat de overheden, elk binnen hun bevoegdheden, de nodige instandhoudingsmaatregelen moeten nemen in de speciale beschermingszones, ongeacht de (ruimtelijke) bestemming van het betrokken gebied. Om de maatregelen te kunnen bepalen werden eerst instandhoudingsdoelstellingen (IHD) geformuleerd. De definitieve goedkeuring van de instandhoudingsdoelen en prioritaire inspanningen gebeurde op 23 april 2014, waarna de besluiten op 15 oktober werden gepubliceerd in het Belgisch staatsblad. Enkel die gepubliceerde besluiten tot definitieve goedkeuring van de instandhoudingsdoelstellingen d.d. 23 april 2014 hebben juridische kracht. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 227

229 Vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen voor Europees te beschermen gebieden zijn, voor de administratieve overheden, bindend bij: - eigen besluitvorming; - het nemen van beslissingen, in uitvoering van artikel 36ter 1 en 2 Natuurdecreet; - het nemen van beslissingen of het verlenen van advies in uitvoering van artikel 36ter 3 tot en met 6 Natuurdecreet; Art.36ter 2 Natuurdecreet bepaalt dat de bevoegde overheden, elk binnen hun bevoegdheden, de nodige beschermingsmaatregelen nemen in een speciale beschermingszone, ongeacht de bestemming van het betrokken gebied. Het gaat om maatregelen bedoeld om: - elke verslechtering van de natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu van de habitats van bijlage I Natuurdecreet en van de habitats van de soorten van bijlagen II, III en IV Natuurdecreet alsook van de niet in bijlage IV vermelde en op het grondgebied van het Vlaamse Gewest geregeld voorkomende trekvogels te vermijden; - elke betekenisvolle verstoring van een soort van bijlagen II, III of IV Natuurdecreet alsook van de niet in bijlage IV vermelde en op het grondgebied van het Vlaamse Gewest geregeld voorkomende trekvogels te vermijden. Het gaat om het vermijden van een verslechtering van de natuurkwaliteit of om het vermijden van een verstoring. Er mag dus niet gewacht worden tot het kwaad is geschied om het dan te proberen te herstellen. Dit is een toepassing van het voorkomingsbeginsel. Wat is een betekenisvolle verstoring? Deze term mag niet opgevat worden als een belangrijke of aanzienlijke aantasting. Volgens het Natuurdecreet gaat het om een verstoring die meetbare en aantoonbare gevolgen heeft voor de staat van instandhouding van een soort waarvoor de speciale beschermingszone is aangewezen (vermeld in bijlage II Natuurdecreet) of van een soort van communautair belang (vermeld in bijlage III Natuurdecreet) die in de SBZ voorkomt (en dus niet alleen van de soorten waarvoor de SBZ is aangewezen). De bescherming van de bijlage III-soorten buiten de SBZ wordt geregeld in het Soortenbesluit (zie verder). Voor de betekenisvolle verstoring van een soort geeft art.2 Natuurdecreet in dat verband volgende opsomming: - elke activiteit die bijdraagt tot de afname op lange termijn van de grootte van de populatie (populatieomvang) van de betrokken soort in het gebied of tot een geringe afname waardoor in vergelijking met de begintoestand de soort niet langer een levensvatbare component van de natuurlijke habitat kan blijven; - elke activiteit die ertoe bijdraagt dat het verspreidingsgebied van de soort in het gebied kleiner wordt of dreigt te worden; - elke activiteit die ertoe bijdraagt dat de omvang van de habitat van de soort in het gebied kleiner wordt. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 228

230 Betekenisvolle aantasting passende beoordeling In het vorige punt is verwezen naar de beschermingsmaatregelen tegen een verslechtering van de natuurkwaliteit van habitats en van habitats van soorten en tegen een betekenisvolle verstoring van soorten. De Europese richtlijnen bevatten een speciale procedure om dit in de praktijk om te zetten wanneer sprake is van een vergunningsplichtige activiteit of een plan of programma die slaan op een speciale beschermingszone. Art.36ter 3 Natuurdecreet schrijft een passende beoordeling voor inzake de betekenisvolle effecten voor de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone, voor: - een vergunningsplichtige activiteit die of - een plan of programma dat - afzonderlijk of in combinatie met één of meer bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma s, een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken. Met vergunningsplichtige activiteit worden activiteiten bedoeld waarvoor op grond van een wet, decreet of uitvoeringsbesluit een vergunning, toestemming of machtiging vereist is. Deze verplichting geldt ook wanneer wegens het verstrijken van een lopende vergunning van de vergunningsplichtige activiteit een nieuwe vergunning moet worden aangevraagd. De activiteiten zijn niet beperkt tot activiteiten binnen de speciale beschermingszone. Het gaat om activiteiten met impact op de speciale beschermingszone, ook al situeren ze zich daarbuiten. Het doel van de passende beoordeling is na te gaan of een activiteit, plan of programma een betekenisvolle aantasting aan de habitats of soorten waarvoor de SBZ is aangewezen kan veroorzaken. Het is belangrijk er op te wijzen dat eveneens de effecten onderzocht moeten worden op de eventueel in de SBZ voorkomende soorten van bijlage III Natuurdecreet, ook indien de SBZ daarvoor niet is aangewezen. Dit volgt uit de definitie van betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone in art.2,30 Natuurdecreet. Let wel dat er sprake is van kan veroorzaken en niet van zal veroorzaken. Ook de kans dat een betekenisvolle aantasting zal optreden moet vermeden worden; het is niet nodig dat er zekerheid bestaat dat de aantasting zich zal voordoen (zie hieronder). De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het opstellen van de passende beoordeling. Indien een vergunningsplichtige activiteit of een plan of programma onderworpen is aan de verplichting op een milieueffectrapport op te stellen, gebeurt de passende beoordeling in het raam van de MER. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 229

231 Indien er geen MER-plicht is, vraagt de betrokken administratieve overheid steeds het advies van ANB-AVES. ANB zal via het advies op het eerste zicht nagaan of geen betekenisvolle aantasting kan optreden. Van zodra twijfel ontstaat, moet overgegaan worden tot de passende beoordeling. Een eerste hulpmiddel hierbij is de voortoets die kan uitgevoerd worden via de link Art.36ter 4 Natuurdecreet bepaalt hoe moet omgegaan worden met het resultaat van het advies van ANB of met het resultaat van de passende beoordeling (al dan niet via een MER). De overheid die over een vergunningsaanvraag, een plan of een programma moet beslissen, mag de vergunning slechts toestaan of het plan of programma slechts goedkeuren indien de uitvoering ervan geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken speciale beschermingszone kan veroorzaken. De bevoegde overheid draagt er steeds zorg voor dat er door het opleggen van voorwaarden geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone kunnen ontstaan. Er zijn dus twee mogelijke gevallen: - de activiteit, het plan of het programma biedt geen grote zekerheid dat er geen betekenisvolle aantasting kan optreden en deze laatste kan ook niet vermeden worden door het opleggen van voorwaarden: de overheid weigert; - de activiteit, het plan of het programma biedt grote zekerheid dat middels het opleggen van voorwaarden er geen betekenisvolle aantasting kan optreden: de overheid legt die voorwaarden op. Ook dit is een toepassing van het voorkomingsbeginsel ( voorkomen is beter dan genezen ). Er moet grote zekerheid bestaan dat er geen betekenisvolle aantasting kan optreden. Art.36ter 5 Natuurdecreet voorziet een uitzonderingsregeling op het principe van vermijden van betekenisvolle aantasting. De hiervoor bedoelde vergunningsplichtige activiteiten, plannen of programma s kunnen toch worden toegestaan als ze een betekenisvolle aantasting veroorzaken, op voorwaarde dat aan alle volgende voorwaarden inzake motivering is voldaan: - er is gebleken dat er voor de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone geen minder schadelijke alternatieve oplossingen zijn (= tevens toepassing van het beginsel van vermijden van vermijdbare schade; zie het integratiebeginsel); - bovendien bestaan dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; het is de Vlaamse Regering die oordeelt over het bestaan ervan; - als de betrokken speciale beschermingszone of een deelgebied ervan een gebied met een prioritair type natuurlijke habitat (bijlage 1 ND) of een prioritaire soort is, komen alleen argumenten i.v.m. de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu gunstige effecten in aanmerking; andere dwingende redenen Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 230

232 van groot openbaar belang kunnen dan maar ingeroepen worden na advies van de Europese Commissie. Bovendien moet een aantal voorwaarden inzake compensatie vervuld zijn: - de nodige compenserende maatregelen moeten genomen zijn en de nodige actieve instandhoudingsmaatregelen die waarborgen dat de algehele samenhang van de speciale beschermingszone en zones bewaard blijft, moeten genomen zijn of worden; - de compenserende maatregelen zijn van dien aard dat een evenwaardige habitat of het natuurlijk milieu ervan, van minstens een gelijkaardige oppervlakte in principe actief is ontwikkeld; - de compensatie moet een feit zijn op het ogenblik waarop de betekenisvolle aantasting zich voordoet. Ze moet niet volledig gerealiseerd zijn als wordt aangetoond dat dit niet noodzakelijk is om de bijdrage van het gebied aan het Natura-2000 netwerk veilig te stellen of als het gaat om een habitat met langdurige ontwikkelingstijd (b.v. loofbos). In dat geval moet wel aangetoond worden dat de actieve realisatie op een afdoende wijze gestart is; - compensatie mag niet gebeuren met een gebied dat in feite had moeten worden aangewezen of aangemeld als speciale beschermingszone. Compensatie kan wel door de natuurkwaliteit van een speciale beschermingszone op te trekken naar een hoger niveau. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor het opstellen van een passende beoordeling, voor het onderzoeken van minder schadelijke alternatieven en inzake de compenserende maatregelen. Art.36ter 6 Natuurdecreet vult 5 aan. De overheid houdt bij haar beslissing over de voorgenomen actie, en in voorkomend geval ook bij de uitwerking ervan, rekening met het goedgekeurd MER, de passende beoordeling of het advies van ANB. Dit moet blijken uit de motivering van de beslissing, in het bijzonder op volgende punten: - de keuze voor de voorgenomen actie, een bepaald alternatief of bepaalde deelalternatieven; - de aanvaardbaarheid van de te verwachten betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone; - de in het MER, in de passende beoordeling of in het advies van de administratie bevoegd voor het natuurbehoud voorgestelde compenserende maatregelen en actieve instandhoudingsmaatregelen. Wordt deze beslissing genomen in het raam van een vergunningverlening of van het verlenen van een toestemming of machtiging, dan deelt de overheid ze mee aan de aanvrager op dezelfde wijze als de beslissing over de aanvraag voor de vergunning enz. wordt meegedeeld. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 231

233 De natuurreservaten Natuurreservaten zijn het oudste gebiedsgericht instrument voor natuurbehoud. Vanaf 1957 werden door de staat zgn. 'domaniale reservaten opgericht. Vanaf de Natuurbehoudswet 1973 werden dit staatsnatuurreservaten, terwijl ook de mogelijkheid voor erkende reservaten ontstond. Het Natuurdecreet hernam de vroegere regeling in grote lijnen. Een aangewezen natuurreservaat werd Vlaams natuurreservaat genoemd, een erkend gewoon erkend natuurreservaat. Met het wijzigingsdecreet van 2014 werd ook de regeling rond de natuurreservaten onder handen genomen en de definitie van een natuurreservaat aangepast. Art.16terdecies stelt dat een terrein van type 3 met een goedgekeurd natuurbeheerplan dat tevens erkend is als natuurreservaat, een terrein van type 4 wordt. Terreinen van type 4 zijn bijgevolg de natuurreservaten. Het onderscheid tussen de bestaande Vlaamse en erkende natuurreservaten wordt opgeheven en het ingevoerde artikel16ter (dat het onderscheid in de 4 terreintypes, m.a.w. het ambitieniveau, invoert) lijkt aan te geven dat alle natuurreservaten nu erkende reservaten zijn. Ook het onderscheid tussen bosreservaten en natuurreservaten wordt opgeheven. Bosreservaten vonden hun decretale basis in het Bosdecreet. De bestaande bosreservaten worden geacht erkend te zijn als natuurreservaat volgens de nieuwe decretale regeling. Om erkend te worden kunnen worden als natuurreservaat moet een terrein aan de volgende voorwaarden voldoen: - het terrein voldoet aan het toetsingskader voor de Vlaamse natuurreservaten. Het terrein moet zich kunnen ontwikkelen om een belangrijke bijdrage te leveren op een van de volgende vlakken: a) op het vlak van de habitats, populaties van inheemse dier- en plantensoorten en ecosystemen; b) op het vlak van mozaïeklandschappen en onbeheerde climaxvegetaties, waarbij natuurlijke processen een sturende rol spelen; c) op het vlak van het natuurlijk milieu met hoge natuurkwaliteit en hoge biodiversiteit; - de schaal van het terrein is voldoende ruim voor het duurzaam voeren van een gepast natuurbeheer voor de realisatie van de beoogde natuurstreefbeelden en voor de instandhouding van populaties of deelpopulaties van de soorten die kenmerkend zijn voor de beoogde natuurstreefbeelden. Bovendien vestigt de erkenning als natuurreservaat een erfdienstbaarheid tot algemeen nut op het terrein, meer bepaald een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van duurzaam gebruik en langdurig beheer van het terrein als natuurreservaat. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 232

234 Ook in de nieuwe regeling wordt een beschermingsregeling ten bate van het landbouwareaal ingevoerd: - in de agrarische gebieden en de landschappelijk waardevolle agrarische gebieden, gelegen buiten de gebieden afgebakend in uitvoering van internationale overeenkomsten of verdragen betreffende het natuurbehoud of van akten betreffende het natuurbehoud, met inbegrip van Europese richtlijnen, vastgesteld op grond van internationale verdragen, kunnen terreinen alleen erkend worden als natuurreservaat (type vier) als ze aan de volgende criteria voldoen: 1. ofwel zijn het gronden die een actuele hoge natuurwaarde hebben en weinig geschikt zijn voor normaal landbouwgebruik in de betrokken landbouwstreek en waarvan de erkenning de agrarische structuur niet aantast; 2. ofwel zijn het gebieden met een hoge actuele of potentiële natuurwaarde en lage landbouwwaarde die in het kader van een goedgekeurd ruilverkavelingsplan of een goedgekeurd richtplan van een landinrichtingsproject hiertoe zijn aangewezen en waarvan de erkenning de agrarische structuur niet aantast. In de valleigebieden, de brongebieden, de agrarische gebieden met ecologisch belang of agrarische gebieden met bijzondere waarde buiten het VEN en buiten de gebieden afgebakend in uitvoering van internationale overeenkomsten of verdragen betreffende het natuurbehoud of van akten betreffende het natuurbehoud, met inbegrip van Europese richtlijnen, vastgesteld op grond van internationale verdragen, kan de Vlaamse Regering specifieke criteria voor erkenning vaststellen. De procedure voor de erkenning, wijziging en opzegging van natuurreservaten wordt bepaald in het BVR van 14/07/2017 betreffende de natuurbeheerplannen en de erkenning van natuurreservaten ( BVR natuurbeheerplannen, BS 18/10/2017). Verbodsbepalingen in natuurreservaten Art.35 2 Natuurdecreet somt een aantal verbodsbepalingen op die gelden in de natuurreservaten. Het gaat om: - individuele of groepssporten beoefenen; - gemotoriseerde voertuigen gebruiken of achterlaten, behalve de voertuigen voor het beheer en de bewaking of voor hulp aan personen in nood; - keten, loodsen, tenten of andere constructies plaatsen, zelfs tijdelijk; - de rust verstoren of reclame maken, op welke wijze ook; - in het wild levende diersoorten opzettelijk verstoren, vooral tijdens de perioden van voortplanting, afhankelijkheid van de jongen of overwintering en trek; ze opzettelijk vangen of doden; hun eieren opzettelijk rapen of vernielen of hun nesten, voortplantingsplaatsen of rust- en schuilplaatsen vernielen of beschadigen; - planten opzettelijk plukken, verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen; planten of vegetatie op welke wijze ook beschadigen of vernietigen; - opgravingen, boringen, grondwerkzaamheden of exploitatie van materialen verrichten; welk werk ook uitvoeren dat de aard van de grond, het uitzicht van het Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 233

235 terrein, de bronnen en het hydrografisch net zou kunnen wijzigen; boven- of ondergrondse leidingen leggen; reclameborden en aanplakbrieven plaatsen; - vuur maken en afval storten; - pesticiden gebruiken; - meststoffen gebruiken, met uitzondering van de natuurlijke uitscheiding als gevolg van extensieve begrazing; - het waterpeil wijzigen en op kunstmatige wijze water lozen; - het terrein op geringe hoogte overvliegen of er landen met vliegtuigen, helikopters, luchtballons en andere luchtvaartuigen van om het even welke aard. Randvoorwaarde is dat deze maatregelen geen erfdienstbaarheden kunnen opleggen op de omliggende gebieden. De Vlaamse Regering kan om redenen van natuurbehoud bijkomende maatregelen treffen voor natuurreservaten. Anderzijds kan ze ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen: - in het belang van het natuurbehoud, de volksgezondheid of het wetenschappelijk onderzoek; - ter voorkoming van disproportionele schade. De Vlaamse Regering kan ook bepalen dat het Agentschap ontheffing kan verlenen van de verbodsbepalingen, met het oog op het recreatief of educatief medegebruik en voor zover dit medegebruik inpasbaar is in de doelstellingen van het natuurreservaat. De Ramsar-gebieden Behalve door het Natuurdecreet wordt het natuurbehoud in Vlaanderen gerealiseerd in uitvoering van een aantal internationale regelingen. De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn werden eerder behandeld. Hier behandelen we nog de Conventie van Ramsar. De Wet van 22 februari 1979 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels, aangenomen te Ramsar, Iran, op 2 februari 1971 stelde de zgn. Conventie van Ramsar voor België in werking. Deze internationale overeenkomst beoogt de bescherming van trekkende watervogels, o.a. door het beschermen van hun broed-, pleister- en overwinteringsgebieden. In uitvoering van deze overeenkomst werd door het K.B. van 27 september 1984 tot aanwijzing van de watergebieden van internationale betekenis een aantal water(vogel)gebieden aangeduid. Binnen het Vlaamse Gewest gaat het om: - het Zwinreservaat te Knokke-Heist - de Blankaart in Diksmuide - de schorren te Doel, het Galgenschoor te Lillo en het Groot Buitenschoor te Zandvliet Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 234

236 - de Kalmthoutse Heide in Kalmthout - de Vlaamse banken voor de Westkust werden eveneens aangeduid; ze liggen evenwel in de territoriale wateren en vallen onder federale bevoegdheid. De Ramsar-gebieden kunnen via (kaarten en plaatsen > natuur en milieu > natuur) worden gevisualiseerd. Elk land engageert zich om in de aangeduide watergebieden (wetlands) de aldaar voorkomende populaties van watervogels zo goed mogelijk te beschermen. Dit gebeurt o.a. door wetenschappelijk onderzoek, door een goed beheer en door de opleiding van deskundig personeel voor onderzoek, beheer en bewaking. Concreet zijn momenteel in de zgn. Ramsargebieden volgende beschermingsmaatregelen van kracht: - de Ramsargebieden worden als bijzonder beschermde gebieden beschouwd voor de toepassing van de project-mer-plicht; - er is een verbod voor jacht op waterwild met loodhagel; - er is een natuurvergunning vereist voor het wijzigen van vegetatie en van kleine landschapselementen; - er is een verbod op het exploiteren van bepaalde inrichtingen (Vlarem: inrichtingen m.b.t. omlopen voor wedstrijden, test- en oefenritten met motorvoertuigen); - de afdeling bevoegd voor milieuvergunningen moet een advies verlenen waarin uitdrukkelijk een gemotiveerde beoordeling is opgenomen van de verenigbaarheid met het statuut van Ramsargebied van een inrichting waarvoor een milieuvergunning wordt gevraagd (art Vlarem I); - er is geen vrijstelling van omgevingsvergunning voorzien voor drainagewerken en voor tijdelijke reliëfwijzigingen voor sportmanifestaties (zie onderdeel ruimtelijke ordening); - voor omgevingsvergunningsaanvragen, voor voorontwerpen van ruimtelijke uitvoeringsplannen en voor bebossen is het advies van ANB-AVES vereist; - de besturen van de polders en de wateringen werden bij administratief rondschrijven in 1992 gewezen op de bindende beleidsdoelstellingen van de Conventie van Ramsar. Het is duidelijk dat dit eerder om passieve beschermingsmaatregelen gaat! Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 235

237 Maatregelen in bossen Ook bosbeheer is een vorm van beheer van de natuur, maar werd in het verleden in strikte zin van het natuurbeheer onderscheiden. Met het integratietraject en decretale hervorming van Bos- en Natuurdecreet wordt deze piste verlaten. De relevante aspecten uit het bestaande Bosdecreet worden stapsgewijs in het bestaande Natuurdecreet geschoven. De juridische definiëring van bossen - een van de verschijningsvormen van natuur - blijft bestaan. De multifunctionaliteit van de bossen een aspect dat vroeger enkel in het Bosdecreet beschreven stond - is van toepassing op alle verschijningsvormen van natuur. Bijgevolg werd de multifunctionaliteit van natuur (incl. bossen) decretaal verankerd in het Natuurdecreet. Het natuurbeheerplan is het instrument om het duurzaam multifunctioneel beheer van bos (als verschijningsvorm van natuur) te beschrijven. Het vroegere bosbeheerplan wordt vervangen door natuurbeheerplan Met het wijzigingsdecreet van 2014 werden de verschillende functies van natuur decretaal verankerd in het Natuurdecreet middels een nieuw hoofdstuk hoofdstuk IIIbis Geïntegreerd beheer ten behoeve van het natuurbehoud waarin de drie hoofdfuncties van natuur (ecologisch, economisch en sociaal) beschreven zijn. Zolang het integratietraject niet rond is, blijft het Bosdecreet (met wijzigingen, hoofdzakelijk schrappingen) en het Natuurdecreet (met wijzigingen, hoofdzakelijk toevoegingen) bestaan. Hieronder gaan we eerst mee wat juridisch onder bos wordt verstaan. Vervolgens behandelen we de bescherming van de bossen en de uitbreiding van het bosareaal. Voor het beheer van de bossen, verwijzen we naar het basistraject. Definitie bos De meeste mensen hoeven niet lang na te denken om zich een bos voor de geest te halen. Toch is het niet makkelijk om een sluitende juridische definitie van bos op te stellen. De decreetgever heeft een poging ondernomen en bovendien sommige grondoppervlakten met bos gelijkgesteld of, omgekeerd, uitgesloten van toepassing van het Bosdecreet. We herhalen hier kort wat we in het basistraject bespraken. De definitie van bos vinden we (voorlopig nog) in art. 3 van het Bosdecreet. Bossen worden omschreven als grondoppervlakten waarvan de bomen en de houtachtige struikvegetaties het belangrijkste bestanddeel uitmaken, waartoe een eigen fauna en flora behoren en die één of meer functies vervullen. Merk op dat struikvegetaties altijd houtachtig zijn. De verwijzing naar de functievervulling lijkt overbodig. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 236

238 De decreetgever heeft geen oppervlaktecriterium ingevoerd om ook kleine oppervlaktes bos te kunnen beschermen. Dit betekent ook dat een aantal bomen in de tuin als bos kan beschouwd worden, als die natuurlijk gepaard gaan met een boseigen fauna en flora. Met bos gelijkgestelde oppervlakten en vegetaties Het Bosdecreet breidt het toepassingsgebied uit tot een aantal met bos gelijkgestelde oppervlakten en vegetatievormen: - de kaalvlakten, voorheen met bos bezet, die tot het bos blijven behoren; - niet-beboste oppervlakten die nodig zijn voor het behoud van het bos, zoals boswegen, brandwegen, aanpalende of binnen het bos gelegen stapelplaatsen, dienstterreinen en ambtswoningen; - bestendig bosvrije oppervlakten of stroken en recreatieve uitrustingen binnen het bos; - de aanplantingen die hoofdzakelijk bestemd zijn voor de houtvoortbrengst, o.m. die van populier en wilg, uitgezonderd de korte-omloop-houtteelt waarvan de aanplant plaatsgevonden heeft op gronden die op dat ogenblik gelegen zijn buiten de ruimtelijk kwetsbare gebieden; - de grienden (tenzij wissenteelt, zie hieronder). Kaalvlakten ontstaan na een kaalkap (b.v. van een populierenbestand) met de bedoeling het terrein opnieuw te bebossen wordt als bos beschouwd. Het spreekt vanzelf dat de tijdelijke kaalvlakte tot het bosareaal blijft behoren. Het uitdrukkelijk vermelden van populieren- en wilgenaanplantingen is wellicht gebeurd om discussies te vermijden, in die zin dat dergelijke aanplantingen ook wel als 'houtakkers' omschreven geen echte bosecosystemen zouden zijn. Meestal herbergen ze toch wel een aantal typische elementen van een bosecosysteem, b.v. in de ondergroei. Met korte-omloop-houtteelt worden de echte houtakkers bedoeld die worden geëxploiteerd als energiebossen (pellets): het is de teelt van snelgroeiende houtige gewassen waarbij de bovengrondse biomassa periodiek tot maximaal 8 jaar na de aanplanting of vorige oogst in zijn totaliteit wordt geoogst. Het gelijkstellen met bos van grienden, hakhoutbossen van wilg, lijkt in tegenspraak met het feit dat de wissenteelt, het kweken van wilgentenen voor o.a. de mandenvlechterij dat nauw aansluit bij grienden, uitgesloten wordt van toepassing van het Bosdecreet (zie hieronder). De verklaring is te vinden in de memorie van toelichting bij de wijziging van de bewuste artikels van het Bosdecreet: met grienden worden bossen van natte zones bedoeld (broekbossen). Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 237

239 Niet als bos beschouwde oppervlakten en vegetaties Het Bosdecreet somt een aantal vegetatievormen op die niet binnen het toepassingsgebied van het decreet vallen: - fruitboomgaarden en fruitaanplantingen; - tuinen, plantsoenen en parken; - lijnbeplantingen en houtkanten, o.m. langs wegen, rivieren en kanalen; - boom- en sierstruikkwekerijen en arboreta die buiten het bos zijn gelegen; - sierbeplantingen; - aanplantingen met naaldbomen die uitsluitend bestemd zijn voor de verkoop als kerstboom. Een aanplanting wordt geacht niet langer aan deze voorwaarde te voldoen wanneer de gemiddelde hoogte van het bestand 4 meter heeft bereikt; - de wissenteelt waarvan de bovengrondse massa periodiek tot maximaal drie jaar na de aanplanting of na de vorige oogst, in zijn totaliteit wordt geoogst; - de korte-omloop-houtteelt waarvan de aanplant plaatsgevonden heeft op gronden die op dat ogenblik gelegen zijn buiten de ruimtelijk kwetsbare gebieden zoals bedoeld in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening; - systemen voor grondgebruik waarbij de teelt van bomen wordt gecombineerd met landbouw op dezelfde grond, toegepast op een perceel landbouwgrond6 en waarvan de aanmelding via de verzamelaanvraag en het aanplanten van de bomen gebeurde na 1 juni 2012 ( agroforestry). Het begrip 'park' is hier niet gedefinieerd. Als een deel van wat als 'park' bekend staat in feite aan de definitie van bos beantwoordt, valt het wel binnen het toepassingsgebied van het Bosdecreet. Een aangelegde tuin (de grasperken, borders en sierplanten) bij een woning in het bos wordt niet als bos aanzien. De delen van de tuin die met bomen bezet zijn en waartoe een boseigen fauna en flora behoort, worden wel als bos aanzien! Lijnbeplantingen en houtkanten behoren tot de zgn. 'kleine landschapselementen'. Ze dienen in de regel als erfafscheidingen en zijn daardoor te onderscheiden van lintvormige bossen, die wel binnen het toepassingsgebied van het Bosdecreet vallen. Multifunctioneel en duurzaam bosbeheer Aanvankelijk (Boswetboek van 1854) was het doel volledig gericht op financiële opbrengst, uit houtverkoop en de verpachting van de jacht. Met het Vlaamse Bosdecreet van 1990 werd het uitgangspunt dat het bos multifunctioneel moet zijn, aangezien de beschikbare bosoppervlakte in Vlaanderen beperkt is. Natuurbehoud werd een van de 6 als vermeld in artikel 2, 12, van het decreet van 22 december 2006 houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwer, exploitatie en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en het landbouwbeleid. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 238

240 doelstellingen, naast de belangrijke recreatieve en economische doelstellingen. Eind jaren negentig werd deze multifunctionaliteit in het perspectief van duurzame ontwikkeling geplaatst: duurzaam bosbeheer luidt nu het credo. Het historisch perfect te verklaren onderscheid tussen bos en natuur komt met het wijzigingsdecreet van 2014 te vervallen. Alle types natuur zijn multifunctioneel en dit principe werd, samen met een beschrijving van de hoofdfuncties, door het wijzigingsdecreet verankerd in het (nieuwe, geïntegreerde) Natuurdecreet. Betreffende de bossen een van de verschijningsvormen van natuur - zijn er op dit moment nog steeds een aantal specifieke bepalingen die nog niet overgenomen werden in het nieuwe Natuurdecreet. Dit zal binnen onafzienbare tijd gebeuren. We bespreken hieronder de bepalingen die momenteel nog steeds in het Bosdecreet opgenomen zijn en dus specifiek van toepassing zijn op vegetaties die aan de definitie van bos voldoen. Kapquantum, kapmachtiging, exploitatie en erkenningsregeling De economische functie was traditioneel de belangrijkste bosfunctie. Hoewel nog steeds belangrijk, is ze wellicht voorbijgestoken door de sociaal-recreatieve functie. De amper 2 artikels die in hoofdstuk II gewijd zijn aan de economische functie werden aangevuld met nagenoeg het hele hoofdstuk VI, dat aan de exploitatie van openbare bossen is gewijd, en met enkele artikels uit hoofdstuk VII die slaan op het beheer van de privé-bossen. In het kader van het duurzame beheer van openbare bossen wordt door het Agentschap een na te streven voorraadpeil en het jaarlijks gemiddeld kapquantum in alle openbare bossen vastgelegd in het beheerplan. Elke overschrijding van het in het beheerplan vastgelegd kapquantum, ongeacht deze overschrijding het gevolg is van een vergissing, verleende machtiging, inbreuk, ongeoorloofde toe-eigening of een geval van overmacht, dient te worden gecompenseerd door het uitvoeren van kappingen beneden het peil dat werd bepaald, om de voorraad opnieuw op een behoorlijk peil te brengen. In deze gevallen moet het beheerplan worden aangepast. Het beheer van bossen gaat gepaard met het kappen van bomen. Kappingen voorzien in een goedgekeurd beheerplan mogen onmiddellijk worden uitgevoerd en zijn niet meldingsplichtig. Kappingen waarvoor geen goedgekeurd beheerplan bestaat, zijn onderworpen aan een voorafgaande machtiging van ANB-AVES. Deze wordt doorgaans als een kapmachtiging omschreven. ANB beslist binnen 60 dagen na de datum van de aanvraag. Van de beslissing worden de betrokken gemeentebesturen onmiddellijk op de hoogte gesteld. Na het verstrijken van de termijn wordt het verzoek geacht te zijn ingewilligd. Hoewel het decreet hier niets over zegt, worden in de praktijk voorwaarden gesteld bij het verlenen van een kapmachtiging. Zo wordt in de regel gestipuleerd dat herbebost moet worden (eventueel door natuurlijke verjonging) en wordt ter bescherming van de Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 239

241 fauna een schoontijd opgelegd tijdens het broedseizoen (toepassing van het integratiebeginsel, zie hierboven). De betrokken gemeentebesturen zijn die van de gemeenten op het grondgebied waarvan het bos waarvoor de aanvraag wordt gedaan, gelegen is. Het Bosdecreet voorziet een afwijkingsregeling om dringende redenen: - indien onverwijld moet worden overgegaan tot een kapping om veiligheidsredenen, moeten de kapping en de motivering ervan ten laatste 24 uur na het aanvangen van de kapping schriftelijk worden meegedeeld aan ANB; - indien dringend moet worden overgegaan tot kapping om sanitaire redenen, moeten de kapping en de motivering ervan minstens 14 dagen vóór het aanvangen van de kapping aan ANB worden meegedeeld. De bosbeheerder is verplicht om een herstelplan voor de door de dringende redenen getroffen situatie in te dienen bij ANB. De bedoeling van deze bepaling is uiteraard te voorkomen dat dringende redenen een voorwendsel zouden vormen voor ontbossing. Is het mogelijk een kapping die zonder machtiging van ANB is gebeurd nadien toch nog te regulariseren, door alsnog een machtiging af te leveren? Het Bosdecreet voorziet terzake niets. In elk geval is een regularisatie slechts mogelijk als de kapping in kwestie in aanmerking kwam voor een machtiging. Een dergelijke regularisatie doet de eventuele strafvordering niet vervallen. ANB kan toezicht uitoefenen op het merken, het kappen en de aflevering van de gevelde bomen, op de werkzaamheden tot verjonging, de herbebossing en de bebossing. De exploitatie van openbare bossen is strikt geregeld. De regels staan beschreven in Hoofdstuk VI van het Bosdecreet dat achtereenvolgens de verkopingen, de eigenlijke exploitatie en de schouwing en controle aan bod laat komen. De eigenaar van openbaar bos beslist of het te kappen hout bestemd is voor eigen gebruik ofwel openbaar verkocht zal worden. De regels voor de openbare verkopingen werden vastgesteld door het BVR van 7 juni 2002 houdende de werkwijze en de voorwaarden inzake de openbare verkopingen van hout en andere bosproducten afkomstig uit openbare bossen. Dit besluit regelt niet alleen de openbare verkopingen zelf, maar ook de exploitatie van het aangekochte hout. Het geeft, wat dit laatste aspect betreft, invulling aan de principes van duurzaam bosbeheer. Op de regels inzake de exploitatie en openbare houtverkoop gaan we in deze cursus niet verder in. Weet dat kopers en exploitanten van hout uit openbare bossen een erkenning moeten hebben als ze jaarlijks meer dan 50 m³ hout kopen of exploiteren. De erkenning van beroepskopers - en vooral exploitanten - waarborgt duurzaam en vakkundig bosbeheer dat rekening houdt met de multifunctionaliteit van de bossen. Het BVR van 8 november 2002 houdende de erkenning van kopers en exploitanten van hout overeenkomstig Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 240

242 artikel 79 van het Bosdecreet van 13 juni 1990 regelt dit verder. Een erkend koper of exploitant krijgt een erkenningsnummer en jaarlijks een erkenningskaart zolang de erkenning geldt. Ook het personeel krijgt een dergelijke kaart. De erkenningskaart moet op de houtverkoop voorgelegd kunnen worden door de erkende koper. Erkende exploitanten en hun personeel moeten de erkenningskaart steeds kunnen voorleggen bij controle door de bosbeheerder of ANB. Inbreuken kunnen leiden tot schorsing en intrekking van de erkenning. Het Bosdecreet regelt ook het belangrijke probleem van het vervoer van het hout. Hiermee kan immers belangrijke schade worden aangericht aan de structuur en de vegetatie van de bosbodem. Het vervoer moet gebeuren langs de wegen die daarvoor gewoonlijk gebruikt worden of op de wijze die door de aangewezen ambtenaar of zijn afgevaardigde wordt aangewezen. In geen geval mag de koper nieuwe wegen of doorgangen aanleggen. Het gaat hier zowel om het uitslepen van de bomen van de standplaats naar de laadplaats, als om het vervoer met de vrachtwagen vanaf de laadplaats tot buiten het bos. Bosbescherming: verbodsbepalingen in bossen Het Bosdecreet omvat een reeks verbodsbepalingen ter bescherming van dit waardevolle ecosysteem. Ze staan vermeld in art.20, 96,97 en 100 van het Bosdecreet. De verbodsbepalingen gelden tenzij: - er een ontheffing is voorzien in het (goedgekeurde) beheerplan; - machtiging wordt verleend door ANB. Daarnaast blijven alle verbodsbepalingen op grond van andere wetten, decreten en reglementen onverminderd van toepassing. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verbodsbepalingen uit het Bosdecreet en de voorwaarden om toestemming te krijgen om de verbodsbepalingen toch uit te voeren in bossen. Hierbij hanteren we volgende legende: - BP: activiteit uitzonderlijk toegestaan wanneer opgenomen in goedgekeurd beheerplan - T: toestemming van eigenaar of beheerder nodig - M: machtiging van het Agentschap voor natuur en bos nodig - TR: activiteit uitzonderlijk toegestaan ter uitvoering van een goedgekeurde toegankelijkheidsregeling Activiteiten Privaatbos Openbaar bos Verbodsbepalingen in andere weten, decreten en reglementen blijven van toepassing! Verbodsbepalingen zijn toch toegestaan indien de activiteit is opgenomen in een Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 241

243 Rust Bosbodem/ bosmilieu Infrastructuur Dieren vegetatie goedgekeurd beheerplan! Bomen beschadigen, planten wegnemen, uitrukken T + M /BP T + M / BP of afsnijden Ingrijpende wijzigingen en beschadigingen van de M / BP M / BP bodem, strooisel-, kruid- of boomlaag Strooisel verwijderen T + M /BP T + M / BP Dood hout (liggend of op stam) verwijderen T + M / BP (uitgezonderd indien verkocht) Knoppen, scheuten, twijgen, bloeiwijzen, kegels, T + M / BP vruchten, zaden verzamelen en verwijderen Bomen opsnoeien T + M / BP Planten of onderdelen van planten verwijderen M/BP Planten introduceren M / BP Dieren houden binnen omheiningen T + M /BP T + M / BP Dieren introduceren Dieren verdelgen, verplaatsen of vangen, hun jongen, eieren, nesten of schuilplaatsen storen Jagen Constructies oprichten of plaatsen tenzij voor beheer, bewaking en veiligheid. Reclame maken (aan bomen, plaatsen borden edm.) Infrastructuur vernielen, beschadigen, verplaatsen en misbruiken Prikkeldraad aanbrengen en/of in standhouden in en om de bossen Resten, vuilnis en afval achterlaten buiten de verzamelplaatsen (behalve houtafval en boomschors na exploitatie) Ingrijpende wijzigingen en beschadigingen van de bodem, strooisel-, kruid- of boomlaag Opgravingen of extracties van materiaal uit de bodem of uit de ondergrond verrichten Werkzaamheden uitvoeren die van aard zijn wijzigingen aan te brengen in de mineralogische en paleontologische sites, de archeologische grondvesten, het landschap, het reliëf, de natuurlijke waterhuishouding de bodemvruchtbaarheid, de zuiverheid en het regime van de waterlopen, de vegetatie en de inheemse flora en fauna Bronnen, veen- of turflagen wijzigen Pesticiden gebruiken Meststoffen gebruiken, behalve stalmest in plantput T + M /BP T + M /BP T + M /BP T + M /BP T + M /BP M / BP M / BP M + C / BP M + C / BP T + M / BP T + M / BP T + M / BP T + M / BP T + M / BP M / BP M / BP M / BP M / BP M / BP M / BP De rust in het bos en van de bezoekers op welke wijze ook verstoren T + M /BP T + M / BP Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 242

244 Vuur In alle bossen en binnen een afstand van vijfentwintig meter tot de bossen is het verboden vuur te maken in de open lucht om welk motief dan ook behalve indien wettelijk verplicht Vuur maken behalve wanneer zulks nodig is als beheersmaatregel, als fytosanitaire maatregel bij wet verplicht of als onderdeel van een wetenschappelijk experiment BP / TR / M BP / TR / M BP / M Voor bosreservaten geldt hetzelfde al voor openbaar bos en moet de commissie worden gehoord vooraleer de verbodsbepalingen kunnen plaatsvinden. Bovendien gelden voor reservaten (type 4 terreinen) ook de verbodsbepalingen uit art.35 van het Natuurdecreet (zie eerder)! Ontbossingsverbod De regelgeving rond ontbossing werd in het basistraject kort aangehaald. In dit onderdeel gaan we er dieper op in. Art. 90 bis van het Bosdecreet stelt dat ontbossen in Vlaanderen verboden is. Ontbossing wordt hierbij gedefinieerd als: iedere behandeling waardoor een bos geheel of gedeeltelijk verdwijnt en aan de grond een andere bestemming of gebruik wordt gegeven. Bij ontbossing verdwijnt het bos om plaats te maken voor een andere functie, bv. woningbouw, een hooiland, heide ontwikkeling, Dit in tegenstelling tot bv. een eindkap of kaalkap, waarbij bomen gekapt worden met het oog op het opnieuw bebossen van de plek waar gekapt werd (bos blijft bos). Op het ontbossingsverbod zijn een aantal uitzonderingen geformuleerd. In deze uitzonderlijke gevallen wordt de ontbossing gekoppeld aan het bekomen van een omgevingsvergunning en het realiseren van boscompensatie. De uitzonderingen op het ontbossingsverbod zijn: 1. ontbossing met het oog op handelingen van algemeen belang 7 ; 2. ontbossing of verkaveling in zones met de bestemmingen woongebied of industriegebied in de ruime zin (of gelijk te stellen bestemmingen); 3. ontbossing van de uitvoerbare delen in een niet-vervallen vergunde verkaveling; 4. ontbossing in functie van vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen, opgemaakt voor speciale beschermingszones op voorwaarde dat die ontbossing opgenomen is in een goedgekeurd beheerplan. 7 De handelingen van algemeen belang vind je in het BVR van 5 mei 2000 (BVR tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5, artikel 4.4.7, 2, en artikel 4.7.1, 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse Bouwmeester). Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 243

245 De omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden geldt ook als omgevingsvergunning tot ontbossing, als de ontbossing voorzien is in de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden (VCRO art ). Indien de houder van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden de vergunde ontbossing niet heeft uitgevoerd, dan mag de individuele bouwheer op grond van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden deze ontbossing uitvoeren, zonder daarvoor een aparte omgevingsvergunning tot ontbossing aan te vragen. De vergunning is immers een zakelijk recht en dus verbonden aan het onroerend goed en niet aan de persoon. ANB-AVES brengt voorafgaand advies uit. Het advies wordt aangevraagd door de vergunning verlenende overheid (van de omgevingsvergunning). ANB brengt binnen 30 dagen advies uit, zo niet wordt het geacht gunstig te zijn. Een omgevingsvergunning tot ontbossing kan niet worden verleend zonder boscompensatie (zie verder). Voor een ontbossing van meer dan 3 ha is bovendien een milieueffectrapport (MER) vereist. Uitzonderingen op de omgevingsvergunningsplicht Er zijn twee uitzonderingen op het verplicht aanvragen van de omgevingsvergunning tot ontbossing: 1. conform art. 87 van het Bosdecreet dient er geen omgevingsvergunning tot ontbossing aangevraagd te worden voor private bossen gelegen in het agrarisch gebied die binnen de 22 jaar na de aanplanting of na het ontstaan (indien spontane bebossing) gerooid worden en opnieuw in landbouwgebruik genomen. Dat kan met een eenvoudige melding. Private bossen in agrarisch gebied die binnen de 22 jaar geëxploiteerd worden (bv. kaalkap) via een kapmachtiging (conform art. 81 Bosdecreet) kunnen binnen de 3 jaar na deze exploitatie weer in landbouwgebruik genomen worden. Ook dat is mogelijk met een eenvoudige melding. 2. er dient geen omgevingsvergunning tot ontbossing aangevraagd te worden voor een ontbossing in een natuurreservaat met een goedgekeurd beheerplan, als de ontbossing in dit beheerplan is opgenomen. Voor de beheerplannen goedgekeurd na 1 januari 2009 geldt deze vrijstelling van vergunningsplicht slechts voor zover de ontbossing noodzakelijk is voor het behoud, het herstel of de ontwikkeling van een of meerdere habitats, vermeld in bijlage I van het decreet Natuurbehoud of van een of meerdere habitats van soorten, vermeld in bijlage II, III of IV van het zelfde decreet. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 244

246 Ontheffing op het ontbossingsverbod Voor alle ontbossingen die niet onder de 4 uitzonderingen op het ontbossingsverbod vallen, kan de Vlaamse minister van Omgeving een ontheffing verlenen op het ontbossingsverbod. In de praktijk heeft de minister deze bevoegdheid gedelegeerd naar de Administrateur-Generaal van het Agentschap voor Natuur en Bos. De ontheffing dient te gebeuren met inachtneming van de wetgeving inzake ruimtelijke ordening en na advies van ANB-AVES. Het bekomen van de ontheffing is te onderscheiden van het verkrijgen van de omgevingsvergunning voor ontbossing. De ontheffingsprocedure gaat vooraf aan de vergunningsprocedure. Het advies van ANB in het kader van de ontheffingsprocedure is dus eveneens te onderscheiden van het advies in het kader van de vergunningsprocedure. Het bekomen van een ontheffing betekent nog niet dat automatisch een omgevingsvergunning voor ontbossing zal worden afgeleverd. Deze zal immers gebaseerd moeten zijn op overwegingen van ruimtelijke ordening. De ontheffingsprocedure is ook geregeld in het BVR van 16 februari 2001 tot vaststelling van nadere regels inzake compensatie van ontbossing en ontheffing van het verbod op ontbossing. De aanvraag tot ontheffing gebeurt op individueel en gemotiveerd verzoek van de aanvrager d.m.v. een aangetekend schrijven aan ANB. Als de aanvrager ontheffing op het verbod tot ontbossing wordt verleend, moet hij een eensluidend verklaard afschrift van die beslissing bij zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning tot ontbossing voegen. Als de ontheffing op het verbod tot ontbossing niet wordt toegekend, dan blijft het verbod op ontbossing geldig en kan er geen omgevingsvergunning tot ontbossing worden afgeleverd. Boscompensatieplicht Om een gelijkwaardig bosareaal te behouden in Vlaanderen geldt er een boscompensatieplicht voor: - de houder van de omgevingsvergunning tot ontbossing (tenzij er al werd gecompenseerd door de houder van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden) - de houder van een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden als de verkaveling in een deels of geheel bebost terrein is gelegen Op het ogenblik van de aanvraag van de omgevingsvergunning tot ontbossing of de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden moet de aanvrager een boscompensatievoorstel indienen. Dit gebeurt op het formulier Boscompensatievoorstel bij de aanvraag van een omgevingsvergunning tot ontbossing of een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden dat hij volledig ingevuld en Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 245

247 ondertekend bij zijn aanvraag voegt. Daarop vermeldt hij de te ontbossen oppervlakte en de manier waarop de compensatie zal uitgevoerd worden. De vergunningverlenende overheid bezorgt het formulier samen met de adviesaanvraag over de ontbossing aan ANB. ANB heeft beslissingsbevoegdheid over het boscompensatievoorstel en beoordeelt de voorgestelde compensatie. Bovendien brengt ze advies uit met betrekking tot de ontbossing. Als ANB oordeelt dat het compensatievoorstel moet aangepast worden, dan stelt ANB de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte. De aanvrager kan dan binnen de 14 dagen na ontvangst bezwaren tegen deze aanpassing of een alternatief compensatievoorstel aan het agentschap bezorgen. Als ANB het formulier met de beslissing over de compensatie niet binnen de dertig dagen heeft teruggestuurd naar de vergunningverlenende overheid, wordt dat beschouwd als een goedkeuring van het voorstel van de aanvrager. Het goedgekeurde compensatieformulier maakt integraal deel uit van de omgevingsvergunning tot ontbossing of omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden voor geheel of gedeeltelijk beboste terreinen. De compensatiemaatregel en bijhorende voorwaarden moeten dan ook in de voorwaarden van de vergunning worden opgenomen. Het formulier wordt samen met de omgevingsvergunning tot ontbossing of de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden naar de aanvrager verstuurd. Als de aanvrager niet akkoord gaat met de goedgekeurde en eventueel aangepaste compensatiemaatregelen opgenomen in de voorwaarden van de vergunning, moet hij gebruik maken van de administratieve beroepsmogelijkheid waarin het decreet betreffende de ruimtelijke ordening voorziet. Het goedgekeurde compensatievoorstel kan niet gewijzigd worden los van de omgevingsvergunning tot ontbossing of omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden. Vrijstelling compensatieplicht De compensatieplicht geldt niet voor gronden die spontaan zijn bebost na de invoering van het Bosdecreet (1990), als die spontane bebossing jonger is dan 22 jaar. Gronden die al spontaan waren bebost vóór 1990 blijven wel aan de compensatieplicht onderworpen. Voor de ontbossing van spontane bebossingen blijft wel een omgevingsvergunning tot ontbossing vereist (behalve voor spontane bebossingen van private bossen in het agrarisch gebied). Ook moet ANB een advies formuleren over de ontbossing. Daarnaast wordt om sociale redenen een uitzondering toegestaan op de compensatieplicht met het oog op woningbouw. Die uitzondering geldt voor het ontbossen van de eerste 5 are op een kavel kleiner dan 12 are in zones met als bestemming woongebied in de ruime zin of daarmee gelijk te stellen gebied. De Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 246

248 uitzondering kan maar eenmaal worden verkregen. Bovendien moet de aanvrager een natuurlijk persoon zijn, die op datum van de aanvraag nog over niet de volle eigendom van een woning beschikt. Verkavelingen De compensatieplicht voor de verkavelaar werd ingevoerd door een wijziging van het Bosdecreet en geldt voor alle verkavelingen aangevraagd na 23 maart De verkavelaar moet compensatie geven voor iedere beboste oppervlakte binnen de verkaveling, zowel de oppervlakte van de kavels als de oppervlakte waarop werkzaamheden door de verkavelaar moeten worden uitgevoerd (de aanleg van wegen, van ruimten van openbaar nut en dergelijke meer). De verkavelaar kan in zijn verkavelingsaanvraag wel de te behouden beboste groene ruimten aanduiden. Die mag hij in mindering brengen van de te compenseren oppervlakte. De verkavelaar duidt dus zelf aan wat ontbost kan worden en wat als bos behouden moet blijven. De compensatieplicht wordt gekoppeld aan de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden en bovendien kunnen de kavels alleen worden doorverkocht als de verkavelaar volledig voldaan heeft aan de opgelegde compensatievoorwaarden. Het behoud van deze groene ruimten wordt in de verkavelingsvoorschriften opgenomen. Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning tot ontbossing in die verkavelingen moet de gemeente niet opnieuw de vergunning tot ontbossing voorleggen voor advies aan ANB. Bovendien vervalt de compensatieplicht, omdat die al ten laste valt van de verkavelaar. Ontbossing in verkavelingen die vóór 23 maart 2001 zijn aangevraagd, moeten nog altijd worden gecompenseerd door de houder van de omgevingsvergunning tot ontbossing. Ontbossing in verkavelingen van de als bos te behouden groene ruimten is alleen mogelijk na een verkavelingswijziging en de bijhorende compensatie. Wijze van boscompensatie We herhalen kort wat in het basistraject werd aangeleerd. De Vlaamse Regering heeft de nadere regels inzake de wijze en de omvang van de compensatie vastgesteld met het BVR van 16 februari 2001 tot vaststelling van nadere regels inzake compensatie van ontbossing en ontheffing van het verbod op ontbossing. De compensatie wordt gegeven hetzij in natura (dus door elders een nieuw bos aan te leggen op een plek waar nog geen bos stond, zelf of door een derde), hetzij door storting van een bosbehoudsbijdrage in het Fonds voor de compenserende bebossing of door een combinatie van beide. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 247

249 De boscompensatie wordt berekend aan de hand van een compensatiefactor waarbij de te compenseren oppervlakte = de ontboste oppervlakte * compensatiefactor. Deze factor hangt af van de ecologische waarde van het bos, waarbij de boomsoortensamenstelling bepalend is. Type bos Niet-inheems loofbos en/of naaldbos: grondvlak bestaat uit minstens 80% niet-inheems loofhout, naaldhout of een menging hiervan Gemengd bos: grondvlak inheems loofhout ligt tussen 20 en 80% Inheems loofbos: grondvlak bestaat uit minstens 80% inheems loofhout Bos dat beantwoordt aan een of meerdere van de volgende habitat-codes (Europees te beschermen (bos)habitat): 2160, 2170, 2180, 9110, 9120, 9130, 9150, 9160, 9190, 91D0, 91E0, 91F0 Boscompensatiefactor 1 1,5 2 3 Compenseert men financieel dan wordt een bosbehoudsbijdrage als volgt berekend: Oppervlakte ontbossing (in m²) x boscompensatiefactor x 3,5/m² (jaarlijkse indexatie) Vervreemding van bos en onteigening Openbare bossen kunnen niet vervreemd worden (verkocht) zonder machtiging van de Vlaamse Regering. Belangrijk is dat ook de ruil van bossen (b.v. tussen een gemeente en een privé-boseigenaar) onder deze bepaling valt. Dit wordt verder niet behandeld in deze cursus. Bosuitbreiding Hiermee zijn we bij een van de laatste krachtlijnen van het Bosdecreet aanbeland. Het beperkte bosareaal noopt Vlaanderen om niet alleen de bestaande bossen te beschermen maar ook te streven naar bosuitbreiding. In de praktijk wordt deze doelstelling nauwelijks gerealiseerd: de effectieve bosuitbreiding kan de voortschrijdende inkrimping van het bestaande bosareaal niet of amper bijhouden. Een bijzonder probleem is de regeling die opgenomen is in het aloude Veldwetboek. De aanleg van nieuwe bossen moet gebeuren conform de ruimtelijke bestemming. De aanleg van bossen is niet onderworpen aan de omgevingsvergunning maar de bestemmingsplannen (gewestplannen en ruimtelijke uitvoeringsplannen) hebben verordenende kracht. Volgens de geest van het wetgeving ruimtelijke ordening kan bos in elke bestemming voorkomen. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 248

250 Bosaanleg in agrarisch gebied wordt bemoeilijkt door het Veldwetboek. Artikel 35 5 verbiedt in de voor landbouw bestemde gedeelten van het grondgebied bosaanplanting op minder dan 6 meter van de eigendomsgrens (aanplant van lijnvormige kleine landschapselementen of van hoogstamboomgaarden wordt niet als bosaanplanting beschouwd). De afstandsbepaling is ook van toepassing op de voor bosbouw bestemde zones, die grenzen aan de voor landbouw bestemde zones. De buur kan bovendien de rooiing eisen van de bomen, hagen of struiken die op een kortere afstand werden geplant dan de verplichte 6 meter. Ook het college van burgemeester en schepenen kan dit eisen. Bovendien is voor een dergelijke bosaanplanting buiten de verboden strook van 6 meter vergunning nodig van het college van burgemeester en schepenen. Het college beslist binnen 30 dagen na de aanvraag, zoniet wordt de vergunning geacht verleend te zijn. De eventuele weigering dient gemotiveerd. Binnen een maand na de kennisgeving ervan kan beroep worden ingesteld bij de deputatie. Deze regeling werd door het Bosdecreet nog verstrengd: behalve de vergunning van het college van burgemeester en schepenen is een (niet bindend) advies van het departement Landbouw en Visserij vereist. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 249

251 Maatregelen die zich uitstrekken buiten de beschermde gebieden Natuur kan overal voorkomen, het beperkt zich niet tot de grenzen van een bos, een natuurreservaat, of een SBZ. We zagen eerder dat natuur binnen VEN, SBZ, bossen en natuurreservaten beschermd wordt door de horizontale maatregelen enerzijds en specifieke op deze gebieden gerichte maatregelen zoals de verboden in het VEN en natuurreservaten en de natuurvergunningplicht in SBZ s. Maar buiten deze gebieden wordt natuur ook beschermd. De complexe regelgeving werd al kort aangehaald in het basistraject maar wordt hier meer in detail behandeld. Wijzigen vegetatie en kleine landschapselementen Deze bijzonder ingewikkelde regelgeving is terug te vinden in het BVR van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het Decreet van 21 oktober 1997 ( ) ( Vegetatiebesluit ) en is verder verfijnd in de Omzendbrief LNW/98/01 betreffende algemene maatregelen inzake natuurbehoud en wat de voorwaarden voor het wijzigen van vegetatie en kleine landschapselementen betreft volgens het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. Het wijzigen van vegetatie en van kleine landschapselementen is in bepaalde gevallen hetzij verboden, hetzij onderworpen aan het verkrijgen van een natuurvergunning. Voor beide categorieën bestaat eenzelfde lange reeks uitzonderingen, zodat het verbod eerder omschreven kan worden als een relatief verbod. De zaak wordt nog sterk bemoeilijkt doordat de regelgeving niet de enige is die de wijziging van vegetatie en kleine landschapselementen beoogt. We benadrukken en herhalen nog eens: - de meeste aspecten met betrekking tot bossen worden (voorlopig nog) geregeld door het Bosdecreet. Vegetatiewijzigingen in bossen worden geregeld via de machtiging van het ANB en leiden tot een vrijstelling van de natuurvergunningsplicht. Wijzigingen die in het beheerplan werden goedgekeurd mogen uitgevoerd worden zoals in het beheerplan beschreven is; - daarbovenop komt dat in VEN het wijzigen van vegetaties en KLE s principieel verboden is tenzij een individuele ontheffing bekomen werd (zie onderdeel over VEN en SBZ); - in SBZ geldt de natuurvergunningsplicht maar moet nagegaan worden of de handeling geen betekenisvolle aantasting van de natuurwaarde van de SBZ kan veroorzaken (zie onderdeel over VEN en SBZ). Het volgen van een aantal stappen in de redenering maakt het mogelijk om tot een antwoord te komen of de wijziging al dan niet vergunningsplichtig of verboden is: Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 250

252 1. Ga na of het om vegetatie dan wel kleine landschapselementen (KLE) gaat. Er wordt immers onderscheid gemaakt tussen beide begrippen. 2. Het Vegetatiebesluit voerde een aantal gevallen van vrijstelling op het verbod en de vergunningsplicht in. Ga na of dit voor uw specifieke situatie het geval is. Is dit het geval, dan ben je vrijgesteld van het verbod of de vergunningsplicht en kan je de wijziging gewoon doorvoeren. Uiteraard, rekening houdend met de zorgplicht. 3. Is dit niet het geval, ga dan na of het om een verbod gaat. 4. Het wijzigen van de volgende vegetaties en kleine landschapselementen zijn verboden: holle wegen, graften, bronnen, historisch permanente graslanden afhankelijk van de bestemming (zie verder onder graslanden ), vennen en heiden, moerassen en waterrijke gebieden, duinvegetaties. Kijk in de bijlages van het besluit voor de beschrijving van de vegetaties of KLE s want ze kunnen sterk afwijken van wat er volgens het gewone spraakgebruik onder verstaan kan worden. 5. Is het niet verboden, kijk dan na in welke bestemmingszone de te wijzigen vegetatie of het KLE zich situeert. Ga na of het een bestemmingszone is waar de natuurvergunningsplicht geldt. Opgelet, deze zones verschillen bij vegetaties en KLE s! 6. Als het antwoord op voorgaande positief is (situeert zich in een zone waar de natuurvergunningsplicht geldt), ga dan na of het om een vergunningsplichtige wijziging gaat. Is dit het geval dan vraag je de natuurvergunning aan, indien niet, dan kan je de wijziging doorvoeren zonder vergunning. Vrijheid van exploitatie Belangrijke beperking op wat hierna volgt, is de vrijheid van exploitatie, voor zover deze in overeenstemming is met de ruimtelijke bestemming van het gebied (art.9 ND). Dit houdt in dat iemand vrij moet zijn te exploiteren als de ruimtelijke bestemming dit toelaat. Bv. landbouwers moeten hun landbouwexploitatie kunnen uitvoeren in de ruimtelijke bestemming agrarisch gebied. In de praktijk zal deze beperking meer spelen voor de vegetaties dan voor de kleine landschapselementen. Zo zal het vernietigen van een holle weg moeilijk te rechtvaardigen zijn i.f.v. de exploitatie van een landbouwbedrijf. De begroeide taluds van een dergelijke holle weg zijn immers moeilijk in exploitatie te nemen tenzij uiteraard de hele weg wordt volgestort. De begrippen 'vegetatie' en kleine landschapselementen Omzendbrief LNW/98/001 en het Natuurdecreet geven meer duidelijkheid over deze begrippen. Onder vegetatie wordt verstaan: de natuurlijke en halfnatuurlijke begroeiing met alle spontaan gevestigde kruid-, struweel- en bosbegroeiingen. Het abiotische milieu (het water, de bodem, ) waarin de vegetaties voorkomen, kan door de mens beïnvloed of gevormd worden. Het betreft zowel begroeiingen in het water als op het land. Ook Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 251

253 bossen zijn vegetaties, onafhankelijk van het feit of de boomlaag is aangeplant of niet. Cultuurgewassen behoren niet tot de natuur. Voorbeelden van vegetaties zijn o.a. vennen, heiden, moerassen, schorren, slikken, duinvegetaties, niet recent omgeploegde en ingezaaide graslanden, loofbossen, houtachtige beplantingen. Onder kleine landschapselementen (KLE) verstaan we: lijn- of puntvormige elementen met inbegrip van de bijhorende vegetaties waarvan het uitzicht, de structuur of de aard al dan niet resultaat zijn van menselijk handelen, en die deel uitmaken van de natuur zoals: bermen, bomen, bosjes, bronnen, dijken, graften, houtkanten, hagen, holle wegen, hoogstamboomgaarden, perceelrandbegroeiingen, sloten, struwelen, poelen, veedrinkputten en waterlopen. In de omzendbrief staan de begrippen uitgebreid beschreven mét verwijzing naar de codes op de biologische waarderingskaart (BWK). De uitzonderingsbepalingen: vrijstelling op het verbod en de natuurvergunningsplicht Vooraleer verder in te gaan op welke wijzigingen verboden en welke natuurvergunningsplichtig zijn, geven we eerst de gevallen waarin het verbod of de natuurvergunningsplicht niet geldt. Voorwaarde is wel dat er uitdrukkelijk voldaan wordt aan de zorgplicht (art.14 ND), aan het integratiebeginsel (art.16 ND) en aan de regeling inzake de speciale beschermingszones (art.36ter ND). De vrijstellingen van het verbod en de natuurvergunningsplicht staan beschreven in het BVR van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het Decreet van 21 oktober 1997 ( ) en in de omzendbrief LNW/98/01. In het kort komt het neer op een vrijstelling van het verbod en de natuurvergunningsplicht voor: - activiteiten op de huiskavel van een woning en/of bedrijfsgebouw binnen een straal van maximaal 100 m rondom de vergunde woning of stal (wordt 50 m in de bestemmingen groen-, park-, buffer- en bosgebied). Een huiskavel is door het decreet gedefinieerd als: het kadastraal perceel of de kadastrale percelen die ofwel behoren bij een vergunde woning, ofwel behoren bij de stal of stallen van de landbouw- of veeteeltinrichting zoals bedoeld in het Mestdecreet en die met de vergunde woning, stal of stallen een ononderbroken geheel vormen. De begrenzing van de huiskavel vindt plaats op basis van een duidelijk herkenbaar specifiek gebruik of op basis van een in het landschap duidelijk herkenbaar element. - activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning is bekomen en waarbij advies aan ANB gevraagd werd. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 252

254 Dit advies hoeft niet positief te zijn maar als de vergunningverlenende overheid haar afwijkende beslissing niet naar behoren motiveert, kan ANB tegen deze beslissing beroep aantekenen. - de werken worden uitgevoerd op basis van een regelmatige machtiging afgeleverd op basis van het Bosdecreet; - activiteiten die opgenomen zijn in een goedgekeurd (beheer)plan; - activiteiten die tot het normaal onderhoud horen, zoals het knotten van bomen; - normale onderhoudswerken werden beschreven in Bijlage 1 bij de Omzendbrief van 10 november 1998 betreffende algemene maatregelen inzake natuurbehoud en wat de voorwaarden voor het wijzigen van vegetatie en kleine landschapselementen betreft volgens het B.Vl.Reg. van 23 juli 1998 ( ) en Code van Goede Natuurpraktijk i.f.v. wijziging van vegetatie en van kleine landschapselementen waarmee een Code van Goede Natuurpraktijk werd ingesteld. Verboden wijzigingen van vegetaties en van kleine landschapselementen We herhalen dat in VEN het wijzigen van vegetaties, meerjarige cultuurgewassen en kleine landschapselementen sowieso verboden is, behoudens individuele ontheffing. Elders zijn volgende wijzigingen verboden: - holle wegen: overal - graften: overal - bronnen: overal - historisch permanent grasland inclusief microreliëf en poelen (HPG) in bepaalde gevallen, zie onderdeel graslanden - vennen en heiden: overal - moerassen en waterrijke gebieden: overal - duinvegetaties: overal De vegetaties worden beschreven in de bijlages bij de omzendbrief, je kijkt ze best na want de vermelde vegetaties wijken soms sterk af van wat er volgens het gewone spraakgebruik onder verstaan kan worden. Zo behoren tot de 'heiden' ook zgn. 'heischrale graslanden' met soorten als pijpenstrootje, struisgrassoorten of borstelgras. Onder 'moerassen' vallen ook gagelstruwelen, elzen- en essenbossen. Onder 'duinvegetaties' ook duindoornstruweel en zuur duinbos! Voor de historisch permanente graslanden verwijzen we naar het onderdeel over graslanden (zie verder). Individuele afwijkingen op de verbodsbepalingen kunnen door de bevoegde Vlaamse minister worden toegestaan. De afwijking moet schriftelijk worden aangevraagd bij ANB-AVES. Ze dient volgende elementen te bevatten: - de omschrijving van de beoogde wijziging; Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 253

255 - een door de aanvrager ondertekende situatietekening op een kopie van een stratenplan met vermelding van de straatnaam of van de gangbare plaatsnaam en van de kadastrale gegevens; - de technische redenen die de afwijking motiveren; - een voorstel van de maatregelen ter naleving van de zorgplicht volgens artikel 14 Natuurdecreet; - een voorstel van de compenserende maatregelen voor natuurherstel of - ontwikkeling, zodanig dat de natuur in kwantiteit en kwaliteit niet vermindert. De aanvrager kan hieromtrent garanties geven via een derde. De Vlaamse minister doet uitspraak binnen een termijn van 3 maanden na de indiening van de aanvraag, na advies van ANB-AVES. Wordt de afwijking toegestaan, dan kunnen voorwaarden worden opgelegd met het oog op de naleving van de zorgplicht zoals bepaald in artikel 14 en het vermijden van schade zoals bepaald in artikel 16 Natuurdecreet. Indien geen beslissing is genomen binnen 3 maanden, wordt de afwijkingsaanvraag geacht te zijn afgewezen. Natuurvergunningsplicht voor wijziging van vegetatie We herhalen de stappen in de redenering nog eens. Bij het wijzigen van vegetaties of KLE s vraag je je af: 1. Is er sprake van een vrijstelling? 2. Indien niet, is er sprake van een verbod? 3. Indien niet, situeert de handeling zich in een bestemmingszone waar de natuurvergunningsplicht geldt? 4. Als het antwoord op de vorige vraag positief is: gaat het om een natuurvergunningsplichtige wijziging? Waar geldt de natuurvergunningsplicht voor wijziging van vegetatie? - de groengebieden, parkgebieden, buffergebieden, bosgebieden, natuurontwikkelingsgebieden, valleigebieden, brongebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang of waarde, agrarische gebieden met bijzondere waarde (en vergelijkbare bestemmingsgebieden volgens de gewestplannen of RUP s); - de beschermde duingebieden (Duinendecreet); - de Speciale Beschermingszones ; - de Ramsargebieden (zie eerder). Welke activiteiten zijn natuurvergunningsplichtige wijzigingen van vegetatie? - het afbranden van een vegetatie; - het met mechanische of chemische middelen vernietigen, beschadigen of doen afsterven van een vegetatie, tenzij wanneer deze activiteiten plaatsvinden met betrekking tot percelen met cultuurgewassen; - het wijzigen van het reliëf met inbegrip van nivellering van het microreliëf; Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 254

256 - het rechtstreeks of onrechtstreeks wijzigen van de waterhuishouding door drainage, ontwatering, dichten alsook het wijzigen van het overstromingsregime van vegetatie; - het wijzigen van historisch permanente graslanden, met inbegrip van het daaraan verbonden microreliëf en poelen, in bepaalde gevallen (zie onderdeel graslanden ). Natuurvergunningsplicht voor wijziging van kleine landschapselementen Dezelfde stappen in de redenering worden gemaakt als voor vegetatiewijziging. Waar geldt de natuurvergunningsplicht voor wijziging van kleine landschapselementen? - de groengebieden, parkgebieden, buffergebieden, bosgebieden, natuurontwikkelingsgebieden, valleigebieden, brongebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang of waarde, agrarische gebieden met bijzondere waarde (en vergelijkbare bestemmingsgebieden volgens de gewestplannen of RUP s); - de beschermde duingebieden (Duinendecreet); - de Speciale Beschermingszones ; - de Ramsargebieden (zie verder); - de agrarische gebieden en de landschappelijk waardevolle agrarische gebieden (en vergelijkbare bestemmingsgebieden volgens plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen); - het IVON. Welke activiteiten zijn natuurvergunningsplichtige wijzigingen van kleine landschapselementen? - Het rooien of anderszins verwijderen en het beschadigen van houtachtige beplantingen op weg-, waterweg of spoorwegbermen of op het talud van holle wegen, van houtachtige beplantingen langs waterlopen, dijken of taluds, van heggen, hagen, houtkanten, houtwallen, bomenrijen en hoogstamboomgaarden; - het wijzigen van de vegetatie horende bij de kleine landschapselementen met inbegrip van het afbranden en het vernietigen, beschadigen of doen afsterven van de vegetatie met mechanische of chemische middelen van perceelsrandbegroeiingen en sloten; - het uitgraven, verbreden, rechttrekken, dichten van stilstaande waters, poelen of waterlopen; - het wijzigen van sloten, greppels, laantjes, poelen, uitgesproken microreliëf, bronnen, kwelzones en andere kleine landschapselementen in de historisch permanente graslanden die door de minister als bijzonder waardevol zijn aangewezen, op voorwaarde dat deze gelegen zijn in het agrarisch gebied met landschappelijke waarde binnen de landbouwstreek de Polders, zoals vastgesteld in het koninklijk besluit van 24 februari 1951 houdende grensbepaling van de landbouwstreken van het Rijk. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 255

257 Graslanden Graslanden zijn vegetaties die zowel vanuit natuurbehoud als vanuit landbouw worden beschermd. Vooraleer op deze bescherming in te gaan, gaan we kort in op het Europees landbouwbeleid en de hieraan gekoppelde vergroeningsmaatregelen. Europees landbouwbeleid, PDPO, cross-compliance en vergroeningsmaatregelen Landbouw is een beleidsdomein waarvoor de lidstaten de verantwoordelijkheid volledig hebben gebundeld. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) trad in 1962 al in werking. Via het wordt het landbouwbeleid en de financiële steun voor boeren niet door elk land afzonderlijk geregeld maar door de EU. Het beleid heeft grote successen gekend en is een aantal keer (grondig) hervormd. In de eerste periode ( ) kregen landbouwers voor hun producten gegarandeerde minimumprijzen en werden productieoverschotten opgekocht. Dit aanvankelijk zeer succesvolle beleid had grote overschotten ( de boterberg, de melkplas ) en uit de hand lopende budgettaire kosten tot gevolg. De eerste hervorming van 1992 zorgde voor een grote ommekeer: het systeem van prijsondersteuning werd afgebouwd en vervangen door directe subsidies (die evenwel nog gekoppeld waren aan geproduceerde hoeveelheden). Ook werd het GLB opgedeeld in twee pijlers: - pijler I: het markt- en inkomensbeleid; - pijler II: het plattelandsontwikkelingsbeleid. De hervorming introduceerde binnen het Europese landbouwbeleid verschillende maatregelen voor plattelandsontwikkeling en stelde agromilieumaatregelen verplicht voor alle lidstaten. Elke lidstaat kiest de meest geschikte maatregelen en vult ze in op maat. In Vlaanderen werd een programma voor plattelandsontwikkeling (PDPO) opgestart waarbinnen de agromilieu- en klimaatmaatregelen (AMKM) verder werden uitgewerkt. Dit resulteerde in agromilieumaatregelen beheerd door het Agentschap voor Landbouw en Visserij zoals behoud met uitsterven bedreigde veerassen en variëteiten hoogstamboomgaarden, introductie van vlinderbloemige gewassen in het silagevoeder, mechanische onkruidbestrijding enerzijds en beheersovereenkomsten (BO) van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) anderzijds. Landbouwers kunnen beheersovereenkomsten afsluiten voor bv. erosiebestrijding, kleine landschapselementen, perceelsrandenbeheer, botanisch beheer en soortenbescherming. In ruil voor het vrijwillig uitvoeren van de maatregelen krijgt de landbouwer een vooraf bepaalde vergoeding. De hervormingen van 2003 moeten leiden naar een beleid van ontkoppelde steun (steun onafhankelijk van de geproduceerde hoeveelheid). De toeslagen die landbouwers ontvangen, worden sindsdien onderworpen aan randvoorwaarden met betrekking tot Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 256

258 milieu, voedselveiligheid en dierenwelzijn. Het principe dat boeren moeten voldoen aan voorwaarden om geld te ontvangen wordt cross-compliance genoemd. De randvoorwaarden zorgen voor een beter evenwicht tussen landbouw en milieu. De randvoorwaarden zijn gekoppeld aan zowel de uitbetaling van rechtstreekse steun (basisbetaling, vergroening, jonge landbouwerstoeslag, ) als de betalingen van de agromilieu en klimaatmaatregelen (AMKM) van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling (PDPO). De randvoorwaarden bestaan uit: - beheereisen die voortvloeien uit dertien Europese richtlijnen en verordeningen die betrekking hebben op volksgezondheid, diergezondheid, gezondheid van planten, milieu en dierenwelzijn; - normen met betrekking tot bodem en koolstofvoorraad, de biodiversiteit, landschap (minimaal onderhoud) en water met het oog op het in goede landbouw- en milieuconditie houden van landbouwgrond. Afhankelijk van de status of ligging van een perceel zijn specifieke voorwaarden van toepassing. De landbouwer is verantwoordelijk voor de naleving van de randvoorwaarden op zijn percelen gedurende de volledige campagne. Wil een landbouwer steun ontvangen dan moet hij dus voldoen aan de randvoorwaarden. Of hij/zij voldoet, wordt nagegaan via de verzamelaanvraag. Dit is een aangifteformulier waarmee land- en tuinbouwers jaarlijks steun aanvragen voor de rechtstreekse betalingen (pijler 1) of betalingen in het kader van agromilieumaatregelen, beheerovereenkomsten of hectaresteun voor biologische productiemethode (pijler 2). In 2007 trad de 'Eenmalige Perceelsregistratie' (EPR) in werking wat inhield dat land- en tuinbouwers de percelen die worden gebruikt in het kader van bemesting niet langer moeten aangeven via de mestbank maar dat alles kan aangegeven worden via één centrale aangifte via de verzamelaanvraag van het Departement Landbouw en Visserij. Ook het teeltplan en de percelen waarop bebossing op landbouwgrond zal plaatsvinden wordt via de verzamelaanvraag ingediend. Op een teeltplan geeft de landbouwer aan welke gewassen op welke percelen geteelt worden tijdens een bepaalde campagne. Welke land- en tuinbouwers verplicht zijn om al dan niet jaarlijks deze aanvraag in te dienen en aan welke voorwaarden de land- of tuinbouwer moet voldoen vind je op de website van het departement landbouw en visserij ( In 2013 is het GLB bijgestuurd om op toekomstige uitdagingen te kunnen inspelen. Om te beantwoorden aan de verwachtingen van de samenleving is de aandacht verschoven naar groenere landbouwmethoden, onderzoek en het verspreiden van kennis, een eerlijker steunstelsel voor de boeren en een sterkere positie voor de boeren in de voedselketen. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 257

259 Sinds de hervorming van 2013 moeten landbouwers milieuvriendelijke duurzame landbouwmethoden gebruiken om de inkomenssteun waarop ze recht hebben, volledig te ontvangen. Deze vergroening in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) houdt in dat de landbouwer vergroeningsmaatregelen (gewasdiversificatie, blijvend grasland, ecologisch aandachtsgebied) neemt en hiervoor een vergroeningspremie krijgt. Zo krijgt hij/zij compensatie voor de inspanningen die geleverd worden voor het toepassen van klimaat en milieuvriendelijke praktijken. Wil een land- of tuinbouwer Europese steun aanvragen voor het telen van gewassen (in de vorm van uitbetaling van betalingsrechten), dan is hij/zij verplicht kenbaar te maken over welke percelen of welke vergroeningselementen hij/zij beschikt. De toeslag voor vergroening wordt uitbetaald als aan de vergroeningsvoorwaarden voldaan wordt. In de praktijk betekent dit dat landbouwers blijvend grasland moeten onderhouden (gras absorbeert veel koolstofdioxide, wat helpt tegen de klimaatverandering), een minimum aantal verschillende gewassen moeten telen en 5% van hun landbouwgrond zo moeten bewerken dat de biodiversiteit wordt bevorderd ( ecologische aandachtsgebieden EAG ). Ze ontvangen extra steun als ze nog milieuvriendelijker landbouwproductiemethoden toepassen. Bescherming van de graslanden Omdat graslanden door zowel de natuurbehouds- als de landbouwwetgeving worden gevat, is er rond de bescherming en het behoud van graslanden een bijzonder complexe regelgeving van toepassing. Beide beleidsdomeinen erkennen het belang van (het behoud van) graslanden en hebben maatregelen uitgewerkt om waardevolle graslanden te beschermen. Als gevolg hiervan kan het scheuren van waardevolle graslanden ofwel verboden ofwel natuurvergunningsplichtig zijn. Definitie waardevolle graslanden binnen het natuurbehoud: de historisch permanente graslanden (HPG) Het Natuurdecreet beschermt waardevolle graslanden via het statuut van historisch permanent grasland (HPG). De historisch permanente graslanden worden als volgt gedefinieerd: een halfnatuurlijke vegetatie bestaande uit grasland gekenmerkt door het langdurige grondgebruik als graasweide, hooiland of wisselweide met ofwel cultuurhistorische waarde, ofwel een soortenrijke vegetatie van kruiden en grassoorten waarbij het milieu wordt gekenmerkt door aanwezigheid van sloten, greppels, poelen, uitgesproken microreliëf, bronnen of kwelzones. Voor de landbouwstreek Polders (provincie Oost- en West-Vlaanderen) werd een kaart met waardevolle graslanden opgemaakt waarbij de HPG definitief vastgesteld werden Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 258

260 door de VR. Voor de rest van Vlaanderen wordt indicatief verwezen naar de Biologische Waarderingskaart (BWK). Volgende karteringseenheden komen in aanmerking als historisch permanent grasland : Hc Hj Hf Hm Hmo Hmm Hme Hk Hd Hv Hu Hpr Hp* Hp+Mr Hp+Hc(Kn) Hp met fauna Vochtig, licht bemest grasland ('dotterbloemhooiland') Vochtig, licht bemest grasland gedomineerd door russen Natte ruigte met Moerasspirea Onbemest, vochtig pijpestrootjesgrasland Onbemest, vochtig pijpestrootjesgrasland - oligotroof type Onbemest, vochtig pijpestrootjesgrasland - mesotroof type Onbemest, vochtig pijpenstrootjesgrasland - eutroof type, basiklien Kalkgrasland Kalkrijk duingrasland Zinkgrasland Mesofiel hooiland Weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf Soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden Soortenarm permanent cultuurgrasland met elementen van rietland Soortenarm permanent cultuurgrasland met elementen van dotterbloemhooiland al dan niet met veedrinkpoel Soortenarm permanent cultuurgrasland met belang voor (avi-) fauna. Naast de historisch permanente graslanden, definieert het Maatregelenbesluit (Besluit van de Vlaamse Regering houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid van 21/11/2013) ook nog de permanente graslanden. Dit zijn de cultuurgronden die minimum vier jaar ononderbroken grasland zijn. Hierboven, bij de VEN-verboden, hebben we gezien dat het scheuren van permanente graslanden verboden is in de gebieden van het VEN. Definitie waardevolle graslanden binnen de landbouw: blijvende graslanden (BG) De aangifte van percelen die in gebruik zijn, is een verplicht onderdeel van de verzamelaanvraag. De teelten die op die percelen gekweekt worden, worden aan de hand van gewascodes aangegeven. Alle percelen die gedurende 5 opeenvolgende jaren werden aangegeven met een teeltcode voor gras worden vanaf de verzamelaanvraag van 2015 als blijvend grasland (BG) aangeduid. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 259

261 Binnen de vogel- en habitatrichtlijngebieden (de speciale beschermingszones, SBZ) worden bepaalde van die percelen blijvend grasland aangeduid als ecologisch kwetsbaar blijvende grasland (EKBG). Belangrijk om weten is dat niet alle percelen blijvende grasland in SBZ sowieso als EKBG worden aangeduid. Bij de aanduiding wordt de focus gelegd op de blijvende graslanden die gelegen zijn in waterrijke gebieden, op veengronden of waarvoor reeds een scheurverbod door de natuurwetgeving geldt. Bescherming van graslanden in navolging van het Natuurdecreet. Het Vegetatiebesluit (BVR van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu), een van de uitvoeringsbesluiten van het Natuurdecreet, regelt de bescherming van o.a. historisch permanente graslanden in Vlaanderen. Het wijzigen van historisch permanente graslanden is ofwel verboden ofwel onderworpen aan de natuurvergunningsplicht. Of de wijziging verboden dan wel vergunningsplichtig is, hangt af van de ruimtelijke bestemming of de geografische ligging. Het wijzigen van historisch permanente graslanden, met inbegrip van het daaraan verbonden microreliëf en poelen, is verboden als die graslanden gelegen zijn: A) in de groene bestemmingen (groengebied, parkgebied, buffergebied, bosgebieden) op de bestemmingsplannen en de bestemmingsgebieden die vergelijkbaar zijn met die gebieden; B) in beschermd cultuurhistorisch landschap; C) in SBZ Poldercomplex (BE ) en SBZ Het Zwin (BE ), als er voor die gebieden geen afwijkende instandhoudingsdoelstellingen vastgesteld zijn die het wijzigen noodzakelijk maken; D) op de kaart (Geopunt catalogus Historisch Permanent Grasland) opgemaakt door de Vlaamse regering. Het verbod geldt voor zover de HPG s definitief zijn vastgesteld én gelegen zijn binnen een van de gebieden beschreven onder A, B of C. Het wijzigen van historisch permanente graslanden, met inbegrip van het daaraan verbonden microreliëf en poelen, wordt natuurvergunningsplichtig gesteld als deze gelegen zijn: A) in valleigebieden, brongebieden, natuurontwikkelingsgebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang of agrarische gebieden met bijzondere waarde op de bestemmingsplannen en de bestemmingsgebieden die vergelijkbaar zijn met die gebieden; B) in SBZ IJzervallei (BE ) C) in SBZs in uitvoering van de Habitatrichtlijn, in zoverre het desbetreffende type historisch permanent grasland binnen deze perimeters als habitat is aangemeld; Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 260

262 D) op de kaart opgemaakt door de Vlaamse regering. De natuurvergunningsplicht geldt voor zover de HPG s definitief zijn vastgesteld én gelegen zijn binnen een van de gebieden beschreven onder A, B of C. Bescherming van graslanden in navolging van het landbouwbeleid. In het kader van de vergroening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid werd in Vlaanderen de vergroeningsmaatregel behoud blijvend grasland uitgewerkt (zie boven). Elke land- en tuinbouwer die steun ontvangt, is verplicht om deze vergroeningsmaatregel na te leven. De vergroeningsmaatregel houdt een waarborg in dat het totale Vlaamse areaal blijvend grasland in behouden blijft. Hierbij werd 2012 als referentiejaar gekozen. Het areaal blijvend grasland mag m.a.w. niet meer dalen dan 5% t.o.v. het areaal van 2012 of er komen strikte maatregelen om het areaal opnieuw op het niveau van het referentiejaar te brengen. Indien land- en tuinbouwers toch genoodzaakt zijn om areaal BG om te zetten dan moeten ze dit binnen het bedrijf compenseren met een nieuw areaal blijvend grasland. Bepaalde percelen blijvend grasland zijn door de aanwezigheid van specifieke fauna en flora bovendien als ecologisch kwetsbaar aangeduid. Deze aangewezen percelen ecologisch kwetsbaar blijvend grasland (EKBG) moeten absoluut behouden blijven in het kader van de Europese natuurwetgeving (Natura 2000) en dus beschermd worden. Hieruit volgt dat de percelen blijvend grasland in principe nog omgezet kunnen worden; zolang het totale Vlaamse areaal op het niveau van 2012 blijft. Het areaal ecologisch kwetsbaar blijvend grasland mag daarentegen absoluut niet afnemen en deze percelen kunnen dus niet omgezet noch geploegd worden. Op de percelen EKBG geldt bijgevolg een absoluut scheurverbod. Deze percelen worden voorgedrukt in de verzamelaanvraag. Uitzonderingen op de beschermingsmaatregelen voor HPG en EKBG. Huiskavels zullen niet onderworpen worden aan de beschermingsmaatregelen die uitgewerkt zijn voor HPG en EKBG. - Voor de vastgestelde HPG percelen die door de natuurbehoudswetgeving worden beschermd, geldt de huiskavelregeling uit de natuurwetgeving. De beschermingsmaatregelen voor HPG en EKBG gelden dus niet op huiskavels van een vergunde woning en/of bedrijfsgebouw en gelegen binnen een straal van maximum 100 meters rondom de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw voor zover ze respectievelijk bewoond of in gebruik zijn. Deze straal wordt beperkt tot 50 meter als groengebied, parkgebied, buffergebied of bosgebied bestreken wordt. Voor zover gelegen binnen groengebieden, parkgebieden, buffergebieden en bosgebieden wordt dit beperkt tot het kadastraal perceel van de vergunde woning Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 261

263 en/of bedrijfsgebouw met een maximale straal van 50 meter rondom de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw. - Voor de vastgestelde HPG die niet door de natuurbehoudswetgeving worden beschermd, worden huiskavels begrepen als landbouwgebruikspercelen met blijvend grasland, die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen een straal van 50 meter voor groen-, park-, buffer- of bosgebieden respectievelijk 100 meter voor andere gebieden rond het kadastrale perceel met de vergunde woningen of bedrijfsgebouwen van de landbouwers en, teneinde elke vorm van speculatie uit te sluiten, worden de landbouw-gebruikspercelen in de geconsolideerde laag van de verzamelaanvraag 2015 als referentie gebruikt voor de vaststelling van de huiskavels. Omdat de wetgeving dermate complex is, heeft ANB een kaart gemaakt waarop de vastgestelde HPG en EKBG zijn aangeduid voor gans Vlaanderen. De kaart is beschikbaar gemaakt via het geoloket van geopunt Vlaanderen: (catalogus: historisch permanente graslanden ). Hierop kan je een grasland aanklikken en zie je automatisch welke beschermingsbepalingen er op van toepassing zijn. Handig! Onthoud: - Graslanden zijn vegetaties waarvoor een complexe beschermingsmaatregel is uitgewerkt. Ze worden zowel vanuit natuurbehoud als vanuit landbouw beschermd. - Er wordt binnen het natuurbehoud een onderscheid gemaakt tussen permanente graslanden en historisch permanente graslanden. - Op permanente graslanden geldt een scheurverbod in het VEN (VEN-verbod). - Het wijzigen van historisch permanente graslanden is in bepaalde gevallen verboden en in andere natuurvergunningsplichtig. - Landbouw beschermt waardevolle graslanden via het statuut blijvend grasland en ecologisch kwetsbaar blijvend grasland. De percelen blijvend grasland kunnen in principe nog omgezet worden zolang het totale Vlaamse areaal op het niveau van 2012 blijft. Het areaal ecologisch kwetsbaar blijvend grasland mag daarentegen absoluut niet afnemen en deze percelen kunnen dus niet omgezet noch geploegd worden. Op de percelen EKBG geldt bijgevolg een absoluut scheurverbod. - Natuurinspectie controleert of de vergroeningsmaatregelen in het kader van het Europees landbouwbeleid worden nageleefd. Ze kijkt op het terrein ook na of de graslanden behouden blijven. NI geef inbreuken door aan Departement Landbouw en Visserij die de toeslag voor boeren(deels) kan intrekken. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 262

264 Soortbescherming Hierboven werd het beheer van natuurgebieden besproken. In dit hoofdstuk gaan we in op het soortgericht natuurbeleid. Het is in eerste instantie complementair aan het gebiedsgericht natuurbeleid. De meeste soorten kunnen immers maar voortbestaan als ook hun leefgebieden beschermd zijn. Maar sommige soorten laten zich niet in specifieke gebieden opsluiten, of ze komen in de nabijheid van de mens voor. Of de mens heeft een bijzondere belangstelling voor bepaalde soorten ontwikkeld, waardoor beschermende maatregelen zich opdringen. In dit kader situeren zich ook de wet- en regelgeving inzake jacht en riviervisserij. Het Soortenbesluit Het soortgericht natuurbeleid vormde al een onderdeel van de Natuurbehoudswet, in uitvoering waarvan verschillende besluiten genomen werden. Al deze besluiten werden in 2009 vervangen door het Soortenbesluit (BVR van 15 mei 2009 met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer). De decretale basis voor het Soortenbesluit wordt geleverd door hoofdstuk VI Natuurdecreet: 'De bescherming van plant- en diersoorten en van hun levensgemeenschappen' (art. 51 en 52). Het Soortenbesluit omvat volgende luiken: inventarisatie en registratie, soortenbescherming, soortenbeheer, aanpak van uitheemse soorten, de werking van opvangcentra voor wilde dieren, het houden van beschermde soorten in gevangenschap en het toezicht. Een soort wordt omschreven als een verzameling organismen die in alle belangrijk geachte kenmerken met elkaar en hun nakomelingen overeenkomen, daarbij inbegrepen alle ondersoorten, rassen en variëteiten. Toepassingsgebied Waarop is het Soortenbesluit van toepassing? 1. inheemse soorten 8 ; 2. uitheemse 9 vogelsoorten die van nature in het wild voorkomen op het Europese grondgebied van de Europese Unie, of andere uitheemse soorten dan vogels, die zijn opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn of in bijlage II van het verdrag van Bern; 3. overige uitheemse soorten, voor de introductie van specimens van die soorten in het wild of de toepassing van maatregelen met betrekking tot in het wild voorkomende populaties ervan. 8 Een inheemse soort is een soort die van nature in het wild voorkomt of is voorgekomen in het Vlaamse Gewest, of er reeds lang is ingeburgerd. 9 Een uitheemse soort is een soort die niet van nature in het wild voorkomt in het Vlaamse Gewest. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 263

265 4. invasieve uitheemse soorten die voorkomen op de lijst van voor de Europese Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten vermeld in artikel 4, lid 1, van verordening 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten. 5. voor het Vlaamse Gewest zorgwekkende invasieve uitheemse soorten. Het Soortenbesluit is niet van toepassing op: 1. Gedomesticeerde soorten, rassen of variëteiten. Dat zijn soorten, of rassen of variëteiten van een soort, die het resultaat zijn van menselijke domesticatieprocessen en die zich door middel van uiterlijke kenmerken onderscheiden van soorten, of rassen of variëteiten van soorten, die van nature in het wild voorkomen. 2. De genetisch gewijzigde organismen, vermeld in artikel 2, 2 van het K.B. van 21 februari 2005 tot reglementering van de doelbewuste introductie in het leefmilieu evenals van het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen of van producten die er bevatten (K.B. Plantenbescherming). 3. De diersoorten die onder het jachtwild vallen, vermeld in artikel 3 Jachtdecreet, behalve voor aspecten die niet geregeld worden in de regelgeving op het vlak van de jacht. 4. De diersoorten die vallen onder de Riviervisserijwet, behalve voor aspecten die niet geregeld worden in de regelgeving op het vlak van de riviervisserij. 5. De dier- en plantensoorten die vallen onder het K.B. van 19 november 1987 betreffende de bestrijding van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen. 6. de uitheemse soorten, voor de in-, uit- en doorvoer, vermeld in artikel 6, 1, III, 2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Dit is een federale bevoegdheid gebleven. Luik 1: inventarisatie en registratie Voor een soortenbeleid zijn de zgn. rode lijsten een belangrijk instrument. De opmaak van deze lijsten is in Vlaanderen officieel geregeld. Ze worden opgemaakt door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek en vastgesteld door de bevoegde Vlaamse minister. ANB registreert de toevallige vangst of doding van soorten die als dusdanig zijn aangeduid op de lijst in bijlage 1 van het besluit. Ook de afwijkingen die worden toegestaan in uitvoering van het besluit worden geregistreerd. Luik 2: soortenbescherming De beschermde soorten Dit onderdeel gaat over de bescherming van de beschermde soorten. Om die beschermde soorten te beschermen werd er een reeks verbodsbepalingen uitgevaardigd die het beschermd statuut van de soorten uitmaken (basisbescherming). Daarbovenop Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 264

266 kan de bevoegde Vlaamse minister soortenbehoudsmaatregelen treffen of soortenbeschermingsprogramma s vaststellen. De beschermingsbepalingen gelden ongeacht de levensfase waarin de specimens zich bevinden. De beschermde soorten zijn de soorten waarbij categorie 1, 2 of 3 is aangekruist in bijlage 1 van het Soortenbesluit. Bijlage 1 bevat 5 categorieën, die worden weergegeven door middel van kolommen achter de namen van de, op de Nederlandstalige benaming alfabetisch gerangschikte, soorten. Voor de groepen van soorten, die in de bijlage zijn aangegeven met de term alle soorten zijn de bepalingen van het besluit alleen van toepassing op de inheemse soorten van die groepen van soorten. Opgelet: behalve de soorten opgenomen in deze bijlage zijn ook andere soorten beschermd: - van nature op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie in het wild voorkomende vogelsoorten zoals bedoeld in artikel 1 Vogelrichtlijn; - andere uitheemse soorten dan vogels, die zijn opgenomen in bijlage IV Habitatrichtlijn; - andere uitheemse soorten dan vogels, die zijn opgenomen in bijlage II van het verdrag van Bern. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 265

267 Figuur 7 Beschermde soorten, categorieën De 5 categorieën van de lijst in bijlage 1 zijn: - Categorie 1: soorten waarop de basisbeschermingsbepalingen van het besluit van toepassing zijn. Van die beschermingsbepalingen kan worden afgeweken onder de voorwaarden van artikel 20, 1, 2 en 4. Het gaat om de planten die beschermd waren door het K.B. van 1976 en de zoogdieren, reptielen, amfibieën en ongewervelden (aangevuld met enkele soorten insecten die met uitsterven bedreigd zijn) die beschermd waren door het K.B. van 1980, maar niet beschermd zijn door de Habitatrichtlijn (zie daarvoor categorie 3). Op grond van het stand-stillbeginsel wordt hun bescherming gehandhaafd. Conform het Natuurdecreet mogen de voormelde verbodsbepalingen voor deze soorten geen beperkingen inhouden die absoluut werken, of die handelingen verbieden of onmogelijk maken die overeenstemmen met de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, of die absoluut de realisatie van die plannen en hun bestemmingsvoorschriften verhinderen of de realisatie van de algemene bestemming betekenisvol in het gedrang brengen. Met andere woorden: de realisatie van de ruimtelijke bestemmingen heeft voorrang op het voorkomen van een soort van categorie 1. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 266

268 Categorie 2: soorten waarop de basisbeschermingsbepalingen van toepassing zijn. Van die beschermingsbepalingen kan er worden afgeweken onder de voorwaarden van artikel 20, 1, 3 en 4. Aangezien het om Europees te beschermen soorten gaat, gelden de aan de planologische bestemming verbonden vrijstellingen niet (m.a.w. de realisatie van de ruimtelijke bestemming heeft geen voorrang op het voorkomen van een soort van categorie 2). Het gaat om alle vogels alsook om andere soorten waarvoor volgens bijlage II Habitatrichtlijn speciale beschermingszones moeten worden ingesteld. Opname in categorie 2 garandeert voor deze laatste soorten een rechtstreekse bescherming, ook buiten de SBZ. - Categorie 3: soorten die zijn opgenomen in bijlage IV Habitatrichtlijn (bijlage III Natuurdecreet) en die regelmatig voorkomen in het Vlaamse Gewest. Als gevolg van hun aanwezigheid op de vermelde bijlage van de Habitatrichtlijn genieten die soorten van de strengste beschermingsregeling. Van de beschermingsregeling ten aanzien van deze soorten kan worden afgeweken onder de voorwaarden van artikel 20, 1 en 4. - Categorie 4: jachtwild en riviervissen als vermeld in artikel 3, 2, 3 en 4, waarop het besluit alleen van toepassing is als het gaat over aspecten die niet geregeld worden in de jacht- of visserijregelgeving. - Categorie 5: soorten die in aanmerking komen voor vervoer als vermeld in artikel 13, 2. Het gaat hier slechts om 3 soorten uitheems jachtwild: Barbarijse patrijs, moerassneeuwhoen en rode patrijs. Alle soorten vermeld in categorie 1, 2 en 3 komen in aanmerking voor maatregelen en programma's van soortenbehoud (zie hieronder) op voorwaarde dat ze opgenomen zijn in de klassen uitgestorven, ernstig bedreigd, bedreigd, kwetsbaar of bijna in gevaar van een rode lijst. Verbodsbepalingen m.b.t. specimens of eieren (art.10 SB) Ten aanzien van specimens van beschermde diersoorten is verboden: - het opzettelijk doden; - het opzettelijk vangen; - het opzettelijk en betekenisvol verstoren, in het bijzonder tijdens de perioden van de voortplanting, de afhankelijkheid van de jongen, de overwintering en tijdens de trek. Het is verboden de eieren van beschermde diersoorten opzettelijk te vernielen, te beschadigen of te verzamelen. Ten aanzien van specimens van beschermde plantensoorten of andere soorten organismen zijn de volgende handelingen verboden: - het opzettelijk plukken of verzamelen; - het opzettelijk afsnijden; Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 267

269 - het opzettelijk ontwortelen; - het opzettelijk vernielen; - het verplanten. De verbodsbepalingen betreffende beschermde planten gelden niet voor beheerwerkzaamheden die geen nadelige invloed hebben op de staat van instandhouding van de populaties van de soorten in kwestie. Een handeling wordt onder meer geacht onopzettelijk te zijn wanneer de verantwoordelijke voor deze handeling niet wist en redelijkerwijze niet hoorde te weten dat deze handeling kon leiden tot de hierboven beschreven negatieve gevolgen voor specimens van beschermde diersoorten of plantensoorten. Verbodsbepalingen m.b.t. het onder zich hebben, het vervoeren en het verhandelen (art.12 SB) Het onder zich hebben, het vervoeren, het verhandelen of ruilen of het te koop of in ruil aanbieden van specimens of eieren van beschermde soorten is verboden. Dit verbod geldt niet m.b.t. het onder zich hebben of vervoeren van zeer kleine aantallen opgezette dieren voor educatieve of wetenschappelijke activiteiten in onderwijsinstellingen, in educatieve centra of in onderzoeksinstellingen. Het verbod geldt evenmin voor specimens van de 3 soorten van categorie 5 van bijlage 1. Voorwaarde is dat kan worden aangetoond dat ze op geoorloofde wijze werden verkregen buiten het Vlaamse Gewest maar op het grondgebied van de Europese Unie, en dat ze op een geoorloofde wijze zijn gedood of gevangen of verkregen. Verbodsbepalingen m.b.t. nesten, voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van beschermde dieren (art.14 SB) Het is verboden de nesten van beschermde vogelsoorten of de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van andere beschermde diersoorten dan vogels opzettelijk te vernielen, te beschadigen of weg te nemen. Het vernielen, beschadigen of wegnemen van nesten, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van beschermde diersoorten wordt onder meer geacht onopzettelijk te zijn wanneer de verantwoordelijke voor deze handeling niet wist en redelijkerwijze niet hoorde te weten dat deze handeling kon leiden tot de beschreven negatieve gevolgen voor nesten, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Maar inzake de diersoorten waarbij categorie 3 is aangekruist in bijlage 1 is evenwel ook het onopzettelijk vernielen of beschadigen van de voortplantingsplaatsen of de rustplaatsen verboden! Dit laatste is wel conform de strikte bescherming die de Habitatrichtlijn voor deze soorten oplegt maar lijkt niet te stroken met het beginsel van rechtszekerheid. Daarom vermeldt de toelichting bij het Soortenbesluit dat deze bepaling in eerste instantie een opdracht naar Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 268

270 de overheid inhoudt om alle betrokken actoren proactief te wijzen op de mogelijke negatieve gevolgen van hun handelen op deze soorten. De overheid moet m.a.w. via voorlichting een situatie creëren dat de betrokkenen achteraf zich er niet op kunnen beroepen dat ze redelijkerwijs niet konden weten dat ze schade zouden berokkenen. Een voortplantingsplaats is een plaats die door een dier wordt gebruikt om te paren en zich voort te planten, alsook de onmiddellijke omgeving van die plaats, als die nodig is voor de eerste levensfasen van de jongen van dat dier. Een rustplaats is een plaats die essentieel is voor het behoud van een dier of een groep van dieren als ze niet actief zijn, ook al wordt die plaats niet permanent gebruikt. Onder nesten worden begrepen: de bewoonde nesten, de nesten die in aanbouw zijn als voorbereiding op het komende broedseizoen, alsook de nesten die in de regel jaar na jaar tijdens het broedseizoen hergebruikt worden. Verbodsbepalingen m.b.t. middelen, installaties en methoden voor het doden of vangen van dieren (art.16 SB) Het is verboden om voor het doden of vangen van in het wild levende dieren in het kader van het besluit gebruik te maken van de middelen, installaties of methoden, vermeld in bijlage 2, A van het besluit. Het gebruik van eender welke middelen, installaties of methoden is verboden als die er op gericht zijn om dieren te vangen of te doden op een massale of niet-selectieve wijze, of om bij dat vangen of doden vermijdbaar leed te veroorzaken. De verboden middelen, installaties en methoden zijn: 1. strikken en stroppen; 2. lijm; 3. haken; 4. levende dieren die als lokdier worden gebruikt. Een lokdier is een specimen van een dier dat kan dienen als een middel om te lokken, hetzij van dezelfde soort als het specimen, hetzij van een andere soort; 5. alle akoestische hulpmiddelen; 6. elektrische en elektronische apparaten waarmee dieren kunnen worden gedood of bewusteloos kunnen worden gemaakt; 7. kunstmatige lichtbronnen; 8. spiegels en andere verblindende voorwerpen; 9. apparaten om vangstplaatsen te verlichten; 10. zoekers met een elektronische beeldversterker en beeldomkeerder om te schieten in het donker; 11. explosieven; 12. netten die qua werking of gebruik niet voldoende selectief zijn; 13. vallen die qua werking of gebruik niet voldoende selectief zijn; 14. kruisbogen en katapulten; Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 269

271 15. vergif en giftig of verdovend lokaas; 16. uitgassen, uitroken of onder water zetten; 17. andere vuurwapens en munitie dan de vuurwapens en munitie, vermeld in artikel 9 en 10 van het besluit van het Jachtvoorwaardenbesluit. Het is verboden om voor het doden of vangen van in het wild levende dieren in het kader van dit besluit de vervoermiddelen te gebruiken, vermeld in bijlage 2, B van het besluit: - luchtvaartuigen; - motorvoertuigen; - vaartuigen die met een snelheid van meer dan 5 km/u worden aangedreven. Het is verboden om volgende middelen, vermeld in bijlage 2, C van het besluit onder zich te hebben, te vervoeren, te verhandelen, te ruilen, te koop aan te bieden of in ruil aan te bieden: - vogelvangstnetten: netten die opgespannen een oppervlakte hebben van meer dan 1 m², een maaswijdte hebben tussen 11 en 29 mm, gemeten over het garen van knoop tot knoop, vervaardigd zijn uit synthetische, kunstmatige of natuurlijke vezels en waarvan het garen is samengesteld uit 2 tot 8 getorste of geweven draden; - mistnetten: netten in banen, aan het stuk of in bepaalde vorm vervaardigd, van garens in synthetische of van kunstmatige vezels met een totale dikte van minder dan 150 deniers (16,2 mg per meter) en waarvan de maaswijdte gemeten over het garen, van knoop tot knoop, kleiner is dan 35 mm; - vogelvangkooien en -klemmen: allerlei types van kooien, klemmen en vallen, van welk formaat ook, die geschikt zijn voor de vangst van vogels, met uitzondering van de vallen die worden toegelaten conform bijlage 3 en bijlage 3/1 van het besluit. Verbodsbepalingen m.b.t. het introduceren in het wild (art.17 SB) Het is verboden om specimens van soorten die onder het toepassingsgebied vallen van het besluit, opzettelijk te introduceren in het wild. Introduceren in het wild is het vrijlaten van dieren of het aanplanten of uitzaaien van planten op alle terreinen en plaatsen, ongeacht de aard of de bedekking van die plaatsen, en als die niet zijn afgesloten door een doorlopende constructie die de verspreiding van de dieren of planten naar omliggende terreinen en plaatsen onmogelijk maakt. De verbodsbepaling geldt niet ten aanzien van: - specimens van plantensoorten die gezaaid, geplant, geteeld of anderszins ingezet worden in het kader van wettige bosbouw-, landbouw- of tuinbouwactiviteiten of in het kader van tuin-, park- of landschapsbeheer; Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 270

272 - specimens van soorten die in landbouwkundige of industriële toepassingen door professionelen of particulieren worden gebruikt met het oog op bestuiving, op biologische bestrijding of geïntegreerde bestrijding; 10 - specimens van vissoorten die gepoot worden in vijvers, visputten of andere afgesloten viswateren, waarbij de vissen die er leven zich, als gevolg van permanente, natuurlijke of van kunstmatige hindernissen, niet vrij kunnen bewegen tussen deze wateren en openbare wateren. Wie gebruik maakt van deze uitzonderingsmogelijkheden neemt alle redelijke voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat de geïntroduceerde specimens zich kunnen verspreiden of verbreiden in het wild. Afwijking van de verbodsbepalingen (art SB) Van al deze verbodsbepalingen kan afgeweken worden. Dit wordt toegestaan door ANB- AVES onder de voorwaarden van het besluit. Bovendien kunnen handelingen die afwijken van de in art.10 geformuleerde verbodsbepalingen betreffende doding of vangst van beschermde soorten, het vervoersverbod vermeld in art.12 of de verbodsbepalingen betreffende middelen, installaties en methoden voor het doden of vangen van dieren vermeld in art.16 uitgevoerd worden op basis van een melding, indien deze handelingen specimens betreffen van soorten vermeld in bijlage 3 van het Soortenbesluit, onder de daar vermelde voorwaarden. Het besluit beschrijft de procedure voor het aanvragen van een afwijking in art.22. Er is beroep mogelijk tegen een weigering, bij de bevoegde Vlaamse minister. Afwijkingen kunnen onder bepaalde voorwaarden geïntegreerd worden in: - een natuurvergunning - een ontheffing van de voorschriften van het VEN - een natuurbeheerplan, een faunabeheerplan, een onroerenderfgoedbeheerplan - een projectuitvoeringsplan van een natuurinrichtingsproject 10 Voor uitheemse soorten, is deze vrijstelling alleen van toepassing op soorten die voorkomen op een lijst die wordt vastgesteld door de Vlaamse minister bevoegd voor leefmilieu, in samenspraak met de Vlaamse minister bevoegd voor het landbouwbeleid. Deze lijst wordt voor advies voorgelegd aan het INBO en het Instituut voor Landbouw en Visserijonderzoek. Op de lijst kunnen enkel soorten voorkomen waarvoor een voorafgaand impactonderzoek aantoont dat er geen risico bestaat dat ze ongunstige gevolgen kunnen hebben voor de in het Vlaamse Gewest voorkomende natuurlijke habitats in hun natuurlijke verspreidingsgebied of voor de inheemse dier- of plantensoorten. Tijdens het onderzoek, vermeld in het eerste lid, vinden het overleg en de informatieuitwisseling plaats, vermeld in artikel 3 van beschikking M (83) 27 van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 17 oktober Er wordt ook overleg gepleegd met de Europese Commissie als de aanvraag betrekking heeft op vogelsoorten die niet van nature in het wild leven op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 271

273 - een omgevingsvergunning Er zijn 3 voorwaarden voor integratie in een van de opgesomde vergunningen, ontheffingen en plannen: - het beoordelingskader voor afwijkingen moet in acht genomen worden (zie hieronder, de redenen en voorwaarden); - de beslissing moet de verplichte onderdelen van de normaal door ANB te verlenen afwijkingsbeslissing bevatten; - in voorkomend geval, moet de vergunning, ontheffing of het plan rekening houden met het advies van ANB. De afwijkingen kunnen maar om bepaalde redenen worden verleend. M.b.t. de beschermde soorten kunnen er specifieke afwijkingen verleend worden van de verbodsbepalingen, die betreffende introductie in het wild uitgezonderd, om een of meer van de volgende redenen: - in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid; - in het kader van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale en economische aard, en voor het milieu gunstige effecten; deze afwijkingsmogelijkheid geldt niet voor de vogelsoorten vermeld in bijlage 1 van het besluit; - in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer; - ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren of aan andere goederen in eigendom of gebruik; deze afwijkingsmogelijkheid geldt niet voor de vogelsoorten vermeld in bijlage 1, wat de voorkoming aangaat van belangrijke schade aan de voormelde andere goederen; - ter bescherming van de wilde fauna of flora, of ter instandhouding van de natuurlijke habitats; - voor doeleinden in verband met onderzoek of onderwijs, repopulatie of herintroductie, alsook voor de daartoe benodigde kweek; - om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt en vastgesteld aantal van bepaalde specimens te vangen, te plukken of in bezit te hebben. M.b.t. de beschermde soorten, waarbij categorie 1 is aangekruist in bijlage 1, kunnen er bovendien ook afwijkingen verleend worden om redenen van economische, sociale of culturele aard, of vanwege regionale of lokale bijzonderheden. Bovenstaande afwijkingen kunnen alleen maar toegestaan worden als de volgende voorwaarden zijn vervuld: - er mag geen andere bevredigende oplossing bestaan; - de afwijking mag geen afbreuk doen aan het streefdoel om de populaties van de soort in kwestie in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan, op lokaal niveau of op Vlaams niveau. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 272

274 Specifieke afwijkingen van het verbod tot introductie kunnen, m.b.t. inheemse soorten, alleen verleend worden in één van de volgende gevallen: - in het kader van een soortenbeschermingsprogramma (zie verder); - in het kader van een specifieke afwijking met het oog op translocatie. Onder translocatie wordt begrepen: de opzettelijke en overwogen verplaatsing van een of meer specimens van een soort binnen zijn actueel verspreidingsareaal. De translocatie moet voldoen aan de bepalingen, vermeld in artikel 20 (zie hierboven bij de redenen waarbij afwijking kan worden verleend ). In geval van een translocatie moeten de volgende aspecten mee in overweging genomen worden : - de geschiktheid van de biotoop; - het tijdstip van vangst en vrijlating; - het risico op de verspreiding van ziekten bij in het wild levende dieren vermeld in het Wildedierenziektendecreet van 28 maart 2014; - de genetische impact; - het lokale maatschappelijke draagvlak; - de overlevingskans van de betrokken specimens voor en na de translocatie; - de mogelijke impact van de verplaatste populatie op de omgeving; - de duurzaamheid van de ingreep. In het geval van een translocatie gelden de volgende voorwaarden : - er wordt een advies ingewonnen bij het instituut; - specimens die gevangen en verplaatst worden, ondergaan een gezondheidscheck en worden zo veel mogelijk voorzien van een markering; - er is een voorafgaande schriftelijke toestemming van de eigenaar en, in voorkomend geval, de gebruiker of gebruikers, van het terrein waar de dieren worden vrijgelaten; - een translocatie is in voorkomend geval verenigbaar met een goedgekeurd natuurbeheerplan van type drie of type vier als vermeld in artikel 16ter van het decreet van 21 oktober 1997; - een translocatie is in voorkomend geval verenigbaar met een goedgekeurd soortbeschermingsprogramma voor de betrokken soort. Voor de introductie van uitheemse soorten kunnen er specifieke afwijkingen verleend worden ten aanzien van het verbod tot introductie in het wild op voorwaarde dat er, op basis van een voorafgaand impactonderzoek, wordt aangetoond dat er geen kans bestaat op ongunstige gevolgen voor de in het Vlaamse Gewest voorkomende natuurlijke habitats in hun natuurlijke verspreidingsgebied of voor de diersoorten of plantensoorten die van nature in het wild voorkomen in het Vlaamse Gewest. Tijdens het impactonderzoek vinden het overleg en de informatie-uitwisseling plaats, vermeld in art.3 van beschikking M(83)27 van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 17 oktober Er wordt ook overleg gepleegd met de Europese Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 273

275 Commissie als de aanvraag betrekking heeft op vogelsoorten die niet van nature in het wild leven op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Soortenbehoud Soortenbehoud vormt het tweede luik van de soortenbescherming: maatregelen om de status van de beschermde soorten actief te verbeteren. Het eerste luik met verbodsmaatregelen omvat een passieve bescherming. Boven op het beschermende statuut dat voortvloeit uit de verbodsbepalingen kan de minister, voor de beschermde soorten die opgenomen zijn in de klassen uitgestorven, ernstig bedreigd, bedreigd, kwetsbaar en bijna in gevaar van een rode lijst soortenbehoudsmaatregelen nemen of soortenbeschermingsprogramma's vaststellen om : - een goede staat van instandhouding te bereiken van die soorten of groepen van soorten, in voorkomend geval op grond van de in dat verband vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen; - te verzekeren dat het bij toeval vangen of doden van de soorten, waarbij categorie 3 aangekruist is in bijlage 1, geen significant ongunstige weerslag heeft op de staat van instandhouding van soorten in kwestie. De soortenbehoudsmaatregelen kunnen betrekking hebben op: - het uitvoeren van sensibiliseringsacties, daarbij inbegrepen het uitbrengen van codes van goede praktijk; - het verrichten van specifieke verwervings-, inrichtings- of beheeractiviteiten; - het toekennen van subsidies; - het sluiten van overeenkomsten met administratieve overheden of met rechtsonderhorigen, organisaties of verenigingen, om regionale of plaatselijke soortenbehoudsinitiatieven te ondersteunen; - afwijkingen van de voormelde verbodsbepalingen, op voorwaarde dat de soortenbehoudsmaatregelen opgenomen zijn in een geheel van maatregelen in de vorm van een soortenbeschermingsprogramma; - aanvullende specifieke verbodsbepalingen, boven op de voormelde verbodsbepalingen, voor wat betreft de soorten waarbij categorie 3 is aangekruist in bijlage 1 van het besluit, op voorwaarde dat ze opgenomen zijn in een soortenbeschermingsprogramma. Dat laatste moet bovendien, in afwijking van wat hierna volgt, vastgesteld zijn door de Vlaamse Regering. Een soortenbeschermingsprogramma wordt opgemaakt op basis van een rapport. Een ontwerp van programma wordt opgemaakt door of in opdracht van ANB. Het programma wordt vastgesteld door de bevoegde Vlaamse minister. Een soortenbeschermingsprogramma (SBP) is een programma van soortenbehoudsmaatregelen dat met name gericht is op het verkrijgen van de gunstige staat van instandhouding van een inheemse soort of een groep van soorten in het gebied waarop Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 274

276 het programma van toepassing is. Het is geldig voor een periode van maximaal 5 jaar maar kan verlengd worden. Het Soortenbesluit beschrijft de onderdelen van het rapport. De vastgestelde soortenbeschermingsprogramma s kan je inkijken via Luik 3, 3/1 en 4: soortenbeheer, aanpak van uitheemse soorten, werking van opvangcentra voor wilde dieren Deze onderdelen worden niet besproken binnen de cursus (behalve aanpak invasie exoten, zie verder). Voor meer info verwijzen we naar het Soortenbesluit of de website van ANB. Luik 5: houden van beschermde soorten in gevangenschap Dit onderdeel van het Soortenbesluit regelt het houden van beschermde soorten, in het bijzonder voor het houden van vogels. We gaan er niet verder op in. De wetgeving met betrekking tot het beschermen van soorten moet goed gekend zijn door de beleidsadviseurs. Zij moeten immers bij vergunningverlening goed weten wat wel of niet vergund kan worden en ingeval er beschermde soorten bij betrokken zijn, welke afwijkingen eventueel gemotiveerd kunnen toegelaten worden. Visserij Het Agentschap voor Natuur en Bos is verantwoordelijk voor het visserijbeleid in Vlaanderen. Het visserijbeleid is een onderdeel van het Milieu- en Natuurbeleid en het Integraal Waterbeleid van de Vlaamse overheid. We gaan er niet verder op in. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 275

277 Invasieve uitheemse soorten Meer en meer soorten verspreiden zich dankzij de mens buiten hun natuurlijk verspreidingsgebied. Sommige van deze exoten gedragen zich invasief en zijn een bedreiging voor onze biodiversiteit. Uitheemse soorten of exoten Soorten zijn uitheems als zij door menselijk toedoen bewust of onbewust buiten hun natuurlijke verspreidingsgebied zijn geïntroduceerd. Uitheemse soorten worden ook wel exoten genoemd. Deze term is gangbaar bij o.a. terreinbeheerders. Dit kunnen zowel planten, dieren of micro-organismen (bv. schimmels) zijn. De manieren waarop zij geïntroduceerd worden, zijn zeer divers: zij kunnen onbedoeld meereizen met personen of goederen, of ontsnappen uit kweek of gevangenschap. Het aantal uitheemse soorten is sterk toegenomen in de afgelopen eeuw. In Europa zijn al zeker uitheemse soorten in de natuur vastgesteld. In Vlaanderen zijn sinds 1800 al bijna 2000 uitheemse plantensoorten vastgesteld. Invasieve exoten De meeste uitheemse soorten veroorzaken geen problemen, bijvoorbeeld omdat ze zich in ons klimaat niet blijvend kunnen vestigen. Anderen weten zich wel te vestigen, maar groeien niet uit tot een plaag of richten geen schade aan. Bij een kleine minderheid van soorten wordt, na vestiging en uitbreiding, evenwel een negatieve impact op de natuur, de volksgezondheid of infrastructuur vastgesteld. In dat geval spreekt men van een invasieve uitheemse soort. De vuistregel stelt dat van elke 1000 getransporteerde soorten er 100 in de natuur belanden, er zich daarvan 10 vestigen, en er daarvan één schade aanricht. Zo worden er van de ongeveer 2000 uitheemse planten in Vlaanderen slechts een 60-tal als problematisch bestempeld. Voor dergelijke soorten dringt een aanpak zich op. Beleid rond invasieve exoten Europese verordening Om tot een uniforme en effectieve aanpak van invasieve exoten te komen, werd een Europese verordening Exoten opgesteld die van kracht is sinds 1 januari De Verordening focust op de drietrapsaanpak en heeft tot doel de negatieve impact van invasieve exoten binnen Europa zoveel mogelijk te beperken. De drietrapsaanpak houdt het volgende in: 1. preventie Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 276

278 2. snel opsporen en ingrijpen 3. beheren en terugdringen Op 14 juli 2016 werd de eerste lijst van voor de Europese Unie zorgwekkende invasieve soorten gepubliceerd. Vanaf de twintigste dag na deze bekendmaking gelden voor deze soorten verschillende maatregelen: - Voor deze soorten geldt een totaalverbod op bezit, handel, transport, teelt en vrijstelling in de natuur. Hierbij zijn enkele overgangsbepalingen van kracht. Gezelschapsdieren die voor het in voege treden van de Verordening in bezit waren, mogen gehouden worden tot hun natuurlijke dood, op voorwaarde dat de dieren in een gesloten omgeving gehouden worden, niet kunnen ontsnappen en zich niet kunnen voortplanten. Commerciële voorraden kunnen tot één jaar na opname van de soort op de Unielijst aan particulieren worden verkocht, onder de voorwaarde dat ze in een gesloten omgeving gehouden en getransporteerd worden. Particulieren die deze soorten aankopen gedurende dit ene jaar, mogen deze houden tot de natuurlijke dood ervan, maar moeten kunnen verzekeren dat deze in een gesloten omgeving worden gehouden en zich niet kunnen voortplanten. (Bv. aquaria kunnen als gesloten omgevingen worden beschouwd, maar vijvers niet.) Bovendien kunnen commerciële voorraden tot twee jaar na opname van de soort op de Unielijst aan erkende instellingen (o.a. onderzoekscentra en dierentuinen) worden verkocht of overgedragen. - Lidstaten moeten een monitoringsysteem opstellen om de aanwezigheid van deze soorten zo snel mogelijk op te sporen, zowel indien deze opzettelijk als accidenteel in het land terecht komen. Hierbij wordt de hulp van het brede publiek ingeroepen om waarnemingen te melden. - Indien een soort van de lijst wordt waargenomen, dient deze zo snel mogelijk bestreden te worden om zo negatieve impact te vermijden. Deze bestrijding is een gedeelde verantwoordelijkheid van (lokale) overheden en terreineigenaars. - Voor die soorten op de lijst die al wijdverspreid zijn, dienen de lidstaten maatregelen te nemen om deze soorten zoveel mogelijk onder controle te houden. Ook dit is een gedeelde verantwoordelijkheid tussen overheden en terreineigenaars. Welke soorten staan op de lijst? Soorten worden op de Europese lijst opgenomen indien ze een aantoonbare negatieve impact op de inheemse Europese biodiversiteit hebben én de maatregelen zoals voorzien door de Verordening deze impact kunnen beperken. Een aantal van deze soorten komen Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 277

279 momenteel niet in Vlaanderen voor, het is echter belangrijk ook voor deze soorten waakzaam te zijn zodat er snel kan opgetreden worden indien ze alsnog zouden opduiken. De Unielijst is dynamisch, in de zin dat zij op regelmatige basis kan worden aangevuld of geüpdatet. Nieuwe soorten die opgenomen moeten worden, worden door de Europese Commissie of door de lidstaten zelf aangebracht. Een soort kan pas voor opname beschouwd worden indien een wetenschappelijk correcte risicoanalyse werd uitgevoerd die aan bepaalde vereisten voldoet. Deze vereisten worden door zowel de Europese Commissie als een Wetenschappelijk forum gecontroleerd. Via het informatieplatform van de Commissie, kan je nagaan welke soorten momenteel ter beoordeling door het Wetenschappelijk forum voorliggen en dus mogelijks aan de Unielijst zullen toegevoegd worden. Indien voor een soort een correcte risicoanalyse werd opgesteld, wordt deze soort ter opname voorgelegd aan een Europees Comité (een werkgroep waarin alle lidstaten vertegenwoordigd zijn). Binnen deze werkgroep worden verschillende belangen afgewogen, wordt een ontwerplijst opgemaakt en wordt finaal gestemd voor of tegen opname van deze ontwerplijst van soorten op de officiële Unielijst. Veel informatie over invasieve exoten vind je op ecopedia: Toegankelijkheid Met het wijzigingsdecreet van 2014 werd de multifunctionaliteit van natuur decretaal verankerd in het Natuurdecreet (zie boven). Bij het beheer van terreinen ten behoeve van het natuurbehoud, wordt immers gestreefd naar een geïntegreerd beheer waarbij rekening gehouden wordt met de ecologische, de economische en de sociale functie. De sociale functie van een natuurterrein heeft onder meer betrekking op: - de natuurbeleving en -educatie; - de toegankelijkheid van het terrein met het oog op recreatie; - de rol van het terrein voor algemene landschapszorg en het beheer van onroerend erfgoed; - de rol van het terrein voor het wetenschappelijk onderzoek. De nieuwe regels rond toegankelijkheid zijn beschreven in het Natuurdecreet onder de (nieuwe) artikels 12 septies-novies. Ze kunnen pas uitvoering krijgen als een nieuw uitvoeringsbesluit rond toegankelijkheid voor natuurterreinen wordt uitgewerkt en goedgekeurd. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 278

280 Voorlopig blijft het bestaande uitvoeringsbesluit van kracht en is de toegankelijkheid enkel uitgewerkt en geregeld voor de natuurreservaten en de bossen in het BVR van 5 december 2008 betreffende de toegankelijkheid van de bossen en de natuurreservaten. Zeer binnenkort zal ze open getrokken worden naar alle natuurterreinen. Bovendien heeft minister Schauvliege het principe van omgekeerde toegankelijkheid voor de bossen in beheer van ANB in haar beleidsnota opgenomen. Dit betekent dat de bossen, beheerd door ANB, opnieuw volledige toegankelijk gesteld worden, behalve daar waar een toegankelijkheidsregeling werd uitgewerkt, waar aangeduid staat dat je op de paden moet blijven of waar de toegang verboden is. Ook dit principe moet verder uitgewerkt worden in het nieuwe uitvoeringsbesluit. In afwachting van het nieuwe uitvoeringsbesluit bespreken we kort de algemene bestaande principes. Basisregel: principiële toegankelijkheid Vlaanderen is dicht bevolkt. Om zoveel mogelijk mensen toegang te verlenen tot natuurterreinen en de verschillende wensen (economie, ecologie, recreatie) op elkaar af te stemmen is een duidelijke wetgeving noodzakelijk. De basisregel of principiële toegankelijkheid betekent dat iedere voetganger het recht heeft om in bossen en natuurreservaten te wandelen op de boswegen en voor het verkeer minder belangrijke openbare wegen. Elke uitbreiding op de principiële toegankelijkheid wordt geregeld in een toegankelijkheidsregeling. Aan de principiële toegankelijkheid zijn voorwaarden gekoppeld. Voetgangers zijn steeds welkom op de wegen in bos of natuurreservaat tenzij: - de wegen op een wettelijke wijze zijn afgesloten op basis van een toegankelijkheidsregeling, op basis van een machtiging van het Agentschap voor Natuur en Bos of op basis van het bord verboden toegang privé-eigendom aan de voornaamste ingangen van privébossen; - de wegen ontoegankelijk zijn gesteld en op het terrein aangeduid via de gebruikelijke bebording. Wandelaars mogen enkel de toegankelijke wegen betreden; - de privéboseigenaar zijn bos (of een deel ervan) heeft afgesloten voor het publiek. De bijlage bij het Besluit van 5 december 2008 betreffende de toegankelijkheid van de bossen en de natuurreservaten heeft een signalisatiebord (V.14) vastgelegd waarmee iedere privéboseigenaar zijn bos op een legitieme manier ontoegankelijk kan maken. Privéboseigenaars moeten geen verantwoording afleggen aan derden of aan de overheid wanneer ze dit bord willen gebruiken. Toch spoort de overheid de privébosbezitters zoveel mogelijk aan om dit bord niet te gebruiken en te komen tot een oplossing die voor alle partijen aanvaardbaar is. Zo voorziet de overheid Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 279

281 subsidies om openstelling van privébossen en erkende natuurreservaten te stimuleren voor de eigenaars. Met voetgangers wordt gelijkgesteld: de rolstoelgebruikers en fietsers jonger dan 9 jaar. Voor andere groepen gebruikers zoals fietsers, ruiters, zwemmers, schaatsers, roeiers, moet de toegankelijkheid geregeld worden in een goedgekeurde toegankelijkheidsregeling. Kunnen terreinen ontoegankelijk gesteld worden? Een terrein zoals hierboven vermeld kan door de beheerder geheel of gedeeltelijk ontoegankelijk gesteld worden, met uitzondering van de openbare wegen. De ontoegankelijkheid kan van bepaald of onbepaalde duur zijn en kan betrekking hebben op een of meer categorieën van gebruikers. Openbare natuurterreinen of terreinen verworven met financiële tussenkomst van ANB kan de ontoegankelijkheid enkel worden ingesteld in de volgende gevallen: - als dit is opgenomen in een goedgekeurd toegankelijkheidsreglement; - als dit noodzakelijk is voor de openbare veiligheid (zoals brandgevaar, storm of andere gevaarlijke situaties); - als dit noodzakelijk is voor de bescherming van inheems dier- en plantensoorten; - als er beheerwerkzaamheden worden uitgevoerd waarbij de veiligheid van de bezoekers niet gegarandeerd kan worden; - als er jacht en bestrijdingsactiviteiten plaatsvinden. De ontoegankelijkheid wordt op een duidelijk zichtbare wijze aangeduid. Figuur 8 Verbodsbord verboden toegang privé-eigendom (V14) en verbodsbord verboden toegang (V15) Elke uitbreiding of inperking op de principiële toegankelijkheid moet geregeld worden door een toegankelijkheidsregeling (zie verder). Verbodsbepalingen van belang voor recreatie Geen enkele vorm van gemotoriseerd verkeer is toegelaten in natuurterreinen, uitgezonderd op de openbare wegen die ingericht zijn voor het gewone gemotoriseerde Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 280

282 verkeer en in hoofdzaak bestemd zijn als doorgangsweg. Bovendien geldt dit verbod niet voor gemotoriseerd verkeer dat nodig is voor het uitvoeren van beheeractiviteiten, inclusief jacht- en bestrijdingsactiviteiten, voor het uitoefenen van toezicht en opsporing, het garanderen van de veiligheid van de bezoekers, bijzondere omstandigheden die vastgesteld zijn in een toegankelijkheidsregeling of het natuurbeheerplan, het gebruik van toegangswegen door de beheerder van het terrein of zijn genodigden in functie van de bereikbaarheid van onroerende goederen. Belangrijk om weten is ook dat honden en andere gezelschapsdieren steeds aan de leiband moeten gehouden worden en de wegen niet mogen verlaten tenzij: - bij het scheperen van schaapskuddes die ingezet worden bij het beheer van het gebied; - bij deelname aan activiteiten die toegestaan zijn door of krachtens het Jachtdecreet; - in de hondenzones; - in het kader van trainingen met speurhonden door politie en operationele diensten van de civiele veiligheid. Uiteraard moeten bezoekers rekening houden met de verbodsbepalingen uit het Bos- en Natuurdecreet en is het verboden vuur te maken, tenten en andere al dan niet tijdelijke constructies zoals dranghekken en controleposten te plaatsen, dieren en de rust te verstoren, vegetatie te plukken of verwijderen, afval achter te laten en reclame te maken in bossen en in natuurreservaten. Van deze verbodsbepalingen kan eventueel afgeweken worden op basis van een beheerplan en/of op basis van een specifieke machtiging van het ANB. Vergeet hierbij ook niet de eventuele toestemming van de eigenaar (zie verder ook bij organisatie activiteiten )! Toegankelijkheidsregeling Beheerders van natuurterreinen kunnen de principiële toegankelijkheid uitbreiden. Zo kunnen ze ook andere groepen van gebruikers toelaten dan wandelaars of kunnen ze bepaalde zones aanduiden als speel-, honden-, bivakzone of vrij toegankelijke zone. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 281

283 Figuur 9 Officiële toegankelijkheidsborden De toegankelijkheidsregeling is daarvoor het instrument. Een toegankelijkheidsregeling is opgebouwd uit een tekstgedeelte en een bijbehorende kaart, de toegankelijkheidskaart, van het gebied waarop het tekstgedeelte van toepassing is. De kaart toont duidelijk de toegankelijke wegen en zones en dient steeds geïnterpreteerd te worden op basis van het corresponderende tekstgedeelte en de legende bij het kaartgedeelte. Als de toegankelijkheid beperkt blijft tot het verlenen van toegang voor voetgangers op de boswegen (= principiële toegankelijkheid voor voetgangers), dan is er geen verplichting voor het opmaken van een toegankelijkheidsregeling. Privéboseigenaars die hun bos ontoegankelijk willen maken hoeven daarvoor ook geen toegankelijkheidsregeling op te stellen. Zij dienen enkel gebruik te maken van het bord V.14 'verboden toegang privé-eigendom. De toegankelijkheidsregeling wordt op het terrein zichtbaar gemaakt via infopanelen aan de voornaamste ingangen van het gebied. Die verplichting geldt niet voor privébossen indien de toegankelijkheid tot het gebied beperkt blijft tot de voetgangers op de wegen (principiële toegankelijkheid). De toegankelijkheid wordt in overeenstemming met de toegankelijkheidsregeling op het terrein aangeduid via het plaatsen van aanwijzingsborden, zoneborden en verbodsborden uit de bijlage bij het besluit. Routes of routenetwerken voor fietsers, ruiters of bestuurders van gespannen die gedeeltelijk door bos gaan, moeten voor dat gedeelte in overeenstemming zijn met de toegankelijkheidsregeling van het gebied. De toegankelijkheid wordt in dat geval op het terrein geregeld via het plaatsen van wegwijzers, eigen aan de route of het netwerk op voorwaarde dat deze wegwijzers duidelijk het corresponderende type van weggebruiker afbeelden. Indien dit niet het geval is, worden de aanwijzingsborden uit de bijlage bij het besluit gebruikt. Behalve de aanwijzings-, zone- en verbodsborden heeft het besluit een reeks verbodsaffiches ingevoerd. Ze dienen om bij brandgevaar, voor de bescherming van kwetsbare fauna en flora, bij gevaarlijke beheerwerkzaamheden en bij jachtactiviteiten Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 282

284 een bos geheel of gedeeltelijk ontoegankelijk te maken. Zie enkele afbeeldingen hieronder. De verbodsaffiches worden door de beheerder aangebracht aan de belangrijkste toegangen van het ontoegankelijk te stellen geheel of deel. De borden worden uiterlijk 48 uren voor de inwerkingtreding van de maatregel geplaatst, tenzij wanneer de inwerkingtreding onverwijld moet plaatsvinden. De verbodsaffiches worden in een perfecte staat van zichtbaarheid en leesbaarheid gehouden tijdens de volledige duur van de toepassing van de maatregel. Ze worden uiterlijk 24 uur na het einde van de toepassing van de maatregel verwijderd. De verbodsaffiches bevatten de volgende gegevens: - de plaats waar de maatregel van toepassing is; - het begin en het einde van de duur van de toepassing van de maatregel; - de groep van gebruikers waarop de maatregel van toepassing is; - de verantwoordelijke voor het plaatsen van het verbodsbord. Activiteiten organiseren Natuurterreinen lenen zich uitstekend voor allerhande ontspannende activiteiten zoals wandel- en ruitertochten, oriëntatiewedstrijden, mountainbiketourtochten, Activiteiten in natuurterreinen brengen risico s met zich mee, niet alleen voor de recreanten en andere bezoekers, maar ook voor de fauna en flora. Een mountainbiketoertocht door een grote groep mensen, waarbij niet-toegankelijke wegen éénmalig worden opengesteld, kan nefaste gevolgen hebben voor de bodem, de vegetatie of de rust van de dieren. Vooraleer activiteiten mogen plaatsvinden moeten een aantal stappen ondernomen worden door de organisator. Is er geen toegankelijkheidsregeling voor het gebied, dan moet een specifieke toestemming bekomen worden van de beheerder. Is ANB beheerder, dan wordt de toestemming gelijkgesteld aan een machtiging. Is de activiteit risicovol dan moet er ook altijd een machtiging aan het ANB aangevraagd worden. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 283

285 Niet-risicovol Risicovol Toegelaten volgens TR Melding (ANB-gebieden) Machtiging Niet toegelaten volgens TR of geen TR Toestemming Machtiging+toestemming Uitzondering: natuurdomeinen daar is machtiging = toestemming De toestemming wordt aangevraagd bij de beheerder. Als de beheerder het Agentschap voor Natuur en Bos is, dan stelt de Vlaamse Regering dat je deze toestemming schriftelijk en minstens twee weken voorafgaand aan de geplande activiteit moet aanvragen. De organisator moet tijdens de activiteit steeds in het bezit zijn van de toestemming van de beheerder zodat hij bij controle door natuurinspectie of andere gemachtigde toezichthouders (bv. boswachters) deze toestemming kan voorleggen. De machtiging wordt aangevraagd bij het Agentschap voor Natuur en Bos minstens 35 dagen voorafgaand aan de activiteit. Deze machtiging is meteen ook de toestemming voor risicovolle activiteit die in natuurdomeinen plaatsvinden. Na aanvraag gaat de boswachter van het betrokken natuurterrein na of de activiteit mag plaatsvinden en geeft zijn advies door aan de cel AVES van ANB. Zij maken de machtiging op en sturen die door naar de aanvrager. De dienst Natuurinspectie van het Agentschap voor Natuur en Bos ziet er op toe dat de toegankelijkheidsvoorwaarden van de machtigingen correct worden nageleefd. Zowel de beheerder als ANB kunnen voorwaarden opleggen. Bij het verlenen van een machtiging houdt ANB rekening met de ecologische en de sociale en educatieve draagkracht van het gebied en van de directe omgeving. Veel activiteiten vallen onder een gezamenlijke noemer of worden door koepelverenigingen georganiseerd zoals ruitertochten, oriëntatieloopwedstrijden en mountainbiketoertochten. Door deze activiteiten een vaste datum op de jaarkalender te geven, kan men de druk op de gebieden spreiden. Activiteiten die zijn opgenomen op de goedgekeurde jaarkalender van het Agentschap voor Natuur en Bos hoeven geen afzonderlijke machtiging meer aan te vragen. Zelf houdt ANB een kalender bij met alle activiteiten die in een bepaald natuurterrein plaatsvinden, zo is de boswachter steeds op de hoogte van de activiteiten en kunnen verschillende activiteiten optimaal gespreid worden in tijd en ruimte. Vandaar dat het ANB ook aanraadt om geplande activiteiten, ook al vereisen die geen machtiging of toestemming, toch te melden aan het ANB. Denk maar aan grootschalige wandel- of jogactiviteiten die soms op dezelfde routes plaatsvinden als de gemachtigde fiets- of ruiteractiviteiten. Wanneer deze activiteiten vooraf worden gemeld met inbegrip van de geplande routes dan kunnen, bijvoorbeeld via bijsturing van het parcours, Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 284

286 onaangename verrassingen worden vermeden op de dag zelf. Bij grootschalige activiteiten komt vaak ook extra organisatie kijken zoals de inrichting van een controlepost waarvoor sowieso een machtiging is vereist. Voor activiteiten in domeinen van het agentschap neemt men liefst 35 dagen voor de activiteit contact op met de beheerder. Wanneer is een activiteit risicovol? Indien men als voetganger de wegen wenst te verlaten voor een activiteit in het natuurterrein dan wordt deze activiteit als risicovol aanzien. Uitzondering hierop vormt het toegestane gebruik in de speelzones, hondenzones, bivakzones en vrij toegankelijke zones conform de toegankelijkheidsregeling voor het gebied. Opgelet: enkel activiteiten voor voetgangers kunnen plaatsvinden buiten de paden in natuurterreinen. Voor alle andere gebruikersgroepen zullen ze niet toegestaan worden. Ook risicovol zijn de grootschalige activiteiten op de toegankelijke wegen met een verwachte deelname vanaf: mountainbikers, cyclocrossers of veldrijders; - 25 ruiters; - 10 menners of mushers. Deze aantallen zijn inclusief de te verwachten toeschouwers. Dit geldt niet voor grootschalige activiteiten in private bossen die onder normale omstandigheden ontoegankelijk zijn op basis van het bord V.14 'verboden toegang privé-eigendom'. Hier is de verstoring immers gering aangezien er geen reguliere bezoekers worden toegelaten en er dus ook weinig kans is op conflicten tussen gebruikersgroepen onderling. Paintball, airsoft en lasergame worden beschouwd als risicovolle activiteiten omdat je daarbij de wegen verlaat. De organisator moet daarom altijd een machtiging van het Agentschap voor Natuur en Bos hebben indien de activiteit in een natuurterrein doorgaat. Dit geldt zowel voor openbare als private natuurterreinen. De machtiging van het agentschap is verplicht, net zoals de toestemming van de eigenaar of beheerder van het bos of natuurreservaat. Door het specifieke karakter van de activiteit heeft het agentschap speciale, beperkende voorwaarden opgelegd aan het verlenen van een machtiging. Er zal slechts een machtiging voor paintball, airsoft of lasergame terreinen worden verleend indien voldaan is aan volgende voorwaarden: - de activiteit is niet eenmalig maar wordt herhaaldelijk georganiseerd op het betreffende terrein - het betreft een privaat bos Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 285

287 - het privaat bos of bosgedeelte is niet opengesteld voor andere vormen van recreatie - het privaat bos of bosgedeelte is niet gelegen in het Vlaams Ecologisch Netwerk of in een Speciale Beschermingszone - het privaat bos of bosgedeelte heeft als planologische bestemming gebied voor dagrecreatie De eigenaar of beheerder kan, indien het geen eenmalige activiteit betreft en het bos of bosgedeelte voldoet aan de bovenstaande vier voorwaarden, via de opmaak van een toegankelijkheidsregeling een officiële paintball/airsoft/lasergame locatie laten machtigen door het Agentschap voor Natuur en Bos. Het agentschap zal de aanvraag toetsen aan de ecologische waarde en de draagkracht van het gebied. Deze voorwaarden houden geen rekening met andere geldende regelgeving zoals Vlarem en andere wetgeving op niveau van gemeente en provincie. Indien daarenboven de inrichting gepaard zou gaan met ontbossing in de ruime zin van het woord, dan is een omgevingsvergunning tot ontbossing nodig en geldt de compensatieplicht. Het plaatsen en zoeken van geocaches tot een afstand van 3 meter van de rand van de weg mag mits eenvoudige toestemming van de eigenaar of beheerder. Eenzelfde toestemming volstaat voor caches in de vrij toegankelijke zones. Activiteiten die georganiseerd en begeleid worden door erkende bosgidsen of natuurgidsen of door de conservator van het specifieke natuurreservaat worden NIET als risicovol beschouwd. Natuurwetgeving: natuurbehoudswetgeving 286

288 Natuurwetgeving: De milieuhandhavingsregelgeving De handhaving van milieuregels gebeurt volgens de regels en procedures van het milieuhandhavingsdecreet (titel XVI van het Decreet Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid van 5 april DABM) en de uitvoeringsbesluiten. Inhoudelijk is ANB bevoegd voor de handhaving van: - het boswetboek van 19 december 1854; - de jachtwet van 28 februari 1882; - de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij; - de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud; - het Bosdecreet van 13 juni 1990; - het Jachtdecreet van 24 juli 1991; - het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu; en alle bijbehorende uitvoeringsbesluiten. Het geheel van de bovengenoemde regelgeving valt onder de noemer van het milieubeheerrecht, op grond van de definitie opgenomen in het Milieuhandhavingsbesluit (MHB, zie verder). Naast de bevoegdheid rond het MHB is er de volgende wetgeving waarvoor het ANB niet inhoudelijk bevoegd is, maar waar het wel een (al dan niet beperkte) handhavingsbevoegdheid heeft: - het veldwetboek; - de CITES-wet van 28 juli 1981 (wet houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten); - het materialendecreet van 23 december 2011; - het pesticidendecreet van 8 februari 2013; - het mestdecreet (controle van de afstandregels voor mest langs waterlopen binnen RKG en SBZ s); - De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) voor wat betreft ontbossingen. Tot slot is het ANB ook bevoegd voor de handhaving van diverse Europese verordeningen, o.a. de verordening nr. 1143/2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten. Binnen het Agentschap voor Natuur en Bos heeft de natuurinspectie de handhaving van de natuurregelgeving (in brede zin) als kerntaak. Natuurwetgeving: milieuhandhavingsregelgeving 287

289 Om de handhaving naar behoren uit te voeren kregen beleidsadviseur en natuurinspecteurs welbepaalde bevoegdheden toegekend. Deze worden in dit hoofdstuk kort besproken. Wens je extra informatie? Dan vind je heel wat terug in de handhavingsrapporten die jaarlijks worden opgemaakt door natuurinspectie Bevoegdheden van natuurinspecteurs en beleidsadviseurs De toezichthouders en milieuopsporingsambtenaren bij het ANB Binnen ANB zijn de volgende personeelsleden aangewezen als gewestelijk toezichthouder: - de natuurinspecteurs; - de celverantwoordelijken van de natuurinspectie; - de administratieve medewerkers van de natuurinspectie; - de boswachters; - de regiobeheerders; - een aantal beleidsmedewerkers (met beperkte bevoegdheden). De volgende personeelsleden zijn aangewezen als gewestelijk milieuopsporingsambtenaar: - de natuurinspecteurs; - de celverantwoordelijken van de natuurinspectie. Natuurinspecteurs zijn aangewezen als gewestelijk milieuopsporingsambtenaar en hebben als dusdanig de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie (OGP). Gewestelijk milieuopsporingsambtenaren hebben de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie (OGP). Een officier van gerechtelijke politie (OGP) heeft volle bevoegdheden op gerechtelijk vlak (bv. gerechtelijke arrestaties, huiszoekingen, gerechtelijke fouilleringen, etc.). Nieuw aangeworven natuurinspecteurs worden pas aangewezen als gewestelijk toezichthouder/gewestelijk milieuopsporingsambtenaar nadat zij een opleiding bij de politieschool of een interne opleiding (natuurmanagement, vervolgtraject NI) hebben gevolgd. Gewestelijke milieuopsporingsambtenaren kunnen als hulpofficier van de procureur des Konings (HPdK) worden aangewezen. Dit betekent dat zij in feite assistenten zijn van de procureur en daardoor bepaalde beslissingsbevoegdheden zelf toebedeeld krijgen van de procureur. Natuurwetgeving: milieuhandhavingsregelgeving 288

290 Het statuut OGP HPdK wordt binnen ANB toegekend aan de celverantwoordelijken natuurinspectie (zie eerder) omdat volgens het Wetboek van Strafvordering huiszoekingen bij heterdaad moeten gebeuren in aanwezigheid van een hulpofficier van de Procureur des Konings. In het verleden diende hiervoor altijd een beroep te worden gedaan op een medewerker van de federale of lokale politiediensten met dat statuut, wat dikwijls tot problemen leidde omdat die personen niet altijd beschikbaar waren. Door de aanwijzing van de celverantwoordelijken NI als HPK kunnen de huiszoekingen bij heterdaad efficiënter en dikwijls met meer resultaat verlopen. De celverantwoordelijken natuurinspectie worden ook aangewezen als gemachtigd ambtenaar. Een gemachtigd ambtenaar wordt specifieke bevoegdheden toegekend zoals: - indienen van voorstellen bij de strafrechtbank tot oplegging van bevelen om de plaats in de oorspronkelijke toestand te herstellen, het strijdig gebruik te staken of aanpassingswerken uit te voeren; - indienen van vorderingen bij de strafrechtbank tot oplegging van een dwangsom per dag vertraging in de tenuitvoerlegging van de herstelmaatregelen; - indienen van een vordering van herstelmaatregelen bij de burgerlijke rechtbank bevoegd voor de plaats waar het milieumisdrijf plaatsvond; - controle van de uitgevoerde herstelmaatregelen en vaststelling daarvan in een PV; - opleggen van de door de rechtbank bevolen herstelmaatregelen aan de persoon aan wie de rechtbank het herstel heeft opgelegd; - het zelf uitvoeren (of laten uitvoeren) van de herstelmaatregelen wanneer de persoon aan wie de rechtbank het herstel heeft opgelegd, de herstelmaatregelen niet heeft uitgevoerd binnen de door de rechtbank opgelegde termijn. Een aantal beleidsmedewerkers zijn aangewezen als toezichthouders met beperkte toezichtrechten: zij beschikken enkel over het recht op toegang tot private terreinen met het oog op de controle van vergunnings- en subsidievoorwaarden en van meldingen op grond van de bos-, natuurbehouds-, jacht- vogelbeschermings- en riviervisserijwetgeving. Zij hebben geen bevoegdheid om milieu-inbreuken of milieumisdrijven vast te stellen, noch om bestuurlijke maatregelen of veiligheidsmaatregelen op te leggen. Gelet op het beperkte toezichtrecht is geen specifieke opleiding, bij een politieschool of intern, vereist. Toezichthouders en opsporingsambtenaren bij het ANB worden aangesteld bij ministerieel besluit. Natuurwetgeving: milieuhandhavingsregelgeving 289

291 Onthoud: NI = toezichthouder + gewestelijk milieuopsporingsambtenaar (OGP) Celverantwoordelijke NI (CVNI) = toezichthouder + gewestelijk milieuopsporingsambtenaar (OGP) + HPdK + gemachtigd ambtenaar Toezichtbevoegdheid: toezicht en toezichtrechten Toezicht is het verzamelen van informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. Toezicht is het geheel van handelingen die erop gericht zijn zich te vergewissen dat de wetten en decreten worden nageleefd. Het toezicht heeft als doel het nalevingsgedrag te verbeteren en is gericht op het voorkomen of doen ophouden van delicten. Toezicht is preventief van aard. Om deze controletaak te kunnen uitoefenen hebben toezichthouders een aantal decretaal omschreven bevoegdheden en werden in het milieuhandhavingsdecreet (MHD) een aantal toezichtrechten ter beschikking gesteld. Belangrijk hierbij is dat toezichthouders enkel gebruik mogen maken van hun toezichtrechten voor zover zij deze gebruiken binnen hun bevoegdheden. De toezichtrechten mogen ook enkel gebruikt worden als dit noodzakelijk is om een bepaalde regelgeving te controleren. Een ondoordacht gebruik van toezichtrechten kan dus niet! Recht op toegang (Art MHD) Een toezichthouder mag altijd, zonder voorafgaande verwittiging, elke plaats vrij betreden en het benodigde materiaal meenemen om eigen onderzoek ter plaatse te kunnen doen. Tot de bewoonde lokalen heeft een toezichthouder enkel toegang als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan: - een voorafgaande en schriftelijke toestemming van de bewoner; - een voorafgaandelijke en schriftelijke machtiging door de rechter in de politierechtbank (een visitatiemachtiging, zie verder). In dit geval heeft een toezichthouder alleen toegang tussen vijf uur s morgens en eenentwintig uur s avonds. Aangezien de woning een zeer ruime bescherming geniet, zullen er buiten de openbare plaatsen, niet veel private plaatsen zijn die zonder huiszoekingsbevel of visitatiemachtiging betreden kunnen worden. Natuurwetgeving: milieuhandhavingsregelgeving 290

292 VUISTREGEL: Vraag bij twijfel steeds visitatiemachtiging aan de politierechter of de toestemming van de bewoner. Beleidsadviseurs kunnen geen gebruik maken van de andere decretaal verankerde toezichtrechten, zoals: - Recht op inzage en kopie van zakelijke documenten (Art MHD) - Recht op onderzoek van zaken (Art MHD) - Recht op onderzoek van transportmiddelen (Art MHD) - Recht op ondersteuning (Art MHD) - Recht op het doen van vaststelling d.m.v. audiovisuele middelen (Art MHD) - Recht op bijstand (Art MHD) Eenvormigheid in handhaving: het Milieuhandhavingsdecreet Zoals in het basistraject uitgelegd, werd de handhaving van de milieuwetgeving in 2009 sterk vereenvoudigd. Het toezicht en de handhaving van alle wetten en decreten behorende tot het milieuhygiëne- en milieubeheerrecht worden sindsdien op een eenvormige manier geregeld. In het Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM) werd hiervoor een nieuwe Titel XVI ingevoerd, met als opschrift Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen. Dit wordt het Milieuhandhavingsdecreet (MHD) genoemd en trad in werking op 25 juni Het Milieuhandhavingsdecreet opent heel wat mogelijkheden om de natuur beter te kunnen beschermen. De klassieke weg van louter strafrechtelijke vervolging werd verlaten. Voorheen moesten overtredingen van een dwingende rechtsregel strafrechtelijk afgehandeld worden. Het gevolg was dat heel wat van die schendingen nooit aan vervolging toekwamen, wegens de werklast bij de parketten en de strafgerechten. Milieu-inbreuken vs. milieumisdrijven Het nieuwe MHD creëert een kader waardoor, naast een strafrechtelijke sanctionering, ook bestuurlijk gesanctioneerd kan worden aan de hand van alternatieve en exclusieve bestuurlijke geldboetes, al dan niet met een voordeelontneming. Daartoe wordt een onderscheid gemaakt tussen milieumisdrijven en milieu-inbreuken. De milieu-inbreuken zijn eerder lichte schendingen met een beperkte impact op de mens of het milieu. Ze worden opgesomd op lijsten die vastgesteld werden door de Vlaamse regering. De lijsten vind je als bijlage bij het Besluit van de Vlaamse Regering van 12 Natuurwetgeving: milieuhandhavingsregelgeving 291

293 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. De meest recente versie is hier terug te vinden: Milieu-inbreuk Verslag van Vaststelling (VV) Milieumisdrijf Proces - Verbaal (PV) Rechtstreeks naar Afdeling Handhaving Rechtstreeks naar parket (openbaar ministerie) Exclusieve bestuurlijke geldboete Parket stuurt door naar Afdeling Handhaving Parket vervolgt strafrechtelijk Alternatieve bestuurlijke geldboete Figuur 10 Behandeling milieu-inbreuk vs. milieumisdrijf Milieu-inbreuken kunnen enkel bestuurlijk en dus niet strafrechtelijk worden afgehandeld. Bij de bestuurlijke afhandeling kunnen ze gesanctioneerd worden met een exclusieve bestuurlijke geldboete opgelegd door de afdeling Handhaving van het departement Omgeving (het vroegere AMMC), de gewestelijke entiteit die speciaal werd opgericht voor de bestuurlijke afhandeling van milieuovertredingen. Een alternatieve bestuurlijke geldboete kan uitsluitend worden opgelegd voor milieumisdrijven. In principe kunnen misdrijven strafrechtelijk worden behandeld, maar wanneer de Procureur des Konings beslist om ze niet strafrechtelijk te behandelen en dit tijdig laat weten aan de afdeling Handhaving, kan het milieumisdrijf door de afdeling Handhaving worden gesanctioneerd met een alternatieve bestuurlijke geldboete. Natuurwetgeving: milieuhandhavingsregelgeving 292

294 Zoals we verder zullen zien, kan een toezichthouder bij de vaststelling van een milieuinbreuk een verslag van vaststelling opstellen. Dit verslag van vaststelling wordt rechtstreeks naar de afdeling Handhaving verzonden waarna de afdeling een exclusieve geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming 11, kan opleggen. Binnen een termijn van 60 dagen na de ontvangst van het verslag van vaststelling kan de afdeling Handhaving de vermoedelijke overtreder op de hoogte brengen van het voornemen een exclusieve bestuurlijke geldboete op te leggen (al dan niet met een voordeelontneming). Binnen een termijn van 90 dagen na de kennisgeving van het bericht beslist de afdeling Handhaving over het opleggen van de exclusieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. Binnen de tien dagen dient de vermoedelijke overtreder op de hoogte te worden gesteld van deze beslissing. Bij de vaststelling van een milieumisdrijf bezorgt de verbalisant een proces-verbaal rechtstreeks aan de Procureur des Konings bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waar het milieumisdrijf is gepleegd. Samen met het proces-verbaal wordt een schriftelijk verzoek verzonden waarin de procureur gevraagd wordt te beslissen over de al dan niet strafrechtelijke behandeling van het milieumisdrijf. Hij/zij krijgt hiervoor 180 dagen vanaf de ontvangst van het proces-verbaal. Voor die periode verstreken is, kan ze eenmalig gemotiveerd worden verlengd met maximaal 180 dagen. De afdeling Handhaving wordt van de verlenging op de hoogte gebracht. Beslist de procureur om het misdrijf strafrechtelijk te behandelen, of laat hij na om tijdig zijn beslissing mee te delen aan de afdeling Handhaving, dan kan geen bestuurlijke geldboete door de afdeling Handhaving worden opgelegd. Als de procureur de afdeling Handhaving tijdig op de hoogte heeft gebracht over zijn beslissing om het milieumisdrijf niet strafrechtelijk te behandelen, moet de afdeling Handhaving de procedure voor de eventuele oplegging van een alternatieve bestuurlijke geldboete opstarten. Na ontvangst van de beslissing van de procureur brengt de afdeling Handhaving de vermoedelijke overtreder binnen een termijn van 30 dagen op de hoogte van het voornemen om een alternatieve geldboete op te leggen (al dan niet vergezeld van een voordeelontneming). De afdeling Handhaving heeft vervolgens 180 dagen om te beslissen of die alternatieve bestuurlijke geldboete (al dan niet vergezeld van een voordeelontneming) wordt opgelegd. Heeft de afdeling Handhaving beslist, dan wordt de vermoedelijke overtreder binnen de 10 dagen op de hoogte gebracht van de beslissing. Zowel bij alternatieve als bij exclusieve bestuurlijke geldboetes kan tegen de beslissingen van de afdeling Handhaving beroep worden ingesteld bij het Milieuhandhavingscollege 11 Bij een voordeelontneming wordt een overtreder verplicht een geldbedrag te betalen ter waarde van het bruttovermogensvoordeel dat uit de milieu-inbreuk of het milieumisdrijf verkregen is. Natuurwetgeving: milieuhandhavingsregelgeving 293

295 (MHHC). Dit is een onafhankelijk Vlaams administratief rechtscollege (zie Natuurwetgeving: milieuhandhavingsregelgeving 294

296 Natuurwetgeving: De jacht De uitgangspunten van de jacht in Vlaanderen zijn het duurzaam gebruik van het wild en het voorkomen van schade. Beide aspecten vragen om een doordacht en planmatig wildbeheer. Om dat mogelijk te maken moet een jager beschikken over een faunabeheerplan waarin men per wildsoort de doelstellingen en beheermaatregelen bespreekt. Het vraagt ook om afspraken over de grenzen van de individuele jachtterreinen heen. Wildbeheereenheden vormen daarop het antwoord. Deze uitgangspunten zijn als volgt vertaald in de jachtwetgeving: - gewone jacht beoogt het duurzaam gebruik en het normale populatiebeheer van het wild - bijzondere jacht heeft tot doel om schade door wild te voorkomen op een jachtterrein - bestrijding kan overal waar er schade door wild is, ingezet worden om deze schade in te perken Voorkomen is beter dan genezen en dat geldt zeker ook voor schade. De eerste stap om schade te voorkomen is het nemen van de juiste preventieve maatregelen. Welke preventieve maatregel er per type schade verplicht is, werd bepaald in de code van goede praktijk van preventieve maatregelen ('Natuur als goede buur'). Slechts wanneer een preventieve maatregel niet het gewenste effect heeft, mag men overgaan tot bijzondere jacht of bestrijding. Natuurwetgeving: jacht 295

297 Jachtdecreet (JD) Het Jachtdecreet zorgt ervoor dat de jacht veilig en duurzaam verloopt met respect voor mens, dier en milieu. Het bepaalt op welke diersoorten je mag jagen, wanneer dit moet gebeuren en aan welke voorwaarden de jacht moet voldoen. De bepalingen van het jachtdecreet worden verder uitgewerkt in 4 uitvoeringsbesluiten: 1 Het Jachtopeningsbesluit (JOB), waarin alle openingstijden van de gewone jacht en de bijzondere jacht worden weergegeven. 2 Het Jachtvoorwaardenbesluit (JVB), waarin de voorwaarden voor de jacht worden beschreven. 3 Het Jachtadministratiebesluit (JAB), dat alle administratieve bepalingen bevat. 4 Het Soortenschadebesluit (SSB), dat de vergoedingen voor schade door jachtwild en beschermde soorten regelt. Het volledige jachtdecreet, de uitvoeringsbesluiten en de nodige formulieren vind je terug op wildbeheer Natuurdecreet (ND) Het natuurdecreet legt de bescherming van de soorten decretaal vast. 1 Het soortenbesluit (SB) reguleert het beschermen en beheren van onze verschillende dier- en plantensoorten en belet dat exotische soorten die schade en overlast kunnen veroorzaken bij ons uitgezet worden. Natuurwetgeving: jacht 296

298 Wat is jacht? Het jachtdecreet omschrijft in artikel 2 de jachtdaad als: de handeling waarbij het wild gedood of gevangen wordt, alsmede de handeling waarbij dat wild met dat doel opgespoord en achtervolgd wordt. Het woord jagen wordt in het Jachtdecreet gebruikt in de betekenis van het stellen van een jachtdaad. Jagen is dus niet hetzelfde als het doden van wild. Ook het levend vangen van wild is jagen. Maar jagen impliceert niet noodzakelijk dat het wild daadwerkelijk gedood of gevangen wordt; ook het opsporen en achtervolgen van wild met dat doel is jagen. Dus niet het opsporen en achtervolgen van wild om het te observeren of om er foto s van te maken. Het beschieten van wild zonder het te raken kan tot het achtervolgen met het doel het wild te doden of te vangen gerekend worden. De definitie van jachtdaad verwijst naar het begrip wild. Ook dit is gedefinieerd in het Jachtdecreet. Het doden of bemachtigen van andere dan als wild gerangschikte dieren is dus geen jachtdaad. Dergelijke handelingen kunnen wel verboden zijn op grond van andere wet- of regelgeving (b.v. beschermde dieren krachtens het Soortenbesluit). Wat is wild? Jagen mag enkel op bepaalde soorten. Het Jachtdecreet geeft in artikel 3 een beperkende opsomming van als wild gerangschikte diersoorten, ingedeeld in 4 verschillende categorieën: Natuurwetgeving: jacht 297

299 Categorie Bejaagbare wildsoort Niet-bejaagbare wildsoort Grof wild Edelhert Damhert Moeflon Ree Wild zwijn Klein wild Fazant Korhoen Haas Patrijs Waterwild Canadagans Bokje Grauwe gans Goudplevier Kievit Kleine rietgans Smient Kolgans Wilde eend Krakeend Kuifeend Meerkoet Pijlstaart Rietgans Slobeend Tafeleend Toppereend Waterhoen Watersnip Wintertaling Zomertaling Overig wild Houtduif Bunzing Konijn Boommarter Verwilderde kat Hermelijn Vos Steenmarter Wezel De wildsoorten zijn verdeeld in bejaagbaar en niet-bejaagbare soorten. Dit houdt in dat de niet-bejaagbare soorten wel de status hebben van wildsoorten maar de jacht gesloten is. Natuurwetgeving: jacht 298

300 Jachtopeningsbesluit (JOB) Jachttijden Artikel 4 van het jachtdecreet legt vast welke perioden er op bepaalde jachtwildsoort mag worden gejaagd. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in gewone jacht en bijzonder jacht. Deze tijden worden iedere 5 jaar herzien door de Vlaamse overheid, voor de actuele informatie over de openingstijden van de jacht raadpleeg je best Naast de periodes waarin gejaagd mag worden, regelt artikel 6 ook de uren. Er mag enkel gejaagd worden tussen zonsopkomst en zonsondergang met de volgende bijkomende uurregeling in artikel 23: Met afschotplan: 1 u voor ZOP (zonopkomst) en 1 u na ZON (zonsondergang) Met afschotplan + bijzondere jacht (wild zwijn): van ZON tot ZOP Op waterwildsoorten: 1 u voor ZOP en 1 u na ZON Tijdens loerjacht op konijn: 1 u voor ZOP en 1 u na ZON Natuurwetgeving: jacht 299

301 Jachtvoorwaardenbesluit (JVB) In het Jachtvoorwaardenbesluit staat per soort beschreven aan welke voorwaarden de jacht moet voldoen. Hierdoor verloopt de jacht met respect voor mens, dier en de omgeving. Het besluit bepaalt per soort waar, met welke wapens en op welk tijdstip van de dag er mag gejaagd worden. Alle toegestane jachtmethoden en uitzonderingen worden beschreven. Jachtrecht In het Vlaamse Gewest is het jachtrecht een onderdeel van het eigendomsrecht van de grond waarop de jacht wordt uitgeoefend. Artikel 7 van het Jachtdecreet stelt dat jagen op andermans grond strafbaar is. Een verkoper van een grond kan zich wel het jachtrecht voorbehouden. Aan dit voorbehoud komt in elk geval een einde bij het overlijden van de verkoper. Het jachtrecht hebben houdt in dat men de aanwezigheid van wild op zijn grond kan bevorderen en beschermen, door beheermaatregelen en door het aanstellen van een zgn. bijzondere wachter. De houder van het jachtrecht hoeft zelf niet te jagen. Hij kan met behoud van het jachtrecht anderen toestemming geven om op zijn grond te jagen of hij kan het jachtrecht zelf tijdelijk geheel of gedeeltelijk overdragen: jachtpacht. Het bezitten van een landbouwpacht op een stuk grond houdt niet automatisch de jachtpacht in. Het afsluiten van een jachtpacht wordt niet geregeld door de jachtwetgeving, zodat de algemene regels van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn. Wel stelt het Jachtdecreet dat er een uitdrukkelijke toestemming moet zijn om op andermans grond te mogen jagen. Uitdrukkelijk betekent hier niet noodzakelijk schriftelijk, maar wel niet stilzwijgend. Een en ander is van bijzonder belang als een grond van eigenaar verandert. Het is duidelijk dat een geschreven overeenkomst en beter nog een geregistreerde akte de voorkeur verdienen op een mondelinge overeenkomst. Dit laatste wordt trouwens bevestigd door artikel 7 Jachtdecreet: in geval van betwisting inzake het jachtrecht op hetzelfde perceel heeft hij die een schriftelijk akkoord van de eigenaar kan voorleggen het jachtrecht. De verpachter van het jachtrecht moet de jachtpachter het normaal en ongestoord genot van het jachtrecht waarborgen. Dit betekent dat vnl. in openbare bossen sommige boswegen tijdelijk of permanent kunnen worden afgesloten voor het publiek met het oog op het vrijwaren van het jachtrecht. De jachtpachter moet het jachtterrein beheren volgens de algemene zorgvuldigheidsplicht en het in goede staat teruggeven op het einde van de overeenkomst. De jacht op de domeinen van de staat het militair domein inbegrepen, het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de OCMW s en de kerkfabrieken kan alleen Natuurwetgeving: jacht 300

302 uitgeoefend worden door artikel 11 op grond van een openbare aanbesteding. Onderhandse jachtpacht is dus onwettig. Loutere bestrijding van wild kan wel via een onderhandse opdracht gebeuren. Jagen op militaire domeinen is in principe mogelijk; militaire belangen kunnen zich uiteraard verzetten tegen de uitoefening van het jachtrecht. Indien evenwel de jacht wordt toegestaan, is de jachtwetgeving van toepassing. In dat geval zijn ook de boswachters en natuurinspecteurs van ANB bevoegd om eventuele jachtmisdrijven op te sporen. Jachtterrein Artikel 8 van het jachtdecreet regelt de afmetingen en eisen van een jachtterrein. De jacht met het geweer is enkel toegestaan op een terrein waarvan de aaneengesloten oppervlakte minimaal 40 ha bedraagt. Als aaneengesloten terreinen worden alle terreinen gerekend die met elkaar verbonden zijn doormiddel van doorgangen van minimaal 50 meter doorsnee en niet zijn doorkruist door: Autosnelweg Bevaarbare waterloop Spoorweg >50m Voor de jacht met het geweer op waterwild geldt een soepeler regeling: ze is toegestaan op een terrein met minimaal 3 ha aaneengesloten wateroppervlakte. Als aaneengesloten wateroppervlakten worden beschouwd alle ononderbroken wateroppervlakten, evenals de watervlakten die onderling op natuurlijke of kunstmatige wijze door een watergang verbonden zijn. Voor de jacht zonder geweer, met bijvoorbeeld roofvogel, vangkooi of fret en buidel is er geen minimum oppervlakte en spoorwegen mogen enkel door aangelanden bejaagd worden met fret en buidel. Artikel 8 van het jachtdecreet regelt ook dat er niet binnen 150 meter naar huizen toe geschoten mag worden in verband met de veiligheid. Natuurwetgeving: jacht 301

303 Voerplaatsen Artikel 4 JVB regelt het gebruik van voerplaatsen in jacht en bestrijding. Deze geeft aan dat het niet is toegestaan om een voerplaats aan te leggen binnen 150 meter van de grens van het jachtterrein, tenzij er geen jacht is op het aanpalend terrein of men schriftelijk toestemming heeft. Voor grofwild is het alleen toegestaan om hooi, zoutpasta of zoutstenen te voeren, waarbij een wildweide of wildakker niet gezien mogen worden als voerplaats. Voor waterwild en overige wild mag er niet gejaagd worden binnen 150 meter van de vaste voerplaats of binnen 1 maand na de laatste voedering. Jachtkansels Artikel 5 JVB geeft aan dat het niet is toegestaan om zich met een geweer op een jachtkansel of hoogzit te bevinden binnen een afstand van 150 meter van de grens van het jacht terrein, tenzij er geen jacht is op het aanpalend terrein of men schriftelijk toestemming heeft. Niet-vliegvlugge vogels Artikel 6 JVB verbied het doden van niet-vliegvlugge vogels. Een uitzondering op deze regel vormen bijzondere jacht op grauwe gans en Canadese gans en bestrijding. Sneeuw- en vorstregeling Tot 24 uur na het vallen van minimaal 5 cm sneeuw regelt artikel 7 JVB de opschorting van de jacht. Deze regel is de verantwoordelijkheid van de jager. De uitzonderingen op deze regel zijn bossen met een zone van 50 meter erbuiten. De jacht op grofwild, Canadese gans, houtduif, konijn en waterwild op het water. Natuurwetgeving: jacht 302

304 Is door vorst het water half dichtgevroren is het aan de jager om niet te jagen op waterwild met een buffer van 150 meter. Bij zware vorst periodes heeft het hoofd van ANB ook de mogelijkheid om de jacht op te schorten per provincie en categorie wild doormiddel van een publicatie van het Belgisch Staatsblad. Drijf- of drukjacht Voor de organisatie van drijf- en drukjacht op grofwild omschrijft artikel 8 JVB dat de onderstaande borden geplaatst moeten worden op een dag voordien tot 1 uur na de jacht op alle toegangswegen die in het terrein leiden. Tevens dient dit minimaal 5 dagen op voorhand overlegd te worden met de naburige jachtrechthouders en is een melding bij ANB en burgermeester 3 dagen voor de jacht verplicht. Toegelaten wapens Artikel 9 JVB geeft aan dat van de gladloop wapens (hagelwapens) de kalibers tussen 8 en 36 zijn toegestaan. Bij de wapens met een getrokken loop (kogelwapens) moet het minimaal kaliber.22 (5,56 mm) zijn. Verboden wapens zijn: Semi-automaten, met een capaciteit van meer dan 2 patronen in het magazijn. Korte wapens, < 30 cm looplengte of/en < 60 cm totaal lengte Machinegeweren Vuurwapens met een geluidsdemper Vuurwapens met beeldomzetter of beeldversterker Hulpmiddelen om in het donker te schieten. Natuurwetgeving: jacht 303

305 Toegelaten munitie Artikel 10 JVB schrijft ons de eisen voor waar de munitie aan moet voldoen. Ree: kogelpatroon getrokken loop (>5,56 mm en > 980j / 100m) Ander grofwild: kogelpatroon getrokken loop (>6,5 mm en > 2200j / 100m) kogelpatroon gladde loop 12, 16, 20 Klein wild: Waterwild: hagel 4mm hagel 4mm kogelpatroon getrokken loop (BJ en BS) Overig wild: hagel 4mm kogelpatroon getrokken loop Verboden munitie zijn: Randvuurkogelpatronen Fosforkogelpatronen Lichtspoorkogelpatronen Volmantel kogelpatronen Niet-deformerende kogelpatronen Loodhagel Zinkhagel Verboden middelen Artikel 11 JVB benoemt dat de volgende middelen verboden zijn om in de gewone jacht, bijzondere jacht of de bestrijding te gebruiken. Honden met het oog op vossenjacht in een cirkel van 50m rond een vossenbouw. Hazewindhonden Meute en paarden Een rustplaats of voorplantingsplaats onder water of een andere stof in gasvormige, vaste of vloeibare toestand zetten. Levende lokdieren Veerklemmen Levend vangen met honden Natuurwetgeving: jacht 304

306 Kastval en kooival Artikel 2 JVB regelt het gebruik van de kastval, deze heeft minimaal 3 gesloten wanden en een kooival, deze bestaat uit gaaswanden. Beide vallen zijn bedoeld om levend te vangen en geven ruimte voor vrije beweeglijkheid van het dier in gevangenschap. Het lokaas in de val moet plantaardig of niet levend lokaas zijn. Een vangkooi met een levende haan is dus niet toegestaan. Tevens moet er op maaiveld hoogte een extra opening zijn met een minimale diameter van 6.5 cm voor het laten ontsnappen van niet bedoelde bijvangsten zoals marterachtigen. De jager is verplicht om de val dagelijks te controleren en te ledigen en het aanwezige indentificatieplaatje te controleren. Hierop dient het jachtverlofnummer te zijn vermeld en het telefoonnummer van het ANB. Vervoer en handel Het JVB artikel 26 regelt de wetgeving rond de handel en het vervoer van wild. De basis regel is dat vers wild verhandeld en vervoerd mag worden vanaf de opening van de jachtperiode t/m 10 dagen na de sluiting. Al het grofwild mag het jaarrond vervoerd en verhandeld worden mits voorzien van een label, waarbij bij het ree buiten de jachtperiode +10 dagen diepgevroren moet zijn. Bij fazantenhanen moet in de periode van 10 januari t/m 10 februari de kop of staartveren aan het dier verbonden zijn i.v.m. de sluiting van de jacht op de fazantenhennen. Tevens is de handel in eieren het gehele jaar verboden en mag er geen wild worden uitgezet. Natuurwetgeving: jacht 305

307 Jacht in vogelrijke gebieden In gebieden die aangewezen zijn als vogelrijke gebieden is regelt artikel 14 JVB dat er niet gejaagd mag worden in de periode van 15 november t/m 28 of 29 februari in verband met de verstoring van overwinterende vogels. In deze periode is er een uitzondering voor het bejagen van grofwild. Jacht administratie besluit (JAB) Het Jachtadministratiebesluit schrijft de administratie voor die nodig is om te mogen jagen in Vlaanderen. Jachtverlof Om met een geweer te mogen jagen, heb je een jachtverlof nodig. De Vlaamse regering organiseert hiervoor een jachtexamen. Het verlof is persoonlijk en blijft één jaar geldig. Wie met het geweer jaagt, moet een jachtverlof bij zich hebben. Als vastgesteld wordt dat dat niet het geval is, moet hij binnen 48 uur na de vaststelling het bewijs leveren dat hij op het ogenblik van de feiten houder was van een regelmatig jachtverlof. Het jachtverlof is alleen verplicht voor de jacht met het geweer. Voor de jacht met andere toegelaten hulpmiddelen, zoals buidels en fretten of roofvogels, is geen jachtverlof nodig, maar men moet wel voldoen aan de eisen van het jachtverlof. Modaliteiten Het jachtverlof is een persoonlijk document. Het is maar geldig voor 1 jaar, te rekenen vanaf 1 juli, deze termijn geldt ongeacht de datum van uitreiking. De Vlaamse regering regelt de wijze, de vorm en de voorwaarden van hun afgifte. Dit gebeurt in het Jachtadministratiebesluit. Een jachtverlof is een officieel document, bestaande uit een kaart voorzien van een foto van de titularis van het verlof, aangevuld met een strookje geldig voor één jachtseizoen. Het jachtverlof wordt afgeleverd door de arrondissementscommissaris. Natuurwetgeving: jacht 306

308 In het Vlaamse Gewest bestaan twee categorieën jachtverloven: jachtverlof dat alleen s zondags geldig is; jachtverlof voor alle dagen van de week. Wie kan een jachtverlof verkrijgen? Iedere meerderjarige persoon (op 1 juli van het jaar waarvoor het jachtverlof wordt aangevraagd) kan een jachtverlof verkrijgen. De arrondissementscommissaris weigert aan de volgende personen een jachtverlof of een jachtvergunning (zie verder) af te leveren: 1. de personen die geschorst zijn, ontzet zijn of vervallen verklaard zijn van het recht om wapens voorhanden te hebben of te dragen; 2. de personen die minder dan 18 jaar oud zijn; 3. de personen die veroordeeld zijn wegens een jachtmisdrijf. Deze bepaling geldt alleen voor misdrijven die aan de arrondissementscommissaris sinds minder dan twaalf maanden voor de aanvraag bekend zijn, tenzij in het geval van veroordeling wegens een jachtmisdrijf, gepleegd met verboden wapens, in bende, bij nacht, met verboden tuigen of met motorvoertuigen; 4. de personen die zich niet hebben gehouden aan de strafrechtelijke verplichtingen die volgen uit een veroordeling wegens jachtmisdrijf; 5. de personen die veroordeeld zijn wegens een misdrijf waarbij daden van geweld of weerspannigheid zijn gepleegd; 6. de personen die geheel of ten dele vervallen verklaard zijn van de rechten, vermeld in artikel 123sexies van het Strafwetboek. De arrondissementscommissaris kan weigeren om een jachtverlof of een jachtvergunning af te leveren aan de volgende personen: 1. de personen die door een veroordeling ontzet zijn van een van de rechten, vermeld in artikel 31, 1 tot 5, van het Strafwetboek; 2. de personen die veroordeeld zijn wegens diefstal, oplichting, valsheid in geschrifte of misbruik van vertrouwen; 3. de personen van wie slecht gedrag, geestestoestand of vorig gedrag laat veronderstellen dat ze een slecht gebruik van wapens kunnen maken; 4. de personen aan wie, met toepassing van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en de uitvoeringsbesluiten ervan, een bestuurlijke geldboete is opgelegd wegens schending van de jachtregelgeving. Natuurwetgeving: jacht 307

309 Jachtexamen Dit is verplicht gesteld om een jachtverlof te kunnen verkrijgen. Deze bepaling wordt uitgevoerd door het Jachtadministratiebesluit. Het jachtexamen wordt ingericht door ANB. Het bestaat uit een theoretisch en een praktisch examen. Personen die slagen in het theoretisch examen mogen zich inschrijven voor het praktisch jachtexamen. De jachtexamengetuigschriften vervallen na een veroordeling voor overtreding van de jachtwetgeving of zo men sedert meer dan 10 jaar sinds de afgifte van het getuigschrift of sinds de laatste aflevering van een jachtverlof geen nieuw jachtverlof meer heeft verkregen. Jachtvergunning De houders van een jachtverlof afgegeven in het Vlaamse Gewest kunnen als gastheer een jachtvergunning verkrijgen voor hun niet in het Vlaamse Gewest wonende genodigden. De jachtvergunning wordt afgeleverd door de arrondissementscommissaris, zoals bepaald voor het jachtverlof (zie hierboven, ). De jachtvergunning is slechts geldig voor de 5 vooraf bepaalde data van het jachtseizoen vermeld op de jachtvergunning. De genodigde die jaagt zonder jachtvergunning zowel als de gastheer zijn strafbaar zoals in geval van jagen zonder jachtverlof. De modaliteiten zijn geregeld door het Jachtadministratiebesluit. WBE Een wildbeheereenheid (WBE) is een vrijwillig samenwerkingsverband tussen individuele jachtrechthouders binnen een ruimtelijk begrensd gebied. Dit werkingsgebied omvat verschillende jachtrevieren waarop aan planmatig wildbeheer wordt gedaan. Hierbij dient er te worden samengewerkt met andere belanghebbende partijen. Natuurwetgeving: jacht 308

310 In de praktijk bestaat het werkgebied van een wildbeheereenheid uit minstens 5 jachtrevieren met een totale oppervlakte van minstens 1000 hectaren. Een wildbeheerplan behoudt en ontwikkelt binnen dat gebied een evenwichtige wildstand. De aansluiting tot een wildbeheereenheid biedt enkele voordelen: - De jacht op patrijs is toegestaan aan jachtrechthouders die aangesloten zijn bij een wildbeheereenheid, mits voldaan is aan de voorwaarde om gedurende drie opeenvolgende jaren een gemiddelde dichtheid van minstens drie broedparen patrijs per 100 ha open ruimte te beschikken. - De jacht op ree is mogelijk voor al de jachtrechthouders van de WBE, indien de WBE over een afschotplan beschikt. - Een wildbeheereenheid kan een projectsubsidie bekomen. De projecten moeten passen binnen de realisatie van een duurzaam wildbeheer of een verbeterde veiligheid van de jacht. Jachtplan De verzameling van alle aaneengesloten percelen waarop een jager het jachtrecht heeft noemt men het jachtterrein. Iedere jager moet jaarlijks een jachtplan van zijn jachtterrein indienen. Dat plan geeft dus weer op welke percelen hij over het jachtrecht beschikt. Jaarlijks moet vóór 1 april een voorstel van het jachtplan ingediend worden bij de arrondissementscommissaris van de provincie waarin het jachtterrein ligt. Wanneer de jachtpachter lid is van een erkende wildbeheereenheid (WBE) wordt het voorstel van jachtplan ingediend door deze WBE. Een onafhankelijke jachtrechthouder die niet aangesloten is bij een erkende WBE dient zelf in te staan voor het indienen van het voorstel van jachtplan. Bij het voorstel van jachtplan moet een verklaring gevoegd worden waarin alle leden-jachtrechthouders en de medejachtrechthouders verklaren dat ze akkoord gaan met het voorgestelde jachtplan. Faunabeheerplan Een faunabeheerplan is het document dat aangeeft hoe een jager het wildbeheer op zijn jachtterrein wil invullen. Het faunabeheerplan heeft een looptijd van zes jaar voor een WBE en vijf jaar voor een onafhankelijk jachtrechthouder. Een jager moet beschikken over een goedgekeurd faunabeheerplan om op zijn jachtterrein te mogen jagen. Een faunabeheerplan omvat minimaal volgende vijf onderdelen: Natuurwetgeving: jacht 309

311 1. Populatiebeheer Een faunabeheerplan legt per wildsoort vast wat de doelstellingen zijn. Het gaat enerzijds om de doelstellingen die men heeft over de omvang van een populatie en anderzijds om de doelstellingen die men heeft om wild te bejagen. Voor het bepalen van de doelstellingen moet men rekening houden met de wildstand, de oppervlakte en kwaliteit van de aanwezige biotopen, conditie van het wild, afschotcijfers, schade... Zodra men de doelstellingen bepaald heeft, geeft men vervolgens weer welke maatregelen men gaat nemen om die doelstellingen te realiseren. Naast de maatregelen wordt ook de jachtplanning opgenomen. Deze planning doet een algemene uitspraak over waar er wanneer gejaagd wordt. Aangezien de doelstellingen o.a. bepaald worden door de wildstand is het belangrijk dat men in het faunabeheerplan weergeeft hoe men de wildstand opvolgt. 2. Valwild Een andere factor die de wildstand bepaalt, is valwild. Dit is wild dat sterft door aanrijdingen, slachtoffer is van maaien, verdrinkt in kanalen, sterft door ziekte Wildschade Naast een duurzaam populatiebeheer doet het faunabeheerplan ook uitspraken over wildschade. Men geeft aan hoe informatie over schade verzameld wordt, welke doelstellingen nagestreefd worden en welke maatregelen genomen worden om de schade te voorkomen of te beperken. 4. Overlastsoorten Ook andere soorten dan jachtwild kunnen voor overlast zorgen. Men geeft aan hoe informatie over overlastsoorten verzameld wordt en welke doelstellingen nagestreefd worden en welke maatregelen daarvoor genomen worden. 5. Subsidies Tot slot kan een wildbeheereenheid nog aangeven welke subsidieprojecten men gedurende de looptijd van het faunabeheerplan wil uitvoeren. 6. Natura 2000 Indien het jachtterrein overlapt met het Natura2000-netwerk, dan moet het faunabeheerplan in overeenstemming zijn met de natuurdoelen en inspanningen die voor deze speciale beschermingszone door de Vlaamse regering zijn vastgesteld. Natuurwetgeving: jacht 310

312 Het wildrapport Het wildrapport is de jaarlijkse rapportage die elke wildbeheereenheid en elke onafhankelijke jachtrechthouder opmaakt. Het wildrapport omvat voor het jachtterrein: - de geschatte voorjaarsstand van het voorgaande kalenderjaar - de afschotcijfers van het voorgaande kalenderjaar van de verschillende wildsoorten - de gerealiseerde vangst van het voorgaande kalenderjaar van de verschillende wildsoorten Afschotplan Om te jagen op grofwild moet je in het bezit zijn van een afschotplan. Een afschotplan geeft per jaar het aantal dieren weer dat geschoten mag worden, verdeeld over de verschillende leeftijdsklassen en geslachten. In het afschotplan krijgt ieder dier dat geschoten mag worden een uniek nummer. Dat nummer komt overeen met een label. Het eerste label moet boven het hielgewricht van de achterpoot worden bevestigd. Het label moet zo worden aangebracht dat het niet meer kan verwijderd worden van het dier zonder het label te beschadigen. Het label mag niet worden verwijderd zolang het dier zich niet bij de eindgebruiker of in een erkende wildbewerkingsinrichting bevindt. Het tweede label moet aan de linker onderkaak worden bevestigd. Het label mag niet worden verwijderd. De onderkaak met het label moet minstens tot twee maand na het verstrijken van het kwartaal waarin het dier geschoten werd, bewaard worden ter controle door ANB of INBO. De labels zijn bestand tegen koken. Als je de onderkaak afkookt voor bewaring heeft dat geen gevolgen voor het aangehechte label. Natuurwetgeving: jacht 311

313 Soortenschadebesluit (SSB) De procedure om bij schade een vergoeding aan te vragen, staat gedetailleerd beschreven in het Soortenschadebesluit. Belangrijk om te weten is dat je niet zomaar een vergoedingjachtwildsoorten krijgt, terwijl in het Natuurdecreet schade door beschermde soorten aan bod komt. Meer info vind je op Code voor goede praktijk Wanneer er voldaan is aan een aantal voorwaarden kan de Vlaamse overheid schade door wild- of beschermde soorten vergoeden. De voorwaarden en de procedure zijn vastgelegd in het Soortenschadebesluit. Deze administratieve procedure wil een alternatief bieden voor een gerechtelijke procedure die zwaar, tijdrovend en zelfs duur kan zijn. Een van de voorwaarden om voor een vergoeding in aanmerking te kunnen komen, is het vooraf nemen van de juiste preventieve maatregel. Welke preventieve maatregel men redelijkerwijs verplicht dient te nemen staan omschreven in de code goede praktijk en zijn te vinden op de website Natuurwetgeving: jacht 312

314 Natuurwetgeving: jacht 313

315 Afwijking art 33 In bepaalde omstandigheden kan je een afwijking van de Vlaamse jachtwetgeving aanvragen. Dergelijke uitzonderingen hangen vast aan een aantal strenge voorwaarden. Je kan een afwijking aanvragen in de volgende gevallen: Wanneer de volksgezondheid of de openbare veiligheid in het gedrang komt. Bij dwingende redenen van groot openbaar belang (niet voor vogelsoorten). Om het luchtverkeer veilig te houden. Wanneer wilde fauna, flora of natuurlijke habitats in gevaar zijn. Met als doel bij te staan in onderzoek of onderwijs, repopulatie of herintroductie. Om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken soortenaantallen te reguleren. Je moet je aanvraag voldoende motiveren en aantonen dat er geen andere oplossingen mogelijk zijn. Bezorg je aanvraag tot afwijken aan de Centrale Diensten van het Agentschap voor Natuur en Bos. Natuurwetgeving: jacht 314

316 Bijlage: Overzicht JVB per wildcategorie GEWONE JACHT BIJZONDERE JACHT BESTRIJDING GROF WILD middelen vuurwapens vuurwapens vuurwapens niet elektronische akoestische lokmiddelen bijkomend voor wild zwijn: aankorrelplaatsen jachtwijze kast- en kooivallen van max. 100m² akoestische lokmiddelen bijkomend voor wild zwijn: aankorrelplaatsen aanzitjacht aanzitjacht aanzitjacht bersjacht bersjacht bersjacht drukjacht drukjacht drukjacht uurregeling aanzitjacht: 1 uur voor zonsopgang tot 1 uur na zonsondergang bersjacht: 1 uur voor zonsopgang tot 1 uur na zonsondergang drukjacht: van zonsopgang tot zonsondergang administratie aanzitjacht: 1 uur voor zonsopgang en 1 uur na zonsondergang bijkomend voor wild zwijn: aanzitjacht van zonsondergang tot zonsopgang bersjacht: 1 uur voor zonsopgang tot 1 uur na zonsondergang drukjacht: van zonsopgang tot zonsondergang kast- en kooivallen van max. 100m² akoestische lokmiddelen bijkomend voor wild zwijn: aankorrelplaatsen drijfjacht afschotplan afschotplan afschotplan melding afschot indienen binnen 1 maand na verstrijken van kwartaal waarin afschot plaatsvond label boven hielgewricht en linker onderkaak de onderkaak bewaren tot 2 maand na verstrijken van kwartaal waarin afschot plaatsvond soortspecifieke bepalingen ree: enkel indien jachtterrein min. 1000ha groot is of 250ha dekking omvat of binnen een erkende WBE melding afschot indienen binnen 1 maand na verstrijken van kwartaal waarin afschot plaatsvond label boven hielgewricht en linker onderkaak de onderkaak bewaren tot 2 maand na verstrijken van kwartaal waarin afschot plaatsvond Voorafgaande meldingsplicht aanzitjacht: van zonsopgang tot zonsondergang bersjacht: van zonsopgang tot zonsondergang drukjacht: van zonsopgang tot zonsondergang drijfjacht: van zonsopgang tot zonsondergang melding afschot indienen binnen 1 maand na verstrijken van kwartaal waarin afschot plaatsvond label boven hielgewricht en linker onderkaak de onderkaak bewaren tot 2 maand na verstrijken van kwartaal waarin afschot plaatsvond Voorafgaande meldingsplicht Natuurwetgeving: jacht 315

317 KLEIN WILD WATERWILD OVERIG WILD GEWONE JACHT BIJZONDERE JACHT BESTRIJDING middelen vuurwapens roofvogels uurregeling van zonsopgang tot zonsondergang administratie soortspecifieke bepalingen patrijs: enkel door erkende wildbeheereenheid en onder specifieke voorwaarden middelen vuurwapens roofvogels vuurwapens vuurwapens vuurwapens roofvogels roofvogels roofvogels niet levende of kunstmatige lokdieren niet elektronische akoestische lokmiddelen uurregeling van zonsopgang tot zonsondergang administratie soortspecifieke bepalingen Middelen niet levende of kunstmatige lokdieren van zonsopgang tot zonsondergang Voorafgaande meldingsplicht niet levende of kunstmatige lokdieren akoestische lokmiddelen elektronische akoestische lokmiddelen 1 uur voor zonsopgang tot 1 uur na zonsondergang exclusief de vogelrichtlijngebieden Voorafgaande meldingsplicht kievit: enkel op vliegvelden vuurwapens vuurwapens vuurwapens roofvogels roofvogels roofvogels bijkomend voor konijn: fret en vangkooi of buidel bijkomend voor de verwilderde kat: kast- of kooivallen van max. 1000dm³ niet levende lokdieren of kunstmatige lokdieren niet elektronische akoestische lokmiddelen uurregeling van zonsopgang tot zonsondergang bijkomend voor konijn: fret en vangkooi of buidel bijkomend voor de verwilderde kat en vos: kast- of kooivallen van max. 1000dm³ niet levende lokdieren of kunstmatige lokdieren akoestische lokmiddelen bijkomend voor de houtduif: duivencarrousel van zonsopgang tot zonsondergang van zonsopgang tot zonsondergang Voorafgaande meldingsplicht bijkomend voor konijn: fret en vangkooi of buidel bijkomend voor de verwilderde kat en vos: kast- of kooivallen van max. 1000dm³ niet levende lokdieren of kunstmatige lokdieren akoestische lokmiddelen bijkomend voor de houtduif: duivencarrousel van zonsopgang tot zonsondergang Natuurwetgeving: jacht 316

318 OVERIG WILD GEWONE JACHT BIJZONDERE JACHT BESTRIJDING administratie soortspecifieke bepalingen vos: niet binnen 50 m rond een vossen- of dassenburcht verwilderde kat: enkel vangen met kast- of kooival en indien: o visueel kenmerk eigenaar vrij o geen visueel kenmerk asiel Voorafgaande meldingsplicht vos: niet binnen 50 m rond een vossen- of dassenburcht Voorafgaande meldingsplicht vos: niet binnen 50 m rond een vossen- of dassenburcht verwilderde kat: enkel vangen met kast- of kooival en indien: o visueel kenmerk eigenaar vrij o geen visueel kenmerk asiel Natuurwetgeving: jacht 317

319 Natuurwetgeving: Visserij Het Agentschap voor Natuur en Bos is verantwoordelijk voor het visserijbeleid in Vlaanderen. Het visserijbeleid is een onderdeel van het Milieu- en Natuurbeleid en het Integraal Waterbeleid van de Vlaamse overheid. De twee basisprincipes van het visserijbeleid zijn: een duurzaam beheer van de natuurlijke visstand en zijn leefomgeving; het verstandig gebruik van de visstand en zijn leefomgeving. Hoofddoelstelling van het beleid is dat de visstand zich niet alleen op natuurlijke wijze kan in stand houden maar ook benut kan worden zodat geen blijvend negatief effect ontstaat op de soortenrijkdom en het ecologisch functioneren van de Vlaamse binnenwateren. Het visserijbeleid streeft naar duurzaamheid en zowel de recreatieve visser als de natuurliefhebber dragen hun steentje bij. Duurzame beoefening van de visserij verstoort het (vaak fragiele) evenwicht van visbestanden en biotopen niet. Het zorgt ervoor dat ook toekomstige generaties nog volop kunnen genieten van een gezond en gevarieerd visbestand in onze Vlaamse wateren. Bovendien streeft het visserijbeleid ernaar elke visser met één Vlaams visverlof in alle Vlaamse openbare wateren volgens een duidelijke regelgeving te laten vissen. Wetgeving en toepassingsgebied Nadat in 1883 een eerste wetgeving op de riviervisserij tot stand was gekomen, werd deze ruim een halve eeuw later vervangen door de Wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij. Deze wet is nog steeds van toepassing. De riviervisserij is inmiddels een gewestelijke bevoegdheid geworden, zodat het Vlaams Parlement bij decreet de bestaande wet kan wijzigen, aanvullen of integraal vervangen. Het belangrijkste uitvoeringsbesluit is het Besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013 tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij. De wet regelt de visserij in de binnenwateren. De visserij beoefend op vijvers, visputten, sloten en kanalen valt er niet onder als de vissen die er leven zich niet vrij kunnen bewegen tussen deze plaatsen en de stromen, rivieren en andere openbare waterlopen. Natuurwetgeving: visserij 318

320 De waters waarop de wet niet van toepassing is, worden gesloten waters genoemd. De eigendom van een viswater is hierbij van geen tel. Van zodra er een verbinding is met openbare waterlopen, valt het viswater onder toepassing van de wet. Visserijfonds en provinciale Visserijcommissies De Wet op de Riviervisserij bepaalt de oprichting van een visserijfonds en provinciale visserijcommissies. Het Visserijfonds heeft als opdrachten de bepoting van de waterlopen die onder het toepassingsgebied van de wet vallen, de verscherping van het toezicht, de steun aan de strijd tegen waterverontreiniging en de verbetering van de riviervisserij in het algemeen. Het visserijfonds begon zijn werkzaamheden vanaf het ogenblik dat de wet zelf in werking trad, op 1 januari Het fonds beheert o.a. de opbrengst van de verkoop van de visverloven. Die opbrengst wordt geïnvesteerd in de uitvoering van het visserijbeleid en komt dus het algemene belang van de openbare visserij ten goede. Iedere Vlaamse provincie telt een Provinciale Visserijcommissie. De Provinciale Visserijcommissies zijn het wettelijke overlegorgaan tussen de hengelaar en de Natuurwetgeving: visserij 319

321 overheid. Elke visserijcommissie doet jaarlijks voorstellen voor de uitvoering van het visserijbeleid in zijn provincie. Bij het infoloket van de Provinciale Visserijcommissies kan je terecht voor alle informatie rond visserijregels, viswateren, visrechten, vissoorten en visstandbeheer. Het Visrecht Openbaar waterwegennet Rivieren, kanalen en beken, maar ook stilstaande of stromende wateren, die niet degelijk afgesloten zijn van het openbare waterwegennet, vallen onder de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij en het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari Met een Vlaams visverlof heeft iedereen het recht om te vissen in de waterwegen (bevaarbare waterlopen) waarvan het onderhoud ten laste is van het Vlaamse Gewest. Bij het vissen mag de oever gebruikt worden over maximaal 1,5 meter breedte vanaf het hoogste peil van het water. Opgelet: in bepaalde wateren zijn bijzondere toegangsregelingen van kracht. Deze kan je vinden op de website van ANB. Je hebt er een bijkomende toestemming of een bijkomende vergunning nodig om te mogen vissen. Andere waterlopen In al de andere waterlopen hebben de oevereigenaars het visrecht, ieder van zijn kant tot in het midden van de waterloop. Om hun visrecht uit te oefenen, hebben deze oevereigenaars ook een visverlof nodig. Visverlof Wie wil vissen in de openbare wateren, moet in het bezit zijn van een geldig visverlof. De visverloven zijn telkens geldig voor het jaar waarin zij zijn afgeleverd (van 1 januari tot en met 31 december). Er zijn drie types van visverlof. Jeugdvisverlof: gratis maar verplicht voor kinderen jonger dan 14 jaar om zonder begeleiding te vissen met 1 hengel; zij moeten elke gevangen vis onmiddellijk en voorzichtig vrijlaten in het water van herkomst. Kinderen jonger dan 14 jaar mogen zonder visverlof vissen met één hengel als ze vergezeld zijn van hun vader, moeder of voogd die in het bezit is van een visverlof. Natuurwetgeving: visserij 320

322 Kinderen jonger dan 14 jaar die zonder begeleiding met twee hengels willen vissen, die hun vangst willen meenemen of die anders dan vanaf de oever willen vissen, moeten het gewoon of het groot visverlof kopen. Gewoon visverlof van 11,16 om te vissen vanaf de oever met één of twee hengels, of van op een steiger of plateau, verankerd of verbonden met de oever. Groot visverlof van 45,86 om te vissen anders dan vanaf de oever met één of twee hengels (bv. wadend vissen of vissen vanuit een boot) of voor nachtvisserij. Het groot visverlof geeft ook het recht om te vissen volgens dezelfde reglementering van het gewone visverlof. Elk type visverlof kun je via het internet aanvragen of aankopen in een postkantoor van het Vlaamse Gewest. Wie een visverlof aankoopt (online of in het postkantoor) ontvangt ook het gratis magazine Vislijn. Hoe vissen? Begrippen en methoden De Riviervisserijwet bevat geen definitie van het begrip vissen of hengelen. De rechtspraak omschrijft dit begrip als alle handelingen die tot opzet hebben vissen of rivierkreeften die in de binnenwateren in vrijheid leven, te bemachtigen en/of te doden en met de inzet van de middelen die daartoe dienstig kunnen zijn. Enkele gevolgen van deze omschrijving: het gaat om vissen of rivierkreeften: het (proberen te) bemachtigen van andere waterdieren is dus geen visserijmisdrijf, maar kan wel een inbreuk zijn op b.v. het Natuurdecreet; bevruchte viseieren worden daarentegen wel als vis beschouwd; de dieren leven in vrijheid: het principe is dat vis van niemand is, als het in vrijheid leeft. Dit wordt juridisch als een res nullius omschreven. Ook wild is een res nullius. Vis en wild zijn dus niet automatisch eigendom van diegene op wiens grond het voorkomt. Dit is een belangrijk verschil met (wilde) planten, die fysisch verenigd zijn met de grond waarop ze groeien en die juridisch dus onroerend door bestemming zijn. Het wegnemen van andermans planten is diefstal; het vangen van een dier op andermans grond is dat niet. Maar het zich op die grond van iemand anders bevinden kan wel een misdrijf uitmaken. Vissen uit openbaar water behoren diegene toe die zich er het eerst meester van maakt. Voor gesloten vijvers (waar de wet dus niet van toepassing is) kun je dus wel spreken van diefstal, vermits die vis toebehoort aan de eigenaar van de vijver. met de nodige middelen: dit is onbeperkt, voor zover ze maar kunnen leiden tot het vangen van de vis of kreeft. Ook met de blote hand vissen valt eronder. Wie een visser helpt door het schepnet te bedienen voor het scheppen van de gevangen vis is ook visser en moet dus in het bezit zijn van een visverlof; Natuurwetgeving: visserij 321

323 de bedoeling moet bestaan om de vis of kreeft te bemachtigen of te doden: het redden van vissen (onder toezicht van de overheid) is geen misdrijf; evenmin het doden van vis door een scheepsschroef. De Vlaamse Regering bepaalt (in uitvoeringsbesluiten): de tijd, de seizoenen en de uren tijdens welke het vissen verboden is, hetzij overal, hetzij op sommige waterlopen of waterloopgedeelten, evenals de vissoorten waarop dit verbod van toepassing is; de wijzen van vissen en de vistuigen en toestellen die verboden zijn; de gebruiksvoorwaarden, de afmetingen evenals de wijze van keuring van de geoorloofde vistuigen; de maten beneden welke sommige vissoorten in het water teruggeworpen moeten worden; de lokazen waarvan het gebruik verboden is als aas aan de vistuigen. Wat hieruit relevant is voor een natuurinspecteur en beleidsadviseur van ANB bespreken we hieronder meer in detail. De Riviervisserijwet hanteert dus een omgekeerd systeem als het Jachtdecreet. Dit laatste beschouwt de jacht in principe gesloten, maar deze kan onder bepaalde voorwaarden geopend worden. De Riviervisserijwet beschouwt het vissen in principe toegelaten, tenzij wanneer dit onder bepaalde voorwaarden verboden wordt. Hengel Onder hengel wordt verstaan: om het even welk snoer dat van een roede voorzien is, wat ook het gebruikte lokaas is. De peur (of poer, zie verder) wordt met de roede gelijkgesteld. Het gaat om een roede voorzien van een snoer met een aantal bijeengebonden wormen, zonder haak. In de praktijk gaat het vaak om een lange stok met flexibel uiteinde waaraan een vislijn wordt vastgemaakt. De meeste "vaste" hengels bestaan tegenwoordig uit meerdere delen die in elkaar geschoven kunnen worden. Deze delen lopen van een dik achterdeel (waar de hengel wordt vastgehouden) middels steeds dunner wordende tussendelen tot aan de flexibele zeer dunne top. In Europa worden nu bijna alle hengels van zeer lichte en sterke kunststoffen gemaakt. Vaste hengels zijn daardoor verkrijgbaar in lengtes tot 20 meter. In de wedstrijdvisserij zijn vaste hengels nog steeds het belangrijkst. Het gebruik van de hengel is alleen geoorloofd voor zover de visser zich in de mogelijkheid bevindt de hengel voortdurend te bewaken. Natuurwetgeving: visserij 322

324 Deze bepaling is geïnspireerd vanuit het feit dat in sommige gevallen van stroperij vissers bijv. nachtlijnen leggen en deze onbeheerd achterlaten en de volgende dag komen ophalen. Dergelijke praktijken zijn niet toegestaan. Het bewaken van de hengel impliceert ook dat een visser zijn hengel op een auditieve manier mag bewaken. Een visser hoeft dus niets steeds vlak naast zijn hengel te zitten en deze visueel bewaken, maar mag zich ook in de nabijheid bevinden waarbij hij van een aanbeet verwittigd wordt door een elektronische beetverklikker die een auditief signaal weergeeft. Aasvis Onder aasvis wordt verstaan elke vis of deel van een vis dat kan gebruikt worden als aas om andere vissen mee te vangen. De regels rond het gebruik van aasvissen zijn duidelijk gedefinieerd, je kan ze nalezen op de website van ANB ( ). Kunstaas vormt de basisuitrusting voor iedere visser die op roofvis vist. Er bestaat een enorm assortiment kunstaas, zoals imitaties van visjes (pluggen) of spinners die bestaan uit een metalen/ijzeren stangetje waar een ovaal metalen blad om heen draait. Bekend is ook de kunstvlieg die door vliegvissers gebruikt worden. Bij het vliegvissen wordt de kunstaasvlieg met een vlieghengel, een reel en een drijvende of zinkende lijn ingeworpen. De visser haalt vervolgens de kunstvlieg met hele korte en langzame rukjes binnen. Netten Een leefnet is een langwerpig fijnmazig net met als doel de gevangen vis een poosje te bewaren. Ze kunnen rond of vierkant van vorm zijn met een gesloten bodem. De vorm wordt vaak in stand gehouden door hoepels, net als bij fuiken. De leefnetten worden ongeveer horizontaal in het water langs de oever gelegd, zodat de gevangen vis nog een redelijke zwemruimte heeft. Ze worden ook van een knooploos netmateriaal gemaakt wat ervoor zorgt dat de vissen zo min mogelijk schade van hun verblijf ondervinden. Een leefnet is dus géén vangtuig. Een schepnet, ook wel landingsnet genoemd is een net met een diameter tot 1 meter dat gebruikt wordt om een zware vis op de kant te krijgen (om grotere vissen te landen ). Een schepnet mag alleen gebruikt worden om de met de hengel gevangen vis weg te nemen. In de praktijk kan het schepnet dus gebruikt worden wanneer een visser een vis gevangen heeft en hij deze vis omwille van zijn gewicht met een schepnet aan land wil brengen om de vis te kunnen onthaken. Met een schepnet vissen uit het water proberen Natuurwetgeving: visserij 323

325 te scheppen die niet met een hengel gevangen worden, is dus niet toegelaten. Een schepnet mag dus niet gebruikt worden als vistuig. Het gebruik van alle andere netten dan leefnetten en schepnetten is verboden. Hieronder worden de meest voorkomende vangnetten beschreven: Bij kieuwnetten steekt de vis zijn kop door een maas van het net maar blijft dan haken door zijn kieuwdeksels. Deze vismethode kan selectief zijn aangezien te kleine vissen door de mazen heen zwemmen en grote vissen er niet in vast komen te zitten. Grote exemplaren (die voor veel nakomelingen zorgen) worden zo gespaard. De bijvangst aan ondermaatse vis en ongewenste soorten is bij deze methode laag in vergelijking met de sleepnetvisserij. Warrelnetten zijn een variant van de kieuwnetvisserij. Het vistuig bestaat uit meerdere kieuwnetten van verschillende maaswijdten achter elkaar. Zo hangen één of meer fijnmazige netten voor een grootmazig net. De vis trekt het fijnmazige net door de grote mazen heen en raakt zo verstrikt. De visserij met warnetten is minder selectief omdat het hier gaat om een combinatie van fijnmazige en grofmazige netten. Stelnet of fuik: een vistuig dat bestaat uit een netwerk dat om twee of meer hoepels is gespannen en dat voorzien is van een of meer inkelingen, bijvoorbeeld een schietfuik en een visfuik. schietfuik : een vistuig bestaande uit twee deelfuiken, elk met één inzwemopening, verbonden met één vleugel en zonder ander toebehoren; visfuik : een fuik met één inzwemopening, voorzien van maximaal twee vleugels en zonder andere toebehoren; Een fuik bestaat dus uit een aantal achter elkaar geplaatste trechters, waardoor vissen (vooral paling) wel naar binnen doch lastig naar buiten kunnen zwemmen. Een fuik wordt af en toe door de visser bezocht om de vissen eruit te halen. Naast de vissen die uit de fuik worden gehaald zitten er ook vaak muskusratten in. Boven water wordt de locatie van een fuik gemarkeerd door een aantal lange stokken. Voor de toegestane fuiken gelden de volgende maten: maaswijdte : minstens 7 mm; lengte (deel)fuik : maximaal 10 m; lengte vleugel : maximaal 15 m. De maaswijdte geldt voor elke zijde van de mazen, nat gemeten. Een kruisnet is een vierkant visnet aan twee elkaar kruisende gebogen stokken. Deze vistechniek bestaat er in het kruisnet in het water te laten zodat het op de bodem terecht komt. Zwemmen er vissen boven dan is het de kunst het zo snel mogelijk uit het water Natuurwetgeving: visserij 324

326 te trekken en zo de vissen te vangen die er net boven zwommen. Deze techniek is dus verboden. Peurvissen Peuren is een van de oudste methoden om op paling te vissen. Een peur is een aaneengeregen dot wormen (zie boven). De paling wordt door de geur gelokt en bijt zich vast in de peur. Zo komen zijn minuscule tandjes in de garen van de peur vast te zitten. Het is daarna aan de peurder om, voordat de paling de kans krijgt terug los te laten, deze uit het water te tillen en boven het peurnet te brengen. Het is altijd en in alle wateren toegestaan met de peur op paling te vissen. Vissers mogen tijdens het vissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei of tijdens de nachtvisserij alleen paling in het bezit hebben of meenemen op voorwaarde dat ze gebruik maken van één peur en geen andere hengel gebruiken. Vliegvissen Vliegvissen is een hengeltechniek waarbij gebruikgemaakt wordt van het gewicht van de lijn om het aas, de kunstvlieg te werpen. In alle waterwegen en onbevaarbare waterlopen is het vliegvissen vanaf de oever toch toegestaan van 16 april tot en met 31 mei. Elke gevangen vis moet onmiddellijk en voorzichtig in het water van herkomst worden vrijgelaten. Terugzetverplichting Voor snoek geldt een volledige terugzetverplichting en afhankelijk van de maat van andere vissoorten kan er ook een terugzetverplichting gelden. Zo moeten beekforellen, zeelten, palingen of snepen die kleiner zijn dan 30 cm onmiddellijk en voorzichtig in het water van herkomst vrijgelaten worden. Bij barbeel en snoekbaars is de minimale maat 45 cm en bij karpers geldt dat karpers kleiner dan 30 cm en karpers groter dan 60 cm altijd moeten worden teruggezet. Hierbij wordt de lengte gemeten van de punt van de bek tot het uiteinde van de staartvin. Als visser heb je dus best steeds een meetlatje op zak. In alle wateren moet elke gevangen vis onmiddellijk en voorzichtig in het water van herkomst worden vrijgelaten tijdens het vissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei of tijdens de nachtvisserij. Natuurwetgeving: visserij 325

327 Tijdens de nachtvisserij mag een visser evenmin vis in het bezit hebben die buiten de periode van nachtvisserij is gevangen. Tijdens de nachtvisserij is het gebruik van vis of delen ervan als aas en kunstaas met een totale lengte van meer dan 2 cm verboden. Alle vissen die toevallig gevangen worden in de tijd waarin het vissen erop verboden is, moeten onmiddellijk en voorzichtig in het water van herkomst worden vrijgelaten. Alle onbevaarbare waterlopen, en sommige waterwegen en openbare visplassen zijn aangeduid als ecologisch waardevolle viswateren. De lijst van deze ecologisch waardevolle viswateren wordt jaarlijks gepubliceerd in de brochure vissen volgens de wet die wordt bijgesloten in het magazine Vislijn. In deze waterlopen is het van 1 maart tot en met 31 mei verboden vis of delen ervan als aas en kunstaas met een totale lengte van meer dan 2 cm te gebruiken. Meeneembeperking : 5 vissen Elke visser mag na zijn hengelbeurt in totaal vijf vissen, waarvan maximaal drie snoekbaarzen, meenemen. De vissen moeten groter zijn dan 15 cm en dood zijn. Enkel paling mag levend vervoerd worden. Bovendien moeten de minimale en maximale maten van vissoorten nageleefd worden en is het meenemen van beschermde soorten en snoek verboden. Gevangen vissen mogen niet ter plaatse worden geconsumeerd. Beschermde vissoorten Onderstaande soorten zijn in onze wateren zeer zeldzaam geworden. Om deze soorten in stand te houden mag je ze niet meer vangen. Laat de vissen na eventuele vangst dan ook onmiddellijk en voorzichtig vrij in het water van herkomst. 1. beekprik (Lampetra planeri); 2. bermpje (Barbatula barbatula); 3. bittervoorn (Rhodeus sericeus); 4. grote modderkruiper (Misgurnus fossilis); 5. inlandse kreeft (Astacus astacus); 6. kleine modderkruiper (Cobitis taenia); 7. kwabaal (Lota lota); 8. rivierdonderpad (Cottus gobio); 9. rivierprik (Lampetra fluviatilis); 10. steur (Acipenser sturio); 11. Atlantische zalm (Salmo salar); 12. zeeforel (Salmo trutta trutta); 13. zeeprik (Petromyzon marinus); 14. elft (Alosa alosa); Natuurwetgeving: visserij 326

328 15. fint (Alosa fallax); 16. gestippelde alver (Alburnoides bipunctatus); 17. grote marene (Coregonus lavaretus); 18. houting (Coregonus oxyrhynchus); 19. vetje (Leucaspius delineatus); 20. vlagzalm (Thymallus thymallus). Vissen tijdens de paaiperiode en nachtvisserij. In de ecologisch waardevolle viswateren is het verboden te vissen tijdens de paaitijd (16 april tem 31 mei) en tijdens de nacht (vissen van twee uur na zonsondergang tot twee uur voor zonsopgang). Hoe niet vissen? Het is verboden om het even welke levende vis afkomstig uit viswater waarop de wetgeving van toepassing is, aan dit water te onttrekken en te vervoeren. Deze regel is niet van toepassing op paling en op aasvissen (zie ook vorige deel). Het is verboden andere vistuigen, vistoestellen of onderdelen van een vistuig of vistoestel dan een hengel of schepnet, opgesteld laten staan of te gebruiken Het schepnet mag alleen gebruikt worden om met de hengel gevangen vis uit het water te nemen. Het gebruik van de hengel is alleen geoorloofd voor zover de visser zich in de mogelijkheid bevindt de hengel voortdurend te bewaken Onder ijs mag er niet gevist worden. Het gebruik van gekleurde maden is verboden. Die bevatten kleurstoffen, die giftig kunnen zijn voor de vis en de visser. Het is verboden om met meer dan twee hengels te vissen. Het is verboden eenzelfde hengel van meer dan drie enkelvoudige of veelvoudige haken voorzien. Wanneer en waar vissen? Om de visbestanden te beschermen zijn er twee types van maatregelen: enerzijds bepaalde periodes waarin je niet mag vissen op bepaalde vissoorten en anderzijds bepaalde ecologisch waardevolle wateren waar het vissen in bepaalde periodes verboden is. Er moet dus een onderscheid gemaakt worden tussen de ecologisch waardevolle viswateren en de overige waterlopen (in de regel de bevaarbare rivieren en kanalen). In de ecologisch waardevolle viswateren gelden immers meer beperkingen dan op de waardevolle viswateren. Natuurwetgeving: visserij 327

329 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Onderstaande tabel geeft een overzicht wanneer en hoe je mag vissen. Vissen mag van twee uur voor zonsopgang tot twee uur na zonsondergang. Bij nachtvissen wordt er gevist tussen twee uur na zonsondergang en twee uur voor zonsopgang. Vissen forel op X X * * X X X Vissen op snoek en snoekbaars * * * * Vissen andere soorten op * * Nachtvissen Wadend vissen * * * * * * * * * * * * * X X X X X : toegelaten *: toegelaten in de viswateren die NIET zijn opgenomen in de lijst ecologisch kwetsbare viswateren X: overal verboden Opgelet: de lokale eigenaar of beheerder kan de toegang in de gesloten tijd of s nachts beperken. Respecteer dus steeds lokale toegangsregelingen.. Waar niet vissen? Er mag nooit gevist worden: in sluizen boven op bruggen van bevaarbare waterlopen in vispassages Natuurwetgeving: visserij 328

330 op alle plaatsen, zowel vanaf de oever als op het water, waar het Agentschap voor Natuur en Bos ter plaatse door middel van de signalisatieborden een tijdelijk of permanent visverbod heeft aangeduid. Natuurinspecteurs controleren op regelmatige basis of de regels m.b.t. de riviervisserij gerespecteerd worden. Ze gaan dan op visserijcontrole. Tijdens de controle worden de visverloven nagekeken, het gebruikte materiaal, wat er gevist werd, welk aas er gebruikt wordt,. Daarom ken je als natuurinspecteur het toepassingsgebied van de Wet op de riviervisserij. Herken je de vissoorten (zie soortenlijst), weet je de openingstijden en de toegelaten en verboden middelen. Natuurwetgeving: visserij 329

Natuurstreefbeelden inleiding

Natuurstreefbeelden inleiding Natuurstreefbeelden inleiding Wat zijn natuurstreefbeelden? Een natuurstreefbeeld is een nagestreefd biotoop, mozaïek van biotopen of een leefgebied van een soort dat je wil behouden of verkrijgen via

Nadere informatie

Cursusmap Natuurmanagement

Cursusmap Natuurmanagement Cursusmap Natuurmanagement Specialisatie boswachter Tweede editie, 2018. Inhoudstafel Inleiding tot de cursus natuurmanagement specialisatie boswachter... 11 Les voorbereiden met cursustekst en online...

Nadere informatie

Natuurmanagement specialisatie boswachter

Natuurmanagement specialisatie boswachter Natuurmanagement specialisatie boswachter Ischnoderma resinosum Welkom in ons gebouw Uitgangen in geval van nood Brandblussers Wc Koffie, thee en water Info over opleidingscheques en andere Opleidingscheques,

Nadere informatie

Europees beschermde natuur

Europees beschermde natuur Europees beschermde natuur Kwartelkoning Vlaanderen streeft naar 100 broedkoppels van deze soort, in 2007 waren er 6. Twee richtlijnen Vogelrichtlijn, 1979 Habitatrichtlijn, 1992 Afbakenen van gebieden

Nadere informatie

Natuurbeheerplan en kaartmateriaal. Natuurmanagement: natuurbeheerplan

Natuurbeheerplan en kaartmateriaal. Natuurmanagement: natuurbeheerplan Natuurbeheerplan en kaartmateriaal Verloop van de dag Natuurbeheerplan Kaartmateriaal Waarom een nieuw beheerplan Bosbeheerplan Bermbeheerplan Natuurbeheerplan Beheerplan bos/ natuurreservaat Harmonisch

Nadere informatie

Een kluwen van bostypes, bosindelingen. Ecopedia wijst de weg.

Een kluwen van bostypes, bosindelingen. Ecopedia wijst de weg. Een kluwen van bostypes, bosindelingen. Ecopedia wijst de weg. 1 Indeling op basis van vegetatie Valse salie, lelietje-van-dale, hengel en dalkruid. Eiken-Beukenbossen op zure bodem. Essen-Eikenbossen

Nadere informatie

Natuurmanagement specialisatie beleidsadviseur

Natuurmanagement specialisatie beleidsadviseur Natuurmanagement specialisatie beleidsadviseur Ischnoderma resinosum Natuurmanagement: inleiding Welkom in ons gebouw Uitgangen in geval van nood Brandblussers Wc Koffie, thee en water Broodjesbar en resto

Nadere informatie

Handleiding natuurbeheerplan DEEL 2 Inventaris

Handleiding natuurbeheerplan DEEL 2 Inventaris 1 Handleiding natuurbeheerplan DEEL 2 Inventaris versie 05/04/2019 De inventarisatie heeft als doel informatie te verzamelen om de beheerdoelstellingen - die in deel 1 verkenning van het natuurbeheerplan

Nadere informatie

Natuurstreefbeelden bos. Natuurmanagement: natuurstreefbeelden bos

Natuurstreefbeelden bos. Natuurmanagement: natuurstreefbeelden bos Natuurstreefbeelden bos Inhoud 1. Kenmerken van bosnatuurstreefbeelden 2. Types van bosnatuurstreefbeelden en de kenmerkende soorten 3. Bosnatuurstreefbeelden plaatsen in een abiotisch schema 4. Beheer

Nadere informatie

Het natuurbeheerplan. Beheerteamdag,

Het natuurbeheerplan. Beheerteamdag, Het natuurbeheerplan Beheerteamdag, 13-06-2015 Agenda Natuurdecreet Uitvoeringsbesluit beheerplannen Consequenties voor Natuurpunt Ideeën lokale aanpak Timing Decreet: goedgekeurd in 2014, in werking Uitvoeringsbesluiten:

Nadere informatie

1. ecologische functie

1. ecologische functie Criteria voor geı ntegreerd natuurbeheer samenvatting 1. ecologische functie criterium 1.1: kwaliteit van het natuurlijk milieu over heel het terrein indicator 1.1.1: - natuurlijke waterhuishouding niet

Nadere informatie

VR DOC.0722/3

VR DOC.0722/3 VR 2017 1407 DOC.0722/3 Bijlage 1. Gegevens die moeten worden opgenomen in de verschillende delen van een natuurbeheerplan als vermeld in artikel 3, tweede lid Hieronder worden de gegevens vermeld die

Nadere informatie

Vilda / Yves Adams. Wegwijs in het natuurbeheerplan AGENTSCHAP NATUUR & BOS

Vilda / Yves Adams. Wegwijs in het natuurbeheerplan AGENTSCHAP NATUUR & BOS Vilda / Yves Adams Wegwijs in het natuurbeheerplan AGENTSCHAP NATUUR & BOS Via een natuurbeheerplan wil Natuur en Bos eigenaars of beheerders van een natuurgebied of -reservaat ondersteunen. Met dat plan

Nadere informatie

Bundel 3 van veldoefening en cases

Bundel 3 van veldoefening en cases Bundel 3 van veldoefening en cases De cases en veldoefeningen bestaan uit 3 delen: Deel 1 de veldoefeningen waarvan de locaties voorkomen in het natuurgebied Den Battelaer te Mechelen Deel 2 een case i.v.m.

Nadere informatie

Ministerieel besluit houdende de uitbreiding van het erkend natuurreservaat Heidebos (nr. E-147)

Ministerieel besluit houdende de uitbreiding van het erkend natuurreservaat Heidebos (nr. E-147) ~\".. \ Vlaa~se 'l~ \ Regenng Ministerieel besluit houdende de uitbreiding van het erkend natuurreservaat Heidebos (nr. E-147) DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW, Gelet op het Bosdecreet

Nadere informatie

Habitatrichtlijn. Wat wil ze bereiken?

Habitatrichtlijn. Wat wil ze bereiken? Habitatrichtlijn Habitatrichtlijn Wat wil ze bereiken? Specifiek: habitats en soorten van Europees belang in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen Algemeen: bijdragen tot het waarborgen

Nadere informatie

Regionaal Overleg Milieu. 6 maart 2018

Regionaal Overleg Milieu. 6 maart 2018 Regionaal Overleg Milieu 6 maart 2018 Zorgen voor meer en betere natuur, samen met u, dat is het Agentschap voor Natuur en Bos. Onze missie verandert niet, maar onze structuur wel. Zo maken we onze werking

Nadere informatie

Monitoringplan ANB: monitoring van PAS-herstelbeheer

Monitoringplan ANB: monitoring van PAS-herstelbeheer Monitoringplan ANB: monitoring van PAS-herstelbeheer 1 Situering In de werkgroep PAS-herstelbeleid werden de door Nederland gehanteerde herstelstrategieën vertaald naar de Vlaamse situatie. Hiervoor werd

Nadere informatie

Het natuurbeheerplan. Martine Waterinckx De Europese natuurdoelen in vraag en antwoord 09 september 2014

Het natuurbeheerplan. Martine Waterinckx De Europese natuurdoelen in vraag en antwoord 09 september 2014 Het natuurbeheerplan Martine Waterinckx De Europese natuurdoelen in vraag en antwoord 09 september 2014 1 Processen SBZ Management Plan Beheerplan terrein Allocatie + maatregelen+ planning Vlaams Natura

Nadere informatie

Referentiewaarden grondwaterpeilen grondwaterafhankelijke habitats volgens dataset van NICHE

Referentiewaarden grondwaterpeilen grondwaterafhankelijke habitats volgens dataset van NICHE Referentiewaarden grondwaterpeilen grondwaterafhankelijke habitats volgens dataset van NICHE 4010 4010 Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix

Nadere informatie

Workshop bosbeheer. Beheerteamdag 2017

Workshop bosbeheer. Beheerteamdag 2017 Workshop bosbeheer Beheerteamdag 2017 Consulent bosbeheer Bosbeheer Elke boom heeft de functie om gekapt te worden Natuurwaarde bos? Wat bepaalt de natuurwaarde? Wat bepaalt de natuurwaarde van een bos?

Nadere informatie

Erkenning natuurreservaat Rothoek-Kwarekken Erkenning van het privaat natuurreservaat E-211 Rothoek-Kwarekken te Westerlo (Antwerpen) 21 juni 2012

Erkenning natuurreservaat Rothoek-Kwarekken Erkenning van het privaat natuurreservaat E-211 Rothoek-Kwarekken te Westerlo (Antwerpen) 21 juni 2012 Briefadvies Erkenning natuurreservaat Rothoek-Kwarekken Erkenning van het privaat natuurreservaat E-211 Rothoek-Kwarekken te Westerlo (Antwerpen) Datum van goedkeuring Volgnummer Coördinator Co-auteur

Nadere informatie

NATUURBELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING

NATUURBELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING NATUURBELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING Voordracht VRP 29/01/02 Prof. dr. G. Van Hoorick Docent in het vakgebied bestuursrecht en milieurecht Universiteit Gent Advocaat te Gent INHOUD 1. Overzicht van het

Nadere informatie

Voorbeeldvragen Natuurmanagement specialisatie Boswachter

Voorbeeldvragen Natuurmanagement specialisatie Boswachter Voorbeeldvragen Natuurmanagement specialisatie Boswachter Deel natuurwetgeving (open boek) 1. Een natuurdomein (hoofdzakelijk graslanden, geen bos) waar u boswachter bent, heeft de bestemming natuurgebied

Nadere informatie

Biotoop heide. Cursus natuurmanagement, 2019

Biotoop heide. Cursus natuurmanagement, 2019 Biotoop heide Cursus natuurmanagement, 2019 Natura 2000 Wat doen we vandaag? Heide Heide in Vlaanderen Begin 19 de eeuw Grootste uitbreiding heidelandschap (woeste grond) De mens vecht om er te overleven.

Nadere informatie

Uitgebreid bosbeheerplan: Openbare bossen Arendonk 15 februari 2010

Uitgebreid bosbeheerplan: Openbare bossen Arendonk 15 februari 2010 Uitgebreid bosbeheerplan: Openbare bossen Arendonk 15 februari 2010 Natuurwerk wordt mogelijk gemaakt dankzij de steun van de Europese Unie, met name het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Vlaams Gewest

Nadere informatie

Natuurkwaliteit en bosgebruik Natura 2000. Rienk-Jan Bijlsma

Natuurkwaliteit en bosgebruik Natura 2000. Rienk-Jan Bijlsma Natuurkwaliteit en bosgebruik Natura 2000 Rienk-Jan Bijlsma Onderwerpen Habitatkaart bossen Veluwe Kwaliteitsverbetering habitattypen bos Oppervlaktevergroting habitattypen bos Habitatkaart: typen en criteria

Nadere informatie

Bundel 1 van veldoefeningen en cases

Bundel 1 van veldoefeningen en cases Bundel 1 van veldoefeningen en cases De cases en veldoefeningen bestaan uit 3 delen: Deel 1 de veldoefeningen waarvan de locaties voorkomen in het natuurgebied Den Battelaer te Mechelen. Deel 2 een case

Nadere informatie

Bijlage. De criteria voor geïntegreerd natuurbeheer, vermeld in artikel 3, 1, eerste lid

Bijlage. De criteria voor geïntegreerd natuurbeheer, vermeld in artikel 3, 1, eerste lid Bijlage. De criteria voor geïntegreerd natuurbeheer, vermeld in artikel 3, 1, eerste lid Thema 1. Criteria met betrekking tot de ecologische functie Het principe voor dit thema gaat er van uit dat een

Nadere informatie

Voorbeeldvragen Natuurmanagement specialisatie Beleidsadviseur

Voorbeeldvragen Natuurmanagement specialisatie Beleidsadviseur Voorbeeldvragen Natuurmanagement specialisatie Beleidsadviseur Deel natuurwetgeving (open boek) 1. pmaak regelgeving, welke bewering klopt? Vlaamse Regering dient een ontwerp van decreet in samen met een

Nadere informatie

BOS IN SINT-TRUIDEN Nota

BOS IN SINT-TRUIDEN Nota BOS IN SINT-TRUIDEN Nota Ir. Koenraad Van Meerbeek 12/03/2012 1. Wat is bos? Wanneer we over bos spreken, is er een duidelijke definitie nodig van een bos. Iedereen moet immers over hetzelfde praten. Een

Nadere informatie

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD 81201 GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN VLAAMSE GEMEENSCHAP COMMUNAUTE FLAMANDE VLAAMSE OVERHEID [C 2017/40641] 14 JULI 2017.

Nadere informatie

Analyse van een aantal eenheden van de Biologische waarderingskaart

Analyse van een aantal eenheden van de Biologische waarderingskaart Analyse van een aantal eenheden van de Biologische waarderingskaart Nummer: INBO.A.2013.128 128 Datum advisering: 10 december 2013 Auteurs: Contact: Steven De Saeger, Carine Wils Lon Lommaert (lon.lommaert@inbo.be

Nadere informatie

Biodiversiteit in Vlaanderen: de cijfers

Biodiversiteit in Vlaanderen: de cijfers Biodiversiteit in Vlaanderen: de cijfers Myriam Dumortier Natuurrapport www.natuurindicatoren.be www.nara.be www.inbo.be Haalt Vlaanderen de 2010-doelstelling? Biodiversiteit Verstoringen/bedreigingen

Nadere informatie

Hoofdlijnen Natuurrapport 2007

Hoofdlijnen Natuurrapport 2007 Hoofdlijnen Hoofdlijnen Natuurrapport 2007 Biodiversiteit Verstoringen/bedreigingen Duurzaam gebruik Hoofdlijnen Natuurrapport 2007 Biodiversiteit Verstoringen/bedreigingen Duurzaam gebruik Toestand plant-

Nadere informatie

GWATE s: het punt in Afrika waar Habitatrichtlijn en kaderrichtlijn Water elkaar ontmoeten?

GWATE s: het punt in Afrika waar Habitatrichtlijn en kaderrichtlijn Water elkaar ontmoeten? GWATE s: het punt in Afrika waar Habitatrichtlijn en kaderrichtlijn Water elkaar ontmoeten? Gert VAN HOYDONCK, Piet DE BECKER. (Agentschap voor Natuur en Bos, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek) LAAGVEEN

Nadere informatie

natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN

natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN indeling inleiding: voorstelling a geschiedenis van het natuurbeheer b - biotopen en soorten en hun beheer pauze c - beheer richt zich op de omgeving d - natuurbeheer

Nadere informatie

Historisch permanente graslanden (HPG) in de landbouwstreek de Polders

Historisch permanente graslanden (HPG) in de landbouwstreek de Polders Historisch permanente graslanden (HPG) in de landbouwstreek de Polders 1. Achtergrond en historiek 2. Natuurwaarden HPG 3. Beslissingen VR 4. Praktijk 1. Achtergrond en historiek Bescherming via natuurwetgeving:

Nadere informatie

Decreet tot wijziging van de regelgeving inzake natuur en bos

Decreet tot wijziging van de regelgeving inzake natuur en bos Decreet tot wijziging van de regelgeving inzake natuur en bos Bespreking Commissie Leefmilieu 25/2/2014 1 Doel Geïntegreerd beheer van natuur gaat over een efficiëntere en effectievere inzet van middelen

Nadere informatie

Contactinfo, paswoord

Contactinfo, paswoord Contactinfo, paswoord Wim Massant, Inverde, tel. 02/658.24.91, e-mail: wim.massant@lne.vlaanderen.be Paswoord website Inverde, www.inverde.be: eenbes algemene info Opdrachtje Schrijf een aantal planten

Nadere informatie

Cursus natuurmanagement

Cursus natuurmanagement Cursus natuurmanagement Editie 1, 2015 Dagindeling Structuur van de opleiding Werking ecopedia Praktische informatie Voorstellingsronde Les: inleiding tot de groene sector Programma 13 contactdagen waarvan

Nadere informatie

Een wandeling door het natuurbeleid

Een wandeling door het natuurbeleid Een wandeling door het natuurbeleid Wat heb IK hier nu aan? Wat is natuurbeleid? = spelregels rond natuur Natuurgidsen & natuurbeleid? Doe de BBB-test (bedreigd, beschermd, beheerd?) 5 Hoe overleef je

Nadere informatie

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 18.10.2017 BELGISCH STAATSBLAD 94519 Bijlage 1 Gegevens die moeten worden opgenomen in de verschillende delen van een natuurbeheerplan als vermeld in artikel 3, tweede lid Hieronder worden

Nadere informatie

TITEL I. FORMULERING VAN DE JACHT IN HET ALGEMEEN... 17 1. Gewone jacht... 17 2. Bijzondere jacht... 17 3. Bestrijding... 18

TITEL I. FORMULERING VAN DE JACHT IN HET ALGEMEEN... 17 1. Gewone jacht... 17 2. Bijzondere jacht... 17 3. Bestrijding... 18 Inhoud INHOUD INLEIDING... 9 HIERARCHIE VAN DE BRONNEN... 13 LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN... 15 TITEL I. FORMULERING VAN DE JACHT IN HET ALGEMEEN... 17 1. Gewone jacht... 17 2. Bijzondere jacht... 17

Nadere informatie

Een nieuw begin in zicht

Een nieuw begin in zicht Infosessie Kamp Beverlo 25 november 2009 Een nieuw begin in zicht Een nieuw begin in zicht Europees natuurherstelproject op 12 militaire domeinen in Vlaanderen in NATURA 2000 gebied DANAH = Defensie +

Nadere informatie

BRIEFADVIES. 19 april 2012

BRIEFADVIES. 19 april 2012 BRIEFADVIES 19 april 2012 Briefadvies betreffende de erkenningsaanvraag van het natuurreservaat Vallei van de Bosbeek te As, Opglabbeek en Maaseik (Limburg) 12 28 Mevrouw Marleen Evenepoel Administrateur-generaal

Nadere informatie

Bijlagen. 6 Bijlagen

Bijlagen. 6 Bijlagen 6 Bijlagen Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4: Bijlage 5: Bijlage 6: Bijlage 7: Algemene kenmerken per bestand Bosbouwopnames Vegetatie-opnames (bosbestanden) Tansley-opnames Adviezen en participatie

Nadere informatie

natuur in Gent monitoring 1999-2014

natuur in Gent monitoring 1999-2014 natuur in Gent monitoring 1999-2014 Natuurmonitoring waarom? Halen we de doelstellingen van het RSG en het groenstructuurplan? (Hoe) moeten we bijsturen? Natuurmonitoring waarom? Halen we de doelstellingen

Nadere informatie

De biologische waarderingskaart en habitatkaart. Natuurmanagement: kaartmateriaal

De biologische waarderingskaart en habitatkaart. Natuurmanagement: kaartmateriaal De biologische waarderingskaart en habitatkaart Hoe zou je dit beschrijven? Hoe beschrijven? Biotische beschrijving: welke plantensoorten staan er? Abiotische beschrijving: wat is het waterregime, bodemtype,

Nadere informatie

Door antwoord te geven op enkele veelgestelde vragen geven we u in deze presentatie wat meer informatie over bepaalde termen zoals onder andere PAS,

Door antwoord te geven op enkele veelgestelde vragen geven we u in deze presentatie wat meer informatie over bepaalde termen zoals onder andere PAS, STAND VAN ZAKEN Door antwoord te geven op enkele veelgestelde vragen geven we u in deze presentatie wat meer informatie over bepaalde termen zoals onder andere PAS, IHD, zoekzone en soorten. Veelgestelde

Nadere informatie

BRIEFADVIES. van 19 januari over de erkenningsaanvraag van het natuurreservaat Duivenbos te Herzele (Oost-Vlaanderen)

BRIEFADVIES. van 19 januari over de erkenningsaanvraag van het natuurreservaat Duivenbos te Herzele (Oost-Vlaanderen) BRIEFADVIES van 19 januari 2012 over de erkenningsaanvraag van het natuurreservaat Duivenbos te Herzele (Oost-Vlaanderen) 12 09 Mevrouw Marleen Evenepoel Administrateur-generaal Agentschap voor Natuur

Nadere informatie

Bomen over de Wet natuurbescherming

Bomen over de Wet natuurbescherming Bomen over de Wet natuurbescherming Boominfodag 2016 9 juni 2016, Mirjam Broekmeyer, Alterra WUR Wet natuurbescherming wat en waarom? 2 Wetgeving niet eenvoudig... 3 Proces Wetsvoorstel Natuurbescherming

Nadere informatie

Inhoud. Natuurwetgeving. Het Natuurdecreet. Krachtlijnen. Het Natuurdecreet 13/01/2019. Natuurbehoudsrecht: onderdelen

Inhoud. Natuurwetgeving. Het Natuurdecreet. Krachtlijnen. Het Natuurdecreet 13/01/2019. Natuurbehoudsrecht: onderdelen Inhoud CURSUS Natuurwetgeving Natuurmanagement Basis Deel 3: Natuurdecreet DAG 2 Het natuurdecreet: gebiedsgerichte bescherming bescherming buiten de beschermde gebieden bescherming van soorten Handhaving

Nadere informatie

Brakelbos (Brakel) Yves Adams

Brakelbos (Brakel) Yves Adams Brakelbos (Brakel) Yves Adams Biotopen Deel ll # Inleiding Myriam Dumortier 1 01 Biotopen in de natuurrapportering Soorten (deel I) zijn gebonden aan biotopen (deel II) en een samenhangend geheel aan biotopen

Nadere informatie

Ruimtelijke analyse van gebieden met hoge natuurwaarde

Ruimtelijke analyse van gebieden met hoge natuurwaarde Een verkenning Lon Lommaert Biodiversiteit Vlaamse indicatoren Ruimtelijke analyse van gebieden met hoge natuurwaarde Prioritaire soorten Natuurverkenning Gezichten van Biodiversiteit Wetenschappelijke

Nadere informatie

Bundel 2 van veldoefening en cases

Bundel 2 van veldoefening en cases Bundel 2 van veldoefening en cases De cases en veldoefeningen bestaan uit 3 delen: Deel 1 de veldoefeningen waarvan de locaties voorkomen in het natuurgebied Den Battelaer te Mechelen Deel 2 een case i.v.m.

Nadere informatie

Briefadvies. Netevallei. Datum

Briefadvies. Netevallei. Datum Briefadvies Erkenning natuurreservaat Witte Netevallei Erkenning van het privaat natuurreservaat E-415 Witte Netevallei te Retie, Kasterleee en Dessel (Antwerpen) Datum van goedkeuring Volgnummer Coördinator

Nadere informatie

versie 01/2019 Handleiding Omgevingsloket Vegetatiewijzigingen omgevingvlaanderen.be natuurenbos.be

versie 01/2019 Handleiding Omgevingsloket Vegetatiewijzigingen omgevingvlaanderen.be natuurenbos.be versie 01/2019 Handleiding Omgevingsloket Vegetatiewijzigingen omgevingvlaanderen.be natuurenbos.be Omgevingsvergunning voor vegetatiewijzigingen Vanaf 1 augustus 2018 is de natuurvergunning voor het wijzigen

Nadere informatie

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee?

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee? PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee? Beheerdersdag 2015 Jan Willem van der Vegte, BIJ12 - PAS-bureau Leon van den Berg, Bosgroepen Programmatische Aanpak Stikstof

Nadere informatie

Een nieuw begin in zicht

Een nieuw begin in zicht Infosessie NATO Schietveld Helchteren 27 november 2009 Een nieuw begin in zicht Een nieuw begin in zicht Europees natuurherstelproject op 12 militaire domeinen in Vlaanderen in NATURA 2000 gebied DANAH

Nadere informatie

Natuurverkenning 2030

Natuurverkenning 2030 Natuurverkenning 2030 Aanpak Terrestrische verkenning Scenario s Verlies en versnippering van leefgebied Vermesting Klimaatverandering Aquatische verkenning Scenario s Verontreiniging Versnippering van

Nadere informatie

VR DOC.0481/1BIS

VR DOC.0481/1BIS VR 2017 1205 DOC.0481/1BIS DE VLAAMSE MINISTER VAN BUITENLANDS BELEID EN ONROEREND ERFGOED DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Ontwerp

Nadere informatie

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4 Grasland en Heide Hoofdstuk 2.2 en 2.4 Planning Grasland Voedselweb opdracht Heide Voedselweb opdracht Grasland Grasland is een gebied van enige omvang met een vegetatie die gedomineerd wordt door grassen

Nadere informatie

HOLLE WEGEN. module 6

HOLLE WEGEN. module 6 HOLLE WEGEN Hoofdstuk 2 Inhoudsopgave: algemeen definitie belang beheer beheer berm beheer schouder beheer wegdek Definitie? Hoofdstuk 2 Definitie? Definitie? topkam Belang? Hoofdstuk 2 Belang? Microklimaat:

Nadere informatie

BRIEFADVIES. van 19 januari 2012

BRIEFADVIES. van 19 januari 2012 BRIEFADVIES van 19 januari 2012 over de erkenningsaanvraag van het natuurreservaat Hof ten Berg te Galmaarden (Vlaams-Brabant) en Geraadsbergen (Oost-Vlaanderen) 12 11 Mevrouw Marleen Evenepoel Administrateur-generaal

Nadere informatie

WAARDEVOLLE VEGETATIE NA BEBOSSING VAN LANDBOUWGROND, KAN DAT?

WAARDEVOLLE VEGETATIE NA BEBOSSING VAN LANDBOUWGROND, KAN DAT? Inhoud WAARDEVOLLE VEGETATIE NA BEBOSSING VAN LANDBOUWGROND, KAN DAT? 1. Focus op oud bosplanten 2. Bos op landbouwgrond: waar? 3. Bodem van bos op landbouwgrond 4. Effecten van boomsoort op bodem 5. Effecten

Nadere informatie

Draaiboek overleg voor opmaak deel 1 verkenning van het natuurbeheerplan (=verkenningsnota)

Draaiboek overleg voor opmaak deel 1 verkenning van het natuurbeheerplan (=verkenningsnota) Draaiboek overleg voor opmaak deel 1 verkenning van het natuurbeheerplan (=verkenningsnota) I. Voorbereiding opmaak deel I verkenning Afbakening gebied Een natuurbeheerplan kan opgesteld worden voor alle

Nadere informatie

BIJLAGE: Overschrijdingskaart N-deposities

BIJLAGE: Overschrijdingskaart N-deposities BIJLAGE: Overschrijdingskaart N-deposities 1. Situering In het kader van de ontwikkeling van de toepassing Voortoets-Passende beoordeling (www.voortoets.be) wordt in eerste instantie ingezet op de impact

Nadere informatie

Handleiding invulformulier_natuurbeheerplan_subsidies

Handleiding invulformulier_natuurbeheerplan_subsidies 1 Handleiding invulformulier_natuurbeheerplan_subsidies Versie 25/06/2018 Inleiding Het invulformulier_natuurbeheerplan_subsidies ( rekenblad subsidies ) is een excel-formulier, bedoeld om de subsidies

Nadere informatie

BRIEFADVIES. van 22 maart 2012. over de erkenningsaanvraag van het natuurreservaat Kleine Netevallei te Lier, Nijlen, Ranst en Zandhoven (Antwerpen)

BRIEFADVIES. van 22 maart 2012. over de erkenningsaanvraag van het natuurreservaat Kleine Netevallei te Lier, Nijlen, Ranst en Zandhoven (Antwerpen) BRIEFADVIES van 22 maart 2012 over de erkenningsaanvraag van het natuurreservaat Kleine Netevallei te Lier, Nijlen, Ranst en Zandhoven (Antwerpen) 12 22 uw referentie onze referentie Mevrouw Marleen Evenepoel

Nadere informatie

(IHD): wat betekent dit voor jouw gebied? www.natuurpunt.be/ihdoverleg

(IHD): wat betekent dit voor jouw gebied? www.natuurpunt.be/ihdoverleg (IHD): wat betekent dit voor jouw gebied? www.natuurpunt.be/ihdoverleg Overzicht Waarover gaat het IHD-overleg? Hoe verloopt het IHD-overleg? Lokale impact!! Mening Natuurpunt over de IHD SWITCH! Meer

Nadere informatie

gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan vallei van de kleine nete en aa

gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan vallei van de kleine nete en aa AFBAKENING GEBIEDEN NATUURLIJKE EN AGRARISCHE STRUCTUUR REGIO NETELAND gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan vallei van de kleine nete en aa gebiedsgericht overleg, 25 oktober 2013 1 gebiedsgericht overleg

Nadere informatie

Werkgroep Heide & Vennen 22 januari 2013 NIRAS Dessel

Werkgroep Heide & Vennen 22 januari 2013 NIRAS Dessel Werkgroep Heide & Vennen 22 januari 2013 NIRAS Dessel 1 20 February 2013 Agenda - Toelichting opmaak beheerplan - Inrichtings- en beheerfiches - Resultaten meetcampagne grondwater - Proefopstelling heidebeheer

Nadere informatie

Handleiding raadplegen voorlopige zoekzones op Geopunt

Handleiding raadplegen voorlopige zoekzones op Geopunt Handleiding raadplegen voorlopige zoekzones op Geopunt Versie December 2015 Handleiding raadplegen voorlopige zoekzones op Geopunt Een onderdeel van de toekomstige managementplannen is de richtkaart. Deze

Nadere informatie

Bermenplan Assen. Definitief

Bermenplan Assen. Definitief Definitief Opdrachtgever: Opdrachtgever: Gemeente Assen Gemeente Mevrouw Assen ing. M. van Lommel Mevrouw M. Postbus van Lommel 30018 Noordersingel 940033 RA Assen 9401 JW T Assen 0592-366911 F 0592-366595

Nadere informatie

NATURA 2000 in Vlaanderen. Filiep CARDOEN Afdelingsverantwoordelijke NATUUR

NATURA 2000 in Vlaanderen. Filiep CARDOEN Afdelingsverantwoordelijke NATUUR NATURA 2000 in Vlaanderen Filiep CARDOEN Afdelingsverantwoordelijke NATUUR Overzicht - Algemene doelstelling - Stand van zaken afbakening SBZ - Doelstelling Natura 2000 -Implementatie: - Juridisch kader

Nadere informatie

Inhoud. Natuurwetgeving. Het Natuurdecreet. Krachtlijnen. Het Natuurdecreet 21/03/2017. Natuurmanagement Basis Deel natuurdecreet

Inhoud. Natuurwetgeving. Het Natuurdecreet. Krachtlijnen. Het Natuurdecreet 21/03/2017. Natuurmanagement Basis Deel natuurdecreet Inhoud CURSUS Natuurwetgeving Natuurmanagement Basis Deel natuurdecreet DAG 2 Het natuurdecreet Gebiedsgerichte bescherming Bescherming buiten de beschermde gebieden Bescherming van soorten Handhaving

Nadere informatie

Voorbeeldvragen Natuurmanagement specialisatie Natuurinspecteur

Voorbeeldvragen Natuurmanagement specialisatie Natuurinspecteur Voorbeeldvragen Natuurmanagement specialisatie Natuurinspecteur Deel natuurwetgeving (open boek) 1. pmaak regelgeving, welke bewering klopt? Vlaamse Regering dient een ontwerp van decreet in samen met

Nadere informatie

Vierde uitbreiding erkend natuurreservaat Zeverenbeek

Vierde uitbreiding erkend natuurreservaat Zeverenbeek Briefadvies Vierde uitbreiding erkend natuurreservaat Zeverenbeek Vierde uitbreiding van het erkend natuurreservaat E- 063 Zeverenbeek te Deinze (Oost-Vlaanderen) Datum van goedkeuring 24 januari 2013

Nadere informatie

Cursusmap Natuurmanagement

Cursusmap Natuurmanagement Cursusmap Natuurmanagement Specialisatie natuurinspecteur Eerste editie, 2018. Inhoudstafel Inleiding tot de cursus natuurmanagement specialisatie natuurinspecteur... 5 Les voorbereiden met cursustekst

Nadere informatie

Overzicht. Toelichting bij het voorontwerp-natuurwetboek. Algemeen opzet. Algemeen opzet. Beginselen van natuur- en landschapsbeleid

Overzicht. Toelichting bij het voorontwerp-natuurwetboek. Algemeen opzet. Algemeen opzet. Beginselen van natuur- en landschapsbeleid Toelichting bij het voorontwerp-natuurwetboek Overzicht Algemeen opzet van het wetboek Bestuurlijke organisatie en planning Beschermde delen van natuur en landschap Algemene en gebiedsgerichte bescherming

Nadere informatie

Handleiding Rekenblad subsidies Versie 13/03/2018

Handleiding Rekenblad subsidies Versie 13/03/2018 1 Handleiding Rekenblad subsidies Versie 13/03/2018 Inleiding Het rekenblad subsidies is bedoeld om de bedragen te bepalen van de subsidies waarvoor het natuurbeheerplan zelf als aanvraag geldt. De subsidies

Nadere informatie

NATUURPUNT MALDEGEM-KNESSELARE nominatie Groene Pluim 2014

NATUURPUNT MALDEGEM-KNESSELARE nominatie Groene Pluim 2014 NATUURPUNT MALDEGEM-KNESSELARE nominatie Groene Pluim 2014 NATUURPUNT vzw Een onafhankelijke organisatie gedragen door vrijwilligers grootste natuurbeschermingsorganisate in Vlaanderen eind 2001 opgericht

Nadere informatie

Natura essentietabellen Leeswijzer

Natura essentietabellen Leeswijzer Natura 2000- essentietabellen Leeswijzer Ministerie van LNV, juni 2009 Inleiding In diverse Natura 2000-documenten staat informatie over Natura 2000-doelen die sturend is voor het opstellen van beheerplannen.

Nadere informatie

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland Provincie Utrecht, afdeling FLO, team NEL, 5 februari 2015 is het basis-natuurgrasland. Het kan overal voorkomen op alle grondsoorten en bij alle grondwaterstanden, maar ziet er dan wel steeds anders uit.

Nadere informatie

HOOGWAARDIGE VEGETATIE NA BEBOSSING VAN LANDBOUWGRONDEN. Luc De Keersmaeker Eindhoven, 16 maart 2014

HOOGWAARDIGE VEGETATIE NA BEBOSSING VAN LANDBOUWGRONDEN. Luc De Keersmaeker Eindhoven, 16 maart 2014 HOOGWAARDIGE VEGETATIE NA BEBOSSING VAN LANDBOUWGRONDEN Luc De Keersmaeker Eindhoven, 16 maart 2014 1 INLEIDING 1) Flora in relatie tot boshistoriek: focus op oud bosplanten 2) Herstel van bos op landbouwgrond:

Nadere informatie

Accumulatie van C en N gedurende successie in kalkrijke en kalkarme duinen

Accumulatie van C en N gedurende successie in kalkrijke en kalkarme duinen Veldwerkplaats, 16 juni2015 1 Accumulatie van C en N gedurende successie in kalkrijke en kalkarme duinen Yuki Fujita & Camiel Aggenbach 2 Overzicht Wat zijn Grijze duinen? Atmosferische N-depositie en

Nadere informatie

Natura zonder centen?

Natura zonder centen? Natura 2000 zonder centen? Inhoud N2000 In Vlaanderen inventarisatie problemen Life project als voorbeeld van invulling N2000 ervaringen NP Eu-subsidie Aanbevelingen/wensen N2000 in Vl: afbakening Habitatrichtlijn:

Nadere informatie

Vlaamse overheid liv. -- :.. ~-,.- Agentschap voor Natuur en Bos

Vlaamse overheid liv. -- :.. ~-,.- Agentschap voor Natuur en Bos ... Vlaamse overheid liv. -- - :! :.. ~-,.- ~ Agentschap voor Natuur en Bos Besluit van de administrateur-generaal houdende goedkeuring van de toegankelijkheidsregeling voor het 'Solhof', gelegen op het

Nadere informatie

Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord. Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000)

Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord. Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000) Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000) Introductie Natura 2000 als kader voor de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) Europese wetgeving om soorten

Nadere informatie

Onderzoek-natuur. natuurdoeltypen

Onderzoek-natuur. natuurdoeltypen Onderzoek-natuur natuurdoeltypen Inhoud Algemeen Opbouw handboek Opdracht SynBioSys Wat handige links Een natuurdoeltype is een in het natuurbeleid nagestreefd type ecosysteem dat een bepaalde biodiversiteit

Nadere informatie