Cursusmap Natuurmanagement

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Cursusmap Natuurmanagement"

Transcriptie

1 Cursusmap Natuurmanagement Specialisatie boswachter Tweede editie, 2018.

2 Inhoudstafel Inleiding tot de cursus natuurmanagement specialisatie boswachter Les voorbereiden met cursustekst en online Werken met ecopedia Inhoud van de cursus Een deel is zelfstudie Natuurstreefbeelden inleiding Wat zijn natuurstreefbeelden? Drie types van natuurstreefbeelden Factoren, kenmerken en abiotiek Kenmerken Abiotiek Factoren Criteria inzake natuurbeheer Onderhoud-, herstel- en ontwikkelingsbeheer Typische natuurherstelmaatregelen Herkennen van natuurstreefbeelden vegetaties Meer lezen over natuurstreefbeelden en hun beheer Natuurstreefbeelden bossen Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van bossen Minimum structuurareaal (MSA) Bosconstantie Aanwezigheid van sleutelsoorten Verticale structuur Horizontale structuur Dood hout Invasieve exoten Verruiging, ruderalisering en vergrassing Algemene beheeringrepen bij bossen Bosrandbeheer Hakhout Ringen van bomen Nulbeheer... 35

3 Behouden van voldoende dood hout Aanduiden van zone met als hoofdfunctie natuur Andere beheertechnieken Te kennen natuurstreefbeelden bos Veldbies-Beukenbossen (9110) Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120) Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint en Parelgras-Beukenbossen (9130) Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160) Oude Eiken-Berkenbossen op zeer voedselarm zand (9190) Structuurrijke, oude aanplanten van Grove den (rbbppm) Bronbos (91E0_vc, 91E0_bron) Valleibossen (91E0_va, 91E0_veb) Ruigt Elzenbos (91E0_vn, 91E0_eutr) Matig voedselrijk broekbos (91E0_vm, 91E0_meso) Voedselarm broekbos (91E0_vo, 91E0_oli) Wilgenvloedbos, Zachthoutooibos (91E0_sf, 91E0_wvb) Natuurstreefbeelden struwelen Lijst van te kennen natuurstreefbeelden struwelen Brem- en gaspeldoornstruweel (rbbsg) Doornstruweel van leemhoudende gronden (rbbsp) Gagelstruweel (rbbsm) Moerasbos van breedbladige wilgen (rbbsf) Vochtig wilgenstruweel op venige en zure grond (rbbso) Natuurstreefbeelden ruigtes Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van ruigtes Beheer van ruigtes Cyclisch maaien Begrazing Waterbeheer Lijst van te kennen natuurstreefbeelden Ruigtes Moerasspirearuigtes (6430_hf) Ruigtes van het Harig wilgenroosjesverbond (6430_hw) Voedselrijke boszomen met minder algemene plantensoorten (6430_bz)... 53

4 Moerasspirearuigte met graslandkenmerken (rbbhf) Natuurstreefbeelden heide Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van heide Bedekking door dwergstuiken Ouderdomsstructuur van Struikhei Verbossing Vergrassing Verruiging Invasieve exoten Beheeringrepen bij heide Begrazen Maaien Branden Chopperen Plaggen Boomopslag verwijderen Herstel van de waterhuishouding Lijst van te kennen natuurstreefbeelden heide Vochtige tot natte heide (4010) Slenken en plagplekken op vochtige bodems in de heide (7150) Droge heide (4030) Natuurstreefbeelden landduinen Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van landduinen Open zand en éénjarige plantensoorten Invasieve exoten Verbossing Vergrassing Beheeringrepen bij landduinen Uitzeven, frezen, eggen en ploegen van zandbodems Kleinschalig plaggen Verwijderen van opslag van bomen en struiken Begrazen Lijst van te kennen natuurstreefbeelden van landduinen... 75

5 Buntgraslanden op zandduinen (2330_bu) Dwerghavergraslanden (2330_dw) Duinheide, Psammofiele heide (2310) Natuurstreefbeelden graslanden Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van graslanden Voedselrijkdom Structuur Open bodem en mossen Verbossing en verbraming Vergrassing Vervilting Verruiging en verstoring Vernatting en verdroging Algemene beheeringrepen bij graslanden Maaien Begrazen Waterbeheer Lijst van te kennen natuurstreefbeelden Grasland Voedselarm of voedselrijk Blauwgraslanden en Veldrusgraslanden (6410_ve en 6410_mo) Droog heischraal grasland (6230_hn) Soortenrijke graslanden van zure bodems, subtype struisgrasland (6230_ha) Vochtig heischraal grasland (6230_hmo) Droog kalkrijk heischraal grasland (6230_hnk) Grote vossenstaartgraslanden met Weidekervel, Weidekervel-torkruid, (6510_hua) Soortenrijke glanshavergraslanden (6510_hu) Soortenrijke glanshaverhooilanden met Grote pimpernel (6510_hus) Kamgrasland (rbbkam) Soortenrijke kalkrijke kamgraslanden (6510_huk) Soortenrijk dotterbloemgrasland (rbbhc) Zilverschoongrasland (rbbzil) Zilte graslanden (1330_hpr en 1310_pol)... 94

6 Natuurstreefbeelden moeras Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van moerassen Water Dynamiek Verbossing Strooisellaag Vergrassing Algemene beheeringrepen bij moerassen Maaien Waterbeheer Lijst van te kennen natuurstreefbeelden Moeras Grote zeggenvegetaties (rrbmc) Kleine zeggenvegetatie (rbbms) Overgangsveen en trilvenen (7140) Rietland (rbbmr) Rietland met Echte heemst, Moeraslathyrus en/of Moerasmelkdistel (6430_mr) Natuurstreefbeelden water Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van wateren Waterkwaliteit Helderheid Verlanding Beheer Lijst van te kennen natuurstreefbeelden water Ondiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260) Open wateren met vele waterplanten (3150) Vennen (3110 en 3130) Natuurstreefbeelden kusten Lijst van te kennen natuurstreefbeelden kusten Buitendijks gelegen slikvegetaties (1310_zk en 1310_zv) Buitendijks gelegen schorrenvegetaties (1330_da) Vastgelegde duinen (2130) Duinstruweel met Duindoorn (2160) Duinvalleien met Kruipwilg (2170)

7 Wandelende duinen met Helmgras (2120) Vochtige duinvalleien (2190) Zelfstudie Bosbeheer Vereiste voorkennis Dunning en houtkwaliteit Herkennen van houtgebreken QD-methode vs. Toekomstboommethode (en Ongelijkvormig hooghoutbeheer) Keuze van wijkers bij toekomstbomen Dunning uitvoeren in de praktijk Doeldiameter en kapbaarheid Meten van bomen en bossen Meten van de dikte van bomen Meten van de hoogte van bomen Volume van gevelde stammen Volume van bomen op stam Meten van de bestandsvoorraad Bosexploitatie Exploitatiemethoden Relatie tussen exploitatiemethode en schadebeeld Moreel belang van de keuze van exploitatiemethode Bestandsontsluiting met vaste ruimingspistes Aanduiden van ruimingspistes Invloed van bosexploitatie op het ecosysteem Bosverjonging Kunstmatige verjonging keuze plantsoen inkuilen inboeten Kunstmatige verjonging planttechnieken Wildschadepreventie Het natuurbeheerplan Wat is een natuurbeheerplan? Noot i.v.m. de nieuwe regelgeving Voor welke terreinen? Vrijwillig of verplicht? Adaptief beheer

8 Verschillende ambitieniveaus zijn mogelijk De 3 functies van een natuurterrein De ecologische functie De sociale functie De economische functie Stapsgewijs doorheen de opmaak van een natuurbeheerplan Verkenning Inventaris Beheerdoelstellingen Beheermaatregelen Opvolging Biologische waarderingskaart, habitatkaart en natuurstreefbeelden De biologische waarderingskaart, BWK Het groene boekje en de aanvullende tekst Een aantal belangrijke regels bij de BWK De BWK lezen Zelf een BWK-code toekennen/nakijken De habitatkaart Zelf habitattype of regionaal belangrijk biotoop bepalen Natuurstreefbeelden vegetaties, regionaal belangrijke biotopen en Natura 2000 habitats Gebruik van machines en veiligheid Wet op het welzijn Persoonlijke veiligheidsmiddelen (PBM s) De helm Het vizier De veiligheidsbril De handschoenen De zaagbeveiligde broek De bosmaaierbroek/heggenschaarveilige broek Schoenen Signalisatiekleding Gehoorbescherming De kettingzaag

9 Veiligheidsvoorzieningen op een kettingzaag Hoe kan je veilig een boom vellen? Velhulpmiddelen De bosmaaier De veiligheidsvoorzieningen op een bosmaaier: De éénassige trekker Tractor Het juiste maaiwerktuig kiezen Maaiwerktuigen die de vegetatie op lengte afmaaien Schijvenmaaier Maaiwerktuigen die de vegetatie versnipperen Slag- of cirkelmaaier Klepelmaaier Vijzelmaaier Bio-smeermiddelen Voorkomen is beter dan genezen Alternatief Bodemverdichting Relatie bodemdruk en het contactoppervlak met de bodem Communicatieve vaardigheden voor boswachters Gastheerschap/gastvrouwschap Communicatie middelen Opvangen van klachten en bezwaren Omgaan met verbale agressie Escalatiesituaties Proces verbaal en verslag van vaststelling Enkele schrijftips Natuurwetgeving voor boswachters Boswachters, taken en relatie met wetgeving Ecologische functie: uitvoering natuurbeheer(plan), maatregelen en concessies Horizontale maatregelen: stand-still, zorgplicht, ecologische compensatie, schade vermijden. 283 Gebiedsgericht beleid Bepalingen in het VEN: de VEN-verboden

10 Speciale beschermingszones: natuurvergunningsplicht Reservaten Maatregelen om de natuur te beschermen buiten VEN, SBZ en reservaten Natuurbeheerplannen Opvolgen inrichtings- en beheerwerken Gebruiksovereenkomsten Invasieve uitheemse soorten Uitheemse soorten of exoten Beleid rond invasieve exoten Europese verordening Welke soorten staan op de lijst? Economische functie: houtverkoop en exploitatie Duurzame houtexploitatie in Vlaamse bossen Bomen blessen/schalmen/markering Houtverkoop: openbaar of uit de hand? Erkenning van kopers en exploitanten Toezicht en controle op erkenningsvoorwaarden Verantwoordelijkheden kopers en exploitanten van een lot hout Vellings- en exploitatietermijnen Vervoer en transport van hout Jacht Sociale functie: principiële toegankelijkheid en activiteiten in natuurterreinen Basisregel: principiële toegankelijkheid Verbodsbepalingen van belang voor recreatie Toegankelijkheidsregeling Activiteiten organiseren Toezicht en handhaving Het milieuhandhavingsdecreet Cel Natuurinspectie Handhaving toezicht - opsporing Onderscheid milieu-inbreuken en milieumisdrijven Een voorbeeld: optreden boswachter bij sluikstorten in ANB-domeinen Bronnen en eindtermen

11 Inleiding tot de cursus natuurmanagement specialisatie boswachter De cursus natuurmanagement boswachter is gericht naar iedereen die het basisgetuigschrift natuurmanagement heeft behaald of een getuigschrift heeft in de bosbouwbekwaamheid welk de voorloper was van natuurmanagement. Zonder één van deze getuigschriften kan men niet deel nemen aan deze cursus en / of het examen. In deze cursus ligt de nadruk op de herkenning en het beheer van natuurstreefbeelden en leer je hoe een natuurbeheerplan eruit ziet. Daarnaast behandelen we de wetgeving en de communicatieve vaardigheden die voor een boswachter van belang zijn. Ook materiaal en veilig komt aan bod. Deze cursus bestaat uit twaalf contactdagen. Naast de contactdagen is er ook inhoudelijke ondersteuning via Net zoals in de basiscursus moet je bereid zijn om voldoende tijd vrij te maken voor zelfstudie, tijdens maar ook na de cursus. Kennis over natuur opbouwen en soorten leren herkennen doe je niet in zes maanden en ook niet met 2 cursussen van 6 maanden. Les voorbereiden met cursustekst en online De lessen bereid je zelf voor. Dat doe je met behulp van deze cursusmap en lesmateriaal dat zal verschijnen op Als cursist heb je dus toegang tot internet nodig. Tijdens de les zelf ga je dieper in op vragen en is er meer tijd voor oefeningen en discussie. Als cursusmateriaal krijg je deze werkmap met daarin cursusteksten en verwijzingen naar materiaal op Reken per les ongeveer 3 tot 4 uur voorbereidingstijd (de cursustekst lezen plus het online voortraject raadplegen op ecopedia). Soms kan dit wat meer zijn, soms wat minder. Al de te kennen leerstof staat in je cursusmap, met uitzondering van de soortenkennis. De verplichte soorten leer je herkennen door middel van zelfstudie. Op ecopedia vind je informatie die je kan helpen om de soorten onder de knie te krijgen. Ecopedia gebruik je om: je les voor te bereiden; extra informatie te raadplegen; filmpjes en schema s te bekijken die de leerstof duidelijker maken; een quiz te doen. Belangrijk: lees het lesmateriaal in je cursusmap en doe de voorbereiding op ecopedia voordat je naar de les komt. Inleiding cursus 11

12 Werken met ecopedia Op kan je het online lesmateriaal raadplegen. Het online lesmateriaal is opgesplitst in trajecten. Sommige lessen hebben één traject andere lessen hebben er meerdere. Wanneer je in een traject zit, staat er bovenaan de webpagina een groene balk met daarop de titels van de pagina's. Via deze balk kan je navigeren doorheen het traject. Soms is er een zijsprong, deze staat dan lager in de groen balk. Elk traject begint met een overzichtspagina. Soms staan er linken naar webpagina's buiten het traject, dit voor extra informatie. Als je buiten het traject bent merk je dit onmiddellijk doordat er bovenaan geen groene balk meer staat. Terugkeren naar het traject doe je door één of meerdere malen op de knop 'ga naar vorige pagina' te klikken. Een test of quiz opent zich in een nieuw tabblad. Na de test sluit je dit tabblad, zo kom je terug in het tabblad van het traject. Nog een laatste tip: met crtl + en crtl - kan je de grootte van een webpagina aanpassen. Inhoud van de cursus Let op de volgorde die de cursusmap volgt is niet noodzakelijk de volgorde waarin de lessen doorgaan. Kijk altijd naar het lessenschema om te weten welke les wanneer doorgaat. De cursus bestaat uit 12 contactdagen met volgende thema s: 1. Natuurstreefbeelden inleiding, natuurtreefbeelden heide en landduinen. 2. Natuurwetgeving voor boswachter. 3. Communicatieve vaardigheden voor boswachters, deel Communicatieve vaardigheden voor boswachters, deel Het natuurbeheerplan en kaartmateriaal. 6. Bosbeheer 1. (hele dag buiten) 7. Bosbeheer 2. (hele dag buiten) 8. Gebruik van machines en veiligheid. (hele dag buiten) 9. Natuurstreefbeelden bos. (hele dag buiten) 10. Natuurstreefbeelden schrale natuur. (hele dag buiten) 11. Natuurstreefbeelden grasland en moeras. (hele dag buiten) 12. Veldoefening om kennis toe te passen op het terrein. (zeker een deel buiten) Een deel is zelfstudie Volgende onderwerpen zijn grotendeels zelfstudie: - Natuurstreefbeelden kusten, water, ruigte en struweel. - Soortenkennis. Inleiding cursus 12

13 Natuurstreefbeelden inleiding Inleiding natuurstreefbeelden 13

14 Natuurstreefbeelden inleiding Wat zijn natuurstreefbeelden? Een natuurstreefbeeld is een nagestreefd biotoop, mozaïek van biotopen of een leefgebied van een soort dat je wil behouden of verkrijgen via een goed natuurbeheer. Voorbeelden zijn droge heide, een mozaïeklandschap van vochtige ruigtes en wilgenstruweel of het leefgebied van de watervleermuis. In Vlaanderen werken we met een vaste lijst van natuurstreefbeelden die zijn opgenomen in bijlage 3 van het besluit van de Vlaamse regering betreffende de natuurbeheerplannen en de erkenning van natuurreservaten. Dit besluit is een uitvoering van de aanpassingen van het natuur- en bosdecreet welke in werking is getreden eind Het besluit en de bijlage kan je terugvinden op de Vlaamse codex, zoek op natuurbeheerplannen en de erkenning van natuurreservaten open het juiste besluit en kijk naar bijlage 3. Deze bijlage gebruik je dus om te weten welke natuurstreefbeelden je mag gebruiken als doel in een beheerplan. Zoals reeds gezien in Natuurmanagement basis kan je een beheerplan opstellen voor natuurterreinen van type 1, 2, 3 of 4 of een combinatie hiervan. Meer informatie over de nieuwe stijl van beheerplannen vind je verder in deze cursus bij het onderdeel natuurbeheerplannen. Drie types van natuurstreefbeelden Er zijn drie types van natuurstreefbeelden: 1. Natuurstreefbeelden vegetaties: dit zijn goed ontwikkelde vegetaties, met kenmerkende plant- en diersoorten en bepalende abiotische kenmerken zoals laagste grondwaterstand en hoeveelheid beschikbaar stikstof. 2. Natuurstreefbeelden leefgebieden: hierbij moet het natuurstreefbeeld een onderdeel zijn van het habitat van een beschermde soort. 3. Natuurstreefbeeld procesgestuurde natuur: deze natuurstreefbeelden bestaan uit een complex van goed ontwikkelde vegetaties en/of leefgebieden van beschermde soorten. Het zijn mozaïeklandschappen ontstaan door extensieve begrazing, dynamische processen zoals wind, waterwerking of successie. Ook onbeheerde climaxvegetaties behoren hiertoe. Natuurstreefbeelden vegetaties Deze natuurstreefbeelden worden omschreven aan de hand van de aanwezige vegetatie. Voor herkenning zijn de kenmerkende plantensoorten van belang. Inleiding natuurstreefbeelden 14

15 Er zijn drie types van natuurstreefbeelden vegetaties: 1. Europees beschermde habitats 2. Regionaal belangrijke biotopen 3. Andere vegetaties De Europees beschermde habitats zijn de in Vlaanderen voorkomende habitats die beschermd zijn door de habitatrichtlijn. Een opsomming van de regionaal belangrijke biotopen (afgekort rbb s) en de andere vegetaties vind je in bijlage 3 van het hiervoor genoemde besluit. In de hierop volgende hoofdstukken kan je de Natura 2000 habitats herkennen aan een code die begint met een nummer, de regionaal belangrijke biotopen hebben een code die begint met rbb. De natuurstreefbeelden vegetatie zijn een combinatie van 2 indelingen, zijnde de Europees beschermde habitats en de BWK-indeling. Dit is duidelijk te zien in de codes die de natuurstreefbeelden krijgen. We maken dit duidelijk met een aantal voorbeelden. Het natuurstreefbeeld vochtige tot natte heide is een Europees beschermd habitat. De code voor dit natuurstreefbeeld is Dit is ook de Europese code voor dit habitattype. De officiële titel voor dit habitat is trouwens Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix. Maar we proberen deze meestal langere en moeilijkere titels niet te veel te gebruiken. Maar de code van Europees beschermde habitats is niet altijd gewoon een nummer. Het kan ook een nummer zijn in combinatie met een lettercode. Deze lettercode is vaak, maar niet altijd afkomstig van de BWK-indeling. Dit is het geval voor alle Europees beschermde habitat met subtypes. Een voorbeeld maakt dit weer duidelijk. Op droge zandgronden en landduinen zijn er twee types van pioniersgraslanden zijnde buntgras-graslanden en dwerghavergraslanden. Beide vallen onder de habitatcode We onderscheiden ze door aan de cijfercode een lettercode toe te voegen. Zijnde 2330_bu voor buntgrasgraslanden en 2330_dw voor dwerghavergraslanden. In dit voorbeeld zijn de lettercodes geen BWK-code. Dit is wel het geval bij bossen op vochtige tot natte bodems. Deze hebben allemaal als Europese code 91E0. Maar er zijn veel subtypes zoals bijvoorbeeld 91E0_vc, wat staat voor bronbossen, waarbij vc de BWK-code is van bronbos. 91E0_vm staat dan weer voor een ander subtype zijnde mesotroof elzenbroekbos, waarbij vm dan weer de bwk-code is. Regionaal belangrijke biotopen maken ook gebruik van de BWK-lettercode. Zo staat rbbmr voor het regionaal belangrijk biotoop (rrb) rietland (mr). Maar let op niet alle mr s op een BWK-kaart zijn regionaal belangrijke rietlanden. Om een regionaal belangrijk biotoop (rbb) te zijn moet je aan een aantal eisen voldoen. Nagaan of een vegetatie een Europees beschermd habitat is of een rbb kan je met behulp van veldsleutels. Deze worden gemaakt door het inbo. Met behulp van deze sleutels bepaald je ook de BWK- Inleiding natuurstreefbeelden 15

16 code. Deze bestaan nog niet voor alle biotoopgroepen maar al wel voor bossen, heide en stilstaand water. Je kan deze sleutels vinden op onder handleiding en veldsleutels. Voor type 3 en 4 natuurterreinen komen alle Europees beschermde habitats en een aantal regionaal belangrijke biotopen in aanmerking als streefbeeld. Voor type 2 komen ook nog een aantal andere ecologisch waardevolle vegetaties in aanmerking. In het beheerplan wordt per perceel aangegeven wat het na te streven natuurstreefbeeld is. Het herkennen en bepalen van deze natuurstreefbeelden vegetaties komt op het einde van dit hoofdstuk aan bod. Natuurstreefbeelden leefgebieden Bij de opmaak van beheerplannen wordt normaal eerst gewerkt met natuurtreefbeelden vegetaties. Als er nog soorten zijn die extra aandacht en extra beheer vragen kan je ook werken met leefgebieden van diersoorten. Een leefgebied omvat het geheel van biotopen die een soort nodig heeft tijdens een deel van of de gehele levenscyclus om te voorzien in haar behoeften inzake voeding, beschutting en voortplanting. De soorten die in aanmerking komen voor natuurterreinen type 3 en 4 zijn: - de Europees beschermde soorten van de habitat- en vogelrichtlijn, - de typische soorten van Europees beschermd habitats, - de soorten met een goedgekeurd soortenbeschermingsprogramma. Voor type 2 natuurterreinen zijn ook leefgebieden van soorten die beschermd zijn overeenkomstig het soortenbesluit van 15 mei 2009 natuurstreefbeelden. Om na te gaan of een soort tot één van bovenvermelde categorieën behoort kan je de links op deze pagina raadplegen: Het natuurstreefbeeld leefgebied van een soort zal in het beheerplan bestaan uit percelen die natuurtreefbeeld vegetatie zijn of andere vegetaties zoals kleine landschapselementen en structuurrijke overgangen. Deze vegetaties moeten natuurlijk deel uit maken van het leefgebied van de soort. In het beheerplan wordt ook duidelijk aangeven welk extra beheer nodig is voor deze diersoorten. Voor dit beheer kan je dan eventueel subsidies krijgen. De vereisten van het leefgebied voor soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn staan in de overeenkomstige LSVI-tabellen van het inbo. Voor bepaalde soorten kan men ook beroep doen op goedgekeurde soortenbeschermingsprogramma s. Maar ook vele andere bronnen die specifiek over een bepaalde soort of soortengroep gaan kan je raadplegen, bv. het Inleiding natuurstreefbeelden 16

17 boek Handboek voor beheerders, Europese natuurdoelstellingen op terrein, deel 2 soorten. Natuurlijk kan je in een beheerplan ook aandacht geven aan zeldzame plantensoorten. Er zijn namelijk ook typische plantensoorten voor Europees beschermde habitats en de rode lijst geeft je informatie over zeldzaamheid. Meestal worden deze soorten goed beheerd door het reguliere beheer. Maar als specifieke maatregelen nodig zijn om deze zeldzame plantensoorten te behouden neem je deze natuurlijk op in je beheerplan. Natuurstreefbeelden procesgestuurde natuur In dit streefbeeld zijn natuurlijke processen zoals getijdewerking, natuurlijke bosdynamiek, vegetatiedynamiek onder extensieve begrazing een doel op zich. De vegetaties zijn het resultaat van deze processen en kunnen veranderen in ruimte en tijd. Dit streefbeeld wordt als volgt gedefinieerd: - voor vegetaties is er een mozaïek van streefbeelden. In het beheerplan geef je een inschatting van het relatief oppervlakteaandeel (%) van de verschillende natuurstreefbeelden vegetaties. Aangezien het om dynamische natuur gaat, kan dit onder de vorm van een vork. Bijvoorbeeld 40 tot 50 % droge heide (code 4030), 15 tot 20 % natte heide (code 4010), 3 tot 5 % slenken en plagplekken (7150) en 30 tot 40 % structuurrijke, oude aanplanten van Grove den (rbbppm). - voor soorten geef je aan voor welke soorten het streefbeeld procesgestuurde natuur fungeert als leefgebied. Factoren, kenmerken en abiotiek Natuurstreefbeelden kan je beschrijven op basis van kenmerken en worden beïnvloed door factoren. Ook de abiotiek van het milieu speelt een belangrijke rol voor het natuurstreefbeeld. Daarnaast is het beheer ook een bepalende factor. Informatie over natuurstreefbeelden bevat dus volgende belangrijke info: - Beschrijving van het natuurstreefbeeld op basis van kenmerken zoals kenmerkende soorten en structuur. - Beschrijving van het abiotisch bereik. Dit zijn de abiotische condities die nodig zijn voor het streefbeeld. - Beschrijving van de factoren die een invloed hebben op het natuurstreefbeeld. Factoren kunnen een invloed hebben op zowel de abiotiek als de biotiek. - Beschrijving van het goede beheer. Het beheer moet er voor zorgen dat het natuurstreefbeeld in een goede toestand komt of blijft. Waar mogelijk zal het beheer dus invloed uitoefenen op factoren. Het natuurbeheer probeert zo de kenmerken in een goede staat te brengen. Inleiding natuurstreefbeelden 17

18 Kenmerken Kenmerken zijn waarneembare en dus meetbare eigenschappen van een natuurstreefbeeld of een ander beheerdoel. Deze kenmerken worden beïnvloed door de factoren, het beheer en de abiotiek. Het opmeten/waarnemen van deze kenmerken geeft informatie over de toestand van het natuurstreefbeeld. Bepaalde specifieke kenmerken ga je selecteren om het beheer te evalueren. Deze kenmerken geven je info over de kwaliteit van je beheer en het al dan niet behalen van je doel. Je selecteert hierbij kenmerken die info geven over het beheer en je gestelde doelen. Een voorbeeld hiervan is het percentage dood hout in een bosnatuurstreefbeeld. Deze informatie kan je gebruiken om je beheer i.v.m. dood hout te evalueren en eventueel bij te sturen. In deze cursus zullen we de kenmerken per biotoopgroep bespreken. We verwachten van jou dat je weet wat de belangrijke kenmerken zijn voor graslanden, bossen, moerassen We verwachten niet dat je alle kenmerken kent per streefbeeld. Wel moet je een beschrijving kennen van elk natuurstreefbeeld. In deze beschrijving zijn een aantal kenmerken zoals kenmerkende plantensoorten opgenomen. LSVI als bron voor kenmerken Voor de Europees beschermde habitats zijn gewenste kenmerken te vinden in de LSVItabellen (LSVI = lokale staat van instandhouding). Ook informatie over de factoren kan je hierin deels vinden. Op dit moment werken we met de tweede versie van de LSVI en is de derde versie in opbouw. Ook voor de regionaal belangrijke biotopen worden LSVItabellen gemaakt, maar deze zijn nog niet afgewerkt. Voor het bepalen van de kenmerken en factoren van een bepaald natuurstreefbeeld mag je gerust ook andere informatie gebruiken dan de LSVI-tabellen. Maar voor de Europees beschermde habitats en in de toekomst ook voor de regionaal belangrijke biotopen geven de LSVI-tabellen duidelijk aan welke kenmerken in welke staat moeten zijn om een goed ontwikkeld natuurstreefbeeld te hebben. Een voorbeeld om dit duidelijk te maken. Het natuurstreefbeeld soortenrijke glanshaverhooilanden is een Europees beschermd habitattype. In de LSVI-tabellen versie 2 vinden we volgende kenmerkende voor een goede tot voldoende staat: - hoge grassen hebben een bedekking < 70 % - middelhoge en lage grassen hebben een bedekking > 5 % - geen enkele soort is dominant (bedekking > 50 %) aanwezig - verruigingsindicatoren hebben een bedekking <30 % - op minder dan 30 % van het grasland is er een strooisellaag aanwezig - verbossing is minder dan 10 % aanwezig - het aantal kenmerkende soorten (sleutelsoorten) is 7 - de kenmerkende soorten hebben samen een bedekking > 50 %. Inleiding natuurstreefbeelden 18

19 Deze kenmerken geven duidelijk aan hoe dit natuurstreefbeeld moet ontwikkeld zijn om in goede tot voldoende staat te zijn. Abiotiek Niet elk natuurstreefbeeld kan op elke plaats voorkomen. De eigenschappen van de bodem en het water bepalen in grote mate welke natuurstreefbeeld op een bepaalde plaats voorkomt. Natuurstreefbeelden komen meestal voor binnen een bepaald bereik van abiotische eigenschappen. We noemen dit het abiotisch bereik van een natuurstreefbeeld. We weten reeds veel van deze abiotische bereiken maar zeker niet alles. Van alle natuurstreefbeelden is dus niet perfect geweten wat hun abiotisch bereik is voor een bepaalde parameter. Belangrijke abiotische eigenschappen/parameters zijn bijvoorbeeld: - Grondwaterafhankelijk of niet. Zo ja welke eigenschappen heeft dit grondwater. Bv. de gemiddelde grondwaterstand in het voorjaar of de hoeveelheid kalk in het grondwater. - Totaal aan stikstof (N) in de bodem - Totaal aan fosfaat (P) in de bodem - Totaal aan beschikbaar fosfaat in de bodem - Is overstroming met gebiedsvreemd water gewenst of niet Bij het werken met abiotische parameters moet je op volgende zaken letten: - Dezelfde parameter kan soms op verschillende manieren gemeten worden. Zo kan je de ph van de bodem met de H2O-methode of met de KCL-methode. Je moet dus goed bekijken welke methode gebruikt is om vergelijkingen te maken. - Parameters lijken soms hetzelfde maar zijn dit niet. Er is voorbeeld een groot verschil tussen het meten van de totale gehalte aan fosfaat in een bodem t.o.v. het beschikbaar fosfaat. Men gebruikt hiervoor dan ook verschillende meettechnieken en het zijn verschillende parameters. - Het abiotisch bereik wordt per parameter bepaald maar de natuur is veel complexer. Abiotische en biotische parameters hebben complexe invloeden op elkaar. - Veel gegevens komen nu nog uit het buitenland. De vraag is of we deze zomaar kunnen toepassen in Vlaanderen. In deze cursus zal de abiotiek per natuurtreefbeeld besproken worden maar niet per parameter in detail. Je zal hierbij leren wat de algemene abiotische voorwaarden zijn voor het natuurstreefbeeld. Zo zal je bijvoorbeeld leren of het natuurstreefbeeld op matig voedselrijke of arme bodems staat en grondwaterafhankelijk is of niet. Daarnaast zal je een aantal parameters in detail bekijken, leren opzoeken en leren interpreteren. Inleiding natuurstreefbeelden 19

20 Een publicatie van het inbo met de abiotiek per Europees beschermd habitattype vind je hier: Factoren Factoren zijn invloeden of processen die het ecosysteem sturen. Voorbeelden van factoren zijn verbossing of de atmosferische depositie. Sommige factoren, zoals verbossing, kan je als beheerder beïnvloeden. Bij andere factoren lukt dit nauwelijks of niet. Bijvoorbeeld de atmosferische depositie kan je als beheerder niet rechtstreeks wijzigen. Hiervoor kunnen wel acties genomen worden door het beleid. Op het terrein kan je proberen de negatieve effecten van een bepaalde factor te milderen door een specifiek beheer. Maar dit is niet altijd mogelijk. Wanneer belangrijke factoren niet in orde zijn en je deze niet kan wijzigen is het verwezenlijken van een specifiek natuurstreefbeeld niet mogelijk. Zowel de biotiek als de abiotiek van een streefbeeld worden beïnvloed door factoren. Zo heeft vermesting een invloed op de hoeveelheid stikstof en fosfor in de bodem en het water. Deze wijziging in abiotiek heeft vaak een effect op de biotiek van het natuurstreefbeeld. Zo zal een verhoogde stikstofdepositie in graslanden meestal leiden tot een verhoogde productie en nemen sterk groeiende grassen toe ten koste van kruiden. Hierdoor wijzigen de kenmerken van het natuurstreefbeeld. In dit voorbeeld gaat het aantal kenmerkende kruiden achteruit en neemt de vergrassing toe. De invloed van vele factoren is complex en niet altijd eenduidig. In deze cursus bespreken we de factoren niet per streefbeeld. Wel bekijken we een aantal cases zodat je de belangrijkste factoren leert kennen en weet wat hun effecten zijn. Beheer Beheer is de factor die we het meeste onder controle hebben. Het is voor de beheerder de belangrijkste factor om zijn doel te realiseren. Door het juiste beheer te voeren proberen we de kenmerken van een natuurstreefbeeld in goede toestand te krijgen. Zo kan je met het ringen van bomen het percentage dood hout doen toenemen. Dit is een gericht beheermaatregel om het kenmerk percentage dood hout in orde te krijgen. Bij de meest bostypes moet dit minstens 4 % zijn en streven we naar 10 %. Niet alle factoren zijn te sturen met actief beheer in een gebied. De depositie van stikstof kan je niet stoppen door een actief beheer. Wel kan je proberen extra beheermaatregelen te treffen om het negatief effect van de factor te milderen. Veel belangrijker bij zulke factoren is een beleid dat de factor aan de bron aanpakt. Instrumenten om dit aan te pakken in speciale beschermingszones zijn de voortoets en de passende beoordeling. Inleiding natuurstreefbeelden 20

21 De programmatische aanpas stikstof (PAS) is ook een voorbeeld. De factor stikstofdepositie is namelijk voor heel wat natuurstreefbeelden een probleem. Via de PAS wordt er gezocht naar een oplossing hiervoor. Criteria inzake natuurbeheer De criteria inzake natuurbeheer vind je in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse regering houdende vaststelling van de criteria voor geïntegreerd natuurbeheer. Deze criteria vormen de algemene leidraad bij het opmaken van natuurbeheerplannen. Ze dienen als garantie voor een duurzaam beheer op maat van het natuurterrein. Hierbij streef je naar een optimale invulling van zowel de ecologische, de sociale als de economische functie binnen de lokale draagkracht van een gebied. Voor elk van de drie functies zijn criteria opgesteld. Hierbij onderscheid je eerst een algemeen principe, waaraan het terreinbeheer voor deze functie moet voldoen. Dat wordt vervolgens uitgewerkt in kwalitatieve criteria, die verder verfijnd worden in indicatoren. Indicatoren zijn meetbare en controleerbare parameters. Bij het toepassen van de criteria gelden enkele belangrijke randvoorwaarden: - Voor type 1 terreinen moet het beheerplan alleen voldoen aan de volgende criteria: - instandhouding van de aanwezige natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu; - naleving van de zorgplicht van het natuurdecreet. - Voor terreinen van type 2, 3 of 4 zijn alle criteria en indicatoren relevant. Een afwijking hiervan kan, mits dit gemotiveerd wordt in het beheerplan. De afwijking mag evenwel geen belemmering vormen voor de realisatie van de beheerdoelstellingen; - De criteria worden opgedeeld in horizontale maatregelen welke van toepassing zijn op heel het terrein en maatregelen die maar gelden op bepaalde locaties waar bepaalde doelen zijn gelegd. De volledige criteria vind je op de Vlaamse codex, zoek op criteria geïntegreerd natuurbeheer. De criteria zelf vind je in de bijlage. Een samenvatting van de criteria kan je terug vinden op de website van ANB Ook veel andere info over het nieuwe beheerplan kan je hier vinden. Hieronder enkele voorbeelden: 1 criterium 1.1: horizontale maatregelen met betrekking tot de kwaliteit van het natuurlijk milieu. - indicator 1.1.1: de beheerder zorgt, binnen de mogelijkheden van het beheerplan, voor een natuurlijke waterhuishouding. Inleiding natuurstreefbeelden 21

22 - indicator 1.1.2: natuurvreemde stoffen en producten die de bodemkwaliteit of de natuurwaarden kunnen schaden, worden zo veel mogelijk uit het terrein geweerd. 3 criterium 1.3. natuurstreefbeelden: de beheerder zorgt voor de realisatie van natuurstreefbeelden. Dit is geen horizontale maatregel, maar enkel van toepassing op locaties die als doel een bepaald natuurstreefbeeld hebben. - indicator 1.3.1: de beheerder neemt de nodige beheermaatregelen om de vooropgestelde natuurstreefbeelden te realiseren en om de wenselijke kwaliteitsnormen te behalen binnen de termijn, bepaald in het natuurbeheerplan. - indicator 1.3.2: de beheerder neemt de nodige beheermaatregelen om het vooropgestelde natuurstreefbeeld optimaal af te stemmen op de goedgekeurde instandhoudingsdoelstellingen, de goedgekeurde managementplannen Natura 2000, op andere goedgekeurde managementplannen, op goedgekeurde soortbeschermingsprogramma s en in voorkomend geval op de natuurrichtplannen. Onderhoud-, herstel- en ontwikkelingsbeheer Wanneer we een natuurstreefbeeld willen behouden gaan we onderhouds- of instandhoudingsbeheer uitvoeren. Beide termen zeggen hetzelfde. De uitgevoerde beheermaatregelen hebben als doel het natuurstreefbeeld in goede staat te houden. Wanneer een streefbeeld gedegradeerd is moet je herstelbeheer uitvoeren, ook soms omvormingsbeheer genoemd. De beheeringrepen moeten dan zorgen dat het natuurstreefbeeld zijn vooropgestelde kenmerken terug ontwikkelt. Voorbeeld van herstelbeheer zijn het maaien van graslanden eind mei om zo de dominantie van grassen te doorbreken. De graslanden kunnen dan opnieuw kruidenrijker worden als de abiotische randvoorwaarden in orde zijn. Door deze beheermaatregel wordt de vergrassing en de dominantie van soorten aangepakt. Eens het herstel is ingezet zal je op het goede moment moeten omschakelen naar instandhoudingsbeheer. Bij natuurontwikkeling gaan we één of meerdere éénmalige ingrepen uitvoeren. Deze ingrepen gaan de biotiek of abiotiek sterk wijzigen. Voorbeelden zijn het verwijderen van een bos of het afgraven van grond. Doel van deze ingrepen is om een goede uitgangssituatie te creëren voor het tot doel gestelde natuurstreefbeeld. Zo kan het afgraven van een deel van de bodem nodig zijn om de hoeveelheid fosfaat in de bodem laag genoeg te krijgen, of is het verwijderen van de boomlaag nodig om een grasland of heide te creëren. Na de éénmalige ingreep is dan ontwikkelingsbeheer nodig om het gewenste natuurstreefbeeld te bereiken. Eens het natuurstreefbeeld is bereikt voer je een instandhoudings- of onderhoudsbeheer uit. Inleiding natuurstreefbeelden 22

23 Typische natuurherstelmaatregelen Voedselrijke gronden verschralen Wanneer gronden in natuurbeheer komen die vroeger onder landbouwgebruik waren, is de grote hoeveelheid fosfaat in de bodem vaak een probleem voor de ontwikkeling van soortenrijke natuurstreefbeelden. De hoeveelheid fosfaat in de bodem moet dan sterk dalen voordat natuurherstel mogelijk is. Afhankelijk van hoeveel en hoe diep fosfaat in de bodem zit zijn er verschillende opties: 1) Maar een beetje teveel fosfaat aanwezig, via maaien en afvoeren proberen we dit op te lossen. 2) Vrij veel fosfaat aanwezig, uitmijnen is mogelijks een oplossing. 3) Zeer veel fosfaat aanwezig, ontgronden is mogelijks een oplossing. Naast herstel naar soortenrijke natuurstreefbeelden die lage fosfaatconcentraties eisen is het ook mogelijk voor een ander natuurtype te kiezen. Vaak zal dit type dan wat plantensoorten betreft niet zo soortenrijk worden. Je werkt dan best rond structuurvariatie wat voor heel wat fauna belangrijk is. We denken dan aan Inleiding natuurstreefbeelden 23

24 natuurbeelden waarbij veel structuur mogelijk is zoals bos, bosranden, struweel en ruigte. Bij natuurherstel is een goede voorstudie essentieel. De studie geeft dan aan op welke gronden best welk beheer wordt gevoerd. Zo kan je een goede keuze maken tussen maaien, uitmijnen, ontgronden of een ander natuurdoel kiezen. Uitmijnen Bij uitmijnen gaan we proberen via het oogsten van een gewas zoveel mogelijk fosfaat uit de bodem te krijgen. Dit kan door nog een aantal jaar een gewas (maïs, boekweit) te telen maar enkel met stikstof en kalium te bemesten. Ook het inzaaien met een gras/klaver mengsel is mogelijk. De klaver zal dan zorgen voor stikstof, zelf kan je dan nog aan kaliumbemesting doen. Uitmijnen zorgt voor een versnelde afvoer van fosfaat t.o.v. gewoon maaien. Wanneer dit in samenwerking kan met een landbouwer kunnen de kosten laag blijven omdat er nog een gewas geoogst wordt. Echter na verloop van tijd zal de productie verlagen en stopt de samenwerking of moet de landbouwer compensatie krijgen. Uitmijnen vertrekkend vanuit een akker is eenvoudiger dan vanuit een bestaand grasland. Bij een bestaand grasland zal je ofwel: - moeten omploegen wat een vernietiging betekent van het aanwezige biotoop - moeten bemesten met stikstof en kalium op het bestaand grasland, waarbij de aanwezig vegetatie voor de uitmijning moet zorgen. De resultaten kunnen in dit geval sterk variëren en zijn waarschijnlijk afhankelijk van de reeds aanwezige plantensoorten. Uitmijnen is een recente en nieuwe techniek waarbij we nog veel moeten leren over het hoe en wanneer we deze techniek het best toepassen. Ontgronden, afgraven Wanneer de hoeveelheid fosfaat veel te hoog is kan er geopteerd worden om te ontgronden. Hierbij wordt vaak 30 cm of meer van de grond afgegraven. Vaak moet er meer dan de bouwvoor worden afgegraven omdat de fosfaat dieper in de bodem is gedrongen. De bouwvoor is dat deel van de bodem dat wordt/werd bewerkt door bijvoorbeeld ploegen. Het is duidelijk dat deze maatregel ook nadelen heeft: - de aanwezige fauna en flora wordt volledig vernietigd - de zaadbank wordt volledig of bijna volledig verwijderd - de bodem wordt zwaar verstoord waarbij een deel van het bufferend vermogen verdwijnt Inleiding natuurstreefbeelden 24

25 - het is een zeer dure maatregel, hoewel 20 jaar of langer maaien en afvoeren voordat het doel bereikt wordt ook duur is - er is een daling van het maaiveld waardoor je een badkuip kan krijgen. Je moet dus goed op de hoogte zijn van de grondwaterstanden. Van bos naar een ander natuurstreefbeeld Gronden die vroeger bebost zijn, hebben als voordeel dat ze vaak niet of nauwelijks bemest zijn. Het fosfaatprobleem dat we hiervoor vermelden is dus vaak niet van toepassing. Onder de (recent) aangeplante boomlaag kunnen ook nog soorten staan van de vroegere vegetatie (grasland of heide) en in de bodem is mogelijks een zaadbank aanwezig (vaak het geval bij heide). Het herstellen van het open biotoop is dan mogelijk. Natuurlijk heeft het verwijderen van het bos als groot nadeel dat je het bosbiotoop vernietigt. Waardevolle bosbiotopen komen dus zeker niet in aanmerking. Enkel vrij soortenarme recente bebossingen komen hiervoor in aanmerking. Vaak gaat het dan om gelijkjarige en niet gemengde bestanden van den op zandgronden of van cultuurpopulier op voedselrijkere gronden. Bij het herstel van het nieuwe, meer open biotoop is het van belang dat: - indien er een dikke strooisellaag ligt deze ook wordt verwijderd; - het terrein in orde is voor het vervolgbeheer, indien dit machinaal maaien is moeten ook de stonken verwijderd worden (stronken frezen); - waar mogelijk je dood hout en stronken laat staan voor structuurvariatie. Inleiding natuurstreefbeelden 25

26 Herkennen van natuurstreefbeelden vegetaties Natuurstreefbeelden vegetaties worden voornamelijk beschreven via kenmerkende plantensoorten. Structuur en zichtbare abiotische kenmerken helpen ook bij de herkenning. Ook de geografisch locatie geeft je informatie, sommige streefbeelden komen namelijk alleen voor in bepaalde regio s. Zo zijn er heel wat streefbeelden die je alleen aan de kust vindt. In het totaal zijn er iets meer dan 100 natuurstreefbeelden vegetaties. De natuurstreefbeelden vegetaties kan je groeperen in biotoopgroepen. Volgende biotoopgroepen onderscheiden we: - Strand en duinen - Slikken en schorren - Stilstaande wateren - Moerassen - Heide, landduinen en hoogveen - Graslanden - Ruigten en pioniervegetaties - Struwelen - Bossen In de volgende hoofstukken zullen we de natuurstreefbeelden behandelen per biotoopgroep. Van sommige streefbeelden moet je enkel een korte beschrijving kennen, van andere moet je ook soorten kunnen herkennen en weten hoe ze best beheerd worden. Het herkennen van een biotoopgroep is meestal niet zo moeilijk, maar soms kan je wel twijfelen, bijvoorbeeld tussen struweel en bos of tussen ruigte en grasland en sommige moerasvegetaties. Natuurstreefbeelden herkennen is niet eenvoudig. Voor een goede herkenning heb je heel wat ervaring en soortenkennis nodig. Dat is de reden waarom je voor deze cursus heel wat soorten moet kennen. Het leren herkennen van soorten is zelfstudie. Dit kan je leren door ze eerst via foto s en afbeeldingen te herkennen. Eens je de soorten op deze manier herkent moet je naar buiten om de kennis te oefenen en nog eens te oefenen. Af en toe meegaan met personen die reeds heel wat soortenkennis hebben helpt zeer veel en is de manier om het goed te leren. Maar er zijn ook hulpmiddelen die het eenvoudiger maken om het natuurstreefbeeld of natuurbeeld op een bepaalde locatie te herkennen. Je kan hiervoor als volgt te werk gaan. Stap 1 zoek de BWK-code en habitatcode op. Via de biologische waarderingskaart (BWK) die gebiedsdekkend voor Vlaanderen is gemaakt kan je de BWK-code(s) van je perceel terug vinden. De BWK-code vind je onder eenheid 1, 2 en andere eenheden als Inleiding natuurstreefbeelden 26

27 er nog meer zijn. Een voorbeeld van een BWK-code is mr, welk staat voor rietland. De habitatcode kan je vinden via de habitatkaart. Beide kaarten vind je op geopunt.be. Stap 2 zoek op wat de BWK-code en habitatcode wil zeggen. BWK-codes en habitatcodes zijn afkortingen voor een vegetatiebeschrijving. Wat de code wil zeggen zal je leren tijdens de les kaartmateriaal. Kijk in dat hoofdstuk voor meer informatie hierover. Stap 3 verifieer op terrein of de BWK-code nog correct is. De BWK-kaart versie twee is opgemaakt tussen 1997 en Vooral in habitatrichtlijngebieden wordt nu de BWK up to date gemaakt. Maar sommige karteringen zijn vrij oud en kunnen gewijzigd zijn. Ook kleine fouten zijn mogelijk. Indien de code niet meer correct is probeer dan zelf de juiste code te geven. Meer informatie over de BWK-codes en hoe je ze moet gebruiken krijg in de les kaartmateriaal. Je kan ook rechtstreeks het natuurstreefbeeld en de BWK bepalen. Hiervoor moet je wel de natuurstreefbeelden goed kennen. Zoals reeds eerder vermeld maakt het inbo veldsleutels om rechtstreeks de BWK-code, habitatcode en dus het aanwezig natuur(streef)beeld te bepalen. Let wel op het aanwezig natuurbeeld is daarom niet gelijk aan het natuurstreefbeeld. Het kan zijn dat je als beheerder het aanwezig natuurbeeld wil herstellen of wil laten ontwikkelen naar een anders natuurstreefbeeld. Je kan ook zelf de biotoopgroepen indelen in kleinere groepen om dan in de kleinere groep het juiste streefbeeld te zoeken. Bijvoorbeeld de graslanden kan je opsplitsen in graslanden op matig voedselrijke bodems en graslanden op arme bodems. Je kan ze dan nog eens opsplitsen in droge en vochtige types. Maar hiervoor heb je wel heel wat kennis nodig. De opsplitsing in verschillende groepen komt aan bod in de hoofstukken van de verschillende biotoopgroepen. Meer lezen over natuurstreefbeelden en hun beheer In de volgende lessen zal je de natuurstreefbeelden meer in detail leren kennen. Meer informatie over de natuurstreefbeelden, Natura 2000 habitats en regionaal belangrijke biotopen vind je ook in volgende bronnen: - als eerste worden hier de natuurstreefbeelden vegetatie uitgewerkt - de Natura 2000 website van het ANB - Handboek voor beheerders, Europese natuurdoelstellingen op het terrein, deel 1 habitats. Van Uytvanck J. & De Blust G.(red), 2012, inbo Lannoo. Dit boek geeft informatie over het beheer van Natura 2000 habitats. Inleiding natuurstreefbeelden 27

28 - Handboek voor beheerders, Europese natuurdoelstellingen op het terrein, deel 2 soorten. Van Uytvanck J. & Goethals V.(red), 2014, inbo & Lannoo. Dit boek geeft informatie over het beheer van Europees beschermde soorten in Vlaanderen. - Europees beschermde natuur in Vlaanderen en het Belgisch deel van de Noordzee. Decleer K. (red). 2007, inbo. In dit boek vind je een omschrijving van alle Europees beschermde habitats en soorten van Vlaanderen. De inhoud kan je ook raadplegen op ecopedia. Het boek kan je downloaden op de website van het inbo. Je kan het niet meer kopen. - De verschillende LSVI-tabellen. Deze kan je downloaden via de website van het inbo of op - Het wettelijk kader rond natuurstreefbeelden en ook info over het nieuwe beheerplan vind je op - Bepaling van het gunstig abiotisch bereik voor Europese habitattypen in Vlaanderen Overzicht 2014, Maud Raman et al., 2014, inbo. Deze publicatie kan je downloaden op Inleiding natuurstreefbeelden 28

29 Natuurstreefbeelden bossen Natuurstreefbeelden bossen 29

30 Natuurstreefbeelden bossen Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van bossen Bossen zijn structuurrijke vegetaties die opgebouwd zijn uit meerdere vegetatielagen zoals de boom-, struik- en kruidlaag. Bij goed ontwikkelde bossen is er een variatie aan inheems standplaatsgeschikte boomsoorten en zijn de bomen van verschillende leeftijden en diameterklassen. Ook oude bomen en dood hout zijn belangrijke kenmerken. In het bos en bij de overgang naar andere biotopen is het belangrijk dat er aandacht is voor bosranden en open plekken. Deze variatie in plekken met jonge bomen, volgroeide bomen, oude stervende bomen, open plekken en bosranden kan alleen in bossen van een bepaalde oppervlakte. Goed ontwikkelde bossen mogen dus niet te klein zijn. Volgende ecologische kenmerken zijn belangrijk bij bossen: - minimum structuurareaal, de minimum oppervlakte voor een goed ontwikkeld bosstreefbeeld - bosconstantie - aanwezigheid van sleutelsoorten in de boom-, struik- en kruidlaag - verticale structuur (boom-,struik-, en kruidlaag) - horizontale structuur - dood hout - invasieve exoten in de boom- en struik- en kruidlaag - aanwezigheid van verruigingsindicatoren Minimum structuurareaal (MSA) De minimale oppervlakte om in een natuurlijk bos alle ontwikkelingsstadia naast elkaar te laten bestaan, van verjongingsgroep tot de verouderingsfase, wordt aangeduid met de term minimum structuurareaal (MSA). Deze minimale oppervlakte is noodzakelijk voor de volwaardige ontwikkeling van een habitat. Het MSA is afhankelijk van het bostype en varieert van 10 ha tot 50 ha. Ook in beheerde bossen kan je doorgaans op een vergelijkbare oppervlakte de meeste ontwikkelingsstadia naast elkaar aantreffen of ontwikkelen. Bosconstantie De bosconstantie is de aaneengesloten periode dat het landgebruik bos is geweest. De bosconstantie kan niet in het veld ingeschat worden, maar wordt beoordeeld op basis van de bosleeftijdskaart. Deze kan je raadplegen op via Kaarten en plaatsen > natuur en milieu > bos > bosleeftijd. Natuurstreefbeelden bossen 30

31 Uit tal van onderzoeken blijkt dat oude bossen (bossen met een hoge bosconstante) doorgaans veel meer typische bossoorten herbergen dan recente bebossingen. Deze grotere soortenrijkdom wordt niet alleen gekenmerkt door de aanwezigheid van een typische flora van voorjaarsbloeiers maar ook door een grotere soortenrijkdom aan tal van kleine, onopvallende organismen met een vaak verborgen levenswijze of met moeilijk te determineren soorten zoals bv. insecten of paddenstoelen. De beoordeling van de sleutelsoorten van de kruidlaag bevat wel soorten die aan oude bossen gebonden zijn. Maar voor de vele andere specifieke soorten is het veel eenvoudiger om voorwaarden te stellen aan de bosconstantie in de veronderstelling dat hier over het algemeen meer typische bosgebonden soorten zullen voorkomen. Ook de bodemontwikkeling en daarmee gepaarde ecologische processen verschillen tussen oude bossen en bebossingen. Aanwezigheid van sleutelsoorten Bij alle natuurstreefbeelden is de aanwezigheid van sleutelsoorten belangrijk. Sleutelsoorten zijn vaak typische soorten die duiden op een goede ontwikkeling. Bij de kruidlaag-sleutelsoorten van bossen zitten daarom vaak oude bosplanten. Moeilijk te herkennen en zeer zeldzame soorten worden zoveel mogelijk vermeden. Anders dan bij andere biotoopgroepen wordt bij bossen de kruidlaag apart bekeken van de boom- en de struiklaag. Er zijn dus ook sleutelsoorten voor de boom- en de struiklaag. Verticale structuur Bossen met een goede structuur hebben naast een boomlaag ook een struik- en een kruidlaag. De aanwezigheid van deze gelaagdheid noemen we de verticale structuur. Bij sommige bostypes die van nature wat donkerder zijn, is deze wat minder aanwezig maar in alle bostypes wordt deze structuur verwacht. - Onder de kruidlaag wordt begrepen: de laag met kruidachtige gewassen en verjonging van de struik- en de boomlaag tot 2 m hoogte. - De struiklaag is de laag met houtige gewassen groter dan 2 m maar met een diameter (op borsthoogte) kleiner dan 7 cm. - De boomlaag is de laag met houtige gewassen met een diameter (op borsthoogte) van minstens 7 cm. De afwezigheid van een goede verticale structuur duidt vaak op een verdonkering van het bos. De beheerder kan dan door dunningen het bos lichter maken, maar het verwijderen van de struiklaag kan ook door beheer gebeurd zijn, bijvoorbeeld bij een exploitatie. Tijdens de houthoogst is het van belang aandacht te hebben voor de stuiken de kruidlaag, welke veel schade kunnen oplopen door bijvoorbeeld bodemcompactie. Horizontale structuur Bij een goede horizontale structuur is het bos ongelijkjarig en zijn de boomsoorten gemengd. Indien er bosingrepen gebeuren worden deze toegepast op kleine schaal (tot Natuurstreefbeelden bossen 31

32 0,3 ha, plenterslagstructuur) of via een iets grotere mozaïekstructuur (0,3 1 ha, femelslagstructuur). In het bosbestand zijn er dan ook verschillende groeiklassen aanwezig, waarbij we streven naar de aanwezigheid van groeiklasse 7 met daarbij ook twee tot vier andere groeiklassen. Bij voedselarme broekbossen en wilgenvloedbossen worden de bomen vaak niet zo dik. Bij deze bostypes is groeiklasse 5 en 6 i.p.v. 7 ook goed. De verschillende groeifase worden als volgt gedefinieerd: - klasse 1 = open plek - klasse 2 = vroege stadia van natuurlijke bebossing met habitat-typische pioniershoutsoorten (gemiddelde hoogte < 2 meter) - klasse 3 = jonge boompjes (gemiddelde hoogte 2 meter) - klasse 4 = jong hout (gemiddelde hoogte > 2 m tot diameter 13 cm) - klasse 5 = hout met geringe tot middelmatige dikte (diameter cm) - klasse 6 = dik hout (diameter cm) - klasse 7 = zeer dik hout (vanaf diameter 80 cm) Dood hout Het aandeel dood hout is een belangrijk kenmerk in de structuurbeoordeling in functie van de aanwezigheid van tal van organismen die gebonden zijn aan dood hout. Een zeer groot aandeel van de biodiversiteit van bossen is op de een of andere manier afhankelijk van de aanwezigheid van dood hout. Het aandeel dood hout zegt echter niet altijd voldoende over de kwaliteit van het dood hout. Elke aan dood hout gebonden soort heeft een eigen voorkeur qua boomsoort, dimensie, afbraakstadium, liggend of staand, overschaduwing en vochtgehalte van het dood hout. Het opnemen van al deze prameters is echter onmogelijk op het veld, daarom wordt er voor dood hout gekeken naar de verhouding tussen het volume dood hout en het totale volume hout. Dik dood hout is voor vele kritische soorten belangrijk, tal van zeldzaam geworden soorten komen enkel voor als er voldoende dik dood hout aanwezig is. Anderzijds kan het bosbeheer hier sterk op inspelen. Daarom wordt er naast het totale aandeel dood hout ook een tweede criterium beoordeeld, nl. het voorkomen van dikke dode bomen. Bij de beoordeling wordt ook dood hout van uitheemse boomsoorten meegenomen. In de meeste onderzoeken wordt er geen of slechts weinig verschil gevonden tussen de biodiversiteit van uitheems dood hout t.o.v. inheems. De twee kenmerken die we in het bos dus bekijken zijn: - volume dood hout t.o.v. het totale volume aan hout in het bos uitgedrukt in %. Voor een goede staat ligt dit op 4%, maar we streven best naar 10 %. - het aantal dikke (diameter > 40 cm) dode bomen per ha. Hierbij streven we minstens naar 1/ha maar er zijn best drie of meer dikke dode bomen per ha. Natuurstreefbeelden bossen 32

33 Invasieve exoten Invasieve exoten in bossen worden afzonderlijk bekeken in de kruidlaag en de boom- en de struiklaag. Voor een goed ontwikkeld bosnatuurstreefbeeld streven we naar bestanden met inheemse boomsoorten. Maar soms zijn uitheemse bomen de enige dikke of holle bomen in het bos en zou het verwijderen ervan kunnen lijden tot het verdwijnen van holtebewonende dieren of organismen die aan oude of dikke bomen gebonden zijn. De aanwezige exotische boomsoorten zijn meestal ook eenvoudiger te beheren dan invasieve kruidsoorten, hoewel dit niet bij elke invasieve boom- of struiksoort het geval is. In de meeste bossen streven we daarom naar het hoogstens sporadisch ( 5 %) voorkomen van invasieve kruidachtigen, voor de boom- en struiklaag ligt de drempel wat hoger, zijnde 10%. Maar ook in de boomlaag streeft men best op termijn naar het slechts sporadisch voorkomen van exoten. Verruiging, ruderalisering en vergrassing De opdeling in verruiging, ruderalisering en vergrassing is in bossen niet zo eenvoudig te zien. Daarom dat al deze soorten onder één kernmerk worden beoordeeld, met name verruiging. Belangrijke negatieve indicatoren zijn: - Gewone braam (Rubus fruticosus), Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata), Witbol (Holcus lanatus:mollis), Pijpenstrootje (Molinia caerulea) en Bochtige smele (Deschampsia flexuosa) wijzen vaak op stikstofaanrijking, bij de laatste twee eventueel in combinatie met verzuring. Verdroging van natte bostypen geeft een versnelde afbraak van het organisch materiaal in de bodem wat eveneens voor stikstofaanrijking en bodemverzuring zorgt waardoor dezelfde indicatorsoorten gaan domineren. - Vlier (Sambucus nigra), Grote brandnetel (Urtica dioica), Hondsdraf (Glechoma hederacea) en Kleefkruid (Galium aparine) wijzen op fosforaanrijking. - Waterpeper (Polygonum hydropiper), Pitrus (Juncus effusus) en IJle zegge (Carex remota) wijzen op bodemverdichting meestal als gevolg van bosexploitaties met zware machines. Natuurstreefbeelden bossen 33

34 Algemene beheeringrepen bij bossen Bosrandbeheer Mantels en zomen vormen de geleidelijke overgang van bos naar grasland (of open vegetatietypen) en zijn een belangrijk onderdeel van een natuurlijk systeem. Vele ongewervelden (vlinders, zweefvliegen ) en planten zijn kenmerkend voor dit gevarieerde milieu. Door intensief gebruik van het bos en zijn omgeving (onder andere landbouwgebieden) ontbreken goed ontwikkelde mantels en zomen bijna altijd. Zomen zijn kruidenrijk en bevatten typische zoomsoorten en ruigtekruiden. Ze kunnen best beheerd worden door te maaien (rotatiebeheer met cyclus van 2-3 jaar). Mantels bestaan uit (doorn)struiken en laag vertakkende bomen (hakhout). Ze worden beheerd door periodiek kappen (rotatiebeheer met cyclus 8-16 jaar), waarbij je de struiksoorten kan sparen bij het kapbeheer. Indien je te weinig ruimte hebt kan het ook nodig zijn de struiksoorten te kappen zodat deze kleiner blijven. Hakhout Beheervorm waarbij meerstammige bomen en struiken worden behouden door periodiek kappen dicht bij de grond. Op deze manier ontstaan stobben die opnieuw uitlopen. Niet alle boomsoorten zijn hiervoor geschikt (bij ons voornamelijk toegepast bij zomereik, gewone es, zwarte els, hazelaar, linde-, iepen- en wilgensoorten). Bospercelen van ± een halve hectare worden in een rotatiecyclus van 8-16 jaar gekapt. Deze beheervorm gaat gepaard met een periodieke verhoging van de lichttoevoer op de bosbodem. Dit bevordert de ontwikkeling van bloemrijke bosvegetaties in mesotrofe en voedselrijke bossen. Vaak is het nodig om samen met de periodieke kap van een perceel eventueel bramenvegetaties te maaien (tot de kroonsluiting zich hersteld heeft). Het kappen gebeurt vanaf november tot eind februari als de bomen en struiken in rust zijn. De stam wordt schuin afgezaagd zodat er geen water blijft op staan. De hoogte van de overblijvende stobbe is best gelijk aan de diameter van de stam. Meestal is dat zo n 20 tot 40 cm. Hakhout pas je toe in de mantel maar kan je ook toepassen op percelen, je krijgt dan een hakhoutbos. Ringen van bomen Het ringen van bomen pas je toe als je staand dood hout wil creëren. Hierbij wordt met behulp van een kettingzaag, bijl of frees de schors verwijderd over een ringvormige strook rond de stam. De breedte van de strook hangt af van de boomsoort: ± 3 cm breed voor de meeste naaldbomen en berken, 5-10 cm voor beuken, cm voor eiken. Hierdoor sterft de boom staande. Veelal worden hiervoor te verwijderen exoten Natuurstreefbeelden bossen 34

35 uitgekozen (bv. Amerikaanse eiken, populieren ). Staand dood hout is in vele bossen zeldzaam en is van belang voor onder andere vogels, vleermuizen en ongewervelden. Beschermen van ecologische waardevolle bomen Net zoals je toekomstbomen kan aanduiden voor houtexploitatie kan je ook bomen aanduiden die een belangrijke rol hebben voor de biodiversiteit. Deze bomen worden dan gespaard bij exploitatie en dragen bij tot een biodivers bos. We kijken dan vooral naar - dikke, inheemse bomen - zeldzame inheemse bomen die thuishoren in het natuurstreefbeeld maar nog weinig aanwezig zijn - broed-, nest- of koloniebomen van bijzondere vogels of zoogdieren - gastbomen van bijzondere paddenstoelen, insecten of andere natuurwaarden - holle, afgebroken, kromme of gevorkte bomen Nulbeheer Bij het starten met nulbeheer in bossen zijn er vaak een aantal startmaatregelen voordat het eigenlijke nulbeheer begint. Startmaatregelen zijn bijvoorbeeld het verwijderen van de exoten, het afsluiten van wandelwegen en, indien nodig, het herstel van de waterhuishouding. Wanneer na dit startbeheer geen beheermatergelen meer worden uitgevoerd, spreken we van integrale bosreservaten. Deze reservaten hebben als eerste een wetenschappelijke functie om na te gaan hoe bossen evolueren zonder menselijk ingrijpen. Omdat deze bossen op termijn meer dood hout en structuur krijgen, is er vaak ook een positief effect op de biodiversiteit. Nulbeheer zal echter niet altijd de diversiteit verhogen, in bepaalde fases zal het bos bijvoorbeeld donkerder worden en zullen kruidachtige planten misschien achteruitgaan. Maar indien het bosreservaat voldoende groot is zal er op een andere plaats een opening vallen. Daarom functioneert nulbeheer alleen goed als je voldoende oppervlakte hebt. Voor een volledige ontwikkeling van spontane processen is dan ook een oppervlakte van minstens het minimum structuurareaal vereist, best is dit zelfs meer. Om de hoeveelheid oude, dikke, stervende en dode bomen op termijn te doen toenemen kan je ook kleine delen van het bos uit productie nemen en hier nulbeheer op toepassen. Deze verouderingseilanden zijn minstens 1 hectare en beste enkele hectaren groot. Maar er zijn duidelijk ook een aantal situaties waar nulbeheer minder is aangewezen, zoals bij: - het in stand houden van historische middel- of hakhoutbossen - het onderhouden van soortenrijke open plekken en bosranden - het behouden van een zeldzame, kruidenrijke ondergroei die een specifiek beheer vereist Natuurstreefbeelden bossen 35

36 - in homogene aanplantingen die nog moeten omgevormd worden naar gemengde, structuurrijke bossen - In kleinere bossen, hier kan je wel werken met verouderingseilanden Behouden van voldoende dood hout Vele van onze huidige bossen hebben te weinig dood hout. De hoeveelheid dood hout kan je vermeerderen door: bij exploitaties het kroonhout te laten liggen bomen met een beschadigde stamvoet boven de beschadiging af te zagen het nalaten niet-economische dunningsproducten te exploiteren kwijnende bomen te laten staan staande en liggende, dode bomen laten liggen of staan actief het aandeel verhogen door te ringen of te vellen en de dode boom te laten staan of liggen De hoeveelheid dood hout bouwt zich langzaam op. Het aandeel ten opzichte van de totale houtvoorraad moet minstens 4 % zijn en er wordt gestreefd naar 10 %. Omdat vele organismen die in dood hout leven enkel in bomen van een bepaalde grootte voorkomen is het belangrijk om ook voldoende dikkere dode bomen te hebben. Verder is het belangrijk om een goede spreiding te hebben over boomsoorten, verteringsklassen, staande en liggende bomen en zonbeschenen en beschaduwde bomen. Voor bossen die nu al grote hoeveelheden dood hout hebben, is het minstens de doelstelling het aandeel dood hout te bewaren. Aanduiden van zone met als hoofdfunctie natuur In een bos waar houtproductie een grote rol speelt, is het belangrijk ecologische waardevolle kwetsbare zones af te bakenen. Het kan gaan om ecologisch zeer waardevolle bosbestanden met bijvoorbeeld veel oude of dode bomen, om zones met zeer waardevolle vegetaties in de open sfeer (bv. natte heide, poelen, soortenrijk graslandje) of bijzondere faunawaarden (bv. dassenburcht, reigerkolonies, broedbomen van roofvogels). Dergelijke zones kunnen verder ook moeilijk exploiteerbare terreinen omvatten zoals hellingen, brongebieden en afgelegen stukjes. Ook ecologisch waardevolle bosranden met geleidelijke overgangen van bos naar open terrein kunnen hierin opgenomen worden. Voor elk van deze zones moet je vervolgens nagaan wat het geschikte beheer kan zijn. Het kan zijn dat in deze zones op een andere manier of niet meer aan houtexploitatie gedaan wordt. Andere zones zoals bosranden en open plekken hebben een beheer dat totaal anders is dat de rest van het bos. Bij voorkeur wordt minstens 5 % van het bosverbreidingsgebied aangeduid en wordt hierbinnen maximaal rekening gehouden met actuele natuurwaarden of -potenties. Bij Natuurstreefbeelden bossen 36

37 bossen die nu al rijk zijn aan bijzondere biotopen is het de bedoeling om deze rijkdom minstens te behouden. Andere beheertechnieken Naast een ecologische functie hebben vele bossen ook een economische functie namelijk de productie van hout. Bij het bespreken van de natuurstreefbeelden gaan we hier niet dieper op in, dit aspect heb je deels gezien in natuurmanagement basis en komt verder aan bod in de lessen bosbeheer. Vele beheertechnieken die je bij bosbeheer ziet zal je ook inzetten voor de ecologische doelen van het natuurstreefbeeld. Variabel dunnen, toekomstbomen, Qd zijn allemaal technieken die je nodig hebt om onze bossen te laten evolueren naar structuurrijke gemengde biodiverse bossen. Te kennen natuurstreefbeelden bos Bij de meeste natuurstreefbeelden bos wordt er geen aparte informatie gegeven over het beheer. Bij bossen zijn volgende algemene zaken van belang: - Let bij zure leembodems met weinig bodemactiviteit op bodemverdichting. - In vochtige tot natte bostypes kan je niet werken met zware bosmachines. Hier zijn aangepaste exploitatiemethodes nodig en de meest kwetsbare zones moet je vrijwaren van exploitatie. - Welke beheertechnieken je toepast, hangt grotendeels af van de kenmerken waaraan je moet werken. Deze zijn bij bossen meestal onafhankelijk van het natuurstreefbeeld. Veldbies-Beukenbossen (9110) Officiële naam: Beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum Beschrijving: Dit natuurstreefbeeld omvat de beukenbossen op zure bodems, gekenmerkt door het sporadisch voorkomen van Witte veldbies, Trosvlier, Kranssalomonszegel en Grote veldbies. Vaak vergezeld door andere soorten van zure voedselarme bossen zoals Adelaarsvaren en Bochtige smele. Het is een typisch continentaal en submontaan bostype van Centraal-Europa, dat zeer wijdverbreid voorkomt in Wallonië, Duitsland en Frankrijk. In Vlaanderen komt dit bostype, aan de uiterste rand van zijn areaal, slechts marginaal voor. Het verschil met het natuurstreefbeeld Eiken-Beukenbossen op zure bodems is het voorkomen van een aantal meer continentale soorten zoals Trosvlier, Kranssalomonszegel en Witte veldbies. Abiotiek: Zure voedselarme bodems waarvan de textuur van de bodems sterk verschillen. De strooisellaag kan erg dik zijn (tot 13 cm) door de dominante boomsoorten eik en beuk. Het type is meestal grondwateronafhankelijk. Natuurstreefbeelden bossen 37

38 Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120) Officiële naam: Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) Deze beukenbossen komen voor op zure, droge bodems. De boomlaag van dit bostype kan gedomineerd worden door Zomereik als gevolg van het vroegere beheer, maar van nature is Beuk dominant in deze bossen. Kenmerkende soorten voor de boom- en struiklaag zijn Beuk, Zomereik, Wintereik, Ruwe berk, Lijsterbes Hulst en Hazelaar. In de kruidlaag vinden we typische soorten van de vrij zure, arme, oude bossen zoals Lelietjevan-dalen, Dalkruid, Witte klaverzuring, Gewone salomonszegel en Adelaarsvaren. Abiotiek: Zure, voedselarme bodems waarvan de textuur van de bodems sterk verschillen. De strooisellaag kan erg dik zijn (tot 13 cm) door de dominante boomsoorten eik en beuk. Het type is meestal grondwateronafhankelijk. Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint en Parelgras- Beukenbossen (9130) Officiële naam: Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum Beschrijving: Dit natuurstreefbeeld omvat de beukenbossen met een goed ontwikkelde voorjaarsflora, die voorkomen op licht zure tot ph-neutrale bodems met een goed verteerde humuslaag. Ten opzichte van de Eiken-Beukenbossen zijn de bodems minder arm en is de strooisellaag minder dik. Typisch voor deze bossen is het voorkomen van Wilde Hyacint. De aanwezigheid van Wilde hyacint (wat een Atlantische soort is), is het verschil met het natuurstreefbeeld Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint. Daarnaast is er ook nog een subtype met Lievevrouwebedstro en Eenbloemig parelgras maar goed ontwikkeld vind je dit enkel in de Voerstreek. Kleine, minder goed ontwikkelde plekjes vind je ook in de Vlaamse Ardennen. Kenmerkende soorten in de boom- en struiklaag zijn Beuk, Zomereik, Es, Zoete kers, Zomerlinde en Rode kornoelje. De kruidlaag is rijk aan lentebloeiers zoals Wilde hyacint, Muskuskruid, Gevlekte aronskelk, Gele dovenetel en Witte klaverzuring. Abiotiek: Dit natuurstreefbeeld is sterk gebonden aan leembodems en erg gevoelig voor verzuring. Indien de ph te laag zakt, verdwijnen de lentebloeiers van minder zure bodems. Het evolueert dan naar de Eiken-Beukenbossen op zure bodems met veel minder lentebloeiers en een dikkere strooisellaag. Wilde hyacint en Witte klaverzuring kunnen hier nog het best tegen. De soortenrijke vormen vind je dan ook op meer neutrale bodems. Natuurstreefbeelden bossen 38

39 Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160) Officiële naam: Sub-Atlantische en Midden-Europese wintereikenbossen of eikenhaagbeukbossen behoren de tot het Carpinion-betuli Beschrijving: Het natuurstreefbeeld Essen-eikenbossen zonder Wilde hyacint komt op dezelfde standplaatsen voor als het natuurstreefbeeld Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint. Het grote verschil is de afwezigheid van Wilde hyacint. Net zoals in dit vorige type komt het voor op licht zure tot meer neutrale bodem. Ook hier zijn de bossen met meer neutrale bodem rijker aan lentebloeiers. Kruidachtige planten die voorkomen op de wat zuurdere leembodems zijn bijvoorbeeld Bosanemoon, Gele dovenetel, Gewone salomonszegel en Witte klaverzuring. Op bodems die meer neutraal zijn vinden we soorten als Eenbes, Aardbeiganzerik, Slanke sleutelbloem en Daslook. Vaak zijn deze bodems ook wat vochtiger. In de boomlaag staan soorten als Zomereik, Wintereik, Haagbeuk, Spaanse aak, Gewone esdoorn en Zoete kers. Abiotiek: Dit natuurstreefbeeld is sterk gebonden aan leembodems en erg gevoelig voor verzuring. Indien de ph te laag zakt verdwijnen de lentebloeiers van minder zure bodems. Het evolueert dan naar de Eiken-Beukenbossen op zure bodems met veel minder lentebloeiers en een dikkere strooisellaag. De soortenrijke vormen vind je dan ook op meer neutrale bodems. Oude Eiken-Berkenbossen op zeer voedselarm zand (9190) Officiële naam: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur. Beschrijving : Op voedselarme zandgronden staan bossen met Zomereik en Ruwe berk en in mindere mate ook Wintereik en Beuk. Iets lager in de boomlaag vinden we Lijsterbes en Sporkehout, echte struiksoorten zijn nauwelijks aanwezig. De kruidlaag is arm en bestaat vooral uit Bochtige smele, Blauwe bosbes, Struikhei en grassen en kruiden van zure bodems. In de vochtige variant kan Pijpenstrootje dominant zijn. Van nature komt dit natuurstreefbeeld voor als een tussenstadium in de successie van heide naar de climaxvegetatie Eiken-Beukenbossen op zure bodems. De eikenberkenbossen die we nu aantreffen zijn ofwel oude successiestadia vanuit heidevegetaties, ofwel het resultaat van voormalig intensief beheer waarbij er veel gekapt werd maar ook het strooisel werd verwijderd. Op de armste zandgronden in de Kempen gaat de spontane successie zeer traag. Hier kan het zonder al te intensief beheer behouden blijven. Momenteel komen relicten ook op heel wat andere plaatsen met rijkere zandbodems voor. Onder het huidige beheer waarbij de strooisellaag zich wel kan opbouwen en bij natuurlijke successie evolueren deze bossen doorgaans naar het Natuurstreefbeelden bossen 39

40 streefbeeld Eiken-beukenbossen op zure bodems. In de meeste gevallen zal er hier niet ingegrepen worden en zal de successie plaats vinden. Enkel in uitzonderlijke gevallen met belangrijke oppervlakten of zeer goed ontwikkelde voorbeelden van dit habitattype waarin zeldzame lichtminnende plant- of diersoorten (bv. gladde slang) voorkomen, wordt dit habitattype ook als einddoel gesteld op rijkere zandgronden. Een ijle variant van dit type kan ook gecreëerd of behouden worden als verbindingsgebied tussen bestaande waardevolle heidegebieden. Het behoud van dit habitattype vereist het actief tegengaan of periodiek terugdringen van de successie door onder meer kappen, afvoeren van strooisel, plaggen en/of maaien met afvoeren, al dan niet in combinatie met extensieve begrazing. In veel gevallen zal beheer voor dit type gebeuren in een mozaïeklandschap waarbij gesloten en ijle typen van dit bos worden nagestreefd, in combinatie met droge heide en allerhande overgangen. In ruimte en tijd worden verschillende beheervormen vlekvormig afgewisseld (rotatiebeheer). Zo kan in dit bostype sterk gekapt worden met behoud van een aantal oude en ecologisch waardevolle bomen in combinatie met het verwijderen van strooisel en eventueel plaatselijk plaggen. Een dergelijke kapvlakte kan daarna een aantal jaren als heide met opgaande bomen beheerd worden om nadien weer spontaan te verbossen. Het beheer kan ook deels uit ijl middelhoutbeheer en plaatselijk hakhoutbeheer bestaan. De successie kan ook tegengegaan worden door kapbeheer te combineren met een extensieve begrazing die geregeld onderbroken wordt om verjonging toe te laten. Abiotiek: Droog tot vochtig, voedselarm, zuur zand. Beheer: Om dit bostype te behouden moet het bos lichtrijk blijven en mag de strooisellaag niet te dik worden. Regelmatig moeten sterke kappingen in het hakhout en de boomopslag uitgevoerd worden zodat een lichtrijk bos ontstaat, waarbij vooral eiken, berken en lijsterbes worden nagestreefd. Als strooiselophoping plaatsvindt en soorten als struikhei achteruitgaan, kan strooiselafvoer met eventueel plaatselijk maaien en plaggen uitgevoerd worden. Ook periodieke stootbegrazing of permanente extensieve jaarrond- of seizoensbegrazing kunnen daartoe ingezet worden. Structuurrijke, oude aanplanten van Grove den (rbbppm) Officiële naam: Structuurrijke, oude bestanden van Grove den met een minimale leeftijd van tachtig jaar. Beschrijving: Enkel oude Grove dennenbossen met een rijke structuur en een ondergroei van Blauwe bosbes, Struikhei en/of varens behoren tot dit natuurstreefbeeld. Er mag geen dominantie zijn van Amerikaanse vogelkers en er moet een natuurlijke, rijke vegetatie en paddenstoelen aanwezig zijn. In de ondergroei kunnen reeds soorten aanwezig zijn van de oude eiken-berkenbossen zoals Zomereik, Ruwe Berk, Lijsterbes of Natuurstreefbeelden bossen 40

41 Sporkehout. De meeste van deze bossen zijn aanplantingen van vroeger voor de mijnbouw. Abiotiek: Voedselarme, droge, zure zandgronden. Bronbos (91E0_vc, 91E0_bron) Officiële naam: Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype: Goudveil-essenbos (Carici- Remotae fraxinetum). Beschrijving: Het Goudveil-Essenbos komt voor aan bronnen en bronbeken, op lemige tot zandlemige bodems in reliëfrijke omgeving. Door het reliëf en een hoge grondwatertafel zal het grondwater op bepaalde plaatsen aan de oppervlakte komen. Op deze plekken kan je typische bronflora vinden zoals Paarbladig en Verspreidbladig goudveil, Reuzenpaardenstaart en Bittere veldkers. Dit type wordt ook kortweg bronbos genoemd. Abiotiek: Permanent hoge grondwatertafel met uittredend grondwater in reliëfrijke omgeving. Bronnen hebben meestal een hoge ph, maar die kan ook kalkarm zijn en de bodem kan een uiteenlopende textuur hebben. De grondwaterstand is relatief constant en hoog. Overstromingen treden sporadisch op en zijn beperkt in hoogte en duur. Bronbossen hebben een intermediaire nutriëntenbeschikbaarheid. Beheer: Bronbossen zijn zeer gevoelig voor verstoring, het zijn meestal maar kleine oppervlaktes in het bos. Het aanduiden van deze natuurzones is belangrijk om er voor te zorgen dat er geen bosbouwmachines in deze zone komen. Ook recreatie moet vermeden worden. Valleibossen (91E0_va, 91E0_veb) Officiële naam: Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), Subtype: beekbegeleidend vogelkersessenbos en essen-iepenbos (Pruno-Fraxinetum). Beschrijving: Valleibossen komen overwegend voor op bodems die s winters vanuit de waterloop kortstondig kunnen overstromen. De boomlaag is soortenrijk, naast Es komen ook Europese vogelkers, Grauwe abeel, Iep, Zomereik en Zoete kers voor. Typisch is de combinatie van bossoorten (rijke voorjaarsflora) met vochtminnende soorten en ruigtesoorten van rijke bodems. De rijke voorjaarsflora bestaat o.a. uit Slanke sleutelbloem, Daslook, Eenbes, Bosanemoon en Speenkruid. Vochtminnende soorten zijn o.a. Echte valeriaan, Kruipend zenegroen en Moerasspirea. Ook meer ruderale soorten zoals Dagkoekoeksbloem, Grote brandnetel en Kleefkruid kunnen voorkomen. Op kwelplaatsen zijn vaak ook soorten aanwezig van bronbossen. Op de hoger gelegen plaatsen kan een overgang worden waargenomen naar Essen-Eikenbossen zonder Wilde Natuurstreefbeelden bossen 41

42 hyacint (9160). In het natuurlijk verspreidingsgebied van Wilde hyacint kan dit een overgang zijn naar Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint (habitattype 9130). Abiotiek: Meestal zijn deze bossen beekbegeleidend maar ze kunnen ook voorkomen op andere plaatsen die voldoende vochtig zijn. Het type komt voor op plaatsen waar het grondwater in de winter meestal niet lager komt dan 30 cm onder het maaiveld. In de zomer mag de bodem oppervlakkig uitdrogen. Er is nauwelijks een strooisellaag aanwezig en het grondwater is baserijk. De ph van de bodem is vrij hoog (ph KCL > 5). Deze bossen zijn zeer gevoelig voor aanrijking met fosfaat. Bij overstroming met fosfaatrijkwater zal de vegetatie sterk verruigen en gedomineerd worden door Grote brandnetel. Ruigt Elzenbos (91E0_vn, 91E0_eutr) Officiële naam: Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), Subtype: Ruigt elzenbos (Filipendulo- Alnetum, Macrophorbio-Alnetum, Cirsio-Alnetum) Beschrijving: Het voedselrijke Elzenbos is typerend voor vrij voedselrijke, natte standplaatsen en heeft soms een soortenarme ondergroei gedomineerd door grote zeggesoorten (Oeverzegge en Moeraszegge). Maar er zijn ook soortenrijkere varianten met soorten zoals Gele lis, Grote kattenstaart, Wolfspoot, Grote wederik, Moerasspirea, Koninginnenkruid en Moesdistel. In de boomlaag is Zwarte els dominant. Het betreft vaak jonge bossen, aangeplant of spontaan ontwikkeld vanuit voedselrijke, natte hooilanden. Ook matig voedselrijke elzenbroekenbossen die verdrogen of overstromen met voedselrijk oppervlaktewater evolueren naar ruigt Elzenbos. Bij een te grote voedselaanrijking en verdroging gaan ruigtekruiden als Grote brandnetel domineren. Abiotiek: Het ruigt elzenbroek bos heeft vaak hoge grondwaterstanden in de winter (enkele centimeters boven maaiveld) maar deze kunnen vrij diep zakken in de zomer, tot 80 cm onder maaiveld. Het grondwater is baserijk en de ph van de bodem is vrij hoog (ph KCL > 5) Beheer: In vochtige bossen moet je opletten met houtexploitatie; deze bossen zijn gevoelig voor bodemverdichting. Op plaatsen die geen droge periode hebben kan je niet of zeer moeilijk exploiteren. Matig voedselrijk broekbos (91E0_vm, 91E0_meso) Officiële naam: Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype: mesotroof broekbos op minder voedselrijke standplaatsen (Carici elongatae-alnetum). Natuurstreefbeelden bossen 42

43 Beschrijving: Mesotrofe broekbossen komen voor op matig voedselrijke standplaatsen en worden getypeerd door soorten als Moerasvaren, Elzenzegge, Zwarte bes en in de Kempen ook Slangenwortel. Dit bostype kan zich ook spontaan ontwikkelen in de verlandingssuccessie door verbossing van mesotrofe trilvenen. Bij toevoer van basenrijke kwel komen ook soorten van bronbossen voor en in de ondiepe plasjes kunnen dan amfibische soorten als Waterviolier aangetroffen worden. In de boomlaag is Zwarte els dominant. Abiotiek: Vrij baserijk grondwater dat gedurende heel het jaar dicht tegen het maaiveld staat. De grondwaterschommelingen moeten zeer beperkt zijn. De ph van de bodem is licht zuur. Beheer: Broekbossen zijn meestal te nat en daardoor te kwetsbaar voor houtexploitatie. De belangrijkste beheermaatregel is zorgen voor een goede waterhuishouding. Voedselarm broekbos (91E0_vo, 91E0_oli) Officiële naam: Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), Subtype: oligotroof broekbos, inclusief elzen-berkenbroekbos en berkenbroekbos (Carici laevigata-alnetum). Beschrijving: Oligotrofe broekbossen zijn bossen die zich ontwikkelen op voedselarme plaatsen met mineraalarm grondwater dat gedurende het hele jaar dicht tegen het maaiveld staat. Dit bostype ontwikkelt zich ook spontaan in de verlandingssuccessie door verbossing van oligotrofe venen. Typische soorten zijn o.a. Zachte berk, veenmossen, Koningsvaren, Klein glidkruid, Moerasviooltje en Zompzegge. Abiotiek: Voedselarme plaatsen met mineraalarm grondwater dat gedurende het hele jaar dicht tegen het maaiveld staat. Beheer: Broekbossen zijn meestal te nat en daardoor te kwetsbaar voor houtexploitatie. De belangrijkste beheermaatregel is zorgen voor een goede waterhuishouding. Wilgenvloedbos, Zachthoutooibos (91E0_sf, 91E0_wvb) Officiële naam: Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), Subtype: zachthoutooibos (wilgenvloedbos; Salicetum albae). Beschrijving: Wilgenvloedbossen of Zachthoutooibossen zijn typische climaxbossen van hoog uitgroeiende wilgen in de natuurlijke overstromingszones van grote rivieren. Karakteristiek zijn de regelmatige, langdurige overstromingen, vooral in het winterhalfjaar. De karakteristieke boomsoort is de Schietwilg, die bij langdurige overstromingen een typisch kluwen van stamwortels kan ontwikkelen. Minder frequent voorkomende soorten zijn de Kraakwilg en de zeer zeldzame Zwarte populier; Natuurstreefbeelden bossen 43

44 struikvormende wilgensoorten zoals Grauwe wilg en Katwilg kunnen in de ondergroei voorkomen. In de ondergroei komen overwegend algemene soorten van moeras en natte ruigte voor, zoals Gele lis, Riet, Oeverzegge en Rietgras. Wilgenbossen in natte terreinen, die niet of slechts zeer uitzonderlijk onderhevig zijn aan extreme overstromingsdynamiek, worden niet tot dit subtype gerekend. Ze vormen meestal het pioniersstadium in de successie naar een ander bostype. In de hoger gelegen delen van natuurlijke overstromingsgebieden kunnen pionier-wilgenbossen evolueren naar hardhout-ooibos. Abiotiek: Regelmatige, langdurige overstromingen, vooral in het winterhalfjaar. In getijdenrivieren komen types voor die dagelijks tweemaal overstromen. Natuurstreefbeelden bossen 44

45 Natuurstreefbeelden struwelen Natuurstreefbeelden ruigtes 45

46 Natuurstreefbeelden struwelen Struwelen en mantels zijn vegetaties die bestaan uit struiken. Struweel is een algemene term en mantel slaat op een struweel van een bosrand. Een mantelvegetatie loopt meestal langs een bos dat in ontwikkeling is en bevat soms sluierelementen (lianen, kruidige klimplanten, ). De ruigte langs een mantel wordt zoom genoemd. In een beperkt aantal gevallen kan struweel beschouwd worden als climaxvegetatie. Zo zal een gagelstruweel door de abiotiek langdurig bosvorming kunnen weerstaan. Op plaatsen waar zich bomen kunnen ontwikkelen in het struweel is meestal een zekere vorm van beheer nodig om de struwelen te behouden. Zonder beheer zullen deze struwelen bos worden. Lijst van te kennen natuurstreefbeelden struwelen Brem- en gaspeldoornstruweel (rbbsg) Officiële naam: Brem- en gaspeldoornstruwelen Beschrijving: Dit type staat voor begroeiingen waar Brem veel voorkomt of domineert. Soms komt ook de veel zeldzamere Gaspeldoorn voor. Bremstruwelen bedekken zelden volledige percelen. In de meeste gevallen komt dit type voor als lijnvormige vegetatie in bermen of bosranden. Van nature komt Brem voor op lichtrijke plaatsen met een eerder droge en vrij voedselarme bodem. Brem is een pioniersstruweelsoort van voedselarme gronden. Daarom wordt het ook vaak aangetroffen op verstoorde gronden, daar waar de voedselarme bodem naar boven gewerkt is (bv. op industrieterreinen of verlaten akkers). Bij verdere successie treedt verbossing op. Doornstruweel van leemhoudende gronden (rbbsp) Officiële naam: Doornstruwelen van leemhoudende gronden Beschrijving: Dit zijn struwelen die gedomineerd worden door houtige, doornige soorten zoals Sleedoorn, meidoorn (eenstijlige en tweestijlige) en/of rozen. We vinden de doornige struwelen vooral terug als houtkanten en uitgegroeide hagen. Doornstruweel wordt soms ook vlakvormig aangetroffen, bijvoorbeeld als onderetage in populieraanplantingen. Plaatselijk zijn het mantelzoomvegetaties met doornige soorten. Naast doornige soorten kunnen ook struiksoorten voorkomen zoals Rode kornoelje, Gelderse roos, Gewone vlier en Hazelaar. Beheer: Een zekere vorm van beheer of verstoring is nodig om deze struwelen te behouden, vooral bij mantels, hagen en op andere plaatsen waar zich bomen kunnen ontwikkelen in het struweel die uiteindelijk het struweel zullen omvormen tot bos. Natuurstreefbeelden ruigtes 46

47 Het beheer bestaat dan uit het in hakhout zetten: om de paar jaar worden de stammetjes afgezaagd tot enige decimeters boven de grond. Vervolgens lopen de bomen opnieuw uit. De omlooptijd (de tijd tussen twee hakbeurten) is soortafhankelijk: trage groeiers zoals Sleedoorn en meidoorn om de 7 à 10 jaar, snelle groeiers zoals Gewone es en wilg kan je om de 5 jaar afzetten. Langer wachten kan, maar dat levert onder meer scheurgevaar op. Ook lopen sommige soorten moeilijker uit als je langer wacht. Scheuren kan je voorkomen door eerst 40 cm hoger af te zagen en dan pas op de goede hoogte af te zetten. Afzetten kan als de bomen in rust zijn en als het niet te hard vriest. Meestal dus ergens tussen november en maart. Zaag ook niet volledig horizontaal maar enigszins schuin zodat regenwater kan afvloeien. In het belang van fauna wordt soms gefaseerd gewerkt, elke keer wordt de helft of een derde afgezet, vooral als er geen andere hagen of bosmantels in de buurt zijn. Het afzetten van de boomsoorten is essentieel. De struiksoorten kan je ofwel mee afzetten of, als je voldoende plaats hebt, kan je er ook voor kiezen om niet af te zetten. Gagelstruweel (rbbsm) Officiële naam: Gagelstruweel Beschrijving: Dit zijn struwelen die gekenmerkt worden door de aanwezigheid van Wilde gagel. De ondergroei bestaat vaak uit Pijpenstrootje, soms met nog soorten van natte heide, zuur laagveen of venoevers. Wilde gagel groeit overwegend op natte, voedselarme tot matig voedselrijke zand- tot lichte zandleemgronden en op veen. Gagel kan ook voorkomen in oligotrofe broekbossen. Moerasbos van breedbladige wilgen (rbbsf) Officiële naam: Moerasbos van breedbladige wilgen Beschrijving: Wilgenstruwelen op matig voedselrijke bodems met een permanent hoge waterstand behoren tot dit type. De struiklaag bestaat uit breedbladige wilgen, meestal Grauwe wilg, maar ook Geoorde wilg of Boswilg kunnen voorkomen. In de ondergroei vind je soorten van moerasbossen zoals Gele lis, grote zeggesoorten, Bitterzoet en Dotterbloem. Door de hoge waterstand gaat de successie naar een Ruig Elzenbos of Mesotroof Elzenbroekbos traag. Vochtig wilgenstruweel op venige en zure grond (rbbso) Officiële naam: Vochtig wilgenstruweel op venige en zure grond Beschrijving: De vochtige wilgenstruwelen op venige of zure grond worden aangetroffen in voedselarme, vochtige tot zeer natte milieus. Naast Geoorde wilg, de Natuurstreefbeelden ruigtes 47

48 enige kensoort, kunnen andere boomsoorten zoals Grauwe wilg, Zachte berk of Sporkehout een belangrijk deel uitmaken van het struweel. De ondergroei bevat voornamelijk soorten uit voedselarme moerasvegetaties, die vaak met verminderde vitaliteit (zonder te bloeien) standhouden in de schaduw van de boom en struiklaag. Er zijn weinig of geen differentiërende soorten in de kruidlaag. Dit type situeert zich vaak op de grens van voedselarme broekbossen en moerassen en treedt daar veelal mantelvormend op. Natuurstreefbeelden ruigtes 48

49 Natuurstreefbeelden ruigtes Natuurstreefbeelden ruigtes 49

50 Natuurstreefbeelden ruigtes Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van ruigtes Ruigtes zijn vegetaties die gedomineerd worden door forse, hoge kruiden en grassen. Deze kruiden en grassen sterven in de winter bovengronds af en vormen op die manier soms dikke voedselrijke strooiselpakketten. Door die dikke strooisellaag kunnen soorten van graslanden maar met moeite kiemen, de forse kruiden priemen hier wel elke lente door. Dikke strooiselpakketten zorgen echter ook in ruigtes voor soortenarmere vegetaties. Het afvoeren van het maaisel is dan ook nodig in dit soort type van vegetaties. Ruigtes ontstaan als het beheer extensiever wordt, als graslanden niet elk jaar meer worden gemaaid en het strooisel zich opbouwt. Als het beheer helemaal wegvalt of nog extensiever wordt, ontstaat struweel en uiteindelijk bos. Het is dus de opdracht om toch een minimaal beheer te voeren. Ruigtes kunnen heel bloemrijk zijn en ze zijn door hun voedselaanbod en beschutting dan ook bijzonder belangrijk voor fauna. Het is een zeer geschikt landbiotoop voor amfibieën, sabelsprinkhanen komen er in grote getale voor en ook voor veel vogelsoorten is het een geschikt voedsel- en nestgebied. Bijzondere ruigtes zijn boszomen, het zijn de kruidenrijke randen tussen de bosmantel (struiken) en het open veld. Natuurstreefbeelden ruigtes 50

51 Beheer van ruigtes Cyclisch maaien Met cyclisch maaibeheer wordt bedoeld dat de ruigte niet elk jaar volledig wordt gemaaid. Jaarlijkse maaibeurten leiden namelijk tot graslandvegetaties. Bij de van nature zeer productieve natte ruigtes wordt een cyclus van 2-3 jaar aangeraden, bij de boszomen cycli van 2-5 jaar. Bij cyclisch maaibeheer wordt de te beheren oppervlakte dus in twee tot vijf eenheden verdeeld met een evenwaardige oppervlakte of werklast. Elk jaar wordt één van deze delen gemaaid met afvoer van het maaisel. Vaak worden boszomen en ruigtes samen beheerd met graslanden die jaarlijks worden gemaaid. Boszomen vormen de minder intensief gemaaide overgangen naar het bos. Tussen waterloop en natte ruigte kunnen zich in het ideale geval ook onbeheerde maar dynamische moeraszones bevinden, tussen bos en zoom bevindt zich in het ideale geval ook een mantelvegetatie die bestaat uit struwelen of bomen in hakhoutvorm, die eveneens in een cyclus van 7-10 jaar worden gekapt. Aangezien de meeste soortenrijke ruigtes of boszomen vooral uit zomerbloeiers bestaan, wordt de maaibeurt in de nazomer uitgevoerd (eind augustus tot half oktober). In deze periode worden van nature ook de laagste grondwaterstanden gemeten, wat ook gunstig is voor machinaal maaien en waardoor bodemschade of het wegzakken van maaimachines vermeden kan worden. Begrazing Begrazing is een belangrijke maatregel voor grotere terreinen, waar voldoende ruimte is om (op vaak niet te voorspellen plaatsten) ruigtes en boszomen te laten ontwikkelen. Dit proces gaat ook gepaard met struweelvorming in deze ruigtes of langs bosranden. In kleinere terreinen is cyclisch maaibeheer aan de orde. Bij gestuurd of cyclisch graasbeheer worden veelal tijdelijke rasters geplaatst, dat is ook meteen een van de grote nadelen, want dit vraag veel werk. Daarom wordt er best geopteerd om de volledige natte ruigte om de 2-3 jaar (eventueel mee met aanpalend grasland) te laten begrazen en niet jaarlijks te werken met een deel van het perceel. Dit heeft vooral zin bij iets grotere terreinen (> 5 ha). Voor kleinere terreinen wordt best enkel cyclisch maaibeheer voorzien. In grote terreinen (> 10 ha) is een scheiding door rasters met andere begraasde vegetatietypen niet nodig. Doordat het om extensieve begrazing gaat, worden bestaande natte ruigtes in de oeverzone of bestaande boszomen niet elk jaar volledig afgegraasd. In graslanden zullen zich op een tijdspanne van jaar spontaan zoomvegetaties ontwikkelen als de graasdruk lager is dan 125 graasdagen per hectare per jaar (0,3 GVE (= grootvee-eenheden)/ha/jaar of 0,6 GVE/ha/zomerseizoen). In deze structuurrijke zoomvegetaties ontwikkelen zich struwelen en individuele bomen of bosjes. Natuurstreefbeelden ruigtes 51

52 Waterbeheer De mooiste ruigtes ontwikkelen zich op vochtige, relatief rijke bodems. Die liggen vlakbij waterlopen, regelmatig overstroomde gebieden of op plekken met een hoge grondwatertafel. Waterbeheer zal erin bestaan te zorgen voor een voldoende hoge grondwatertafel en waar nodig een regelmatige inlaat van niet verontreinigd water. Ook een natuurlijk peilregime is belangrijk: hoge grondwaterstanden in het voorjaar en lagere (maar niet te laag) in het najaar. Maar ook langs matig voedselrijke boszomen kunnen zich mooie ruigtes ontwikkelen. Deze zijn meestal niet aan grondwater gebonden. Lijst van te kennen natuurstreefbeelden Ruigtes Moerasspirearuigtes (6430_hf) Officiële naam: Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland en van montane en alpiene zones, subtype: moerasspireaverbond. Beschrijving: Dit zijn ruigtes op natte tot vochtige voedselrijke grond zonder een duidelijk graslandkarakter. Typische soorten zijn Moersspirea, Poelruit en Moesdistel. Deze ruigtes komen van nature voor in valleien en langs rivieroevers. Het betreft ruigtes en zomen op natte, vaak stikstofrijke plaatsen, die in mindere of meerdere mate onder invloed staan van overstromingen, hetzij door oppervlaktewater, hetzij door opstijgend grondwater. Het habitattype is beperkt tot alluviale moerasvegetaties zonder een duidelijk graslandkarakter (bv. geen dominantie van grassen of andere typische graslandsoorten). Kensoorten zijn Moerasspirea, Poelruit, Adderwortel, Moesdistel, Harig wilgenroosje, Echte valeriaan en Bosbies. Daarnaast komen veel andere ruigtekruiden voor zoals Grote wederik, Gewone smeerwortel, Grote kattenstaart, Gewone engelwortel, Moerasandoorn en Koninginnenkruid. Op voedselarmere bodems zijn deze ruigtes vaak minder fors ontwikkeld. In deze vegetaties speelt Grote wederik vaak een dominante rol en kunnen soorten voorkomen van voedselarme milieus zoals Pijpenstrootje, Biezenknoppen, Melkeppe, Waternavel en Gespleten hennepnetel. Het Moerasspireaverbond vormt een tussenstadium in de successie naar Elzenbroekbos (habitattype 91E0). Abiotiek: Hoewel dit type op natte en relatief rijke bodemtypes voorkomt, is er toch een bovengrens wat fosfaat betreft. Zeker als de wat zeldzamere ruigtesoorten aanwezig zijn moet opgelet worden met te fosfaatrijk overstromingswater. Wat het grondwater betreft zijn er niet meteen bijzondere vereisten, als het maar niet te mineraalarm is. Qua abiotiek komt deze ruigte overeen met het dotterbloemgrasland. Beheer: Om deze ruigtes in stand te houden is een cyclisch kap- en maaibeheer noodzakelijk, waarbij eventuele boomopslag om de 5-10 jaar verwijderd wordt. Maaien Natuurstreefbeelden ruigtes 52

53 gebeurt best om de 2-3 jaar. Voor de fauna is een rotatiebeheer in dit geval steeds aan te bevelen, zodat niet alles in hetzelfde jaar wordt gemaaid. Ruigtes van het Harig wilgenroosjesverbond (6430_hw) Officiële naam: Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland en van montane en alpiene zones, subtype: verbond van Harig wilgenroosje. Beschrijving: Het verbond van Harig wilgenroosje omvat natte ruigtes langs waterlopen op voedselrijkere standplaatsen dan het Moerasspirearuigtes. Deze vegetaties zijn voornamelijk gekenmerkt door de massale aanwezigheid en dominantie van Harig wilgenroosje. In goed ontwikkelde gemeenschappen komen daarnaast ook Gewone smeerwortel, Haagwinde, Moerasandoorn, Groot hoefblad en Koninginnenkruid voor. Plaatselijk kunnen zeldzame ruigtesoorten zoals bijvoorbeeld Zomerklokje voorkomen. Voedselrijke boszomen met minder algemene plantensoorten (6430_bz) Officiële naam: Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland en van montane en alpiene zones, subtype: nitrofiele boszomen met minder algemene plantensoorten. Beschrijving: Nitrofiele (=voedselrijke) boszomen en -ruigtes komen voor langs schaduwrijke randen van bossen of dreven, op zones die nooit overstromen. De belangrijkste kensoorten zijn Grote brandnetel, Kleefkruid, Hondsdraf, Look-zonder-look, Witte dovenetel en Zevenblad, naast soorten als Dagkoekoeksbloem, Geel nagelkruid, Bosandoorn, Grote muur en Robertskruid. Maar om tot dit type te behoren moeten de ruigtes ook een of meerdere zeldzame of bedreigde plantensoorten bevatten. Het gaat o.a. om soorten als Kruidvlier, Gevlekte dovenetel, Kruisbladwalstro, Boslathyrus of Gewone agrimonie. Voedselrijke ruigtes herbergen doorgaans een grote faunistische diversiteit. Zonnige, kruidenrijke zomen langs bosranden, met veel schermbloemigen en composieten, trekken grote aantallen bloembezoekende insecten zoals vlinders en zweefvliegen aan. Veel insecten van open milieus zijn op ruigtes aangewezen voor hun voortplanting: doordat de vegetatie niet of slechts onregelmatig gemaaid of begraasd wordt, kunnen de soorten er hun levenscyclus ongestoord voltooien. Ook de bodemactieve ongewervelde fauna, o.a. spinnen, is doorgaans heel rijk aan soorten. De combinatie van voedselrijke, natte ruigte en zonnige, bloemrijke graslanden en boszomen is het leefgebied van de Spaanse vlag, een dagactieve nachtvlinder en bijlage 2 soort van de Habitatrichtlijn, die bij ons aan de uiterste noordgrens van zijn areaal voorkomt. Andere vermeldenswaardige vlindersoorten van dit habitattype zijn o.a. Kleine ijsvogelvlinder en Grote weerschijnvlinder. Typische sprinkhanensoorten zijn Bramensprinkhaan en de zeldzamere Greppelsprinkhaan, Moerassprinkhaan en Gouden sprinkhaan. Ook voor andere diersoorten hebben ruigtes een grote waarde, waaronder tal van broedvogels zoals Rietzanger, Blauwborst (bijlage 1-soort van de Vogelrichtlijn) en Paapje. Natuurstreefbeelden ruigtes 53

54 Abiotiek: Langs bosranden en in open plekken in loofbos of in holle wegen of graften komt het habitattype ook voor op matig vochtige, humeuze bodems, vaak op (licht) beschaduwde standplaatsen. Beheer: In essentie verschillen de maatregelen niet van het hierboven vermelde cyclisch maaibeheer en de gestuurde of extensieve begrazing. Aangezien zomen in of naast bos voorkomen, verschilt evenwel de ontwikkeling van dat natuurtype. De ontwikkeling moet vaak voorafgegaan worden door het kappen van een bosstrook, de meeste bossen hebben hooghout tot aan de bosgrens. Dit houdt een definitieve kap in op kansrijke zones (zuidrand bv.) aan de bosrand, langs te smalle paden en open plekken of langs waterlopen. Indien voldoende ruimte kan je de bosrand ook extern van het bos laten ontstaan met als groot voordeel dat je geen deel van het bos moet kappen. De grond waar je deze bosrand laat ontstaan mag wel niet te voedselrijk zijn. Dit is vaak wel het geval bij akkers of graslanden die onder landbouw zijn geweest. Wat structuur betreft kan je wel een bosrand laten ontstaan maar een zeer soortenrijke ruigte is dan niet te verwachten. Na het ontwikkelen van de zoom wordt er overgeschakeld op een cyclisch maaibeheer. Ook kan een deel van de gekapte bosstrook worden beheerd als een hakhoutbos of als cyclisch gekapte mantelvegetatie. Dit verhoogt de structuurrijkdom van de zoom en zijn omgeving en de afwisseling in het lichtmilieu. Moerasspirearuigte met graslandkenmerken (rbbhf) Officiële naam: Moerasspirearuigte met graslandkenmerken Beschrijving: Dit is een vegetatietype dat tussen vochtig hooiland en moerasspirearuigte in zit. De bedekking met grassen (met uitzondering van riet en rietgras) is hoger dan 30 %. Natuurstreefbeelden ruigtes 54

55 Natuurstreefbeelden heide Natuurstreefbeelden heide 55

56 Natuurstreefbeelden heide Wat een heide juist is heb je reeds gezien in de cursus natuurmanagement basis. Herlees dus dit deel in de basiscursus als je dit deel niet meer kent. Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van heide Een heidevegetatie is te herkennen aan de aanwezigheid van dwergstruiken zoals Struikhei en Gewone dophei. Naast deze dwergstuiken is Pijpenstrootje vaak de enige soort met een hogere bedekking. Ook Adelaarsvaren of Bochtige smele kunnen veel aanwezig zijn. Wanneer meer dan 50 % van de heide wordt gedomineerd door de grassen Pijpenstrootje, Bochtige smele en/of Struisgras is de heide niet meer in goede toestand. Een heide in goede staat mag gerust een percentage aan grassen hebben maar de bedekking van de voorgenoemde soorten moet variëren, zodat er delen zijn met weinig vergrassing en sommige delen met wat meer. Aan de hand van volgende kenmerken kan je beoordelen of de heide in goede staat is: bedekking door dwergstruiken bij droge heide de ouderdomsstructuur van Struikhei verbossing vergrassing verruiging invasieve exoten voor de open landduinstreefbeelden is ook het % open begroeien en het % kaal zand van belang Bedekking door dwergstuiken In goed ontwikkelde heidevegetaties zijn dwergstuiken abundant tot co-dominant aanwezig. In vochtige heide gaat het over Struikhei en Gewone dophei. In droge heide kan hierbij ook Blauwe bosbes, Rode dophei of Rode bosbes staan. De bedekking van al deze dwergstuiken samen is een belangrijk structuurkenmerk voor heidevegetaties. Ouderdomsstructuur van Struikhei De levenscyclus van Struikhei kent vier fasen. Elke fase verschilt qua bedekking, productie en bloei van Struikhei, maar ook qua microklimaat en soortensamenstelling. Meer fasen betekent meer structuur en een hogere soortenrijkdom. Natuurstreefbeelden heide 56

57 Figuur met de 4 fases van de levenscyclus van heide Verbossing Een heidelandschap is een open landschap dat zonder beheer evolueert naar bos. Om de heide te behouden is actief beheer nodig dat de verbossing tegengaat. Een te hoog percentage aan verbossing duidt daarom op een slechte staat. Bij verbossing rekenen we alle boom- en struiksoorten (niet de dwergstuiken). Oude solitaire bomen en kleine oude boomgroepjes (< 400 m 2 ) worden niet meegerekend, deze zijn belangrijk voor fauna. Aan de randen met bos is het ook belangrijk dat heide en bos geleidelijk in elkaar overgaan via golvende bosranden en variaties in verbossing. Vergrassing Door verzuring, vermesting, verstoring van de waterhuishouding en slecht beheer kan heide vergrassen. De belangrijkste soort hierbij is Pijpenstrootje, maar ook Bochtige smele en Struisgras kunnen voor vergrassing zorgen. Wanneer meer dan 50 % van de heidevegetatie bestaat uit één van deze grassen is de heide niet meer in goede toestand. Natuurstreefbeelden heide 57

58 Verruiging Vooral droge heide is gevoelig voor verruiging. De twee soorten die in de heide duiden op verruiging zijn Braam en Adelaarsvaren. Vooral percelen die iets rijker zijn aan voedingstoffen of voormalige bospercelen kunnen door deze soorten worden gedomineerd. Invasieve exoten Grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus) is een belangrijke invasieve exoot in droge heide. Deze exoot verdringt andere mossoorten en neemt open zandbiotoop in. Beheeringrepen bij heide Begrazen Begrazing is de belangrijkste basisbeheermaatregel in de heide. Er kan begraasd worden met schapen, koeien, paarden en/of geiten. De begrazing kan heel het jaar rond gebeuren (jaarrondbegrazing) of in een bepaalde periode (seizoensbegrazing). Op heide wordt er gewerkt met één groot vast raster (dat nog kan opgedeeld zijn), met verplaatsbare rasters of/en met een herder. Meestal is er een extensieve begrazing maar soms is er op bepaalde delen een stootbegrazing om bijvoorbeeld vergrassing terug te dringen. Runderen en schapen zijn het meest aangewezen. Paarden zijn goed als er veel Bochtige smele is of als er ook een deel droge graslanden aanwezig zijn. Met geiten moet je opletten want zij kunnen zeer selectief zijn en zo veel zeldzame planten opeten. Hou bij begrazing rekening met: Je kan de begrazing het best sturen met een herder en in minder mate met verplaatsbare rasters. In vochtige heide met veel lange grassen zoals Pijpenstrootje kan je beter begrazen met runderen dan met schapen. Is de vegetatie laag genoeg dan kunnen ook schapen worden ingezet. Je kan de vegetatie verlagen door eerst te grazen met runderen of door te maaien. Werk enkel met een vast raster en jaarrondbegrazing als het terrein meer dan 40 ha groot is. Weet dat je elk jaar in de winter de grazers moet kunnen vangen en indien nodig ontwormen. Bij jaarrondbegrazing moet vaak zeer extensief worden begraasd, want in de winter is er weinig eten op de heide. Dit kan opgelost worden als er ook graslanden mee in het begrazingsblok zitten, of in de winter ter beschikking worden gesteld voor de grazers. Het aanbieden van extra mineralen aan de grazers kan nodig zijn. Natuurstreefbeelden heide 58

59 De begrazingsintensiteit varieert best in ruimte. Dit kan door de grazers te sturen door een herder, maar ook met een verplaatsbare rasters of het opdelen van het vast raster in verschillende delen. Grazers kan je aantrekken/sturen met drinkgelegenheid en brandplekken (met fris groene vegetatie). De begrazingsintensiteit varieert best in de tijd. In de maanden november tot april is er niet veel voedsel beschikbaar op de heide, zeker niet als er veel Pijpenstrootje staat. Als je werkt met seizoensbegrazing zal je dus vooral van mei tot oktober begrazen. Bij jaarrondbegrazing kan je opteren om in het groeiseizoen extra grazers in te zetten. Optimaal wordt er ongeveer 60 % van de grassen gegeten en 30 % van heidestruiken. Bochtige smele en Struisgrassen moet je al vanaf half mei begrazen zodat ze niet in bloei komen, Pijpenstrootje begraas je best vanaf half juni. De begrazing moet resulteren in variatie in vegetatiestructuur met gebieden die veel begraasd worden en gebieden die nauwelijks begraasd worden. Dit moet je goed opvolgen en hieraan je begrazingsintensiteit in tijd en ruimte aanpassen. Je moet de begrazingsdichtheid goed bepalen en indien nodig bijsturen. Richtcijfers geven is hier zeer moeilijk. Begrazingsdichtheden variëren van één GVE/10 ha tot drie GVE/10 ha bij seizoensbegrazing (GVE = grootveeeenheid). Zoals reeds gezegd liggen deze aantallen in de winter veel lager en is jaarrondbegrazing vaak enkel mogelijk als er ook graslanden mee in de begrazing zitten of er zeer veel Bochtige smele aanwezig is. Als je werkt met een herder, zorg je best voor een goede kaart met daarop duidelijk het aantal graasdagen per zone. Een graasdag is gelijk een één dag grazen met één schaap. Je werkt hier dus niet met GVE. Gebruik ook andere beheertechnieken die aanvullend werken op begrazing. Zet begrazing in op stukken die je eerst gemaaid, gebrand, gechopperd, geplagd of gekapt hebt. Scherm sommige delen af van begrazing tijdens het broedseizoen. Ook belangrijke habitats voor reptielen of kwetsbare flora moet je afschermen. Voordelen van begrazing: Begrazing zorgt voor variatie in vegetatiestructuur. Begrazing verjongt de heide. Begrazing kan vergrassing tegengaan en zelfs terugdringen als men gericht begraast op grassen. Dit via stootbegrazing met een herder of met verplaatsbare rasters. Het best kan je hiervoor een aantal keer in het groeiseizoen terugkomen op de plaatsen met een dominantie van grassen en deze dan telkens intensief begrazen. Begrazing zorgt voor mest wat essentieel is voor fauna en de paddenstoelen die leven van mest. Natuurstreefbeelden heide 59

60 Begrazing zorgt voor open plaatsen en paden waar de dieren veel lopen en rusten of zelfs woelkuilen maken. Nadelen van begrazing: Begrazing op kleine terreinen is niet zo eenvoudig. Grazers kunnen fauna zoals weidevogels verstoren en kwetsbare vegetatie opeten of stuktrappen. Begrazing met een herder of uitrasteren kan dit oplossen. Alternatieven voor begrazing in de heide: Als er een mogelijkheid is om te begrazen is begrazen het aangewezen beheer. Indien begrazing niet mogelijk is, zal je via maaien, plaggen en chopperen de heide moeten verjongen. Dit moet op kleine schaal en in smalle stroken zodat je toch voor enige structuurvariatie zorgt. De structuurvariatie van begrazing kan je echter niet creëren met maaien, chopperen en plaggen. Maaien Het maaien van heidevegetaties wordt toegepast om de begroeiing te verjongen. Dit kan zowel in droge als in natte heide. Het verjongen lukt wel alleen als de heideplanten minder dan 15 jaar oud zijn. Er kan gemaaid worden met een bosmaaier, trommelmaaier, vijzelmaaier of klepelmaaier. Het afgemaaide materiaal moet je afvoeren. Het maaien gebeurt één keer om de 10 tot 15 jaar. Bij het maaien van heide moet je letten op: Geen te grote aaneengesloten oppervlaktes maaien, best in stroken van 5 tot 10 m. Als er veel gemaaid moet worden, kan je maaien volgens het visgraatmotief. Bij een te dikke strooisellaag (meer dan 4 cm) is maaien geen oplossing. Dan wordt beter gewerkt met branden, chopperen of plaggen. Als je grazers ter beschikking hebt laat je deze grazen op de gemaaide stukken. Het afgemaaide materiaal van goed ontwikkelde heide kan je gebruiken om plag- of chopperplekken te enten. Dit doe je best in herfst bij regenachtig weer, zodat schimmels en micro-organismen niet uitdrogen en mee geënt worden. Voordat je met stootbegrazing begint om vergrassing te verwijderen kan je het perceel best eerst maaien. Een robuuste klepelmaaier kan je ook wat lager instellen zodat deze juist in de bodem gaat. Je bent dan aan het chopperen. Maaien en chopperen in de heide doe je van juli tot maart. Natuurstreefbeelden heide 60

61 Let bij het maaitijdstip op aanwezige doelsoorten. Zorg dat gewenste plantensoorten in zaad staan. Gewenste diersoorten moeten mobiel zijn of niet meer aanwezig zijn in de vegetatie (kunnen onder de grond zitten of weggetrokken zijn naar een andere plek). Voordelen van maaien: De bodem wordt niet verstoord en er blijft strooisel liggen, wat beter is voor heel wat bodemdieren. Bij het maaien van Struikhei en Gewone dophei krijg je snel opnieuw bloeiende planten wat landschappelijk mooi is en van groot belang voor bloembezoekende insecten. Er verdwijnen bij de afvoer van het materiaal voedingstoffen. Bij kleinschalig maaien kan je zorgen voor meer structuurvariatie. Het is een ingreep die je ook eenvoudig op kleine terreinen kan toepassen. Nadelen van maaien: Indien toegepast op een grote aaneengesloten oppervlakte krijg je structuurarme gelijkjarige heide. Het biotoop wijzigt drastisch van de ene dag op de andere, daarom moet je het maaitijdstip goed kiezen. Ten opzichte van branden neem je meer mineralen weg, wat in mineraalarme systemen zoals de heide een nadeel is. Alternatieven voor maaien in de heide: Verjongen van de heide kan ook met begrazing. Maar maaien kan zeker ook in gebieden waar begraasd wordt, het is dan een extra beheermaatregel die zorgt voor extra biodiversiteit. Verjonging van de heide kan ook met branden maar dit kan enkel in grote heidegebieden. In deze grotere gebieden zal je zowel begrazen, maaien en indien mogelijk branden. Branden Brandbeheer is tot 1980 een veel gebruikte beheertechniek geweest in de heide. Op dit moment wordt deze techniek minder toegepast omdat bij brandbeheer de heide meer zou vergrassen. Goed brandbeheer in combinatie met begrazing kan echter vergrassing juist verwijderen. Het branden van de heide gebeurt in de winter als de vegetatie droog is. Er wordt tegen de wind in gebrand en indien nodig wordt er een tegenbrand aangestoken. Struikhei jonger dan 15 jaar zal bij een niet te intensieve brand opnieuw uitlopen vanuit de wortels, oudere heide sterft meestal en zal kiemen vanuit het zaad. Bij brandbeheer in de heide moet je letten op: Natuurstreefbeelden heide 61

62 Je brandt tegen de wind in. Dit zorgt voor minder intensieve branden, zo kan je de brand beter controleren. Als ongeveer de helft van het perceel is afgebrand steek je een tegenbrand aan om zo de brand gecontroleerd te stoppen. De brandplek mag niet te groot zijn, maximaal 0,5 ha. Rond de brandplek moet er een pad zijn zonder vegetatie of met gemaaide vegetatie van 2 meter breed. Bij een gemaaid pad kan je best zorgen dat het pad nat wordt gemaakt. Rond zones die je niet wil afbranden maai je de vegetatie weg. Je bent ten minste met twee en best met vier om de brand te controleren. Om de brand te controleren heb je vuurzwepen nodig om het vuur waar nodig uit te kloppen. Je brandt enkel als de vegetatie droog is (best na 11 u) en in de winter. Vaak is eind februari de beste periode. Je brandt enkel als er een matige wind is van ongeveer 2 Beaufort. Je zorgt voor goede communicatie, de nodige vergunningen en contacteert de brandweer. Na het branden moet er altijd aan begrazing worden gedaan. Met het brandbeheer kan je de grazers sturen, brandplekken zullen fris groen uitgroeien en grazers aantrekken. Als je elk jaar een aantal brandplekken maakt zullen de grazers deze plekken meer bezoeken en andere plekken minder intensief begrazen. Als je maar één brandplek hebt kan het zijn dat deze te intensief wordt begraasd. Met een herder kan je dit natuurlijk sturen. Voordelen van branden: Het is een extra soort beheermaatregel die voor extra diversiteit zorgt. Het zorgt voor verjonging van de heide. Met de brand wordt er stikstof afgevoerd maar blijven nuttige mineralen en fosfaat aanwezig, wat zeer belangrijk is in mineraalarme systemen zoals de heide. Het is een mogelijk alternatief voor plaggen en chopperen, welke wel essentiële mineralen afvoeren en voor nog meer verstoring van de bodem zorgen. Het is een vrij goedkope beheertechniek. Nadelen van branden: Deze techniek is alleen geschikt voor grotere gebieden. Er moet altijd kunnen begraasd worden na het branden. Branden is schadelijk voor de aanwezige fauna en flora maar is minder verstorend dan plaggen of chopperen. Alternatieve voor branden: Natuurstreefbeelden heide 62

63 Verjongen van de heide kan ook door begrazen of door maaien maar branden geeft een ander resultaat en dus een extra variatie. Bij chopperen blijft ook een deel van de humusrijke laag aanwezig maar dit zorgt voor meer verstoring van de bodem dan branden. Chopperen Chopperen is het verwijderen van de vegetatie en een deel van de bovenste humuslaag. Het kan worden toegepast tot een humuslaag van 4 cm. Het is een maatregel tussen maaien en plaggen. De humuslaag wordt bij chopperen niet volledig verwijderd. Chopperen gebeurt met een robuuste klepelmaaier waarbij de klepels een paar centimeter in de bodem gaan. Het choppermateriaal wordt direct opgezogen en afgevoerd. Chopperen kan je zowel in droge als vochtige heide, meestal wordt het gedaan in heide die reeds vergrast is. In natte heide moet je wel zien dat het choppertoestel niet te zwaar is voor de vochtige bodem. Hier moet je dan werken met brede banden of met rupsvoertuigen. Bij het chopperen van heide moet je letten op: Geen te grote aaneengesloten oppervlaktes chopperen. Best in stroken van 5 tot 10 m. Als er veel gechopperd moet worden kan je chopperen volgens het visgraatmotief. Bij een te dikke strooisellaag (meer dan 4 cm) en te sterke vergrassing is chopperen niet aan te raden. Wanneer er in de heide snel bomen tot kieming komen moet je opletten met chopperen want een chopperplek is vaak een ideale kiemingsbodem voor bomen. Het choppermateriaal kan je gebruiken om een plagplek te enten. Dit doe je dan best op een regenachtige dag in de herfst zodat schimmels en microorganismen niet uitdrogen. Chopperen is een nieuwe beheertechniek waar we nog niet zoveel ervaring mee hebben. Chopperen in de heide doe je van juli tot oktober. Voordelen van chopperen: Het is goedkoper dan plaggen en zorgt voor verjonging van de heide. Het zorgt voor de afvoer van vrij veel voedingstoffen. Het zorgt voor het verwijderen van de strooisellaag, maar niet de volledige humuslaag. Hierdoor blijven een deel van de mineralen en fosfaat nog in de bodem wat belangrijk is in mineraalarme systemen zoals de heide. Natuurstreefbeelden heide 63

64 Nadelen van chopperen: Net zoals bij plaggen wordt de bodem zwaar verstoord en de vegetatie volledig vernietigd. Chopperen is net zoals plaggen zeer destructief voor de fauna. Ook al blijft een deel van de mineralen en fosfaat aanwezig er wordt ook een vrij groot deel meegenomen. Choppermachines maken de bodem uniform vlak en verwijderen microreliëf. Alternatieven voor chopperen: Indien de heide niet vergrast is kan je ze ook onderhouden door begrazing of maaibeheer. Deze ingrepen zijn veel minder verstorend. Vergrassing van de heide kan je ook tegengaan en terugdringen door gerichte stootbegrazing. Ook branden met daarna een goed begrazingsbeheer kan vergrassing terugdringen. Wil je echte kleinschalige pionierssituaties dan kan je beter kleinschalig plaggen. Plaggen Bij plaggen wordt de bodem afgeschraapt en verwijder je al de vegetatie en het strooisel. Meestal plag je tussen een diepte van 5 tot 10 cm om de vegetatiezode (dus ook de wortels) te verwijderen. Het verwijderen van minerale bodem is niet de bedoeling. Op zandgronden bekom je na het plaggen best een zwart-wit patroon, waarbij de zwarte vlekken een dunne organische laag zijn met daarin zaden vanuit de zaadbank. Plaggen is een beheertechniek die vooral wordt toegepast op de heide. Bij plaggen hou je rekening met: Reliëfvolgend plaggen net tot op de minerale bodem. Dieper plaggen zal de aanwezig zaadbank volledig verwijderen. Het laten liggen van een beperkte hoeveelheid organisch materiaal (zwart-wit patroon) is nuttig voor herstel vanuit de zaadbank. Kleinschalig plaggen of plaggen via een visgraatmotief is nodig zodat herstel vanuit aanliggende niet geplagde delen mogelijk is. Plaggen van nat naar droog zorgt voor een gradiënt op de plagplek welke zorgt voor meer diversiteit. Zorg ervoor dat je plagplek niet langdurig onder water komt te staan doordat je een badkuip hebt gegraven. Indien je een soort badkuip hebt, zorg je voor afwatering. Kwetsbare populaties van fauna en flora mag je niet mee plaggen. Zorg dat je bij het plaggen geen archeologische relicten stuk maakt. Natuurstreefbeelden heide 64

65 Na het plaggen op arme zure droge zandgronden is het meestal nodig te bekalken met ongeveer 2 ton kalk per ha. Ook in natte heide kan bekalken nodig zijn, er moeten dan wel aanwijzigen zijn dat je te maken hebt met een vochtige heide die oorspronkelijk op zwak gebufferde bodem staat. Plaggen in de heide wordt best gedaan van augustus tot oktober. Het plagmateriaal van goed ontwikkelde heide kan je gebruiken om plagplekken of afgegraven percelen te enten. Zo zullen de doelsoorten zich sneller vestigen. Ongewenste soorten krijgen dan minder kans omdat de gewenste soorten onmiddellijk de plaats innemen. Zo kan je hopelijk voorkomen dat soorten als Pijpenstrootje of Bochtige smele (opnieuw) een groot aandeel uitmaken van de vegetatie. Voordelen van plaggen: Er is een afvoer van veel nutriënten zoals stikstof maar ook fosfaat. Afvoer van fosfaat is op zure arme zandgronden echter geen voordeel maar een nadeel. Het volledig verwijderen van strooisel en vegetatie is nuttig indien er een ongewenste vegetatie aanwezig is. Dit is het meest nuttig bij een dominantie van Pijpenstrootje, Pitrus en Bochtige smele. Er ontstaat een pionierssituatie die nuttig is voor een aantal soorten. Voorbeelden van pionierssituaties zijn open droge graslanden, open plekken in de droge heide en open plekken met zonnedauw, Witte en Bruine snavelbies en Moeraswolfsklauw in de natte heide. Nadelen van plaggen: Er is afvoer van veel mineralen die nodig zijn in mineraalarme systemen zoals de heide. Het is een zeer zware verstoring voor fauna en flora, op de plagplek zelf is alles vernietigd. Er ontstaat een kale bodem waarop veel bomen kunnen kiemen. Het is een dure maatregel. Werd vroeger en nu soms nog op veel te grote oppervlaktes toegepast. Alternatieven voor plaggen bij heideherstel: Intensieve stootbegrazing kan ook de vergrassing terugdringen. Brandbeheer in combinatie met begrazing kan ook vergrassing terugdringen. Voor kleinschalig plaggen (wat je doet voor het behouden van pioniersituaties) zijn geen echte alternatieven en dit is ook geen probleem. Begrazing, recreatie of windwerking kan wel zorgen dat de pioniersituatie langer standhoudt. Natuurstreefbeelden heide 65

66 Boomopslag verwijderen In open biotopen die niet elk jaar gemaaid worden kan het nodig zijn boomopslag te verwijderen. Dit zijn vooral gebieden die beheerd worden met begrazing zoals heide, de kustduinen en mozaïeklandschappen met grasland, ruigte en struweel. In al deze biotopen zijn groepjes bomen, struweel en solitaire bomen belangrijke elementen in het landschap voor de biodiversiteit. Het volledig verwijderen van alle opslag is dus niet goed. Hoeveel opslag er in het landschap gewenst is, moet goed beschreven staan in het beheerplan en gekoppeld zijn aan de doelsoorten. Wanneer het terrein voldoende groot is kan je hierin variëren met grotere open plekken met nagenoeg geen opslag en plekken met meer opslag ergens anders. In kleinere terreinen zal je een keuze moeten maken. Maar altijd moet je bij de overgang van het open biotoop naar het bos zorgen voor een geleidelijke overgang via een bosrand. Bij het verwijderen van boomopslag let je op: Niet alle boomopslag en struwelen moet je verwijderen. Hoeveel opslag er mag staan moet goed beschreven staan in het beheerplan en kan variëren in verschillende zones. Hoe dichter bij de bosrand hoe meer opslag je laat staan. Jonge boompjes kan je verwijderen door begrazing of kunnen uitgetrokken worden. Oudere boompjes tot ongeveer 1,7 m kan je best verwijderen met een bosmaaier met een zaagblad. Tot een bepaald formaat kan je de boompjes ook uittrekken met een kraan. Dikke en grote bomen zal je moeten verwijderen met een kettingzaag. Het afgezaagde of uitgetrokken materiaal moet je opruimen. Hier en daar kan je hopen maken van houtig materiaal. Maar het meeste van het materiaal moet je afvoeren. Af en toe kan je ook een volledige grote boom laten liggen. Dikke bomen zaag je best af op een hoogte van 1,5 m of meer. Zo laat je een stronk staan die nuttig is als rustplaats/uitkijkpost voor vogel, voor schimmels en voor houtkevers. Zorg er wel voor dat deze stronken niet te veel in de weg staan voor andere (latere) beheeringrepen. Exotische en invasieve boomsoorten verwijder je altijd. In heide zijn Spork, Lijsterbes en Zomereik zeer waardevol, dus laat zeker een aantal van deze soorten staan. Deze werkzaamheden worden in de wintermaanden uitgevoerd. Herstel van de waterhuishouding Goed ontwikkelde vochtige heide heeft een stabiel waterpeil nodig. Het geleidelijk dempen of opstuwen van alle ontwateringsgreppels en grachten tot het grondwater in de winter en vroege lente aan het maaiveld staat is daarom nodig. In de zomer mag het grondwaterpeil maximaal 30 cm wegzakken in zandgronden tot 50 cm als er wat meer leem is. Voor veenvormende natte heide blijft het peil best heel het jaar nabij het maaiveld. Natuurstreefbeelden heide 66

67 Het kappen van bos en boomopslag in de nabijheid van en op de natte heide is ook aangewezen. Zo zal de verdamping verminderen en dit heeft vrij snel een positief effect op de grondwatertafel. Met water dat van buiten de heide komt moet je wel opletten. Indien dit geëutrofieerd is mag dit niet in de natte heide doordringen. Dit water kan je niet gebruiken om het waterpeil te verhogen en wordt omgeleid zodat het buiten het heidegebied blijft. Bij het herstellen van de waterhuishouding let je op: Zorg voor een geleidelijke stijging van het peil. Dit door het peil maar enkele centimeters per jaar te laten stijgen. Zorg ervoor dat er geen grote delen in de winter volledig en lange tijd onder water staan. Het peil moet in de winter komen tot aan het maaiveld. Belangrijk is dat het peil in de zomer niet te diep wegzakt. Gebruik geen gebiedsvreemd water dat geëutrofieerd is. Lijst van te kennen natuurstreefbeelden heide Er zijn drie te kennen natuurstreefbeelden die bij de heide horen. Maar ook vegetaties van de biotoopgroepen water (vennen), moeras (venen) en landduinen horen bij het heidelandschap. De beschrijving van deze natuurstreefbeelden vind je bij deze biotoopgroepen. Twee natuurstreefbeelden hebben een code die begint met 4 wat de heide-codes zijn, 1 natuurstreefbeeld heeft een code welk begint met een 7 (7150), dit zijn de moerassen. Maar het natuurstreefbeeld slenken en plagplekken (7150) komt enkel voor in combinatie met vochtige heide daarom dat we dit hier behandelen. Vochtige tot natte heide (4010) Officiële naam: Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix. Beschrijving: Vochtige heide komt voor op voedselarme zure zandgrond. De vegetatie bestaat uit dwergstruiken van Gewone dophei en Struikhei, vaak met een goed ontwikkelde moslaag met diverse soorten veenmossen en levermossen. Verder vind je er soorten als Trekrus en Veenpluis. Naast deze soorten komen in goed ontwikkelde vochtige heide ook zeldzamere soorten voor als Klokjesgentiaan, Beenbreek en Veenbies. Mozaïeken van Pijpenstrootjevegetaties of Gagelstruwelen met natte heide behoren ook tot het natuurstreefbeeld. Ook vegetaties die gedomineerd worden door Pijpenstrootje en in een heidelandschap liggen, behoren tot dit streefbeeld, maar ze zijn wel een gedegradeerde vorm. Monotone Pijpenstrootjesvegetaties die niet in een heidelandschap liggen zonder bijkomende typische soorten van natte heide, worden niet tot dit natuurstreefbeeld Natuurstreefbeelden heide 67

68 gerekend. Ze behoren tot het natuurstreefbeeld vegetatie gedomineerd door Pijpenstrootje. Abiotiek: Vochtige heide komt voor op natte, voedselarme zure zandgrond, soms ook leemhoudend zand of veen. De vegetaties zijn grondwaterafhankelijk. Grondwaterstanden mogen niet te sterk fluctueren. Een kleine daling van de grondwaterstand kan snel een verandering in de (dominante) soorten teweegbrengen. Met vaak een dominantie van Pijpenstrootje als gevolg. Soortenrijke natte heide vegetaties zijn gebonden aan zwak gebufferde bodemcondities. Beheer: De twee belangrijkste beheermaatregelen voor de vochtige heide zijn het herstel van de waterhuishouding en een begrazingsbeheer. Daarnaast worden alle andere hiervoor vernoemde beheertechnieken ook toegepast. Slenken en plagplekken op vochtige bodems in de heide (7150) Officiële naam: Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion. Beschrijving: Dit natuurbeeld bestaat uit pioniergemeenschappen met zonnedauw, Moeraswolfsklauw en Snavelbies op plaatsen met naakt veen zoals plagplekken of periodiek overstroomde zandige oevers van vennen. Vaak komt het natuurbeeld slechts over een geringe oppervlakte voor in combinatie met natte heide en vennen. Na enkele jaren evolueren deze begroeiingen doorgaans naar natte heidevegetaties. Aan vennen of in slenken in natte heide kunnen ze langer blijven voortbestaan onder invloed van natuurlijke waterpeilschommelingen. Bij de indeling van de Natura 2000 habitats vind je dit natuurstreefbeeld ook terug onder de venen. Abiotiek: Natte tot vochtige voedselarme bodems. Vaak pioniersituaties. Beheer: Kleinschalig plaggen in de vochtige heide en loodrecht op de oever van vennen. Zorgen voor een goede waterhuishouding waarbij de natuurlijke schommelingen in de waterstand hersteld worden. Droge heide (4030) Officiële naam: Droge Europese heide. Beschrijving: Droge heidevegetaties worden gedomineerd door de altijdgroene dwergstruiken van Struikhei. De vegetatie is vaak niet hoger dan 1 m. Plaatselijk kan boom- of struikopslag aanwezig zijn. Deze halfnatuurlijke vegetaties zijn van nature rijk aan mossen en korstmossen, vooral op oudere leeftijd als de heidestruiken openvallen. Op arme, zure zandbodems is het aantal plantensoorten beperkt; op meer lemige bodems en voormalig beakkerde heidebodems is de heidevegetatie doorgaans rijker aan kruiden en grassen. Naast Struikhei komen in goed ontwikkelde droge heide soorten voor Natuurstreefbeelden heide 68

69 als Stekelbrem en Kruipbrem. Grassen zoals Pijpenstrootje, Bochtige smele en Fijn schapengras hebben steeds een gering aandeel in goed ontwikkelde heide. Niet goed ontwikkelde droge heide kan je herkennen aan: - dominantie van Pijpenstrootje en/of Bochtige smele - dominantie van Adelaarsvaren en/of bramen - te hoog aandeel van bomen en struiken - een structuurloze gelijkjarige begroeien van Struikhei. Abiotiek: Het habitattype komt meestal voor op droge, zure, voedselarme zandgronden. Droge heiden kunnen ook voorkomen op iets voedselrijkere bodems als lemig zand en zijn grondwateronafhankelijk, waarbij het grondwater meer dan een meter onder het maaiveld kan wegzakken. Beheer: de belangrijkste beheermaatregel is begrazing. Daarnaast worden alle hiervoor beschreven beheertechnieken toegepast, behalve het herstel van de waterhuishouding. Deze laatste beheertechniek is enkel van toepassing in de vochtige heide. Natuurstreefbeelden heide 69

70 Natuurstreefbeelden heide 70

71 Natuurstreefbeelden landduinen Natuurstreefbeelden landduinen 71

72 Natuurstreefbeelden landduinen Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van landduinen De natuurstreefbeelden van landduinen komen meestal voor in een heidelandschap. Maar ook op plaatsen waar geen heide is, kunnen deze streefbeelden voorkomen. De streefbeelden zijn altijd gebonden aan zure voedselarme en droge zangrond met een beperkte humuslaag. Duinhabitats worden van nature in stand gehouden door winddynamiek. Het zijn habitats waarvan een deel van de bodem vaak niet begroeid is. Bij goed ontwikkelde streefbeelden is er steeds een aandeel éénjarige planten. Bij deze streefbeelden is er steeds een afwisseling tussen fixatie en dynamiek. Wanneer de dynamiek niet meer aanwezig is, zal de vegetatie volledig sluiten en evolueren deze streefbeelden naar droge heide of schrale graslanden. Belangrijke kenmerken voor deze biotoopgroep zijn: het aandeel open zand het aandeel éénjarigen de aanwezigheid van invasieve exoten vergrassing verbossing Voor het streefbeeld duinheide zijn de kenmerken bijna hetzelfde als voor droge heide, alleen moet er bij dit streefbeeld een aandeel zijn van open vegetatie en kaal zand. Open zand en éénjarige plantensoorten Bij alle streefbeelden van deze biotoopgroep is dynamiek belangrijk. Deze dynamiek zorgt voor open zand en/of een groot aandeel éénjarige planten. Het percentage open zand of het aandeel éénjarige planten is dan ook een belangrijk criterium voor goed ontwikkelde streefbeelden. Invasieve exoten Grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus) is een belangrijke invasieve exoot in al de streefbeelden van deze biotoopgroep. Deze exoot zorgt voor een versnelde fixatie en dus een vermindering van de dynamiek. Plaggen en zorgen voor voldoende dynamiek kan deze exoot doen afnemen. Natuurstreefbeelden landduinen 72

73 Verbossing De streefbeelden open graslanden zijn vegetaties op dynamische milieus. Verbossing is duidelijk een teken van fixatie en het verdwijnen van dynamiek. Verbossing moet dan ook vermeden worden. Vergrassing Net zoals op de heide kunnen grassen een te groot aandeel innemen in de vegetatie. Het gaat hier over de zelfde soorten als bij heide, met name Pijpenstrootje, Bochtige smele en Struisgras. Beheeringrepen bij landduinen Uitzeven, frezen, eggen en ploegen van zandbodems Wat: Zinvolle maatregel voor het herstel van open zandplekken in vegetatietypen uit de eerste successiestadia, waarbij er nog geen sprake is van bodemvorming. Bij het uitzeven van zand wordt het aanwezige plantenmateriaal (dood of levend) verwijderd met een zeefmachine of stuifzandreiniger. Bij frezen wordt de bodem losgemaakt, waardoor hij vatbaarder wordt voor wind. Eggen en ploegen beogen hetzelfde effect, maar het resultaat is minder goed. Vanaf het stadium dat de vegetatie meer dan 70% van de bodem bedekt, zijn deze maatregelen minder zinvol en is plaggen met inzet van graafmachines de enige optie. Frequentie: Eenmalig om verstuiving op gang te brengen, eventueel herhaald om de drie tot vijf jaar voor het behoud van de specifieke pioniervegetaties met veel open zand. Wanneer: Het hele jaar mogelijk. De zomer geeft meer kans op verstuiving, maar verstoring van dieren is dan vaak groter. Hoeveel: Maximaal enkele ha per jaar. Machines en materialen: Zeefmachine, frees, schijveneg, ploeg. Kleinschalig plaggen Wat: Het verwijderen van de zode- en humuslaag op kleine plekken. Deze maatregel is zinvol op kleine terreinen, kanaal- of wegbermen waar er geen andere bodemverstorende dynamiek is (bv. door wind of begrazing). Frequentie: Het plaggen moet gebeuren in een rotatiesysteem, waardoor ruimtelijk verspreide plekken ontstaan met open zand, korstmosvegetaties, buntgras-heidespurrieen droge heidevegetaties. De plagfrequentie ligt daarom ook niet vast. Plekken waar korstmosvegetaties ontstaan, moeten niet geplagd worden zolang ze niet verder Natuurstreefbeelden landduinen 73

74 evolueren. Plekken waar zich heide ontwikkelt (5-15 jaar) kunnen opnieuw geplagd worden. Plekken waar permanent pioniervegetaties gewenst zijn, worden om de drie tot vijf jaar geplagd. Wanneer: Herfst Hoeveel: Plekken van minimaal 100 m² zijn wenselijk. Machines en materialen: Graafmachine, vrachtwagen, plaggenschop. Verwijderen van opslag van bomen en struiken Wat: Voor het behoud van het mozaïek van Buntgras met korstmos- en heidevegetaties is het van belang op geregelde tijdstippen lokale opslag van berken en vliegdennen te verwijderen. Wanneer grote bomen verwijderd moeten worden, is de mate van verstoring van belang. Goed ontwikkelde korstmossenvegetaties kunnen zich jaar en misschien wel langer handhaven. Hoewel ze open zand nodig hebben om zich te vestigen, kan verstoring door het uitslepen van hout de vestiging van Grijs kronkelsteeltje bevorderen. Daarom is zeker in gevoelige gebieden (met hoge stikstofdepositie) voorzichtigheid geboden bij lokale kappingen. Anderzijds zijn solitaire bomen zoals eiken, berken, maar ook solitaire vliegdennen, zeer belangrijk voor de fauna (schuil- en broedgelegenheid, voedselvoorziening ). Het laten staan van dergelijke bomen en lokale opslag draagt sterk bij aan het behoud van een gevarieerde fauna. Voor paddenstoelen kunnen vliegdennen zowel op de toppen van duinen als in de laagten van groot belang zijn. Een zorgvuldige afweging van de voordelen van kappen versus de aantasting van huidige landschappelijke waarden en natuurwaarden is dus belangrijk. Frequentie: Het kappen van lokale opslag in een rotatiebeheer met zo weinig mogelijk verstoring lijkt een goede behoudsmaatregel. De frequentie wordt gevarieerd zodat jonge opslag (0-5 jaar), jonge bomen (10-20) jaar en oudere bomen (> 20 jaar) verspreid in het gebied blijven. Wanneer: Herfst en winter Hoeveel: Sterk terreinafhankelijk. Er wordt een grotendeels open uitzicht nagestreefd, met slechts enkele bomen (0-5) of bomengroepjes (0-1) per ha. Machines en materialen: Hoofdzakelijk handenarbeid, paard, ijzeren paard, kar. Begrazen Wat: Voor de inzet van grazers op voedselarme gronden zijn op zijn minst enkele hectaren nodig (min. 5 ha). Naast het (zeer) kort houden van de vegetatie, is een matige verstoring van de bodem wenselijk voor het behoud van het habitattype. Daarom wordt best gekozen voor grazers die zeer kort kunnen grazen en tegelijkertijd geen te zware Natuurstreefbeelden landduinen 74

75 bodemverstoring veroorzaken. Schapen en geiten zijn daarom het meest geschikt. Begrazing met deze dieren lijkt vooral interessant om opslag van houtige gewassen tegen te gaan, maar kan het dichtgroeien van open zandplekken niet altijd vermijden. Over het algemeen is de fauna van stuifduinen gevoeliger voor de effecten van grote grazers dan de vegetatie. Maken stuifzandplekken deel uit van een groter gebied dat vrij begraasd wordt, bijvoorbeeld een heide, en zijn het daarin de enige open en droge plaatsen, dan is de kans niet gering dat deze plekken uitgekozen worden door de schapen om er gedurende een deel van de dag te rusten. Sterke bemesting en totale vertrappeling van de pioniervegetaties zullen dan het gevolg zijn. Dit moet vermeden worden, omdat dit het verdwijnen van de korstmosvegetaties en de dominantie van Grijs kronkelsteeltje sterk in de hand werkt. Frequentie: Schapen en geiten kunnen jaarrond ingeschakeld worden. Als alternatief kunnen de terreinen ook opgenomen worden in de trajecten van kuddes met herder (bv. kanaalbermen), die dan frequent bezocht mogen worden (dagelijks). Hoeveel: Middelgrote grazers zoals schapen: tot één dier/ha/jaar. Het vooropstellen van een bepaalde graasdruk is echter zeer moeilijk, omdat de habitat bijna altijd samen met andere vegetatietypen zal voorkomen (droge en natte heide, schraal grasland, open bos). Daarom is het beter direct op het terrein zichtbare indicatoren te hanteren, zoals het optreden van onbegroeide plekken, de hoogte van de vegetatie en de vitaliteit van korstmosvegetaties. Aan de hand hiervan kan de graasdruk gestuurd worden. Zoals hiervoor gesteld, moet er ook nagegaan worden of de stuifzandhabitat niet de enige potentiële rustplaats is. Is dat het geval, dan moet de graasdruk zeer laag gehouden worden, of moet men afzien van begrazing. Machines en materialen: (Vang)rasters, veetransport (kar, vrachtwagen), mineralenblok, permanente drinkplaatsen of bakken. Lijst van te kennen natuurstreefbeelden van landduinen Buntgraslanden op zandduinen (2330_bu) Officiële titel: Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen, subtype: buntgrasverbond. Beschrijving: Het Buntgras grasland' is een pioniersvegetatie op stuivend, droog, zuur en voedselarm zand. Het komt slechts plaatselijk voor in de Kempen en aan de kust en heeft daarom natuurbehoudswaarde. Slechts weinig hogere planten hebben zich kunnen aanpassen aan dit extreme milieu. Gewoonlijk domineren korstmossen en mossen. Kenmerkende soorten zijn Buntgras, Heidespurrie, Ruig haarmos en diverse korstmossen. Natuurstreefbeelden landduinen 75

76 Abiotiek: Op stuivend, droog, zuur en voedselarm zandgronden. Het type is grondwateronafhankelijk. Beheer: Op kleine schaal kan door uitzeven, frezen of plaggen de successie teruggezet worden naar open zand. Zo kan dit natuurtreefbeeld zich opnieuw ontwikkelen. Voor het open houden van de duinen via windwerking zijn grote aangesloten oppervlaktes nodig. Voor zulke grote projecten worden experten geraadpleegd. Dwerghavergraslanden (2330_dw) Officiële naam: Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen, subtype: dwerghaververbond. Beschrijving: Ten opzichte van Buntgraslanden ontwikkelen deze graslanden zich op iets voedselrijkere of licht leemhoudende zandgronden. De Dwerghavergraslanden zijn lage vegetaties met een hoog aandeel éénjarigen. Kenmerkende soorten zijn Vroege haver, Klein vogelpootje, Klein tasjeskruid en Dwergviltkruid. Maar soorten zoals Klein tasjeskruid en Vroege haver kan je ook terugvinden in Buntgraslanden. Indien er geen verstoring is van de bodem ontwikkelt het Dwerghavergrasland zich verder naar een gesloten Struisgrasland. Vaak komt het in mozaïek voor met Struisgraslanden. Duinheide, Psammofiele heide (2310) Officiële naam: Psammofiele heide met Calluna en Genista Beschrijving: Dit heidetype komt voor op landduinen in het binnenland. De term psammofiel verwijst naar het Griekse woord psammos, wat zand betekent. In tegenstelling tot droge heide komt dit type uitsluitend voor op voedselarme, droge, zure zandbodems zonder profielontwikkeling. Het gebrek aan bodemprofiel is typisch voor geologisch jonge en/of door winddynamiek zeer dynamische zandafzettingen en duinen. Dergelijke landduinen ontstaan als gevolg van zandverstuiving door natuurlijke processen of door allerlei verstoringen (overbegrazing, brand, overbetreding). De vegetatie lijkt sterk op deze van Droge heide (4030) maar er zijn meer plekken met open zand. Duinheide komt meestal in mozaïek voor met Buntgrasland (2330_bu). De kenmerkende soorten zijn dan ook een combinatie van Droge heide en Buntgrasland zijnde Struikhei, Stekelbrem, Kruipbrem, Buntgras, Heidespurrie, Klein tasjeskruid en Dwergviltkruid. Abiotiek: Op droge, zure en voedselarme zandduinen zonder bodemprofiel en grondwateronafhankelijk. Beheer: hetzelfde als Droge heide, zie daar voor informatie over beheer. Natuurstreefbeelden landduinen 76

77 Natuurstreefbeelden graslanden Natuurstreefbeelden graslanden 77

78 Natuurstreefbeelden graslanden Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van graslanden Grasland is een biotoop met een vegetatie die gedomineerd wordt door grassen. De meeste graslanden zijn cultuurgraslanden die in gebruik zijn voor de veeteelt, bijvoorbeeld als weiland (waar vee graast) of als hooiland (waar gehooid wordt voor wintervoer). In West-Europa kan grootschalig grasland enkel voorkomen onder menselijk beheer, vandaar dat ze meestal halfnatuurlijke ecosystemen worden genoemd. Grote graslanden komen hier van nature dus niet voor. Als een grasland niet wordt beheerd, krijgen we een successie naar ruigte, struweel en uiteindelijk bos. We overlopen eerst de belangrijkste eigenschappen en factoren. Voedselrijkdom Bij de meeste agrarische graslanden is de invloed van voedselrijkdom (bemesting) allesoverheersend. De begroeiing bestaat daarom uit een gering aantal algemene plantensoorten, ongeacht verschillen in grondsoort en vochttoestand. De gewasproductie ligt dan op een hoog niveau en dat is ook de bedoeling, want het is de preferentiële toestand voor landbouw. Echter, voor natuurbehoud streven we naar een rijkdom aan soorten. Pas bij een relatief lage voedingstoestand van de bodem en een minder hoge gewasproductie kunnen de verschillen in omgevingsfactoren wèl tot uitdrukking komen. Er is dan sprake van een gebiedskarakteristieke, gevarieerde gras-kruidenbegroeiing met minder algemene plantensoorten en de bijbehorende variatie aan dieren (vlinders, sprinkhanen, weidevogels, bodemleven e.d.). Een instrument om aan te geven waar je zit op de schaal tussen de meest vermeste graslanden en de zeer voedselarme, met zeldzame soorten begroeide schraalgraslanden zijn de graslandfases (zie hieronder) Structuur Structuur van graslanden slaat op de gelaagdheid van de vegetatie. Zeker bij graslanden op rijke bodem is meestal slechts één laag aanwezig. Pas als de dominante grassen het opgeven, krijg je naast hogere grassen (Glanshaver, Grote vossenstaart) ook middelhoge grassen (Reukgras, Kamgras) en eventueel ook een moslaag. Open bodem en mossen Bij heel schrale graslandtypes, zoals heischrale graslanden, is de bodem niet volledig bedekt met vegetatie. Door dynamiek, zoals een lichte betreding door begrazing, door overstroming of windwerking kan de bodem plaatselijk kaal zijn. Dit is geen nadeel maar noodzakelijk voor de duurzame instandhouding van deze vegetaties. Kale plekjes zijn niet enkel belangrijk voor kieming van planten, veel insecten maken er ook gebruik van Natuurstreefbeelden graslanden 78

79 om op te warmen of nestholletjes te graven. Hiertoe mogen deze dynamieken echter ook niet te intensief zijn. Door de schrale bodem is de heraangroei van de vegetatie immers traag. Verbossing en verbraming Dit wordt als nadelig beschouwd bij graslanden. Een bomenrij, wilgenkoepel of hier en daar wat grote bramen in een groter graslandcomplex zijn natuurlijk geen probleem, integendeel. Ze vormen structuren die voor nestelende zangvogels, verpoppende vlinders of roepende sabelsprinkhanen belangrijk zijn. Tenzij er weidevogels aanwezig zijn (zij hebben zeer uitgestrekte open landschappen nodig), zijn zij een aanwinst voor de biodiversiteit. Maar graslandsoorten zijn lichtminnend, het open karakter moet dus behouden blijven. Verbossing houdt een bedreiging in voor deze types omdat zoom- en ruigtevegetaties vaak niet correct of intensief genoeg beheerd worden en doorschieten naar struweel of bos waardoor een bosrand opschuift naar binnen Vergrassing Vergrassing klinkt wat raar als het over graslanden gaat. In deze context wordt een verstoring bedoeld waarbij enkele dominante grassoorten de vegetatie overnemen zoals gestreepte witbol. Dat is vaak een gevolg van verrijking van de bodem (die op zich een gevolg kan zijn van verdroging maar meestal atmosferische depositie) en/of een te extensief beheer. Deze factor wordt ook dominantie genoemd. Vervilting Als het gras niet gemaaid of afgegraasd wordt, leggen de halmen zich plat en s winters sterven ze af. Het resultaat is een dik pak opeengestapeld gras waarvan de onderste laag maar langzaam verteert. Vervilting is een bijzondere vorm van vergrassing. Het hangt dikwijls ook samen met de dominantie van een aantal grassoorten (bv. Gewoon struisgras, Gestreepte witbol) die bovendien de grasmat in sterke mate gaan sluiten. Vervilting treedt ook vaak op als gevolg van verzuring en/of atmosferische stikstofdepositie. Bij herstel van verruigde graslanden is het dan ook belangrijk deze viltlaag te verwijderen. Dit kan door de eerste keer of keren voldoende laag te maaien zodat de viltlaag mee wordt weggenomen met het hooibeheer. Verruiging en verstoring Verruiging is een wijziging in soortensamenstelling als gevolg van een (voormalige) bodemverstoring, een wijziging in voedselrijkdom (bv. bemesting, bodemverdichting, inbreng gebiedsvreemd bodemmateriaal, plotse en sterke verdroging ). Toename van Natuurstreefbeelden graslanden 79

80 verruigingsindicatoren geeft een sterker signaal in voedselarme dan in voedselrijke milieus. Het voorkomen van planten van rijkere milieus of verstoringen zoals Akkerdistel in schrale graslanden wijst dus op verruiging Vernatting en verdroging Vooral grondwaterafhankelijke graslanden zijn gevoelig voor veranderingen in grondwaterpeilen. Het gebeurt eerder zelden dat drogere graslanden te maken krijgen met vernatting, hoewel het in het kader van overstromingsmaatregelen of herstel van het vroegere peilbeheer wel kan gebeuren. Peilbeheer is bij nattere graslanden heel belangrijk. Daarbij moet er niet enkel gelet worden op de waterhoeveelheid in het juiste seizoen, maar ook op de kwaliteit. Ecosystemen die gebaseerd zijn op basenrijke kwel kunnen snel degraderen als het water teveel opgehouden wordt. Daarbij gaat zuurder en basenarm regenwater als een laag op het kwelwater liggen en brengt het buiten bereik van de wortels. Zie ook Ecohydrologie in Natuurmanagement basis. Algemene beheeringrepen bij graslanden Hoofddoel van botanisch ontwikkelings- en onderhoudsbeheer is het tot stand brengen van gevarieerde, bloemrijke graslanden. Veelal wordt gestart vanuit een soortenarme vegetatie, bijna steeds veroorzaakt door een te grote voedselrijkdom. In het proces van ontwikkeling van botanisch waardevolle graslanden door verschralingsbeheer kunnen we een aantal fasen en graslandtypen onderscheiden. Deze fasen krijgen een nummer van 0 tot 5. De naam van deze fases staat los van de naam van de natuurstreefbeelden, het geeft een indicatie waar het grasland zich bevindt tussen soortenarme startpositie en einddoel (streefbeeld). Fase Graslandfase Soorten per 25 m² Soortenrijkdom 0 Raaigrasweide 5-10 zeer soortenarm 1 Grassen-mix soortenarm 2 Dominant-stadium soortenarm Vanaf hier neemt de soortenrijkdom sneller toe 3 Gras-kruidenmix matig soortenrijk 4 Bloemrijk grasland soortenrijk 5 Schraalland Meer dan 30 soortenrijk tot zeer soortenrijk In beginsel kan elk van de fasen het startpunt zijn. In de praktijk ligt het beginpunt vaak in fase 0 of 1. De eindfase is afhankelijk van de bodem- en vochttoestand, maar meer nog van het beheer en de correcte uitvoering hiervan. Op zandige bodems kan het opschuiven naar interessante fases duidelijk sneller gaan dan op leem of klei, maar maai op de verkeerde tijdstippen of voer het maaisel slecht af, en je blijft lang hangen bij oninteressante fases. Natuurstreefbeelden graslanden 80

81 De graslanden in de fasen 0, 1 en 2 kenmerken zich door een gering aantal vooral grassoorten. In fase 0 komt vooral Engels raaigras voor, een diepgroene blinkend wat vettig aandoend gras. De grasmat is daardoor monotoon blinkend groen. In fase 1 is de grasmat een lappendeken van enkele grassoorten. Ruw beemdgras is nu het meest voorkomend. Het mozaïekpatroon van de grassoorten en dus groentinten is grof. De kleuren variëren van licht- tot donkergroen. Her en der komen soms grote plekken (haarden) van kruiden voor. Zo'n haard bestaat dan uit slechts één nitrofiele soort zoals Kruipende boterbloem of Paardenbloem. Deze fase dus heel bloemrijk zijn, maar het aantal soorten is laag, zowel qua planten als dieren. Ook in fase 2 komen deze kruiden voor, maar omdat de voedselrijkdom nog verder afgenomen is, worden de eigenschappen van de bodem steeds belangrijker, zelfs in die mate dat bepaalde grassoorten kunnen domineren. De hoeveelheid voedsel is namelijk groot genoeg om bepaalde soorten toe te laten zich zeer concurrentieel op te stellen. Afhankelijk van de bodemsoort bestaat de grasmat dan voor meer dan de helft uit Gestreepte witbol, Grote vossenstaart en/of Gewone glanshaver. Gestreepte witbol heeft een zeer brede ecologische amplitude qua bodem- en vochtvereisten. Het is een van de weinige grassen met een permanente zaadvoorraad in de bodem. Daarom is het vaak de eerste opvolger van uit cultuur genomen graslanden. Grote vossenstaart komt vooral voor op zwaardere bodems (zandleem, leem, klei) op 's winters overstroomd grasland. Gewone glanshaver komt vooral voor in wegbermen en op dijken. Het wordt op zowat alle (vochtige) bodems aangetroffen behalve op de arme zandbodems. Pas vanaf fase 3 (gras-kruidenmix) neemt de botanische betekenis van de graslanden sterk toe. Het aantal soorten stijgt omdat de voedselrijkdom niet toelaat dat een of enkele soorten domineren over de rest. De hoogproductieve grassen blijven aanwezig maar domineren niet meer. Laagproductieve grassen nemen nu de plaats in (Gewoon reukgras, Rood zwenkgras, Gewoon struisgras). Aangezien deze plantensoorten niet dominant zijn, laten ze veel ruimte voor kruidachtigen en schijngrassen zoals zegges. Natuurstreefbeelden in goede toestand bevinden zich steeds in fase 4 en de schrale types (ondermeer blauwgraslanden, heischrale graslanden) in fase 5. Dat wil in de praktijk zeggen dat de bodem meestal flink moet verschraald worden. Maaien Maaien en afvoeren onttrekt voedingsstoffen aan de grond. Als we niet bemesten als compensatie kunnen we spreken van verschraling. Verschralingsbeheer is nodig als de bodem te rijk is om alle soorten van het natuurstreefbeeld kansen te geven. Zo lang dit het geval is, is maaien en afvoeren aan de orde. Bij overdreven grote voedselrijkdom Natuurstreefbeelden graslanden 81

82 (voormalige akker), kan zelfs plaggen of afgraven nodig zijn. De afname van vooral fosfaat in de bodem is beperkt met enkel maaibeheer. Eenmaal de doelen bereikt, wordt dikwijls nog gemaaid om de atmosferische depositie te compenseren en verbossing tegen te gaan. Het aantal maaibeurten neemt in de tijd wel af, van driemaal (of meer) per jaar (fase 0) tot eenmaal per jaar (fase 5). Het succes van verschralen door maaien verschilt per bodemtype. Bij klei- en veengronden onder matig droge tot droge condities wordt dit proces tegengewerkt. Het natuurlijk voedingsstoffenleverend vermogen van deze gronden leidt, in combinatie met depositie vanuit de lucht, tot een relatief trage bodemverschraling. Op zandbodems kan echter binnen de paar jaar flink succes worden geboekt. Naast de hoeveelheid afgevoerd materiaal beïnvloedt ook het maaitijdstip de graskruidenverhouding en de onderlinge grassenconcurrentie op een directie manier. Het effect hiervan wordt meestal onderschat. Een voorbeeld: Gestreepte witbol kent een sterke groei in de maand mei, gevolgd door de bloei einde mei en zaadzetting begin juni. Einde mei zitten de reserves van de plant bovengronds zonder dat er al zaad is gevormd. Door te maaien einde mei kan deze plant geen zaad meer vormen. Hergroei gaat trager omdat hij zijn voorraad kwijt is. Maaien na 15 juni zal deze plant echter bevoordeligen, al het zaad is reeds gevallen een deel van de reserves zit terug in de wortelstokken. Te laat of te vroeg maaien zorgt dus voor een zeer trage vooruitgang in het halen van de beheerdoelstellingen. Wat de zaadzetting van de kruidachtigen betreft (de zogenaamde reden om te maaien na 15 juni), de meeste kruiden uit de fasen 3 en 4 kennen een trage voorjaarsontwikkeling Na een maaibeurt einde mei groeien deze kruiden relatief snel terug door en kunnen zelfs zo de hergroei van de tot dan toe dominante grassoorten helpen onderdrukken. Ze bloeien vervolgens alsnog en zetten zaad in de vroege zomer. Naarmate de fases opschuiven moeten echter het maaitijdstip worden verlaat, aangezien de gras- en kruidensoorten alsmaar later in zaad komen. Door de lagere voedselhoeveelheden duurt het langer voor de plant aan bloei en zaadzetting kan beginnen. Bij sommige natuurstreefbeelden kan er rekening gehouden worden met specifieke plantensoorten zoals Grote pimpernel. Hieronder een schema met maaitijdstippen per fase. Besef wel dat het juiste tijdstip afhangt van de weersomstandigheden in het voorjaar (koel of warm, droog of vochtig) en op het moment van maaien (droog weer). In de eerste fases zijn er drie maaibeurten, in schraalland slechts één. Natuurstreefbeelden graslanden 82

83 Van belang is ook dat de grasmat voldoend kort de winter in gaat om vervilting te voorkomen. Een vervilte grasmat is nadelig voor zaadkieming en ontwikkeling van jonge planten. Vroeger maaien kan overigens in conflict zijn met het belang van weidevogels. Als er echter bewust gekozen is voor een botanische hoofddoelstelling dan is uitstel van maaien ter bevordering van het broedsucces niet verstandig. De botanische ontwikkeling valt stil en de doelstelling wordt bij lange na niet gehaald. Er moet dus gekozen worden. Sommigen gaan toch vroeg maaien als er al weidevogels voorkomen en passen nestmarkering toe. Het effect hiervan is echter niet groot. Bovendien hebben de kuikens van weidevogels erg veel insecten nodig, die pas massaal aanwezig zijn bij de hogere fases. Als fase 3 en 4 bereikt zijn, valt het maaitijdstip volgens schema na 15 juni. Het is dan wel raadzaam bij de keuze van het maaitijdstip rekening te houden met eventueel aanwezige weidevogels. Maaien vóór 1 juli is voor deze soorten erg nadelig. In de meeste gevallen moet gekozen worden tussen weidevogelbeheer en botanisch beheer. Ten slotte kan een volledig terrein in één keer maaien nadelig zijn voor kleinere dieren, die hun habitat verdwenen zien. Een ideaal vlindervriendelijk grasland heeft veel bloemen en structuur (lang en kort gras) en is afgeboord met houtkanten, struwelen of ruigtes. Door te maaien worden bloemen weggehaald alsook een flink aandeel rupsen, eieren en poppen. Niet alles ineens maaien (gefaseerd maaien) of een lage dichtheid aan vee erop zetten (extensief begrazen, zie verder) is voor graslandvlinders beter. Begrazen Begrazing verschraalt niet of nauwelijks. Hoogstens is er een verschuiving in nutriëntengehalte doorheen het terrein. Bijvoorbeeld van plaatsen waar gegraasd wordt Natuurstreefbeelden graslanden 83

84 naar de latrine en/of slaapplaatsen. Vooral paardachtigen grazen erg kort, maar gaan zelden uitwerpselen deponeren op graasplaatsen. Ook een herder met een passerende schaapskudde kan een bepaalde verschraling veroorzaken. Bij jaarrondbegrazing met runderen is er geen verschralend effect. Begrazing wordt daarentegen meestal ingezet om een variatie in ruimte en tijd te verkrijgen in de vegetatie. Een gemaaid hooiland kent in de tijd enorme variaties (eerst vlakdekkend bloemrijk tot volledig kort gemaaid). Een begraasd grasland met lage veebezetting en diverse soorten grazers daarentegen is een permanente afwisseling van kort grasland, lang grasland, ruigtes en struikgewas. Hier en daar zijn er kale woelplekken, betredingsplekken, latrines etc. waardoor de structuurvariatie heel groot is. Bijkomende troef is er de mest die verwerkt wordt door een hele reeks organismen zoals vliegen en kevers, wat de biodiversiteit en het voedselaanbod voor bv. weidevogels en vleermuizen ten goede komt. De meeste gedomesticeerde grazers worden echter ontwormd en krijgen diergeneesmiddelen, waardoor de mest in het beste geval oneetbaar of zelfs giftig wordt voor insecten. Dat heeft een sterk effect op de wilde mestfauna. Soorten die grote insecten als mestkevers eten zoals klauwieren en grotere vleermuissoorten zijn in Vlaanderen onder meer daardoor erg zeldzaam geworden. Dieren op stal houden terwijl ze ontwormd worden is een van de mogelijke oplossingen, maar bij grote gebieden met halfwilde grazers niet steeds makkelijk. Het probleem bij de planning van begrazing is de ideale veebezetting. Is die te laag, dan zal het gebied stilaan verbossen. Is die te hoog, dan is er weinig variatie door overbegrazing. Van nature trekken de grazers rond van wintergebieden naar zomergebieden, worden ze opgejaagd door roofdieren, sterven ze massaal af bij heel strenge winters Dat zijn allemaal natuurlijke processen die wij in de relatief kleine reservaten niet kunnen toelaten. Vandaar dat de veebezetting zo nauw kan steken. De Vlaamse graslanden worden in de eerste plaats begraasd door runderen. Tot voor enkele tientallen jaren waren er vooral lokale dubbeldoelrassen, die redelijk wat melk produceerden, maar ook voor het vlees werden gehouden. Nu is het aantal courant gehouden rassen globaal genomen verminderd en is er meer specialisatie. De standaard melkkoe behoort tot het ras Holstein en enkele rassen zoals Belgian blue en Limousin worden voor het vlees gehouden. Op zich graast elke koe hetzelfde, maar productief vee kan meestal niet zelf bevallen, heeft veel zorg nodig en maakt weinig vet aan, waardoor ze in de winter niet buiten kunnen gehouden worden. Voor seizoensbegrazing is dat niet zo'n probleem, maar voor jaarrondbegrazing (zie verder) zijn deze rassen niet geschikt. In het natuurbeheer worden daarom meestal zelfredzame rassen gehouden die de winterkou moeiteloos trotseren en zelfstandig kunnen kalven. In heel wat natuurgebieden zijn uit Schotland afkomstige runderrassen aanwezig: Galloway, Schotse hooglander en Aberdeen Angus. Ook bij de paarden zijn enkele rassen populair: de Shetlandpony en de Poolse Konik, die nog het dichtst bij de oorspronkelijke wilde tarpan zit. Op de schraalste terreinen wordt de voorkeur gegeven aan schapen, terwijl ezels en Natuurstreefbeelden graslanden 84

85 geiten weinig gebruikt worden, vooral dan in meer ruige situaties met veel struwelen zoals duinbossen. De regelgeving voor grazers in natuurgebieden is in Vlaanderen dezelfde als voor de veehouderij in de landbouw. Zo moeten runderen, schapen en geiten oormerken dragen en zijn een aantal veterinaire onderzoeken verplicht. De meeste begraasde natuurgebieden worden beheerd in samenwerking met lokale landbouwers door middel van concessies, gebruiksovereenkomsten of de traditionele landbouwpacht. Op veel plaatsen wordt de begrazingsdruk begrensd en dit wordt gewoonlijk uitgedrukt in grootvee-eenheden per ha of GVE. 1 GVE komt overeen met een volwassen koe of drie volwassen schapen. Er zijn verschillende manieren om grazers in te zetten. Bij jaarrondbegrazing zijn de dieren in alle seizoenen aanwezig binnen een vast raster. In de winter moeten ze overleven van het dode gras, wat vervilting tegengaat. Bij seizoensbegrazing zijn ze slechts aanwezig in een bepaalde periode van enkele maanden. Meestal betreft dit nabegrazing in het najaar, waarbij in het voorjaar gemaaid wordt. De grazers zorgen er dan voor dat de vegetatie korter de winter ingaat. Dikwijls wordt hiervoor een beheerovereenkomst met een boer gesloten. Bij stootbegrazing zijn de grazers slechts enkele dagen tot enkele weken aanwezig, eventueel binnen een op maat geplaatst tijdelijk raster. Hierbij wordt de vegetatie op korte tijd erg kort begraasd. Ook soorten die niet graag gegeten worden, kunnen zo worden opgeruimd door de dieren iets langer te laten staan. Hoewel begrazen minder intens lijkt dan maaien, moet het werk niet onderschat worden. Begrazen vraagt de aanleg en onderhoud van een stevig raster, veilige toegangspoorten voor beheerders en publiek en de aanleg van een vangkraal. De dieren moeten jaarlijks gevangen worden om te ontwormen en om jonge dieren te oormerken, bij paardachtigen moeten de hoeven gekapt worden, schapen worden geschoren enzovoort. Maaien en afvoeren is dus niet per se meer werk en leidt vooral voor botanisch beheer tot betere resultaten. Maaien en hooien Extensieve begrazing Afvoer van voedingstoffen Relatief efficiënt Weinig Structuurdiversiteit Klein Groot: mozaïekstructuur Voorkomen van gradiënten Weinig: uniform beheer Veel Grenzen met omgeving Scherp Kunnen geleidelijk zijn Bloemenrijkdom Groot Kleiner Mate van zelfregulatie Klein Relatief groot Voorspelbaarheid Meer Weinig Vergelijking effecten van maaien en hooien en van extensieve begrazing Natuurstreefbeelden graslanden 85

86 Waterbeheer Waterbeheer is uitgebreid aan bod gekomen in Natuurmanagement I (zie We nemen hier een stuk tekst over die van toepassing is op dit hoofdstuk. Vegetaties van gebieden met een hoge grondwaterstand, bijvoorbeeld door kwel, zijn dikwijls rijk aan soorten. Afhankelijk van de samenstelling van het kwelwater (eerder zuur, kalkrijk, ijzerrijk, beide) zijn andere vegetatietypes te verwachten. Even belangrijk is hoeveel kwelwater er bovenkomt en de schommelingen daarvan. Soms komt kwel nauwelijks tot de wortelzone, terwijl het in andere situaties echte moerassen vormt. Welk water wanneer ter beschikking is zal het vegetatietype bepalen. Als beheerder is het dus interessant te weten hoe het met het grondwater gesteld is, want je kan niet naar een vegetatietype streven (natuurstreefbeeld) als dat niet in overeenstemming is met de hydrologie van het gebied. Die hydrologie kan je maar te weten komen door metingen te doen. We willen weten hoe diep het grondwater zit en hoe het gedurende het jaar schommelt. Daarvoor werk je met peilbuizen of piëzometers. Je zal over langere tijd metingen moeten doen, want de situatie kan jaar per jaar nogal verschillen onder invloed van het weer. Iemand met plantenkennis kan overigens aan de vegetatie ook heel wat afleiden, maar verandering van de vegetatie na verdroging gaat met vertraging. Bij metingen zie je meteen als er problemen zijn. Bij graslanden in agrarisch gebied is het dikwijls zo dat de jaarvariatie in peilen niet de natuurlijke cyclus volgt. In het voorjaar staat van nature het water het hoogst, en de nazomer het laagst. Landbouwers zien graag net omgekeerde, een lage stand in het voorjaar om de bodem te kunnen bewerken en een hogere stand in de nazomer als de gewassen aan het afrijpen zijn. Dit heeft zijn effect op de omliggende gebieden. Het is voor een beheerder met een relatief klein gebied niet mogelijk dat op te lossen. Het opstuwen van beekjes heeft ook weer zijn effect op het omliggende gebied. Bovendien is opstuwen voor een hogere grondwatertafel niet steeds aangeraden, want zo wordt veel relatief zuur regenwater tegengehouden. De laag regenwater duwt het kwelwater naar beneden, buiten de wortelzone van de planten. Dit zorgt voor een verandering van de vegetatie. Een goed peilbeheer is niet eenvoudig, maar wel noodzakelijk voor grondwaterafhankelijke natuurstreefbeelden. Natuurstreefbeelden graslanden 86

87 Lijst van te kennen natuurstreefbeelden Grasland In deze cursus komen enkel de voor het examen te kennen types voor. Ga naar ecopedia.be voor een volledig overzicht van de natuurstreefbeelden voor Vlaanderen. In deze lijst vind je zowel Natura 2000 habitats als Regionaal belangrijke biotopen. De eerste hebben een nummer, eventueel gevolgd door een extra indeling (zoals 641_ve), de tweede hebben een code die begint met rbb. Sommige types moet je wat uitgebreider kennen dan andere, dan verwachten we dat je naast een korte beschrijving ook het beheer en een paar kensoorten kent. De soorten die opgegeven zijn, moet je qua naam kunnen koppelen aan het betreffende natuurtype. Een aantal daarvan moet je ook op het zicht kunnen herkennen, die soorten vind je in een aparte soortenlijst. Voedselarm of voedselrijk In natuurmanagement basis heb je reeds het verschil geleerd tussen voedselrijke en voedselarme graslanden. We herhalen hier kort nog even de soorten die wijzen op rijkere gronden en op armere bodems. Soorten die meestal voorkomen op matig voedselrijke gronden zijn: Veldzuring, Pinksterbloem, Scherpe boterbloem, Rode klaver, Knoopkruid, Margriet, Glanshaver, Gestreepte witbol en Grote vossenstaart. Soorten van armere gronden zijn: Hazenpootje, Zandblauwtje, Muizenoor, Grasklokje, Gewoon biggenkruid, Klein vogelpootje, Tormentil, Liggend walstro, Tandjesgras, Borstelgras. Natuurlijk zijn er graslanden waar je zowel soorten zal vinden van wat rijkere gronden en soorten van armere gronden. Blauwgraslanden en Veldrusgraslanden (6410_ve en 6410_mo) Officiële naam: Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Molinion caeruleae) subtype: blauwgrasland (6410_mo) en subtype: basenarme Molinion-graslanden, inclusief de veldrusassociatie (6410_ve). Beschrijving: Blauwgraslanden of vochtige schraallanden zijn onbemeste, één keer per jaar gehooide graslanden die 's winters plasdras staan en 's zomers oppervlakkig uitdrogen. We onderscheiden in Vlaanderen twee types blauwgrasland als natuurstreefbeeld. Een streefbeeld met basenrijke kwel en een tweede met basenarme kwel. Natuurstreefbeelden graslanden 87

88 Blauwgraslanden danken hun naam aan de aspectbepalende (groen)blauwachtige kleur door de aanwezigheid van soorten als Pijpenstrootje, Blauwe zegge, Zeegroene zegge, Blonde zegge, Tandjesgras en Blauwe knoop. Blauwgraslanden kunnen echter ook bruin ogen door de aanwezigheid van mossen en soorten als Biezenknoppen. Blauwgraslanden zijn mesotroof, dus matig voedselrijk tot voedselarm maar niet zeer voedselarm. Ze zitten tussen de Dotterbloemgraslanden (voedselrijker) en de Vochtige heischrale graslanden (voedselarmer). Ze hebben dan ook soorten die in beide van deze streefbeelden ook voorkomen. Droog heischraal grasland (6230_hn) Officiële naam: Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype: droge heischrale graslanden. Beschrijving: Heischrale graslanden zijn vegetaties op voedselarme, meestal (zwak) zure, lemige zandbodems waarin grassen zoals Borstelgras, Tandjesgras, Pijpenstrootje en struisgrassoorten domineren, maar waarin kruiden en heidestruiken eveneens talrijk aanwezig kunnen zijn. Het betreft soortenrijke graslanden met een gesloten grasmat. Soorten van heischrale graslanden prefereren minder zure, meer gebufferde bodems dan soorten van de heide. Heischrale graslanden ontstaan vaak door het maaien, betreden, beweiden, plaggen, afbranden of verstoren van heidevegetaties. Enkele kensoorten voor heischraal grasland (vochtig en droog) zijn o.a. Borstelgras, Hondsviooltje, Liggend walstro, Tandjesgras, Tormentil, Stijve ogentroost. Kenmerkend voor het droge type zijn onder meer Mannetjesereprijs, Klein vogelpootje en Zandblauwtje. In het Droog heischraal grasland domineert Struikhei niet, maar is gewoonlijk wel aanwezig. Dit graslandtype vind je vaak in hetzelfde landschap als droge heide, maar het komt bv. ook op bospaden voor. Alhoewel deze vegetatie in Vlaanderen zeldzaam is komt ze toch het meest voor van alle types heischraal grasland. Abiotiek: Heischrale graslanden zijn gebonden aan onbemeste, matig zure tot neutrale, droge tot vochtige gronden en komen meestal voor op lemige zandgronden of uitgeloogde zandleemgronden, maar soms ook op zand of veen. De bodems zijn minder zuur (ph 4-6,5) in vergelijking met heide. Bij droog heischraal grasland bevindt de grondwatertafel zich buiten het bereik van de vegetatie. Beheer: Maaien is de meest aangewezen beheervorm, zeker voor kleine relicten. Hierbij wordt er één keer per jaar gemaaid in september, dan hebben alle plantensoorten zaad gezet. Voor grotere gebieden is eventueel een combinatie mogelijk met nabegrazing. Ook extensieve seizoensbegrazing kan een geschikte beheersvorm zijn. Natuurstreefbeelden graslanden 88

89 Het instandhouden of ontwikkelen van mozaïeken van open plekken, ruigtes en zomen en overgangen naar andere waardevolle habitattypes is belangrijk voor de rijke, ongewervelde fauna. Intensieve betreding of frequente bodemverstoring dienen vermeden te worden. In verruigde vegetaties is herstel van de soortenrijkdom mogelijk door gerichte beheersmaatregelen, zoals maaien en nabeweiden, al dan niet in combinatie met kleinschalig plaggen. In de aanvangsperiode is vaak een intensief beheer nodig om woekering van Adelaarsvaren, bramen of Amerikaanse vogelkers tegen te gaan. Soortenrijke graslanden van zure bodems, subtype struisgrasland (6230_ha) Officiële naam: Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype: soortenrijke graslanden van het struisgrasverbond. Beschrijving: Soortenrijke struisgraslanden en droge zure heischrale graslanden (6230_hn en 6230_ha) hebben dezelfde kenmerkende soorten, deze twee natuurstreefbeelden lijken dus veel op elkaar. De meer kenmerkende soorten voor struisgraslanden zijn bv. Onderaardse klaver en Steenanjer. Ook Muizenoor en Grasklokje vind je soms in dit type. Deze laatste twee vind je ook soms in heischrale graslanden. Struisgraslanden zijn wat productiever dan heischrale graslanden waarbij er soorten voorkomen van iets rijkere gronden zoals Hazepootje, Akkerhoornbloem, Gewone veldbies, Duizendblad en Klein vogelpootje. Maar, komen er enkel soorten voor van deze iets rijkere gronden dan heb je te maken met een soortenarmer type struisgrasland (niet in de cursus besproken) in plaats van dit Soortenrijke struisgrasland 6230_ha, en dit behoort dan niet tot dit streefbeeld. Naast deze algemenere soorten moeten er dus ook een de kenmerkende soorten voorkomen. Abiotiek: Soortenrijke struisgraslanden komen voor op voedselarme zure gronden. De bodem is echter iets rijker dan bij heischrale graslanden. Beheer: Het beheer bestaat uit jaarlijks één keer maaien in september of uit begrazing. Vochtig heischraal grasland (6230_hmo) Officiële naam: Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype: vochtige heischrale graslanden (6230_hmo). Beschrijving: Voor een algemene beschrijving en soorten van heischrale graslanden, zie het vorige type. Vochtige heischrale graslanden komen meestal voor op gelijkaardige, Natuurstreefbeelden graslanden 89

90 maar vochtige bodems. Soorten die duiden op een vochtige tot natte karakter zijn Heidekartelblad, Liggende vleugeltjesbloem, Klokjesgentiaan en Dopheide. Heidekartelblad en Liggende vleugeltjesbloem zijn kenmerkende soorten voor heischrale graslanden. Klokjesgentiaan en Dopheide komen ook voor in de vochtige heide. Abiotiek: Dit type komt voor op humeus vochtig lemig zand, zandleem, leem en zand en dit op vrij zure voedselarme bodems. Ten opzichte van heide komt het voor op iets meer gebufferde gronden met wat meer voedselrijkdom. Beheer: Het beheer bestaat uit één keer per jaar maaien in september. Zorg er hierbij voor dat de doelsoorten in zaad kunnen komen. Zo heb je Blauwe knooppopulaties die reeds bloeien in juli en welke in zaad staan eind augustus. Maar er zijn ook populaties van Blauwe knoop die later bloeien en pas eind september of nog later in zaad staan. Later maaien heeft ook als voordeel dat de bodem meestal wat droger is. Droog kalkrijk heischraal grasland (6230_hnk) Officiële naam: soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype: droge kalkrijkere heischrale graslanden (Betonica- Brachypodietum). Beschrijving: Deze graslandgemeenschap behoort tot de Heischrale graslanden met bv. Tormentil en Tandjesgras op voedselarme, onbemeste, droge bodem. Het heischrale grasland op kalkbodem is soortenrijker en kalkrijker dan de andere heischrale graslanden. Typische soorten zijn bv. Betonie, Schermhavikskruid, Kleine bevernel en Voorjaarszegge. Dit graslandtype is zeer zeldzaam en heeft een bijzonder hoge natuurbehoudswaarde. Grote vossenstaartgraslanden met Weidekervel, Weidekerveltorkruid en of Kievitsbloem (6510_hua) Officiële naam: Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype: verbond van Grote vossenstaart (Alopecurion). Beschrijving: Grote vossenstaartgraslanden situeren zich tussen de drogere glanshavergraslanden en de nattere moerasvegetaties en of dotterbloemgraslanden. Goed ontwikkelde grote vossenstaartgraslanden bestaan uit een kruidenrijke graszode die vrij evenwichtig opgebouwd is uit hoge en middelhoge grassen. Geen enkele plantensoort domineert de vegetatie. In dit streefbeeld moet Weidekervel en/of Weidekerveltorkruid aanwezig zijn. Daarnaast komen er ook andere kenmerkende soorten voor zoals Grote vossenstaart, Groot streepzaad, Grote ratelaar, Veldlathyrus, Echte koekoeksbloem en Waterkruiskruid. Natuurstreefbeelden graslanden 90

91 Abiotiek: In de winter staan grote vossenstaartgraslanden gedurende enkele weken of langer onder water. Overstromingen in de zomer zijn echter niet gewenst voor deze vegetatie. De bodem bestaat uit matig voedselrijke (venige) (zand)leem of klei. Soortenrijke glanshavergraslanden (6510_hu) Officiële naam: Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype: Glanshavergraslanden (Arrhenaterion). Beschrijving: Goed ontwikkelde glanshavergraslanden zijn kruiden- en bloemenrijk met composieten zoals Margriet, Knoopkruid en Groot streepzaad. Goede kenmerkende soorten zijn bv. Grote bevernel, Groot streepzaad, Glad walstro en Beemdkroon. De grassen vormen een mozaïek van middelhoge en hoge soorten, waarbij geen enkele grassoort dominant is. Ze komen voor op matig voedselrijke vrij droge zandleem, leem of klei. Het zijn hooilanden die twee keer per jaar gemaaid worden of hooiweiden die eerst gemaaid worden en dan nabegrazing krijgen. Abiotiek: Deze hooilanden komen voor op matig voedselrijke bodems van lemig zand, zandleem, leem of klei. Beheer: Voor de instandhouding van soortenrijke Glanshavergraslanden is een volgehouden maaibeheer noodzakelijk. In de regel worden deze graslanden twee keer per jaar gemaaid. Bij voorkeur met per perceel weinig spreiding in het maaitijdstip en met aandacht voor de bloei en zaadvorming van de bijzondere soorten. De eerste maaibeurt ligt vaak tussen 15 juni en 15 juli. Maar er zijn ook glanshaverhooilanden die al 15 mei gemaaid worden. De tweede maaibeurt valt tussen 15 augustus en 15 september. Belangrijk bij het bepalen van de maaidatum van goed ontwikkelde glanshavergraslanden is het in zaad komen van de doelsoorten. Deze kunnen in zaad staan bij de eerste maaibeurt maar kunnen ook in bloem en zaad komen tussen de eerste en de tweede maaibeurt. De beheerder moet dus goed bepalen welke soorten in zaad moeten komen. Na relatief vroeg maaien kunnen bepaalde kruiden alsnog uitgroeien en in bloei komen. Maaitijdstippen die al lang gehanteerd worden en die voor een goed en soortenrijk glanshaver grasland gezorgd hebben worden best gewoon aangehouden. Ook nabegrazing is mogelijk, dit kan na de eerste maaibeurt vanaf half augustus of later als de doelsoorten nog in zaad moeten komen. Soortenrijke glanshaverhooilanden met Grote pimpernel (6510_hus) Officiële naam: Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype: glanshavergraslanden met Grote pimpernel. Beschrijving: Dit type is bijna hetzelfde als het vorige type: soortenrijke glanshaverhooilanden. Het verschil is dat er nu Grote pimpernel in voorkomt, een Natuurstreefbeelden graslanden 91

92 zeldzame soort in Vlaanderen. Meestal is dit type ook een vrij vochtig Glanshaverhooiland. Kamgrasland (rbbkam) Officiële naam: Kamgrasland. Beschrijving: Kamgrasland of Kamgrasweide is een permanent begraasd grasland (vooral door runderen) op voedselrijkere bodem met als opvallende soort Kamgras. Aangezien Kamgras nu (bijna) niet meer wordt ingezaaid, is zijn voorkomen in landbouwgraslanden sterk verminderd, maar zeldzaam is deze soort (nog) niet. De Kamgrasweide is dan ook typisch voorkomend in historisch permanent grasland dat niet recent omgeploegd werd. Andere kenmerkende soorten zijn Madeliefje, Witte klaver en Timotheegras. Meestal zijn er ook soorten aanwezig van matig voedselrijke graslanden zoals Pinksterbloem, Veldzuring, Scherpe boterbloem en Rode klaver. Kamgrasland is vanwege zijn opvallende vegetatiestructuur vrij gemakkelijk te herkennen, hoewel het op floristische basis eerder negatief gekenmerkt is (er zijn minder soorten aanwezig). Dit laatste is de reden waarom het in de literatuur dikwijls niet onderscheiden wordt van het Glanshaver-verbond. Het is vooral een continu gebruik als graasweide, in combinatie met de belangrijkste soort Kamgras. Abiotiek: Kamgraslanden komen op de meeste bodems voor, maar op de lichtste bodems (zand, veen, zandleem) is hun voorkomen vaak gebonden aan een lichte vorm van bemesting, terwijl ze op de zwaardere gronden (klei, leem) ook zonder bemesting kunnen ontstaan en gedijen. Verder is Kamgrasland grondwateronafhankelijk. Beheer: Begrazing speelt een essentiële rol bij het ontstaan en instandhouding van dit vegetatietype. Daarbij blijkt het type grazer relatief van geringer belang. De optimale dichtheden en begrazingsduur is echter niet zo duidelijk. Kamgrasland op lichtere bodem is meestal ontstaan na een vorm van lichte bemesting. In dat geval is de halfnatuurlijke voorganger veelal een ander type grasland (BWK: Ha, Hn ) met grotere natuurbehoudswaarde dan kamgrasland. Het stopzetten van de bemesting kan hier een eerste stap zijn in het herstelproces van een natuurlijker graslandtype. Ook over het bemesten in poldergraslanden ten behoeve van weidevogels is er wat discussie, omdat het de botanische doelen hypothekeert en uitspoeling in de grachten veroorzaakt. Soortenrijke kalkrijke kamgraslanden (6510_huk) Officiële naam: Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype: kalkrijk kamgrasland (Galio-Trifolietum). Natuurstreefbeelden graslanden 92

93 Beschrijving: Deze graslandvegetatie behoort tot de Kamgrasweide, een uitgesproken weidegemeenschap, vooral begraasd door runderen op voedselrijkere bodem. Dit begraasde graslandtype komt voor op voor op kalkrijkere bodem, meestal op hellingen, en zijn zeldzaam. Je vindt ze vooral in de Voerstreek en Zuid Limburg. Gulden sleutelbloem en Beemdkroon zijn soorten die hier vaak voorkomen. Soortenrijk dotterbloemgrasland (rbbhc) Officiële naam: Dotterbloemgrasland. Beschrijving: Dotterbloemgraslanden zijn vooral drassige, gemaaide hooilanden al of niet met nabeweiding. Er is steeds invloed van het grondwater, dat zowel basenarm als basenrijk kan zijn. De bodem is vrij voedselrijk en gewoonlijk groeien de planten weelderig met een bloemrijk aspect. Het Dottergrasland is sterk achteruitgegaan in Vlaanderen en heeft een duidelijke natuurbehoudswaarde. Van de talrijke kenmerkende soorten kunnen we vermelden: Dotterbloem, Echte koekoeksbloem, Grote ratelaar, Brede orchis, Bosbies, Waterkruiskruid en Tweerijige zegge. Vooral door het afnemend belang van hooibeheer zijn veel Dotterbloemgraslanden tegenwoordig in een verruigingsfase ofwel worden ze nu begraasd. Goede voorbeelden zijn hoofdzakelijk op natuurreservaten aangewezen voor hun voortbestaan. Abiotiek: Deze graslanden staan in de winter plasdras maar in de zomer is een zekere doorluchting van de bodem nodig, dus een daling van de grondwatertafel. Bij permanent hogere grondwatertafels heb je eerder bijvoorbeeld zeggenvegetaties, die vaak grenzen aan Dotterbloemgrasland. Die grondwaterdaling werd verkregen in de vorm van ontwateringsgreppeltjes of slootjes. Kwel kan al dan niet aanwezig zijn. Het water en/of de bodem zijn voedselrijker dan voor graslandtypes als blauwgrasland of heischraal grasland. Overstroming is minder uitgesproken dan bij Vossenstaartgraslanden maar kan kortstondig voorkomen. Beheer: Dotterbloemgraslanden worden in de regel één tot twee keer gemaaid en werden in het verleden meestal licht bemest, hoewel dat in het huidige natuurbeheer meestal niet meer gebeurt. Ook nabegrazing komt voor, toch worden onder hooibeheer de zuiverste vormen aangetroffen. De eerste maaibeurt valt traditioneel laat vanwege de vochtige bodem in het voorjaar, typisch half juni. Zilverschoongrasland (rbbzil) Officiële naam: Zilverschoongrasland. Beschrijving: De standplaatsen van het Zilverschoongraslanden worden gekenmerkt door betreding en in het vroege voorjaar langdurig hoge waterstanden of overstromingen. Daarna wordt het meestal veel droger en kan het vee komen grazen. De Natuurstreefbeelden graslanden 93

94 bodem is (zeer) voedselrijk en de meest typische vorm betreft permanente weiden met depressies of grachten, waarlangs het Zilverschoongrasland voorkomt. Typische soorten zijn Zilverschoon, Fioringras en Geknikte vossenstaart. Ook de Europees beschermde soort Kruipend moerasscherm komt in dit type voor. Abiotiek: Een wisselende grondwaterstand wordt vaak als een van de meest kenmerkende milieuparameters voor Zilverschoongrasland opgegeven, maar er zijn aanwijzingen dat bij de goed ontwikkelde voorbeelden de schommelingen eerder gering zijn en grotere schommelingen biodiversiteitsverlies tot gevolg hebben. In elk geval kan dit type maar blijven bestaan door een zekere dynamiek van betreding en lichte overstroming. Beheer: Door de grazers vanaf april, mei op het grasland te laten wordt een groot deel van het grasland begraasd. Wanneer er grondbroeders aanwezig zijn start de begrazing vaak na 15 juni. Je moet dan opletten dat de grasmat niet vervilt omdat de grazers niet alles opeten. De grazers gaan van het grasland als het voedsel op is. Indien er stukken van het grasland minder of niet worden begraasd is dit voordelig voor de fauna. Bij overbegrazing zal er geen structuur meer zijn en zal men vaak bijvoederen. Bijvoederen zorgt echter voor een bemesting van het grasland en dit is niet gewenst. Overbegrazing is ook minder interessant voor de fauna. Wanneer bepaalde delen van het grasland weinig tot niet begraasd worden kan er ruigte en struweel ontstaan. Indien je dit niet wenst zal je het beheer moeten intensiveren. Zilte graslanden (1330_hpr en 1310_pol) Officiële naam: Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae), subtype: binnendijkse zilte vegetaties (1330_hpr) en éénjarige pioniersvegetaties van slik en zandgebieden met Salicorniasoorten en andere zoutminnende planten, subtype: binnendijks gelegen zeekraalvegetaties (1310_pol). Zilte graslanden komen binnendijks voor aan de kust, in de polders en aan de Zeeschelde op plaatsen waar zilt grondwater aanwezig is of waar zilte kwel optreedt vanuit zoute of sterk brakke waterlopen of kanalen. De zoutminnende vegetatie neemt zelden meer dan de helft van de perceelsoppervlakte in. Op perceelsniveau is ze meestal terug te vinden in ondiepe greppels en depressies. Goed ontwikkelde zilte vegetaties zijn vaak beperkt tot perceelsranden of oeverbegroeiingen van kreken. Begrazing is noodzakelijk voor de instandhouding van de typische vegetatie. De kenmerkende soorten zijn voor een deel hetzelfde als deze van slikken en schorren. Het gaat bijvoorbeeld om soorten zoals Kweldergras (verschillende soorten), Zulte en Zeekraal. Indien binnendijks het type wordt gedomineerd door Zeekraal krijgen ze de code 1310_pol (binnendijks gelegen zeekraalvegetaties). Zijn er ook andere soorten Natuurstreefbeelden graslanden 94

95 aanwezig van de schorre dan behoort het tot het type 1330_hpr (binnendijks gelegen schorrenvegetaties). Natuurstreefbeelden graslanden 95

96 Natuurstreefbeelden graslanden 96

97 Natuurstreefbeelden moeras Natuurstreefbeelden moeras 97

98 Natuurstreefbeelden moeras Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van moerassen De veen- en moerashabitattypen verschillen onderling sterk van elkaar zowel qua soortensamenstelling als naar standplaatscondities. Door het unieke karakter van bepaalde venen en moerassen zijn er ook zeer specifieke criteria voor structuur en sleutelsoorten vereist. We overlopen ze hier even. Water Moerassen worden gekenmerkt door een permanente hoge grondwaterstand, dat kan zowel grondwater, oppervlaktewater als neerslagwater zijn. Uit het vak Moeras en water weten we intussen dat die verschillende watertypes ook verschillende samenstellingen kennen. In het kort is neerslagwater arm aan voedingsstoffen en zuur, oppervlaktewater neutraal van zuurtegraad en rijk aan voedingsstoffen en grondwater kan wat verschillen, maar meestal neutraal tot kalkrijk en arm aan voedingsstoffen. Dynamiek Een stabiel waterniveau zal een ander ecosysteem opleveren dan een waterniveau met veel schommelingen. Grote zeggenvegetaties zijn typisch voor plaatsen die in de winter overstroomd zijn, maar in de zomer droogvallen. Overgangsvenen kennen daarentegen een zeer stabiel grondwaterpeil. Verbossing Ook moerassen worden op den duur bos door verlanding en/of gebrek aan dynamiek. Op heel natte standplaatsen zal je nooit grote bomen krijgen, die waaien om. Maar verbossing is een probleem, vooral als er verdroging optreedt. Boomzaden kunnen kiemen en wortels krijgen grip. Bij trilvenen, drijvende vegetatiepakketten, kunnen bomen ertoe leiden dat het pakket geankerd geraakt en niet meer kan meebewegen met de watertafel. Het verwijderen van bomen in natte ecosystemen leidt meestal ook tot schade aan de bodem. Verbossing moet dus zoveel mogelijk vermeden worden. Enkele wilgenkoepels in een rietmoeras is geen probleem en goed voor fauna, maar elzenzaailingen in een overgangsveen moeten zo snel mogelijk aangepakt worden. Natuurstreefbeelden moeras 98

99 Strooisellaag Hoe hoger de primaire productie (plantengroei), hoe dikker de strooisellaag zal worden. In sommige systemen is zo'n laag normaal (Grote zeggenvegetaties bv.), terwijl in lage productiesystemen (overgangsveen) dit eerder wijst op een te lage beheerintensiteit. Hier zal een te dikke strooisellaag verhinderen dat de sleutelsoorten moeilijk tot kieming komen en achteruitgaan of zich niet kunnen herstellen. Is de strooisellaag beperkt dan is ook de schade beperkt. Omdat een strooisellaag voor sommige diersoorten (bv. Zeggenkorfslak) een belangrijk deel uitmaakt van de habitat, kan, wanneer zulke soorten als doel gesteld worden, hiervan afgeweken worden Vergrassing Vergrassing duidt op het toenemen van de hoeveelheid gras (geen schijngras zoals zeggen!) in de vegetatie. Vergrassing van schrale moerasecosystemen met Pijpenstrootje wijst op een verminderde dynamiek en/of eutrofiëring, met evolutie naar (vergraste) natte heide tot gevolg. Dynamiek is een noodzakelijke vereiste om het pionierskarakter van het habitattype duurzaam te kunnen handhaven. Vergrassing door andere grassoorten kan toegekend worden aan voedselaanrijking of verdroging. Hoge bedekkingen van Pijpenstrootje zijn eerder het gevolg zijn van gecombineerde problemen. Algemene beheeringrepen bij moerassen Maaien Maaien van natte ecosystemen vormt een uitdaging voor de beheerder. Door het hoge watergehalte kan de bodem weinig druk aan en is daardoor snel beschadigd. Er zijn hiervoor verschillende oplossingen: - Manueel maaien: met bosmaaier of zeis. Bij kleine oppervlaktes zoals overgangsvenen is dit aangeraden. - Maaien met lichte machines zoals een maaibalk. Ook maaibalken kunnen met dubbele banden worden uitgerust om de bodemdruk te verlagen. Vergeet niet dat telkens ook het maaisel moet worden afgevoerd en dat dat meestal manueel gebeurt. - Het gebruik van een pistenbully of Soft track bij grotere oppervlaktes. Dit zijn rupsvoertuigen, omgebouwd uit bijvoorbeeld de ski-industrie. Door de rupsbanden wordt het gewicht over een groot oppervlakte verdeeld, waardoor de druk op de bodem klein is. Ze werken in één werkgang, dit wil zeggen dat ze het maaisel onmiddellijk nat afvoeren. Dit kan door opzuiging indien gemaaid wordt met een klepelmaaier of door automatisch oprapen indien gewerkt wordt met een maaibalk. Door de lage bodemdruk en één werkgang zijn deze rupsvoertuigen Natuurstreefbeelden moeras 99

100 ideaal voor venige natte bodems. Kleine zeggenvegetatie is een typisch natuurtype dat wordt gemaaid met rupsvoertuigen. o Gespecialiseerde maai- en hooimachines en goed opgeleide mensen die het te maaien terrein door en door kennen zijn daarom belangrijk om dit groter wordend aantal terreinen te kunnen maaien. Meer informatie op Ecopedia. Waterbeheer Als de veranderingen in de watercondities niet naar de wens van de beheerder zijn, kan hij in bepaalde mate ingrijpen. De ongewenste situaties kunnen zijn: - verdroging (dalende grondwatertafel, verminderde aanvoer) - vernatting (stijgende grondwatertafel, opstuwing van water) - verkeerd water (neerslagwater of oppervlaktewater waar je liever grondwater hebt bijvoorbeeld) De beheerder heeft een aantal instrumenten ter beschikking om aan peilbeheer te doen. In dergelijke vochtige tot natte gebieden ligt meestal wel een resem grachtjes die het kwelwater moesten afvoeren om het gebied toegankelijk te kunnen maken om te kunnen hooien. Als die grachtjes niet meer onderhouden worden, verlanden ze en stijgt het waterniveau in het gebied. Dat hoeft niet steeds goed nieuws te zijn, het opgehouden water kan grotendeels bestaan uit neerslagwater. Dat heeft andere eigenschappen dan grondwater met een sterke verandering van bijvoorbeeld de ph tot gevolg. En dus ook een verandering van de vegetaties. Door de grachtjes te schonen, kan er extra water worden afgevoerd. Het neerslagwater blijft niet meer op het terrein staan, maar stroomt af, waardoor de kwel terug kan opstijgen. Immers, een laag neerslagwater drukt het grondwater naar beneden, buiten het bereik van de plantenwortels. De grondwaterminnende vegetatie sterft af en wordt ingenomen door een zuurminnende vegetatie. Maak je de grachten te diep, dan wordt ook te veel bodemwater afgevoerd, waardoor het algemeen waterpeil daalt. Hierdoor krijgen planten van vochtige omstandigheden onvoldoende water. Erger is soms de lokale verdroging van het veenpakket. Dat veen is eeuwenoud plantaardig materiaal dat steeds onder water heeft gezeten en daardoor niet kon afbreken (composteren). Nu komt dat ineens droog te liggen waardoor het veraardt, het organisch materiaal breekt af tot nitraten en fosfaten. In het slechtste geval kan zo het hele gebied niet alleen sterk verrijken met voedingsstoffen, maar ook flink lager komen te liggen. Het herstellen van de oorspronkelijke hydrologie zal er dan enkel toe leiden dat je met een vijver eindigt. Het duurt vervolgens eeuwen of zelfs langer voor die veenlaag terug is opgebouwd Verdroging gaat op die manier veel verder dan wat je eerst zou verwachten en de oplossing ligt dikwijls niet meteen voor de hand. Integendeel, de mogelijke oplossingen Natuurstreefbeelden moeras 100

101 opstuwen van water (vb. een gracht afdammen) of inlaten van oppervlaktewater (bevloeien met beekwater vb.) hebben elk hun negatieve invloeden op de al zieltogende zeldzame vegetatie. Lijst van te kennen natuurstreefbeelden Moeras In deze lijst komen enkel de te kennen types voor. Ga naar Ecopedia.be voor een volledig overzicht van de natuurstreefbeelden voor Vlaanderen. In deze lijst vind je zowel Natura 2000-habitats (met een nummer) als Regionaal belangrijke biotopen (code startend met rbb). Sommige types moet je wat uitgebreider kennen dan andere, dan verwachten we ook dat je het beheer en een paar kensoorten kent. De soorten die opgegeven zijn, moet je qua naam kunnen koppelen aan het betreffende natuurtype. Grote zeggenvegetaties (rrbmc) Officiële naam: Grote zeggenvegetaties. Beschrijving: Grote zeggenvegetaties zijn dichte, laagblijvende en eerder soortenarme vegetaties, gedomineerd door één of meerdere grote zeggensoorten zoals Scherpe zegge, Oeverzegge en Moeraszegge. Grote zeggenvegetaties zijn hoogproductief en vaak is er dan ook een dikke strooisellaag aanwezig. Een bijzondere soort hier is de Zeggenkorfslak, een habitatrichtlijnsoort van Annex II. Het is een zeer klein slakje van 2 mm dat enkel in de kalkrijke zeggenvegetaties te vinden is. Abiotiek: Grote zeggenvegetaties komen zowel voor op leem- of kleibodems, als op veenpakketten. Relatief grote schommelingen in de waterstand kunnen plaatsvinden, maar de grondwatertafel zakt in de zomer nooit meer dan enkele tientallen centimeters onder het maaiveld. Er is eveneens een langdurige overstroming nodig om het vegetatietype in stand te houden. Het voorkomen van grote zeggenvegetaties is bijgevolg beperkt tot beek- en riviervalleien. Beheer: Grote zeggengemeenschappen dienen eens in de één tot drie jaar in de herfst gemaaid te worden om te voorkomen dat ze verruigen en overgaan in natte ruigtes of elzenbroekbos. Kleine zeggenvegetatie (rbbms) Officiële naam: Kleine zeggenvegetaties niet vervat in overgangsveen (type 7140). Beschrijving: Kleine zeggenvegetaties zijn mesotrofe moerassystemen. Het zijn meestal vrij gesloten vegetaties met een relatief soortenrijke kruidlaag met bijvoorbeeld Wateraardbei, Waterdrieblad en Gewone waternavel en Moeraskartelblad. Vaak is er ook een goed ontwikkelde moslaag met onder meer enkele opvallende veenmossen. Natuurstreefbeelden moeras 101

102 Abiotiek: Kleine zeggenvegetaties worden gevoed door basenarm grondwater. De watertafel bevindt zich jaarrond ter hoogte van, of net onder, het maaiveld en dit vaak ten gevolge van het optreden van kwel. Beheer: Jaarlijks maaien en afvoeren van het maaisel ofwel hooien is noodzakelijk voor de instandhouding van Kleine zeggenvegetaties. Als het maaien stopt, ontwikkelen struwelen of ruigtes zich snel. Natte schraalgraslanden werden vanouds laat in het zomerseizoen, meestal begin augustus, met de hand gemaaid. De grote biodiversiteit hangt daarmee samen. Het gebruiken van maaimachines kan ook invloed hebben op de biodiversiteit. Belangrijk is dat het maaibeheer voorzichtig gebeurt en dat het afgemaaide plantenmateriaal volledig wordt afgevoerd. Vroeg in de zomer maaien kan in zeer natte graslanden op veengronden resulteren in ernstige verstoring van het bodemprofiel en bodemverdichting. Het is dan ook beter daar met het maaien te wachten tot in een drogere periode. Indien nodig kan incidenteel in de winter worden gemaaid, wanneer de zode bevroren is. Door kleine, lichte machines te gebruiken is bodemverdichting en bodembeschadiging te voorkomen. Het gebruik van machines met zeer brede banden vermindert wel de druk per cm 2 op de bodem, maar het feit dat brede banden op een veel groter deel van het graslandoppervlak drukken, betekent ook dat op en in de bodem levende dieren een veel groter risico lopen te worden overreden. Overgangsveen en trilvenen (7140) Officiële naam: - Overgangs- en trilveen, subtype: Basenrijk trilveen met Ronde zegge (vooral in relatie met alkalische laagveenvegetaties) (7140_base) - Overgangs- en trilveen, subtype: mineraalarm, circum-neutraal overgangsveen (7140_meso) - Overgangs- en trilveen, subtype: varen- en/of (veen)mosrijke rietlanden op drijftillen (7140_mrd) - Overgangs- en trilveen, subtype: oligotroof en zuur overgangsveen (in relatie met hoogveenvegetaties en natte heide) (7140_oli) Beschrijving: Overgangsvenen zijn actieve verlandingsvegetaties. Waar oeverplanten en mossen matten beginnen vormen die ofwel op het wateroppervlak groeien dan wel vanop de bodem de waterkolom helemaal vullen, verdwijnt het open water. Er is actieve veenvorming (veenmossen en afgestorven planten vormen een onverteerde dikke laag veen) en de vegetatie staat steeds onder invloed van water van enerzijds neerslagwater en anderzijds grond- en/of oppervlaktewater. Met overgangsmilieu wordt bedoeld dat de venen zich situeren tussen water- en landgemeenschappen of tussen hoog- en laagveen. Natuurstreefbeelden moeras 102

103 Er zijn verschillende types overgangsvenen, die verschillen in watersamenstelling (zuurtegraad) en daardoor ook in kensoorten. - oligotroof en zuur overgangsveen (7140_oli) - varen- en/of (veen)mosrijke rietlanden op drijftillen (7140_mrd) - mineraalarm, circum-neutraal overgangsveen (7140_meso) - basenrijk trilveen met ronde zegge (7140_base) Abiotiek: Om veenontwikkeling mogelijk te maken is het een absolute vereiste dat zich heel het jaar water in de buurt van het bodemoppervlak bevindt. Een daling van het (grond)waterpeil leidt tot een verhoogde zuurstoftoevoer, wat de veenafbraak stimuleert. Ook vernatting kan tot nadelige effecten leiden, omdat de veenvormende soorten vooral in het groeiseizoen slecht aan overstromingen aangepast zijn. Naast een wijziging van de (grond)waterstand zijn deze venen ook gevoelig voor een toename van de voedselrijkdom omdat ze gebonden zijn aan oligo- tot mesotrofe milieus. Rietland (rbbmr) Officiële naam: Rietland en andere Phragmition-vegetaties. Beschrijving: Dit type betreft vaak homogene rietvegetaties in of nabij waterlichamen. We treffen ze aan in relatief ondiepe delen van vijvers, plassen en grachten. Behalve Riet kunnen ook soorten als Grote lisdodde, Liesgras of Rietgras de vegetatie domineren. Uniforme soortenarme vegetaties van Liesgras of Rietgras zijn zwak ontwikkelde types en behoren niet tot dit natuurstreefbeeld. Rietland kan vrij rijk zijn aan mossen of moerasplanten zoals Moerasvaren, Watermunt, Gele lis, Wolfspoot en Zwanenbloem. Abiotiek: Rietland komt voor op natte tot vochtige bodems en staat onder invloed van oppervlaktewater. Belangrijk voor de rietgroei is enige aanvoer van voedingsstoffen via Natuurstreefbeelden moeras 103

104 het water om er voor te zorgen dat de bodem niet te zuur wordt. Riet kan nog groeien in enige decimeters water en is dus bestand tegen overstromingen. Beheer: Zonder maaibeheer en watertoevoer zal rietland op termijn overgaan naar struweel en bos. Als het doel is een dichte rietvegetatie te verkrijgen, bijvoorbeeld voor rietvogels als Kleine karekiet en Woudaapje, willen we vooral bekomen dat het water open blijft en het riet gezond. We maaien in de winter de stengels af. Dat kan vrij eenvoudig tijdens strenge vorst door het riet te maaien of af te snijden op het ijs. Het tijdelijk droogleggen van het rietmoeras om het te maaien is ook mogelijk, op voorwaarde dat het grondwater weer snel op peil is en de rietstompjes niet onder water komen te staan. Let er ook op van geen gebiedsvreemd geëutrofieerd water te gebruiken. Het Riet zelf heeft van wintermaaien nauwelijks last, aangezien alle voedingsstoffen van de plant in de winter in de wortelstokken zitten. Dit maaien voorkomt dat er veel bladeren en dode stengels in het water belanden waardoor het snel verlandt door een opstapeling van organisch materiaal. Maaien moet best niet jaarlijks gebeuren, en het maaien gebeurt best gefaseerd. Elk jaar een andere plaats maaien, en om de vier jaar op elke plaats terugkomen. Vogels die oud riet nodig hebben, behouden zo hun biotoop en de opslag van struiken en bomen wordt onderdrukt. De zones die wat droger zijn dienen iets meer gemaaid dan de diepere zones. Die verlanden ook minder snel. Drogere zones zijn gevoelig voor het wegconcurreren van riet door Grote brandnetel en Harig wilgenroosje. Het opstapelen van organisch materiaal zal er op termijn toe leiden dat het rietmoeras verdwijnt. In rivierbegeleidende moerassen is het mogelijk dat een flinke overstroming dat organisch materiaal meeneemt. Beheer is dan niet nodig. Het is ook belangrijk om enkele wilgen in een rietland toe te staan. Hier wordt de biodiversiteit positief door beïnvloed. De rietplanten moeten zo laag mogelijk bij de grond, maar wel boven de hoogste waterspiegel gemaaid worden. Als er water in de stoppels kan lopen, sterven de meeste planten, omdat de luchttoevoer naar de wortels dan wordt afgesneden. Rietland met Echte heemst, Moeraslathyrus en/of Moerasmelkdistel (6430_mr) Officiële naam: Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland en van montane en alpiene zones, subtype: rietlanden met Echte heemst, Moeraslathyrus en/of Moerasmelkdistel (6430_mr) Beschrijving: Dit zijn wat brakke rietlanden met een beperkt aantal zouttolerante soorten. Kensoorten zijn bijvoorbeeld Echte heemst en Moeraslathyrus. Het voorkomen van dit type is grotendeels beperkt tot de kustpolders en het krekengebied in noord Oost-Vlaanderen. Bij de LSVI staat dit natuurstreefbeeld bij de ruigtes. Natuurstreefbeelden moeras 104

105 Natuurstreefbeelden water Natuurstreefbeelden water 105

106 Natuurstreefbeelden water Habitatstructuur en vegetatieontwikkeling van wateren Het beheer van wateren is aan bod gekomen bij Natuurmanagement I, in het traject biotoop water en moeras. We nemen hier enkele relevante delen over. Lees wel het traject opnieuw voor meer verdieping. Waterkwaliteit De biologische kwaliteit van stilstaand water kan je afmeten volgens verschillende criteria: - de helderheid en de aanwezige nutriënten, - het zuurstofgehalte, de zuurstofverzadiging en kritische invertebraten, - het voorkomen van de verschillende plantenzones, - de chemische waterkwaliteit en de geleidbaarheid, - de zuurtegraad en de hardheid. Enkel helderheid bespreken we hieronder opnieuw. Helderheid Helder water betekent licht voor ondergedoken waterplanten. Ondergedoken waterplanten geven voedsel, beschutting en zuurstof aan waterdieren. Troebel water leidt tot zuurstoftekort en een verarmde biodiversiteit. De eerste indruk van een poel of vijver valt of staat met deze eigenschap: helder water met veel ondergedoken waterplanten enerzijds of troebel water anderzijds, eventueel bedekt met eendenkroos of andere drijvende waterplanten. Troebelheid kan veroorzaakt worden door twee zaken: algen en/of opgewoeld materiaal. Algen zijn steeds aanwezig. Ze geven het water een groene of bruine, bruingele schijn. Ze kunnen echter het water troebel maken als de dichtheid te hoog is. De oorzaak is dan een teveel aan opgeloste fosfaten. Dat kan tijdelijk zijn: tijdens de winter is er geen plantengroei en bouwt zich een fosfaatreserve op in het water, waar de algen bij de eerste warme dagen van profiteren. Het water vertroebelt dan tijdelijk in het voorjaar. Als er echt teveel voedingsstoffen aanwezig zijn, is het water permanent troebel. Ook als vee, vissen, watervogels of stroming de bodem opwoelen, is het water soms permanent troebel. Troebel water door algen en helder water vormen twee kanten van een balans en ze vormen elk een vrij stabiel evenwicht. Helder water heeft veel waterplanten, die ook voedingsstoffen opnemen. Bovendien zullen watervlooien nog eens extra veel algen uit het water filteren. Eventuele vissen die watervlooien eten (planktivore vis) en vissen die bodemdieren eten en dus de bodem sterk opwoelen (bentivore vis) zullen door snoeken Natuurstreefbeelden water 106

107 efficiënt worden bejaagd, waardoor de populatieniveaus laag zijn. Hierdoor krijgen algen geen kans en blijft het water helder. Bij een te hoge voedselrijkdom van het water, zullen de algen kunnen overheersen. De watervlooien worden eventueel nog eens massaal opgegeten door planktivore vissen en de bentivoren woelen de bodem op. Door de troebelheid kan een snoek niet efficiënt jagen. Ondergedoken waterplanten sterven af door lichtgebrek en het systeem stort in. We zitten nu in een troebel evenwicht van geëutrofieerd water met bodemwoelers. Verlanding Zolang water een minimale stroomsnelheid heeft, wordt meer materiaal meegevoerd dan afgezet. Bij stilstaand of heel traag stromend water zal materiaal dat van hogerop is meegevoerd de bodem bedekken. Fijne slibdeeltjes, klei, dode waterplanten, uitwerpselen van vissen, dode eencellige algen, inwaaiend stof en bladeren stapelen zich op. Aangezien de bodem van stilstaand of traag stromend water meestal zeer zuurstofarm is door een gebrek aan menging met de bovenliggende waterkolom, zal het organisch materiaal daar zeer traag verteren. Snelle vertering gebeurt immers door aerobe micro-organismen (zij die zuurstof nodig hebben). Zonder zuurstof is vertering ook mogelijk (anaëroob, met vorming van methaangas), maar dat gaat heel traag. Het materiaal stapelt zich op en de sliblaag wordt steeds dikker. Tegelijkertijd vindt een tweede proces plaats. Een aantal oeverplanten is in staat om via wortelstokken een mat op het water te leggen om hun eigen habitat uit te breiden. Natuurstreefbeelden water 107

108 Waterdrieblad, Slangenwortel, Wateraardbei zijn in staat een wateroppervlak dicht te groeien. Ze vormen drijfzomen of kraggen, die kunnen losscheuren en drijftillen vormen. Drijftillen kunnen ook ontstaan op massa s drijvende waterplanten als Krabbenscheer. Voedselarme drijftillen en -zomen zijn pareltjes van biodiversiteit en zijn zelfs Europees beschermd (zie Overgangsvegetaties bij Moerassen) Helaas zijn tegenwoordig op een aantal plaatsen exotische waterplanten als Parelvederkruid, Waterteunisbloem, Watercrassula en Grote waternavel verantwoordelijk voor het snel dichtgroeien van open water. In tegenstelling tot het proces met inheemse soorten, waarbij de mat veelal samengesteld is uit veel en zeldzame soorten, zullen de matten van de exotische soorten bijna steeds uit een enkele soort bestaan en tegelijkertijd het onderwaterleven verstikken. Hoe dan ook, verlanding heeft tot gevolg dat stilstaand water steeds zal overgaan naar een moerassituatie en uiteindelijk naar een broekbos op venige bodem. Dat veenpakket bouwt zich steeds meer op, tot het zo dik geworden is dat het maaiveld boven het bereik van het grondwater gekomen is. Op dat moment verandert de situatie sterk en spreken we van regenwatergevoed hoogveen, dat (zeer) arm is aan voedingstoffen en vrij zuur. De planten die hierin leven hebben niks meer te maken met het relatief rijke laagveen. Beheer Het beheer is vooral gericht op het behoud van een optimale waterkwaliteit. De volgende maatregelen kunnen worden genomen: - Tegengaan van waterverontreiniging en eutrofiëring, bijvoorbeeld door tegengaan overstromingen of inlaat van oppervlaktewater. - Tegengaan van verzuring en vermesting van het aangevoerde grondwater. Hiervoor zijn vaak maatregelen nodig die buiten het natuurterrein vallen. - Aangepast visstand- en watervogelbeheer, bijvoorbeeld door het afvangen van Canadese ganzen, het verwijderen van de grote karperachtigen of exotische soorten als de blauwbandgrondel. - Aangepast exotenbeheer, het tijdig herkennen van invasieve plantensoorten zoals Parelvederkruid, Waterteunisbloem en Watercrassula en het snel nemen van de juiste beheermaatregelen en (langdurige) nazorg. - Aangepast recreatief beheer: het reguleren van hengelsport, zwemrecreatie en andere, het beschermen van de oevervegetatie. - Verwijderen van de sliblaag zodat er opnieuw naakte bodem is en de hoeveelheid voedingstoffen in het water vermindert. - Tegengaan van volledige verlanding door voorzichtig ruimen, waarbij zones van het waterlichaam onaangeroerd blijven om herkolonisatie te vergemakkelijken. - Vermijden van overmatige beschaduwing en opstapeling van bladmateriaal, het aanpakken van bomenrijen (vooral aan de zuidrand). Natuurstreefbeelden water 108

109 Voor grote vennen het open maken van het landschap zodat de wind voor golven kan zorgen en er open zand blijft. Lijst van te kennen natuurstreefbeelden water Ondiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260) Officiële naam: Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachion. Beschrijving: Dit habitattype bestaat uit ondiepe, zowel relatief snel als traag stromende rivieren en beken met helder water en een goed ontwikkelde waterplantenvegetatie. De samenstelling van de vegetatie kan sterk variëren naargelang voedselrijkdom, (variatie in) stroomsnelheid, waterdiepte en bodemsubstraat. Ook de mate van beschaduwing speelt een rol, vooral bij smallere waterlopen. Sommige waterlopen kunnen 's zomers gedeeltelijk droogvallen. Kenmerkend zijn ondergedoken of drijvende waterranonkelvegetaties (vooral Vlottende en Grote waterranonkel), naast andere waterplanten zoals diverse soorten sterrenkrozen en fonteinkruiden. Dit Natura2000-habitat is overigens geen natuurstreefbeeld. Open wateren met vele waterplanten (3150) Officiële naam: Van nature eutrofe meren met vegetaties van het type Magnopotamion of Hydrocharition. Beschrijving: Dit habitattype komt voor in ondiepe tot vrij diepe, stilstaande tot zeer zwak stromende, wateren op voedselrijke bodem, zoals meren, plassen, vijvers en afgesneden meanders. Het water is van nature rijk aan voedingsstoffen door chemische uitwisseling met de bodem. In tegenstelling tot hypertrofe (extreem voedselrijke) wateren is fosfaat meestal limiterend en het water is helder zonder zelfs maar periodieke algenbloei. Het vegetatietype en de bijhorende faunagemeenschap kunnen ook voorkomen in sloten, vaarten of brede watergangen met goede waterkwaliteit. Enkele typische plantensoorten zijn Kikkerbeet, Groot blaasjeskruid en Krabbenscheer. Abiotiek: Het habitattype komt voor in permanent, beschut, stilstaand tot zeer zwak stromend voedselrijk water op bodems met een belangrijke leem-, veen- en/of kleifractie en/of kalkrijke bodems. De waterdiepte kan zeer gering zijn, maar kan ook enkele meters bedragen. Het bereik omvat zowel kleine (smalle slootjes, poelen, laagveenplasjes) als grote wateren (vaarten, vijvers, zand-, klei- of grindwinningsputten, meren). Het water bevat vrij veel opgeloste basen (doorgaans ph 7) en opgeloste mineralen. Er is geen overmatige eutrofiëring zodat de groei van draadalgen en Natuurstreefbeelden water 109

110 fytoplankton beperkt blijft, terwijl een evenwichtig zoöplankton- en visbestand eveneens bijdragen aan de helderheid van het water. Ook het optreden van ijzerrijke kwel of kalk in de bodem kunnen een belangrijke impact hebben op de nutriëntenbeschikbaarheid. Vennen (3110 en 3130) Officiële namen: - Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten (Littorelletalia uniflora, 3110) - Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflora en/of de Isoeto-Nanojuncetea, subtype: Oeverkruidgemeenschappen (Littorelletea) (3130_aom) - Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflora en/of de Isoeto-Nanojuncetea, subtype: Eénjarige dwergbiezenvegetaties (Isoeto-Nanojuncetea) (3130_na). Beschrijving: Een ven is een voedselarme waterplas. Er bestaan verschillende types van vennen, afhankelijk van het buffervermogen van het water. Het water in de vennen is afkomstig van neerslag of van grondwater van de nabije omgeving. Hierdoor is dit water arm aan mineralen en heeft het weinig buffers. Buffers zijn basische stoffen (zoals kalk en magnesium) die zuren kunnen neutraliseren. Vennen die iets mineraalrijker water krijgen bestaan ook. Deze zijn meestal matig voedselarm en hebben meer buffers. De vegetatie in zeer voedselarme en weinig gebufferde vennen is schaars en bestaat uit rozetvormende planten met priemvormige bladeren zoals Waterlobelia en Oeverkruid (type 3110). Waterlobelia is extreem zeldzaam in Vlaanderen. De iets meer gebufferde, matig voedselarme vennen hebben meer vegetatie. Deze bestaat uit soorten zoals Oeverkruid en Moerashertshooi, in het water kunnen fonteinkruiden groeien (type 3130). Natuurstreefbeelden water 110

111 Natuurstreefbeelden kusten Natuurstreefbeelden kusten 111

112 Natuurstreefbeelden kusten De tekening op de volgende pagina toont in grote lijnen hoe een duinecosysteem ontstaat. De zee zet zand af op het strand. Als het zand (tijdelijk) droger is kan het verder landinwaarts waaien tot op het hoge strand. Hier en daar ontstaan kleine zandbultjes. Als het regent blijft daar een klein beetje zoet water in staan, bovenop het zwaardere zoute water. Bepaalde plantensoorten zijn gespecialiseerd in deze embryonale duinen en leggen het zand vast. Dat proces heet primaire verstuiving en wordt gevolgd door fixatie. De vegetatie zal meer zand vasthouden, waardoor het duintje steeds groter wordt. Deze grotere duinen, die erg snel kunnen groeien, zijn het leefgebied van het Helmgras, een bleekgeelgroene grassoort die in staat is de snelle hoogtegroei te volgen. De grotere duinen het dichtst bij de zee zijn daarom meestal helmduinen, bijgenaamd blonde of witte duinen. Dit Helmgras kan enkel goed overleven als er zand bijkomt. Eenmaal het duin gefixeerd is, nemen andere soorten het over zoals Duindoorn, een struik. Ook mossen kunnen duinen fixeren, bv. het Duinsterretje. Deze nemen soms grote oppervlaktes in zodat we van een Mosduin spreken. Duinen met Duindoorn worden ook grijze duinen genoemd. Duindoorn werkt net als Helmgras met wortelstokken om een duin snel in te nemen. Dat is de reden waarom een duin maar bedekt wordt door enkele planten die elk grote oppervlaktes zand innemen, de naburige struiken behoren tot dezelfde plant. Als zo n plant doodgaat, zijn er meteen veel struiken weg. Het zand valt dan kaal, en nu is er een secundaire verstuiving mogelijk. De primaire gebeurde op het strand. Dat kan ook gebeuren wanneer Helmgras wordt weggegeten door grazers, het gras verdwijnt door te zware betreding enzovoort. Bij deze secundaire verstuiving stuift het zand naar het noordoosten (de hoofdrichting van de wind komt uit zuidwesten) in de vorm van brede, hoefijzervormige stuifduinen, paraboolduinen genaamd. Het zand stuift weg tot onderaan de grondwatertafel wordt bereikt, nat zand stuift immers niet. Het relatief vlakke gebied dat achterblijft wordt een duinpan genoemd. Aangezien de grondwatertafel niet stabiel is, zal een duinpan ook nooit volledig vlak zijn, de hoogte van het maaiveld hangt af van hoe hoog het grondwater stond ten tijde van de verstuiving. Door het ontstane microreliëf is een diverse plantengroei mogelijk en hier en daar ook een duinpoel of -meertje. Die ontstaan door verstuivingen in zeer droge jaren. In zo n duinpan zullen eerst pionierplanten groeien, maar naarmate de successie vordert ook graslandplanten, vervolgens kruipwilg en uiteindelijk duindoornstruweel en duinbossen. Deze ontwikkeling zal omgekeerd worden als er opnieuw een stuifduin passeert. Alle planten sterven af door onderstuiving door een metersdik zandpakket, en er ontstaat opnieuw een pioniersituatie. Verstuiving is de motor van de duinbiodiversiteit. Duinen die verder landinwaarts worden geblazen, zullen uiteindelijk ontkalken eenmaal alle schelpen zijn opgelost door het zuurdere regenwater. Er ontstaan dan zogenaamde vastgelegde ontkalkte duinen. Natuurstreefbeelden kusten 112

113 Natuurstreefbeelden kusten 113

114 In de duinengordel kunnen door stormen openingen ontstaan. Tussen en achter de duinengordel komen daarom van nature kreken en zwinnen voor die bij vloed zout water binnen brengen. Daar ontstaat slikken (dagelijks overstroomd) en schorren (bij springvloed overstroomd). Verder landinwaarts kunnen bepaalde slikken ook ontstaan zonder echte overstroming, maar puur door zoute kwel: de binnendijkse zilte vegetaties. Lijst van te kennen natuurstreefbeelden kusten Buitendijks gelegen slikvegetaties (1310_zk en 1310_zv) Officiële namen: - Eenjarige pioniersvegetaties van slik en zandgebieden met Salicorniasoorten en andere zoutminnende planten, subtype: buitendijks gelegen zeekraalvegetaties (1310_zk) - Eenjarige pioniersvegetaties van slik en zandgebieden met Salicorniasoorten en andere zoutminnende planten, subtype: buitendijks hoog schor met zeevetmuurvegetaties (Saginion maritimae) (1310_zv) Beschrijving: Deze soortenarme pioniervegetaties met Zeekraalsoorten en vaak ook Klein schorrenkruid komen van nature voor op wat beschutte slikken die door de vloed dagelijks overstromen met zout of sterk brak water. Door de beschutting kan Zeekraal massaal ontkiemen zonder te worden weggespoeld. Vaak komt dit habitattype voor in combinatie met schorren. Zeekraalvegetaties in het Schelde- en IJzerestuarium overlappen met het habitattype 1130 (estuaria). Binnendijks vind je deze vegetaties terug in zilte kreken in de polders, in uitgeveende of uitgebrikte (waar het veen of klei ooit weggegraven is) poldergraslanden die in contact staan met zilt grondwater en in laag gelegen weiden onder invloed van zilte kwel vanuit zoute of sterk brakke waterlopen. Hier blijven deze begroeiingen meestal beperkt tot vlekken of smalle linten in contact met andere zilte vegetaties. Zeekraal vindt hier geschikte groeiplaatsen in trapgaten van het vee en op drooggevallen slikoevers. Buitendijks gelegen schorrenvegetaties (1330_da) Officiële naam: Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae), subtype: buitendijkse schorren (1330_da). Beschrijving: Schorren (in Nederland kwelders genoemd) komen voor op zilte (=zoute) standplaatsen in de nabijheid van de zee, die niet bij elk hoog tij overstromen, maar enkel bij springtij, tweemaal per maand. Meestal worden ze doorsneden door een stelsel van kreken en geulen. Aan de randen van deze kreken en geulen komen hoger gelegen, zandige oeverwallen voor; in de kommen bezinken na elke overstroming de fijnere kleideeltjes. Door toenemende sedimentatie gaan de plantengemeenschappen van de lage schorre geleidelijk over in gemeenschappen van de hoge schorre. Gewoon kweldergras is de typische kensoort voor lage schorren die vaker en langer onder water komen, terwijl Gewone zoutmelde en Zulte het aspect bepalen op hoger gelegen, vaak meer zandige plaatsen. Op middelhoge schorren die minder frequent overstromen, Natuurstreefbeelden kusten 114

115 treden Lamsoor en Zeeweegbree op de voorgrond. Op begraasde, hoge schorren ontwikkelen zich korte grazige vegetaties met Engels gras en Melkkruid. Vastgelegde duinen (2130) Officiële namen: - Vastgelegde duinen met kruidvegetatie (grijze duinen), subtype: duingraslanden van kalkarme milieus (2130_had). - Vastgelegde duinen met kruidvegetatie (grijze duinen), subtype: duingraslanden van kalkrijke milieus (2130_hd) Beschrijving: Dit habitattype bestaat uit duingraslanden en mosduinen met een grote diversiteit aan vegetatietypen, bepaald door verschillen in vocht- en kalkgehalte, beheer, winddynamiek en zonexpositie. Mosduinen ontstaan in een eerste fase, nadat een duin niet meer stuift en het Helmgras verdwijnt. In kalkrijke duinen verdwijnt Helm reeds na vijf tot tien jaar. Mosduinen gaan dan verder evolueren naar duingraslanden. Eerst met een aantal pioniersoorten zoals Kruipend stalkruid en Duinviooltje. Later in de successie komen in het duingrasland soorten voor als Geel zonneroosje en Nachtsilene. Deze graslanden zijn zeer soortenrijk. Mosduinen zijn uiterst zeldzaam in Vlaanderen en Europa. Goed ontwikkelde vormen zijn in verschillende duingebieden te vinden maar doorgaans slechts over een geringe oppervlakte. Duinstruweel met Duindoorn (2160) Officiële naam: Duinen met Hippophae rhamnoides Beschrijving: Duindoorn is in de duinen de belangrijkste struweelpionier. Door het stopzetten van het historische begrazingsbeheer en de kleinschalige akkerbouw in de duinen heeft dit habitattype zich in de loop van de 20ste eeuw sterk uitgebreid. Duindoornstruwelen kunnen zich ontwikkelen uit diverse vegetatietypen zoals gefixeerde Helmduinen, mosduinen en graslanden. De soort is het meest vitaal in jonge vochtige duinvalleien. Door de stikstoffixatie in wortelknolletjes kan Duindoorn zich gemakkelijk vestigen en zich met wortelstokken uitbreiden op voedselarme zandbodems. Na verloop van tijd vestigen zich andere struiken zoals Wilde liguster, Gewone vlier, Eenstijlige meidoorn, Sleedoorn en diverse soorten braam en roos. Duinvalleien met Kruipwilg (2170) Officiële naam: Duinen met Salix repens ssp. Argentea (Salicion arenaria). Beschrijving: Dit habitattype omvat de dwergstruwelen met dominantie van Kruipwilg in en nabij vochtige duinvalleien. In dit habitattype hebben ze een karakteristieke hoogte van slechts 0,5 tot 1 m. Vaak komen ze in mozaïek voor met Vochtig duingrasland en Natuurstreefbeelden kusten 115

116 natte pioniervegetaties (habitattype 2190). Typische soorten zijn Rond wintergroen, Zeegroene zegge en Moeraswespenorchis. Op drogere plaatsen komen Kruipwilgstruwelen vaak voor in mozaïek met drogere duingraslanden en mosduinen (habitattype 2130). Wandelende duinen met Helmgras (2120) Officiële namen: - Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (witte duinen), variant helmduin. - Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (witte duinen), variant vegetatieloos stuifduin. Beschrijving: Dit habitattype bestaat uit min of meer mobiele kustduinen met actieve zandverstuivingen. Op de meest dynamische plaatsen bestaat de gemeenschap uit een ijle Helmvegetatie. In gefixeerde duinen neemt de groei van Helm af, waarschijnlijk door infectie met bodemaaltjes, en kan het organische materiaal zich ophopen. Vaak ontstaat er dan een moslaag en wordt de successie ingezet naar mosduinen en duingraslanden (type 2130). Vochtige duinvalleien (2190) Officiële naam: Vochtige duinvalleien, subtype: duinpannen met kalkminnende vegetaties (2190_mp). Beschrijving: Vochtige duinvalleien kunnen ontstaan op twee manieren. In eerste instantie betreft het primaire duinvalleien. Deze ontstaan door ontzilting van strandvlakten die na het ontstaan van een nieuwe duinengordel of een zeedijk afgesloten worden van de zee. In Vlaanderen betreft het echter meestal secundaire duinvalleien, ontstaan in grotere duincomplexen door het uitstuiven van het zand tot op het niveau van het zoete grondwater. Onder invloed van seizoenale fluctuaties in het grondwaterpeil kunnen tijdelijke tot semipermanente duinplassen en poelen ontstaan. Als een duinpan in een droog jaar met een lage grondwaterstand uitgestoven is, zal er grondwater boven het maaiveld treden in de jaren erop. Zelfstudie In dit hoofdstuk worden kort de biotoopgroepen behandeld die voorkomen aan de kust: strand, duinen, slikken en schorren. Deze natuurstreefbeelden moet je kort kennen. Tijdens de les worden ze niet behandeld. Natuurstreefbeelden kusten 116

117 Bosbeheer voor boswachter Bosbeheer 117

118 Bosbeheer Vereiste voorkennis Alle leerstof van de beide delen van Bosbeheer uit het voortraject natuurmanagement basis wordt nog steeds beschouwd als actieve leerstof. Ook wat betreft de te kennen boomsoorten (zie hieronder), moet van de meesten de wintervacht gekend zijn. Kijk voor de juiste informatie in de Excel lijst van te kennen soorten. Je kan de soorten terugvinden op Bomenwijzer (zoek best op wetenschappelijke naam) en door zelfstudie verder inoefenen. Ook de bomen- en knoppenwaaier ( kunnen je helpen om soorten te herkennen op terrein. Een goede Nederlandse site met veel foto s is Lijst van 20 struik- en boomsoorten: Loofbomen - Fagus sylvatica - Beuk - Quercus petraea en robur Winter- en Zomereik - Betula pendula - Ruwe berk - Castanea sativa - Tamme kastanje - Quercus rubra - Amerikaanse eik - Alnus glutinosa - Zwarte els - Sorbus aucuparia - Lijsterbes - Carpinus betulus - Haagbeuk - Corylus avellana - Hazelaar - Tilia spp. platyphyllos en cordata Zomer- en winterlinde - Populus x canadensis - Canadapopulier - Salix spp. alba en caprea Schietwilg en Boswilg - Prunus serotina - Amerikaanse vogelkers - Prunus avium - Boskers - Fraxinus excelsior - Gewone es - Acer pseudoplatanus - Gewone esdoorn Naaldbomen - Picea abies - Fijnspar - Pinus sylvestris - Grove den - Pinus nigra var. Corsicana - Corsikaanse den - Larix spp. decidua en kaempferi Europese en Japanse lork Bosbeheer 118

119 Dunning en houtkwaliteit Hoogdunning is momenteel de meest toegepaste dunningsmethode in Nederland en Vlaanderen. De basisprincipes leerde je al in Natuurmanagement basis. Een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van dit systeem leverde de Zwitser, Walter Schädelin, in Hij ontwikkelde de Auslesedurchforstung ; letterlijk de selectiedunning. Bij deze methode worden in de selectiefase steeds opnieuw de beste bomen geselecteerd en vrijgesteld. Na verschillende dunningsrondes (het aantal rondes is afhankelijk van soort, dunningsintensiteit en groeiplaats) zijn de beste bomen onbetwist en kan van echte selectie geen sprake meer zijn. Dan gaat de dunning over in de volgende fase, door Schädelin de Lichtwuchsdurchforstung genoemd (letterlijk: licht-groei-dunning). Tijdens deze fase gaat het niet meer om het uitselecteren van de beste bomen, maar het vrijhouden van deze bomen van concurrentie. Tot de leerstof behoren twee vormen van selectieve hoogdunning: de toekomstbomenen de QD-methode. In tegenstelling tot wat Schädelin voorstelde, wordt nu gewerkt met een éénmalige selectie van toekomstbomen. Deze bomen bepalen dus meteen het eindbeeld. De beide methoden verplichten de bosbeheerder tot deze interessante denkoefening. Hierbij is de focus op een beperkte selectie bomen van (potentieel) hoge houtkwaliteit gericht. Tegelijk gaat ook de nodige aandacht naar bomen met zogenaamde microhabitats, zoals holtes en scheuren. Dergelijke bomen hebben weinig potentieel naar houtkwaliteit, maar zijn wel belangrijk voor de biodiversiteit. Deze manier van dunnen draagt bij tot een beter geïntegreerd bosbeheer, waarbij economische en ecologische doelen zo goed mogelijk met elkaar worden verweven. Dit geïntegreerd, multifunctioneel bosbeheer staat hoog op de Europese agenda, zowel binnen het natuurbeleid (2020-doelen, Natura 2000) als het bosbeleid (European Forest Strategy). Herkennen van houtgebreken Als de huidige trend zich verder zet en er van de bosbeheerder verwacht wordt inspanningen te doen voor een multifunctioneel bosbeheer dat inkomsten uit houtoogst combineert met het realiseren van gewenste natuurkwaliteit, dan komt dit neer op de economische (hout)waarde te concentreren in zo min mogelijk bomen van hoge kwaliteit. Het kunnen herkennen van houtgebreken die een (negatieve) invloed hebben op de verkoopwaarde is van belang vanaf het moment van eerste dunning tot en met de eindkap. Alle hieronder beschreven houtgebreken zijn van toepassing bij evaluatie van stammen bij eindkap. Ze zijn onder te verdelen in drie grote categorieën: takkigheid, vervorming en beschadigingen/aantastingen. Daarnaast zijn er nog gebreken die niet op stam te zien zijn, maar enkel nadat de boom is geveld (hier niet beschreven). Bij selectie van toekomstbomen in de stakenfase moet een beoordeling gemaakt worden op de potentiële toekomstige kwaliteit. Geen al te gemakkelijke opgave die gepaard gaat met de nodige onzekerheid. Volgende zaken kunnen wél met zekerheid in de stakenfase afgekeurd worden: niet-vitale bomen, te sterke kromming (kan niet meer Bosbeheer 119

120 gecompenseerd worden), te sterke betakking (zijtakken te dik/talrijk), vork op lage hoogte (lager dan 6 à 8 m) of duidelijke fouten in de stam zoals vorstscheuren. Om het aandeel houtgebreken tot een minimum te herleiden, moet de beheerder volgende zaken in orde hebben: - Bomen zijn perfect standplaatsgeschikt - Zorg voor een goede begeleiding van kwaliteitsbomen (goed lichtklimaat, natuurlijke stamreiniging, wildbescherming ) - Toepassen van goede bosbehandeling op het juiste tijdstip (vorm- en opsnoei, dunning ) Bosbeheer 120

121 V.l.n.r. en v.b.n.o.: dode en levende noest, waterlot, vorken, taklittekens (Robbie Goris) Bosbeheer 121

122 Takkigheid Vorken Omschrijving De stam loopt vanaf de vork verder in twee of meer deelstammen. Van genetische of toevallige aard (beschadiging eindknop). Waterlot Waterlot is de verzamelnaam van verschillende types scheutgroei aan de stam. Verschijnen mogelijks bij plotse wijzigingen in groeifactoren (water, licht) of na snoei of beschadigingen. Leidt soms tot een woekering over groot deel van de stamlengte. Kan ook genetisch van aard zijn. Noesten De noest is het gedeelte van een tak in het stamhout. Deze kan omwald/afgegrendeld of open zijn, en gezond of rot. Op stam zijn ze zichtbaar omdat er ofwel nog een levende of dode tak aanwezig is, ofwel omdat er een taklitteken te bemerken is. Gevolg De bruikbare stamlengte neemt af (rendementsverlies); er is een verhoogd risico op scheuren (ook bij het vellen); mogelijks kunnen water en schimmels verder in de stam treden (bij plakoksels). Verlaagt over het algemeen de houtwaarde. In de stakenfase kan bij voldoende keuze als toekomstboom gekozen worden (dus voor de 1 e dunning) voor die boom met de minste waterlotvorming. Indien niet mogelijk, moet na de dunning de waterlotvorming opgevolgd en indien nodig opgesnoeid worden. In zeldzame gevallen kan een volledige stambedekking met waterlot gegeerd zijn voor meubelhout en inlegwerk (vogeloogjesfineer). Noesten zorgen voor een afwijkende vezelrichting en beïnvloeden dus de mechanische eigenschappen van het hout. De waardevermindering is afhankelijk van het aantal, de grootte en de toestand (levend/dood) van de noesten. Voor elke soort zijn aparte, gedetailleerde criteria en normen. Over het algemeen is een levende noest minder erg dan een dode. Afhankelijk van hoe lang de noest is overgroeid, geeft dit een andere tekening (litteken) op de schors (zie onderstaande figuur) Bosbeheer 122

123 Vervorming Draaigroei Rimpelgroei Kromming Omschrijving Mogelijks erfelijke eigenschap waarbij houtvezels in axiale richting spiraalsgewijs getorst zijn. Dit houtgebrek is meestal goed op te merken aan de schors. Afwijking van de jaarringen t.o.v. de cirkelvormige stamdoorsnede. Mogelijks veroorzaakt door lokaal afsterven van cambium, dat leidt tot longitudinale rimpels in de stam Kromming en dus afwijking van de stam in verticale richting t.o.v. de loodrechte. Mogelijks veroorzaakt door genetische eigenschappen, groeiplaatsfactoren (wind, sneeuw, ) of andere bosbouwkundige factoren (concurrentie en groei). Maserknol Eerder zeldzame bolvormige, geïsoleerde tumor (woekering van cellen). Het bezit een zeer warrige houtvezelstructuur. Worden mogelijks geïnduceerd door beschadiging van het cambium of bacteriële of dierlijke aantasting. Gevolg Het hout is weinig elastisch, werkt enorm tijdens het drogen, laat zich moeilijker klieven. Als de draaigroei groot is (meer dan 8 cm per lopende meter uitspringen van verticale as), wordt dit uit alle mogelijke kwaliteitsklassen gebannen. Veroorzaakt rendementsverlies (op de zagerij). Veroorzaakt rendementsverlies (op de zagerij) en het hout is nerveus (het hout werkt). Is vooral bij naaldhout nefast (max. 2 à 3 cm afwijking per lopende meter, te meten vanaf of hoger dan borsthoogte). Bij loofhout mag dat al iets meer zijn, aangezien kortere sortimenten gezaagd worden. Als de maserknol voldoende groot en gezond (niet rot) is, is deze zeer gegeerd als meubel- of fineerhout en voor inlegwerk. Bosbeheer 123

124 Beschadigingen/aantastingen Vorstscheur Exploitatieschade Wildschade Omschrijving Longitudinale en radiale scheur in het stamhout. Oorzaak is de vorstwerking. Meestal gaat de scheur tot in het hart van stam en kan over enkele meters lopen. Schade aan overblijvende opstand bij het vellen (ontschorsen) of ruimen van bomen (beschadiging stamvoet, wortelaanloop). Beschadiging van de bast door wildsoorten (hert, ree, konijn, haas ). Vreemde lichamen Incorporatie van vreemde objecten (zoals oorlogsresten, ijzerdraad, wildbescherming ) in het stamhout. Gevolg Houtwaarde wordt volledig herleid tot laagste klasse. Kan inrotting en aantasting (schimmels) veroorzaken; rendementsverlies. Kan inrotting en aantasting (schimmels) veroorzaken; rendementsverlies. Kan inrotting en verkleuring veroorzaken; rendementsverlies. Bosbeheer 124

125 V.l.n.r. en v.b.n.o.: draaigroei, rimpelgroei, kromming, kromming, maserknol (Robbie Goris) Bosbeheer 125

126 V.l.n.r.: vorstscheur, exploitatieschade (Robbie Goris) QD-methode vs. Toekomstboommethode (en Ongelijkvormig hooghoutbeheer) In aanvulling en ter extra verduidelijking van de leerstof van Bosbeheer deel 2 natuurmanagement basis, hieronder nog eens de voornaamste verschillen en raakvlakken van de twee belangrijkste boomgerichte dunningsmethodes ( TB =toekomstboom). Het is aanbevolen de leerstof uit natuurmanagement basis voorafgaand nogmaals op te frissen. TB-methode QD-methode Opmerking Omslagpunt 2/5 eindhoogte ¼ eindhoogte Dunningsnoodzaa k Dunningsintensit eit Wanneer toekomstboom om vraagt hier Meestal 2 à 3 concurrenten per TB Dunningsomloop jaar naargelang van de leeftijd; later langere omlooptijd Maximum aantal TB per ha Wanneer toekomstboom hier om vraagt 100% vrije kronen na 1 e of 2 e dunning 3 à 4 jaar in jonge fase; later langere omlooptijd Waterlotgevoelige soorten in 2 dunningsrondes 100% vrije kronen bezorgen Afhankelijk van de boomsoort 60 à à 40 Afhankelijk van de boomsoort Bosbeheer 126

127 Doelstelling Structuurrijk bos + individuele stamkwaliteit TB (kwaliteit: zaaghout) Voor welke boomsoorten? Meer nog dan TB-methode, structuurrijk bos + hogere individuele stamkwaliteit TB (kwaliteit: fineerhout) Alle boomsoorten In principe alle boomsoorten; vooral interessant bij soorten zoals Berk, Beuk, Esdoorn, Het respecteren van deze spelregels (maximum aantal toekomstbomen, dunningsintensiteit ) geeft een goede garantie dat niet méér geoogst zal worden dan de bijgroei. Een vaak voorkomende fout bij beide methodes is het aanduiden van te veel toekomstbomen (men is niet streng genoeg) met als gevolg dat vaak te grote gaten ontstaan in het bos. Het uiteindelijke gevolg is dat de doelstelling wordt ondermijnd: geen structuurrijke bosopstand en geen goede behandeling van kwaliteitsbomen. Een beheerder kan dus bij dunning kiezen om met toekomstbomen te werken, volgens de TB-methode of de QD-methode. Dit kan toegepast worden in gelijkjarige, gelijkvormige bosbestanden (bijvoorbeeld een aanplantingsblok van 2 ha zomereik) om deze naar een toestand van ongelijkvormigheid en ongelijkjarigheid te brengen door dunning en gespreide eindkap van individuele bomen. Anderzijds gebruikt men toekomstbomendunning ook in bosbestanden die reeds ongelijkvomig zijn. Het ongelijkvormig hooghoutbeheer is hier een voorbeeld van (zie verder). Bij deze beheerbenadering zijn het beheer van kwaliteitsbomen en hun behandeling tot hun exploiteerbare afmetingen belangrijke principes. Bij de dunning wordt in functie van toekomstbomen zowel in de bovenetage als in de onderetage gewerkt (toekomstbomen in alle diameterklassen wegens ongelijkvormigheid) Bosbeheer 127

128 In ongelijkvormig bos valt het meeste zonlicht diffuus naar binnen (Bron: Forêt Wallonne asbl) In het ongelijkvormig hooghoutbeheer (FR: futaie irrégulière) wordt beslist om tot kapping over te gaan op basis van individuele kaprijpheid van bomen (doeldiameter). Behoud van een optimale voorraad op stam is een basisbeginsel bij deze beheerbenadering. Onderstaande tabel toont richtcijfers voor de belangrijkste boomsoorten in Wallonië. Als vuistregel wordt bij elke interventie % van de houtvoorraad (naar grondvlak en volume) weggenomen: 15 % voor korte omlopen (8 jaar), 25 % voor lange omlopen (12 jaar). Bij elke rotatie wordt zo de aanwas weggekapt. Samen met de eindkap van individuele kwaliteitsbomen op doeldiameter zorgt dit voor een structuurrijke opstand, een diffuus en gefilterd licht, en uiteindelijk de continue ontwikkeling van zaailingen die zo typisch is aan deze benadering. Het in de hand houden van de wildstand is essentieel voor het toepassen van deze benadering. Bosbeheer 128

129 Voorbeelden van grondvlak bij ongelijkvormig hooghoutbeheer voor verschillende boomsoorten vóór en na dunning (Bron: Forêt Wallonne asbl) Keuze van wijkers bij toekomstbomen Voor de keuze van toekomstbomen, naargelang de gekozen methode, verwijzen we naar de leerstof van natuurmanagement basis. Een goede toekomstboom is in eerste instantie supervitaal, dominant, van potentieel goede kwaliteit (=afwezigheid van grote gebreken) en staat op de gewenste afstand tot andere toekomstbomen. Enige aandacht bij het aantekenen van de dunning rondom de toekomstbomen. Als de kroon 100 % vrij moet staan na dunning, zoals bij QD voor snelle groeiers met een lichtboomkarakter, dan is het in feite niet zo moeilijk. Toch valt in dit specifieke geval in de praktijk op te merken dat vaak te zwak lees: te weinig concurrenten gedund wordt. Hou rekening met het feit dat na de dunning gedurende 3 à 4 jaar de kroon van de toekomstboom nog steeds vrij moet blijven. Dun dus stevig genoeg! Indien niet alle concurrenten in één dunningsronde moeten worden gekapt, zoals bij de toekomstboommethode of QD-methode voor waterlotgevoelige soorten, dan moet keuze in de wijkers gemaakt worden. De bedoeling is dat eerst de grootste concurrenten weggenomen worden. Dat zijn de bomen die de gesteltakken van de toekomstboom hinderen (zie afbeelding hieronder). Een veel gemaakte fout is dat net de andere concurrenten worden geviseerd, daar waar de kroon van de toekomstboom reeds is samen- of weggedrukt. Deze zijn niet prioritair, aangezien de grootste groei op dat moment in de stukken met gesteltakken zit. Deze van groeiruimte voorzien krijgt dus eerst aandacht. Bosbeheer 129

130 Het aantekenen van de wijkers staat in het teken van het wegnemen van de grootste concurrenten (Helmut Rieger, Landesforsten Rheinland-Pfalz) Dunning uitvoeren in de praktijk Voorafgaand aan de daadwerkelijke dunning wordt het werk uitgezet door bomen in het bos te markeren. Het markeren van de bomen die gekapt, of juist zorgvuldig behouden moeten worden, wordt blessen, smetten, hameren of schalmen genoemd. Eenvoudig bleswerk komt in onze oudere gemengde bossen met meervoudige doelstellingen eigenlijk niet meer voor. Tegenwoordig moet een schalmer vaak meerdere tegenstrijdige doelstellingen in één opstand proberen te combineren, gebruikmakend van de situatie zoals die nu is. Hierbij dient hij zijn kennis van de groeiritmes en potenties van de aanwezige boomsoorten op de groeiplaats te hebben. In de openbare bossen wordt traditioneel in brigade geschalmd. Hierbij lopen drie of vier mensen op rij door het bos, en markeren ze de dunning in parallelle stroken. Het markeren gebeurt met een schalmbijl of hamer. Hiermee wordt een stuk schors van de boom geslagen, soms tweezijdig, en wordt het merkteken in het hout geslagen. De dunningsbomen worden voornamelijk opgemeten met een digitale meetklem. In veel bossen worden de bomen tegenwoordig gemarkeerd met spuitbussen bosmarkeerverf. Oranje en rode kleurtinten worden het meest gebruikt voor te oogsten bomen. Geel en groen zijn doorgaans slecht zichtbaar in het bos. Blauw wordt bijna uitsluitend gebruikt voor het markeren van toekomstbomen en wit is een handige kleur om bijvoorbeeld randmarkeringen van ruimingspistes te maken. Als verftekens merkbaar Bosbeheer 130

131 langer dan een jaar zichtbaar moeten blijven, is speciale bosmarkeerverf (langdurig zichtbaar) aangewezen. Algemeen gesteld worden de volgende stappen in volgorde uitgevoerd: - Loop een rondje door en om het te dunnen bestand. Zo voorkom je gedesoriënteerd te geraken, beoordeel je of een geplande dunning echt nodig is, merk je eventuele bijzonderheden of aandachtspunten voor de bosexploitatie op. - Aanleg van de ruimingspistes (zie verder onder hoofdstuk bosexploitatie ) - Markeren van de bomen. Het schalmen van bomen die bij dunning gekapt moeten worden, kan door een stuk van de schors te verwijderen met de schalmbijl/blesmes, of met verf. Bomen met een specifieke functie (toekomstboom, habitatboom) worden meestal met verf gemarkeerd, soms met touwtjes of markeringslint. Selecteer geen mooie bomen voor (kwaliteit)houtproductie direct langs een ruimingspiste, want deze zullen zeker beschadigd raken tijdens een oogstronde. Hou bij het markeren van bomen rekening met degene voor wie deze markering bedoeld is. Vaak wordt het uiteindelijke werk uitgevoerd door oogstmachines. Breng de markering daarom niet te laag aan. Vaak is de richting van waar de machine of de zaagploeg komt ook bekend. Als dat zo is, kan daar met de markering ook rekening mee gehouden worden. Bij het markeren van te oogsten bomen is het raadzaam voor de bosbeheerder om er op te letten of de gemerkte boom zonder grote problemen kan vallen. Bij dunningen in licht boomhout zijn er doorgaans weinig problemen te verwachten. Kritischer zijn de velling van randbomen en de oogst van zware bomen tussen lichter hout, bijvoorbeeld in ongelijkvormige bestanden. Er wordt dan best nagekeken of er in het waarschijnlijke valtraject van de boom geen andere bomen in de weg staan. Zo nodig worden extra bomen gemarkeerd om de exploitatie praktisch uitvoerbaar te maken. In uitzonderlijke gevallen zal er in de voorwaarden bij een verkoop op stam opgelegd worden dat de kruin moet verwijderd worden vóór de velling. Een pijl op de boom aanbrengen met een verplichte velrichting is ook mogelijk. Dat gebeurt wel eens om bepaalde plekken met verjonging te vrijwaren. Doeldiameter en kapbaarheid Waar in bossen met een vrije bosontwikkeling een periode van vitaliteitverlies en verval optreedt gevolgd door verjonging, wordt in behandelde bossen de generatiewisseling voor deze vervalfase ingezet door natuurlijke of kunstmatige verjonging. Afhankelijk van de ruimtelijke schaal en de gekozen beheerbenadering kan verjonging plaatsgrijpen in vrijkomen ruimte van een enkele gekapte boom tot op niveau van een volledige bosopstand. Bosbeheer 131

132 Bij de boomgeoriënteerde beheerbenaderingen (vb. QD, ongelijkvormig hooghoutbeheer) werkt men met doeldiameters om de kapbaarheid te beoordelen. De doeldiameter van een boom is de diameter op borsthoogte vanaf wanneer de eindkap zinvol is. De doeldiameter is een minimale dikte; naargelang van het ontwaardingsrisico en de standplaatskwaliteit kan het economisch zinvol zijn om de kwaliteitsboom in kwestie beduidend dikker te laten worden alvorens hem te oogsten. Een mogelijke valkuil van het werken met doeldiameters is om deze minimale oogstdiameter als starre richtwaarde, waarop een boom moet geoogst worden, te beschouwen. De bedoeling van doeldiameters is net om bomen individueel te oogsten in een bos met een ongelijkvormige structuur en om exploitatieoffers te vermijden. Bij kaalslagsystemen wordt de kaprijpheid op leeftijd gedefinieerd (normaal bos: bedrijfstijd, gemiddelde diameter bij kaalkap), met als gevolg dat bij de kaalkap een beduidend aandeel van de bomen aan een suboptimale dikte geoogst worden. De minimale vereiste voor een stam van hoge kwaliteit is dat er een takvrije stammantel van 20 cm dik aanwezig is. - In het ideale geval zit die mantel kwaliteitshout rond een dunne takhoudende kern van minder dan 10 cm diameter (bestaande uit juveniel hout en overwalde takstompen of snoeiwonden). Dit is mogelijk bij snel kwalificerende lichtboomsoorten zoals berk en zwarte els, of bij schaduwboomsoorten die onder scherm zijn opgegroeid (bv. beuk, esdoorn). - Naargelang van de boomsoort en de groeiomstandigheden in de kwalificeringsfase is er tot 5 à 10 cm diameter extra nodig, opdat de houtvezel van de stam zich kan rechten en zo beperkte krommingen uitgroeien of kromme houtvezels die over takaanzetten zijn gegroeid compenseren. Hiermee moet rekening gehouden worden, zeker als het gaat om exemplaren die stammen uit een verjonging met lage stamtallen. - Bij boomsoorten zoals eik, kers, olm en kastanje wordt het lichtere spinthout niet voor hoogwaardige toepassingen gebruikt. De gemiddelde spinthoutdikte (2 à 5 cm) moet dus toegevoegd worden aan de berekening van de doeldiameter. - Hetzelfde geldt voor de schorsdikte. Soorten zoals berk, beuk en esdoorn hebben tot op hoge leeftijd een dunne schors van ongeveer 1 cm dik. Bij soorten zoals eik, populier, Douglas en grove den kan de schors beduidend dikker zijn. Ook de schorsdikte draagt bij aan de berekening van de doeldiameter. Met behulp van deze informatie kunnen als voorbeeld 3 doeldiameters bepaald worden. Voorbeeld 1: Berk ontstaan uit dichte natuurlijke verjonging: takhoudende kern (5 cm) + takvrije mantel kwaliteitshout ( cm) + schorsdikte (2 cm) maakt 47 cm. Aangezien berk een vroegdynamische boomsoort is en met toenemende leeftijd het risico op houtverkleuring en kernrot sterk toeneemt, is het niet zinvol om de doeldiameter ver te overschrijden bij de eindkap. Bosbeheer 132

133 Voorbeeld 2: Esdoorn uit een gewone aanplanting met plantafstanden van 1,5 m bij 1,5 m: takhoudende kern (13 cm) + overwalling van afgestorven takken (5 cm) + takvrije mantel kwaliteitshout ( cm) + schorsdikte (2 cm) maakt 60 cm. Voorbeeld 3: Zomereik uit een gewone aanplanting: takhoudende kern (15 cm) + overwalling van afgestorven takken (5 cm) + takvrije mantel kwaliteitshout ( cm) + dikte van het spinthout (10 cm) + schorsdikte (5 cm) maakt 75 cm. Aangezien het risico op ontwaarding van eikenhout door rot of verkleuring minimaal is bij vitale bomen, is het economisch zinvol om de eindkap later dan bij het bereiken van de minimale doeldiameter te doen. Een eik met een DBH van 95 cm zal een mantel kwaliteitshout van 30 cm i.p.v. 20 cm hebben, waardoor het verwerkingsrendement en de houtwaarde toeneemt. Tijdens de periode van 30 à 40 jaar die nodig zijn om dit extra kwaliteitshout bij te groeien, zal de waardebijgroei van deze eik bovengemiddeld hoog zijn. In verscheidene publicaties worden doeldiameters per boomsoort en standplaatskwaliteit opgesomd. Dit is geen algemeen geldende waarheid, maar wel een handige richtlijn voor beheerders. De doeldiameter wordt vastgelegd door de beheerder in functie van zijn economische doelstelling, met de boombiologie en de houttechnologische mogelijkheden van de boomsoort in kwestie als randvoorwaarden. Minder geschikte standplaats Geschikte standplaats Optimale standplaats Opmerking beuk Rode kernverkleuring mogelijk eik es Opletten voor risico van bruine kernverkleuring esdoorn kers Opletten op risico van kernrot linde berk Op latere leeftijd kans op kernrot Haagbeuk Amerikaanse eik Fijnspar Grove den lork Douglasspar Tabel: Doeldiameters op 150 cm in Saarland, Duitsland ( ) Bosbeheer 133

134 Meten van bomen en bossen Het houtvolume meten kan verschillende redenen hebben: houtverkoop op stam, beheerplanning, uitgesleepte stammen opmeten, groeimonitoring In België is de houtverkoop op stam gebruikelijk. Bij het aanduiden van de te kappen bomen wordt hun omtrek of diameter op borsthoogte gemeten (omtrek = diameter x 3,14). Per dikteklasse wordt een hoogtemeting gedaan en zo kan het houtvolume van het volledige houtlot berekend worden (kuberen). Dit is een volumeschatting, maar ze is erg gebruikelijk om de houtverkoop op te baseren. Bij de verkoop van zaaghout wordt er per kwaliteit een eenheidsprijs afgesproken. Vervolgens worden de stammen of stamstukken individueel gemeten om het houtvolume te bepalen. Meten van de dikte van bomen Om de dikte van een boom te kennen, kunnen zowel de diameter als de omtrek gemeten worden. Deze wordt gemeten met een meetlint (omtrek) of een meetklem (diameter). Een meting met meetlint is nauwkeuriger en beter herhaalbaar dan met een meetklem, maar wel trager. Een ander voordeel is dat er geen beperking van dikte is (=bruikbaar bij zeer dikke bomen), bij een meetklem wordt dit begrensd door de maximum opening van de schuiflat. Een meetklem bestaat uit een lat van 0,65 à 1 meter lang die in centimeters verdeeld is. Loodrecht op de lat zijn twee benen bevestigd waarvan één been vast zit en het andere over de lat kan geschoven worden. Een goede meetklem voldoet aan de volgende eisen: - de meetlat moet recht zijn, voldoende lang en onvervormbaar; - de centimeterverdeling moet nauwkeurig en goed afleesbaar zijn; - de benen moeten evenwijdig zijn en loodrecht op de lat staan en in hetzelfde vlak liggen; Bosbeheer 134

135 - het beweegbare been moet gemakkelijk te verschuiven zijn, maar er mag geen speling op zitten waardoor van de loodrechte stand wordt afgeweken. Bij bomen op stam wordt de diameter gemeten op borsthoogte (vaak afgekort als Dbh ), dit is op 1,3 meter hoogte. Bij gevelde bomen gebeurt de meting in de helft van de werkhoutlengte van de te meten stam. De diameter wordt gemeten met een meetlint of een meetklem. Bij het meten met een meetklem wordt het meetvlak loodrecht op de lengteas van de boom gehouden. De lat wordt tegen de stam gedrukt. Om nauwkeuriger te werken kunnen twee diametermetingen loodrecht op elkaar uitgevoerd worden waarvan het gemiddelde genomen wordt. Meten van de hoogte van bomen De totale lengte van een boom, van de voet tot de top, is de spilhoutlengte. Voor het bepalen van het commerciële houtvolume is vooral de lengte van het stuk stam dat als hout verkocht kan worden, de zogenaamde werkhoutlengte, belangrijk. De werkhoutlengte is de lengte van de stam gemeten boven de stobbe (ca. 10 cm boven maaiveld) tot het punt waar de stam wordt afgetopt. Afhankelijk van de uiteindelijke houttoepassing verschilt het bij welke diameter de stam wordt afgetopt. De aftopdiameter kan variëren van 7 tot 12 cm. Voor de meting van de hoogte bestaan meerdere soorten hoogtemeters: - principe van vaste kijkhoek: houthakkerskruis, dendrometer van Franck - principe van vaste afstand tot de boom: Blume-Leiss, Suunto - elektronische toestellen met variabele kijkhoek en afstand: Vertex De basismethode voor het meten van de boomhoogte gebruikt een rechthoekige driehoek met twee gelijke zijden. Houd de driehoek zodanig dat je over de schuine zijde naar de top van de boom (in het verlengde van de spil) kijkt. Hierbij houd je één rechthoekzijde horizontaal. Zo n eenvoudige boomhoogtemeter kun je maken met twee stokjes van gelijke lengte (=het houthakkerskruis). De dendrometer van Franck is een tweede uitvoering hiervan (foto hieronder). Bosbeheer 135

136 Loop nu voor- of achteruit tot je nog net de top ziet. De hoogte van de boom is nu gelijk aan de afstand tot de boom plus je ooghoogte. Dit valt te verklaren met driehoeksmeetkunde. In de twee rechthoekige driehoeken OCD en Ocd geldt de verhouding: CD/cd = OC/Oc. Als de twee rechthoekszijden Oc en cd even lang zijn, zijn ook de afstanden OC en CD gelijk. De afstand OC plus je ooghoogte geeft dan de hoogte van de boom. Let wel, bij het gebruik van een boomhoogtemeter dient men de horizontale afstand tot de boom te meten. Als de boom op een helling groeit, gebruik je best een hoogtemeter die de kijkhoek meet (vb. Suunto). Twee clinometers: Blume-Leiss (links) en Suunto (rechts) Het meten van hoeken gebeurt met een clinometer. De Suunto-hoogtemeter en Blume- Leiss zijn zo n instrumenten. De meting gebeurt vanop een welbepaalde afstand van de boom. De beste meting gebeurt vanop een afstand die de hoogte van de boom benadert. Omdat deze afstand gekend is, kan de hoogte bepaald worden. Voor de hoogtemeting met een Suunto kijkt men, terwijl men het toestel naar de top van de boom richt, met één oog in het vizier van het toestel en met het andere oog naar de top van de boom. Door het vizier zie je een schaalverdeling waarop de hoogte kan afgelezen worden. Er zijn slechts twee schaalverdelingen in het toestel, overeenkomend met een afstand tot de boom van 15 en 20 meter. Als men zich op een afstand van 30 of 40 meter bevindt, wordt de waarneming afgelezen op de schaal van resp. 15 meter of 20 meter en vermenigvuldigd met twee. Vervolgens kijk je op een zelfde manier naar de voet van de boom. In de meeste gevallen tel je dan beide waarden op om de totale boomhoogte te bekomen. Echter, in sterk hellend terrein kan het zijn dat de waarnemer zich onder of boven het niveau van de te meten boom bevindt. Wees aandachtig dat je dan de kleinste waarde aftrekt van de grootste waarde. Bosbeheer 136

137 Bovendien moet bij sterke hellingen (> 4 ) een correctie op de gemeten hoogte worden doorgevoerd. Dus m.a.w. als de lijn tussen het waarnemend oog en ooghoogte op de boomstam sterk afwijkt van de horizontale. De correctiefactor is meestal te vinden op de achterzijde van het meettoestel (Suunto, Blume-Leiss). Een voorbeeldje ter illustratie: Ter verduidelijking: de hoek α op de afbeelding rechts (achterzijde Suunto) betreft de hellingshoek en verschilt dus van de hoek α op de schets links. Sommige apparaten bevatten naast een clinometer om de hoek te meten van de waarnemer naar de top van de boom en naar de basis van de stam, ook een laserafstandsmeter om de afstand van de waarnemer tot de stam van de boom te meten en een rekenmachine om enkele driehoeksberekeningen uit te voeren zodat de hoogte Bosbeheer 137

138 automatisch berekend wordt. Dit is het geval bij een gecombineerde laser-clinometer of ultrasoon-clinometer. Een gecombineerde laser-clinometer (Nikon Forestry Pro) en gecombineerde ultrasoonclinometer (Haglof Vertex) Naast deze meer vernuftige manieren, kan je nog steeds de afstand tot een boom te weten komen door: - de afstand af te stappen: kan afhankelijk van de terreincondities nogal eens onnauwkeurig zijn - een rollintmeter of houthakkersmeetlint te gebruiken. Voordelen zijn de eenvoud en de lage prijs; nadeel is dat het in dicht bos lastig is de rechte lijn te meten tussen waarnemer en boom. Tot slot nog enkele praktische tips bij het meten van de hoogte: - De afstand tot de boom moet minstens even groot zijn als de boom hoog is. Als de afstand kleiner is, gaat de meetfout op de hoeken te groot zijn. Door de afstand groot genoeg te maken, blijft de foutmarge beperkt. - Indien de boom een brede kroon heeft, kan de hoogte gemakkelijk worden onderschat doordat je met de laser een lagere tak raakt. Daarom is het in dergelijke gevallen belangrijk om meerdere keren te meten. Zo nodig vanuit verschillende locaties. Volume van gevelde stammen De gebruikelijke eenheid voor houtvolume is de kubieke meter, afgekort m³. Dat is een kubus van 1 x 1 x 1 meter massief hout. Naargelang de houtsoort weegt die in verse toestand 600 à 1100 kg/m³. Bij houtverkoop op stam, beheerplanning en aanwasbepaling is het gebruikelijk om over kubieke meters hout te spreken. Bij gestapeld hout (bv. brandhout) is het niet handig om van elk stuk apart het volume te gaan bepalen, zeker niet als het om gekliefd hout gaat. Dan is het gebruikelijk om met een stapelmaat te werken, namelijk de stère. Een stère is het hout dat gestapeld is in Bosbeheer 138

139 een ruimte van 1 x 1 x 1 meter. Het verband tussen een stère en een kubieke meter is de stapelfactor. De stapelfactor is gemiddeld 2/3 of 66%. Dat wil zeggen dat drie stère gestapeld hout ongeveer twee m³ massief hout bevat. Hoe korter en regelmatiger de stukken hout zijn, hoe groter de stapelfactor is. Bij los gestort brandhout zit er veel lucht tussen de houtblokken; de stapelfactor is dan maar ongeveer 50 %. In tegenstelling tot de kubieke meter, is de stère geen eenduidige maat qua houtmassa. In de stapelruimte kan er meer of minder hout zitten, naargelang de aard van het hout en de stapeling. Het voordeel van de stèremaat is dat ze gemakkelijk te meten is: lengte x breedte x hoogte van de stapel. Bij het bepalen van het volume van een boomstam wordt de stam beschouwd als een cilinder met een omtrek die even groot is als de omtrek van de stam in de helft van zijn lengte. In de bosbouw is dit bekend als de formule van Huber. Het volume is dan de oppervlakte van de stamdoorsnede in het midden van de stam vermenigvuldigd met de lengte (L): V = π D²/4 L Bosbeheer 139

140 Volume van bomen op stam Het volume van een boom op stam kan op verschillende manieren worden bepaald, namelijk met behulp van een vormgetal, het verloop of met kubeertarieven. Bij bomen op stam is het niet praktisch om de stamdiameter op halve stamhoogte te meten. Daarom werkt men met de diameter op borsthoogte en een correctiefactor voor de afwijking van de stamvorm ten opzichte van een cilinder. Deze correctiefactor wordt het vormgetal genoemd. Het vormgetal (f) geeft de verhouding weer tussen het werkelijke volume van de boom en het volume van een cilinder met als diameter van het grondvlak, de diameter op borsthoogte. De waarde van dit vormgetal is altijd kleiner dan 1 en ligt gewoonlijk tussen 0,40 en 0,90. Een boom die bijna een perfecte cilinder benadert, zal een vormgetal van bijna 1 hebben. Een boom met een sterk afwijkende vorm (sterk verloop, zie verder) zal een laag vormgetal hebben van ongeveer 0,40. Het vormgetal verschilt van boomsoort tot boomsoort en binnen een boomsoort nog eens met de boomhoogte. Als de boomhoogte stijgt, dan daalt het vormgetal. Ouderdom, standplaats, bedrijfsvorm en de plaats van de boom in de opstand beïnvloeden slechts in mindere mate het vormgetal. Het verschil tussen een solitaire boom en een bosboom is dan wel weer groter. Een nogal cilinderachtig ogende bosboom kan best een hoog vormgetal hebben (vb. 0,70), terwijl een zwaar betakte randboom eerder een laag vormgetal heeft (vb. 0,45). Het volstaat in de formule voor de volumeberekening de diameter op borsthoogte in te vullen en de resulterende waarde te vermenigvuldigen met het vormgetal om een schatting van het werkelijke volume te vinden. Als het volume van een afzonderlijke boom berekend wordt met behulp van het vormgetal kunnen fouten tot 15 % voorkomen ten opzichte van het werkelijke volume. Voor een volledige opstand middelen deze fouten uit en zal de waarde van het houtvolume dus nauwkeuriger zijn. Het verloop is de diameterafname per lopende meter in cm/m. In bosopstanden is een verloop van 1 à 3 cm/m normaal. Als het verloop gekend is, kan je de middendiameter gaan berekenen. En met die middendiameter bereken je het volume met de formule van Huber. In de praktijk gebruikt men echter het vormgetal voor een vlugge schatting en kubeertarieven (zie verder) voor een nauwkeurige kubering. Met behulp van kubeertarieven kan het volume in kubieke meter van een bepaalde boomsoort met een bepaalde (totale) hoogte en een bepaalde diameter of omtrek op borsthoogte worden afgelezen (zie voorbeeld tabel hieronder). Achter deze tabellen gaan vrij ingewikkelde formules schuil die zijn gebaseerd op heel wat metingen van gekapte bomen. Kubeertarieven zijn specifiek per boomsoort en per groeiplaats. Je vindt de tabellen en bijhorende formules o.m. in Dik (1990, 1996) voor Nederland en Berben et al. (1983), Dagnelie et al. (1985) en Quataert et al. (2011) voor België. Deze formules zijn verwerkt in het kubeersysteem IVANHO van het Agentschap voor Natuur en Bos. Bosbeheer 140

141 Het nadeel van deze tarieven toe te passen over het volledige grondgebied van het Vlaams Gewest is dat er abstractie gemaakt wordt van de verschillen in verloop, veroorzaakt door de verschillen in groeiplaats. Een voordeel is dan weer dat in alle provincies de volumebepaling op dezelfde manier gebeurt. Hieronder een voorbeeld van zo n tabel voor beuk (D150=diameter op 1,5m hoogte; OMT150=omtrek op 1,5m hoogte; volumes in de tabel in m³): D 150 OMT15 0 Totale Hoogte (m) (cm) (cm) , , , ,0 1 0,0 4 0,0 7 0,0 2 0,0 5 0,0 9 0,0 2 0,0 5 0,0 9 0,0 2 0,0 6 0,1 0 0,0 2 0,0 6 0,1 2 0,0 2 0,0 7 0,1 3 0,0 3 0,0 8 0,1 4 0,0 3 0,0 9 0,1 6 0,0 3 0,0 9 0,1 7 0,0 3 0,1 0 0,1 9 0,0 4 0,1 1 0,2 0 0,0 4 0,1 2 0,2 1 0,0 4 0,1 2 0,2 3 0,0 4 0,1 3 0,2 4 17, , , , , ,1 1 0,1 5 0,2 0 0,2 5 0,3 0 0,1 3 0,1 9 0,2 4 0,3 0 0,3 7 0,1 3 0,1 9 0,2 4 0,3 0 0,3 7 0,1 6 0,2 2 0,2 9 0,3 6 0,4 4 0,1 8 0,2 5 0,3 3 0,4 2 0,5 1 0,2 0 0,2 8 0,3 7 0,4 7 0,5 8 0,2 2 0,3 1 0,4 2 0,5 3 0,6 6 0,2 5 0,3 5 0,4 6 0,5 9 0,7 3 0,2 7 0,3 8 0,5 0 0,6 4 0,8 0 0,2 9 0,4 1 0,5 5 0,7 0 0,8 7 0,3 1 0,4 4 0,5 9 0,7 6 0,9 4 0,3 3 0,4 7 0,6 3 0,8 1 1,0 1 0,3 6 0,5 1 0,6 8 0,8 7 1,0 9 0,3 8 0,5 4 0,7 2 0,9 3 1,1 6 33, , , , , ,3 5 0,4 1 0,4 6 0,5 2 0,5 8 0,4 4 0,5 1 0,5 9 0,6 7 0,7 5 0,4 4 0,5 1 0,5 9 0,6 7 0,7 5 0,5 3 0,6 2 0,7 1 0,8 1 0,9 2 0,6 2 0,7 2 0,8 4 0,9 6 1,0 9 0,7 0 0,8 3 0,9 7 1,1 1 1,2 6 0,7 9 0,9 4 1,0 9 1,2 6 1,4 3 0,8 8 1,0 4 1,2 2 1,4 0 1,6 0 0,9 7 1,1 5 1,3 4 1,5 5 1,7 7 1,0 6 1,2 6 1,4 7 1,7 0 1,9 4 1,1 4 1,3 6 1,6 0 1,8 5 2,1 1 1,2 3 1,4 7 1,7 2 1,9 9 2,2 8 1,3 2 1,5 7 1,8 5 2,1 4 2,4 5 1,4 1 1,6 8 1,9 7 2,2 9 2,6 2 49, , ,6 3 0,6 9 0,8 3 0,9 1 0,8 3 0,9 1 1,0 2 1,1 3 1,2 2 1,3 6 1,4 1 1,5 8 55, ,7 1,0 1,0 1,2 1,5 1,7 1,9 2,2 2,4 2,7 2,9 3,2 3,4 3,7 1,6 1 1,8 0 1,8 1 2,0 2 2,0 0 2,2 4 2,2 0 2,4 6 2,3 9 2,6 9 2,5 9 2,9 1 2,7 8 3,1 3 2,9 8 3,3 5 Bosbeheer 141

142 , ,8 0 1,0 8 1,0 8 1,3 6 1,6 4 1,9 2 2,2 0 2,4 8 2,7 6 3,0 3 3,3 1 3,5 9 3,8 7 4,1 5 62, ,8 5 1,1 6 1,1 6 1,4 7 1,7 8 2,0 9 2,4 1 2,7 2 3,0 3 3,3 4 3,6 5 3,9 6 4,2 7 4,5 8 65, , , , ,9 0 0,9 5 0,9 9 1,0 3 1,2 5 1,3 3 1,4 1 1,4 8 1,2 5 1,3 3 1,4 1 1,4 8 1,5 9 1,7 0 1,8 2 1,9 3 1,9 3 2,0 8 2,2 3 2,3 9 2,2 8 2,4 6 2,6 5 2,8 4 2,6 2 2,8 4 3,0 6 3,2 9 2,9 6 3,2 2 3,4 8 3,7 4 3,3 1 3,6 0 3,8 9 4,2 0 3,6 5 3,9 7 4,3 1 4,6 5 3,9 9 4,3 5 4,7 2 5,1 0 4,3 4 4,7 3 5,1 4 5,5 5 4,6 8 5,1 1 5,5 5 6,0 1 5,0 2 5,4 9 5,9 6 6,4 6 In de praktijk is het gebruik van de kubeertarieven van Dagnelie handig bij het aanduiden van dunningen: Kies de boom die weg moet i.f.v. je bosbeheercriteria. Markeer de boom en meet de diameter op borsthoogte (noteren op papier of opslaan in een digitale meetklem). Als je klaar bent met het perceel, meet je de totale boomhoogte van enkele bomen per dikteklasse. Om het volume te bepalen, ga je in het kubeertarief kijken welk gemiddeld volume er hoort bij een bepaalde diameter- en hoogteklasse. Vermenigvuldigen met het aantal bomen dat je zo gemarkeerd hebt, geeft het totale dunningsvolume. Aangezien de kubeertarieven van Dagnelie op formules gebaseerd zijn, kan je de metingen ook in een spreadsheet invoeren en de computer het volume laten berekenen. Meten van de bestandsvoorraad Er zijn verschillende manieren om de staande voorraad te bepalen. Een snelle en eenvoudige manier is aan de hand van het (bestands)grondvlak. Het houtvolume in de opstand is dan grondvlak x gemiddelde werkhoutlengte (= bruikbaar hout) van de bomen x vormgetal. Het bestandsvormgetal ligt gewoonlijk tussen 0,40 en 0,50. Een voorbeeld: met de relascoop van Bitterlich wordt op drie verschillende plaatsen in een opstand een grondvlak gemeten van 19, 22 en 20 m²/ha. Dat geeft een gemiddeld grondvlak van ongeveer 20 m²/ha. De gemiddelde werkhouthoogte van de bomen is 23 m. Grondvlak x hoogte x vormgetal (0,45) is dan 207 m³/ha. Indien nauwkeuriger cijfers nodig zijn, moet er meer gemeten worden. Ofwel meet men alle bomen in de opstand (= volopname). Je rangschikt ze in diameter- of Bosbeheer 142

143 omtrekklassen en meet per omtrekklasse ook enkele totale hoogtes. Ofwel meet men de bomen in enkele representatieve proefvlakken. Proefvlakken geven vooral een goed beeld van de toestand van de opstand als het gaat om homogene opstanden of opstanden waarbij de verschillende boomsoorten en/of leeftijden gelijkmatig verspreid zijn. Omdat metingen in proefvlakken vrij veel tijd vergen, wordt er minder en minder gebruik van gemaakt. In het geval van heterogene bestanden zit er soms niets anders op dan een volopname uit te voeren. Wil men dat niet doen, dan kan men kiezen voor een transectopname waarbij een strook van 10 meter breed wordt geïnventariseerd, dwars door het bestand heen. In Vlaanderen bestaat het standaard bosbouwproefvlak uit vier concentrische cirkels, waarbij per cirkel een aantal metingen worden uitgevoerd op de zaailingen en bomen in de cirkel. De positie van het middelpunt van de proefvlakcirkels is willekeurig, zolang de proefvlakken maar een representatief beeld geven van de opstand. De grootte van het proefvlak is afhankelijk van de aard en de samenstelling van het bestand dat men gaat opmeten. Het proefvlak wordt groter genomen als het bestand heterogener is. Kleinere proefvlakken sparen tijd en geld, maar een deel van de nauwkeurigheid gaat verloren. Er wordt aangenomen dat het proefvlak toch minstens 20 bomen dient te bevatten. Stem daar de grootte van de cirkel op af. Voor een handleiding voor het gebruik van steekproefcirkels bij dendrometrische metingen wordt verwezen naar Waterinckx & Roelandt (2001). Bosbeheer 143

144 Bosexploitatie Bosexploitatie of houtoogst is een verzameling van deelprocessen, die start bij het voorbereiden van de oogstmaatregel en eindigt bij het hout dat klaar ligt voor transport met de vrachtwagen. Het voorbereiden van de oogstmaatregel gebeurt door de bosbeheerder: - Bereikbaarheid van de percelen, ontsluiting door boswegen - Beoordelen van de terreingesteldheid - Opzoeken, markeren of aanleggen van vaste ruimingspistes - Markeren van bomen die moeten gekapt worden, kubering bij verkoop op stam - Bepalen van randvoorwaarden voor exploitatie (op stam: verkoopvoorwaarden) Het uitvoeren van de exploitatie gebeurt door gespecialiseerde werkkrachten. De verschillende deelprocessen van de exploitatie worden met vaktermen benoemd: - Vellen is de boom laag boven de grond afzagen zodat hij in een vooraf bepaalde richting valt (de velrichting). - Onttakken is het glad langs de stam verwijderen van de takken. - Korten is het dwars doorzagen van de stam, meestal in vooraf vastgestelde sortimentsmaten. - Opwerken is de verzameling van onttakken en korten, dus het hout van een gevelde boom klaar maken voor de verdere verwerking. - Uitslepen is het hout van de velplaats over de grond wegtrekken naar de stapelplaats. - Uitrijden is korthout opladen en naar de stapelplaats rijden. - Ruimen is de algemene term voor uitslepen of uitrijden. - Voorconcentreren is het verplaatsen van hout van de velplaats naar de ruimingspiste. Het vellen en opwerken kan motormanueel of gemechaniseerd verlopen. Het ruimen gebeurt normaal met speciale bosbouwmachines of omgebouwde landbouwtractoren. Paarden kunnen op kwetsbare bodems zinvol ingezet worden bij het voorconcentreren van licht hout of sortimenten. Er bestaat een brede waaier aan technieken voor het uitvoeren van een bosexploitatie. Exploitatiemethoden Exploitatiemethoden zijn min of meer vaste werkwijzen waarbij hout met bepaalde machines en technieken geveld, opgewerkt en geruimd wordt. Technisch gezien bestaan er heel veel mogelijkheden. Naargelang de exploitatiekost, de beschikbare technologie en Bosbeheer 144

145 de impact op het ecosysteem, kan een bepaalde exploitatiemethode de voorkeur genieten. Enkele exploitatiemethoden worden als standaard beschouwd, bijvoorbeeld de volledig gemechaniseerde exploitatie van korthout met harvester en forwarder in middelzwaar naaldhout. Bij de exploitatie van zwaar zaaghout in loofbossen is de standaard een motormanuele velling gevolgd door het uitslepen van langhout met een skidder. In populierenbossen gebeurt het ondersteunen van het motormanueel vellen en opwerken dikwijls met een rupskraan. Aansluitend worden de stammen voorgeconcentreerd om ze dan met een skidder uit te slepen. Eventueel worden de takken en toppen met de rupskraan of met een forwarder verzameld op hopen. Relatie tussen exploitatiemethode en schadebeeld Bosexploitatie zonder schade is onmogelijk. Elke exploitatiemethode die vakkundig is uitgevoerd, heeft zijn typische schadebeeld. Ongelukken zoals een boom die afwijkt bij de velling zijn altijd mogelijk, maar horen beperkt te blijven. Men spreekt hierbij van onvermijdbare schade. Consequente velschade, schorsschade door machines bij de ruiming en vlaksgewijze spoorvorming wijzen op een slechte werkwijze: gebrekkige voorbereiding, onvakkundige of onzorgvuldige uitvoering of verkeerd tijdstip van de exploitatie. Een degelijke planning, uitvoering en opvolging van de exploitatie moeten vermijdbare schade voorkomen. Naargelang de toegepaste exploitatiemethode, varieert het schadebeeld. Enkele hoofdlijnen: - Uitslepen van langhout geeft meer schorsschade aan de stamvoeten van blijvende bomen dan uitrijden van korthout. - Gemechaniseerde velling kan aanwezige verjonging beschadigen doordat de harvester hele bomen voorconcentreert met de kraan. Uitslepen van gericht geveld langhout dat motormanueel onttakt wordt, geeft in dergelijke gevallen minder schade. - Bij eenzelfde vochtgehalte, geeft uitslepen van langhout meer bodemverwonding en insporing dan uitrijden van korthout. - Bij volledig gemechaniseerde exploitatie moet het netwerk van vaste ruimingspistes veel dichter gelegd worden dan bij motormanuele of gecombineerde methoden: tussenafstand van strikt 20 meter t.o.v. tussenafstand van 40 à 50 meter. Het vrijwaren van de bodem en het blijvend bestand (kapitaal) is de basis van het natuurgetrouwe bosbeheer. In West- en Centraal Europa wordt bijna de helft van de Bosbeheer 145

146 houtaanwas bij selectieve kappingen (bv. dunningen, eindkap op doeldiameter) geoogst. Door het blijvend bestand is dergelijke houtoogst moeilijker dan bij kaalslagsystemen. Moreel belang van de keuze van exploitatiemethode Van alle beheermaatregelen die een bosbeheerder kan uitvoeren, is de bosexploitatie degene waarbij op heel korte tijd schade aan het ecosysteem kan berokkend worden waarvan de effecten decennia lang nawerken. Vooral het ruimen met zware bosbouwmachines (uitslepen, uitrijden) is een factor die in veel bossen al voor bijna vlaksgewijze bodemverdichting of zware bodemverstoring heeft gezorgd. Gedurende een periode van enkele decennia heeft de mechanisatie van de bosexploitatie een hoge vlucht genomen. Actuele machinegewichten bedragen gemakkelijk 15 à 35 ton. Bij het rijden laten deze machines lijnvormige sporen van verdichte bodem na, een proces dat geen equivalent in de natuur heeft. Men kan vaststellen dat een ongecontroleerde inzet van dergelijke zware machines een aanzienlijk aandeel van het bosecosysteem beschadigt en dat die schade tijdens een lange periode nawerkt. Onder de huidige economische omstandigheden, met een marktprijs voor bosexploitatie die al jarenlang stagneert en kosten die gestaag toenemen (brandstof, financiering en vooral loonkost), valt te verwachten dat de inzet van zware productieve machines niet zal afnemen. Technologische ontwikkelingen zoals meer aangedreven wielen, bredere banden of rupsen brengen in de praktijk weinig bijkomende bodembescherming met zich mee, eenvoudigweg omdat mensen met die technologie zwaardere gewichten verplaatsen om hun productiviteit op te drijven. Het aansturen van zware bosbouwmachines zal in de toekomst een plaats in het takenpakket van de bosbeheerder blijven innemen, als die het vrijwaren van een gezonde bosbodem ernstig wil nemen. Voor de Lage Landen, met een groot aandeel uitgeloogde bodems en een hoge atmosferische depositielast van verzurende en vermestende stoffen, is dit des te belangrijker. Verzurende en vermestende deposities hebben immers negatieve invloeden op de biologische bodemactiviteit, waardoor de herstelcapaciteit van de bodem voor verdichting vermindert. Bestandsontsluiting met vaste ruimingspistes De ontsluiting van bosbestanden met rijpaden heeft verschillende doelen. - Ecologisch: de belasting van de bodem door zware machines, en de bodemverdichting die daarmee gepaard gaat, concentreren op een beperkte oppervlakte. Bosbeheer 146

147 - Economisch: efficiënte inzet van gespecialiseerde machines op stroken die relatief recht en hindernisvrij zijn. - Organisatorisch: de indeling van een bosbestand in ruimingspistes en tussenvelden maakt bosbouwkundige werkzaamheden overzichtelijker en helpt bij de keuze van de velrichting tijdens de exploitatie. In normaal berijdbaar terrein zijn vaste ruimingspistes de eerste keuze als bestandsontsluiting voor exploitatiemachines. Vaste ruimingspistes, ook wel uitsleeppistes of dunningspaden genoemd, zijn boomvrije stroken van ongeveer 4 meter breed die op regelmatige afstand door het bosbestand lopen. Vaste ruimingspiste met dubbele witte verfstreep als randmarkering. Hier zijn de ruimingspistes genummerd voor de overzichtelijkheid van de exploitatie. Bosbouwmachines kunnen er rijden over het natuurlijk terrein; er is dus geen grondverzet of verharding nodig om vaste ruimingspistes aan te leggen. Ruimingspistes worden in het terrein aangeduid met verfmarkeringen. Als er veel hinderende vegetatie op de ruimingspiste groeit, wordt soms een bosfrees ingezet om de piste begaanbaar te maken. Hellingen tot 30 % gelden als berijdbaar. Mits enkele technische aanpassingen, kunnen geladen exploitatiemachines maximaal 15 % bergop en 30 % bergaf rijden. Rest nog de keuze van de afstand tussen de ruimingspistes: - Pistes op 20 meter: bij volledig gemechaniseerde bosexploitatie, met harvester en forwarder, is dit de standaard. De kraanreikwijdte van de harvester bedraagt in de meeste gevallen 10 meter, dus alle bomen staan in de kraanzone om machinaal geoogst te worden. Het is belangrijk dat de afstand strikt aangehouden wordt en dat de pistes parallel aan elkaar Bosbeheer 147

148 verlopen. Enkele meters kronkelen in verschillende richtingen kan al snel tot gevolg hebben dat bomen buiten de kraanzone staan. - Pistes op 40 meter: Voor vaste ruimingspistes op wijdere afstand is 40 meter een standaard. Bij de productie van kwaliteitshout (bijvoorbeeld QDmethode met 25 à 40 toekomstbomen per hectare) zijn afstanden tussen ruimingspistes van 40 meter en meer een noodzaak om systematische wortelbeschadiging van toekomstbomen te kunnen vermijden. Aangezien bij ruimingspistes om de 40 meter steeds een zeker aandeel motormanueel werk nodig is bij de exploitatie, ontstaat er een praktisch voordeel bij het aanduiden van de ruimingspistes. De tussenafstand hoeft niet zo strikt aangehouden te worden als bij de volledig gemechaniseerde houtoogst: een afwijking van 5 à 10 meter op de tussenafstand is weinig beduidend voor het verloop van de exploitatie. - Pistes op meer dan 40 meter: Het is technisch mogelijk om vaste ruimingpistes 50 meter en verder uit elkaar te leggen. De stammen moeten dan over een grotere afstand bijgetrokken worden met een lier, wat zich natuurlijk vertaalt in een hogere exploitatiekost en in een toenemende kans op bestandsschade. Aanduiden van ruimingspistes De richting van de ruimingspistes tegenover de bosweg wordt dikwijls haaks gekozen, omdat er meestal korthout wordt uitgereden. Als er met de draaicirkel van de uitrijcombinatie rekening gehouden wordt, maakt de richting van de ruimingspistes in vlak terrein dus weinig uit. Haaks op de weg werkt dan het handigst. Voor het uitslepen van langhout is het best om de pistes schuin ten opzichte van de bosweg te leggen, om schade aan randbomen bij het draaien met de lange boomstammen te beperken. Bosbeheer 148

149 Ruimingpistes worden schuin tegenover de bosweg gelegd als er langhout moet uitgesleept worden (links). Bij de korthoutmethode maakt de richting minder uit. Haaks op de weg werken is dan het meest praktisch (rechts). In hellend terrein is het belangrijk om de ruimingspistes recht op de helling te leggen, om te vermijden dat machines in de problemen komen met dwarshellingen van meer dan 5 %. Op een topografische kaart zou dat betekenen dat de ruimingspistes haaks op de hoogtelijnen verlopen. Vaste ruimingspistes worden in de regel als rechte lijnen uitgezet. Als in jonge bossen de plantrijen gevolgd kunnen worden, maakt dat het aanduiden van de pistes heel gemakkelijk. Om de inkijk in ruimingspistes in jonge bossen te beperken, worden soms aan het begin van de pistes een knik voorzien. In dit jonge dennenbos is aan het begin van elke ruimingspiste een knik gemaakt om de inkijk vanaf de bosweg te beperken. Bosbeheer 149

150 Het verloop van een vaste ruimingspiste wordt op bomen, zaailingen en struiken aangeduid met bosmarkeerverf. Bomen die op de piste staan en geoogst moeten worden om de machines door te laten, krijgen in de regel een verticale streep aan de voor- en achterkant gezien vanuit de rijrichting van de machine. Zo een verticale streep is best 40 à 50 cm lang. In bossen met een wat lager stamtal neemt de noodzaak toe om ook de randen van de ruimingspiste te markeren. Zo is het na de velling, als alle bomen met verticale strepen tegen de grond liggen, nog duidelijk waar de machines moeten rijden om het hout af te voeren. Een dubbele horizontale lijn van 30 à 40 cm lang wordt aangeraden, omdat hierdoor de verwarring met gewone markeringen vermeden wordt. In dunningsbestanden helpen de randmarkeringen ook om de ruimingspistes terug te vinden bij een volgende dunning. Het gebruik van langdurig zichtbare bosmarkeerverf is aangewezen, best in een andere kleur dan die waarmee de te oogsten bomen gemerkt worden. Vaak wordt de ingang van de ruimingspiste aan de bosweg weergegeven met een hoofdletter I op de eerste boom die moet geveld worden. Een eindpunt van de ruimingspiste, bijvoorbeeld voor een steile helling of een natte plek waar geen machineverkeer gewenst is, wordt duidelijk gemaakt met een hoofdletter T. Het onderstaande schema is een samenvatting van de meest gebruikte verfmarkeringen bij bosexploitatie, in het bijzonder voor het aanduiden van vaste ruimingspistes. Overzicht van verfmarkeringen bij bosexploitatie. Bosbeheer 150

151 Voor het uitzetten van ruimingspistes is een goede kennis van exploitatiemethoden nodig. Op probleempunten moet er immers ingeschat kunnen worden of de machines door kunnen, dan wel dat er extra bomen moeten weggenomen worden of dat er naar een andere werkwijze moet gezocht worden. Het markeren van parallelle rechte lijnen in het bos vraagt een goed richtingsgevoel, zeker in bossen met veel ondergroei. Hulpmiddelen zoals de tussenafstand afstappen, meten met een lintmeter of een kompas kunnen helpen. Met twee personen kan je, naargelang de overzichtelijkheid van het bosbestand, met 40 à 80 meter tussen elkaar de tussenafstand van de ruimingspistes meten en dan naar elkaar toewerken om de bomen te markeren. Werkkledij met signaalkleuren komt hierbij goed van pas. Invloed van bosexploitatie op het ecosysteem Voor de volledigheid worden hieronder de mogelijke invloeden van bosexploitatie op het ecosysteem opgesomd. Hierna wordt dieper ingegaan op bodemschade en verstoring. - Bodemschade (zie verder) - Chemische vervuiling: afkomstig van het normale gebruik van bedrijfsstoffen (vooral smeermiddelen en brandstoffen), door lekken bij pannes en bij morsen van bedrijfsstoffen. Ook het gebruik van markeermiddelen (verf, plastic lint) kan vreemde stoffen in het bosecosysteem brengen. Voor de opslag, het vervoer en het gebruik van bedrijfsstoffen (meestal gevaarlijke stoffen zoals brandstof) geldt de nationale wetgeving. Bij ernstige vervuiling gelden verplichtingen voor bodemsanering. - Bestandsschade: beschadiging van bomen, nevenetage, struiken en zaailingen. Dit omvat o Velschade, door een vallende boom die langs de stam glijdt of een boom versplintert. o Sleepschade, door een boomstam of een kabel die langs de stamvoet getrokken wordt. o Stootschade door machinebewegingen - Schade aan bodemvegetatie: In veel gevallen is de beschadiging van kruidachtige planten, varens, grassen en bramen weinig relevant bij bosexploitatie. Na één of enkele jaren heeft die vegetatie zich hersteld. In sommige gevallen leidt open scheuren van een dichte vegetatiemat zelfs tot de vestiging van bomen en struiken, die bijdragen aan een gevarieerde bosstructuur. Kruidachtige planten met een korte groeiperiode, zoals voorjaarsbloeiers, kunnen gevoeliger zijn voor beschadigingen, vooral in de lente. In sommige bossen worden daarom restricties voor de exploitatie in het voorjaar opgelegd. Esthetische argumenten wegen hierbij ook zwaar door. Beschadiging van de bodemvegetatie gaat dikwijls gepaard met vlaksgewijze berijding door zware machines. - Verstoring (zie verder) Bosbeheer 151

152 Bodemschade De bosbodem vormt de basis van het bosecosysteem, als houvast voor de boomwortels en voor het leveren van voedingsstoffen, water en lucht. De biologische activiteit van allerlei bodemorganismen, vooral schimmels, bacteriën en ongewervelden, zorgt voor de strooiselafbraak en het beschikbaar stellen van voedingsstoffen (mineralisatie). De natuurlijke opbouw van de bosbodem kan verstoord worden door interactie met slepend hout en rijdende machines; we spreken dan van bodemschade. Hierna worden verschillende schadevormen besproken. Bodemverwonding Bij het neerkomen van gevelde bomen en het bijtrekken van boomstammen met een lier of een kraan ontstaat oppervlakkige bodemverwonding. Deze verstoring beperkt zich meestal tot de strooisellaag en de oppervlakkige bodemhorizonten en gaat dikwijls zelfs gepaard met het loswoelen van de bodem. Deze vorm van oppervlakkige bodemschade is vrijwel onbeduidend voor het bosecosysteem. In bossen met een dikke strooisellaag wordt bodemverwonding wel eens als een positief effect van bosexploitatie beschouwd, omdat het doorbreken van de strooisellaag de natuurlijke verjonging van bomen en struiken kan in gang zetten. Bodemverdichting Een bosbodem heeft een uitgebreid poriënsysteem. De grootste poriën zorgen voor een snel lucht- en watertransport, terwijl de kleinste poriën een grote uitwisselingsoppervlakte voor micro-organismen bieden. Vooral de grote poriën zijn kwetsbaar voor samendrukking onder invloed van mechanische belasting. Dat proces wordt bodemverdichting genoemd. Verstoring van het poriënsysteem gebeurt door een complexe interactie van verschillende krachten: contactdruk (gewicht van de machine per contactoppervlakte), schuifkrachten (door rijden, sturen en wielslip) en trillingen (motor, machinebewegingen). Als de band of de rups van een bosbouwmachine over de bodem rolt, zal het gewicht van de machine en de lading het samendrukken of verstoren van de poriën tot gevolg hebben. Het grootste verdichtingseffect gebeurt al bij één keer overrijden. Bovendien kan het natuurlijke herstel van de bodemverdichting tientallen jaren in beslag nemen. Daarom is het erg belangrijk dat rijbewegingen van machines: - Op een zo klein mogelijke oppervlakte gebeuren, om een maximale oppervlakte bosbodem onverstoord te laten. - Steeds op hetzelfde tracé gebeuren, om het aandeel verdichte bodem niet te laten uitbreiden bij volgende oogstmaatregelen. Bosbeheer 152

153 Bosbouwmachines een vrij parcours laten rijden, wat op termijn leidt tot vlaksgewijze bodemverdichting, wordt in het hedendaagse bosbeheer als onverantwoord beschouwd. Bodemverdichting is een degradatie van het poriënsysteem van de bosbodem. Plassen op de bosbodem na een regenbui wijzen op bodemverdichting. Afhankelijk van de bodemtextuur kan algemeen gesteld worden dat bodems met een fijne textuur (leem, klei) best geëxploiteerd worden in droge omstandigheden (dan sterkste binding tussen bodempartikels). Bodems met een grovere textuur (zand, zandleem) daarentegen worden best geëxploiteerd bij een tussenliggend vochtgehalte. Spoorvorming Als machines onder last over de bosbodem rijden, ontstaan rijsporen door de wielslip. Zelfs in optimale omstandigheden vertonen de wielen van terreinvoertuigen ongeveer 10 à 15 % slip. Bodems met een fijne textuur (leem, klei) hebben een lage draagkracht als ze waterverzadigd zijn. Een rijdende machine kan inzakken in die omstandigheden, waardoor meteen rijsporen ontstaan. Daarom moeten exploitatiewerkzaamheden onderbroken worden als de bodem te nat is. Verschillende factoren hebben invloed op het verloop van de insporing: - bodemtextuur en skeletaandeel (stenen) - bodemvochtgehalte - aantal passages van de machine - gewicht van de gesleepte last - asbelasting van de machine - aantal aangedreven wielen en het aandrijfsysteem (bv. mechanisch of hydrostatisch) - grootte, breedte en vuldruk van de banden Bosbeheer 153

154 - gebruik van bijkomende tractiehulpmiddelen rond banden (kettingen, bogietracks met dragende of trekkende profielplaten) - lengte en breedte van de rupsen Diepe rijsporen moeten vermeden worden: - Ze vormen een verstoring van het bosecosysteem omdat ze een groeiplaatswijziging tot gevolg hebben. - Ze kunnen de houtwaarde aantasten door wortelbeschadigingen. - Ze veroorzaken problemen voor de technische berijdbaarheid van vaste ruimingspistes. - Ze zorgen voor een zeer negatieve perceptie over bosbeheer bij bosbezoekers. Het berijden van een kleibodem resulteerde hier in diepe sporen waarin regenwater blijft staan. Dit blijft niet zonder gevolgen voor het bodemecosysteem en de vegetatie (foto: Evy Ampoorter). Als de bosbodem voldoende diep bevroren is (30 à 40 cm), zal er geen spoorvorming optreden door het machineverkeer. Dit is een winter met een Elfstedentocht en de ideale toestand voor bosexploitatie. Door klimaatverandering neemt het gemiddelde aantal vriesdagen en de lengte van de vriesperiode af, waardoor een voldoende vriesdiepte bijna nooit meer bereikt wordt. In dunningsbestanden schermen de bomen en de strooisellaag de bodem af, zodat diepe vorst hier praktisch uitgesloten is. In de praktijk komt een diep bevroren bosbodem dus maar weinig voor in het bos van de Lage Landen. Verstoring De aanwezigheid van mensen en machines brengt een verstoring van het bosecosysteem met zich mee. Vooral voor fauna-elementen kan dit relevant zijn. Bij de aanwezigheid van zeldzame of beschermde diersoorten kunnen beschermingsmaatregelen nodig zijn: Bosbeheer 154

155 Bosexploitatie zonder verstoring is niet mogelijk. Een goede planning van de exploitatiemethode en de uitvoeringsperiode kan de verstoring beperken. De bosbeheerder moet hierbij prioriteiten bepalen in functie van de aanwezige fauna en de bodemkwetsbaarheid. Kwetsbare zones of elementen kunnen best duidelijk gemarkeerd worden op terrein en aangegeven in een exploitatieplan dat de bosbeheerder met de uitvoerders overloopt voor de aanvang van de werken. Periodes waarin niet mag gewerkt worden, kunnen in de exploitatievoorwaarden of overeenkomst met de aannemer opgenomen worden. Beleidsmatig wordt de omgang met verstoring bij bosexploitatie in Vlaanderen geregeld met de schoontijd. Omgezaagde kolonieboom van vleermuizen (Foto: Alex Lefevre) Toepassen van de schoontijd Schoontijd is de periode waarin exploitatie (velling, bewerking, ruiming) niet toegelaten is. Standaard is transport (over de bosweg) wel nog toegelaten. Afwijkingen hierop kunnen worden opgenomen, bv. verbod transport tijdens (deel van) schoontijd, toelaten manueel bewerken (kruin) hout. De toepassing van de schoontijd werd in het verleden bij opmaak van het beheerplan, bij verlenen van de kapmachtiging, of in de verkoopsvoorwaarden meestal als standaard schoontijd van 1 april tot 30 juni vastgelegd op niveau van bos of bosbestand. De interne richtlijn van het ANB 2010/02 tracht de schoontijd meer op basis van de actuele situatie af te stemmen. De mogelijkheden inzake opleggen van schoontijd zijn dus: - standaard schoontijd van 1 april tot 30 juni - geen schoontijd - afwijken periode schoontijd: inkorten of uitbreiden periode schoontijd Bosbeheer 155

156 Het afwegingskader bestaat uit vier stappen. Als basis voor het afwegingskader geldt als eerste stap analyse van het bestandstype en de structuurkenmerken. Aanvullend wordt bijgestuurd in stap twee op basis van de vegetatiekenmerken en in stap drie op basis van de aanwezige fauna. In stap vier wordt de schoontijd in zijn totaliteit bekeken. Stap 1: Analyse bestandstype en structuurkenmerken Voor het bepalen van de structuurkenmerken kan men aannemen dat hoe diverser de structuur, hoe diverser de biologische rijkdom. Waarbij ervan uitgegaan wordt dat best per bostype de mate van structuur verschillend wordt geïnterpreteerd. Op basis van de bepaling van het bostype en het toepassen van de indicatoren, die de mate van structuur bepalen, wordt bepaald of op basis hiervan een standaard schoontijd al dan niet wenselijk is. Bostypes zijn: loofbos en gemengd bos (incl. 20 tot 50 % NH; met uitzondering van populier; incl. hakhout en middelhout); naaldbos; populier. Indicatoren die de structuur bepalen: - Horizontale bosstructuur goed ontwikkeld: aanwezigheid groepsgewijze of individuele menging en/of aanwezigheid van open plekken of/en uitgebreide mantelzoomvegetatie. - Verticale bosstructuur goed ontwikkeld: ruime aanwezigheid van kruid- en struikvegetatie. - Leeftijdsstructuur: aanwezigheid van ongelijkjarig bos of oud-aftakelend bos. - Aanwezigheid van dikke bomen: dikke (dbh > 40 cm) en zeer dikke (dbh > 80 cm) bomen. - Aanwezigheid van staand en liggend dood hout: aanwezigheid dikke (dbh > 40 cm) tot zeer dikke sortimenten (dbh > 80 cm). Bosbeheer 156

157 Het beslissingskader om standaard schoontijd op te leggen op basis van de indeling volgens structuur en bestandstype is dan de volgende: Structuur Bostype Hoog Matig Laag Loofhout gemengd en drie of meer indicatoren ruim aanwezig Naaldhout drie of meer indicatoren ruim aanwezig Populier verticale bosstructuur in meer dan helft bos goed ontwikkeld Standaard schoontijd Geen schoontijd twee indicatoren ruim aanwezig of tot drie indicatoren in mindere mate aanwezig twee indicatoren ruim aanwezig of tot drie indicatoren in mindere mate aanwezig aanwezigheid struiklaag gering geen of slechts één van de indicatoren aanwezig geen of slechts één van de indicatoren aanwezig geen aanwezig struiklaag Stap 2: aanvullende benadering via vegetatiekenmerken Op basis van de vegetatiekenmerken, uiteraard samengaand met bodemkenmerken, wordt indien nodig de uitkomst van stap één bijgestuurd. Bij aanwezigheid van kwetsbare vegetatietypes (voorjaarsflora) is het aangewezen om de schoontijd vroeger te laten vallen namelijk van 1 maart tot 31 mei. Stap 3: aanvullende benadering via aanwezig fauna Op basis van de kennis van de aanwezigheid van bepaalde fauna, wordt indien nodig de uitkomst van stap 1 + stap 2 bijgestuurd. Dit kan inhouden dat de schoontijdperiode moet worden bijgestuurd of dit kan ook inhouden dat dit net niet wenselijk is indien beter andere maatregelen tot bescherming kunnen leiden. De lijst met vogelsoorten werd gebaseerd op enerzijds soorten van de Rode Lijst en bijlage I van de vogelrichtlijn, aangevuld met indicatorsoorten. De lijst met vogelsoorten werd opgedeeld in drie groepen. Enerzijds groep 1, broedvogels die regelmatig als broedvogels in bos voorkomen en waarvan de impact bij het nemen van maatregelen groot is. Anderzijds groep 2 waarvan de impact bij het nemen maatregelen geringer is (wegens meer in open terrein, koloniebroeders ) en tot slot groep 3 de roofvogels. Bosbeheer 157

158 Voor de vogels wordt per soort het belang van de soort betreffende natuurwaarde meegegeven en de meest geschikte schoontijd. Algemeen kan er worden vanuit gegaan dat als vervroegde schoontijd algemeen van 15/02 tot 30/06 kan gelden en als verlengde schoontijd 1/04 tot 31/08 kan worden genomen. In bijgaande tabel (bijlage) worden per soort ter info nog eens de best geschikte periodes meegegeven. Kennis van de aanwezigheid van een vogelsoort kan inhouden dat: de nestplaats (boom) gekend is enkel geweten is dat een broedplaats aanwezig is in een gebied (perceel, bestand, bos, bosgebied). De te nemen maatregelen verschillen als zodanig, namelijk: - bij kennis nestplaats (boom) 1. wordt steeds de boom gevrijwaard van velling (niet hameren, als voorbehouden boom aanduiden) 2. wordt voor soorten met hoge kwetsbaarheid (RL code 1,2,3, Z of VR) steeds een zone (100 meter) rond de boom gevrijwaard gedurende de voor die soort meest geschikte schoontijd (soms zal dit overeenkomen met gans het lot, soms met een deel van het lot) (zone 200 m voor draaihals, kwak, rode wouw, zwarte wouw) 3. wordt voor soorten met mindere kwetsbaarheid (RL code N) afgewogen of dit afhankelijk van de regio (soort reeds frequent of niet frequent aanwezig) nodig is om hier extra maatregelen te nemen - bij kennis broedplaats in een gebied 1. Enkel voor de soorten met hoge kwetsbaarheid (RL code 1,2,3, Z of VR) en waarvan de vermoede broedplaats goed kan worden gespecificeerd tot op lot (of bos) niveau, wordt voor deze zone de meest geschikte schoontijd opgelegd. Voor roofvogels moeten al dan niet bewoonde horsten steeds gespaard blijven. Voor de mogelijk te nemen maatregelen of in te lassen schoontijdperiodes voor de reptielen en amfibieën, zoogdieren en insecten, wordt vertrokken van de kennis van de daadwerkelijke aanwezigheid van de soort in het betrokken bestand. Stap 4: Totaliteit beslissingskader bij bosexploitatie Deze laatste stap heeft als doel de uitkomst van de eerste drie stappen op niveau van de regio/provincie te bekijken en een aantal reflecties te maken met betrekking tot de totaliteit van de exploitaties en exploitatieomstandigheden. Zodat (1) indien wenselijk de schoontijd nog lichtjes kan worden bijgestuurd en (2) om na te gaan of alles is meegenomen in de verkoopsvoorwaarden. Bosbeheer 158

159 Bosverjonging In de cursustekst van Bosbeheer natuurmanagement basis werden reeds de basisprincipes van natuurlijke en kunstmatige verjonging aangehaald. Hier leerde je de verschilpunten tussen de beide verjongingsmethodes. In dit hoofdstuk komen we meer te weten over bosplantsoen, planttechnieken en wildschadepreventie. Kunstmatige verjonging keuze plantsoen inkuilen inboeten De boomsoortenkeuze werd reeds eerder behandeld. Een volgende stap in de voorbereidingen van de (her)bebossing is de keuze van het type plantsoen. Plantmateriaal kan uit zaden zijn opgekweekt (generatief) of door middel van stekken zijn vermeerderd (vegetatief). Gestekt plantmateriaal is alleen relevant bij het gebruik van populier en wilg. Wilg en populier kunnen zowel als beworteld plantsoen of als poten of stekken worden geplant. Poten en stekken hebben geen wortels. Poten hebben in tegenstelling tot stekken wel een intacte eindscheut. Het bos- en haagplantsoen van andere soorten wordt opgekweekt uit zaad. Het betreft meestal naaktwortelplantsoen en in veel mindere mate plugplantsoen. In tegenstelling tot naaktwortelplantsoen wordt bij plugplantsoen het wortelstelsel omhuld door een kleine hoeveel substraat. Doordat de wortels verpakt zitten in het substraat is er bij aanplant geen sprake van een plantschok en wordt het wortelstelsel enigszins beschermd tegen beschadigingen. Bovendien levert het substraat een kleine hoeveelheid voedingsstoffen en houdt het iets beter vocht vast, zowel voor als na het planten. Vaak worden nuttige mineralen en mycorrhiza toegevoegd. Plugplantsoen is veelal sneller en eenvoudiger te planten, waardoor er minder fouten worden gemaakt. Het plantseizoen van plugplantsoen is veel langer, in principe tot half juni en vanaf half augustus. Dit komt doordat plugplantsoen prima ingevroren kan worden. Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk om na de droge maanden april en mei te planten. Bijkomend voordeel is dat er dan volop voedsel is voor bijvoorbeeld reeën, waardoor de kans op vraatschade verkleint. Een nadeel is dat de aankoopprijs hoger is. Voordelen van naaktwortelplantsoen zijn dan weer een kleiner transportvolume en dat het ook in grotere afmetingen leverbaar is. Bij de keuze van grootte van plantsoen spelen volgende factoren een rol: Kostprijs: logischerwijze moet er voor kleinere planten een lagere prijs betaald worden. Grotere planten werden gedurende langere tijd in de boomkwekerijen verzorgd, en kosten meer. Groeiplaats: als er op het plantterrein een overvloedige en weelderige vegetatie van hinderende planten verwacht wordt, moet voldoende groot plantsoen gebruikt worden (zo niet: heel veel verplegingsarbeid). De boompjes mogen niet overwoekerd, verstikt of platgedrukt worden door de vegetatie (bramen, distels, netels, vogelkers enz.). Bij zeer kleine planten kan men moeilijker een individuele bescherming tegen wildschade aanbrengen. Bosbeheer 159

160 Stamtal: voor bebossingen in klein plantverband is het gebruik van klein bosplantsoen voldoende om snelle kroonsluiting te bekomen (gebruik van groot plantsoen bij hoog stamtal zou een zeer hoge kostprijs voor aanplant betekenen). Het evenwicht tussen kroonontwikkeling en wortelontwikkeling: hoe groter de planten, hoe moeilijker het wordt het volledige wortelsysteem te bewaren bij verplanting, en hoe groter de risico s worden voor verstoring van het evenwicht tussen boom en wortels (tenzij men kiest voor planten in pot). Als het terrein plantklaar is, en het bestelde plantgoed ter plaatse geleverd wordt, kunnen de aanplantingen starten. Het eerste werk bestaat uit: controle van de goede handelskwaliteit van de geleverde partij planten de onmiddellijke inkuiling en eventuele bescherming van het plantsoen. Bij aflevering van het plantgoed controleert men of de juiste boomsoort, de gevraagde afmetingen en het gevraagde stamtal kloppen. Op een deel van de levering worden dan volgende criteria gecontroleerd: verwondingen, vervormingen, vorken, frisheid, stevigheid Als men zelf plantgoed transporteert, mogen de bomen niet aan de wind blootgesteld worden. Steeds afdekken met een zeil, of verpakken zodat ze niet aan de wind blootgesteld worden. Dadelijk na aankomst op het plantterrein moeten de jonge bomen met hun wortels ingekuild worden in de bodem. Vakkundig inkuilen vereist volgende aandachtspunten: - Om onnodig transport van het plantmateriaal te voorkomen, dient de inkuillocatie bij voorkeur dicht bij de plantlocatie te liggen. - De kuilplaats dient een goede vochtvoorziening te hebben en voldoende gedraineerd te zijn. Dit betekent dat de kuilplaats niet te droog mag zijn, maar ook niet te nat. Als de wortels volledig onder water staan, bestaat de kans dat de planten afsterven door gebrek aan zuurstoftoevoer naar de plant. Bij aanhoudende droogte kan het geen kwaad de kuilplaats regelmatig te beregenen. - De grond dient een goede structuur te hebben. Als de grond los en kruimelig is, ontstaan er geen holtes rondom te wortels die uitdroging kunnen veroorzaken. - De kuilplaats wordt bij voorkeur aangelegd op een beschutte en beschaduwde plek, zodat het plantmateriaal niet onnodig te lijden heeft van uitdroging door wind en zon. - Indien nodig dient de kuilplaats te worden beschermd tegen wildvraat door middel van gaas. - Bij het inkuilen worden soorten en herkomsten goed gescheiden en eventueel gemerkt (geëtiketteerd). - Plantmateriaal zonder kluit wordt schuin ingekuild in evenwijdig aan elkaar lopende greppels. De afstand tussen de greppels is minimaal 1,5 maal de lengte van het wortelgestel. Bosbeheer 160

161 - Gebundeld bosplantsoen wordt voor het inkuilen losgesneden waarna de planten in een enkele laag worden uitgespreid over de kuil. Dit voorkomt broei en schimmelvorming. - De wortels moeten met minimaal tien centimeter grond worden bedekt. Tijdens de planting worden niet meer planten uit de inkuilgrachten gehaald dan nodig voor onmiddellijk gebruik. Verdeel de planten niet over het ganse terrein voor de planting, bescherm ze tijdens de werkzaamheden. Laat het plantgoed niet onbeschermd liggen tijdens rustpauzes. Inboeten ten slotte, is het vervangen van plantmateriaal dat na aanplant niet is aangeslagen of beschadigd is geraakt, bijvoorbeeld door wild of overgroeiing door onkruiden. Inboeten is alleen nodig indien het gewenste eindbeeld (doel) niet kan worden gehaald. Over het algemeen worden productiebeplantingen, waarbij een hoog stamtal moet zorgen voor een goede natuurlijke stamreiniging, eerder ingeboet dan beplantingen met een ecologisch doel. In de praktijk wordt vaak de richtlijn aangehouden dat wordt ingeboet bij een uitvalpercentage van meer dan tien procent. Uiteraard is de spreiding van de uitval over de aanplant ook van belang. Zo hoeft soms alleen pleksgewijs ingeboet te worden. Voorafgaand aan de inboet dient te worden vastgesteld wat de oorzaak is van de uitval van het plantmateriaal: - verkeerde soortkeuze?, - wildvraat?, - onkruiddruk?, - slechte kwaliteit van het plantmateriaal?, - slecht plantwerk?, - onvoldoende grondbewerking?, - verdroging, ziekte, vorstschade? - of vandalisme? De oorzaak moet aangepakt worden voor het inboeten, want anders is de kans groot dat de nieuwe planten ook weer afsterven of beschadigd raken. Zo kan bij inboet worden gekozen voor een andere soort, het plaatsen van een wildraster of het uitvoeren van een onkruidbestrijding. Maar ook als de oorzaak van de uitval weggenomen wordt, is inboeten niet altijd succesvol. De nieuw aangeplante bomen en struiken hebben immers een groeiachterstand en zijn daardoor gevoeliger voor lichtconcurrentie. Dit is met name het geval bij lichtbehoeftige soorten, als er pas na twee of meer jaren wordt ingeboet en bij het inboeten van kleine open plekken. Het ligt daarom voor de hand om direct na de uitval in te boeten en eventueel groter plantmateriaal te gebruiken. Inboeten is vrijwel altijd handwerk, waarbij de in deze paragraaf beschreven gereedschappen en werkmethoden kunnen worden gebruikt. Bosbeheer 161

162 Kunstmatige verjonging planttechnieken Vaak gebeuren de aanplantingen nog met de hand. Er zijn talloze handgereedschappen beschikbaar om plantsoen te planten, waaronder o.a. (halfronde) plantschoppen, spades en planthakken. Elk gereedschap heeft zijn eigen voor- en nadelen. De snelheid waarmee geplant kan worden varieert, net als de ergonomische belasting en het energiegebruik. Algemeen geldt dat de lengte van de spade of hak gelijk moet zijn aan de lengte van de wortels van het plantsoen. In het geval van plugplantsoen gebruikt men speciaal hiervoor ontwikkeld gereedschap. Klein bosplantsoen wordt geplant door een spleetbeplanting: met de spade of met de hak wordt een spleet in de grond gewrikt of gekapt, waarin de wortels van de boom gestoken worden. Spleetbeplantingen uitgevoerd door ervaren planters verlopen behoorlijk snel. De werksnelheid hangt onder andere af van het type van ondergrond,- en van de staat van de standplaats (veel bramen of andere planten hinderen het werk). In lichte zandgronden wordt veel makkelijker gewerkt dan op kleiige leemgrond of in zware klei. Het werk met de hak gaat sneller dan met spade. Een goede planter voert met gemiddeld plantsoen 450 tot 700 spleetplantingen uit per werkdag. Foto s v.l.n.r.: standaard boomspade, planthak met lang blad en steel, halfronde plantschop, en Pottiputki. ( Groter bosplantsoen, van zodra het wortelgestel te groot is om in een plantspleet terecht te kunnen, wordt aangeplant d.m.v. een kuilplanting. Met de spade wordt een plantput gegraven, die ruimer is dan het volume van de wortels die erin komen. Voor het planten van plugplantsoen zijn speciale plantgereedschappen beschikbaar. De Finse Pottiputki is de meest bekende en wordt dan ook wereldwijd gebruikt. Het bestaat uit een plantbuis en een bek. De Pottiputki is vooral geschikt voor zandbodems. Een ervaren planter kan afhankelijk van de omstandigheden tot planten per dag Bosbeheer 162

163 planten. Een andere speciaal voor plugplantsoen gemaakt plantgereedschap is een halfronde plantschop (bijvoorbeeld de firma Lieco). Bepaalde boomsoorten, bv. populierenklonen, kunnen als onbewortelde stek aangeplant worden in een diep smal boorgat. Het boorgat kan worden gemaakt met een grondboor, of een ijzeren staaf die met de hand in de grond gedreven en rondgewrikt wordt (minstens 80 cm diep). Buiten aanplanting via manuele arbeid, kan ook machinaal geplant worden met speciaal ontworpen bosplantmachines. Het plantterrein moet in dat geval zeer goed plantklaar gemaakt zijn, dit betekent volledig geklepeld, gefreesd, geploegd en/of geëgd en vrij van obstakels. Voor aanvang van deze werken moet de beheerder zich de vraag stellen over de wenselijkheid en het nut van deze werken. Vaak zijn dit bijzonder dure ingrepen en moet wel overwogen worden of de kosten opwegen tegen de baten. Het heeft bijvoorbeeld weinig of geen zin om kruinhout van een populierenkapping te ruimen als men daarna opnieuw populier in ruim plantverband aanbrengt. Onderzoek heeft uitgewezen dat handmatig planten algemeen gesteld tot kwalitatief beter plantwerk en minder beschadigingen aan het plantmateriaal leidt. Bovendien is het goedkoper en leidt het tot een iets betere groei na aanplant. Het kostenaspect van machinaal planten zal in Vlaanderen in verband met de kleinschaligheid nog negatiever uitvallen. De mogelijkheden voor machinaal planten zijn dus beperkt. Wildschadepreventie We beschouwen een gegeven bosecosysteem. Wildfauna maakt hier deel van uit. Ook de mens speelt mee en benut enkele ecosysteemdiensten zoals de productie van hout. Voor een bosbeheerder is er een evenwicht tussen wildfauna en het bos als er geen schade optreedt aan de bosverjonging. In dat geval wordt de draagkracht of wildcapaciteit van het terrein niet overschreden (in de context van beheerd bos). Laat nu een vaker voorkomend onevenwicht of overcapaciteit het probleem zijn. Bosbeheer 163

164 Een overzicht van de mogelijke wildsoorten en hun schadebeeld: Vraatschade (=knabbelen aan scheuten en knoppen) Veegschade (=gewei of lichaam tegen bomen schuren om territorium af te bakenen) Schilschade (=schors losrukken) Andere Wild zwijn X Schade aan wortels door wroeten; omduwen van jonge aanplant, met risico op verdroging en bevriezing van wortels. Edel- /Damhert X X X Schade aan kruidlaag Ree X X Schade aan kruidlaag Moeflon X X Muntjak X X Schade aan kruidlaag Haas konijn en X X Graafschade door konijn kan windval bevorderen. Probeer in eerste instantie via het bosbeheer en een goed afschotplan te zorgen voor een populatie wildsoorten in evenwicht met het bosecosysteem. Is dit niet mogelijk, dan zijn andere (en meestal duurdere) technieken voor wildschadepreventie mogelijk. Een collectieve bescherming wordt uitgevoerd door het aanbrengen van een omheining rond het aangeplante perceel. Collectieve bescherming wordt in de regel pas interessant vanaf een oppervlakte groter dan een hectare. Het blijft immers een vrij dure maatregel. Kleinere oppervlakten of een kleiner aantal planten beschermen kan vaak goedkoper met individuele boombescherming. Collectief afrasteren van verjonging blijft echter een effectieve maatregel, zeker bij een hoge wilddruk. Nadeel is dan weer dat het wild integraal buiten gehouden wordt. Daardoor kan de druk om het omringend bos verhoogd worden. Ten slotte moet regelmatig gecontroleerd worden op schade. Dus minstens drie keer per jaar en na elke storm nakijken. Bosbeheer 164

165 Foto s van houten en metalen (gaas)rasters. De hoogte verschilt naargelang van het aanwezige wild. Indien enkel reewild aanwezig is, dan heb je voldoende af met 1,5 à 2 meter. Indien ook edelhert te bespeuren valt, hanteer je best een hoogte van 2 meter of meer. De uitvoeringen van gaasraster verschillen verder op vlak van maasgrootte en dikte van de gaasdraad (>2 mm dikte nodig in geval van edelhert en/of wild zwijn) (Foto s: Jeroen Truyen) In tegenstelling tot houten rasters kunnen gaasrasters meerdere keren gebruikt worden. Anderzijds is voor het demonteren hiervan bijkomende arbeid nodig. Bij aanwezigheid van konijn, haas en wild zwijn kun je het best het gaas onderaan een centimeter naar buiten toe plooien. Voor het wild zwijn wordt de effectiviteit van een gaasraster soms in vraag gesteld. Een goed werkend alternatief is een elektrisch raster. Minimum twee draden kunnen zo voor een korte periode (een tot drie groeiseizoenen) bescherming bieden. Minstens een van de draden dient zich ongeveer op snuithoogte te bevinden, zo n 10 tot 20 cm boven het maaiveld. De andere kan dan op 30 tot 50 cm hoogte geplaatst worden. Belangrijk is een regelmatige controle en maaibeurt van kruidachtige vegetatie onder de elektrische draden om stroomverlies te vermijden. Stroom wordt geleverd door batterijen of zonnecel (duurder). Bosbeheer 165

166 Van de individuele beschermingsmethoden bieden de plantkokers en de plastieken buisnetten de meest volledige bescherming tegen wildschade (plantkokers eveneens tegen concurrerende kruidvegetatie). Andere beschermingen zijn eerder specifieker gericht op een bepaalde wildschadevorm. Foto s v.l.n.r. en v.b.n.o.: buisnet, plantkoker, manchetknoppen, schilderskleefband, spiraal, ijzeren boom gecombineerd met ongewassen schapenwol. (foto s: Jeroen Truyen en Martin Winnock) Een volledig overzicht van alle beschermingsvormen vind je aan het eind van dit hoofdstuk. Hieronder overlopen we de meer gebruikelijke en minder courante (maar te overwegen) individuele beschermingsvormen. - Buisnetten: bestaan in verschillende groottes en uitvoeringen (enkele en dubbele mazen). Voor bescherming tegen ree is een hoogte van 1,2 m gewenst. Als je ook met edelhert te maken hebt, dan is 1,80 m aan te raden. Zit je enkel met konijn of haas, dan kun je lager gaan (tot resp. 0,5 en 0,8 m). Vereist een (houten) steunlatje (fijnspar of beter: robinia, tamme kastanje of eik). Buisnet vastmaken aan steunlatje (nieten of spanbandjes). Bosbeheer 166

167 - Plantkokers: bestaan in vierkante of ronde vorm. Ze zijn vervaardigd uit plastic dat na verloop van tijd opgeruimd moet worden. Nieuwere materialen kunnen gedeeltelijk of geheel afbreken onder invloed van licht (UV-licht). Vereisen eveneens een begeleidend, houten steunlatje. Belangrijk zijn de aanwezigheid van een zachte, afgebogen bovenrand en ventilatiegaten. - Spiraal: Een kunststofspiraal (vaak PVC, dus nadien weghalen!) van een vijftal centimeters breed wordt om de jonge boom gewonden. Het gemakkelijkste wordt de spiraal aangebracht van beneden naar boven. Begin dus ter hoogte van de wortelhals met het omwinden van de aangeplante boom. Best wordt een uitvoering gekozen met ventilatieopeningen in de kunststof. De diameter van de spiraal neemt toe met toename van de groeisnelheid, kwetsbaarheid van de schors en grootte van het plantsoen. Voor inlandse eik bijvoorbeeld, wordt vaak een diameter genomen van 5 tot 7 cm vanwege z n beperkte groeisnelheid en ruwere schors. - Bamboestokken: Met deze simpele techniek wordt enkel veegschade vermeden. Om de eindknop te beschermen tegen vraat moeten bijkomende maatregelen getroffen worden. Een tot twee bamboestokken worden dicht tegen de plant de grond in gebracht. Als alternatief kunnen gezaagde fijnsparrenlatjes gebruikt worden. Zijn de te beschermen bomen iets groter, dan kunnen eventueel ook gekliefde palen van duurzaam hardhout (eik, tamme kastanje, robinia) aangewend worden. - Eindknopmanchetten: enkel bij naaldhout van toepassing. Deze beschermen de eindkop van de plant. Een kunststoffen knijper met uitsteeksels wordt net onder de eindknop vastgeklikt. Verscheidene uitvoeringen en kleuren zijn mogelijk. De blauwe kleur zou de meeste visuele impact hebben van alle kleuren. - (Schilders)kleefband: papieren schilderstape wordt net onder de eindknop bevestigd. En wel als volgt: een aantal keer rond de twijg wikkelen en een vlagje overlaten. Naast de visuele impact heeft vooral het gevoel van de tape in de mond van het wild een afschrikkend effect. Naast een betere zichtbaarheid van de planten voor latere verplegingswerken is het zeer beperkte transportvolume ook een voordeel. Een nadeel is dat de bescherming slechts beperkte tijd geldt (de eindscheut groeit verder uit) - Wol: ongewassen schapenwol zou een afwerend effect hebben op wild. Hiervoor dient een voldoende grote portie in de boom gehangen te worden. Het beste gebeurt dit net onder de eindknop. De werkzaamheid duurt ongeveer drie maanden. Daarna dient nieuwe wol te worden aangebracht. Voor- en nadelen te vergelijken met schilderstape. - Ijzeren boom: samengesteld uit samen gelaste, metalen staafjes: één verticale, lange staaf waarop op regelmatige afstanden afstaande, kortere staafjes staan. Deze ijzeren boom wordt langs de plant in de bodem gedrukt. Let erop de plant niet te laten zigzaggen tussen de afstaande staafjes. Dit om schade en krom- of ingroeien te vermijden. Kan meermaals gebruikt worden maar biedt slechts bescherming tegen veegschade. Nogal groot en zwaar transportvolume. Bosbeheer 167

168 - Boomnet (op rol) of schorskrabber: bij schilschade zijn de geviseerde bomen (bv. inlandse eik tussen 10- en 20-jarige leeftijd) al wat groter en dikker. Deze maatregelen worden slechts toegepast op een beperkt aantal toekomstbomen (veel arbeid). Met een schorskrabber snijdt men lichtjes de harskanalen door in de bast van sommige naaldbomen. Hierdoor komt wondweefselvorming op gang. De schors wordt hierdoor ruwer zonder dat het (kwaliteits)hout schade ondervindt. Voor beide technieken is er een voorafgaande opsnoeibeurt nodig, tenminste als er nog zijtakken aanwezig zijn op het betreffende stamstuk. Bosbeheer 168

169 Ree Wild zwijn Edelhert/ damhert Moeflon Muntjak Haas & Konijn Kostprijs (= aankoop materiaal + arbeid aan 0,5 /min) Vraat Veeg/Slag Vraat Veeg/Slag Schil Vraat Schil Vraat Schil Vraat & schil Houten raster Metalen gaasraster Buisnet X X X X X X X X X (X) X X X X X X X X 10 à 15 per lopende meter of à /hectare 7 à 11 per lopende meter of à /hectare 2,45 /plant Plantkoker X X X X X X X X X (X) (X) X X X X X (30 stuks/uur en 1,45 euro/stuk materiaalkost) 2,65 /plant (30 stuks/uur en Bosbeheer 169

170 Spiraal 1,65 euro/stuk materiaalkost) 1,63 /plant Bamboestokken X X (30 stuks/uur en 0,63 euro/stuk materiaalkost) 0,83 /plant Eindknopmanchetten X (80 stuks/uur en 0,45 euro/stuk materiaalkost) 2,65 /plant (enkel naaldhout) X X X Plakband / Wol (30 stuks/uur en 1,65 euro/stuk materiaalkost) 0,51 /plant IJzeren boom X X X (60 stuks/uur en 0,01 euro/stuk materiaalkost) 2,00 /plant X (30 stuks/uur en 1,00 euro/stuk materiaalkost) Bosbeheer 170

171 Boomnet op rol 6,00 /plant (100mm breed; bescherming over 2m hoogte; bdh = 20cm) Schorskrabber X X X X (10 stuks/uur en 7,50 euro/stuk materiaalkost) 2 à 6 /plant (afhankelijk van type gereedschap) Collectieve beschermingstechnieken Individuele beschermingstechnieken Overzicht van beschermingstechnieken ter wildschadepreventie (gebaseerd op KWF, Kuratorium für Waldarbeitun Forsttechnik e.v., Merkblatt Nr. 16/2012) Bosbeheer 171

172 Bijlage: overzichtstabel schoontijd - vogels, reptielen, amfibieën, zoogdieren en insecten Vogels Soort mate bedreigd (1) aanbevolen periode schoontijd Opmerking Broedvogels bos appelvink N 15 feb 31 jul bonte vliegenvanger N 15 apr 15 jul boomleeuwerik 3, V 15 feb 31 aug boompieper 2 1 apr 31 aug fluiter N 15 apr 31 jul gekraagde roodstaart 3 1 apr 15 jul glanskop N 1 feb 30 jun goudvink 2 15 feb 31 aug houtsnip N 15 feb 15 jul kleine bonte specht N 15 feb 30 jun broedplaats vooral dood hout pop matkop 3 15 feb 30 jun middelste bonte specht V 15 feb 30 jun nachtegaal 3 15 apr 15 jul nachtzwaluw 3, V 15 mei 31 aug zomertortel 2 15 apr 15 jul wielewaal 2 1 mei 15 jul zwarte specht N, V 1 feb 30 jun dreefbomen Broedvogels rand bos aalscholver N 1 feb 15 jul koloniebroeder blauwe reiger N 15 jan 15 jun koloniebroeder roek N 15 mrt 30 jun koloniebroeder vb rijen pop geelgors 2 15 mrt 31 jul grauwe klauwier 1, V 15 mei 31 aug Voeren, langs bosrand bosreservaten buidelmees Z 15 mrt 15 aug wilgenstruweel, beperkt aantal koppels draaihals 1 15 apr 31 jul ijsvogel N, V 1 mrt 15 aug kleine barmsijs Z 15 feb 15 aug kwak Z, V 1 apr 15 jul broekbossen wintertaling N 1 mrt 15 jul kramsvogel 2 1 mrt 15 jul kruisbek 1 jan 31 mei Roofvogels boomvalk N 15 apr 31 aug bosuil N 1 jan 30 jun buizerd N 1 feb 15 jul havik N 1 feb 15 jul ransuil N 15 feb 15 jul rode wouw Z, V 15 feb 31 jul sperwer N 15 mrt 15 jul torenvalk N 15 mrt 15 jul wespendief N, V 15 mei 31 aug zwarte wouw V 15 apr 15 aug (1) mate bedreigd Rode Lijst: Vogelrichtlijn: 1:met uitsterven bedreigd; 2:bedreigd; 3:kwetsbaar; Z:zeldzaam; N:actueel niet bedreigd V: vermeld in bijlage I Bosbeheer 172

173 Reptielen en amfibieën Soort Maatregel/schoontijd Opmerking Adder Vermijden van verstoring in de onmiddellijke Voorkomen: slechts op 2 à 3 Gladde slang omgeving van het verblijf; schoontijd 1 maart tot 30 oktober locaties in Vlaanderen Levendbarende hagedis Hazelworm Vuursalamander Verstoring ondergroei en bodem vermijden Voorkomen: Levendbarende hagedis slechts sporadisch in bosverband; anderen enkel in oude bosbestanden Kamsalamander Vroedmeesterpad Andere amfibieën Vermijden verstoring zone rond poelen; Schoontijd 1 maart tot 30 september Voorkomen: niet noodzakelijk aan bos gebonden Zoogdieren Soort Maatregel/schoontijd Opmerking Bever Vermijden beschadiging van de burcht Boommarter Vermijden beschadiging nest; Schoontijd van 1 maart tot 31 december Voorkomen: Onduidelijke verspreiding, slechts op 3à 4 locaties in Vlaanderen Das Geen activiteiten in zone 100m rond hoofdburcht (1 december tot 31 augustus) Maatregel nodig enkel in gebied waar prioriteitensoort Hazelmuis Vermijden beschadiging ondergroei Voorkomen: enkel in gebied Voeren Vleermuizen Bomen met aanwezigheid vleermuizen sparen Bij noodzakelijke kap bij voorkeur in periode september-oktober vellen Voorkomen: enkel in oude loofhoutbestanden (niet populier) Insecten Rode bosmier Zone rond mierenhopen vrijwaren Bosbeheer 173

174 Bosbeheer 174

175 Natuurbeheerplan Natuurbeheerplan 175

176 Het natuurbeheerplan Wat is een natuurbeheerplan? Een natuurbeheerplan is een middel om in een bepaald terrein, beheerd ten behoeve van het natuurbehoud, bepaalde doelstellingen (i.v.m. ecologie, bosbeheer, landschap, cultuurhistorie, recreatie ) te realiseren. De essentiële vraag voor elk terrein is: wat zijn de belangrijke waarden, hoe wil je die behouden of ontwikkelen en welke maatregelen zijn daarvoor nodig? Het natuurbeheerplan is bij voorkeur compact, gericht op de essentie en geschreven op maat van het natuurterrein en de beheerder. Een duurzaam en evenwichtig beheer staat hierbij steeds centraal. Het natuurbeheerplan beschrijft de belangrijkste waarden van een gebied zowel voor de ecologische, de sociale als de economische functie en maakt onderbouwde keuzes over de belangrijke doelstellingen voor dit gebied. Het natuurbeheerplan moet ook duidelijk maken welke maatregelen daarvoor nodig zijn, en hoe en waar die uitgevoerd worden. We willen ook weten of het terrein onder het uitgevoerde beheer effectief in de juiste richting evolueert en waar nodig het beheer bijsturen. Een natuurbeheerplan heeft een looptijd van 24 jaar, tenzij anders bepaald bij de goedkeuring ervan. Daarnaast is het natuurbeheerplan een administratief document. Het is een contract tussen overheid en beheerder waarbij bepaalde vergoedingen staan tegenover een bepaald engagement. Het natuurbeheerplan is ook een manier om te toetsen of de voorziene doelen en maatregelen in overeenstemming zijn met beleidsmatige randvoorwaarden, zoals bijvoorbeeld managementplannen, soortenbeschermingsprogramma s of beschermde landschappen. Dit vereist dat de doelen en maatregelen eenduidig en volgens een afgesproken terminologie geformuleerd worden. De indiener van een natuurbeheerplan is ofwel de beheerder, ofwel een gevolmachtigde van één of meer beheerders. De beheerder is de eigenaar van het terrein of de houder van een zakelijk recht (bijvoorbeeld vruchtgebruik of erfpacht) of van een persoonlijk recht (bijvoorbeeld huur of pacht), die belast is met het beheer van het terrein. Eén of meer beheerders kunnen gezamenlijk een natuurbeheerplan opstellen voor terreinen die ecologisch een samenhangend geheel vormen. Noot i.v.m. de nieuwe regelgeving Sinds 28 oktober 2017 wordt voor het opmaken van nieuwe beheerplannen de regelgeving voor het nieuwe natuurbeheerplan toegepast. Voor deze regelgeving van kracht werd, had men verschillende vormen van beheerplannen: bosbeheerplannen, beheerplannen voor natuurreservaten, bermbeheerplannen, bomenbeheerplannen en plannen voor harmonisch parkbeheer. Voor beheerplannen die goedgekeurd werden vóór 28 oktober 2017 blijft de oude regelgeving van toepassing en wordt er een overgangsregeling voorzien om deze oude beheerplannen om te zetten naar Natuurbeheerplan 176

177 natuurbeheerplannen. De regelgeving rond het nieuwe natuurbeheerplan onderdeel uit van de integratie van het Bosdecreet en het Natuurdecreet. maakt De voordelen van het nieuwe natuurbeheerplan zijn: - Verschillende eigenaars en eigenaarscategorieën kunnen in één beheerplan gecombineerd worden. - Verschillende ambities kunnen in één beheerplan gecombineerd worden (zie verder). - Een beheerplan met één terreintype, één eigenaar en/of één ambitie blijft ook mogelijk. - Alle terreinbeheerders, gezamenlijk of individueel, kunnen natuurbeheerplannen opmaken, aan natuurbeheer doen, volgens eenzelfde systeem en krijgen dezelfde kansen. - Eigenaars, privaat of openbaar, kunnen alle soorten natuurlijke vegetaties (bos, heide, grasland, park, bermen, bomenrijen, ) in een natuurbeheerplan opnemen. Erkende terreinbeherende natuurverenigingen kunnen ook zones beheren zonder reservaatstatuut. - Vereenvoudigde en gerichte inventarisaties zijn afgestemd op het gebied en de beheerdoelstellingen. - Aandacht voor flexibiliteit, minder administratie: de beheerder kan afwijken van beheermaatregelen, zolang de realisatie van de in het natuurbeheerplan goedgekeurde beheerdoelstellingen niet in het gedrang komt en deze wijziging geen gevolg heeft naar derden. - De opvolging (monitoring) gebeurt ter ondersteuning van het beheer, om de beheermaatregelen of doelstellingen bij te kunnen sturen waar nodig. - Een hoger ambitieniveau zal ondersteund worden door meer en gerichte subsidiemogelijkheden Voor welke terreinen? Vrijwillig of verplicht? Een natuurbeheerplan kan opgesteld worden voor alle terreinen die beheerd worden ten behoeve van het natuurbehoud. Mogelijke terreinen zijn: bos, park, grasland (inclusief hoogstamboomgaard), kleine landschapselementen (zoals dreven, hagen, bomenrijen, bermen...), moeras, ruigte, struweel, vijvers, Gebouwen kunnen enkel mee opgenomen worden als ze een duidelijke functie hebben als leefgebied voor een beschermde soort. Landbouwgronden kunnen niet opgenomen worden, tenzij ze expliciet beheerd worden ten behoeve van natuurbehoud (bv. weidevogelbeheer). Het opstellen van een natuurbeheerplan is in veel gevallen niet verplicht. Alleen voor de volgende terreinen moet verplicht een natuurbeheerplan worden opgesteld: - Natuurdomeinen; dit zijn terreinen in beheer van het Agentschap voor Natuur en Bos Natuurbeheerplan 177

178 - Openbare terreinen, beheerd ten behoeve van het natuurbehoud en waar Europese natuurdoelen moeten gerealiseerd worden Om aanspraak te kunnen maken op bepaalde subsidies en bepaalde fiscale voordelen is een goedgekeurd natuurbeheerplan wel een vereiste. Adaptief beheer Bij de opmaak en de uitvoering van een natuurbeheerplan is het belangrijk te werken volgens het concept van adaptief beheer. Tijdens de volledige looptijd van het natuurbeheerplan volg je daarom de zogenaamde PDCA-cyclus. PCDA staat voor Plan, Do, Check, Act. Plan: Het opmaken van het natuurbeheerplan. Je formuleert beheerdoelstellingen voor heel het gebied voor de ecologische, sociale en economische functies. Deze visie kan je pas opstellen als je eerst een goede inventarisatie hebt gedaan van je gebied. Deze beheerdoelstellingen worden duidelijk geformuleerd via meetbare gewenste kenmerken. Ook de factoren die invloed hebben op het bereiken van het doel worden besproken. Voor het bereiken van de doelstellingen zijn beheermaatregelen nodig. In het natuurbeheerplan moet duidelijk staan welke beheermaatregelen waar en wanneer zullen uitgevoerd worden, dit op niveau van de beheereenheid. Do: Het belangrijkste bij natuurbeheer is de goede uitvoering van de geplande beheermaatregelen. Dit is natuurlijk evident maar zeer belangrijk. Check: Een eerste voorwaarde om na te gaan of het uitgevoerde beheer resultaat boekt, is het registreren van de uitgevoerde werken. Het is onmogelijk het beheer te evalueren als er niet duidelijk geweten is waar en wanneer welke beheermaatregel werd uitgevoerd. Stap 1 bij beheerevaluatie is dan ook het registreren van de uitgevoerde werken. Daarnaast is het ook noodzakelijk na te gaan of de gestelde beheerdoelstellingen gehaald worden. Dit kan alleen als de beheerdoelstellingen goed en meetbaar geformuleerd zijn. Bij de beheerevaluatie ga je dus na of de vooropgestelde gewenste kenmerken gehaald worden. Act: Pas je beheer aan indien uit de beheerevaluatie blijkt dat de beheerdoelstellingen niet gehaald worden. Eerst kijk je of de beheermaatregelen goed werden uitgevoerd. Maar misschien is het nodig andere beheermaatregelen toe te passen om het doel te behalen. Het kan ook zijn dat het gestelde doel niet haalbaar is en aangepast moet worden. Het doel aanpassen is mogelijk, maar deze aanpassingen moeten wel goedgekeurd worden door het ANB. Bij adaptief beheer denk je goed na over je doelstellingen. Je formuleert de doelstellingen op een meetbare manier en evalueert ze. Waar nodig zal je bijsturen op basis van de evaluatie. Deze cyclus waarbij je steeds beter het gebied leert kennen, ervaring opdoet rond beheer en dit registreert noemen we adaptief beheer. Dit vertaalt Natuurbeheerplan 178

179 zich in een natuurbeheerplan door de zesjaarlijkse evaluatie en het opmaken van een nieuw natuurbeheerplan om de 24 jaar. Plan Act DO Check Wanneer de beheerder wil afwijken van de beheermaatregelen in het goedgekeurde natuurbeheerplan, kan dat zonder officiële wijziging van het natuurbeheerplan indien voldaan is aan volgende voorwaarden: - De realisatie van het in het natuurbeheerplan opgenomen globaal kader en de beheerdoelstellingen komt niet in het gedrang. - De voorwaarden inzake natuurbeheer die zijn opgenomen in het natuurbeheerplan worden gevolgd. - De afwijking van de beheermaatregelen heeft geen gevolgen buiten het terrein. Verschillende ambitieniveaus zijn mogelijk De beheerder moet in zijn natuurbeheerplan aangeven welke delen van het natuurterrein als type 1, 2, 3 of 4 beheerd worden, afhankelijk van het ambitieniveau voor de ecologische functie: Natuurbeheerplan 179

180 Type 1: behoud van de aanwezige natuurkwaliteit. De beheerder zorgt ervoor dat de aanwezige natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu in stand gehouden worden en leeft de zorgplicht na (d.w.z. bij ingrepen in de natuur wordt vernietiging of schade zoveel mogelijk voorkomen, beperkt of hersteld). Hij stelt geen specifieke natuurstreefbeelden tot doel. Type 2: hogere natuurkwaliteit. De beheerder stelt over minstens 25% van de oppervlakte van het terrein het realiseren van één of meerdere natuurstreefbeelden tot doel. Voor het volledige terrein gelden de criteria voor geïntegreerd natuurbeheer 1. Type 3: hoogste natuurkwaliteit. De beheerder stelt over de volledige oppervlakte van het terrein het realiseren van één of meerdere natuurstreefbeelden tot doel. Mits motivatie kan hiervan afgeweken worden voor ten hoogste 10% van de oppervlakte van het terrein. Voor heel het terrein gelden de criteria voor geïntegreerd natuurbeheer. Type 4: natuurreservaat. Aanvullend op de voorwaarden voor type drie moet het terrein voldoen aan het toetsingskader voor de Vlaamse natuurreservaten. De erkenning als natuurreservaat vestigt een erfdienstbaarheid tot algemeen nut op het terrein, meer bepaald een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van duurzaam gebruik en langdurig beheer van het terrein als natuurreservaat. Een natuurbeheerplan type 4 staat synoniem voor natuurreservaat. De beheerder kiest vrij welk type natuurbeheerplan hij wenst op te maken, behalve in volgende situaties: - Private terreinen, geheel of gedeeltelijk gelegen in VEN en/of in SBZ: minimaal type twee. - Alle openbare terreinen en natuurdomeinen: minimaal type twee. - Natuurdomeinen verworven met het oog op de realisatie van de Europese natuurdoelen: maximaal streven naar type drie of vier. - In speciale beschermingszones, binnen de zoekzones, natuurdomeinen, openbare terreinen en private terreinen, aangekocht met subsidies in uitvoering van het Natuurdecreet: maximaal streven naar type drie of vier. Combinatie van meerdere ambitieniveaus in één natuurbeheerplan is in bepaalde gevallen mogelijk: - Een natuurbeheerplan type één, met behoud van de aanwezige natuurkwaliteit, kan niet gecombineerd worden met natuurbeheerplannen, types twee, drie of vier, die een hogere natuurkwaliteit tot doel hebben. Een natuurbeheerplan van type één moet enkel voldoen aan de zorgplicht en in bepaalde gevallen is de goedkeuringsprocedure eenvoudiger. - Terreinen van type twee, drie en vier kunnen wel gecombineerd worden in een zelfde natuurbeheerplan. Deze natuurbeheerplannen moeten allen voldoen aan de 1 De criteria voor geïntegreerd natuurbeheer worden uitgelegd in het hoofdstuk Fout! Verwijzingsbron niet evonden.. Natuurbeheerplan 180

181 criteria voor geïntegreerd natuurbeheer. In dat geval wordt bij het natuurbeheerplan een kaart gevoegd met aanduiding van de zones en het bijhorend type. Deze zones kunnen niet overlappen. Elk punt van het terrein behoort tot één enkel type. De 3 functies van een natuurterrein Bij het beheer van natuurterreinen streef je naar een duurzaam en evenwichtig beheer waarbij rekening wordt gehouden met de drie functies van een natuurterrein: - De ecologische functie heeft betrekking op het natuurbehoud, het behoud van biodiversiteit en de milieubeschermende rol van het terrein; - De sociale functie omvat onder meer de natuurbeleving en educatie, de toegankelijkheid met het oog op recreatie, de rol van het terrein voor landschapszorg en het beheer van onroerend erfgoed; de rol van het terrein voor wetenschappelijk onderzoek; - De economische functie omvat het optimaal benutten van ecosysteemdiensten of natuurvoordelen, waaronder de duurzame levering van goederen en diensten (zoals hout, biomassa) en het streven naar een gunstige verhouding tussen kosten en baten. Het bespreken van de functie gebeurt vanuit vier invalshoeken: 1. Huidige toestand, actuele waarden, actueel gebruik van het terrein. 2. Van toepassing zijnde beschermingsstatuten, wetgeving en gevolgen voor het beheer. 3. Potenties van het natuurterrein. Potenties omvatten heel wat aspecten zoals bijvoorbeeld abiotische potenties, voorkomen van waardevolle relictvegetaties of bijzondere soorten in de omgeving, historisch landgebruik, gebiedskarakteristieken die het gebied bijzonder maken. 4. Visie van de beheerder(s). De beheerder beslist in belangrijke mate zelf over het gewenste beheer voor het terrein, uiteraard voor zover dat past binnen de wettelijke randvoorwaarden. Voor elke functie worden de sterktes, zwaktes, bedreigingen en opportuniteiten besproken (SWOT-analyse): Sterktes en zwaktes slaan op interne eigenschappen van het terrein, onafhankelijk van de omgeving. - Sterktes zijn positieve kenmerken van het natuurterrein van een bepaalde functie. Voorbeelden zijn goed ontwikkelde vegetaties of populaties, weinig kwetsbare natuurwaarden voor bepaalde milieudrukken, productieve standplaatsen voor bos, geschikte natuurlijke abiotiek, goed toegankelijke terreinen voor recreatie. Natuurbeheerplan 181

182 - Zwaktes zijn negatieve kenmerken van het natuurterrein van een bepaalde functie. Voorbeelden van zwaktes zijn te kleine populaties, kwetsbare vegetaties, brandgevoelige bosbestanden, slechte toegankelijkheid voor recreanten. Kansen en bedreigingen hebben betrekking op externe ontwikkelingen, gebeurtenissen of invloeden vanuit de omgeving op een functie. Het kan zowel gaan om externe invloeden van buiten het terrein op een functie als om de invloed van de ene functie op de andere functie in het terrein. - Kansen zijn bestaande of mogelijke positieve externe invloeden vanuit de omgeving op het terrein. Bijvoorbeeld beleidsmatige plannen met betrekking tot natuurontwikkeling, mogelijkheden tot herkolonisatie vanuit naburige populaties. - Bedreigingen zijn bestaande of mogelijke negatieve invloeden vanuit de omgeving op het natuurterrein. Het kan gaan om negatieve milieudrukken, plannen die bijkomende knelpunten veroorzaken. Voor de verdere analyse kan je volgende vragen stellen: Sterktes Zwaktes Opportuniteiten Hoe maken we gebruik van sterkte x om in te spelen op kans y? Hoe versterken we zwakte x om in te spelen op kans y? Bedreigingen Hoe maken we gebruik van sterkte x om bedreiging y af te weren? Hoe versterken we zwakte x om bedreiging y af te weren? Uit de SWOT-analyse blijkt welke functies belangrijk zijn voor het terrein en de beheerder en wat de mogelijkheden en beperkingen voor elke functie zijn. Op basis hiervan wordt bepaald in welke zones welke functies gelden. Hierbij is het mogelijk dat functies elkaar overlappen. De ecologische functie Voor de omschrijving van ecologische doelen in natuurbeheerplannen worden natuurstreefbeelden gebruikt. Een natuurstreefbeeld is een habitat, een ecosysteem of een landschapstype dat als ecologisch einddoel in een natuurbeheerplan wordt vooropgesteld. De natuurstreefbeelden waaruit gekozen kan worden om te voldoen aan de voorwaarden voor natuurbeheerplannen van type twee, drie of vier worden vastgelegd in bijlage 3 van het Besluit van de Vlaamse regering betreffende de natuurbeheerplannen. Natuurbeheerplan 182

183 Er zijn drie types natuurstreefbeelden 2 : - Natuurstreefbeelden vegetaties - Natuurstreefbeelden leefgebieden - Natuurstreefbeelden procesgestuurde natuur Een beheerder kan enkel kiezen voor type 3 en 4 indien voldaan wordt aan bijkomende oppervlaktecriteria. Deze oppervlaktecriteria zijn: 1. Minstens één van de natuurstreefbeelden voor vegetaties moet in één ecologisch aaneengesloten geheel gerealiseerd worden over volgende minimale oppervlakte: Vegetatie Minimale oppervlakte (ha) Strand en duinvegetaties 5,0 Slikken en schorren 5,0 Stilstaande wateren 0,5 Moerassen 0,5 Heiden en hoogveen 5,0 Halfnatuurlijke graslanden 0,5 Soortenrijke permanente graslanden 5,0 Ruigten en pioniersvegetaties 0,5 Struwelen 5,0 Bossen 10,0 2. Voor de leefgebieden van soorten wordt de minimaal nodige oppervlakte bepaald met behulp van de beoordelingstabellen voor Europees te beschermen soorten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO): a. Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de vogelrichtlijnsoorten, Adriaans, P. & Ameeuw, G Rapport INBO.R b. Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de habitatrichtlijnsoorten, Adriaans, D., Adriaans, T. & Ameeuw, G Rapport INBO.R Voor het bepalen van de ecologische doelen hou je rekening de huidige toestand, de actueel aanwezige natuurwaarden en met potenties in het gebied. Voor de inventarisatie van de huidige toestand start je met de biologische waarderingskaart (BWK). Tijdens de inventarisatie wordt de BWK up-to-date gemaakt en vertaal je deze naar een habitatkaart met daarbij ook de regionale belangrijke biotopen en andere vegetaties. Het resultaat moet een kaart zijn met daarop per beheereenheid 2 Meer informatie over welke natuurstreefbeelden er zijn en hoe je ze kan herkennen, vind je in eerdere hoofdstukken van deze cursustekst. Natuurbeheerplan 183

184 de actuele vegetatie. Deze aanpak werkt goed in een geperceleerd landschap. Hoe je met de BWK moet werken en hoe je de vertaling moet doen naar natuurstreefbeelden/habitattypes komt aan bod in het hoofdstuk BWK en habitatkaart. In ongeperceleerde landschappen kan je ook vertrekken van de BWK maar zal je meer met mozaïeken werken waarbij je verschillende natuurstreefbeelden vegetaties combineert in één beheereenheid. Het beheer zal in zulke landschappen ook voor een deel procesgericht zijn. Hier werk je dus met natuurstreefbeelden procesgestuurde natuur. Van de reeds aanwezige vegetaties bepaal je ook de kwaliteit. Voor Natura 2000 habitats en regionaal belangrijke biotopen zal dit gaan via standaardfiches die afgeleid zijn van de LSVI-tabellen (lokale staat van instandhouding). De standaardfiches kunnen gedownload worden van de website van het Agentschap voor Natuur en Bos. Daarnaast inventariseer je ook bijzondere natuurwaarden zoals oud-bosplanten, oude bomen met holten, monumentale bomen, nestbomen van roofvogels, nesten van rode bosmier, zeldzame en bedreigde boom-, struik- en plantensoorten. Met al de informatie van de inventarisatie ga je de ecologische doelen bepalen. Hiervoor maak je een tweede kaart met daarop de natuurstreefbeelden. Zo kan je zien waar je reeds het gewenste natuurstreefbeeld hebt en waar dit nog niet het geval is. Natuurlijk is het ook belangrijk dat het aanwezige natuurstreefbeeld in goede staat is. Een doel kan dan ook zijn om de kwaliteit te verbeteren. Als laatste stap bekijk je welke belangrijke soorten extra beheermaatregelen nodig hebben. Dit zijn soorten die niet meeliften met het andere beheer. Voor deze soorten kan je op kaart natuurstreefbeelden leefgebieden aanduiden. Natura 2000 soorten of soorten met een soortbeschermingsprogramma worden ook apart besproken. Een toetsing t.o.v. de reeds aanwezige plannen zoals managementplannen en zoekzones is ook nodig. De sociale functie Voor de meeste natuurterreinen zal de sociale functie vooral bestaan uit toegankelijkheid en recreatief gebruik. Maar ook andere sociale aspecten kunnen belangrijk zijn. Hierbij kan je nadenken over: - de landschappelijke waarde - de archeologische waarden - de aanwezigheid van bouwkundig erfgoed - het gebruik van het natuurterrein voor natuurbeleving en educatie - de wetenschappelijke waarde Natuurbeheerplan 184

185 Tijdens de inventarisatie zal je voor de recreatie en toegankelijkheid de huidige toestand beschrijven. Ook van de andere waarden beschrijf je de huidige toestand. Voor cultuurhistorische en landschappelijke waarden gaat men voor natuurbeheerplannen vooral gebruik maken van bestaande bronnen. In bepaalde gevallen kan dit gepaard gaan met extra inventarisaties op het terrein maar dit gebeurt steeds zeer specifiek op maat van het terrein. Voor het bepalen van de visie en de doelen kan je rekening houden met de volgende zaken: - Doelen inzake openstelling en toegankelijkheid van het terrein zoals wandelroutes, fietsroutes, ruiterpaden, speelzones, struinzones, picknickzones, voelpaden voor slechtzienden en voorzieningen voor rolstoelgebruikers. - Doelen inzake maatschappelijk draagvlak en communicatie, bv. de organisatie van excursies of activiteiten met sociale of educatieve functie, zoals het aanleggen van een educatieve poel of bijenhotel. - Doelen betreffende de wetenschappelijke functie zoals het behouden van zaadbronnen van autochtone bomen en struiken, erkende zaadbestanden, proefbestanden. Of afbakenen van zones die belangrijk zijn voor wetenschappelijk onderzoek. - Doelen inzake landschappelijke of onroerend erfgoedwaarden zoals het behoud van onroerend erfgoed, belangrijke cultuurhistorische of landschappelijke waarden, markante elementen en relicten, archeologische waarden. - Doelen inzake andere maatschappelijke functies, bv. militair domein, natuurlijke overstromingsgebied, geluidsbuffer. Deze waarden kunnen vaak overlappen met de ecologische functie. Hakhoutbeheer kan samengaan met goed ontwikkelde voorjaarsflora, oude dreven kunnen belangrijk leefgebied zijn voor vleermuizen, Toch is het nuttig om ook specifiek de sociale en cultuurhistorische waarde te vermelden. Geïntegreerd beheersplan Als het terrein waarvoor je een natuurbeheerplan wil opstellen tegelijk ook beschermd onroerend erfgoed omvat of ligt in een erfgoedlandschap, dan kan je ervoor kiezen een geïntegreerd beheersplan op te stellen, dat de verschillende beheerdoelstellingen vanuit natuurbehoud én onroerend erfgoed samenbrengt in één plan en één afgestemde gebiedsgerichte visie garandeert binnen de geldende regelgeving. De economische functie De economische functie omvat doelstellingen inzake productie van rechtstreeks vermarktbare goederen en diensten die direct aan het terrein verbonden zijn. Andere diensten, die niet rechtstreeks ten goede komen aan de beheerder, vallen dus niet onder Natuurbeheerplan 185

186 de economische functie. Bij de economische doelen maken we een onderscheid tussen opbrengsten uit houtproductie, andere vermarktbare goederen en gebruiksrechten. Om de doelen goed te kunnen bepalen moeten er tijdens de inventarisatie een aantal (vooral) bosbouwkundige gegevens worden opgenomen. Houtproductie Afhankelijk van het ambitieniveau van de beheerder en de beleidsmatige randvoorwaarden wordt deze economische functie nog afgestemd op de ecologische functie. Maar ook in bosbestanden met een ecologische functie kan nog een zekere houtopbrengst mogelijk zijn. Indien bosbestanden binnen de termijn van het natuurbeheerplan worden omgevormd naar open natuur, hebben ze geen houtproductiefunctie meer. Voor deze bestanden worden dan ook geen productiedoelen meer opgesteld. Ze kunnen uiteraard nog wel opbrengsten generen, wat kan opgenomen worden in de financiële balans. Voor doelstellingen inzake de productie van hout maken we een onderscheid tussen indicatoren op niveau van het volledige natuurterrein en indicatoren op het niveau van individuele beheereenheden. Indicatoren op niveau van het volledige terrein zijn: - Totale hoeveel hout (m³) eventueel opgesplitst in functie van de belangrijkste houtsoorten. - Welke houtsortimenten (brandhout, industriehout, zaaghout, of fineerhout) worden geoogst in de komende 24 jaar? - Totale oppervlakte kap (ha) Indicatoren op het niveau van beheereenheid: - het nagestreefde kapquantum in functie van de aanwas: in een normaal bos met evenwichtige leeftijdsopbouw mag het kapquantum niet hoger zijn dan de aanwas. In jonge bossen is de aanwas normaal gezien hoger dan het kapquantum. In oudere bossen is volume-afbouw de regel. In een aantal situaties kan hiervan wel afgeweken worden: o In bestanden met een dunningsachterstand kan het kapquantum hoger zijn dan de aanwas: creatie van open plekken omvormen van homogene bestanden van exoten eindkappen in oude beukenbossen o In ecologisch zeer waardevolle oude bossen kan het kapquantum omwille van ecologische redenen lager liggen (vb. streven naar bepaald aandeel Natuurbeheerplan 186

187 zeer dikke bomen, bepaald aandeel dood hout, behoud van bijzondere biologische waarden). - Sortiment per beheereenheid (brandhout, industriehout, zaaghout of fineerhout) Andere biomassa: de productie hiervan is in natuurterreinen geen doel op zich maar een bijproduct van het terreinbeheer. Het terreinbeheer moet hier dus niet specifiek op afgestemd worden. Enkele voorbeelden zijn de productie van hooi of biomassa als gevolg van maaibeheer van schraalgrasland of éénmalige houtoogst door eindkap in functie van heideherstel. Voor deze doelen volstaat een kwalitatieve omschrijving van welke goederen of diensten je nastreeft. Je geeft aan hoe deze in relatie staan met de ecologische doelen. Tevens duid je op een kaart de zones aan waar je deze doelstelling wil realiseren. Gebruiksrechten: Jacht/visserij/andere concessies: voor deze diensten duid je de zone(s) aan waarin deze gelden. Daarnaast beschrijf je kort de activiteiten of randvoorwaarden in functie van hun mogelijke interactie met de nagestreefde ecologische doelen. Stapsgewijs doorheen de opmaak van een natuurbeheerplan De opmaak van een natuurbeheerplan omvat de volgende stappen/hoofdstukken: 1. verkenning 2. inventaris 3. beheerdoelstellingen 4. beheermaatregelen 5. opvolging Vooraleer je kan starten met de opmaak van deel 1 Verkenning van een natuurbeheerplan, moet duidelijk zijn of je kiest voor enerzijds een natuurbeheerplan type 1 of anderzijds een natuurbeheerplan type 2, 3 of 4. Voor beide keuzes is er een formulier beschikbaar op de website van het Agentschap voor Natuur en Bos. Er wordt ook gewerkt aan een e-loket. Verkenning De verkenning is de eerste, verkennende fase bij de opmaak van een natuurbeheerplan. Dit gebeurt best via een eerste informeel gesprek tussen het ANB en de beheerder om al vanaf de opstart de doelstellingen van het natuurbeheerplan duidelijk te krijgen. Welke ambities heeft de beheerder voor het terrein? Wat zijn de mogelijkheden voor natuurbeheer in dit terrein en wat zijn de gevolgen van de keuzes? Wat zijn de belangrijkste beleidsmatige randvoorwaarden? Hierdoor kan men concrete afspraken maken voor de verdere opmaak van het natuurbeheerplan: wat zijn de belangrijkste doelen of hoofdlijnen? Welke inventarisaties zijn nodig om daarvoor concrete Natuurbeheerplan 187

188 doelstellingen uit te werken? Door deze aanpak kunnen natuurbeheerplannen meer op maat van het terrein en de beheerder gemaakt worden en kan men besparen op overbodige inventarisaties en beschrijvingen. Tijdens dit gesprek komen de volgende zaken aan bod: 1. kennismaking initiatiefnemer, overheden en actoren; 2. situering/afbakening van het terrein: over welk terrein gaat het? Wie is er actief? Belangrijkste natuurwaarden en randvoorwaarden vanuit natuurbeleid; 3. het natuurbeheerplan: hierbij kan men ook de mogelijkheid nagaan voor het opstellen van een gezamenlijk natuurbeheerplan of een geïntegreerd beheersplan met Onroerend Erfgoed; 4. discussie op basis van de voorlopige verkenning; 5. bespreking van de visie op hoofdlijnen met bewaking van evenwicht tussen alle functies; 6. vastleggen van te inventariseren elementen en diepgang. Het gesprek kan indien gewenst gecombineerd worden met een bezoek aan het terrein. Dit maakt het overleg meer efficiënt omdat zowel de indiener als het ANB concreet zien waarover het gaat. Op basis van dit overleg kan de beheerder zijn verkenning opmaken. Maar het resultaat kan ook zijn dat de beheerder geen natuurbeheerplan wenst op te maken. Deze uitstapmogelijkheid is voorzien. In de verkenning staan volgende zaken: - Algemene informatie: wie is de eigenaar, wie is de beheerder, over welke percelen gaat het? - Kaarten met daarop belangrijke informatie voor het natuurbeheerplan, bv. kadasterpercelen, gewestplan, Vlaams ecologisch netwerk (VEN), Integraal verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON), de speciale beschermingszones (SBZ-H en SBZ-V), BWK, bodemkaart en andere nuttige kaarten. - In grote lijnen de bespreking van de ecologische, sociale en economische functies van het natuurterrein (de zogenaamde 3 P s: planet, people en profit). - Een globaal kader op landschapsniveau dat aangeeft waar de beheerder op lange termijn naar toe wil met zijn terrein. Het is in deze fase nog niet de bedoeling om al concrete locaties, oppervlaktes of aantallen op te geven. Het globale kader kan opgesteld worden voor een gebied dat ruimer is dan de percelen in beheer als dat nuttig is voor een betere ecologische onderbouwing van de gemaakte keuzen. - Een eerste voorstel van natuurstreefbeelden voor het terrein. Het is niet de bedoeling om in detail alle natuurstreefbeelden op te lijsten, maar wel om zicht te krijgen op de belangrijkste categorieën. Natuurbeheerplan 188

189 - Indien gekozen wordt voor een combinatie van type 2, 3, en/of 4, bepalen van het ambitieniveau voor de verschillende delen van het natuurterrein. Werkplan opstellen voor de inventarisatie. - Afstemming met het onroerend erfgoeddecreet van 12 juli Als er naast het natuurbeheerplan ook een beheerplan in kader van het onroerend erfgoeddecreet wordt opgemaakt, worden alle doelstellingen voor dat terrein in één geïntegreerd beheersplan opgenomen. - Informatie over hoe de bekendmaking van de publieke consultatie zal gebeuren. In de verkenning staat wat geïnventariseerd wordt en tot op welk niveau. Er wordt in de verkenning dus verwacht dat je duidelijk opschrijft wat je gaat inventariseren. De inventarisatie zelf gebeurt later. Het principe is dat enkel geïnventariseerd wordt als de inventarisatiegegevens bruikbaar zijn voor het bepalen van de beheerdoelstellingen en maatregelen of de opvolging ervan. Informatie over de inventarisatie waar naar gepeild wordt in de verkenning: - Indeling van het terrein in beheereenheden. - Manier waarop de inventarisatie zal gebeuren. De standaardinventarisatie gebeurt per biotoopgroep via standaardfiches. Voor de meest courante natuurstreefbeelden stelt het ANB deze standaardfiches op. - Gebruik van fiches voor kwaliteitsbeoordeling voor de beheereenheden waar Europees te beschermen habitats of regionaal belangrijk biotopen aanwezig zijn. - Bijkomende inventarisaties. Deze moeten gericht zijn op de doelen en kunnen bijvoorbeeld bepaalde kenmerken of factoren meer in detail bekijken die belangrijk zijn voor het bepalen van de doelen. Inventaris De inventaris dient om de referentiesituatie vast te leggen en gegevens te verzamelen om de doelen goed te bepalen. Ze is ook van belang voor het standstill principe en de zorgplicht. De gegevens die voor een inventarisatie worden verzameld lijken soms sterk op de gegevens die worden verzameld voor een beheerevaluatie, maar ze hebben een ander doel. Deze van de beheerevaluatie dienen om het beheer te evalueren en waar nodig bij te sturen. Beheereenheden Vóór de start van de inventarisatie is het belangrijk het natuurterrein in te delen in beheereenheden. Een beheereenheid is de kleinste eenheid van beheer en komt overeen met een onderdeel van het natuurterrein dat om ecologische of beheertechnische redenen als een aparte eenheid wordt beschouwd. Binnen één beheereenheid wordt een gelijkaardig beheer gevoerd. Natuurbeheerplan 189

190 Een beheereenheid is een zeer belangrijk niveau: het is de basis van de beheerplanning en de effectieve uitvoering van de beheermaatregelen. Het detailniveau waarop men beheereenheden afbakent, bepaalt voor een groot deel de inventarisatie-inspanning, het detailniveau waarop natuurstreefbeelden en beheermaatregelen uitgewerkt worden. Een beheerindeling is geen rechtstreekse vertaling van een vegetatiekaart maar een pragmatische interpretatie in werkbare eenheden. Om organisatorische redenen (o.a. planning en uitvoering van de werken, houtverkoop) en administratieve redenen (o.a. uitbetalen van subsidies) wordt bij het opmaken van de beheerindeling ook rekening gehouden met de eigenaarscategorie: Vlaams Gewest, andere openbare besturen en private eigenaars. Een beheereenheid behoort daarom steeds tot dezelfde eigenaarscategorie. Zo kan een beheereenheid wel verschillende private eigenaars omvatten, maar niet zowel private als openbare eigenaars. Meerdere beheereenheden kan je samen nemen tot beheerpercelen. Beheerpercelen hebben duidelijke fysieke en herkenbare grenzen op het terrein zoals bv. grachten en wegen. Beheerpercelen kan je groeperen in beheerblokken. Geperceleerd landschap en ongeperceleerd landschap Een geperceleerd landschap heeft duidelijk herkenbare eenheden. Het landschapspatroon wordt in essentie bepaald door de mens via een perceelsgericht beheer. Het ene perceel wordt gemaaid en op een ander perceel wordt er aan bosrandbeheer gedaan. In deze landschappen zijn de kadastrale percelen in combinatie met de BWK een goede startbasis. Bij een ongeperceleerd landschap zijn het in eerste instantie natuurlijke processen die het landschap bepalen, zoals erosie, sedimentatie, overstromingsdynamiek, grootschalige begrazing of bosontwikkeling. De beheerder stuurt hier vooral via de processen om de totale variatie van biotopen in het terrein te behouden (vb. sturen op begrazingsdruk). In ongeperceleerde landschappen is het moeilijker om een beheerindeling op te stellen. De BWK is een start maar je zal best eerst het terrein inventariseren en op basis van die resultaten relevante beheereenheden afbakenen. Standaardinventarisaties Bij de opmaak van het natuurbeheerplan is een goed overzicht van de actuele toestand van het terrein essentieel. Hiervoor worden een aantal zaken standaard geïnventariseerd met behulp van standaardfiches. Deze fiches bevatten de belangrijkste kenmerken die moeten geïnventariseerd worden om een goed beheer te kunnen uitstippelen en doelstellingen vast te leggen. Het gaat daarbij zowel om biotische kenmerken als abiotische kenmerken. Voor Natura 2000 habitats kan aan de hand van de standaardfiche ook de LSVI bepaald worden. Er worden standaardfiches gemaakt naargelang het aanwezige vegetatietype: Natuurbeheerplan 190

191 - akker - bos - grasland - heide - kleine landschapselementen: zowel puntvormige (waardevolle boom, poel ) als lijnvormige landschapselementen (perceelsranden, dreven, houtkanten, bomenrijen ) - moeras - park - procesgestuurde natuur - ruigten en struwelen - slikken en schorren - stilstaande wateren - strand en duinen In het natuurbeheerplan zelf geef je een samenvatting van deze gegevens en conclusies over de gevolgen voor de beheerdoelstellingen en beheermaatregelen. Specifieke inventarisaties Hier beschrijf je de resultaten van de bijkomende inventarisaties. Hierbij komen alle zaken aan bod die afgesproken werden in de verkenning maar ook nieuw verworven gegevens of inzichten als gevolg van deze nota. Bij uitgebreide inventarisaties, bijzondere methodieken of uitgebreide verwerking van de data worden deze gegevens in een aparte bijlage toegevoegd aan het natuurbeheerplan. De belangrijkste resultaten worden dan samengevat in het natuurbeheerplan. Een goede bespreking is bondig en begrijpelijk voor niet-specialisten. Ze focust op de relevante zaken voor het uitwerken van beheerdoelstellingen of beheermaatregelen. Beheerdoelstellingen Het derde deel van een natuurbeheerplan start met een beheervisie. Bij de opmaak van de verkenning werd al een beheervisie geformuleerd in het globaal kader. Deze globale beheervisie wordt bijgesteld of verfijnd op basis van de resultaten van de inventarisatie en de resultaten van verder overleg. De beheervisie wordt opgesteld voor de ecologische, sociale en economische functie van het gebied. De visie wordt geschetst op kaart zodat duidelijk wordt waar de klemtonen voor het gebied liggen. De schetskaart toont de globale structuur van het natuurterrein inzake landschap, natuur en de andere functies. Het is nog niet nodig om al per beheereenheid uitspraken te doen. De visie maakt ook duidelijk wat de gewenste natuurstreefbeelden zijn, welke soortendoelen men wil bereiken, en welke sociale en economische doelen er zijn. Een visie hoeft niet beperkt te blijven tot de percelen in eigendom of beheer. Ze kan ook betrekking hebben op de nabije omgeving, indien die noodzakelijk is voor de ecologische onderbouwing van het gewenste natuurstreefbeeld. Natuurbeheerplan 191

192 De beheerdoelstellingen zelf vertalen de ruimere beheervisie naar concrete meetbare doelen die men binnen de planperiode van het natuurbeheerplan wil realiseren. Streef hierbij naar realistische zaken die binnen een termijn van 24 jaar kunnen worden bereikt. Beheerdoelstellingen blijven ook beperkt tot de gronden die actueel deelnemen aan het natuurbeheerplan of waarvan het beheer op korte termijn overgedragen wordt. Beheerdoelstellingen worden beschreven per functie. Hierbij dient de opsteller van het natuurbeheerplan te vertrekken van de criteria voor geïntegreerd natuurbeheer. De beheerdoelstellingen moeten niet per beheereenheid beschreven worden. Sommige beheereenheden hebben eenzelfde doel maar zullen bij de beheermaatregelen een andere beheerweg volgen om het doel te bereiken. Bij beheermaatregelen werk je wel per beheereenheid. SMART formuleren van doelen Goede beheerdoelen zijn SMART geformuleerd. Deze term slaat op de volgende principes: S - specifiek: is de doelstelling éénduidig? Vage doelen leiden tot eindeloze interpretaties. Vb. ontwikkeling van een natuurlijk loofbos versus ontwikkeling van natuurstreefbeeld Eiken-Beukenbossen op zure bodems. M - meetbaar: Onder welke meetbare voorwaarden wordt het doel gerealiseerd? Hoe groot is de oppervlakte? Waar ligt het doel? Zijn er concrete kwaliteitseisen of randvoorwaarden om het doel te halen? A - actiegericht: heeft de beheerdoelstelling impact op de beheermaatregelen? Het heeft alleen zin om beheerdoelstellingen te formuleren voor zaken waar het beheer op afgestemd wordt. Veel soorten liften in de praktijk mee op het beheer van bepaalde natuurstreefbeelden en vragen geen extra maatregelen. In dat geval heeft het geen zin deze soort als apart beheerdoel te formuleren. Als er echter specifieke aanpassingen aan het beheer nodig zijn in functie van die soort, wordt ze wel als apart doel opgenomen. Een voorbeeld hiervan is kwartelkoning, waarbij het hooilandbeheer specifiek moet worden afgestemd op de soort. R - realistisch: is de beheerdoelstelling effectief haalbaar, eventueel op lange termijn? Voor bepaalde natuurstreefbeelden kan het decennia of langer duren om ze te ontwikkelen. Maar het heeft geen zin om beheerdoelstellingen te formuleren waarvan je op voorhand weet dat de realisatie onwaarschijnlijk is. T - tijdsgebonden: wanneer moet de beheerdoelstelling gerealiseerd zijn? Dit is erg nuttig voor het plannen van de beheermaatregelen en om te evalueren of het vooropgestelde doel effectief ontwikkelt. Bij doelen met lange ontwikkelingstijden kan je ook tussendoelen vastleggen, bijvoorbeeld voor omvorming naar loofboshabitat. Natuurbeheerplan 192

193 Kenmerken en factoren Beheerdoelstellingen worden omschreven aan de hand van kenmerken en factoren. - Kenmerken zijn eigenschappen van de beheerdoelstelling, die men kan monitoren om te kijken of het goed gaat. Kenmerken beschrijven dus de conditie van een bepaald doel. Ook hier streeft men naar objectief waarneembare, meetbare kenmerken. De uitdaging voor de beheerplanner is om te beslissen welke kenmerken het meest relevant zijn voor een bepaald doel in een bepaald terrein en niet alle theoretische mogelijkheden op te sommen. Focus dus op de belangrijkste kenmerken, waarop het beheer in dat terrein impact heeft. - Factoren zijn krachten die de beheerdoelstelling beïnvloeden. Ze zijn dus geen kenmerk van het beheerdoel zelf maar oefenen wel een directe invloed uit op de conditie van het doel. Factoren kunnen ook uitgedrukt worden in meetbare eenheden. Ook hier is het niet de bedoeling dat de beheerder alle theoretisch mogelijke invloeden op een beheerdoel gaat opnoemen. De focus ligt op die factoren die in een bepaald terrein het meest bepalen of een doel al dan niet gerealiseerd wordt. In andere terreinen kunnen andere factoren belangrijk zijn, hoewel het gaat om hetzelfde doel. Beheermaatregelen Beheermaatregelen beschrijven hoe men de beheerdoelstellingen van het natuurbeheerplan zal realiseren. Ze worden niet beschreven volgens de drie functies maar volgens beheertechniek. Daarnaast maakt men ook onderscheid tussen éénmalige en terugkerende maatregelen. Het besluit inzake natuurbeheerplannen en de erkenning van reservaten laat veel vrijheid toe over de detailgraad waarop deze maatregelen geformuleerd worden. Echter, als men de resultaten van het terreinbeheer wil evalueren moeten maatregelen uniform beschreven zijn en duidelijk gekoppeld aan de beheerdoelstellingen. Alleen zo kan men op termijn de effectiviteit van bepaalde beheermaatregelen beoordelen en informatie tussen verschillende natuurbeheerplannen uitwisselen. Een duidelijke omschrijving van de beheermaatregelen is ook van belang in het kader van vergunningen, vrijstellingen of ontheffingen op de natuurregelgeving of andere wetgeving. Eenmalige maatregelen Eenmalige maatregelen zijn maatregelen die tijdens de loop van het natuurbeheerplan één keer worden uitgevoerd. Ze hebben als doel een verandering in het abiotisch milieu of in de levensgemeenschap mogelijk te maken of op gang te brengen. Voorbeelden zijn hydrologische herstelmaatregelen, plaggen, kaalkap, verwijderen van exoten. Eenmalige Natuurbeheerplan 193

194 maatregelen zijn meestal noodzakelijk als de actuele situatie sterk afwijkt van de gewenste situatie. De uitvoering ervan is vereist om de beheerdoelstelling te halen. Zeker voor inrichtingswerken geldt dat bepaalde beheermaatregelen erg specifiek kunnen zijn en niet opgenomen in de lijst van standaardmaatregelen. Die maatregelen kan men dan uiteraard ook opnemen in het natuurbeheerplan. Ze moeten dan wel duidelijk omschreven zijn en éénduidig gekoppeld aan bepaalde beheerdoelstellingen en beheereenheden. Terugkerende maatregelen Terugkerende maatregelen zijn maatregelen die tijdens de looptijd van het natuurbeheerplan verschillende keren uitgevoerd worden, bijvoorbeeld maaien, kappen van opslag, dunnen. Deze maatregelen moeten eveneens duidelijk omschreven worden. - Over welk type werken gaat het? In de omschrijving van de maatregel kan de beheerder nog gebiedspecifieke aspecten toevoegen, die relevant zijn voor de uitvoering in zijn terrein. - In welke beheereenheden en in welke periode worden ze uitgevoerd? Dit wordt weergegeven in samenvattende beheertabellen, die tevens kunnen gekoppeld worden aan kaarten met de beheereenheden. Deze tabellen moeten eenvoudig raadpleegbaar zijn en een goed overzicht geven van welke maatregelen je waar en wanneer moet uitvoeren. Beheertrajecten Een beheerdoelstelling en de huidige situatie kunnen hetzelfde zijn of sterk van elkaar verschillen. Om deze verschillende vormen van beheer te onderscheiden gebruik je volgende termen: - onderhoudsbeheer of instandhoudingsbeheer - herstelbeheer - ontwikkelingsbeheer - natuurontwikkelingsmaatregel of inrichtingsmaatregel Deze termen kwamen reeds aan bod in het hoofdstuk Fout! Verwijzingsbron niet evonden.. Opvolging De opvolging houdt een beheerevaluatie in en heeft als doel na te gaan of je via het uitvoeren van de beheermaatregelen de gewenste kenmerken van de beheerdoelstellingen bereikt. Het is de bedoeling om met een minimum aan gegevensinzameling tot een maximum resultaat te komen. Wanneer beheerdoelstellingen goed geformuleerd zijn (SMART), zijn deze meetbaar. Je weet dan welke kenmerken en Natuurbeheerplan 194

195 factoren belangrijk zijn. Via de opvolging ga je de kenmerken en of de factoren van het beheerdoel opvolgen en evalueren. Het minimum aan opvolging is het registreren van de uitgevoerde werken en een zesjaarlijkse evaluatie. Indien nodig wordt er ook nog een extra beheerevaluatie uitgevoerd. Registratie van uitgevoerde beheermaatregelen De registratie van de uitvoering van beheermaatregelen is een minimale en absolute vereiste voor beheerevaluatie. Als je niet weet welke maatregelen uitgevoerd zijn in een bepaalde beheereenheid, kan je nooit nagaan welke effecten het uitgevoerde beheer heeft en of het moet bijgestuurd worden. Aanvullend kan je ook andere informatie bijhouden die relevant is voor de beheerder, bv. bijzondere omstandigheden tijdens de werken, ingezet materiaal of mankracht, specifieke informatie over de uitvoering. Deze registratie gebeurt best tijdens of vlak na de uitvoering van de werken. Kwaliteit van het uitgevoerde werk registreren Voor bepaalde werken is het behalen van de gewenste beheerdoelstellingen erg afhankelijk van de kwaliteit van het uitgevoerde werk. De werken moeten dus niet alleen uitgevoerd zijn, ze moeten ook op de goede manier uitgevoerd zijn. Enkele voorbeelden zijn afplaggen tot op de juiste diepte of maaien in zeer kwetsbare percelen voor insporing. In dat geval moet men ook de kwaliteit van de werken opvolgen. Dit gebeurt doorgaans met behulp van veldformulieren met kwalitatieve parameters. Zesjaarlijkse beheerevaluatie Om de zes jaar wordt het beheer geëvalueerd. Deze evaluatie gebeurt gezamenlijk door het ANB en de terreinbeheerder. De belangrijkste vragen die bij een beheerevaluatie aan bod komen zijn: 1. Welke beheerwerken zijn uitgevoerd? Zijn er grote veranderingen t.o.v. het natuurbeheerplan? 2. Hebben de werken de gewenste (onmiddellijke) effecten? 3. Evolueren de voorziene natuurdoelen naar de gewenste toestand of blijven ze in de gewenste toestand behouden? 4. Waar zijn er knelpunten met de realisatie van beheerdoelstellingen? Zijn die op te lossen via bijsturing van maatregelen? Zijn die eventueel op lange termijn op te lossen via externe maatregelen? Of zijn de doelen echt niet realistisch, ook niet op lange termijn? 5. Moeten er nieuwe beheereenheden toegevoegd worden, als gevolg van uitbreiding van het natuurterrein? Om op deze vragen te kunnen antwoorden heb je de volgende informatie nodig: Natuurbeheerplan 195

196 1. De gegevens van de registratie van de beheerwerken en mogelijks ook de kwaliteit van de uitgevoerde werken; 2. Informatie over de gewenste kenmerken en factoren. Voor dit laatste is er zesjaarlijks een basisevaluatie nodig van de kenmerken en factoren van de nagestreefde doelen. Doel van deze evaluatie is nagaan en registeren of de uitgevoerde werken het gewenste effect hebben en of je op de goede weg bent om de doelen te bereiken. Extra beheerevaluatie Soms is het nodig om naast de registratie van uitgevoerde werken en de basisevaluatie nog extra indicatoren op te volgen. De extra opvolging moet wel altijd als doel hebben het beheer beter te kunnen evalueren. Extra opvolging kan aangewezen zijn in de volgende gevallen: - In grote en complexe gebieden met veel waardevolle soorten en habitats zal je in verhouding meer inzetten op beheermonitoring. - Bij waardevolle natuurdoelen, waarvan het effect van de beheermaatregelen op voorhand onzeker is. Deze onzekerheid neemt toe bij meer ingrijpende beheermaatregelen: inrichtingsbeheer of omvormingsbeheer. Opvolging is nodig om te zien of het terrein in de juiste richting evolueert. - Duur inrichtingsbeheer of onderhoudsbeheer. - Kwetsbare systemen waar snelle verandering te verwachten is door externe factoren. - Populaties voor dieren en planten waar het beheer rechtstreeks impact op wil hebben. Het zijn meestal Natura 2000 soorten of rode-lijstsoorten, waarvoor afzonderlijke doelen en maatregelen geformuleerd werden. - Zones onder beheer in functie van de programmatische aanpak stikstof (PAS), waar het resultaat van de PAS-maatregel op voorhand onzeker is. Natuurbeheerplan 196

197 Kaartmateriaal Kaartmateriaal 197

198 Biologische waarderingskaart, habitatkaart en natuurstreefbeelden De biologische waarderingskaart, BWK De biologische waarderingskaart (BWK) is een weergave van grondgebruik op perceelsniveau (karteringseenheden gebaseerd op vegetatie, bodembedekking en kleine landschapselementen) en geeft via groentinten op een overzichtelijke wijze de biologische waarde weer. De eerste versie van de BWK werd gemaakt tussen 1978 en De tweede versie werd opgemaakt tussen 1997 en Er is ook een kaartlaag die faunistisch belangrijke gebieden weergeeft. Voor natuurbeheerplannen en de vertaling naar Europese habitattypes, regionaal belangrijke biotopen en natuurstreefbeelden zijn de codes van de BWK het belangrijkst. Deze codes geven aan welk vegetatietype aanwezig is op het perceel. Er zijn ook codes voor boomsoorten. De BWK geeft namelijk ook informatie over kleine landschapselementen zoals bomenrijen. Om de BWK-codes te begrijpen en er mee te kunnen werken zijn de volgende publicaties van belang: het groene boekje van 1985: biologische waarderingskaart van België, algemene verklarende tekst. het document: opmerkingen en aanvullingen bij de lijst van karteringseenheden. Daarnaast zijn er ook lijsten die de codes kort verklaren. Deze kan je vinden op de website van het inbo: inbo.be/nl/karteringseenheden. Je kan de codes ook opzoeken of raadplegen via: ecopedia: ecopedia.be/bwk/hoofdindeling het boek De biologische waarderingskaart, biotopen en hun verspreiding in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het groene boekje en de aanvullende tekst Het groene boekje dat uitgeven is in 1985 is nog steeds zeer handig om mee te nemen op terrein. In dit boekje staan de codes per biotoopgroep gerangschikt. Elke biotoopgroep heeft bij de BWK ook dezelfde beginletter. Deze hoofdindeling vind je terug op p. 62 van het boekje en ziet er als volgt uit: - a = stilstaande wateren - m = moerassen - h = graslanden en ruigten Kaartmateriaal 198

199 - c = heiden - t = hoogveen - d = duinen, slikken en schorren - s = struwelen - f en q = mesofiele bossen - e = ravijnbossen (gebruik je niet in Vlaanderen) - v = valleibossen, moerasbossen en veenbossen - r = ruderale bossen - p = naaldhoutaanplanten - l = populierenaanplanten - n = andere aanplanten - b = akkers - k = andere gekarteerde elementen - u = urbane gebieden De eerste stap om een BWK-code toe te kennen is de juiste biotoopgroep kiezen. Vervolgens moet je alle keuzes overlopen die mogelijk zijn bij deze biotoopgroep. Je kiest dan de code waarvan de omschrijving het best overeenkomt met de situatie op het terrein. De herkenning is voor een groot deel gebaseerd op het voorkomen van kenmerkende plantensoorten. Een aantal eenheden zijn geen beschrijving van een vegetatie maar van een landschapselement. Het gaat dan bijvoorbeeld over de code kw welke staat voor een holle weg. Bij het groene boekje zijn er aanvullingen. Je mag het groene boekje niet gebruiken zonder deze aanvullingen. De aanvullingen geven meer verduidelijking bij een aantal codes. Nadat je een code hebt opgezocht in het groen boekje raadpleeg je dus de aanvullingen om te zien of er bij de betreffende biotoopgroep geen verduidelijkingen staan die mogelijks je keuze kunnen wijzigen. Een aantal belangrijke regels bij de BWK + staat voor een complex (digitaal bestand aangeduid in afzonderlijke velden) Waar het moeilijk of onmogelijk is de verschillende, samen voorkomende eenheden nauwkeurig af te lijnen, worden deze samengevoegd tot een complex. De eerst vernoemde karteringseenheid dient te domineren in dit complex. Eenheden die vaak samen, maar in wisselende configuratie voorkomen, zoals bijvoorbeeld een cultuurlandschap met afwisseling van akkers en regelmatig begraasde weiden, worden soms als één geheel voorgesteld. Voorbeeld: bl + hp complex van akkers en weiden De volgorde in de complexen geeft een reële rangorde weer qua oppervlakte (eerste heeft grootste aandeel in oppervlakte). Kaartmateriaal 199

200 / staat voor oorzakelijk verband, evolutie (digitaal bestand: aangeduid in afzonderlijke velden) In een aantal gevallen is de oorspronkelijke vegetatie nog herkenbaar, hoewel zij door bv. aanplanting of kapping gewijzigd werd. Dit wordt weergegeven met een schuine streep. De schuine streep wijst dus op een oorzakelijk verband. De tweede component wijst vaak op de ondergroei. Voorbeeld: lhi/hf populierenaanplant in een moerasspirearuigte De schuine streep kan ook wijzen op een evolutie. Voorbeeld: ppmb/qb aanplant van grove den met een ondergroei die wijst op een evolutie naar een eiken-berkenbos. Tenslotte kan een schuine streep ook verwijzen naar een, tijdens de kartering, recent verdwenen habitat. De vroegere aanwezigheid ervan moet met zekerheid gekend zijn. Deze aanduiding is van belang voor bijvoorbeeld het achterhalen van potenties of een onrechtmatig verdwenen habitat. Voorbeeld: hx/hc (zonder dat hc kensoorten aanwezig zijn) wijst op een omgeploegd en ingezaaid grasland waar met zekerheid voordien een hc aanwezig was (in de BWK wordt deze informatie omschreven in het veld info ). * goed ontwikkeld of hoge densiteit (digitaal bestand: +) Een sterretje achter een karteringseenheid wijst meestal op een goed ontwikkeld ecotoop. Voorbeeld: hc* wijst op een bijzonder soortenrijk dotterbloemhooiland met vele zeldzame tot zeer zeldzame soorten. Voor kleine landschapselementen wijst de * op een veelvuldige aanwezigheid van deze elementen. Voorbeeld: hp + kb* grasland met veel, meestal goed ontwikkelde bomenrijen slecht ontwikkeld of lage densiteit (digitaal bestand: ') Een achter een karteringseenheid wijst op een zwak ontwikkeld ecotoop. Voorbeeld: hc wijst op een dotterbloemhooiland waarin slechts een aantal algemenere kensoorten aanwezig zijn. Het kan ook een cultuurgrasland betreffen met verspreid duidelijk elementen van de dotterbloemhooilanden. Kaartmateriaal 200

201 Bij kleine landschapselementen wijst op een lage densiteit (slechts enkele elementen) die dan vaak nog zwak ontwikkeld zijn. Voorbeeld: hp + kb graslandcomplex met slechts één of enkele bomenrijen waarvan mogelijk slechts enkele bomen overblijven. k(karteringseenheid) Het symbool k wordt bij de BWK-versie 2 ook gebruikt om interessante niet opgaande begroeiingen van perceelranden, sloten, wegbermen, te karteren. Voorbeeld: hp + k(hu) relatief soortenarm permanent cultuurgrasland met in de rand nog elementen van een goed ontwikkeld mesofiel hooiland. De BWK lezen Om de BWK te raadplegen en te begrijpen ga je als volgt te werk. 1. Zoek de juiste regio op in Je vindt de BWK onder natuur en milieu > natuur. 2. Vink hierbij de kaartlaag biologische waarderingskaart versie 2 aan en ook de kaartlabels van de BWK. Je krijgt dan volgend resultaat. 3. Klik op een perceel en dan op BWK 2 Zones en je krijgt de verklaring van de BWK-codes. Kaartmateriaal 201

202 4. Wil je meer weten over de code dan kan je deze in het groene boekje en de aanvullingen opzoeken. Je kan ook meer info vinden in het boek dat hierboven staat vermeld of op ecopedia. Zelf een BWK-code toekennen/nakijken De huidige BWK is een goede start maar is niet altijd meer actueel. Bij de opmaak van een natuurbeheerplan is het dan ook nodig de BWK na te kijken en waar nodig aan te passen. Het kan zijn dat je hiervoor codes moet wijzigen en/of de indeling in percelen moet verfijnen. Het zelf toekennen of nakijken van een BWK-code is echter niet zo eenvoudig. Je moet hiervoor een goede plantenkennis hebben en ervaring met de BWK-codes. Om zelf een code toe te kennen ga je als volgt te werk: 1. Bepaald de biotoopgroep van je perceel. 2. Probeer zoveel mogelijk plantensoorten die aanwezig zijn op het perceel te determineren. 3. Gebruik de determinatiesleutels van het inbo om de code te bepalen. Je kan deze raadplegen op onder handleiding en sleutels. 4. Indien er nog geen sleutel bestaat gebruik je het groene boekje en lees ook de aanvullingen. 5. Kies de code die het best past bij de beschrijving van het groene boekje en de aanvullingen. Bij goed ontwikkelde vegetaties met vrij veel kenmerkende soorten werkt dit vrij goed. Het wordt echter moeilijker wanneer de vegetatie minder goed ontwikkeld is en er nog maar weinig kenmerkende soorten aanwezig zijn. De habitatkaart De habitatkaart is een vertaling van de BWK naar de Europees beschermde habitats. Het is echter niet eenvoudig de BWK-codes om te zetten naar de indeling van de Europees beschermde habitats. Sinds 2008 wordt er dan ook op het terrein naast de BWK-code ook het habitattype bepaald. Daarnaast worden er gegevens gebruikt van externe experten, literatuurgegevens en orthofoto s om een zo goed mogelijke vertaling te doen. Toch is het niet altijd mogelijk om met zekerheid te zeggen of een bepaald perceel een Europees beschermd habitattype is of niet. Daarom is het belangrijk als beheerder dat je de habitatkaart goed leest en alle infovelden bekijkt. Het interpreteren en lezen van de habitatkaart gaat als volgt: Kaartmateriaal 202

203 1. Zoek de habitatkaart op in Je vindt de habitat-kaart onder natuur en milieu > natuur 2. Vink de kaartlaag Natura 2000 habitatkaart en kaartlabels Natura 2000 habitat aan. 3. Klik op een gekeurd perceel en klik vervolgens op de naam van een de laag. Zo bekijk je de verschillende informatievelden. Kijk zeker ook naar het veld herkomst habitat. Zo kom je te weten hoe de vertaling of de bepaling van het habitattype is gebeurd. Zelf habitattype of regionaal belangrijk biotoop bepalen Net zoals de huidige BWK niet altijd actueel is, is dat ook het geval met de habitatkaart. Daarom is het belangrijk als beheerder niet enkel de BWK na te kijken en te actualiseren maar ook de goede vertaling te doen naar Natura 2000 habitattypes en regionaal belangrijke biotopen. Voor het bepalen van het habitattype of de regionaal belangrijk biotoop bestaan er sleutels opgesteld door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Je kan ze raadplegen op Natuurstreefbeelden vegetaties, regionaal belangrijke biotopen en Natura 2000 habitats De meeste natuurstreefbeelden vegetaties zijn Natura 2000 habitats of regionaal belangrijke biotopen. Door middel van bovenstaande werkwijze kan je deze karteren en de basiskaart maken voor de opmaak van het natuurbeheerplan. Voor een aantal natuurstreefbeelden vegetatie is er op dit moment nog geen definitie. Deze zal er in de toekomst zeker komen omdat dit nodig is voor de juiste opmaak van de natuurbeheerplannen. Met het karteren van de BWK, Natura 2000 habitats en regionaal belangrijke biotopen krijg je een zicht op de huidige situatie. In het natuurbeheerplan zal je dan rekening houden met al de andere factoren om zo een kaart te maken met de natuurstreefbeelden vegetaties. Deze kaart bepaalt voor een groot deel je ecologische doelen. In ongeperceleerde landschappen zal deze kaart bestaan uit mozaïeken. Kaartmateriaal 203

204 Kaartmateriaal 204

205 Gebruik van machines bij natuurbeheer Gebruik van machines bij natuurbeheer 205

206 Gebruik van machines en veiligheid Wet op het welzijn Je bent een ploegbaas die leiding geeft aan een groep arbeiders of je bent een arbeider die een beheerwerk gaat uitvoeren in een natuurgebied? Beiden hebben ze een ding gemeen: ze hebben belangrijke rechten, maar ook plichten en verantwoordelijkheden wat betreft veiligheid en gezondheid op de werkplaats. Deze rechten en plichten worden uitgebreid beschreven in de zogenaamde Codex Welzijn op het Werk. Uiteraard mag voldoen aan de wetgeving niet de enige drijfveer zijn om arbeidsongevallen te voorkomen, denk maar aan het menselijk leed voor het slachtoffer of zijn omgeving en de mogelijke financiële schade die er ontstaat bij een ongeval. Welzijn op het werk wordt gedefinieerd als het geheel van factoren met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden waarin het werk wordt uitgevoerd en is gebaseerd op de volgende welzijnsdomeinen: - Veiligheid op het werk: omvat alles over arbeidsveiligheid zoals machines, opleidingen, werkwijzen - Bescherming van de gezondheid van de werknemer: medisch onderzoek, EHBO - Psychosociale aspecten van het werk: werkdruk, stress, pesten op het werk - Ergonomie: heffen en tillen, werkplaatsen en werkmethoden aangepast aan de mens - Arbeidshygiëne: orde, netheid van de werkplaatsen, sanitaire voorzieningen - Verfraaiing van de werkplaatsen: aangename werkomgeving - Leefmilieu: verlichting, verluchting Persoonlijke veiligheidsmiddelen (PBM s) Persoonlijke beschermingsmiddelen, kortweg PBM's genoemd, zijn hulpmiddelen en kledingstukken die je lichaam beschermen en het risico op een letsel bij het gebruik van een werktuig of gereedschap uitsluiten of op zijn minst beperken. Ze zijn persoonlijk en aangepast aan het werk en de omstandigheden waaronder je het werk uitvoert. PBM s zijn verplicht te gebruiken als alle andere mogelijke maatregen de kans op lichamelijk letsel niet kunnen uitsluiten. Andere maatregelen zijn bijvoorbeeld een andere werkmethode of afscherming op een machine. Persoonlijke beschermingsmiddelen worden ter beschikking gesteld door de werkgever. Hij staat in voor de keuze, aankoop, vervanging en onderhoud. Hij bepaalt eveneens welke PBM s voor welke werkzaamheden gebruikt moeten worden. De gebruiker moet zorgen voor correct gebruik, opslag en onderhoud, zoals een goede huisvader. Om de kwaliteit en de beschermingsgraad te garanderen moeten deze PBM s voldoen aan bepaalde normen. Gebruik van machines bij natuurbeheer 206

207 Hieronder een beschrijving van de meest gebruikte beschermingsmiddelen bij het uitvoeren van beheerwerken. De helm Voor bescherming van het hoofd wordt een helm gebruikt. Deze is bedoeld om vallende en wegzwiepende takken op te vangen. Onder invloed van UV-stralen, warmte en vervuiling door olie of lijm (van stickers) zal het materiaal van de helm na verloop van tijd broos worden. Hierdoor zal de helm breken in plaats van soepel alle schokken op te vangen. De veilige levensduur wordt daarom ook teruggebracht op drie tot vijf jaar, soms langer (afhankelijk van de richtlijnen van de fabrikant). Vandaar dat men op de klep van de helm steeds de fabricagedatum zal terugvinden. Een regelmatige controle op beschadigingen, scheuren of barsten is echt geen overbodige luxe. Een helm die je laat vallen, vervang je best. De meeste helmen worden gedragen in combinatie met een gelaats- en gehoorbescherming. De helmen zijn doorgaans slechts te verkrijgen in één maat, maar met een verstelband kan je de helm beter doen passen. Bewaar de helm in een koele, droge en donkere omgeving. Om de levensduur van een helm beter te kunnen inschatten, vind je soms op de bovenzijde van de helm een rode stip/uv-indicator terug. Onder invloed van het zonlicht verkleurt deze indicator van rood naar een lichtere kleur. Het voordeel van de UVindicator is dat je in een oogopslag kan controleren of de helm de uiterste gebruiksdatum nog niet heeft overschreden zonder dat je hiervoor op zoek moet gaan naar een jaartal of productiedatum. Het vizier Een vizier dient als bescherming voor de ogen en het aangezicht. Bij alle machines waar er een gevaar is op rondvliegend materiaal (kettingzaag, bosmaaier...) is het dragen van oog- of gelaatsbescherming verplicht. Afhankelijk van het type werk kan je verschillende types oog- of gelaatsbescherming gebruiken: een veiligheidsbril, een neerklapbaar scherm in plexiglas of gaas. Het vizier kan in combinatie met een veiligheidsbril worden gebruikt. Bijvoorbeeld gaas in combinatie met een veiligheidsbril: gaas ter bescherming van de grote deeltjes en een bril voor de fijnere stofdeeltjes. De veiligheidsbril De veiligheidsbril is een persoonlijk beschermingsmiddel dat je ogen beschermt bij werkzaamheden waarbij steentjes, stukjes metaal en ander vreemde voorwerpen loskomen en in de richting van je ogen geslingerd kunnen worden. De bril kan in combinatie met een helm en een gaasvizier worden gebruikt. Gebruik van machines bij natuurbeheer 207

208 Personen men een correctiebril kunnen een veiligheidsbril met correctieglazen gebruiken. Aandachtspunt hierbij is dat deze voorzien zijn van de nodige zijkapjes. De handschoenen Handschoenen beschermen je handen tegen vuil, wegvliegende voorwerpen, trillingen en de winterkou. Om een veilige bediening van een machine toe te laten, moeten ze perfect passen en voldoende voeling toelaten met de bedieningsfuncties van de machine. Er bestaan ook handschoenen met zaagbescherming. Deze bieden bescherming tegen mogelijke verwondingen door de ketting. Ze voldoen aan de norm EN (kettingzaagbescherming). Als je veilig werkt met de kettingzaag, is het risico in principe maar klein dat je je handen verwondt. Dus voor diegene die de kettingzaag bedient zijn deze niet echt noodzakelijk. Anders is het voor de personen die in sommige werkomstandigheden kort in de nabijheid van de bediener staan, zoals bij het knotten van bomen vanuit een hoogwerker. Deze omstandigheden moeten echter zoveel mogelijk worden vermeden. De zaagbeveiligde broek Een zaagbeveiligde broek moet de gebruiker van de kettingzaag beschermen tegen snijwonden veroorzaakt door een draaiende ketting. De zaagbescherming bestaat uit een voering van verschillende lagen lange vezels (zes tot twaalf lagen, afhankelijk van het gebruikte materiaal). Afhankelijk van het type broek zijn die lagen vezels enkel vooraan of helemaal rondom voorzien. Wanneer de draaiende ketting van de motorzaag in de zaagbroek snijdt, neemt hij een deel van de vezels mee. Als deze vezels aan het tandwiel of neustandwiel komen zal de ketting ogenblikkelijk stilstaan. Dit alles gebeurt in een fractie van een seconde. Het is de bedoeling dat de ketting geen volledige omwenteling meer maakt. De kwaliteit van de veiligheidsbroek is belangrijk. Deze moet namelijk gekeurd zijn volgens de Europese norm EN Deze norm geeft aan dat die veiligheidsbroek bestand is tegen het insnijden van een ketting die draait aan een bepaalde snelheid. Er zijn drie klassen: klasse 1 (20m/s) is voor de courante broeken. Voor de meer specifieke toepassingen: klasse 2 (24m/s) en klasse 3 (28m/s). De broek is het belangrijkste PBM dat gedragen moet worden tijdens het werken met de kettingzaag. Nochtans biedt ze geen 100% bescherming. Dan zou het draagcomfort te fel verminderen. Voorzichtigheid is nog altijd nodig, maar de lichaamsdelen met de grootste kans op snijwonden zijn goed beschermd. Belangrijk bij het onderhoud van de broek (volg hiervoor altijd de instructies van de fabrikant): - Let goed op de wasvoorschriften. - Niet centrifugeren of droogzwieren. - Niet in een droogtrommel laten drogen. Gebruik van machines bij natuurbeheer 208

209 - Bij een insnijding in de broek van meer dan twee lagen, moet de broek vervangen worden. - Alleen het buitenste materiaal mag hersteld worden. Hierbij mag niet door de veiligheidsstof genaaid worden. Best laat je deze herstelling over aan een vakman. - Wanneer een broek en zeker de voering van vorm verandert, vervang je best de broek. De bosmaaierbroek/heggenschaarveilige broek Bij het werken met een bosmaaier kunnen er steentjes, kleine stukjes metaal van het snijgereedschap en ander vreemde voorwerpen loskomen. Om je benen hierbij te beschermen kan je een speciale bosmaaierbroek dragen. Bij het werken met een heggenschaar kan je deze broek ook gebruiken. Schoenen Als je het risico loopt om zware voorwerpen op je voeten te krijgen of je werkt vrij dicht bij een werktuig dat in contact kan komen met je voeten, draag dan veiligheidsschoeisel. Veiligheidsschoeisel heeft een aantal eigenschappen en moet voldoen aan bepaalde normen. Alle veiligheidsschoenen hebben een stalen of composiet neus die verplettering van de tenen door zware voorwerpen moet voorkomen. Daarnaast zijn er bijkomende vormen van bescherming mogelijk zoals antistatische eigenschappen, waterdichtheid en schokabsorptie van de hakpartij. Schoeisel voor het werken met de kettingzaag heeft niet enkel een zwaar profiel op de zool, maar biedt ook bescherming tegen de impact van een draaiende kettingzaag. Met zaagbeveiligd schoeisel worden zowel laarzen als hoge schoenen bedoeld. Deze moeten aan de volgende eisen voldoen: - een diepe profielzool die belet dat men uitglijdt op gladde plaatsen; - een stalen neus die de tenen beschermt tegen het inzagen; - een wreef die bekleed is met een dikkere kunststoflaag (EN 381) die de voet beschermt tegen een uitlopende ketting (wanneer het gas wordt losgelaten). Opgepast: een kettingzaagschoen biedt net zoals de kettingzaagbroek geen 100% bescherming maar de kwetsuur zal minder ernstig zijn. Signalisatiekleding Signalisatiekleding bevat fluorescerende en retro reflecterende stoffen. Die zorgen ervoor dat je beter gezien wordt als je op of langs een weg werkt. Iedere werknemer die op of langs een openbare weg werkt, waar het verkeer tijdens de werkzaamheden niet verboden is, moet signalisatiekleding dragen. Werknemers die op of langs een openbare weg werken zijn verplicht om minimaal signalisatieklasse twee te dragen. Bij een zichtbaarheid minder dan 200 m of s nachts moeten ze klasse drie dragen. De signalisatieklasse wordt bepaald door de hoeveelheid fluorescerende en retro Gebruik van machines bij natuurbeheer 209

210 reflecterende stof. De fluorescerende stof geeft een verhoogde zichtbaarheid overdag; de retro reflecterende stof zorgt ervoor dat je ook s nachts goed te zien bent. Geschikte kleding heeft een normering: EN 471 of ISO EN Gehoorbescherming De meest gebruikte machines worden aangedreven met een benzinemotor en produceren veel lawaai. Om gehoorbeschadiging te voorkomen moet er vanaf een geluidsniveau van 85 db(a) gehoorbescherming worden gedragen. De noodzaak voor het dragen van gehoorbescherming en het geluidsniveau worden meestal vermeld op de machine. Er bestaan verschillende soorten van gehoorbescherming. De meest gebruikte zijn de gehoorkappen, al dan niet voorzien van een ingebouwd communicatiesysteem. Ook de oordopjes kan je gebruiken. Deze zijn echter minder geschikt omdat de dempingswaarde lager is en afhankelijk van de correcte manier van inbrengen. Een oplossing hiervoor zijn de op maat gemaakte oordopjes, otoplastieken genoemd. Vanaf 85 db(a) is een werknemer verplicht de gehoorbescherming te dragen die door de werkgever ter beschikking wordt gesteld. Overzicht van de meest gebruikte persoonlijke beschermingsmiddelen bij gebruik van werktuigen in natuur-, groen- en bosbeheer. kettingzaag bosmaaier Gebruik van machines bij natuurbeheer 210

211 De kettingzaag De kettingzaag wordt niet alleen gebruikt voor het verzagen en vellen van bomen, maar ook voor tal van andere werkzaamheden zoals bijvoorbeeld het maken van houten constructies. Aangezien er redelijk wat risico s zijn bij het werken met de kettingzaag, geven we een overzicht van de veiligheidsvoorzieningen en wat je moet weten om een boom veilig te vellen. We bespreken ook een aantal hulpmiddelen die je kan gebruiken bij het vellen en opwerken van een boom en die ervoor zorgen dat je ergonomisch kan werken. Veiligheidsvoorzieningen op een kettingzaag 1. Verbreed handvat (rechterhand) 2. Veiligheidspictogrammen 3. Gasbeveiliging 4. Stopknop binnen handbereik 5. Trillingsdemping 6. Bescherming linkerhand 7. Kettingrem 8. Uitlaat weg van de gebruiker 9. Kettingvanger 10. Veiligheidsketting 11. Transportkap Gebruik van machines bij natuurbeheer 211

212 Hoe kan je veilig een boom vellen? Vooraleer je begint met de velwerkzaamheden moet je er voor zorgen dat - je de gepaste PBM s draagt; - je niet alleen werkt; - je kettingzaag technisch in orde is en de ketting scherp; - je alle materialen om de boom veilig te kunnen vellen bij de hand hebt; - je een risicoanalyse hebt gemaakt en de nodige voorzorgsmaatregelen hebt getroffen. Als aan al deze voorwaarden voldaan is, kan je beginnen met het vellen van je boom: 1. Zorg dat je voldoende plaats hebt rondom je boom zodat je op een comfortabele en veilige manier kan werken. 2. Controleer of er geen losse of dode takken boven je werkgebied hangen. 3. Probeer de natuurlijke valrichting van de boom in te schatten. 4. Bepaal de velrichting rekening houdende met de beschikbare ruimte, de houtkwaliteit/houtsoort, de weersomstandigheden, de boomhoogte 5. Zorg voor vluchtroutes en maak deze vrij. 6. Zaag indien nodig wortelaanlopen weg. 7. Maak een correcte valkerf en maak eventueel spintsneden. 8. Vergeet niet om je om je collega s en je omgeving te waarschuwen alvorens aan de velsnede te beginnen. 9. Gebruik een geschikte techniek om de velsnede te maken en gebruik daarbij indien nodig de gepaste hulpmiddelen. 10. Vanaf het moment dat de boom in beweging komt stap je in de richting van een van de vluchtroutes en blijf je de kruin in het oog houden. Ga ver genoeg achteruit en blijf waakzaam voor rondvliegende takken. 11. Wanneer de boom veilig op de grond ligt kan je hem onttakken. Velhulpmiddelen Een velhulpmiddel is een gereedschap dat je kan helpen om een boom op een veilige en ergonomische manier te vellen. - De velhevel heeft twee functies. Enerzijds als hefboom om de boom te kantelen en anderzijds om de boom te draaien. Gebruik van machines bij natuurbeheer 212

213 - De velwig gebruik je ook als hefboom wanneer het te zwaar is met de velhevel. De velwig kan je verkrijgen in verschillende uitvoeringen. - De kliefhamer kan je gebruiken om hout te klieven maar ook om de velwig in de boom te slaan. - Een handlier (tirfort) of een boslier kan je inzetten om bij een zwaardere boom je velling te ondersteunen. Gebruik van machines bij natuurbeheer 213

214 De bosmaaier De bosmaaier heeft grote gelijkenissen met een zeis. Deze machine is net zoals de zeis niet geschikt is om grote oppervlakten te maaien. Toch wordt de bosmaaier vaak gebruikt voor moeilijk bereikbare en moeilijk te maaien vegetaties, bijvoorbeeld natte moerasvegetaties. Dit komt waarschijnlijk door de brede inzetbaarheid en de mogelijkheid om verschillende soorten snijgereedschappen op de bosmaaier te plaatsen. Hierdoor kan een breed spectrum aan kruidige, maar ook iets ruigere vegetaties zoals riet, gemaaid worden. Uitgerust met een cirkelzaagblad met driehoeksbetanding of beitelbetanding kan je met de bosmaaier ook kleine struiken of boompjes omzagen. Handig bij het vrijstellen van jonge bestanden en het bestrijden van Amerikaanse vogelkers. De bosmaaier is bovendien een vrij goedkoop werktuig en is niet moeilijk te bedienen. Overzicht snijgereedschappen en hun toepassingen Gebruik van machines bij natuurbeheer 214

215 Een bosmaaier kan zowel met een 4-taktmotor als met een 2-taktmotor uitgerust zijn. Er zijn minder bosmaaiers op de markt met een 4-takt motor en ze zijn ook minder populair. Daarom zijn bijna alle professionele bosmaaiers uitgerust met een lichte en krachtige 2-taktmotor. Sommige bosmaaiers beschikken over een verbeterde 2-taktmotor met luchtspoeltechniek. Dit luchtspoelsysteem zorgt er voor dat de 2-taktmotor minder verbruikt en de uitstoot van giftige uitlaatgassen lager ligt dan bij een conventionele 2-taktmotor. Er bestaan ook bosmaaiers met de accutechniek. De accu s die in deze bosmaaiers gebruikt worden zijn echter nog te licht voor professioneel gebruik en deze aandrijftechniek wordt daarom enkel in lichte bosmaaiers (motorzeisen en/of kantenmaaiers) toegepast. Andere kenmerken: - Er bestaan ook ruggedragen bosmaaiers. - Het gewicht van een professionele bosmaaier begint vanaf 7kg. - De bosmaaier is eerder geschikt voor kleine percelen, bij voorkeur niet groter dan een 0,5 ha. - Werken met deze machine is zeer belastend voor het lichaam. Gebruik van machines bij natuurbeheer 215

216 De veiligheidsvoorzieningen op een bosmaaier: 1. Transportkap 2. Borgring met linkse schroefdraad 3. Beschermkap 4. Veiligheidspictogrammen 5. Stopknop binnen handbereik 6. Gashendelbeveiliging 7. Trillingsdemping 8. Motor afgeschermd en uitlaat weg van de gebruiker Gebruik van machines bij natuurbeheer 216

217 De éénassige trekker éénassige trekker met brede banden en een messenbalk Stel je wil een hooiland maaien met een kwetsbare bodem en gelegen in een natuurgebied. Bij de keuze van een geschikte trekker is dan het gewicht een doorslaggevende factor. Een éénassige trekker heeft het belangrijke voordeel dat hij beduidend lichter en dus geschikter is om op natte of minder draagkrachtige terreinen ingezet te worden, zeker als hij is uitgerust met aangepaste brede banden. Omdat een éénassige trekker vrij licht van constructie is moet hij ook niet echt een zware motor hebben, daarom kan hij zowel met een benzinemotor als met een lichte dieselmotor uitgerust worden. Bepaalde éénassige trekkers zijn uitgerust met een hydrostatische aandrijving. Hierdoor neemt het gebruikscomfort toe, omdat er traploos gewerkt kan worden en de werksnelheid beter kan afgestemd worden op de hoogte en dichtheid van de te maaien vegetatie. Om de veiligheid te vergroten zijn éénassige trekkers uitgerust met een dodemansknop. Een dodemansknop moet er voor zorgen dat de trekker onmiddellijk stilvalt als de bestuurder bijvoorbeeld zou struikelen. Zo verkleint het risico dat de bestuurder verpletterd wordt door de machine. Dit is zeker bij het achteruit rijden een belangrijke veiligheidsfunctie. Voordelen: - Relatief laag eigengewicht (lagere bodemdruk) - Zeer korte draaicirkel (wendbaarheid) - Gemakkelijk te transporteren door zijn compactheid en licht gewicht - Veelzijdige en krachtige trekker Gebruik van machines bij natuurbeheer 217

218 Nadelen: - Veel trillingen aan de stuurboom, veroorzaakt door motor en maaiwerktuig - Soms lastig te besturen - Je moet steeds achter de machine lopen en er is weinig comfort - Zeer laag rendement op grote terreinen Er bestaan speciaal aangepaste en soms zelfs telegeleide trekkers die op steile hellingen kunnen maaien. Deze kennen hun oorsprong in de Alpen waar er vaak graslanden op steile hellingen gemaaid moeten worden. De telegeleide versies moeten het gebruikscomfort en de veiligheid van de gebruiker verhogen. Zeker tijdens het maaien op steile hellingen is deze mogelijkheid geen luxe. Om de grip op de ondergrond en de stabiliteit te vergroten zijn deze machines uitgerust met brede rollen met punten, metalen kooien met ribben, dubbele banden of rupsen. Tractor Een tractor is een vierwielig voertuig dat zeer terreinvaardig is en dat in de eerste plaats voor de landbouw is ontworpen. Bij de meeste tractoren zijn de achterwielen groter dan de voorwielen. Bijna alle tractoren beschikken over vierwielaandrijving. Hierbij worden de aandrijfkrachten evenredig verdeeld over de vier wielen. Een tractor is net als een éénassige trekker een werktuigdrager en een aandrijfmachine. Dit wil zeggen dat je er een werktuig moet aan bouwen wil je er mee kunnen werken. De meeste werktuigen worden aan een hefinrichting opgehangen, zoals een maaitoestel, een frees, een ploeg... De aandrijving gebeurt meestal mechanisch via de aftakas of hydraulische via hydraulische slangen. De tractor kan ook iets voorttrekken, bv. een kar. De aanbouwmogelijkheden bij een tractor zijn enorm. Niet alleen achteraan, maar ook vooraan hebben de meeste tractoren tegenwoordig aandrijf- en ophangpunten. Vooraan wordt ook vaak een frontlader gebruikt om aarde, takken en andere dingen op te scheppen Gebruik van machines bij natuurbeheer 218

219 tractor met gedragen en aangedreven werktuig tractor met frontlader compacttractor met omkeerinrichting en maaitoestel Tractoren zijn zwaarder dan éénassige trekkers en ze hebben meer vermogen. Daarom worden ze aangedreven door dieselmotoren. Om op allerlei terreinen verschillend werk te kunnen uitvoeren heeft de tractor een versnellingsbak met meerdere versnellingen zowel vooruit als achteruit. Er zijn ook tractoren die een hydrostatische aandrijving hebben. Het grote voordeel van een hydrostatische aandrijving is dat de werksnelheid traploos gebeurd. Voordelen - Veelzijdig en krachtig voertuig - Zeer terreinvaardig - Comfortabel in het gebruik - Er is een grote keuze aan modellen van ongeveer 15 pk tot 500 pk - Lange levensduur en hoge duurzaamheid Gebruik van machines bij natuurbeheer 219

220 Nadelen - Zwaar (hogere bodemdruk) - Duur in aankoop - Vraagt veel onderhoud - Gevaarrisico s bij aftakasgebruik De meeste tractoren kunnen worden uitgerust met een geconditioneerde cabine. Dit biedt het voordeel dat de bestuurder afgeschermd wordt van stof en hitte. De cabine is beschermd tegen omkantelen en is meestal geluidsarm. Wanneer er geen geconditioneerde cabine is, moet er altijd een rolbeugel gemonteerd zijn. De bestuurderszetel is standaard uitgerust met een zeer goede vering omdat een tractor geen vering heeft (sommige wel vooraan). Het juiste maaiwerktuig kiezen De meeste maaiwerktuigen zijn ontstaan uit een noodzaak om productiever aan landbouw te kunnen doen en graslanden efficiënter te maaien. Dat maakt dat ze door de eeuwen heen ook een zekere evolutie hebben doorgemaakt. Een constante bij die evolutie is dat er sneller gemaaid kon worden, maar ook dat er krachtige trekkers noodzakelijk waren om deze werktuigen te kunnen gebruiken. Omdat gewicht recht evenredig toeneemt met kracht is dat niet altijd een voordeel. In natuurgebieden met hooilanden waar de bodems vaak kwetsbaar zijn en bodemverdichting nefast voor de kwetsbare fauna en flora is dat gewicht een belangrijk nadeel. Maaiwerktuigen die de vegetatie op lengte afmaaien Door het gras op lengte af te maaien kan je het gemakkelijk oprapen en afvoeren. Om die reden zijn bijna alle maaiwerktuigen die in natuurbeheer gebruikt worden in dit hoofdstuk te vinden. Messenbalk enkelwerkende dubbelwerkende Gebruik van machines bij natuurbeheer 220

221 De messenbalk wordt vaak gebruikt in natuurbeheer. Historisch gezien is het samen met de zeis één van de eerste maaiwerktuigen. Je kunt de werking best vergelijken met een heggenschaar. Al naargelang de afstand tussen de delta-vormige messen en andere aanpassingen onderscheiden we een aantal soorten messenbalken. Bij de universele messenbalk, bermmessenbalk of communaalmessenbalk staan de messen vrij ver uit elkaar. Bovendien eindigen de messen niet op een punt maar zijn ze min of meer afgeplat. Hierdoor krijg je een robuuste messenbalk die minder gevoelig is voor breuk. De grotere afstand tussen de messen zorgt er dan weer voor dat ruigere en houtige vegetaties gemaaid kunnen worden. Soms wordt dit type van messenbalk ook gebruikt voor het snoeien van hagen of andere aanplantingen. De snelheid of kracht waarmee de messen door de vegetatie knippen wordt geregeld door omzettingen in de tandwielkast. Bij deze soort van messenbalken ligt de snelheid eerder laag en is de kracht groot. Die kracht is wel noodzakelijk om doorheen de ruige en houtige vegetatie te geraken. Staan de messen dichter bij elkaar en is de messenbalk voorzien van speciale vingers die het gras scheiden voor het tot bij de messen komt, dan spreken we van een vingermaaibalk. Doordat de messen dichter bij elkaar staan en ook door een andere tandwielverhouding ligt de knipsnelheid iets hoger. Hierdoor ontstaat de indruk van een iets beter afgewerkt maaibeeld. De messen eindigen op een punt en zijn daardoor gevoeliger voor breuk, zeker indien er te ruige vegetatie mee gemaaid wordt. De vingermaaibalk wordt daarom enkel gebruikt voor het maaien van gras en kruidige vegetaties. Een messenbalk snijdt de vegetatie door in plaats van ze af te slaan, en dat vraagt uiteraard meer tijd van de messenbalk om doorheen de vegetatie te geraken. Vandaar dat het ook de traagste maaier is. Er bestaan enkel- en dubbelwerkende messenbalken. Bij een enkelwerkende messenbalk beweegt enkel de bovenliggende messenbalk. Bij de dubbelwerkende messenbalk bewegen zowel het boven- als het ondermes. De dubbelwerkende messenbalk kan hierdoor sneller werken. Het onderhouden en scherpen van de messenbalk kan eenvoudig en snel gebeuren. De zijdelingse knipbewegingen zorgen wel voor extra belasting op de constructie en de messenbalk is daardoor slijtage- en breukgevoeliger. De maaihoogte van de messenbalk kan beperkt afgesteld worden door middel van sledes. Deze moeten er vooral voor zorgen dat er niet in de graszode gemaaid wordt. Voordelen - Geeft weinig verstoring - Het gras wordt afgesneden (betere snijwonden) Gebruik van machines bij natuurbeheer 221

222 - Het maaisel is goed af te voeren - De maaier heeft weinig vermogen nodig (gunstige invloed op het gewicht) - Ideaal voor hoge vegetaties - Door de lage werksnelheid zijn er minder maaislachtoffers bij dieren Nadelen - Breukgevoelig door trillingen en slijtage aan onderdelen - Niet geschikt voor oneffen terreinen - De werksnelheid ligt eerder laag - De messenbalk moet goed afgesteld zijn Zowel éénassige trekkers als tractoren kunnen met dit maaiwerktuig uitgerust worden. Trommelmaaier Trommelmaaier De trommelmaaier is een stevig maaiwerktuig, met twee of vier trommels, afhankelijk van de werkbreedte. Op elke trommel zijn er twee tot vier messen gemonteerd die vrij eenvoudig afgenomen en eventueel gedraaid kunnen worden. Dit vergemakkelijkt uiteraard het onderhoud en het scherpen. De aandrijving en overbrengingen zitten bovenaan de constructie. Deze constructievorm heeft als nadeel dat er geen hoge vegetatie gemaaid kan worden. Bovendien is de ruimte tussen twee trommels eerder beperkt waardoor er extra druk komt op de assen van de trommels als er teveel vegetatie langs moet passeren. Met een trommelmaaier wordt bij het maaien het afgemaaide gras op rijen gelegd. De maaihoogte kan bij sommige maaiers ingesteld worden door de bolle platen onderaan in te stellen of er compensatieonderdelen tussen te plaatsen. Gebruik van machines bij natuurbeheer 222

223 Voordelen - Hoog rendement - Onderhoudsvriendelijk - Robuust maaiwerktuig - Het afgemaaide gras ligt meteen op ruggen Nadelen - Geeft een gemiddelde verstoring - Er is veel vermogen nodig en dus ook een zware trekker (groter gewicht) - Het maaisel passeert tussen de trommels (ongeschikt voor hoge vegetaties) - Bij een te grote rijsnelheid, wordt de vegetatie afgeslagen (grote snijwonden) Trommelmaaiers kunnen zowel op éénassige trekkers als op tractoren gebouwd worden. Schijvenmaaier schijvenmaaier, met beschermkap open De constructie bestaat uit een balk waarop een aantal schijven gemonteerd zijn met daarop eenvoudig te vervangen mensen. Het aantal schijven kan variëren van twee tot acht. De buitenste schijven kunnen strippen of een verhoging hebben waardoor het gras op een rij of zwad gemaaid kan worden. Deze maaier is geschikt om lang en zelfs gelegerd gras (gras dat neer ligt en daardoor moeilijk te maaien is) af te maaien. Hij is gevoelig voor beschadiging en wordt best niet gebruikt op te ruige terreinen of percelen met stronken. In de praktijk kan je met de schijvenmaaier de opslag van houtige gewassen van een paar centimeter maaien, maar het wordt aangeraden dit slechts uitzonderlijk toe te passen om schade te vermijden. Onderaan de balk zijn er sledes aangebracht om de balk over de bodem te geleiden. De maaihoogte wordt aangepast door het derde punt naar voor of naar achteren te draaien of bij bredere schijfmaaiers door de hoogte van de Gebruik van machines bij natuurbeheer 223

224 loopwielen aan te passen. Bij het afstellen van de maaihoogte moet je uitkijken dat de messen de bodem niet beschadigen. Een golvend en onregelmatig maaibeeld kan hier het gevolg van zijn. Om het geheel veilig te kunnen gebruiken is het messengedeelte afgeschermd met een kap. Het maaiwerktuig op zich kan beschermd worden met een obstakelbeveiliging. Dit betekent dat de maaier naar achteren klapt wanneer er een stronk of ander voorwerp bij het maaien geraakt wordt. Hierdoor kan schade aan het werktuig beperkt worden. Ook andere maaiers zoals de messenbalk en de schotelmaaier kunnen een obstakelbeveiliging hebben. Voordelen - Hoger rendement dan de messenbalk - Minder gevoelig voor schade dan een messenbalk - Het maaisel passeert boven de schijven (geschikt voor hogere vegetaties) Nadelen - Geeft een gemiddelde verstoring - Meer vermogen nodig dan een messenbalk (zwaardere trekker) - Minder geschikt voor oneffen terrein Schijvenmaaiers worden vooral aan tractoren aangebouwd. Maaiwerktuigen die de vegetatie versnipperen Er zijn maaiwerktuigen waarvan je eerder zou denken dat ze ongeschikt zijn voor het gebruik in natuurgebieden, of om een hoge natuurwaarde in stand te houden. We denken hierbij aan de klepel- en de cirkelmaaier, omdat deze het maaisel zodanig verkleinen dat het achteraf niet of moeilijk afgevoerd kan worden. Toch is het soms noodzakelijk om er gebruik van te maken, bijvoorbeeld omdat ze robuuster zijn dan een messenbalk of een trommelmaaier en beter tegen een stootje kunnen. Hierdoor kunnen we terreinen maaien die teveel obstakels bevatten en waar het risico op schade groot is. De meeste van deze maaimachines kunnen uitgerust worden met een systeem om het maaisel te verzamelen en op te vangen waardoor ze toch geschikt zijn om botanische graslanden te maaien. Het maaien en het afvoeren van het maaisel gebeurt dan in één werkgang. Het opzuigen en oprapen van maaisel achteraf zou niet mogelijk zijn omdat het versnipperde maaisel tussen de vegetatie ligt. Het combineren van maaien en opvangen heeft wel als nadelig effect dat het gewicht van het werktuig toeneemt, waardoor er een grotere druk op de bodem komt. Gebruik van machines bij natuurbeheer 224

225 Slag- of cirkelmaaier cirkelmaaier voor afrasteringen onderkant cirkelmaaier De slag- of cirkelmaaier kennen we van het maaien van onze siergazons. Een cirkelmaaier kan je zowel op een éénassige trekker als op een tractor plaatsen. Het afgemaaide gras wordt versnipperd en naargelang de uitvoering achterwaarts of zijdelings (voornamelijk rechts) uitgeworpen. Het is een maaier met een vrij lage constructie. Hierdoor kan je hem in combinatie met een hydraulische arm gemakkelijk gebruiken om onder afrasteringen of vangrails te maaien. Een robuustere uitvoering van de grascirkelmaaier is de weidebloter. Deze variant van de cirkelmaaier heeft geen steunwielen maar sledes om de maaihoogte aan te houden. En de messen en de metalen kast zijn uit dikker metaal gemaakt zodat ze beter tegen een stootje kunnen. Weidebloters worden gebruikt in de fruitteelt en landbouw om ruigere grasvelden met iets meer obstakels, zoals bv. takken, te maaien Klepelmaaier De klepelmaaier heeft een horizontaal geplaatste cilinder met daarop losse klepels of hamers gemonteerd. Een klepelmaaier kan zowel met de aftakas als hydraulisch aangedreven worden. De maaier kan voor- of achteraan een machine gedragen worden. Bij het maaien van bermen wordt de maaier aan een hydraulische arm gebouwd die meestal zijdelings gedragen wordt. Hierdoor bekomt men een grotere werkvrijheid en kan er beter rond en tussen obstakels gemaaid worden. Om in orde te zijn met het bermbesluit van 1984 wordt hij meestal uitgerust met een afzuig- of opraapsysteem. De maaihoogte wordt aangehouden dankzij een op hoogte instelbare rol of door sledes. De klepelmaaier wordt ook wel eens gebruikt bij het snoeien van beplantingen. Er wordt echter afgeraden om dit type maaier voor snoeiwerken te gebruiken, omdat de wonden die ermee gemaakt worden eerder verhakkeld zijn en de planten deze wonden slecht overgroeien. Gebruik van machines bij natuurbeheer 225

226 In de klepelmaaiers onderscheiden we twee groepen, afhankelijk van de soort klepels of hamers die ze hebben. groep 1 met zware hamers groep 2 met Y-elementen De eerste groep klepelmaaiers zijn uitgerust met zware klepels, hamers in de vorm van een lepel die scharnieren op een horizontaal geplaatste cilinder. Met de zware klepels kunnen ruige en houtige vegetaties gemaaid worden. Om deze klepelmaaier aan te drijven heb je veel vermogen nodig. De tweede groep klepelmaaiers zijn uitgerust met Y-elementen of losse plaatjes die met een ketting aan de cilinder zijn bevestigd. Hiermee worden ruige en kruidachtige vegetaties gemaaid en het maaibeeld is mooier dan bij een klepelmaaier met zware hamers. Er is minder vermogen nodig en hij wordt daarom ook aan minder krachtige trekkers of werktuigdragers gebouwd. Voordelen - Hoog rendement - Kan ook op ruige terreinen ingezet worden - Minder gevoelig voor obstakels Nadelen - Geeft zeer veel verstoring - Veel vermogen nodig - Ongunstig voor het bodemleven - Maaisel achteraf moeilijk of zelfs niet af te voeren - Niet geschikt voor hooilanden met botanische doelstellingen, tenzij uitgerust met een opvang- of afzuigsysteem Gebruik van machines bij natuurbeheer 226

227 Vijzelmaaier Deze maaier heeft een horizontaal geplaatste cilinder waarop vaste spiraalsgewijs geplaatste snijtanden zijn bevestigd die in maaisegmenten zijn opgedeeld. Vandaar ook de benaming vijzelmaaier. Het vervangen van de maaisegmenten is relatief eenvoudig. In optie kunnen de maaisegmenten vervangen worden door snijtanden waarvan de snijpunten gehard zijn. vijzelmaaier onderkant vijzelmaaier De vijzelmaaier wordt ook wel eens veiligheidsmaaier genoemd omdat hij meer voordelen naar gebruik en veiligheid heeft dan de klepelmaaier. De voordelen t.o.v. de klepelmaaier: - Geeft minder projectie van stenen en andere voorwerpen - Maakt minder lawaai - Heeft minder vermogen nodig - Het afgemaaide maaisel wordt beter verkleind - Ook geschikt om houtige opslag te verwijderen Bio-smeermiddelen Van alle smeermiddelen die gebruikt worden bij machines en voertuigen, wordt ongeveer de helft na gebruik gerecupereerd. Deze olie vinden we op de markt terug als recup-olie. De andere helft vinden we na gebruik niet meer terug. Deze olie wordt niet gerecupereerd, maar komt terecht in de bodem of in de atmosfeer. We kunnen hier een onderscheid maken tussen enerzijds olie die gebruikt wordt als verliessmering en anderzijds olie die gebruikt wordt in systemen met een hoog risico op ongecontroleerd verlies. Bij verliessmering wordt de olie gebruikt gedurende een beperkte tijd, bijvoorbeeld in een kettingzaag. De kettingolie wordt voor een korte periode gebruikt om de ketting te smeren waarna de olie op de bodem terecht komt. Hetzelfde fenomeen doet zich voor bij Gebruik van machines bij natuurbeheer 227

228 tweetakt-olie. Deze olie wordt gemengd met de brandstof van de motor. Wanneer deze brandstof verbrandt, komt de olie in de atmosfeer terecht. Bij gebruik van hydraulische systemen spreken we van systemen met een hoog risico op ongecontroleerd verlies. In een hydraulisch systeem zitten heel wat leidingen, slangen en cilinders. Dat betekent dus dat naast de leidingen ook heel wat dichtingen en aan- en afkoppelingen kunnen stukgaan. Met andere woorden: het risico op ongecontroleerd verlies van olie is veel hoger dan bij gesloten systemen zoals een motor of een versnellingsbak. Voorkomen is beter dan genezen Curatief Hoe kan je de schade die wordt veroorzaakt door het verlies van olie tot een minimum beperken? Een eerste type van maatregel is voornamelijk van toepassing op systemen met ongecontroleerd verlies. De gebruiker van het systeem zal door middel van absorptiedoeken proberen het verlies zo veel mogelijk op te vangen. Een absorptiedoek absorbeert al snel tien liter gemorste olie. Dat is olie die anders in de natuur terecht zou komen. Preventief Een tweede type van maatregelen is eerder van preventieve aard. Vervang beschadigde leidingen of versleten dichtingen tijdig en werk zorgvuldig bij het aankoppelen van leidingen. Zo kan je al in grote mate voorkomen dat er olie in de natuur of in de atmosfeer terecht komt. Alternatief Een laatste categorie van maatregelen bestaat uit het aanwenden van bio-afbreekbare olie zoals kettingolie, hydraulische olie of smeervet. Bio-afbreekbare olie is olie die niet of weinig toxisch is. Een olie mag het label bio-afbreekbaar dragen op voorwaarde dat ze binnen de 28 dagen voor 90% afbreekbaar is in water, in CO2 en in andere organische verbindingen. Een biologisch smeermiddel draagt altijd een ecolabel: der blaue Engel of het Europees ecolabel. Blaue engel-label Europees eco label Gebruik van machines bij natuurbeheer 228

229 Voordelen van een bio-olie - Bio-afbreekbaar in 28 dagen - Weinig giftig voor waterorganismen volgens WGK-klasse (schaal 0-3) - Huidvriendelijk - Meer brandveilig door hoog vlampunt - Gemaakt uit hernieuwbare grondstoffen (plantenolie) Nadelen van een bio-olie - Ongeveer dubbel zo duur dan minerale olie - Veroudert sneller door aanwezigheid van water - Beperkt inzetbaar wat betreft temperatuur. Niet geschikt voor motorolie omwille van de hoge temperatuur van motorolie in het carter (100 C) - De fabrikant moet zijn toestemming geven voor gebruik van bio-olie. Sommige dichtingen of gebruikte materialen kunnen er niet tegen. - Is niet mengbaar met minerale olie en sommige andere bio-olie. Dus opletten met uitwisselen van machines. Het regelmatig laten analyseren van het smeermiddel kan tegemoetkomen aan de nadelen van een bio-smeermiddel. Mogelijks kan een bio-smeermiddel dan ook langer worden gebruikt. Bodemverdichting Bodemverdichting ontstaat wanneer je met te zware machines over een kwetsbare, eventueel ook natte bodem rijdt. Bodemverdichting wordt beïnvloedt door de grondsoort. Leem- en kleihoudende gronden zijn gevoeliger dan zandgronden. Ook de vochtigheid van de bodem speelt hierbij een rol, hoe natter de bodem hoe groter de schade. En uiteraard heeft ook het gewicht van een machine en hoe het verdeeld wordt over de bodem een belangrijke invloed. Brede banden en rupsen verdelen het gewicht beter dan smalle banden met extra groot profiel. Bodemverdichting brengt langdurige tot onherstelbare schade toe aan de structuur van de bodem en heeft een negatieve invloed op de verhouding water en lucht in de bodem. Dit beïnvloedt de vegetatie omdat de beschadigde bodem moeilijk tot geen water doorlaat waardoor een zure en extreme groeiomgeving ontstaat. Wat zijn de optimale randvoorwaarden voor een minimale bodemverdichting? - Hou rekening met de bodemeigenschappen en zeker de draagkracht van de bodem. - Beperk de rijfrequentie, het keren en draaien. - Gebruik lichte machines, zeker op natte terreinen. Gebruik van machines bij natuurbeheer 229

230 - Gebruik brede, dubbele banden met een laag profiel of rupsen. - Hoge, grote wielen hebben ook een groter contactoppervlak. - Verdeel aandrijfkrachten over de verschillende wielen. - Zorg voor een betere gewichtsverdeling (plaatsing werktuigen en contragewicht). - Gebruik flexibele banden die een lage bandenspanning aankunnen. - Werk met een aangepaste, lage bandenspanning. brede banden met laag profiel dubbele wielen rupsen Omdat veel machines in de bosbouw en het natuurbeheer zijn uitgerust met banden is eigenlijk de meest eenvoudige en goedkoopste manier om de bodem te sparen het verlagen van de bandenspanning. De positieve impact hiervan is vrij groot. Elke bandenfabrikant schrijft in een tabel voor welke de minimale bandenspanning is die een band moet hebben. De bandenspanning, de wiellast en de snelheid zijn de parameters die in de tabel zijn weergegeven. Deze tabellen zijn verschillend per type en maat van band. Als je de bandenspanning op die minimale spanning of druk zet, zullen ze de minste bodemschade veroorzaken. Je moet dan wel de wiellast kennen, het gewicht van elk wiel apart. Op de weg moeten de banden dan wel opnieuw harder worden gezet omdat anders de stabiliteit niet kan worden gewaarborgd. Relatie bodemdruk en het contactoppervlak met de bodem Een persoon van 75 kg en schoenmaat 40 heeft een bodemdruk van 330 gram/cm 2. Een conventionele landbouwtrekker haalt al snel een bodemdruk van rond de 450 gram/cm 2. Uitgerust met dubbele wielen en wanneer de werktuigen optimaal verdeeld zijn kan een bodemdruk van ongeveer 260 gram/cm 2 behaald worden. Een rupsvoertuig met maai- en opraapsysteem haalt een bodemdruk van ongeveer 110 gram/cm 2. Bij het gebruik van brede of dubbele banden met een laag profiel of rupsen kan de bodemdruk (gram/cm 2 ) aanzienlijk worden verkleind. Gebruik van machines bij natuurbeheer 230

231 Het grote contactoppervlak met de bodem zorgt voor een betere verdeling van het gewicht van de machine en geeft een lagere bodemdruk. Het nadeel is echter wel dat het grote contact met de bodem het draaien en keren bemoeilijkt en de kans op schade aan de zode vergroot. spoorvorming en verdichte grond Gebruik van machines bij natuurbeheer 231

232 Gebruik van machines bij natuurbeheer 232

233 Communicatieve vaardigheden voor de boswachter Communicatieve vaardigheden voor boswachters 233

234 Communicatieve vaardigheden voor boswachters Gastheerschap/gastvrouwschap Inleiding Filosofie 3 scenarios of stappen in gastheerschap Volgens de filosofie van gastheerschap (hostmanship) is iedereen gast. Door er voortdurend naar te streven dat iedereen zich welkom voelt ontstaan bijzondere momenten wanneer mensen ergens te gast zijn. Een bezoek, een wandeling, een verblijf wordt een beleving. Gasten die deze beleving hebben, zullen graag terugkomen en hun enthousiasme uitstralen naar anderen. Het is in het beheer van een organisatie ook belangrijk dat alle betrokken partijen (medewerkers, collega s, aannemers, belangengroepen, ) als gast beschouwd worden, zich welkom voelen. Hierdoor ontstaat een positief effect op de resultaten en het imago van de organisatie. Het begrip gastheerschap is de laatste tijd zeer belangrijk geworden in de horeca maar daarnaast doet het ook zijn opgang in de zorgsector, openbare dienstverlening en daarmee uiteraard ook in het natuurmanagement. We bekijken verder de rol die gastheerschap kan hebben in de communicatie van de boswachter met de gebruikers en de belanghebbenden van het bos. Vader van het begrip gastheerschap zoals we dat hier hanteren is de Zweed Jan Gunnarsson: hostmanship is the art of making people feel welcome. Zijn vertrekpunt is dat gastheerschap voortkomt uit een open attitude naar mensen en situaties die we tegenkomen in de werkpraktijk. Gastheerschap komt dus altijd voor, vormt altijd de basis van elke activiteit, project of programma dat we ontwikkelen in het bosbeheer. Gastheerschap is een praktische filosofie omdat ze voortbouwt op onze real life ervaringen met anderen. Gunnarsson onderscheidt drie stappen in gastheerschap: 1. Welkom aan de anderen: bezoekers, wandelaars, vogelaars, mountainbikers, jeugdbewegingen, overtreders, zijn gasten. Als je ze als gasten beschouwt ga je hen met een heel andere attitude/houding benaderen. Communicatie is inhoud + vorm + relatie (zie basisopleiding). Gunnarsson vertrekt vanuit de relatie. Een relatie waarin we onze gesprekspartner als gast beschouwen gaat automatisch de inhoud en de vorm van de communicatie positief beïnvloeden. 2. Welkom aan mekaar: gastheerschap wordt ook gezien als een nieuwe kijk op samenwerken. Het is een inclusieve kijk Communicatieve vaardigheden voor boswachters 234

235 op het natuurproject dat we beheren: iedereen wordt er bij betrokken. Collega s, leveranciers, aannemers, beleidsmensen, beschouwen als gasten in je project geeft hen een constructieve rol in een constructieve relatie. 3. Welkom aan jezelf: persoonlijke ontwikkeling. Een attitude van verwelkoming brengt met zich mee dat je je open stelt voor andere mensen met andere ideeën en kansen. Dat doe je uiteraard vanuit een geheel van overtuigingen en waarden waar je voor staat en die je probeert waar te maken. Basis en Wow 6 basis ideeën om Wow te realiseren Functiebeschrijvingen Gastheerschap maakt een onderscheid tussen Basis en Wow. Basis zijn de zaken die minimaal moeten gebeuren zoals afgesproken met de klant, alles volgens afgesproken procedures en kwaliteitsnormen. De paden, de infoborden, de bewegwijzering, alles zoals het hoort. Wow zit veel meer in het gedrag van de boswachter, in het proactief en positief verrassen van gebruikers. Het gaat om hoe hij de dialoog aangaat met de bezoekers, leveranciers, aannemers, instanties, verenigingen, het gaat ook over de initiatieven die hij neemt om dat welkomgevoel te creëren. Echt WOW-gastheerschap steunt op 6 pijlers: 1. Dienstbaar zijn: je bent er voor de gast, verras hem eens! Dienstbaarheid staat tegenover eigenbelang. 2. Verantwoordelijkheid nemen: je voelt je verantwoordelijk voor het project van de gast. Verantwoordelijkheid staat tegenover onverschilligheid. 3. Inlevingsvermogen tonen: laat zien dat het je echt iets kan schelen. Inleving staat tegenover afstandelijkheid. 4. Het geheel zien: je bent bepalend voor de prestatie van de hele organisatie. Het geheel zien staat tegenover overdreven detaillisme. 5. Dialoog aangaan: ga in gesprek met de klant om hem te begrijpen en zijn project te helpen realiseren binnen jouw dienstverleningsgrenzen. Dialoog staat tegenover conflict. 6. Kennis inzetten: je antwoordt de gast op basis van jouw kennis. Kennis staat tegenover arrogantie. Het gaat hier over het gastgericht, actief en proactief beheren van de arena uit het JOHARI-venster. Zie syllabus basis opleiding. In de functiebeschrijvingen bij het ANB wordt als volgt verwezen naar gastheerschap: Communicatieve vaardigheden voor boswachters 235

236 5. GASTHEERSCHAP (regiobeheerder) Als goede gastheer zich de reflex eigen maken om bij het beheer rekening te houden met de behoeften van de bezoeker en om de nodige initiatieven te nemen om een aantrekkelijk en dynamisch geheel aan bereikbare en toegankelijke domeinen aan te bieden. Daartoe stemt hij/zij realisaties af op visies, detecteert zij/hij opportuniteiten, speelt er op in en zoekt samenwerkingen teneinde ervoor te zorgen dat ANB-domeinen maximaal mee invulling geven aan de behoeften van de maatschappij zonder de draagkracht van de domeinen te overschrijden. Voorbeelden van activiteiten : Waken over de kwaliteit van het onthaal in de domeinen zowel op het vlak van infrastructuur als op inhoudelijk vlak (informatie, educatie, ) De bereikbaarheid van de domeinen optimaliseren: bewegwijzering, openbaar vervoer, auto- en fietsenparking, De toegankelijkheid van de domeinen optimaliseren waarbij aandacht wordt besteed aan integrale toegankelijkheid Kansen zoeken en benutten op het vlak van regionale inbedding van het domein in toeristische concepten, netwerken en pakketten inclusief het opzetten van partnerschappen Kansen zoeken en benutten voor een afgewogen commerciële invulling van het domein 6. GASTHEERSCHAP (boswachter) Informatie uitwisselen en contacten onderhouden teneinde ervoor te zorgen dat burgers zich welkom voelen en betrokken zijn. Voorbeelden van activiteiten Bezoekers ontvangen (gastheerschap) peilen naar de meningen van bezoekers en partners communicatie naar aanleiding van specifieke werken/gebeurtenissen input leveren voor educatieve dragers en infrastructuur overleg en samenwerking met partners Voor zelfstudie Case 1 Je bent boswachter van het Zoniënwoud en je ziet in jouw gebied een groepje vrolijke mensen uit het bos komen met een emmer paddenstoelen. Je houdt hen staande en vraagt hen wat ze aan het doen zijn. Trots tonen zij je hun oogst van de dag en nodigen ze je in hun beste Roemeens-Vlaams uit om straks mee te eten. Communicatieve vaardigheden voor boswachters 236

237 Vraag Je bedankt hen voor de uitnodiging maar je zegt dat je dat vanuit jouw functie niet kan doen. Je zegt hen dat zij blijkbaar veel kennis hebben van eetbare paddenstoelen maar dat het verboden is om de paden te verlaten en om planten, bloemen en paddenstoelen te plukken. Dat kan hen een boete tot 600 opleveren. Je zegt hen dat je begrijpt dat zij dat niet weten en dat je het nu zal laten bij het in beslag nemen van de paddenstoelen. Je vertelt hen dat zij bij Fons Champignon in Hoeilaert een zeer uitgebreid assortiment paddenstoelen kunnen kopen als zij nog eens een feestmaal willen bereiden. Welke van de 6 pijlers van WOW-gastheerschap heb je hier toegepast? Je antwoord moet zo volledig mogelijk zijn. 1. dienstbaarheid, verantwoordelijkheid, inlevingsvermogen, het geheel zien, dialoog aangaan, kennis inzetten, 2. het geheel zien, inlevingsvermogen, dialoog aangaan 3. dienstbaar zijn, verantwoordelijkheid, het geheel zien, kennis inzetten Antwoord: antwoord 1 Je gaat hier in dialoog met de gasten en je communiceert op een constructieve manier je rol en je autoriteit Je zet je kennis in om hen op de hoogte te brengen van de regels en de gevolgen. Je neemt je verantwoordelijkheid tegenover het geheel van de organisatie (regels laten respecteren en soorten beschermen en omgaan met de gasten) en je toont inlevingsvermogen. Bij het doorverwijzen naar Fons pas je dienstbaarheid, kennis, inlevingsvermogen en dialoog toe. Communicatieve vaardigheden voor boswachters 237

238 Communicatie middelen Communicatie een WOW-factor Communicatiemiddelen Professioneel communiceren Middelenmatrix Communicatie is een van de belangrijkste pijlers in het creëren van een goed gastheerschap. De boswachter profileert zichzelf maar vooral ook zijn gebied in zijn communicatie met alle betrokkenen bij de brok natuur die hij beheert. Het is daarom een must om daar bewust professioneel mee bezig te zijn. De benadering van het publiek, de communicatie met aannemers, contact met verenigingen, communicatie met een individuele wandelaar, gebeurt via diverse communicatiemiddelen. De keuze van het meest efficiënte en meest effectieve middel voor de boodschap die je wil overbrengen is een cruciale beslissing die je telkens opnieuw moet nemen. Daarbij is het doel dat je wil bereiken een bepalende factor: wil je instrueren, informeren, uitnodigen, sensibiliseren, handhaven, bijsturen, je kiest best het correcte middel voor je doel. Er bestaat geen een op een relatie tussen doel en communicatiemiddel. Afhankelijk van de doelgroep van je communicatie zoek je ook best naar de correcte mix van middelen. Essentieel in de communicatie van de boswachter is dat het op een professionele manier gebeurt. Persoonlijke meningen, politieke standpunten, privé-verhalen, horen hier niet thuis. Dat is vooral bij de nieuwe sociale media een valkuil. Welk communicatiemiddel je gebruikt wordt meestal bepaald door de omstandigheden. Dat is in professionele communicatie een klassieke valkuil. Een praatje met een toevallige wandelaar in het bos kan de aanzet zijn van een boeiende relatie gebruiker beheerder als je als boswachter zorgt voor nazorg in deze communicatie. Daarom is het belangrijk dat je een waaier aan communicatiemiddelen opbouwt die dat mogelijk maakt. Informatiebrochures, kaartmateriaal, maar ook websites, facebookpagina s, twitteraccounts, internetforums behoren tot het communicatiearsenaal van de boswachter. Op de volgende bladzijde vind je een matrix met een lijst van mogelijke communicatiemiddelen en de verschillende situaties je ze kan gebruiken. Hier kan je bewust kiezen voor de correcte mix voor elk aspect van natuurbeheer. Je kan de matrix gebruiken voor het individueel functioneren als boswachter maar het is ook essentieel dat dat wordt ingepast in het geheel van de organisatie-communicatie. Communicatieve vaardigheden voor boswachters 238

239 Communicatiemiddelenmatrix: een voorbeeld 1. Website 2. Communicatieborden 3. Wegwijzers 4. Ideeënbus 5. Telefoon 6. Sms Vergadering 9. Promotiemateriaal: posters, reminders, banners 10. Skype 11. Blog 12. Twitter 13. Facebook 14. Elektronische nieuwsbrief 15. Informatiebrochures 16. Presentaties op externe vergaderingen 17. Educatieve bijeenkomsten 18. Bestek teksten 19. Netwerking Informatie Projecten Educatie Marketing Beheers acties bereikbaarheid Communicatieve vaardigheden voor boswachters 239

240 Nieuwe media Nieuwe media zijn niet meer weg te denken in onze hedendaagse communicatie. Als we het contact met de klanten niet willen amputeren is het belangrijk hier ook gebruik van te maken. Nieuwe media zijn geschikt om informatie te delen met iedereen die belangstelling heeft voor wat je doet. Belangrijke tips voor dit soort communicatie: Facebook Maak een uitnodigend en informatief profiel aan. Zorg dat de gebruikers je willen vinden en in contact blijven. Bepaal vooraf wat je wil delen en wat niet. Hou de inhoud vooral professioneel. Hou het nuttig en leuk. Zorg dat de gebruiker benieuwd is wat er gebeurt in je gebied. Zorg er voor dat er regelmatig nieuws is. Laat regelmatig van je horen. Reageer voortdurend op berichten en reacties van je gebruikers. Zorg voor voldoende interactie. Twitter

241 Internetforum Voor zelfstudie Vraag Op facebook lees je de volgende boodschap van een boswachter: 'Ik las tot mijn ontsteltenis in de krant dat de minister van Milieuzaken besliste om vanaf deze zomer overal vrij mountainbiken toe te laten in natuurgebieden. Ik stel voor dat zij Communicatieve vaardigheden voor boswachters 241

242 hier nog eens diep over nadenkt!' Is dit een correct gebruik van dit communicatiemiddel en waarom wel/niet? Antwoord: onprofessionele communicatie want politiek standpunt. Vraag Op je Facebookpagina van boswachter toon je een filmpje van een wandelaar met een niet aangelijnde hond die van je zoon een uitbrander krijgt met de trotse uitleg: jong geleerd, is oud gedaan, opvolging verzekerd! Is dit volgens de syllabus goed gebruik van communicatiemiddelen? En waarom wel/niet? Antwoord: Neen want hier wordt persoonlijke en professionele communicatie gemixt. Het is ook niet het correcte communicatiemiddel: een officieel/professioneel communicatiemiddel wordt gebruikt om een klant te kijk te zetten. Voor het examen zijn beide aspecten van het antwoord noodzakelijk. Opvangen van klachten en bezwaren Klantgericht gastheerschap Houdingen Actie-reactie Het grote gelijk Ondanks onze inspanningen om als gastheer/vrouw op te treden kunnen er nog altijd ontevreden klanten zijn. Bij het opvangen van klachten en bezwaren is het belangrijk dat de klant het gevoel krijgt dat hij ernstig wordt genomen. Hieronder vindt u een overzicht van de mogelijke houding van de klant en de houding die u daar tegenover kan stellen. Houding van de ontevreden klant Uw houding ontevreden en lange tenen ernstig nemen kwaad en opgewonden luisteren en vriendelijk blijven wil gelijk hebben gelijk geven; het probleem bevestigen overdrijft om te overtuigen concreet maken aandringen om oplossingen te krijgen duidelijk uw rol als boswachter aflijnen Klachten opvangen is geen spelletje gelijkhalers. Het doet op dat ogenblik niet terzake wie er gelijk heeft maar hoe de klant kan Communicatieve vaardigheden voor boswachters 242

243 worden opgevangen en hoe het probleem kan worden opgelost. De schuldvraag stelt zich achteraf en enkel terwijl we ons afvragen hoe we een dergelijke klacht een volgende keer kunnen voorkomen. De klant mag geen gezichtsverlies lijden, ook al heeft hij ongelijk. Bezwaren moet u niet weerleggen, maar beantwoorden. Verder rondt u steeds het gesprek af met het voorstellen van een oplossing. Klachtopvang is in essentie toekomstgericht. Niet alles is een klacht De klacht Onze klanten zoeken gelukkig voor veel meer dan alleen klachten contact met onze diensten. Zij vragen ook om informatie en formuleren suggesties. Het is daarom belangrijk het onderscheid te maken tussen een informatievraag, een melding, een suggestie en een klacht. De informatievraag In een informatievraag vraagt de klant duidelijk en alleen om feitelijke informatie over een situatie, een product of een dienstverlening. Hij kan daarbij soms negatieve signalen geven, maar die zijn geen blijk van ongenoegen. Wij zouden als door de stedelijke sportraad erkende vzw een uitdagende MTB initiatie willen organiseren. Maar we weten niet of wij daarbij van de bestaande MTB paden mogen afwijken. De melding Bij een melding brengt de klant ons op de hoogte van een situatie of een ervaring. In de meeste gevallen verwacht hij dat wij daar iets aan doen. Hij kan daarbij negatieve signalen geven, maar die zijn geen blijk van ongenoegen. De wandelpaden die op de kaart van het bosgebied zijn uitgestippeld kloppen niet met de bewegwijzering in het bos. De suggestie In een suggestie formuleert de klant verbetervoorstellen over een situatie, een product of een dienstverlening die verder gaan dan wat wij er zelf over hebben gecommuniceerd. De klant meldt dat en verwacht dat we hieraan iets doen. In zijn formulering geeft hij alleen in de feitelijke omschrijving van de bestaande toestand soms negatieve signalen. In zijn eigenlijke voorstel geeft hij geen signalen van ongenoegen, meestal omdat hij weet dat zijn verwachtingen verder gaan dan wat hij normaal mag verwachten. Ik ben blij dat de wandelpaden eindelijk worden heraangelegd en ben even de plannen komen inzien. Daarbij zag ik dat de toekomstige nieuwe route door een slijkerige holle weg zal lopen. Dit is erg lastig voor toevallige wandelaars die er niet op voorzien zijn. Vandaar mijn suggestie om op die plek een alternatieve, droge route te voorzien boven de holle weg door het bos. We spreken van een klacht wanneer een klant niet tevreden is met een situatie, een product of een dienst. De klant meldt dit Communicatieve vaardigheden voor boswachters 243

244 ook aan onze organisatie en verwacht dat we hieraan iets doen. Bij een gegronde klacht is zijn ontgoocheling terecht, want deze is gebaseerd op correcte verwachtingen over onze producten of onze dienstverlening. Bij de niet-gegronde klacht is ze echter gebaseerd op misverstanden, een verkeerde interpretatie van onze dienstverlening of op foute verwachtingen over onze producten of onze dienstverlening. De klant hanteert bij de formulering van zijn ongenoegen duidelijk negatieve signalen in de omschrijving van de klacht. Na niet minder dan 5 pogingen, gespreid over 3 weken, lukt het me nog steeds niet om het formulier aanvraag van een machtiging voor een eenmalige risicovolle activiteit in een bos of natuurreservaat te downloaden van de website. De termijn van vijf weken voor de aanvang van de activiteit is ondertussen voorbij. Het is mijn fout niet dat jullie website niet werkt. Ik eis dus dat jullie ons toch de toestemming geven onze massapicknick te organiseren. Klachten stimuleren We moeten het onder ogen zien: zeker niet alle klachten bereiken ons. Vaak klagen klanten niet, ook al hebben ze daartoe een reden. Meestal omdat ze niet geloven dat hun klacht ter harte wordt genomen. Soms vrezen ze negatieve of zelfs vijandige reacties bij latere contacten. Een goed klachtenmanagement moedigt daarom klanten aan om te klagen, bijvoorbeeld door zo weinig mogelijk drempels in te bouwen en door open te communiceren over de klachten en de klachtenprocedure. Klachtenformulieren vergemakkelijken het formuleren van klachten. Bovendien helpen ze om die informatie bij de klant los te weken die we nodig hebben om de klacht te behandelen. Veel organisaties gaan ook proactief op zoek naar klachten, zeker naar klachten die via sociale media worden geformuleerd. Een gratis tool als Hootsuite is daarbij een erg hanteerbaar hulpmiddel. Met deze software kunnen we immers makkelijk screenen wat er via de sociale media over onze organisatie gezegd wordt. Verder kunnen we sluimerende klachten opsporen via bevragingen rond klantentevredenheid. De klant als slachtoffer Een klagende klant voelt zich altijd in meer of mindere mate het slachtoffer van ons falen. De mate waarin hij dat gevoel heeft, wordt sterk bepaald door zijn betrokkenheid bij het probleem. Een sluikstort twee straten verder is nu eenmaal een stuk minder problematisch dan het sluikstort in zijn voortuin. Hij voelt zich ook meer slachtoffer naarmate een probleem zich herhaalt: het nu-is-het-genoeg-geweest-gevoel is een belangrijke trigger om te reageren. Ook de angst dat een eenmalig probleem zich zal herhalen is zo n trigger. Klagers zijn blijvers Een klagende klant is niet noodzakelijk een ontrouwe klant. Hij wordt dat pas als onze reactie uitblijft of niet aan zijn Communicatieve vaardigheden voor boswachters 244

245 verwachtingen voldoet. Is dat wel het geval, dan vergroten we de kans dat de klager een blijver wordt. Al is dat soms een erg kritische blijver. Trouwens: tevreden klanten zijn ook niet noodzakelijk trouwe klanten wanneer zij kunnen kiezen uit verschillende dienstverleners. De klant heeft verwachtingen over de inhoud van onze reactie en over de manier waarop wij de relatie herstellen. Als de klant inhoudelijk gelijk krijgt maar zich niet correct behandeld voelt, zal hij ook geen blijver zijn. Als de klant inhoudelijk niet krijgt wat hij verwacht maar zich wel begrepen en met respect behandeld voelt, kan hij toch tevreden zijn. Het relationele aspect weegt soms zelfs zwaarder door dan het inhoudelijke. Enkele redenen om te klagen De meest voorkomende redenen om te klagen zijn: Het niet nakomen van de afspraken die we met de klant maken; Het gevoel van het kastje naar de muur gestuurd te worden door een gebrek aan coördinatie en interne communicatie bij de diensten van de organisatie; Een onzorgvuldige, administratieve behandeling van de klant; Kwaliteitsgebreken van producten of diensten; Onzorgvuldigheid bij het uitvoeren van de diensten; Onzorgvuldigheid in de communicatie met de klant; Onbereikbaarheid van medewerkers; Het gevoel van de klant niet belangrijk genoeg te zijn; Het gevoel ongelijk behandeld te worden; Lang moeten wachten op een reactie. Impact klager en behandelaar De vraag of een klager zal klagen, wordt sterk bepaald door de impact die hij zelf denkt te hebben op het probleem. Net zoals de reactie van de klachtbehandelaar sterk afhangt van diens impact. Hun impact kan zich in drie zones situeren: In de zone van controle hebben we vat op het probleem en kunnen we het zelf oplossen. In de zone van invloed moeten anderen het oplossen, maar we kunnen die anderen wel beïnvloeden. In de zone van onmacht hebben we geen enkele invloed op het probleem. Communicatieve vaardigheden voor boswachters 245

246 zone van controle zone van invloed zone van onmacht De drie zones voor de klant De klant in de zone van controle hoeft geen klacht te formuleren: hij lost het probleem zelf wel even op. Maar hij kan dat wel doen wanneer hij vindt dat onze organisatie haar verantwoordelijkheid moet nemen. De takken van de bomen op het openbaar domein voor mijn huis buigen door en hangen over de fietsstrook. Ik neem mijn snoeischaar en doe de takken weg. Of ik vul een meldingskaart in. De klant in de zone van invloed formuleert wel een klacht of suggestie: hij gaat er vanuit dat zijn argumentatie ons zal overtuigen om initiatief te nemen en dat het probleem zo opgelost raakt. Er staan vaak zoveel fietsen voor de toegang van het wandelgebied dat ik met mijn gehandicaptenwagen het wandelpad niet op kan. Ik spreek de boswachter aan met de vraag om hier wat aan te doen. De klant in de zone van onmacht formuleert geen klacht, soms omdat hij dat al zonder resultaat heeft gedaan, soms omdat hij gelooft dat het niks uithaalt om te klagen. Dit is de klant die na een tijdje gaat zeuren. De fietsers krijgen aan het kruispunt bij mij in de buurt groen licht, samen met de wagens die rechts indraaien en dus over het fietspad rijden. Dit is een gevaarlijke situatie en ik heb via de verkeersdienst, de fietsersbond en ook een politicus gevraagd om hieraan iets te doen. Tevergeefs. Voortaan maak ik een omweg om deze gevaarlijke situatie te vermijden. De drie zones voor de klachtenbehandelaar De klachtenbehandelaar in de zone van controle beschikt over de kennis, de vaardigheden en het mandaat om de oorzaak van de klacht zelf weg te (laten) nemen. De klacht die zich inhoudelijk in Communicatieve vaardigheden voor boswachters 246

247 onze cirkel van controle bevindt, kunnen we zonder problemen afhandelen. We kunnen de klant, als die terecht klaagt, tevredenstellen. Het ligt immers binnen onze verantwoordelijkheid om recht te zetten wat verkeerd is gegaan. Als de klant onterecht klaagt, kunnen we inhoudelijk onze grenzen stellen en hem relationeel proberen weer aan onze kant te krijgen. Ik krijg tijdens een natuurwandeling die ik begeleidt de opmerking dat de titels van sommige artikels in de nieuwe lay-out van de wandelbrochure in te weinig contrasterende kleuren zijn. Daarom zijn ze slecht leesbaar voor mensen met een visuele beperking. Ik brief het communicatiebureau en spreek met hen af de kleuren aan te passen. De klachtenbehandelaar in de zone van invloed moet een beroep doen op anderen die over de kennis, de vaardigheden en het mandaat beschikken om het probleem op te lossen. De klacht die zich inhoudelijk in onze cirkel van invloed bevindt, kunnen we doorschuiven naar de dienst in onze organisatie die wel het mandaat heeft. We kunnen de klant niet rechtstreeks informeren of zijn klacht terecht is of niet omdat we daarvoor afhangen van anderen. Onze controle bestaat er dus in dat we de klant kunnen verzekeren dat we onze invloed maximaal zullen inzetten om zijn klacht optimaal op te volgen. Relationeel gaan we hier vol voor, maar inhoudelijk zijn we afhankelijk van onze tweede lijn. Ik krijg als verantwoordelijke binnen de speelpleinwerking de klacht dat sommige speeltuigen te weinig stabiel zijn. Ik moet hiervoor gaan aankloppen bij de collega s van de groendienst en er bij hen op aandringen dat dit snel wordt opgelost. De klachtenbehandelaar in de zone van onmacht kan het probleem niet oplossen omdat hij hiervoor niet het mandaat heeft. Al is het best mogelijk dat hij wel over de vaardigheden of de invloed beschikt om dit wel te doen. Klachten over het beleid situeren zich vaak in deze zone. We moeten de klant inhoudelijk het beleid toelichten en relationeel opnieuw aan onze kant krijgen. Het stadsbestuur heeft na een terrorisme waarschuwing beslist om alle activiteiten waar meer dan 30 personen aan deelnemen te verbieden. Daardoor gaat de natuurwandeling niet door. Ondanks, volgens mij terecht, protest blijft het stadsbestuur bij haar beslissing. Van onmacht naar invloed Zeurders suggereren vaak onrealistische oplossingen. Oplossingen zoals zoveel blauw op straat dat elke misdaad voorkomen wordt. Het is dan zaak om de klant in de cirkel van onmacht te begeleiden naar de cirkel van invloed. De eerste stap is dat we de klager bevestigen in zijn klacht. Tegenspraak zou tot discussie en ergernis kunnen leiden en dat kost ons enkel tijd en energie. Voor we het weten, verzeilen we in Communicatieve vaardigheden voor boswachters 247

248 een welles-nietesspelletje. We proberen dus niet om gelijk te halen, maar erkennen de klant in de opmerking. De aanwezigheid van politie had inderdaad dat concrete misdrijf kunnen voorkomen. Het feit dat we de opmerking erkennen zonder mee te gaan in het spelletje gelijkhalen betekent niet dat de klant daarom gelijk heeft. Het is alleen de aanzet tot de tweede stap: we gaan met de klant richting cirkel van invloed. Nu, zij kunnen niet overal tegelijk zijn en daarom is het belangrijk dat zij zo snel mogelijk weten waar nieuwe risicozones opduiken. Het is dus belangrijk dat aangifte wordt gedaan van elk relevant voorval. Nu we ter zake zijn gekomen, kunnen we de klant actie suggereren om die invloed te realiseren. Zou u zo vriendelijk willen zijn aangifte te doen en dit formulier in te vullen? Klachten opvangen LEON Reactie starten vanuit de klager De kernvraag voor elke klager is natuurlijk: Krijg ik gelijk?. Dit is het antwoord op het inhoudelijke probleem. Maar daarnaast stelt die klant zich ook de vraag of we hem wel goed begrepen hebben en de vraag of we begrip hebben voor zijn probleem. Gelijk krijgen is dus ook zeer ingrijpend in het relationele aspect van de klacht. De LEON-methodiek start daarom vanuit de klager. L = luisteren E = erkennen O = oplossen N = nazorg Luisteren Een mondelinge klacht is voor ons emotioneler omdat de klager ons rechtstreeks aanspreekt. Kritiek krijgen is voor niemand gemakkelijk. We zijn snel geneigd in de verdediging te gaan en dat levert alleen maar escalatiesignalen op in onze klachtafhandeling. Niet te snel reageren is dus de boodschap. Luisteren is essentieel om ons voldoende te informeren en zo een goed zicht te krijgen op het inhoudelijke aspect van de klacht. We stellen hierdoor de onmiddellijke reactie uit zodat we niet impulsief inhoudelijk in de verdediging zullen gaan. We kunnen de perceptie van de klant op de situatie analyseren en inhoudelijk onze uitgangspunten bepalen. Luisteren geeft ons ook de gelegenheid om de emotionele betrokkenheid van de klager in te schatten. Luisteren, zeker als dat expliciet en actief gebeurt, toont aan de klant dat we belangstelling hebben voor hem en de klacht. Het maakt hem duidelijk dat hij geen agressie nodig heeft om aandacht te krijgen. We zetten al een eerste stap in het herstel van de relatie. De vorm van onze vragen en van onze Communicatieve vaardigheden voor boswachters 248

249 samenvatting van het probleem is hierbij zeer belangrijk. We zorgen ervoor dat we zo neutraal mogelijk formuleren en gebruiken geen evaluerende termen. De klant heeft meestal al een lang denkproces achter de rug voor hij klaagt. Veel klagers formuleren daarom hun klacht in de vorm van hun conclusie, hun oplossing of hun eis. Dat is niet noodzakelijk de beste oplossing voor ons en ook niet voor de klant zelf. We moeten dus met hem een stap terug zetten naar de analyse van de feiten. In de luisterfase is het daarom belangrijk niet tegen het voorstel van de klant in te gaan maar dat even te parkeren. Als het even kan, doen we dat niet expliciet. Als we met de klant opnieuw de analyse van de feiten maken en hem meekrijgen in ons denkproces, creëren we openheid in zijn denken. We verliezen ook geen tijd en energie aan het argumenteren tegen de eis of de oplossing van de klant. Het vraagt ook van ons dat we ons oordeel uitstellen en met dezelfde openheid aan het luisterproces beginnen. In de schriftelijke reactie luisteren we door de klacht samen te vatten. Zo krijgt de klant, net als in de ontvangstmelding, het signaal dat we begrepen hebben waarover het gaat. Samenvatten betekent niet dat we de klacht letterlijk herhalen. Het heeft geen zin nog eens het mes in de wonde te steken. Onze samenvatting is dus voldoende herkenbaar voor de klant, maar best algemener of vager geformuleerd. Erkennen Erkenning wil niet zeggen dat we toegeven dat de klant gelijk heeft. We tonen wel dat we begrip hebben voor zijn situatie en de gevoelens die dit bij hem veroorzaakt. Als het om een duidelijk gegronde klacht gaat, excuseren wij ons hier. Dat is de meest expliciete vorm van erkenning. Bij de mondelinge klacht buigen we hier de emotionele weerstand tegen ons, onze organisatie of onze dienstverlening om naar de wil om tot een oplossing te komen. Zolang de klant die bocht niet heeft gemaakt, is hij niet bereid om een stap voorwaarts te zetten. Als we hem nu zouden zeggen dat zijn klacht ongegrond is, gaat hij zich onnodig schrap zetten. Het kost ons dan nog meer energie om tot een oplossing te komen. Oplossen Omdat de klant een oplossing wil, is het belangrijk hem die ook te geven. Dat is niet altijd hetzelfde als een onmiddellijke inwilliging van de eisen van de klant. Hij moet wel weten wat we nu gaan doen. De oplossing die we gaan uitwerken/voorstellen, hangt af van onze plaats in de cirkels van controle invloed onmacht. Inhoudelijk doen we wat we kunnen, binnen onze grenzen. Grenzen die we ook duidelijk stellen voor de klant. In onze schriftelijke reactie geven we bij de gegronde klacht een korte verklaring en zeggen we hoe we het probleem oplossen, bij de niet-gegronde klacht geven we een korte verklaring en Communicatieve vaardigheden voor boswachters 249

250 adviseren we hoe de klant herhaling kan voorkomen. Nazorg Nazorg is doen wat we beloven. Op die manier werken we aan herstel van het vertrouwen. We stellen ons daarnaast ook open voor eventuele feedback van de klant en bevestigen onze wil om in de toekomst met de klant samen te werken. Nazorg is meer een relationeel dan een inhoudelijk aspect. Voor zelfstudie Let er op dat je deze vragen zorgvuldig leest en rekening houdt met de verschillen in standpunten tussen de klant en de boswachter. Vraag Welk van de volgende klantenboodschappen is een klacht en waarom? 1. Ik ben slechtziend maar dat is nog geen reden om het mij onmogelijk te maken de infoborden te lezen. Zelfs oudere bezoekers zullen het hier moeilijk mee hebben. Hier moet dringend iets aan gebeuren. 2. De tekst op de infoborden een de ingang van het natuurgebied zijn moeilijk leesbaar voor oudere mensen. Ik stel dan ook voor om een groter en duidelijk lettertype te gebruiken. Antwoord: 1 want de klant uit duidelijk zijn persoonlijk ongenoegen in een negatieve formulering. Hij is duidelijke betrokken bij deze situatie. 2 is een melding. Vraag In welke zone van impact zit de klant in deze situatie: Een leerkracht biologie die haar aanvraag tot het plukken van paddenstoelen met haar klas geweigerd zag spreekt de boswachter aan om daar toch nog iets aan te doen. Antwoord: in de zone van invloed: de leerkracht is van de boswachter afhankelijk om haar educatieve doel te bereiken. Binnen haar rol als leerkracht gaan wij er van uit dat zij niet op eigen houtje zal gaan plukken met de klas en dat dat normaal gezien niet tot haar zone van controle behoort. Vraag In welke zone van impact zit de boswachter in deze situatie Zij zet samen met de voorzitter van de mountainbikevereniging een nieuwe mountainbikeroute uit waar zij er voor zorgt dat er geen waardevolle natuurgebieden worden verstoord en dat de route niet in concurrentie komt met de andere bosgebruikers. Antwoord: in de zone van controle, als boswachter legt zij de grenzen vast waarbinnen de voorzitter voorstellen kan doen voor de route. Communicatieve vaardigheden voor boswachters 250

251 Vraag Een boswachter reageert op een klacht over een pv omdat de klant zijn hond niet had aangelijnd tijdens een wandeling in het bos. Zet deze uitspraken van de boswachter in de correcte volgorde. 1. Ik kan vanuit mijn functie geen uitzondering maken, temeer omdat ik u daar al drie keer op heb aangesproken. Ik vind het dus correct dat ik daarvoor een pv schrijf. 2. U kan daar altijd bezwaar tegen indienen bij de bevoegde instantie en dat doet u dan best bij U zegt dat u uw hond niet aan de lijn hoeft te houden omdat hij zeer goed getraind is. 4. Ik begrijp uw ergernis omdat u uw hond vertrouwt. Antwoord: LEON Luisteren 3: de boswachter ontkent de klacht niet maar herhaalt die, inclusief het argument van de klant; Erkennen 4: de boswachter erkent de reactie van de klant met begrip voor het argument van de klant; Oplossing 1: de boswachter komt terzake hij reageert op het argument van de klant en verwijst naar de voorgeschiedenis, hij geeft aan wat zijn oplossing is voor deze situatie; Nazorg 2: de boswachter geeft aan wat de klant nadien nog kan ondernemen. Omgaan met verbale agressie Agressievormen DIRECT ACTIEF Fysiek: aanvallen (lichamelijk of met wapens) Verbaal: roepen, bedreigen, vloeken, beledigen, PASSIEF Fysiek en verbaal alle medewerking weigeren Communicatieve vaardigheden voor boswachters 251

252 INDIRECT ACTIEF PASSIEF Fysiek: slaan met deuren, eigendom van anderen vernietigen, afreageren op Verbaal: Roddelen Een slechte bui, dwarsliggen, negativisme Soorten agressie Emotionele agressie: Reactief: agressie is een reactie op iets wat zich voordoet en is niet gepland met een vooropgezet doel. Emotioneel: de agressor reageert vanuit basisgevoelens bij gevaar of angst: vechten, vluchten, verstarren (fight, flight, freeze) Uiterlijke kenmerken van emoties: vertrokken gelaatsuitdrukking, gebalde vuisten, rood aanlopen, schreeuwen, Niet doelgericht: het agressief gedrag heeft geen vooropgezet doel. Controleverlies: de agressor kiest niet vrijwillig voor dit gedrag Niet persoonlijk gericht: de agressor ziet de ambtenaar niet als persoon maar als vertegenwoordiger van de organisator. Instrumentele agressie: Actief gedrag: agressie is een doelgerichte actie Niet-emotioneel gedrag: agressie wordt bewust gebruikt Uiterlijke kenmerken: imponerend gedrag, dreigende houding, uiting van dreigementen, Bewust opbouwen van agressie Controle: de agressor heeft de controle over zichzelf en tracht de situatie te controleren Persoonlijk gericht gedrag: om het doel te bereiken richt de agressor zich op de persoon van de ambtenaar Communicatieve vaardigheden voor boswachters 252

253 Escalatiesituaties Tips Voor zelfstudie Kleine zaken klein houden: stem je optreden af op de situatie, reageer binnen de verhoudingen. Probeer geen lange tenen te hebben, weet een grap te waarderen en toon respect en geduld. Sociaal vaardig omgaan met het publiek: tracht zoveel mogelijk theater voor publiek te vermijden en te beheersen. Supporters beïnvloeden de klant. Die wil gezichtsverlies vermijden en zal minder geneigd zijn zich te geven. Supporters kunnen ook bemoeials worden en deel gaan uitmaken van de agressiesituatie. Sociaal vaardig omgaan met overtredingssituaties: begrip tonen voor reacties van een klant die wordt beboet voor wat in zijn ogen een klein vergrijp is kan er toe bijdragen dat hij zich niet extra gefrustreerd voelt in de situatie. Frustratie leidt immers tot agressie. Voor de ambtenaar gaat het bij een overtreding over een conflict tussen de overtreder en de wetgeving. Voor de overtreder gaat het meestal over een conflict tussen hem en de ambtenaar, die de beslissing heeft genomen hem te beboeten. Hij had het immers door de vingers kunnen zien of het bij een waarschuwing kunnen gehouden hebben. Bij escalerende situaties de nodige tijd nemen. Tijdrekken kan een belangrijke tactiek zijn om te voorkomen dat agressie zich tegen de betrokken ambtenaar keert. Geef de klant het gevoel dat de situatie voor hem beheersbaar/overzichtelijk blijft. Het idee dat men niet meer meester is van de situatie en leidt tot angst. En angst kan aanleiding zijn tot agressie (een kat in het nauw ) Vertel dus in de mate van het mogelijke wat er gaat gebeuren, wat je volgende stappen zijn. Kies voor veiligheid: Vraag o o o die van jezelf die van de omstaanders EN die van de agressor Welke vorm/vormen van agressie komt/komen voor in de volgende situatie, verklaar waarom: Een wandelaar roept heel boos tegen een boswachter die hem aanspreekt op sluikstorting dat hij de minister van milieu kent en dat hij die morgen zal verwittigen en dat de boswachter een overijverig, pietluttig ambtenaartje is dat zijn tijd verliest met onbenullige zaken. Hij gooit kwaad zijn zak met afval naar de boswachter. Communicatieve vaardigheden voor boswachters 253

254 Antwoord: Direct: de wandelaar richt zich rechtstreeks tot de boswachter; Actief: de wandelaar onderneemt actie naar de minister (of de wandelaar dat ook effectief zal doen kunnen we binnen deze situatie niet inschatten maar dat doet niet terzake omdat we er nu rekening mee moeten houden dat het niet bij een dreigement zal blijven) ook het uitschelden van de boswachter en het minimaliseren van het misdrijf is actieve agressie; Verbaal: schelden, dreigen en minimaliseren van wat de gesprekspartner doet zijn vormen van verbale agressie; Fysiek: gooien met voorwerpen naar de handhaver is een vorm van fysieke agressie; Emotioneel: de wandelaar reageert hier duidelijk niet tegen de persoon maar tegen de boswachter als ambtenaar, hij reageert impulsief en verliest duidelijk de controle over zijn gedrag. Vraag Welke vorm/vormen van agressie komt/komen voor in de volgende situatie: Je houdt als boswachter een groep ruiters staande die duidelijk tegen de aanwijzingen en op een hoog tempo op het wandelpad rijden. Een van hen komt met haar indrukwekkend paard recht op je toegereden tot ze op een halve meter van je af staat zodat je gedwongen moet achteruit gaan om een veilige afstand te bewaren. Ze vraagt op een uitdagende toon wie je wel denkt dat je bent. Zij spreekt je op een duidelijk neerbuigende manier aan en oogst daar duidelijk bijval door bij haar vrienden. Antwoord: Direct: de amazone richt zich rechtstreeks tot de boswachter; Actief: de amazone is actief agressief zowel in haar woorden als met haaractie met haar paard; Fysiek: de amazone gebruikt hier haar paard als fysieke bedrieiging; Verbaal: de amazone kleineert de boswachter; Instrumenteel: dit is een gecontroleerde, bewust opgebouwde actie van de amazone die de hele situatie beheerst. Communicatieve vaardigheden voor boswachters 254

255 Vraag Wat vind je goed en minder goed aan de reactie op die situatie om escalatie te voorkomen en waarom? Baseer je antwoord op de tips uit de syllabus. Je zegt tegen de dame uit de vorige vraag dat ze best een toontje lager zingt; je beveelt haar af te stappen en zegt dat je met haar onder 4 ogen een hartig woordje te wisselen hebt. Antwoord: Positief: negatief: Bevelen af te stappen is de klant van het theater halen. Laten afstappen is kiezen voor veiligheid van zichzelf. Formulering toontje lager is meegaan in de agressieve toon. De uitspraak een toontje lager zingen is risico op theater/reacties van het publiek. Communicatieve vaardigheden voor boswachters 255

256 Proces verbaal en verslag van vaststelling Definitie 1. PROCES VERBAAL Een proces-verbaal (PV) is een officiële, schriftelijke akte van wettelijk bevoegde officieren of agenten van gerechtelijke politie, of toezichthouders, die met het oog op het bewijzen en het opsporen van misdrijven en hun daders, een chronologisch, nauwkeurig en objectief relaas bevatten van eigen vaststellingen en opsporingen, afgelegde verklaringen en bekomen inlichtingen. Naar de vorm zijn het authentieke akten. De bedoeling van een PV is het verzamelen en bewaren van informatie die wordt doorgegeven aan het parket met oog op de bewijsvoering van strafbare feiten. Pv s kunnen enkel feiten bevatten betreffende misdrijven. 2. VERSLAG VAN VASTSTELLING Een verslag van vaststelling (VV) is een officiële, schriftelijke akte van wettelijk bevoegde toezichthouders, die betreffende het bewijzen en het controleren van milieu-inbreuken 3 en hun daders, een chronologisch, nauwkeurig en objectief relaas bevatten van eigen vaststellingen, afgelegde verklaringen en bekomen inlichtingen. De bedoeling van een VV is het verzamelen en bewaren van informatie die wordt doorgegeven aan de Afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer (AMMC) van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE). In vele opzichten is een VV identiek als een PV. Bijna alles wat we over Pv s schrijven geldt in principe ook voor VV s. Anders dan een PV moet een VV rechtstreeks naar AMMC worden gestuurd voor het opleggen van een bestuurlijke geldboete. De parketten komen in dergelijke dossiers niet tussen. Ook is duidelijk gesteld dat enkel toezichthouders VV s kunnen opstellen. Een politieagent of een bijzondere veldwachter die niet werd aangewezen als toezichthouder kan geen milieu-inbreuken vaststellen. Verder zijn VV s niet voorzien van een bijzondere bewijswaarde tot het tegendeel. Soorten processenverbaal Naar gelang de hoedanigheid van de betrokken personen of de aard van de informatie waarop het PV betrekking heeft onderscheiden we verschillende soorten Pv s. 3. AANVANKELIJK PROCES-VERBAAL -Een aanvankelijk PV bevat informatie en inlichtingen over nieuwe strafbare feiten (misdrijven) die aanleiding kunnen geven tot vervolging. 4. NAVOLGEND PROCES-VERBAAL - Een navolgend PV is een PV met aanvullende informatie over wat eerder in het 3 Milieu-inbreuken zijn door de Vlaamse regering limitatief opgesomde gedragingen die niet voorgelegd worden aan het parket voor vervolging, maar rechtstreeks aan de afdeling milieuhandhaving, milieuschade en crisisbeheer voor het opleggen van een administratieve geldboete Communicatieve vaardigheden voor boswachters 256

257 aanvankelijk PV werd weergegeven. Om duidelijk aan te geven dat de informatie in het navolgend PV betrekking heeft op feiten die eerder werden weergegeven in het aanvankelijk PV heeft het navolgend PV hetzelfde notitienummer als het aanvankelijk PV, aangevuld met een volgnummer. 5. PROCES-VERBAAL VAN VERHOOR - Een PV van verhoor bevat een chronologische weergave van het verhoor van slachtoffers, verdachten of getuigen met betrekking tot het onderzoek van strafbare feiten. Omdat personen die verhoord worden bepaalde rechten hebben, dienen deze rechten expliciet te worden weergegeven. (zie hiervoor ook de module Verhoor ). 6. PRIORITAIR PROCES-VERBAAL - Een prioritair PV verschilt van een gewoon PV doordat de strafbare feiten die erin worden vermeld door de prioriteitennota vervolgingsbeleid milieurecht in het Vlaamse gewest 4 als prioritaire misdrijven worden beschouwd. Aan een prioritair PV kan het parket dus extra aandacht besteden. 7. PROCES-VERBAAL VAN INLICHTING - Een PV van inlichting bevat informatie van verbalisanten voor parketmagistraten over misdrijven waarvoor de verbalisanten in eerste instantie eigenlijk niet bevoegd zijn, maar die desondanks toch aan het parket worden meegedeeld. Aan een PV van inlichting kan daarom nooit een bijzondere bewijswaarde worden gekoppeld. 8. ANDERE PROCESSSEN VERBAAL - Naast de Pv s in strafzaken bestaan er tevens verschillende processen-verbaal in burgerlijke zaken. Deze hebben allen de bedoeling om een bepaalde situatie of toestand officieel vast te stellen. (vb. proces-verbaal van oplevering van werken, proces-verbaal van een vergadering, proces-verbaal van opening van offertes, proces-verbaal van een stembureau, ) Verplichting tot opstellen PV 9. ARTIKEL 29 WETBOEK VAN STRAFVORDERING - Volgens artikel 29 van het wetboek van strafvordering moeten verbalisanten elk misdrijf dat zij vaststellen onmiddellijk overmaken aan de Procureur des Konings. Dit moet echter niet letterlijk zo begrepen worden dat van ieder misdrijf een PV moet worden opgesteld. Het is perfect mogelijk dat in de concrete omstandigheden een aanmaning meer op zijn plaats is. Deze zienswijze werd door de Vlaamse Hoge Raad voor Milieuhandhaving (VHRM), met vertegenwoordiging van de parketten, bevestigd 5. Bewijswaarde 10. BEWIJSWAARDE VAN INLICHTING - In beginsel hebben Pv s slechts de waarde van een gewone inlichting, wat betekent dat een rechter zelfstandig kan oordelen over de 4 Prioriteitennota zie bijlage 5 Deze nota is te raadplegen op Communicatieve vaardigheden voor boswachters 257

258 waarachtigheid van de aangeleverde feitelijke vaststellingen. 11. BEWIJSWAARDE TOT HET TEGENDEEL Pv s van boswachters en natuurinspecteurs met betrekking tot strafbare feiten die zij binnen hun bevoegdheid hebben vastgesteld genieten echter van een bewijswaarde tot het tegendeel, op voorwaarde dat het PV tijdig (dit is binnen de 14 dagen na de afsluitdatum van het PV) aan de overtreder werd bezorgd. De bewijswaarde tot het tegendeel betekent dat de rechter verplicht is om de materiële vaststellingen en bevestigingen die een verbalisant met eigen ogen heeft vastgesteld voor waar aan te nemen tenzij het tegendeel bewezen wordt. 12. RELATIEVE NIETIGHEID- De meeste schendingen van vormvereisten van een proces-verbaal zijn relatief nietig wat betekent dat een rechter nog steeds een afweging kan maken om deze nietigheid er door te laten of niet. Deze nietigheden moeten steeds door de tegenpartij worden ingeroepen. Een rechter zal deze nietigheid niet ambtshalve kunnen uitspreken. De meeste vormgebreken tasten de bewijswaarde van een PV op relatieve wijze aan met als gevolg dat de vaststellingen van natuurinspecteurs betreffende milieubeheerrecht hierdoor niet langer de bewijskracht tot het tegendeel genieten, maar een PV van gewone inlichting. 13. ABSOLUTE NIETIGHEID- De passages in een PV die in strijd zijn met de regels over het taalgebruik in strafzaken zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid, met als gevolg dat deze passages elke bewijskracht verliezen moesten zij niet in de juiste taal zijn gesteld. Tegenbewijs is niet meer mogelijk. Een rechter zal deze nietigheid ambtshalve vaststellen. Deze absolute nietigheid betekent dat deze passages op geen enkele manier aan de bewijsvoering kunnen deelnemen. Ze worden als onbestaande beschouwd en uit de debatten geweerd. (zie hiervoor ook punt 20 TAAL) Vormvereisten 14. BEVOEGDHEID VERBALISANT - Om als PV geldig te zijn, moet het zijn opgesteld door een persoon die daartoe bevoegd is ratione personae, materiae en loci. Voor de bevoegdheid ratione personae en ratione materiae betekent dit dat de verbalisant regelmatig aangesteld is voor de wetgeving die hij mag handhaven en regelmatig in functie is. Zo zal een PV opgesteld door een verbalisant die op het ogenblik van de vaststellingen niet de vereiste leeftijd had, nog geen ambtseed had afgelegd voor de bevoegde overheid of nog geen goedgekeurd statuut had, principieel nietig zijn. Hier gaat het echter om een relatieve nietigheid, wat betekent dat deze niet ambtshalve door de rechter zal worden ingeroepen. Het is niet vereist dat de verbalisant automatisch zijn legitimatiekaart toont of in uniform is als hij verbaliseert. Als Communicatieve vaardigheden voor boswachters 258

259 de overtreder vraagt om de legitimatiekaart te tonen moet die echter onmiddellijk worden getoond 6. Een verbalisant kan enkel geldig feiten vaststellen in het gebied waarvoor hij werd aangesteld. Indien hij buiten het ambtsgebied verbaliseert is de bijzondere bewijswaarde aangetast. De vaststellingen gelden wel nog als inlichting. 15. SCHRIFTELIJK - Een PV moet geschreven zijn. Het maakt daarbij niet uit met welke methode het geschreven werd (eigenhandig geschreven of afgedrukt met een printer). In principe moet een PV ook niet in een vooraf bepaald sjabloon worden geschreven. Om enige eenvormigheid binnen de Vlaamse handhavingsinstanties te promoten heeft de minister wel bij ministerieel besluit de vorm van een proces-verbaal bepaald. Dit heeft echter geen enkel gevolg voor de bewijswaarde. In de praktijk stelt de natuurinspectie sjablonen ter beschikking die met het ministerieel besluit overeenstemmen. Onleesbare gegevens, geschreven tekst tussen de regels, doorhalingen en verwijzingen worden als ongeschreven beschouwd. Het is ook geen vereiste dat een proces-verbaal door de verbalisant zelf geschreven wordt. Het is voldoende dat het door hem werd ondertekend. 16. DATUM EN PLAATS - Om het mogelijk te maken de territoriale bevoegdheid en de regels van de taalwetgeving na te gaan moet een proces-verbaal de datum en de plaats van verbaliseren vermelden. Dit is ook van belang om na te gaan of een bepaalde gedraging op dat ogenblik strafbaar was. Een vergissing in of het ontbreken van de datum of plaats van verbaliseren tast de geldigheid van het PV echter niet aan, maar herleidt de bijzondere bewijswaarde wel tot een bewijswaarde als inlichting. Eventueel kan een vergissing in de datum van de vaststelling van het misdrijf wel de rechten van verdediging schenden. De afwezigheid van dagtekening mag na de afsluiting van het proces-verbaal niet hersteld worden. 17. OPSTELTERMIJN - Een PV kan worden opgesteld zolang dat nuttig is voor het onderzoek. Het heeft echter geen zin om een PV nog af te sluiten als de feiten al zijn verjaard. Toch raden wij aan om niet te lang te wachten met het opstellen van een PV. De feiten zitten immers nog vers in het geheugen zodat het makkelijker zal zijn om ze weer te geven. Indien er te lang gewacht wordt met de weergave van de feiten kan het PV aan bewijskracht inboeten. Ook kunnen de rechten van verdediging worden geschonden doordat de vermoedelijke overtreder niet vlug genoeg in de mogelijkheid werd gesteld om zijn verdediging voor te bereiden. Een reden te meer om onmiddellijk over te gaan tot het opstellen van een PV is dat het milieuhandhavingsdecreet een 6 Art en MHD Communicatieve vaardigheden voor boswachters 259

260 bijzondere bewijskracht heeft toegekend aan de vaststellingen van toezichthouders als het PV binnen de 14 dagen vanaf het afsluiten ervan aan de vermoedelijke overtreder ter kennis wordt gebracht. In dat geval hebben de vaststellingen immers een bewijskracht tot het tegendeel. 18. IDENTITEIT EN HOEDANIGHEID VAN DE VERBALISANT - Het PV moet eveneens de naam, de functie en de standplaats van de verbalisant vermelden omdat men moet kunnen nagaan of de verbalisant al dan niet binnen zijn bevoegdheid heeft gehandeld. Het ontbreken van de naam en de hoedanigheid van de verbalisant brengt niet de nietigheid van het procesverbaal met zich mee, maar het zal de akte wel zijn bijzondere bewijswaarde ontnemen. 19. HANDTEKENING - Het PV moet op straffe van nietigheid worden ondertekend door de verbalisant. De handtekening is immers een substantiële vormvereiste. Een niet getekend PV is geen PV, maar eerder een ontwerp met de bewijswaarde van een gewone inlichting. Het betreft hier dus een relatieve nietigheid die moet worden ingeroepen door de vermoedelijke overtreder. De afwezigheid van handtekening kan na het afsluiten van het PV niet hersteld worden. De handtekening van de overtreder is niet vereist voor de geldigheid van het PV. Het is ook niet vereist dat een deskundige die meehelpt (bijvoorbeeld bij de identificatie van vogels) het PV ondertekent. Als er meerdere verbalisanten zijn, volstaat de handtekening van een van hen. In het geval er met een Officier van Gerechtelijke Politie- Hulpofficier van de Procureur Des Konings (OGP-HPDK) een huiszoeking bij heterdaad wordt gedaan moet die OGP-HPDK het PV naar aanleiding van die huiszoeking mee ondertekenen en dit om te kunnen controleren of de OGP-HPDK aanwezig was. (art. 16. Sv.) 20. TAAL- De taal waarin een PV betreffende de opsporing en de vaststelling van een misdrijf moet worden opgesteld, wordt geregeld door artikel 11 van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. Inbreuken op de taalwetgeving zijn absoluut nietig, aangezien de voorschriften betreffende taalgebruik van openbare orde zijn. Deze absolute nietigheid strekt zich uit tot die passages in het proces-verbaal die niet in overeenstemming zijn met de taalwetgeving, doordat ze bijvoorbeeld in de verkeerde taal zijn opgesteld. De passages die wel in de correcte taal staan, zijn geldig. De absolute nietigheid betekent dat deze passages op geen enkele manier aan de bewijsvoering kunnen deelnemen. Ze worden als onbestaande beschouwd en uit de debatten geweerd. Een rechter zal deze nietigheid ambtshalve moeten inroepen. Concreet betekent dit dat het PV in de taal van het taalgebied Communicatieve vaardigheden voor boswachters 260

261 waar zij het proces-verbaal uittypen moeten worden opgesteld en dat overtreders als zij dat wensen in hun moedertaal moeten worden verhoord. Een overtreder heeft niet het recht om een vertaling van het PV te verkrijgen als hij daarom vraagt, ook niet als hij in een faciliteitengemeente woont. Hiertoe moet hij op de griffie van het parket een verzoek tot vertaling indienen. (art. 22 Taalwet bestuurszaken) 21. RANDVERMELDINGEN - Onder randvermeldingen vallen o.m. de benaming van de dienst, het nummer van het procesverbaal, naam en adres van de persoon tegen wie de vervolging gericht is, naam en adres van de persoon die de klacht of de aangifte heeft gedaan, het ten laste gelegde misdrijf, het notitienummer van de zaak, de datum van de verzending van het PV aan de bevoegde magistraat, enz Dergelijke gegevens hebben in ieder geval geen enkele bewijswaarde, aangezien zij geen wettelijk deel uitmaken van het PV. Ze zijn enkel noodzakelijk voor een vlotte administratieve verwerking van deze akten. Vergissingen in de randvermeldingen zullen dan ook geen invloed hebben op de bewijswaarde van het PV. 22. PRO-JUSTITIA EN WAARVAN AKTE - De vermelding Pro Justitia geeft aan dat de akte bestemd is voor justitie en daarom, i.t.t. andere authentieke akten, vrijgesteld is van zegel- en registratierecht. Het vermelden ervan is niet op straffe van nietigheid voorgeschreven. De slotvermelding Waarvan akte is evenmin een geldigheidsvereiste voor het PV. Beide vermeldingen hebben geen invloed op de bewijswaarde van het PV. PV/VV tegen een vennootschap 23. UITGANGSPUNT- Bij de vaststelling van een overtreding op een terrein waarop een bedrijf is gevestigd is het noodzakelijk om de vennootschap zelf als verdachte in het PV te vermelden. (NV, BVBA, CVBA.met maatschappelijke zetel te met als ondernemingsnummer...) Verder vermeld je in het PV bij overige inlichtingen hoe die vennootschap is samengesteld.(wie de gedelegeerd bestuurders zijn). 24. HANDIGE TOOL- Op de website van de kruispuntbank van Belgische ondernemingen kan je eenvoudig deze gegevens achterhalen. Surf hiervoor naar ml?lang=nl Aan de hand van een aantal zoektermen kan je eenvoudig deze gegevens achterhalen. Achteraan dit handboek vind je een stappenplan hoe je aan de hand van een voorbeeld te werk kan gaan. PV tegen een overheidsdienst 25. WIE VERMELDEN ALS VERDACHTEN? Wanneer een pv wordt opgesteld tegen een overheidsdienst, is het uiteraard in eerste instantie die dienst zelf die vermeld dient te worden en de Communicatieve vaardigheden voor boswachters 261

262 overheid waaronder deze ressorteert, b.v. VLM en Vlaams Gewest. In tweede instantie dienen de strafrechtelijk aansprakelijke(n) vermeld, zeker in de gevallen waarin de overheid zelf geen rechtspersoonlijkheid heeft. In het geval van een gemeente b.v. kan het College van Burgemeester en Schepenen niet worden vervolgd en zal moeten gezocht worden naar de personen die concreet in dat specifiek dossier aansprakelijk zijn voor de begane misdrijven. Dit kan de burgemeester zijn, de bevoegde schepen(e)n, de verantwoordelijke ambtenaar, Bij andere diensten zal dit het afdelingshoofd zijn, de districtsverantwoordelijke, Dit zal bij aanvang van het dossier echter niet altijd duidelijk zijn en vereist meestal een doorgedreven onderzoek. In dit geval kan voorlopig volstaan worden met b.v. de vermelding College van Burgemeester en Schepenen of Waterwegen en Zeekanaal NV. Personen die louter instaan voor de uitvoering van opdrachten in ondergeschikt verband vervolgen wij meestal niet, b.v. werknemers van de groendienst die instaan voor het rooien van bomen, (Dit geldt uiteraard niet voor zelfstandige aannemers e.d.). De vermelding van hun aanwezigheid en identiteit is wel van belang aangezien zij desgevallend kunnen verhoord worden als getuige m.o.o het onderzoek naar de feitelijke beslissingsbevoegdheid. Praktische afspraken 26. NOTITIENUMMERS- Bij de opmaak van een nieuw PV zal de PV-databank vragen om door middel van een code (de betichtingsaanwijzer) de geschonden regelgeving aan te geven waarover het PV handelt. Dit zal onderdeel gaan uitmaken van de unieke code die elk PV verkrijgt. (het notitienummer). ANB gebruikt de volgende betichtingsaanwijzers: 41A: smaad 41B: slagen 41C: weerspannigheid 63A: Jacht 63B: Visvangst 63H: fytofarmaceutische producten (pesticiden) 63M: Bosdecreet 63N: Conventie van Washington/bedreigde diersoorten 63O: Mestdecreet 64E: Materialendecreet (sluikstorten, het vroegere afvalstoffendecreet) 64J: Natuurdecreet met inbegrip van soortenbesluit 66B: ontbossing op basis van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening 80: Onbekend 92: Veldwetboek Indien de strafbare feiten onder meerdere betichtingsaanwijzers kunnen vallen moet die Communicatieve vaardigheden voor boswachters 262

263 betichtingsaanwijzer worden gebruikt die overeenstemt met het zwaarste misdrijf. Bepaalde parketten vragen echter om bij verschillende soorten misdrijven, waarbij er een ander notitienummer moet worden gebruikt, voor ieder misdrijf afzonderlijk een apart PV op te stellen. (bevraag u dus bij uw parket) Bij een PV wegens niet naleving van een BM wordt hetzelfde notitienummer als het aanvankelijk PV gebruikt. 27. BEZORGEN VAN PV S AAN ANDERE INSTANTIES - In principe mogen Pv s niet worden overgemaakt aan andere instanties dan het openbaar ministerie, tenzij dit wettelijk werd geregeld. Zo mogen Pv s worden overgemaakt aan het AMMC en moet aan het college van burgemeester en schepenen worden gemeld dat er een PV werd opgesteld. Bij besluit werd bepaald dat ook andere handhavingsentiteiten op de hoogte moeten worden gebracht van schendingen die te maken kunnen hebben met de regelgeving die zij handhaven. In de volgende situaties moet een kopie van het PV worden overgemaakt: - Pv s wegens schending van de jachtregelgeving aan de instanties bevoegd voor de afgifte van het jachtverlof (arrondissementscommissariaten) - Pv s wegens ontbossing aan de afdeling Inspectie van het Agentschap Inspectie Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed - Pv s tegen landbouwers wegens schending van de regels over de bescherming van vogels en de bescherming van vegetatie en kleine landschapselementen aan de Afdeling Markt- en Inkomensbeheer van het Agentschap voor Landbouw en Visserij - Pv s wegens het niet legaal in bezit hebben van fazanten, aan de provinciale controle-eenheden van het federaal voedselagentschap - Pv s wegens schending van de CITES-wet en haar uitvoeringsbesluiten, aan de dienst CITES van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu - Pv s wegens het wijzigen van historisch permanente graslanden, als ze gelegen zijn in een beschermd landschap, aan de afdeling Inspectie van het Agentschap Inspectie Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed. - Pv s waarbij er vastgesteld wordt dat er een reliëfwijziging op terreinen is aangebracht die een schending kunnen inhouden op het Materialendecreet of het Bodemdecreet aan het Agentschap Inspectie Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed Indien andere instanties (vb. vogelbescherming, de arrondissementscommissaris, ) informatie willen over een PV kunnen we hen het notitienummer meedelen zodat ze het PV kunnen opvragen bij het parket. Er bestaan hiervoor geëigende regels. Communicatieve vaardigheden voor boswachters 263

264 28. BIJLAGEN EN NAVOLGENDE PV S AAN OVERTREDER BEZORGEN?- Enkel het aanvankelijke PV moet worden opgestuurd aan de overtreder. Bijlagen, alsook navolgende Pv s moeten niet worden opgestuurd. 29. NAVOLGENDE PV S NAAR AMMC? - Navolgende Pv s moeten net zoals de aanvankelijke Pv s naar het parket worden gestuurd. In het geval het aanvankelijk PV door het parket werd doorgestuurd naar AMMC moet een kopie van deze navolgende Pv s ook worden overgemaakt aan AMMC zodat zij op de hoogte zijn van de extra informatie. Indien er tijdens het onderzoek van AMMC bijkomende informatie à charge of à décharge 7 boven water komt kan dit met een gewone brief aan AMMC worden meegedeeld. ZOWEL MILIEUMISDRIJF ALS MILIEU-INBREUK TE AKTEREN- Het kan zijn dat een overtreder tegelijkertijd zowel milieumisdrijven als milieu-inbreuken heeft gepleegd. Hoe moet dit worden geacteerd? Zowel een PV als een VVV? Enkel een PV of enkel een VVV? We kunnen 2 situaties onderscheiden. Enerzijds is het mogelijk dat eenzelfde feit zowel een milieuinbreuk als een milieumisdrijf uitmaakt. (vb. een perceel werd ontbost nadat de voorwaarden van de kapmachtiging niet werden nageleefd). In dat geval spreken we af om geen VVV op te stellen, maar in het PV, onder rubriek overige inlichtingen ook de inbreuk te vermelden met de vraag aan de procureur om alles door te sturen naar AMMC. Een toezichthouder is trouwens niet verplicht om een VVV op te stellen. Wel is de kans reëel dat AMMC enkel rekening gaat houden met het milieumisdrijf. Het kan, anderzijds, ook mogelijk zijn dat eenzelfde overtreder op 1 perceel verschillende feiten heeft gepleegd die elk op zich te kwalificeren zijn als milieu-inbreuken of milieumisdrijven. Vb. Een gedeelte van het perceel is ontbost (grond kreeg andere bestemming) en voor een ander gedeelte is er louter gekapt zonder kapmachtiging. In dat geval akteer je het milieumisdrijf in een PV en kan je de milieu-inbreuk in een VVV akteren. In zowel het PV als het VVV wordt, bij overige inlichtingen, melding gemaakt van de andere feiten. In een begeleidend schrijven bij het PV wordt aan de Procureur gesuggereerd om het PV door te sturen naar AMMC zodat daar alles behandeld kan worden. Checklist Gaat het om een milieumisdrijf of een milieu-inbreuk? 2. Is het PV gedagtekend en ondertekend? 3. Is de identiteit van de opsteller en diens hoedanigheid en standplaats weergegeven? 4. Gaat het om een prioritair PV? 5. Is de datum en de plaats van de feiten weergegeven? 6. Zorg ik ervoor dat de overtreder binnen de 14 dagen een kopie 7 Bewijsmiddelen à charge: bewijsmiddelen tegen de verdachte, bewijsmiddelen à décharge: bewijsmiddelen die in het voordeel zijn van de verdachte Communicatieve vaardigheden voor boswachters 264

265 van het PV ontvangt? 7. Heb ik een melding aan het college van burgemeester en schepenen gestuurd? 8. Heb ik het ondertekende PV ingescand en toegevoegd in de handhavingsapplicatie? 9. Heb ik alle PV-gegevens en alle overige data in de handhavingsapplicatie ingegeven? 10. Heb ik een kopie van het PV bezorgd aan ALV, FAVV Communicatieve vaardigheden voor boswachters 265

266 Vlaams Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie AGENTSCHAP VOOR NATUUR EN BOS Provinciale afdeling Tel: Fax: PRO JUSTITIA Contactpersoon: Tel: Ons kenmerk: Intern nummer PV: Registernummer: Betrokken partijen: Verdachten: Benadeelde: Getuigen: aan: () Procureur des Konings te: () Parketmagistraat van de politierechtbank te: () dhr/mevr. Onderzoeksrechter te: Dit proces-verbaal werd verzonden op: (datum stempel) Een kopie werd per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs verzonden aan de overtreder op: Plaats en tijdstip: (Voor) de celverantwoordelijke Natuurinspectie: Ten laste gelegd misdrijf: Communicatieve vaardigheden voor boswachters 266

267 Vaststellingen: Verklaring/Verhoor: Ter plaatse wordt voornoemde overtreder door mij verhoord. Het volledige proces-verbaal van verhoor wordt als bijlage 1 bij dit proces-verbaal gevoegd. Het verhoor verliep rustig en zonder incidenten. Inbeslagnames: Volgende voorwerpen werden in beslag genomen en zullen eerstdaags afgegeven worden ter griffie van de rechtbank te. Verdachte staat alle in beslag genomen materiaal af en vordert niets terug. Herstelmaatregelen door ANB gevraagd aan het parket: Overige inlichtingen: Bijlagen: 1. proces-verbaal van verhoor van verdachte 2. proces-verbaal van toestemming tot huiszoeking van verdachte/partner/inwonende meerderjarige 3. proces-verbaal van verhoor van getuige 4. proces-verbaal van verhoor van benadeelde 5. proces-verbaal van neerlegging van bewijsstukken ter griffie 6. proces-verbaal van neerlegging van bewijsstukken NIET ter griffie 7. fotodossier 8. tekst overtreden wetsartikel(s) + strafmaat 9. Communicatieve vaardigheden voor boswachters 267

268 Communicatieve vaardigheden voor boswachters 268

269 Communicatieve vaardigheden voor boswachters 269

270 Communicatieve vaardigheden voor boswachters 270

271 Communicatieve vaardigheden voor boswachters 271

272 VERSLAG VAN VASTSTELLING Contactpersoon: Tel: Ons kenmerk: Intern nummer: Registernummer: Betrokken partijen: Verdachten: Benadeelde: Verzonden aan de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie op Getuigen: Plaats en tijdstip: kopie verzonden aan de overtreder op: Voor gezien: De celverantwoordelijke Natuurinspectie: Ten laste gelegde inbreuk: Communicatieve vaardigheden voor boswachters 272

273 Wij, ondergetekende, stellen de volgende inbreuken vast: Vaststellingen: Verklaring: Er werd geen verklaring afgenomen. Een verklaring kan alsnog gestuurd worden aan AMMC, Koning Albert II Laan 20 bus 8, 1000 Brussel. Overige inlichtingen: Bijlagen: 1. wetsartikelen 2. fotodossier 3. BHBM Waarvan akte gesloten op Communicatieve vaardigheden voor boswachters 273

274 Communicatieve vaardigheden voor boswachters 274

275 Communicatieve vaardigheden voor boswachters 275

276 Communicatieve vaardigheden voor boswachters 276

277 Enkele schrijftips Gebruik de actieve vorm Fout: Door de voorzitter van de vergadering werd opgemerkt dat Jan Janssens al voor de derde keer afwezig is. Juist: De voorzitter van de vergadering merkte op dat Jan Janssens al voor de derde keer afwezig is. Vermijd lange zinnen Fout: Wij betreuren het natuurlijk dat u tijdens deze werken zal worden geconfronteerd met ongemakken als een moeilijke bereikbaarheid van uw woning of eventueel slijk en plassen bij slecht weer wat niet te vermijden is en net daarom zullen wij alles in het werk stellen om de werken uit te voeren volgens de timing zoals die reeds vroeger is meegedeeld. Juist: Wij betreuren het dat u tijdens de werken uw woning moeilijk zal kunnen bereiken en dat u bij slecht weer last kan hebben van plassen en slijk. Dit is echter niet te vermijden. Daarom zullen wij alles in het werk stellen om de werken uit te voeren volgens de timing zoals die reeds vroeger is meegedeeld. Hanteer een verzorgde spreektaal Fout: Uw schrijven van 15 februari, gericht aan onze technische dienst, heeft onze aandacht weerhouden. Juist: Wij hebben uw brief van 15 februari aan onze technische dienst aandachtig gelezen. Voor zelfstudie Vraag Wat zijn de verschillen tussen een pv en een vv? Antwoord: Het antwoord moet minstens volgende elementen bevatten: PV milieumisdrijven naar het parket naar AMMC VV milieu-inbreuken naar AMMC van LNE enkel door wettelijk bevoegde toezichthouders geen bijzondere bewijswaarde tot het tegendeel Vraag Je betrapt een sluikstorter op heterdaad in het bos waar je bent aangesteld, je bent echter niet in uniform. kan je de overtreder een PV schrijven? Antwoord: Communicatieve vaardigheden voor boswachters 277

278 Je bent in het gebied waar je bent aangesteld, je hoeft niet in uniform te zijn om PV te schrijven. Je moet wel je legitimatiekaart kunnen tonen. Vraag Je betrapt een sluikstorter op heterdaad in het bos waar je bent aangesteld, je bent echter niet in uniform. Moet je de overtreder een PV schrijven? Antwoord: In concrete omstandigheden kan de verbalisant oordelen dat een aanmaning meer op zijn plaats is. Vraag Moet de rechter rekening houden met de inhoud van het PV? Leidt de inhoud van een PV dat volgens alle vormvereisten is opgesteld automatisch tot een veroordeling door de rechter? Antwoord: Nee, een PV heeft slechts de bewijswaarde van een gewone inlichting. De rechter oordeelt zelfstandig over de waarachtigheid van de aangeleverde feitelijke vaststellingen. (Een van de twee elementen moet voorkomen) Vraag Mag de rechter rekening houden met een PV dat niet volgens de vormvereisten is opgesteld? Antwoord: Ja, behalve met de passages die in strijd zijn met de regels over het taalgebruik die zijn voorgeschreven 'op straffe van nietigheid. Vraag Inzake welke 3 elementen moet de verbalisant bevoegd zijn om een geldig PV te kunnen opstellen? Antwoord: Als persoon regelmatig aangesteld zijn (ratione personae), over de materie verbaliseren waarvoor je bevoegd bent (ratione materiae) en op de plaats zijn waar je bent aangesteld (ratione loci). (Alle drie de elementen moeten voorkomen, niet noodzakelijk de latijnse termen.) Vraag Je bent advocaat van een milieuovertreder en een PV van een bevoegd boswachter wordt gebruikt tegen haar. Het PV is echter niet ondertekend door die boswachter. Wat doe je ter verdediging van je cliënte? + welk gevolg heeft het? Antwoord: relatieve nietigheid inroepen, de rechter doet dat niet automatisch. Door de relatieve nietigheid in te roepen vervalt de bewijskracht tot het tegendeel en wordt het een PV van gewone Communicatieve vaardigheden voor boswachters 278

279 inlichting. Vraag Kan je een PV uitschrijven aan het college van burgemeester en schepenen? Antwoord: In eerste instantie wel, als je niet weet wie in dat specifiek dossier aansprakelijk is voor de begane misdrijven. In tweede instantie zal moeten gezocht worden naar de persoon die aansprakelijk is voor de begane misdrijven. (Beide elementen moeten voorkomen in het antwoord.) Vraag Welk van de schrijftips uit de syllabus treedt de opsteller van deze tekst met de voeten? Wij, ondergetekende, boswachter Peeters Evarist, toezichthouder van het Broekbos voor het Agentschap van Natuur en Bos te Limburg en drager van mijn uniform en in het bezit van mijn legitimatiekaart, stelden vast dat de genaamde Janssen Jos met zijn zwarte hond van het ras basset die hij niet had aangelijnd op 15 februari 2016 buiten de afgebakende wandelwegen in het Broekbos aldaar aan het wandelen was. Antwoord: gebruik van lange zinnen en verzorgde spreektaal. Communicatieve vaardigheden voor boswachters 279

280 Communicatieve vaardigheden voor boswachters 280

281 Natuurwetgeving voor de boswachter Natuurwetgeving voor boswachters 281

282 Natuurwetgeving voor boswachters Boswachters, taken en relatie met wetgeving In de eerste plaats staan boswachters in voor het beheer van de eigen terreinen van het Agentschap voor Natuur en Bos (de natuurdomeinen ). De boswachter zorgt hierbij voor de correcte uitvoering en opvolging van beheerplannen, inrichtings- en beheermaatregelen. Een ander belangrijk aspect van de taak als boswachter is het opvolgen van overeenkomsten die het ANB met diverse gebruikers afsluit. In het geval van inrichtings- of beheermaatregelen staan de afspraken en voorwaarden beschreven in een bestek waarop aannemers kunnen intekenen middels een offerte. Wordt de opdracht gegund dan voert de aannemer de werken conform de voorwaarden en afspraken uit. Bij houtverkoop en exploitatie sluit het ANB een verkoopovereenkomst af met de houtkoper. De overeenkomst vermeldt de algemene en bijzondere verkoopsvoorwaarden die aan de houtkoper en exploitant worden opgelegd. In een aantal gevallen sluit het ANB in het kader van het beheer van natuurterreinen een gebruiksovereenkomst af met bepaalde landgebruikers. Hierin worden eveneens afspraken en voorwaarden opgenomen. De boswachter ziet er op toe dat de voorwaarden niet geschonden en de afspraken naar behoren uitgevoerd worden. Ook hiervoor is het van groot belang dat hij/zij de geldende wetgeving onder de knie heeft. Naast het uitvoeren en opvolgen van de ecologische functie (beheerplan en inrichtingsen beheermaatregelen) en de economische functie (houtverkoop en exploitatie) is een bijzondere rol weggelegd voor boswachters bij het opvolgen en uitvoeren van de sociale functie van natuurterreinen. De boswachter is als man of vrouw op het terrein het aanspreekpunt voor bezoekers en recreanten en kan optreden als de toegankelijkheidsregels overtreden worden. Als toezichthouders handhaven ze de natuurbehoudswetgeving binnen de domeinen van het ANB. De natuurbehoudswetgeving onder de knie hebben, is dus essentieel voor de job van boswachter! In deze cursus gaan we dieper in op de rol en mogelijkheden van boswachters bij het vervullen van de boswachterstaken. Deze taken dragen bij aan de realisatie van de drie basisfuncties (ecologisch, economisch en sociaal) van natuurterreinen. Natuurwetgeving voor boswachters 282

283 Ecologische functie: uitvoering natuurbeheer(plan), inrichtings- en beheermaatregelen en concessies Boswachters staan in voor de uitvoering van het natuurbeheerplan, de opvolging van aanbestede werken zoals inrichtings- en beheermaatregelen in natuurterreinen en de opvolging van gebruiksovereenkomsten. Ze letten er op dat de maatregelen en overeenkomsten uitgevoerd worden conform de wetgeving en met zo weinig mogelijk schade aan de natuur. Bovendien volgt de boswachter ook nauwgezet op of de maatregelen uitgevoerd worden zoals in het beheerplan of de overeenkomst (het bestek en de offerte, de gebruiksovereenkomst) opgegeven werd. Als formele adviesverlener geeft hij input voor kapmachtigingen, activiteiten en evenementen in en rond eigen domeinen en bij kapmachtigingen voor openbare besturen. Van de boswachter wordt dus verwacht dat hij of zij de natuurwetgeving onder de knie heeft en handelt conform de bepalingen die daarin vermeld staan. Daarom overlopen we in wat volgt nog eens kort de uitgangspunten en basisprincipes van het Vlaamse natuurbeleid. Voor een beknopt maar volledig overzicht verwijzen we naar de cursus natuurwetgeving uit de basisopleiding natuurmanagement. Vervolgens gaan we dieper in op de taken die een boswachter heeft bij het uitvoeren en opvolgen van beheer- en inrichtingsmaatregelen al dan niet opgenomen in een beheerplan. Horizontale maatregelen: stand-still, zorgplicht, ecologische compensatie en schade vermijden Het Vlaamse natuurbeleid wil het natuurlijke milieu beschermen, ontwikkelen, beheren en herstellen. Het stand-still principe is hierbij het uitgangspunt. Dit houdt in dat de kwaliteit en de kwantiteit van de natuur in Vlaanderen er niet mag op achteruit gaan. Twee instrumenten ondersteunen het beginsel: Zorgplicht: iedereen moet zorg dragen voor de natuur zodat er geen vermijdbare schade aan toegebracht wordt. Als dit niet mogelijk is, dient de schade herstelt te worden. Ecologische compensatie: als schade onvermijdbaar is moet ze gecompenseerd worden. Uit die principes volgt het integratiebeginsel (Art.16 Natuurdecreet). Dit stelt dat alle overheidsbeslissingen onderzocht moeten worden op hun effecten voor het milieu en dat bij vergunningsplichtige activiteiten vermijdbare schade vermeden moet worden. Vermijdbare schade vermijden kan een bevoegde overheid door: de vergunning of toestemming te weigeren redelijkerwijze voorwaarden op te leggen om de schade te voorkomen, te beperken of, indien dit niet mogelijk is, te herstellen. Natuurwetgeving voor boswachters 283

284 Bovenstaande suggereert dat vermijdbare schade aan natuur altijd te vermijden is, door de vergunning of toestemming te weigeren. Maar dan kan niets meer toegestaan worden en valt het maatschappelijke leven stil. Af en toe zal dus een activiteit vergund worden die schade aan de natuur toe brengt. Maar de overheid heeft de mogelijkheid om voorwaarden op te leggen. Het integratiebeginsel moet in die zin begrepen worden dat, als voor een bepaalde voor de natuur schadelijke handeling een alternatief bestaat dat geen of minder schade veroorzaakt, de overheid steeds dit alternatief moet opleggen (via vergunningsvoorwaarden). Als zou blijken dat de aanvrager niet bereid is om de aldus opgelegde maatregelen toe te passen, dan moet de vergunning geweigerd worden. Om als vergunningverlener in het oog te kunnen houden of geplande werken geen vermijdbare schade aan de natuur toebrengen, stelt de aanvrager van de vergunning een beschrijvende nota op die hij samen met de aanvraag indient. Aan de hand van deze nota, bijkomende informatie (biologische waarderingskaart,..) en eventueel een plaatsbezoek maakt de vergunningverlener een afweging. Dat is de natuurtoets. Onthoud: De zorgplicht geldt voor iedereen (zowel natuurlijke, privaatrechtelijke personen als overheden) die handelingen verricht - of er de opdracht toe geeft - waardoor schade aan de natuur kan ontstaan. Een boswachter kan ingrijpen als de zorgplicht overtreden wordt. Het niet naleven van de zorgplicht is immers strafrechtelijk sanctioneerbaar (vaak in combinatie met andere inbreuken). Als formele adviesverlener (bij o.a. kapmachtigingen en activiteiten) schrijft de boswachter een advies dat rekening houdt met de zorgplicht. Vermijdbare schade moet vermeden worden! Is dit niet mogelijk dan legt de boswachter voorwaarden op om schade te voorkomen, te beperken of te herstellen. Gebiedsgericht beleid Naast de horizontale maatregelen zoals zorgplicht en integratiebeginsel, voorziet het Natuur- en Bosdecreet ook in een aantal maatregelen en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn in bepaalde gebieden/zones (gebiedsgericht beleid). Zo regelt het Bosdecreet alle activiteiten in bossen en bosreservaten (zie verder) terwijl het Natuurdecreet onderscheid maakt tussen het Vlaamse Ecologisch Netwerk (VEN), Natuurreservaten, Speciale Beschermingszones afgebakend in het kader van Natura 2000 (SBZ) en natuurreservaten. Buiten deze gebieden wordt natuur uiteraard ook beschermd. Bovendien vult het soortgericht natuurbeleid het gebiedsgericht beleid aan en beschermt het de beschermde soorten waar die ook in Vlaanderen voorkomen. Zoals aangehaald in het basistraject is ANB bezig met de integratie van het Bos- en Natuurdecreet. Een eerste belangrijke kaap is hierin genomen. Het onderscheid tussen beboste terreinen, terreinen met open natuur, parken, vervalt en wordt vervangen door het begrip natuurterrein. De eerste stap in het integratietraject maakt het Natuurwetgeving voor boswachters 284

285 mogelijk om voor natuur(terreinen) een natuurbeheerplan op te maken gestoeld op het principe van de multifunctionaliteit van natuur. De effectieve bescherming van natuur wordt voorlopig nog geregeld volgens de regels van het Bosdecreet voor wat bossen betreft en de regels uit het Natuurdecreet voor wat de andere natuur dan bossen betreft. Op het einde van de rit zal er één overkoepelend Natuurdecreet bestaan met alle regels en bepalingen ter bescherming van de natuur (bossen inclusief). Aan die verdere integratie wordt voorlopig nog hard gewerkt. Bepalingen in het VEN: de VEN-verboden In het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) is natuur hoofdfunctie. VEN-gebieden zijn evenwel geen natuurreservaten. Het Natuurdecreet reikt een aantal instrumenten aan opdat overheden de natuurwaarden binnen VEN zouden kunnen beschermen. Zoals bv. art.18 van het Natuurdecreet dat stelt dat administratieve overheden in VEN een waterhuishouding voeren die gericht is op het duurzaam ecologisch functioneren van waterlopen. In het bijzonder worden hierbij beoogd: het terugdringen van de risico's op verdroging, het herstel van verdroogde natuurgebieden en het beheer van de waterlopen gericht op het behoud en herstel van de natuurwaarden, zonder dat dit disproportionele gevolgen heeft voor de gebieden buiten het VEN. Voor alle grondgebruikers geldt binnen VEN dat het gebruik van meststoffen wordt geregeld volgens het Mestdecreet. Bovendien zijn volgende activiteiten verboden in VEN (uitgezonderd individuele ontheffing): algemene of - bestrijdingsmiddelen te gebruiken (maar dit verbod geldt niet voor percelen van landbouwbedrijven die een ontheffing op het verbod van bemesting hebben in bos-, natuur- en natuurontwikkelingsgebieden en natuurgebieden met wetenschappelijke waarde alsook voor een aantal andere percelen waarnaar wordt verwezen in het Mestdecreet. In het kort betekent dit: als je mag bemesten dan mag je ook bestrijdingsmiddelen gebruiken). - de vegetatie te wijzigen, met inbegrip van meerjarige cultuurgewassen of van kleine landschapselementen, behalve indien in toepassing van een goedgekeurd bosbeheerplan. - het reliëf van de bodem te wijzigen. Reliëfwijziging is in bepaalde gevallen onderworpen aan een omgevingsvergunning. In het VEN gaat het om elke, ook de geringste, reliëfwijziging; - werkzaamheden uit te voeren die rechtstreeks of onrechtstreeks het grondwaterpeil verlagen, alsook maatregelen die de bestaande ont- en afwatering versterken. Het gaat om het ontwateren of inbuizen van bron- en kwelzones; het inbuizen van beken en rivieren, sloten, grachten en greppels; het aanleggen van overstorten; het irrigeren van een goed. Ont- en afwateringen en irrigaties, die reeds bestaan op het ogenblik van afbakening, kunnen behouden blijven en onderhouden worden, in de mate dat ze in de speciale beschermingszones geen oorzaak zijn van een verslechtering van de natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu of van een betekenisvolle verstoring van een soort of binnen het VEN geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur veroorzaken. Het is Natuurwetgeving voor boswachters 285

286 verboden om overstorten aan te leggen in de speciale beschermingszones aangeduid voor een vissoort uit bijlage II van het Natuurdecreet; - de structuur van de waterlopen te wijzigen. Het Maatregelenbesluit (een uitvoeringsbesluit van het Natuurdecreet: BVR van 21 november 2003 houdende maatregelen voor de uitvoering van het gebiedsgerichte natuurbeleid) voegt daar nog aan toe (is dus verboden in VEN): - het kunstmatig zaaien, aanplanten of op elke andere wijze introduceren van nietinheemse planten, inclusief bomen en struiken, uitgezonderd: indien voorzien in een goedgekeurd beheerplan; indien het cultuurgewassen op cultuurgronden betreft; indien het laanbeplantingen met populieren betreft; indien het hoogstamboomgaarden betreft; omwille van specifieke cultuurhistorische redenen. - bij het beheer van bossen af te wijken van de criteria voor geïntegreerd natuur beheer uitgezonderd indien voorzien in een goedgekeurd natuurbeheerplan; - het scheuren van permanent grasland (te onderscheiden van historisch permanent grasland! Een permanent grasland is een cultuurgrond die minimum vier jaar ononderbroken grasland is); - strandvisserij te beoefenen met behulp van warrelnetten. Vermijden van onherstelbare schade in VEN Art.16 van het Natuurdecreet, dat het integratiebeginsel vastlegt, bevat het principe van het vermijden van vermijdbare schade. Dit moet gelezen worden als het vermijden van schade wanneer niet of minder schadelijke alternatieven voorhanden zijn. Maar onvermijdbare schade (de schade die sowieso gebeurt, ook al kiest men voor het minst schadelijke alternatief) is dus wel mogelijk! In het VEN wordt echter een verstrenging ingevoerd: onvermijdbare maar tevens onherstelbare schade mag in principe niet in het VEN worden toegestaan. Wat is onvermijdbare en tevens onherstelbare schade? Wanneer een weg doorheen een bos moet worden getrokken, brengt dit onvermijdbare schade mee die tevens onherstelbaar is. Zolang de weg er is, blijft het bos weg. Anders is het wanneer een ondergrondse pijpleiding moet worden aangelegd in niet kwetsbare bodems. De aanleg veroorzaakt onvermijdbare schade, maar die kan grotendeels worden hersteld. Na enkele jaren is het aan de vegetatie vaak niet meer te zien dat er een ondergrondse pijpleiding ligt. Natuurwetgeving voor boswachters 286

287 Figuur 1 Een weg door een bos, onvermijdbaar en onherstelbaar Figuur 2 aanleg ondergrondse pijpleiding, onvermijdbaar maar herstelbaar Sander Van Daele De overheid mag geen toestemming of vergunning verlenen voor een activiteit die onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken. Aangezien heel wat handelingen in het VEN in principe al verboden zijn, zal ANB bij een Natuurwetgeving voor boswachters 287

288 vraag tot ontheffing van het verbod moeten nagaan of er sprake is van onvermijdbare en onherstelbare schade. Als dit het geval is, kan geen individuele ontheffing verleend worden maar kan eventueel een afwijkingsprocedure op grond van art.26bis 3 opgestart worden. Concreet weet je als boswachter dat heel wat activiteiten verboden zijn in de natuurterreinen die tot het VEN behoren. Ook is onvermijdbare en onherstelbare schade toebrengen aan de natuurwaarden in VEN verboden. Algemene en individuele ontheffing is mogelijk en in uitzonderlijke gevallen kan een afwijkingsprocedure gevolgd worden om de activiteiten toch te laten plaatsvinden. Speciale beschermingszones: natuurvergunningsplicht Lidstaten van de EU zijn verplicht om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om de Europese natuurdoelen te halen. Bovendien moeten ze beschermingsmaatregelen nemen om het verlies aan natuurkwaliteit binnen SBZ tegen te gaan en om een betekenisvolle aantasting van die natuurwaarden te vermijden. Om dit te kunnen opvolgen is een natuurvergunning verplicht binnen de speciale beschermingszones. Voor elke andere vergunning is een advies van ANB-AVES vereist. Concreet weet je als boswachter dat in Natura2000 gebieden (de SBZ s) belangrijke Europese en regionaal belangrijke natuurdoelen gehaald moeten worden. Het is evenwel niet de bedoeling om alle activiteiten te verbieden binnen SBZ. De effecten van activiteiten (die zowel binnen als buiten SBZ plaatsvinden) die een negatief effect kunnen hebben op het halen van de natuurdoelen binnen SBZ moeten ingeschat worden. Dit gebeurt via een passende beoordeling. Iedere mogelijke betekenisvolle verstoring van de natuurwaarden binnen SBZ moet vermeden worden. Daar ziet de overheid op toe door het opleggen van voorwaarden bij een vergunning of het weigeren van het verlenen van de vergunning. Bovendien geldt binnen SBZ de natuurvergunningsplicht: activiteiten, die geen betekenisvolle verstoring veroorzaken, zijn er niet verboden maar worden onderworpen aan het bekomen van een natuurvergunning (en passende beoordeling indien nodig). Reservaten Met de integratie van Bos- en Natuurdecreet werd het onderscheid tussen bos- en natuurreservaten opgeheven. Alle terreinen waar de hoogste natuurkwaliteit nagestreefd wordt (ambitieniveau 3, type 3 terreinen ) die een goedgekeurd natuurbeheerplan hebben en die een lange-termijn-engagement onder de vorm van een openbare erfdienstbaarheid aangaan met de overheid, kunnen voorts erkend worden als natuurreservaat (ambitieniveau 4, type 4 terreinen ). Om erkend te worden moet het terrein aan een aantal voorwaarden voldoen. Let wel, het is de bedoeling dat de bestaande natuurreservaten hun statuut blijven behouden. Natuurwetgeving voor boswachters 288

289 Binnen de reservaten worden een aantal activiteiten verboden (behoudens ontheffing in een beheerplan, art35 Natuurdecreet): - individuele of groepssporten te beoefenen; - gemotoriseerde voertuigen te gebruiken of achter te laten tenzij die nodig zijn voor het beheer en de bewaking van het reservaat of voor de hulp aan personen in nood; - keten, loodsen, tenten of andere constructies te plaatsen, zelfs tijdelijk; - de rust te verstoren of reclame te maken op welke wijze ook; - in het wild levende diersoorten opzettelijk te verstoren, vooral tijdens de perioden van voortplanting, afhankelijkheid van de jongen of overwintering en trek; ze opzettelijk te vangen of te doden; hun eieren opzettelijk te rapen of te vernielen of hun nesten, voortplantingsplaatsen of rust- en schuilplaatsen te vernielen of te beschadigen; - planten opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen of planten of vegetatie op welke wijze ook te beschadigen of te vernietigen; - opgravingen, boringen, grondwerkzaamheden of exploitatie van materialen te verrichten, welk werk ook uit te voeren dat de aard van de grond, het uitzicht van het terrein, de bronnen en het hydrografisch net zou kunnen wijzigen, boven- of ondergrondse leidingen te leggen en reclameborden en aanplakbrieven te plaatsen; - vuur te maken en afval te storten; - pesticiden te gebruiken; - meststoffen te gebruiken, met uitzondering van de natuurlijke uitscheiding als gevolg van extensieve begrazing; - het waterpeil te wijzigen en op kunstmatige wijze water te lozen; - het terrein op geringe hoogte te overvliegen of er te landen met vliegtuigen, helikopters, luchtballons en andere luchtvaartuigen van om het even welke aard. Deze maatregelen kunnen evenwel geen erfdienstbaarheden opleggen op de omliggende gebieden en de Vlaamse regering kan om redenen van natuurbehoud bijkomende algemene maatregelen treffen voor natuurreservaten. Concreet weet je als boswachter dat de natuurreservaten de natuurterreinen zijn met de hoogste ecologische waarde ( onze groene kroonjuwelen ). Heel wat activiteiten zijn er verboden. Het beheer van natuurreservaten en de beheeractiviteiten zijn vastgelegd in een natuurbeheerplan. Maatregelen om de natuur te beschermen buiten VEN, SBZ en reservaten Buiten de beschermde gebieden geldt de natuurvergunningsplicht voor wijzigingen aan vegetaties en kleine landschapselementen. De vergunningsplicht geldt enkel voor bepaalde activiteiten of wijzigingen en dat enkel in bepaalde ruimtelijke bestemmingen en zones zoals de SBZ s en Ramsargebieden. Natuurwetgeving voor boswachters 289

290 De regelgeving is terug te vinden in het BVR van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het Decreet van 21 oktober 1997 ( ) waarvan het hoofdstuk over de wijzigingen volledig herschreven is in Hierbij werden een aantal vereenvoudigen doorgevoerd. Omzendbrief LNW/98/01 beschrijft de complexe materie in detail. Meer informatie vind je op ecopedia: Concreet onthoud je als boswachter dat activiteiten die de natuur of natuurelementen wijzigen natuurvergunningsplichtig kunnen zijn. Als die activiteiten opgenomen zijn in het goedgekeurde natuurbeheerplan of een machtiging afgeleverd op basis van het Bosdecreet dan is de natuurvergunning niet nodig. Bovendien werd er een vereenvoudiging ingevoerd voor omgevingsvergunningsplichtige activiteiten die ook natuurvergunningsplichtig zijn: bij dergelijke activiteiten volstaat het advies van ANB als natuurvergunning. Natuurbeheerplannen De integratie van het Bos- en Natuurdecreet gaf het startschot aan het nieuwe natuurbeheerplan. Meer hierover vind je in het hoofdstuk over natuurbeheerplannen. Hier geven we nog even mee dat de opmaak van een natuurbeheerplan vrijblijvend is. Enkel voor de terreinen beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos en openbare besturen die engagementen genomen hebben voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen (natuurdoelen) wordt de opmaak van een natuurbeheerplan verplicht gesteld. De goedkeuring van het natuurbeheerplan houdt voor de beheerder van het terrein wel een verbintenis in tot de uitvoering en realisatie van het plan, met zijn doelen en zijn maatregelen. Ook voor opeenvolgende beheerders blijft het natuurbeheerplan bindend. Wordt een natuurbeheerplan niet naar behoren uitgevoerd dan kan het opgeheven worden. Wenst een beheerder zijn of haar beheerplan niet verder te zetten, dan kan een verzoek tot opheffing van het beheerplan ingediend worden. Bij de opheffing van het beheerplan worden subsidies stopgezet en teruggevorderd in relatie tot de niet-realisatie van de vooropgestelde doelen. In bepaalde gevallen kan het beheer van het terrein te belangrijk zijn voor het behalen van de natuurdoelen (IHD). In dat geval kan het ANB het beheer van het natuurterrein overnemen voor de resterende looptijd van het beheerplan. De boswachter staat in voor de correcte en tijdige uitvoering van de maatregelen opgenomen in de goedgekeurde natuurbeheerplannen van natuurdomeinen. Maar vooraleer het beheerplan goedgekeurd wordt, heeft de boswachter een belangrijke inbreng in de opmaak ervan. Als persoon met de meeste terreinkennis en voeling met een bepaald natuurterrein, helpt de boswachter bij het uitwerken van de globale visie en het invullen van de drie hoofdfuncties, het uitvoeren van inventarisaties en het bepalen Natuurwetgeving voor boswachters 290

291 van de beheerdoelen en de maatregelen die daartoe moeten leiden. Kortom, de boswachter levert de essentiële input om het beheerplan te kunnen opstellen. Na goedkeuring van het beheerplan staat de boswachter in voor de uitvoering van het beheer en helpt zo mee aan de realisatie van de doelstellingen. Waar nodig signaleert de boswachter problemen en eventuele bijsturingen. Hij staat dus in voor de opvolging en het uitvoeren van de basismonitoring. Het kan voorkomen dat er wijzigingen aan het beheerplan moeten doorgevoerd worden. Hiervoor is een speciale procedure voorzien in de wetgeving. Opvolgen inrichtings- en beheerwerken Grootschalige, éénmalige inrichtingswerken worden vaak uitbesteed. Hierbij schrijft ANB een bestek uit over de aan te besteden werken en dienen aannemers offertes in. ANB duidt per bestek een leidend ambtenaar aan. Hij/zij is verantwoordelijk voor de correcte en tijdige uitvoering van de werken. Naast bovenstaande werken worden heel wat ingrepen en werken op regelmatige basis uitgevoerd met een raamovereenkomst. Dit is een overheidsopdracht waarbij gewerkt wordt met verschillende aparte, kleine opdrachten: afroepen. De input van de boswachter is hierbij noodzakelijk. Kleinere werken, leveringen of diensten worden vaak ook besteld d.m.v. bestelbonnen. De prijsvragen worden hierbij door de boswachter zelf georganiseerd. Bij de diverse aanbestedingen speelt de boswachter een belangrijke rol: - bij het uitschrijven van de opdracht, geeft de boswachter gedetailleerde input over de gewenste werkzaamheden; - na aanbesteding van de werken, volgt de boswachter de correcte en tijdige uitvoering van de werken op: hij/zij is aanwezig bij het startoverleg en de verschillende momenten van evaluatie. De boswachter staat uiteraard in nauw contact met de leidend ambtenaar en seint eventuele problemen tijdig door. Concreet zal de rol van de boswachter bij de verschillende stappen de volgende zijn: Opmaak bestek De boswachter geeft concreet, duidelijk en gedetailleerd de noden aan. Hij/zij maakt indien gewenst plannetjes op of tekent schetsen uit. Hierbij worden toegangswegen naar werklocaties duidelijk aangegeven, adressen opgegeven en aanpalende straten geïdentificeerd. Een noordpijl en schaal zijn handig. Stapelplaatsen, depots, plaatsen waar werfketen mogen komen Natuurwetgeving voor boswachters 291

292 worden duidelijk gemarkeerd. Indien van toepassing wordt de bodemgesteldheid beschreven. Tijdens publicatiefase tot opening van de offertes De boswachter schat in hoeveel tijd de aannemer nodig zal hebben en geeft de beste periode voor de uitvoering van de werken aan (rekening houdend met o.a. schoontijd, weeromstandigheden, bodemgesteldheid). De boswachter neemt de technische bepalingen uit het bestek grondig door en bestudeert de eventueel bijgevoegde tekeningen/plannen. Bij telefonische en andere vragen over het bestek verwijst de boswachter door naar de leidend ambtenaar van het bestek. In bepaalde gevallen is voorafgaandelijk terreinbezoek aangeraden of zelfs verplicht. De inschrijver moet dan ruim voor de indieningsdatum van de offertes een afspraak maken. Dit geeft zowel de boswachter voldoende ruimte om in te plannen, als de aannemer voldoende ruimte om zijn offerte op te maken. De boswachter en leidend ambtenaar zijn aanwezig bij het plaatsbezoek. De boswachter heeft het bestek bij zich. Bij plaatsbezoek wordt het "Attest van plaatsbezoek" volledig ingevuld. Inschrijvers denken hier niet altijd aan, dus heeft de boswachter best een blanco attest bij zich. De inschrijver zal dit ondertekende attest van plaatsbezoek bij zijn offerte moeten voegen. Na de gunning / voorbereiding van de uitvoeringsfase De boswachter heeft steeds een versie van het bestek bij. Opnieuw neemt de boswachter de technische bepalingen uit het bestek grondig door en bestudeert de eventueel bijgevoegde tekeningen/plannen. Indien een startvergadering georganiseerd worden, dan is de boswachter hierbij aanwezig. De boswachter gaat na of het dagboek der werken en de verletstaat (indien opgedragen) is aangemaakt en wordt bijgehouden. Wettelijk is dit de taak van de leidend ambtenaar. Aangezien de leidend ambtenaar zelden op het terrein aanwezig is en ook de boswachter niet elke dag op de werf langs komt, houdt de aannemer het dagboek der werken bij en vult het dagelijks in. De boswachter noteert opmerkingen tijdens werfbezoeken. Bij kleine opdrachten ondertekent de boswachter de dagbladen, bij Natuurwetgeving voor boswachters 292

293 grotere werken doet de leidend ambtenaar dit. De boswachter gaat na of het werfinfobord/werfkeet/ op tijd en juist geplaatst wordt. Meestal wordt opgedragen om deze elementen enkele dagen voor de feitelijke aanvang te plaatsen. Bij RAAMOVEREENKOMST (zoals bv. voor beheerwerken, maaiwerken, begrazing, ) bereidt de boswachter het dienstbevel of de afroep voor. Tijdens uitvoering de De boswachter wijst de aannemer duidelijk op de uitvoeringsmodaliteiten (bestek) als hij/zij fouten merkt en er geen discussie of andere interpretatie mogelijk is. De boswachter neemt contact op met regiobeheerder en leidend ambtenaar bij de minste twijfel : * als hij/zij denkt dat de uitvoerder echt zijn boekje te buiten gaat; * als hij/zij vaststelt dat de elementaire veiligheidsmaatregelen niet gerespecteerd worden. De boswachter volgt de werken nauwgezet op en rapporteert regelmatig aan de leidend ambtenaar. Zo geeft hij/zij de exacte startdatum van de werken door via mail aan de leidend ambtenaar. Tip: houd als boswachter zelf een boekje bij met gewerkte dagen, weerverlet en belangrijke notities. De boswachter neemt deel aan de werfvergaderingen en kijkt het dagboek der werken en de verletstaat (indien van toepassing) geregeld na. Zie case. Indien gemeten volume/gewicht/aantal van belang is, dan verzamelt de boswachter kopies van alle stort- en leveringsbonnen en bezorgt ze aan de leidend ambtenaar. Bij vermoedelijke overschrijding van de hoeveelheden verwittigt de boswachter onmiddellijk de leidend ambtenaar. Zonder overleg met de leidend ambtenaar staat de boswachter ook nooit meerwerken toe. De boswachter verwittigt de leidend ambtenaar als hij/zij denkt dat de uitvoeringstermijn zal worden overschreden of als hij/zij denkt de werken te moeten schorsen (omwille van bv. Natuurwetgeving voor boswachters 293

294 terrein/bodemgesteldheid, broed, andere werken, ). De boswachter volgt eventuele ingebrekestellingen en/of herstelmaatregelen nauwgezet op. Afronding werken / oplevering De boswachter draagt de aannemer op om de leidend ambtenaar per mail het einde van de prestaties en de aanvraag tot oplevering te melden. Hij/zij geeft zelf ook het einde der werken per mail door aan de leidend ambtenaar en neemt het dagboek der werken in ontvangst en levert dit af bij de leidend ambtenaar. De boswachter loopt het eventuele toegangstraject af en controleert op bodemverdichting of andere beschadigingen. De boswachter probeert aanwezig te zijn bij de tussentijdse keuringen of de oplevering bij grotere werken. Op dit moment worden, in aanwezigheid van de aannemer de uitgevoerde werken, leveringen of diensten nagekeken. Hiervan wordt een verslag (PV van Keuring of PV van oplevering) opgemaakt door de leidende ambtenaar. De boswachter volgt bij eventuele weigering van oplevering de gegeven opmerkingen en maatregelen op. Nazorg Bij opdrachten waarop een waarborg- of garantieperiode van toepassing is, gaat de boswachter de structuur en functionaliteit van het gebouw of de machine geregeld na. Hij/zij meldt onmiddellijk aan de leidend ambtenaar als er iets niet in orde is (gebouw, machine, ). Case: De aannemer komt met een 25-tons-kraan op het terrein gereden. Het maximaal toegelaten gewicht is in dit geval echter 15 ton. Is de boswachter op de hoogte van deze gewichtsbeperking? Ja! Ofwel stelde hij/zij de uitvoeringsmodaliteiten mee op, mocht dit niet het geval zijn, dan wordt hij/zij verondersteld de uitvoeringsmodaliteiten van de betreffende overheidsopdracht te kennen (en zelf het bestek bij te hebben). Natuurwetgeving voor boswachters 294

295 Wat kan/mag/moet de boswachter doen? De boswachter spreekt de aannemer aan en wijst hem op de uitvoeringsmodaliteiten. Mogelijke reacties: - reactie 1: aannemer neemt onmiddellijk maatregelen: fijn! In dit geval brengt de boswachter de leidend ambtenaar op de hoogte van het voorval. - reactie 2: de aannemer protesteert en vertoont weerwil maar rijdt niet verder. De boswachter brengt de leidend ambtenaar onmiddellijk op de hoogte (neemt maatregelen). De boswachter noteert de vaststelling in het Dagboek der werken en volgt op of de instructies van de leidend ambtenaar (onmiddellijk) worden uitgevoerd en rapporteert dit aan de leidend ambtenaar. - reactie 3: de aannemer negeert de opmerkingen en doet gewoon verder. De boswachter zal de leidend ambtenaar onmiddellijk op de hoogte brengen en de urgentie benadrukken. Uiteraard vermijdt de boswachter fysiek of verbaal conflict en verwijdert zich van de plaats indien nodig. (Opgelet voor mogelijk spanningsveld met zorgplicht natuurdecreet!). Gebruiksovereenkomsten ANB sluit ook gebruiksovereenkomsten af met terreinbeheerders voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten op eigendommen van het ANB. Voorbeelden zijn: extensieve begrazing van percelen door runderen, hooibeheer van graslanden, kuddebeheer, De gebruiksovereenkomst houdt in dat de gebruiker het monopolie krijgt om een bepaalde activiteit voor een bepaalde tijd op een bepaalde eigendom van ANB uit te voeren. Cases: - Gratis gebruiksovereenkomst weidevogelbeheer Bazel zuid Op een aantal percelen in Kruibeke laat ANB het maaibeheer en de begrazing uitvoeren via een gratis gebruiksovereenkomst met een gebruiker. Het beheer van de percelen is gericht op natuurcompensatiedoelstellingen in het kader van de uitbreiding van de Antwerpse haven en de specifieke percelen worden beheerd als extensief grasland met bescherming van de broedende weidevogelsoorten. Bespreek de voorwaarden uit de gebruiksovereenkomst. - Kortlopende concessie Oude durme Via een kortlopende concessie geeft ANB een aantal percelen in concessie aan een concessionaris die zo toegelaten wordt om op het openbaar domein een private activiteit uit te oefenen. De beheermaatregelen die de concessionaris op de terreinen uitvoert bestaat uit maaibeheer en begrazing. De toegekende concessie gebeurt enkel en alleen Natuurwetgeving voor boswachters 295

296 om de landschappelijke en ecologische waarden van de percelen te behouden, te herstellen of te ontwikkelen opeen aantal percelen. Bespreek de voorwaarden uit de gebruiksovereenkomst. Invasieve uitheemse soorten Meer en meer soorten verspreiden zich dankzij de mens buiten hun natuurlijk verspreidingsgebied. Sommige van deze exoten gedragen zich invasief en zijn een bedreiging voor onze biodiversiteit. Uitheemse soorten of exoten Soorten zijn uitheems als zij door menselijk toedoen bewust of onbewust buiten hun natuurlijke verspreidingsgebied zijn geïntroduceerd. Uitheemse soorten worden ook wel exoten genoemd. Deze term is gangbaar bij o.a. terreinbeheerders. Dit kunnen zowel planten, dieren of micro-organismen (bv. schimmels) zijn. De manieren waarop zij geïntroduceerd worden, zijn zeer divers: zij kunnen onbedoeld meereizen met personen of goederen, of ontsnappen uit kweek of gevangenschap. Het aantal uitheemse soorten is sterk toegenomen in de afgelopen eeuw. In Europa zijn al zeker uitheemse soorten in de natuur vastgesteld. In Vlaanderen zijn sinds 1800 al bijna 2000 uitheemse plantensoorten vastgesteld. Invasieve exoten De meeste uitheemse soorten veroorzaken geen problemen, bijvoorbeeld omdat ze zich in ons klimaat niet blijvend kunnen vestigen. Anderen weten zich wel te vestigen, maar groeien niet uit tot een plaag of richten geen schade aan. Bij een kleine minderheid van soorten wordt, na vestiging en uitbreiding, evenwel een negatieve impact op de natuur, de volksgezondheid of infrastructuur vastgesteld. In dat geval spreekt men van een invasieve uitheemse soort. De vuistregel stelt dat van elke 1000 getransporteerde soorten er 100 in de natuur belanden, er zich daarvan 10 vestigen, en er daarvan één schade aanricht. Zo worden er van de ongeveer 2000 uitheemse planten in Vlaanderen slechts een 60-tal als problematisch bestempeld. Voor dergelijke soorten dringt een aanpak zich op. Beleid rond invasieve exoten Europese verordening Om tot een uniforme en effectieve aanpak van invasieve exoten te komen, werd een Europese verordening Exoten opgesteld die van kracht is sinds 1 januari De Verordening focust op de drietrapsaanpak en heeft tot doel de negatieve impact van invasieve exoten binnen Europa zoveel mogelijk te beperken. Natuurwetgeving voor boswachters 296

297 De drietrapsaanpak houdt het volgende in: 1. preventie 2. snel opsporen en ingrijpen 3. beheren en terugdringen Op 14 juli 2016 werd de eerste lijst van voor de Europese Unie zorgwekkende invasieve soorten gepubliceerd. Vanaf de twintigste dag na deze bekendmaking gelden voor deze soorten verschillende maatregelen: - Voor deze soorten geldt een totaalverbod op bezit, handel, transport, teelt en vrijstelling in de natuur. - - Hierbij zijn enkele overgangsbepalingen van kracht. Gezelschapsdieren die voor het in voege treden van de Verordening in bezit waren, mogen gehouden worden tot hun natuurlijke dood, op voorwaarde dat de dieren in een gesloten omgeving gehouden worden, niet kunnen ontsnappen en zich niet kunnen voortplanten. Commerciële voorraden kunnen tot één jaar na opname van de soort op de Unielijst aan particulieren worden verkocht, onder de voorwaarde dat ze in een gesloten omgeving gehouden en getransporteerd worden. Particulieren die deze soorten aankopen gedurende dit ene jaar, mogen deze houden tot de natuurlijke dood ervan, maar moeten kunnen verzekeren dat deze in een gesloten omgeving worden gehouden en zich niet kunnen voortplanten. (Bv. aquaria kunnen als gesloten omgevingen worden beschouwd, maar vijvers niet.) Bovendien kunnen commerciële voorraden tot twee jaar na opname van de soort op de Unielijst aan erkende instellingen (o.a. onderzoekscentra en dierentuinen) worden verkocht of overgedragen. - Lidstaten moeten een monitoringsysteem opstellen om de aanwezigheid van deze soorten zo snel mogelijk op te sporen, zowel indien deze opzettelijk als accidenteel in het land terecht komen. Hierbij wordt de hulp van het brede publiek ingeroepen om waarnemingen te melden. - Indien een soort van de lijst wordt waargenomen, dient deze zo snel mogelijk bestreden te worden om zo negatieve impact te vermijden. Deze bestrijding is een gedeelde verantwoordelijkheid van (lokale) overheden en terreineigenaars. - Voor die soorten op de lijst die al wijdverspreid zijn, dienen de lidstaten maatregelen te nemen om deze soorten zoveel mogelijk onder controle te houden. Ook dit is een gedeelde verantwoordelijkheid tussen overheden en terreineigenaars. Natuurwetgeving voor boswachters 297

298 Welke soorten staan op de lijst? Soorten worden op de Europese lijst opgenomen indien ze een aantoonbare negatieve impact op de inheemse Europese biodiversiteit hebben én de maatregelen zoals voorzien door de Verordening deze impact kunnen beperken. Een aantal van deze soorten komen momenteel niet in Vlaanderen voor, het is echter belangrijk ook voor deze soorten waakzaam te zijn zodat er snel kan opgetreden worden indien ze alsnog zouden opduiken. De Unielijst is dynamisch, in de zin dat zij op regelmatige basis kan worden aangevuld of geüpdatet. Nieuwe soorten die opgenomen moeten worden, worden door de Europese Commissie of door de lidstaten zelf aangebracht. Een soort kan pas voor opname beschouwd worden indien een wetenschappelijk correcte risicoanalyse werd uitgevoerd die aan bepaalde vereisten voldoet. Deze vereisten worden door zowel de Europese Commissie als een Wetenschappelijk forum gecontroleerd. Via het informatieplatform van de Commissie, kan je nagaan welke soorten momenteel ter beoordeling door het Wetenschappelijk forum voorliggen en dus mogelijks aan de Unielijst zullen toegevoegd worden. Indien voor een soort een correcte risicoanalyse werd opgesteld, wordt deze soort ter opname voorgelegd aan een Europees Comité (een werkgroep waarin alle lidstaten vertegenwoordigd zijn). Binnen deze werkgroep worden verschillende belangen afgewogen, wordt een ontwerplijst opgemaakt en wordt finaal gestemd voor of tegen opname van deze ontwerplijst van soorten op de officiële Unielijst. Veel informatie over invasieve exoten vind je op ecopedia: Natuurwetgeving voor boswachters 298

299 Economische functie: houtverkoop en exploitatie Duurzame houtexploitatie in Vlaamse bossen Multifunctioneel duurzaam bosbeheer, waarbij een evenwicht gezocht wordt tussen de ecologische, economische en sociale functie is het uitgangspunt in Vlaanderen. Wat de economische functie betreft, vertaalt dit zich in een na te streven kapquantum. Men haalt hierbij niet meer hout uit de bossen dan er jaarlijks kan bijgroeien. Wordt het in het beheerplan vastgelegde kapquantum overschreden dan moet dit worden gecompenseerd. Bosbeheer gaat veel gevallen gepaard met het kappen van bomen (dunning, bestandsverjonging, omvorming, ). Met uitzondering van dringende kappingen om sanitaire of om veiligheidsredenen mag een kapping die niet is opgenomen in het beheerplan slechts worden uitgevoerd na machtiging door het ANB. Dit geldt ook voor werkzaamheden die ingrijpende wijzigingen of beschadigingen aan de bodem, de strooisel-, kruid-, of boomlaag tot gevolg hebben (Art. 96 BD) en werkzaamheden of activiteiten in het kader van duurzaam bosbeheer (Art. 97 BD). De regels met betrekking tot de exploitatie van openbare bossen staan beschreven in hoofdstuk VI van het Bosdecreet. Achtereenvolgens komen de verkopingen, de eigenlijke exploitatie en de schouwing en controle aan bod. We bespreken in dit onderdeel alle wettelijke aspecten van technisch bosbeheer, gaande van houtverkoop tot exploitatie, ruiming en schouwing. Aangezien technisch bosbeheer een van de hoofdtaken van de boswachter is, is het van bijzonder belang dat hij of zij de wetgeving en regels ter zake volledig onder de knie heeft. Bomen blessen/schalmen/markering Bij regulier bosbeheer wordt op bepaalde tijdstippen bomen gekapt (dunning, bestandsverjonging, omvorming, ). Het is de taak van de boswachter om de bomen die gekapt moeten worden aan te duiden. Dit proces noemt men schalmen, blessen, smetten of hameren. In openbare bossen zal de boswachter een stuk van de schors van de te kappen boom verwijderen en er met de zegel van de koninklijke hamer (schalmbijl) een Vlaamse leeuw in slaan. Natuurwetgeving voor boswachters 299

300 Figuur 3 Hameren stempel Vlaamse leeuw Naast markeringen met de bijl wordt steeds vaker bosmarkeerverf gebruikt om kappingen aan te duiden. Toekomstbomen worden blauw gemarkeerd, te kappen bomen worden gemarkeerd met schuine oranje of rode strepen. Ruimingspistes worden in de regel aangeduid met verticale strepen. Dit wordt uitgebreid besproken in het onderdeel bosbeheer en meer info vind je op Let wel: strikt genomen moet gehamerd worden omdat dit de enige wettelijke manier is om in openbare bossen de te kappen bomen aan te duiden. Verder zijn er in de wetgeving nog een aantal specifieke markeringen opgenomen: bomen die met een pijl zijn gemerkt, moeten geveld worden in de richting van de pijl; bomen of kruinen gemerkt met een V moeten gespaard blijven, zelfs indien ze met de hamer gemerkt zijn; bomen gemerkt met de letter K moeten vóór de velling onttakt worden. Natuurwetgeving voor boswachters 300

301 Figuur 4 Markering pijl Robbie Goris Het is in ieders belang om goeie markeringen aan te brengen. De koper van een lot hout heeft immers een aantal verplichtingen t.a.v. de te kappen en te behouden bomen. Eerst en vooral is het merkteken van de hamer op de stam of op de stronk aangebracht het enige middel waarmee de koper de exploitatie van de bomen kan rechtvaardigen. De koper moet alle te sparen bomen kunnen aanwijzen en is verplicht alle voorbehouden bomen, op welke manier ook aangewezen, onaangeroerd te laten. Kopers mogen ook geen merken aanbrengen op voorbehouden bomen en mogen bomen al helemaal niet op stam schillen of ontschorsen tenzij de verkoopsvoorwaarden dit uitdrukkelijk toestaan. Onrechtmatig gekapte bomen kunnen door de koper niet gecompenseerd worden door voor kapping gemerkte bomen te laten staan. De waarde van de onrechtmatig gekapte bomen dient vergoed te worden, alsmede de eventuele schade die hierdoor is ontstaan. Wanneer te sparen bomen gebroken of omgeworpen zijn, moet de koper ze ter plaatse laten liggen en onmiddellijk de boswachter waarschuwen. Houtverkoop: openbaar of uit de hand? De eigenaar van openbaar bos beslist of het te kappen hout bestemd is voor eigen gebruik ofwel openbaar verkocht zal worden. Natuurwetgeving voor boswachters 301

302 De regels voor de openbare verkopingen werden vastgesteld door het BVR van 7 juni 2002 houdende de werkwijze en de voorwaarden inzake de openbare verkopingen van hout en andere bosproducten afkomstig uit openbare bossen. Dit besluit regelt niet alleen de openbare verkopingen zelf, maar ook de exploitatie van het aangekochte hout. Het geeft, wat dit laatste aspect betreft, invulling aan de principes van duurzaam bosbeheer. De Vlaamse Regering heeft met het BVR van 7 juni 2002 betreffende de verkoop uit de hand van hout en andere bosproducten afkomstig uit openbare bossen de voorwaarden bepaald waarin uitzonderlijk een verkoop uit de hand (= onderhands) toegelaten is. Uit de hand of onderhands betekent niet via openbare verkoop. Dit is slechts mogelijk in een aantal gevallen: voor loten 8 waarvoor geen voldoende aanbod werd verkregen bij twee openbare veilingen; voor de windworp 9 in een reeds toegewezen kavel 10 ; deze windworp wordt in de eerste plaats aangeboden aan de kopers van de loten; voor bomen die dringend geëxploiteerd moeten worden om sanitaire of om veiligheidsredenen; voor delicthout 11 ; voor bosproducten andere dan hout; voor kappingen van gering belang (dit zijn kappingen met een geraamde waarde -kosten en BTW niet inbegrepen - van maximum 5.000). Andere bosproducten dan hout kunnen steeds onderhands verkocht worden. Hout wordt in Vlaanderen in de regel op stam verkocht. Er zijn evenwel een aantal experimenten gaande om hout ook via een andere manier te verkopen. Meer info hierover vind je op de website van het ANB: Staat van voorziene kapping (liggingsstaat) 8 Een lot is een vastgelegde en gemerkte hoeveelheid te vellen of gevelde bomen in één of meerdere kavels, of opgestapeld in het bos, die gezamenlijk te koop worden aangeboden. 9 Windworp zijn strikt genomen bomen die door toedoen van de wind ontworteld en omgeworpen worden maar deze term wordt ook toegepast op bomen die op een andere wijze, door storm, sneeuw, e.d. beschadigd worden. 10 Een kavel is een bestand, een deel van een bestand of een groep bestanden waarin de bomen al dan niet geveld worden en/of andere bosproducten dan hout te koop worden aangeboden. 11 Delicthout zijn bomen die wederrechtelijk (= onrechtmatig) gekapt of geschild werden. Natuurwetgeving voor boswachters 302

303 Voor de ANB domeinen wordt voor de start van de hameringen een liggingsstaat of staat van voorziene kappingen opgemaakt. Dit is een lijst die per regio een overzicht geeft van de voor die winter geplande (al dan niet op basis van de kapregeling van het beheerplan) houtkappen, met aanduiding of ze al dan niet zullen uitgevoerd worden. In principe maakt de regiobeheerder deze staat op, maar in de praktijk wordt dit gedelegeerd naar de boswachters, elk voor zijn ambtsgebied. Daarna wordt het op het regiokantoor samengevoegd tot 1 geheel. Figuur 5 Staat van voorziene kappingen of liggingsstaat In de staat van voorziene kappingen wordt aangegeven of het om een kap gaat die voorzien was in het beheerplan of niet. Kappingen voorzien in het beheerplan moeten niet meer gemachtigd worden. Door de boswachter of regiobeheerder moet vanaf 2018 vooraf aangegeven worden of de kap een advies vereist van Onroerend Erfgoed. Vervolgens wordt een generieke machtiging voor alle voorziene kappingen voorbereid door de projectleider duurzame houtverkoop. Erkenning van kopers en exploitanten In de Vlaamse openbare bossen wordt jaarlijks ca m³ (waarvan ongeveer m³ in de domeinbossen) hout gekocht en geëxploiteerd. Om de toekomst van de openbare bossen niet in het gedrang te brengen, moet die houtkap vakkundig en verantwoord gebeuren. De erkenning van houtkopers en vooral houtexploitanten houdt kwaliteitswaarborgen in voor het duurzame beheer van openbare bossen. De erkenningsregeling geldt zowel voor houtkopers als voor houtexploitanten en werd opgesteld in overleg met de houtexploitatiesector en het Agentschap voor Natuur en Bos. De wettelijke bepalingen lees je in het BVR van 8 november 2002 houdende de erkenning van kopers en exploitanten van hout overeenkomstig artikel 79 van het Bosdecreet van 13 juni Natuurwetgeving voor boswachters 303

304 De erkenning is verplicht voor kopers en exploitanten die hout kopen of exploiteren in openbare bossen in Vlaanderen, zodra de hoeveelheid hout die ze exploiteren en/of kopen minstens 50 m³ per jaar en per adres bedraagt. Dit geldt voor natuurlijke personen en rechtspersonen, zoals een vennootschap. De regeling geldt voor Vlaamse exploitanten en kopers, maar ook voor buitenlandse personen of vennootschappen die in Vlaanderen hout wensen te kopen of exploiteren. Figuur 6 Erkenningskaart De kopers en exploitanten moeten voldoen aan vastgelegde erkenningsvoorwaarden (zie tabel 1 onder). Mensen die zich willen laten erkennen als bosexploitant moeten éénmalig een bosbouwkundige basisopleiding volgen. Jaarlijks moeten ze hun kennis via een permanente vormingsdag onderhouden. Ter identificatie krijgt de aanvrager een erkenningsnummer. De aanvrager en zijn personeel krijgen ook een persoonlijke erkenningskaart. De erkenning wordt jaarlijks hernieuwd nadat het bewijs werd geleverd dat de permanente vorming werd gevolgd. Controles wijzen uit of de erkende exploitant of koper zich houdt aan de erkenningsvoorwaarden. Indien dit niet het geval is, kan een erkende koper of exploitant een waarschuwing krijgen, tijdelijk worden geschorst of zijn erkenning verliezen. Voorwaarden voor erkenning De voorwaarden om erkend te worden en te blijven, verschillen voor een koper of een exploitant, en voor een natuurlijke persoon of een vennootschap. Erkenningsvoorwaarden exploitant (natuurlijk persoon): Nodige bosbouwtechnische kennis en ervaring m.b.t. bosexloitatie kunnen aantonen Naleven boswetgeving en verkoopsvoorwaarden Bij onderaanneming: enkel met erkende personen werken Natuurwetgeving voor boswachters 304

305 Personeel dat boswerkzaamheden uitvoert, binnen jaar na indiensttreding bosbouwtechnische vorming laten volgen Onderschrijven verklaring van de exploitant : Nodige veiligheidsvoorzieningen in acht nemen + PBM s EHBO-kit (1 per 4 werknemers) Niet onder invloed van alcohol of bedwelmende middelen werken Relevante CAO s naleven Sociale verplichtingen nakomen Verzekeringscontract burgerlijke aansprakelijkheid & verzekering tegen arbeidsongevallen en ter dekking van schade afsluiten Fiscale verplichtingen en BTW-wetgeving naleven Enkel werken met biologisch afbreekbare oliën en vanuit milieustandpunt verantwoorde brandstoffen Erkenningsvoorwaarden exploitant (rechtspersoon): Opgericht zijn conform Belgische vennootschapswetgeving Ten minste 1 natuurlijke persoon die de vennootschap kan verbinden moet de nodige bosbouwtechnische kennis of ervaring aantonen m.b.t. bosexploitatie Verkoopsvoorwaarden en boswetgeving naleven Bij onderaanneming: enkel met erkende personen werken Personeel dat boswerkzaamheden uitvoert, binnen jaar na indiensttreding bosbouwtechnische vorming laten volgen Onderschrijven verklaring van de exploitant Erkenningsvoorwaarden koper (natuurlijke persoon): Verkoopsvoorwaarden en boswetgeving naleven Bij uitvoering bosexploitatiewerkzaamheden: enkel op erkende exploitanten beroep doen Erkenningsvoorwaarden koper (rechtspersoon): Opgericht zijn conform Belgische vennootschapswetgeving Verkoopsvoorwaarden en boswetgeving naleven Bij uitvoering bosexploitatiewerkzaamheden: enkel op erkende exploitanten beroep doen Natuurwetgeving voor boswachters 305

306 Wie erkend is al exploitant is automatisch ook erkend als koper. Figuur 7 Erkenningsvoorwaarden Case: moet de houttransportsector ook erkend zijn? Een transporteur van hout moet niet erkend zijn om hout op te halen uit het bos (van de stapelplaatsen). De houttransportsector is niet opgenomen in de erkenningsregeling. Soms kan het voorvallen dat de vrachtwagenbestuurder toch iets moet verzagen met de kettingzaag (dit gebeurt nog al te vaak zonder PBM!). De bestuurder mag iets bijzagen om de lading veilig te transporteren maar er mogen geen systematische doorkortingen meer gebeuren! Natuurwetgeving voor boswachters 306

307 Toezicht en controle op erkenningsvoorwaarden Toezicht en controle op het naleven van de erkenningsvoorwaarden gebeurt op terrein door de boswachter. Bij een inbreuk op de voorwaarden legt die de werken stil en verwittigt de exploitant en regiobeheerder. Bovendien schrijft de boswachter de klacht op een doordrukfolder en levert dit af aan de regiobeheerder. De regiobeheerder dient de klacht in bij het erkenningssecretariaat. Het secretariaat stuurt een brief naar de exploitant en koper die binnen de 14 dagen weerwoord kan geven. Vervolgens wordt de klacht behandeld door het erkenningscomité dat oordeelt over de ernst van de inbreuken tegen de voorwaarden. Het deelt de sanctie (waarschuwing, schorsing, intrekking erkenning) schriftelijk mee aan zowel de indiener van de klacht als de betrokken exploitant of koper en dit binnen 1 maand na het neerleggen van de klacht. Gevolgen De gevolgen van het niet naleven van de voorwaarden inzake bosbouwtechnische ervaring of vorming personeel, werken met erkende onderaannemers en oprichting conform de Belgische Venootschapswetgeving zijn: Een waarschuwing: bij eerste inbreuk op voorwaarden. Een ambtshalve schorsing: twee waarschuwingen binnen de geldigheidsduur van de erkenning (een periode van 5 jaar) kunnen leiden tot een schorsing voor 1 jaar. Intrekking erkenning: gebeurt er een tweede schorsing binnen de geldigheidsduur van de erkenning, dan zal het erkenningscomité de minister adviseren om de erkenning ambtshalve in te trekken. Het niet naleven van de verkoopsvoorwaarden, de bosswetgeving en de verklaring van de exploitant kan leiden tot een schorsing voor 1 jaar. Een schorsing wordt per aangetekend schrijven aan de houder van de erkenning meegedeeld. Binnen termijn van 15 dagen kan die zich verantwoorden of ervoor zorgen dat hij aan de voorwaarden voldoet. Meer info, aanvraagformulieren en de lijst van erkende kopers en erkende exploitanten vind je via: Case: een verschillende sanctie voor koper en exploitant in een zelfde schadegeval Na de exploitatie stelt de boswachter schade vast in een bepaald bosbestand en dient klacht in tegen de koper en de exploitant. De koper kreeg enkel een verwittiging, de exploitant een waarschuwing. Natuurwetgeving voor boswachters 307

308 Waarom? Voor de exploitatie had de koper het lot bezichtigd met de boswachter en een aantal zeer duidelijke afspraken gemaakt. Nu is het de verantwoordelijkheid van de koper om een zeer degelijke communicatie te voeren met de exploitant en alle afspraken duidelijk over te maken. In feite zijn beide aansprakelijk voor de schade! Maar in dit specifieke geval kon de koper zeer duidelijk aantonen dat hij alle afspraken had laten doorstromen naar de exploitant/onderaannemer en dit op verschillende manieren (mails, telefoongespreken, persoonlijk contact). Het erkenningscomité heeft zijn bewijsvoering gevolgd en een strengere sanctie opgelegd aan de exploitant dan aan de koper. De exploitant was in deze in de fout, niet de koper. Case: bijzondere verkoopsvoorwaarden en bijzondere verkoopsvoorwaarden per lot Bij een bepaalde exploitatie van een bestand populieren zette de exploitant ook de ondereteage af. Het afzetten van de onderetage moet expliciet in de verkoopsvoorwaarden staan of zo afgesproken zijn met boswachter. Bij deze exploitatie was dit niet het geval. De boswachter stelde de overtreding vast en diende klacht in bij het erkenningssecretariaat. De exploitant verdedigde zich door te stellen dat bij de bijzondere verkoopsvoorwaarden van 1 bepaald lot stond onderetage te sparen en bij de andere loten niet. Hij was er van uitgegaan dat de onderetage bij de andere loten dus niet te sparen was en had net daarom die loten gekocht. Want ja, ik werkt altijd proper en kapt dus die onderetages. In de algemene voorwaarden stond echter dat onderetages niet gekapt mogen worden. De algemene voorwaarden blijven altijd gelden, dus ook voor elk afzonderlijk lot. Omdat de exploitant ook al een stuk van de onderetage had opgeladen en meegenomen, oordeelde het erkenningscomité dat dit onder het stelen van hout valt met een zwaardere sanctiecategorie: schorsing. Krijg je een sanctie, dan mag je je verdedigen bij het comité van beroep. Het comité van beroep volgt meestal de argumenten van het erkenningscomité. De exploitant ging vervolgens naar het comité van beroep die hem ook een schorsing gaf. Vervolgens ging hij met zijn dossier naar de Raad van State die het erkenningscomité gelijk gaf. Verkoopsvoorwaarden houtverkoop De data van openbare houtverkopen en de houtcataloog per houtverkoop vind je via: Natuurwetgeving voor boswachters 308

309 De algemene regels en voorwaarden voor de verkoop en exploitatie van hout en andere bosproducten van openbare bossen staan beschreven in het Bosdecreet en het BVR van 7 juni 2002 houdende de werkwijze en de voorwaarden inzake de openbare verkopingen van hout en andere bosproducten afkomstig uit openbare bossen. Figuur 8 Houtcataloog Het Bosdecreet verbiedt elke overtreding van de verkoopsvoorwaarden. Die voorwaarden bestaan uit een aantal algemene bepalingen die gelden voor elke verkoop in het Vlaams gewest. De algemene verkoopsvoorwaarden staan beschreven in het Bosdecreet en de eerder opgesomde uitvoeringsbesluiten. Daarnaast zijn er nog een aantal bijzondere verkoopsvoorwaarden die per verkoop vastgesteld worden door de eigenaar van het bos. Deze bijzondere verkoopsvoorwaarden worden opgenomen in de houtcataloog bij wijze van artikels en gelden voor elk lot. Per afzonderlijk lot kunnen ook nog eens bijzondere verkoopsvoorwaarden gespecifieerd zijn, deze gelden dan enkel voor het afzonderlijke lot (de algemene bijzondere verkoopsvoorwaarden blijven dan evenwel gelden!). Natuurwetgeving voor boswachters 309

310 Figuur 9 Verkoopsvoorwaarden (algemene en bijzondere) De loten worden toegewezen zonder waarborg van kwaliteit. Het aantal bomen per boomsoort zoals vermeld in de catalogus, is gewaarborgd tot op een mogelijke fout van 3%. Zijn er loten met reeds gevelde en/of gestapelde bomen die aangeboden worden, dan worden deze toegewezen met waarborg van het aantal bomen per categorie en boomsoort per lot. Figuur 10 Houtcataloog, informatie en bijzondere verkoopsvoorwaarden per lot Verantwoordelijkheden kopers en exploitanten van een lot hout De koper mag niet beginnen met het kappen van de loten zonder een voorafgaande schriftelijke kapvergunning. Iedereen die hout velt, bewerkt, ruimt of vervoert, moet in Natuurwetgeving voor boswachters 310

311 het bezit zijn van de kapvergunning. Deze kapvergunning mag niet worden verward met de (kap)machtiging! De kapvergunning is schriftelijke bevestiging dat het voorschot betaald is en vereiste waarborgen geleverd werden (of na betaling volledige verschuldigde verkoopprijs). De kapvergunning wordt onmiddellijk door ANB afgeleverd tijdens de openbare verkoop. Een kapvergunning geeft aan dat, gezien de betaling in orde is, de koper over het hout kan beschikken. Het staat volledig los van de machtiging die de wettelijke toestemming inhoudt tot het kappen van de bomen in het kader van de bepalingen van het Bosdecreet. Een kapvergunning is steeds nodig, een machtiging is enkel nodig als de kap niet gedekt is via beheerplan (zie eerder). Gezien de benaming kap vergunning vaak tot verwarring leidt met kap machtiging zal bij de herziening van de wetgeving rond houtverkoop de naam kapvergunning vervangen worden door vb. betalingsbewijs of vrijgaveattest. Weet dat een exploitant hoofdelijk met de koper is verbonden. Dit houdt in dat alle verplichtingen inzake de exploitatie die aan de koper worden opgelegd, ook voor de exploitant gelden. Kopers en hun borgen worden aansprakelijk gesteld voor de schade veroorzaakt door elk bosmisdrijf in hun kavels vanaf uitreiking kapvergunning tot de schouwing. Tenzij ze binnen 8 dagen na kennisneming van het misdrijf hiervan aangifte doen aan de aangewezen ambtenaar of aan de boswachter. De aangifte ontslaat de koper geenszins van zijn aansprakelijkheid, tenzij hij de schuldige kan aanwijzen of kan aantonen dat hij voldoende pogingen heeft gedaan om de schuldige te ontdekken. Het feit dat de kopers of hun borgen aansprakelijk kunnen worden geacht voor de schade voortvloeiend uit een bosmisdrijf gepleegd in hun kavels, betekent nog niet dat ze automatisch strafrechtelijk verantwoordelijk zijn. Dit vergt het bewijs dat ze zelf het bosmisdrijf hebben gepleegd. De kopers en hun borgen zijn bovendien vanaf de uitreiking van de kapvergunning tot aan de schouwing aansprakelijk voor de bomen die gekapt of beschadigd worden op minder dan 100 m van de grenzen van de kavel. Dit artikel betekent een uitbreiding van de aansprakelijkheid tot een zone van 100 m buiten de eigen kavel, maar uitsluitend voor het kappen of beschadigen van bomen en niet voor elk bosmisdrijf dat gepleegd wordt. De kopers en hun borgen zijn burgerlijk aansprakelijk voor de schadevergoedingen en voor de teruggaven voor bosmisdrijven die in hun kavels gepleegd zijn door de houthakkers, vervoerders en alle andere personen die voor rekening van de kopers werken. Natuurwetgeving voor boswachters 311

312 Vellings- en exploitatietermijnen De vellings- en ruimingstermijnen worden voor elk lot vastgesteld in de bijzondere verkoopvoorwaarden (algemeen per verkoop en voor elk lot in het bijzonder). Ook de bepalingen met betrekking tot de schoontijd staan hier vermeld. Schoontijd is de periode waarin exploitatie niet is toegelaten. Hierbij wordt exploitatie standaard begrepen en bijgevolg is de schoontijd de periode waarin niet geveld, bewerkt en geruimd mag worden. Standaard is transport wel nog toegelaten. Afwijkingen hierop kunnen worden opgenomen (vb. verbod transport tijdens (deel van) schoontijd, vb. toelaten manueel bewerken (kruin) hout). De standaard schoontijd geldt in het Vlaams gewest van 1 april tot 30 juni. De interne richtlijn van het ANB 2010/02 Afwegingskader toepassing schoontijd tracht de schoontijd meer op maat, op basis van de actuele situatie af te stemmen. Toezicht op het naleven van de schoontijd in de domeinen beheerd door ANB (domeinbos, openbaar bos) gebeurt door de boswachter. Alle voor kapping gemerkte bomen dienen gekapt en opgeruimd te worden binnen de door de verkoopsvoorwaarden gestelde termijn. Voor zover in de verkoopsvoorwaarden een afwijkingsmogelijkheid wordt voorzien, kan alleen om gemotiveerde redenen aan de kopers meestal tegen een vergoeding een verlenging van deze termijn worden toegestaan. Indien de kopers de door de verkoopsvoorwaarden opgelegde werkzaamheden niet verrichten binnen de gestelde termijn, komen de niet-gekapte en niet-opgeruimde bomen opnieuw toe aan de eigenaar. Bovendien wordt er een schadevergoeding opgelegd. Het opleggen van bepaalde termijnen was in oorsprong vooral gericht op een geregelde bedrijfsvoering. Men wilde voorkomen dat bomen nog enkele jaren bleven staan. Nu is dit tevens gericht op het vrijwaren van de ecologische functie. Zo zal slepen in het voorjaar belangrijke schade kunnen toebrengen aan de boskruidenflora en ook de fauna verstoren. Ook de tijdstippen waarop de exploitatie mag plaatsvinden zijn geregeld. De koper mag geen hout hakken of weghalen op zon- en feestdagen, noch vóór de officiële zonsopgang of na de officiële zonsondergang. De eerste beperking vindt haar oorsprong in de idee van multifunctionaliteit: de exploitatie op zon- en feestdagen zou al te zeer ten koste gaan van de sociale en educatieve functie. De tweede beperking is er uiteraard op gericht de controle op de exploitatie te vergemakkelijken en staat in functie van de veiligheid. Case: Respecteren van de exploitatietermijnen Als exploitanten de exploitatietermijnen niet respecteren en nalaten uitstel te vragen kan er een klacht ingediend worden bij het Erkenningssecretariaat. Het erkenningscomité Natuurwetgeving voor boswachters 312

313 oordeelt over de binnengekomen klachten. Een gangbare sanctie voor het overschrijden van de termijnen is een schorsing. De eigenlijke exploitatie De exploitatievoorwaarden staan beschreven bij de algemene en bijzondere verkoopsvoorwaarden (zie eerder). Zo zijn er dus algemene exploitatievoorwaarden die gelden voor alle exploitaties in het Vlaamse gewest en bijzondere exploitatievoorwaarden die gelden voor een specifieke verkoop en zelfs voor een specifiek lot binnen een verkoop. We bespreken in wat volgt de algemene exploitatievoorwaarden. Het is de koper verboden hout van zijn koop op stam te schillen of te ontschorsen, tenzij de verkoopsvoorwaarden dit uitdrukkelijk toestaan. Ook deze bepaling heeft te maken met de mogelijkheid tot controle op de exploitatie. Met het schillen zou een merkteken voor een te sparen boom verwijderd kunnen worden, of zou integendeel gesuggereerd kunnen worden dat een boom voor exploitatie is aangeduid (als dit gebeurt d.m.v. een griffel waarmee de schors gestreept wordt). Het schillen van gevelde bomen is niet strafbaar en soms verplicht gesteld om sanitaire redenen (naaldhout). De kopers mogen in hun kavels alleen hout leggen dat daarvan afkomstig is. Voor aanvang exploitatie en velling: boswachter verwittigen! Vooraleer de werkzaamheden aan te vangen, maken de exploitanten of hun aangestelden (iedereen die onder welke vorm dan ook in rechte de exploitant kan vertegenwoordigen zoals bv. een werknemer, een onderaannemer, ) een afspraak met de boswachter. Samen gaan ze het lot bezichtigen en bespreken ze hoe de exploitatie uitgevoerd moet worden. De boswachter kan de nodige aanvullende richtlijnen geven of uitzonderingen toestaan op de algemene voorschriften uit het BVR. Aangezien er bij de ruiming enkel tractoren of tuigen gebruikt mogen worden welke door hun gewicht, hun afmetingen of hun werkwijze de minste schade veroorzaken aan het bosbestand, de flora, de fauna of de bodem (zie verder) moet de koper of exploitant voor de aanvang van de exploitatie zijn tractoren of tuigen laten goedkeuren door de boswachter. Minstens 2 dagen voor de effectieve velling of ruiming (aanvangen of hervatten) verwittigt de exploitant de boswachter. De boswachter kan in geval van waardevolle wetenschappelijke waarnemingen tijdelijk de exploitatie verbieden op een bepaalde plaats. Case: te grote machine Bij een exploitatie kapt de exploitant de rij bomen naast de aangeduide piste omdat de machines te breed waren om enkel de bomen op de piste te kappen. De boswachter legt Natuurwetgeving voor boswachters 313

314 de werken stil en laat de koper inlichten. De koper zorgt er vervolgens voor dat de exploitant met kleinere machines kan werken. Deze case benadrukt het belang van goede communicatie voor de start van de werken. Een koper gaat ook best kijken naar het lot voor hij overgaat tot de aankoop. Dan had hij kunnen inschatten welke machines ingezet moeten worden. Schade vermijden! De koper moet alle te sparen bomen kunnen aanwijzen en is verplicht alle voorbehouden bomen, op welke manier ook aangewezen, onaangeroerd te laten. De koper moet de nodige voorzorgen nemen om de te sparen bomen en het bosbestand niet te beschadigen. Belangrijk om weten is dat alle niet gemerkte bomen, te behouden bomen zijn. Ook alle dood hout aanwezig in het bos! Het dood hout moet bijgevolg blijven staan of blijven liggen tenzij anders vermeld in de verkoopsvoorwaarden. Enkel wat in de cataloog staat opgenomen, mag uit het bos gehaald worden, al de rest moet blijven staan/liggen. Zo had een exploitant ooit eens een ganse vrachtwagen vol geladen met dood hout uit het bos (terwijl dit niet in de verkoopsvoorwaarden voor het lot was opgenomen). Dit heeft geleid tot een klacht bij het erkenningscomité met een schorsing tot gevolg ( stelen van hout, zie case). Als toch schade zou ontstaan aan te sparen bomen en de koper heeft niet alle mogelijke voorzorgen genomen dan worden de te sparen maar beschadigde bomen als delicthout beschouwd. Ze worden dan openbaar of uit de hand verkocht onverminderd de door de koper te betalen schadeloosstelling en eventueel de krachtens de verkoopsvoorwaarden verschuldigde boeten. Ook de exploitant is dus verplicht om tijdens de exploitatie de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen opdat geen vermijdbare schade aan de voorbehouden bomen, de aanplantingen en natuurlijke zaailingen, de vegetatie, de bodem, de uitrusting en alle andere aanhorigheden van het bos kan ontstaan. Bovendien is het verboden om bomen (met hun kruin) binnen verjongingsgroepen te laten vallen, of op de voet-, fiets- en ruiterpaden of in vijvers of waterlopen. Case: kappen van te behouden bomen Een exploitant kocht een lot populieren. Het bestand staat op twee percelen van twee verschillende eigenaars die visueel (hoewel niet echt duidelijk) gescheiden zijn door een pad. De rijen populieren lopen over de twee percelen door. Bij het kappen van de eerste rij populieren negeert hij (per ongeluk) het pad dat de twee percelen scheidt. Op het einde van de rij draait hij de machine, begint aan de tweede rij en stelt pas bij de tweede rij vast dat er een pad loopt tussen de percelen van beide eigenaars en hij dus per ongeluk populieren van de andere eigenaar gekapt heeft. Natuurwetgeving voor boswachters 314

315 Hij stopt de exploitatie en belt onmiddellijk de boswachter om te melden dat hij een fout gemaakt heeft en legt de situatie uit. De boswachter moet een klacht indienen bij het Erkenningscomité omdat het hier gaat over kappen van voorbehouden bomen. De sanctie voor dergelijk vergrijp is normaal gezien altijd een schorsing. De exploitant kreeg echter enkel een waarschuwing omdat hij onmiddellijk zelf zijn fout ingezien heeft en gemeld heeft. Het comité volgde dus de redenering van de exploitant. De exploitant was aanvankelijk wat verbaasd dat hij toch een waarschuwing kreeg, want ja, hij had toch zelf de fout aangegeven?! ANB heeft hem dan toegelicht dat het kappen van voorbehouden bomen normaalgezien altijd de strengste sanctie krijgt. In dit specifieke geval is men omwille van zijn onmiddellijke actie en schuldbesef milder geweest en hield het comité het bij een waarschuwing. Vervoer en transport van hout Het Bosdecreet regelt het belangrijke probleem van het vervoer van het hout binnen het bos. Hiermee kan immers belangrijke schade worden aangericht aan de structuur en de vegetatie van de bosbodem. Het vervoer moet gebeuren langs de wegen die daarvoor gewoonlijk gebruikt worden of op de wijze die door de aangewezen ambtenaar of zijn afgevaardigde wordt aangewezen. In geen geval mag de koper nieuwe wegen of doorgangen aanleggen. Het gaat hier zowel om het uitslepen van de bomen van de standplaats naar de laadplaats, als om het vervoer met de vrachtwagen vanaf de laadplaats tot buiten het bos. Het is verboden met voertuigen naast de in het bos aangebrachte wegversperringen, slagbomen of palen te rijden en afrasteringen moeten zo spoedig mogelijk gesloten en, indien nodig, hersteld worden. Alleen voertuigen die nodig zijn voor het vellen of ruimen, mogen de boswegen verlaten. De boswachter kan het ruimen of de toegang tot bepaalde bestanden en wegen tijdelijk verbieden ingevolge weersomstandigheden of andere uitzonderlijke omstandigheden of activiteiten. Enkele andere algemene bepalingen inzake de ruiming en het transport: na de velling moeten de takken worden gespreid zodat ze de groei van de verjonging niet hinderen; takken en twijgen mogen niet in waterlopen, vijvers of weiden en andere boomvrije plaatsen blijven liggen; ze moeten minstens twee meter van wegen, parkings en andere boomvrije plaatsen en brandsingels verwijderd worden; bij de ruiming moeten die tractoren of tuigen gebruikt worden welke door hun gewicht, hun afmetingen of hun werkwijze de minste schade veroorzaken aan het bosbestand, de flora, de fauna of de bodem. Daartoe moet de koper of exploitant voor de aanvang van de exploitatie zijn tractoren of tuigen laten goedkeuren door de aangewezen ambtenaar ( de boswachter); Natuurwetgeving voor boswachters 315

316 het ruimen naar de wegen moet langs het minst schadelijke tracé gebeuren. De boswachter kan een verplicht te volgen tracé opleggen; de lading en/of de lengte van de getrokken stamstukken moeten aangepast zijn aan het gebruikte ruimingsmiddel en aan de terreinomstandigheden; het is verboden te rijden of te ruimen door andere kavels dan die waarvoor men een kapvergunning heeft, door bestanden die niet in exploitatie zijn, door verjongingsgroepen, beken en afvoergeulen, of weiden; kruinen of samenhangende delen ervan, mogen niet als geheel worden geruimd; het is verboden diepe rij- of sleepsporen te maken. Als dat toch gebeurt ondanks de genomen voorzorgsmaatregelen, moet de beschadigde bodem worden hersteld volgens de aanwijzingen van de boswachter; het laten slippen van de wielen tijdens het ruimen is verboden; de snelheid van gemotoriseerde voertuigen en werktuigen in het bos en op de boswegen is beperkt tot 30 km/ uur. Bovendien mag t.b.v. de exploitatie geen werkplaats of keet, woonwagen, caravan of tent worden geplaatst, behalve op de plaatsen aangewezen door de aangewezen ambtenaar of zijn afgevaardigde (regiobeheerder of boswachter, in de praktijk vooral de boswachter). Uiteraard gaat het hier alleen over het tijdelijk plaatsen van dergelijke constructies. Voor een definitieve plaatsing is een omgevingsvergunning nodig. Het is de koper en zijn arbeiders verboden elders vuur te maken dan op de in de verkoopsvoorwaarden of door de boswachter toegelaten plaatsen. Schouwing en controle Na de volledige kapping van de gemerkte bomen in een kavel en vóór het begin van de ruiming van het hout, kan ANB-Beheer (de boswachter) schouwing doen ter controle. Het gaat hier dus om een facultatieve schouwing, op het moment dat de bomen geveld zijn maar nog ter plaatse liggen in de kavel. Daarnaast moet elke kap door ANB worden geschouwd binnen 2 maanden vanaf de dag waarop volgens de verkoopsvoorwaarden de termijn voor opruiming verstreken is. De bedoeling is na te gaan of de koper zich aan de toegestane kapping gehouden heeft en of hij alle verkoopsvoorwaarden heeft nageleefd (ook die inzake de ruiming en het vervoer). Indien ANB geen schouwing heeft gedaan binnen de voorziene termijn van 2 maanden, dan kan de koper ANB in gebreke stellen. Na betekening van de ingebrekestelling is de koper bevrijd, d.w.z. er kan hem niets meer ten laste gelegd worden betreffende de exploitatie. De aannemers van de exploitatie moeten zich inzake de exploitatie, het werk en het opruimen van de kapping houden aan dezelfde regels als de kopers. In geval dat ze een bosmisdrijf hebben gepleegd, zijn ze met de koper hoofdelijk aansprakelijk. Hoofdelijk aansprakelijk betekent dat iedere aansprakelijke kan aangesproken worden voor het geheel. Natuurwetgeving voor boswachters 316

317 Casus: Wat schrijft de boswachter in zijn verslag? Een bestand in openbaar bos is via openbare verkoop toegewezen aan een houtkoper. Hoewel er voor dit bestand nog geen kapvergunning werd verstrekt, komt de boswachter er voorbij, op weg naar de lopende exploitatie in het achterliggende bestand. Daags ervoor heeft een zware storm gewoed. In het perceel ligt een tweetal bomen om. De boswachter merkt dat enkele staande bomen van hun schors ontdaan zijn. Aan de rand van het perceel staat een kleine keet. Iets verder ligt een boom om die pas geveld blijkt te zijn. De boom ligt grotendeels in het naburige perceel en heeft een zware gesteltak van een boom afgerukt; de stam van die boom is zwaar beschadigd. Een week later heeft de boswachter een ontmoeting met de koper op het terrein. Die laatste geeft toe dat hij de keet enkele dagen voordien ter plaatse gebracht heeft. Ze was in een ander bos niet langer nodig omdat daar de vellingen achter de rug waren. De koper zegt echter stomverbaasd te zijn bij het zien van de gevelde en de ontschorste bomen. Daar moeten onbekenden aan het werk geweest zijn, beweert hij. De koper mag slechts beginnen met de exploitatie na het verkrijgen van de kapvergunning. Er is al een boom geveld voordat de afgevaardigde van ANB ter plaatse is geweest met het oog op het afleveren van de kapvergunning. Een keet mag slechts geplaatst worden op een door de vertegenwoordiger van ANB aangewezen plaats. Dat is hier niet gebeurd. Het is verboden bomen te ontschorsen. De koper beweert niets te weten van de velling van de boom en van het ontschorsen. Hij is echter aansprakelijk voor de schade die voortkomt uit het plegen van een bosmisdrijf tot een zone van 100 m buiten zijn kavel. Daar valt de schade onder die door het vellen van de boom is ontstaan. Die aansprakelijkheid geldt van zodra het lot wordt toegewezen, ondanks het feit dat de koper blijkbaar nog niet aan zijn financiële verplichtingen heeft voldaan (want heeft nog geen kapvergunning en die wordt pas afgeleverd als dat laatste het geval is). De koper kan alsnog aangifte doen van de vastgestelde bosmisdrijven (vellen van boom, ontschorsen van bomen) maar dit ontslaat hem niet van de financiële aansprakelijkheid, tenzij hij de schuldige kan aanwijzen of kan aantonen voldoende inspanningen te hebben geleverd om de schuldige te vinden (maar wat zijn voldoende inspanningen?). Dit moet dan gebeurd zijn binnen de 8 dagen volgend op de vaststelling. De bomen die omgevallen zijn door windworp zullen in eerste instantie aan de koper voor aankoop worden aangeboden. Jacht De uitgangspunten van de jacht in Vlaanderen zijn het duurzaam gebruik van het wild en het voorkomen van schade. Beide aspecten vragen om een doordacht en planmatig wildbeheer. Binnen de jacht wordt onderscheid gemaakt tussen: Natuurwetgeving voor boswachters 317

318 de gewone jacht: beoogt het duurzaam gebruik en het normale populatiebeheer van het wild; de bijzondere jacht: heeft tot doel om schade door wild te voorkomen op een jachtterrein; bestrijding: kan overal ingezet worden waar er schade door wild is aangericht, met als doe de schade in te perken. Dit onderscheid vinden we ook terug in de wet- en regelgeving. Deze werd recentelijk grondig hervormd en sterk vereenvoudigd. In het Jachtdecreet (24/07/1991) staan de algemene bepalingen inzake de jacht in Vlaanderen, vier thematische uitvoeringsbesluiten (het Jachtopeningsbesluit, het Jachtvoorwaardenbesluit, het Jachtadministratiebesluit en het Soortenschadebesluit) werken deze verder uit. In het Jachtdecreet staat onder andere beschreven wat er precies onder een jachtdaad kan verstaan worden en welke soorten tot het wild behoren (Art.3). Omdat in de natuurdomeinen gejaagd kan worden (zie verder), kan een boswachter de jachtwildsoorten herkennen. In het Jachtdecreet staan verder allerlei algemene bepalingen rond jachttijden, het jachtverlof, de jachtmiddelen, de bestrijding van soorten en de verplichtingen waaraan een houder van het jachtrecht gebonden is, beschreven. De uitvoeringsbesluiten diepen de thema s verder uit: het Jachtopeningsbesluit regelt voor elke wildsoort de data van de opening en de sluiting van de jacht in Vlaanderen. Elke vijf jaar bepaalt de minister immers voor elke categorie, soort, type of geslacht van wild en voor elke jachtwijze wanneer er op gejaagd mag worden. In het Jachtopeningsbesluit kan je als boswachter dus opzoeken op de jacht op een specifieke soort geopend is en op welke wijze die jacht mag gebeuren. het Jachtvoorwaardenbesluit omschrijft de voorwaarden waaronder de jacht moet worden uitgevoerd. Naast een aantal algemene voorwaarden, focussen de specifieke voorwaarden op de verschillende wildcategorieën. Het gaat onder andere over de types munitie, vuurwapens, methodes en hulpmiddelen die men mag gebruiken bij de gewone en de bijzondere jacht en bij de bestrijding van wild. Of er een afschotplan nodig is, de te vervullen formaliteiten na afschot en de regels m.b.t. het verhandelen en vervoeren van wild staan er ook in beschreven. het Jachtadministratiebesluit bundelt alle administratieve plichten waaraan een jager moet voldoen om in Vlaanderen te mogen jagen. Onder andere de bepalingen rond het jachtverlof, de jachtvergunning, het jachtexamen, de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid, de jacht-, afschot- en faunaplannen en de erkenning van wildbeheereenheden zijn er in opgenomen. het Soortenschadebesluit, tenslotte, regelt de volledige procedure die doorlopen moet worden voor die gevallen waarbij schade door jachtwildsoorten of beschermde diersoorten kan worden vergoed door de overheid. Er zijn immers duidelijke afspraken gemaakt over het terugbetalen van de schade die veroorzaakt wordt door een aantal soorten. Natuurwetgeving voor boswachters 318

319 Om te mogen jagen moet de jager beschikken over het jachtrecht. Het is de eigenaar van een perceel die het jachtrecht bezit. Hij kan beslissen of het jachtrecht al dan niet uitgeoefend wordt. Daarbij heeft hij de keuze om het jachtrecht zelf uit te oefenen of dat recht door te geven aan iemand anders. Dat gebeurt bij voorkeur met een schriftelijke overeenkomst. Bij betwisting of bij uitbreiding van het jachtterrein is een schriftelijke overeenkomst verplicht. De verzameling van alle aaneengesloten percelen waarop een jager het jachtrecht heeft noemt men het jachtterrein. Iedere jager moet jaarlijks een jachtplan van zijn jachtterrein indienen. Dat plan geeft dus weer op welke percelen hij over het jachtrecht beschikt. Om te mogen jagen met het geweer moet het aaneengesloten jachtterrein minstens 40 ha groot zijn. Specifiek voor waterwild kan daarvan afgeweken worden. De aaneengesloten wateroppervlakte moet dan minimaal 3 ha groot zijn. Voor andere vormen van jacht (bijvoorbeeld met een roofvogel of met fret en buidel) is geen minimale oppervlakte bepaald. Voor het begrip aaneengesloten verwijzen we naar artikel 8 van het Jachtdecreet. Jaarlijks moet vóór 1 april een voorstel van het jachtplan ingediend worden bij de arrondissementscommissaris van de provincie waarin het jachtterrein ligt. Wanneer men lid is van een erkende wildbeheereenheid (WBE) wordt het voorstel van jachtplan ingediend door deze WBE. Een wildbeheereenheid (WBE) is een vrijwillig samenwerkingsverband tussen individuele jachtrechthouders binnen een ruimtelijk begrensd gebied. Dit werkingsgebied omvat verschillende jachtrevieren waarop aan planmatig wildbeheer wordt gedaan. Hierbij dient er te worden samengewerkt met andere belanghebbende partijen. In de praktijk bestaat het werkgebied van een wildbeheereenheid uit minstens 5 jachtrevieren met een totale oppervlakte van minstens 1000 hectaren. Een wildbeheerplan behoudt en ontwikkelt binnen dat gebied een evenwichtige wildstand. Een onafhankelijke jachtrechthouder die niet aangesloten is bij een erkende WBE dient zelf in te staan voor het indienen van het voorstel van jachtplan. Bij het voorstel van jachtplan moet een verklaring gevoegd worden waarin alle leden-jachtrechthouders en de medejachtrechthouders verklaren dat ze akkoord gaan met het voorgestelde jachtplan. Wanneer alle voorstellen van jachtplannen zijn ingediend, controleert de arrondissementscommissaris de voorstellen op overlappingen met andere plannen. Bij overlappingen worden de indieners van het voorstel verzocht een schriftelijk bewijs te bezorgen van hun jachtrecht vóór 15 juni. Het oudste nog geldige schriftelijke bewijs is daarbij het bewijs van het jachtrecht. Wanneer blijkt dat de indiener van het voorstel van jachtplan geen voldoende schriftelijk bewijs van zijn jachtrecht kan voorleggen, betekent dat dat het perceel geen deel kan uitmaken van het jachtplan. De arrondissementscommissaris kleurt dat perceel uit als een rood vlak. Het jachtplan wordt Natuurwetgeving voor boswachters 319

320 tegen 1 juli door de arrondissementscommissaris goedgekeurd en teruggestuurd aan de indiener. Het Agentschap voor Natuur en Bos krijgt een kopie. Het jachtplan is openbaar ter inzage op het arrondissementscommissariaat na afspraak. De digitale jachtplannen (nog niet alle jachtplannen zijn digitaal) kan je ook vinden op de website van ANB. Het ANB kan het jachtrecht van natuurdomeinen verpachten. Boswachter leveren een belangrijke input bij de bestekken van de openbare aanbestedingen die hiervoor opgemaakt worden. Natuurwetgeving voor boswachters 320

321 Sociale functie: principiële toegankelijkheid en activiteiten in natuurterreinen Vlaanderen is dicht bevolkt. Om zoveel mogelijk mensen toegang te verlenen tot natuurterreinen en de verschillende wensen (economie, ecologie, recreatie) op elkaar af te stemmen is een duidelijke wetgeving noodzakelijk. De nieuwe regels rond toegankelijkheid zijn beschreven in het Natuurdecreet onder de (nieuwe) artikels 12 septies-novies. Ze kunnen pas uitvoering krijgen als een nieuw uitvoeringsbesluit rond toegankelijkheid voor natuurterreinen wordt uitgewerkt en goedgekeurd. Voorlopig blijft het bestaande regelgeving van kracht en is de toegankelijkheid enkel uitgewerkt en geregeld voor de natuurreservaten en de bossen in het BVR van 5 december 2008 betreffende de toegankelijkheid van de bossen en de natuurreservaten. Zeer binnenkort zal ze open getrokken worden naar alle natuurterreinen. Bovendien heeft minister Schauvliege in november 2017 het principe van omgekeerde toegankelijkheid in haar beleidsnota opgenomen. Dit betekent dat natuurdomeinen opnieuw volledige toegankelijk gesteld zullen worden, behalve daar waar aangeduid staat dat je op de paden moet blijven of geen toegang hebt. Ook dit principe moet verder uitgewerkt worden in het nieuwe uitvoeringsbesluit. In afwachting van het nieuwe uitvoeringsbesluit bespreken we kort de algemene bestaande principes. Basisregel: principiële toegankelijkheid De basisregel of principiële toegankelijkheid betekent dat iedere voetganger het recht heeft om in bossen en natuurreservaten te wandelen op de boswegen en voor het verkeer minder belangrijke openbare wegen. Elke uitbreiding op de principiële toegankelijkheid wordt geregeld in een toegankelijkheidsregeling. Aan de principiële toegankelijkheid zijn voorwaarden gekoppeld. Zo zijn voetgangers steeds welkom op de wegen in bos of natuurreservaat tenzij: - de wegen op een wettelijke wijze zijn afgesloten op basis van een toegankelijkheidsregeling, op basis van een machtiging van het Agentschap voor Natuur en Bos of op basis van het bord verboden toegang privé-eigendom aan de voornaamste ingangen van privébossen; - de wegen ontoegankelijk zijn gesteld en op het terrein aangeduid via de gebruikelijke bebording. Wandelaars mogen enkel de toegankelijke wegen betreden; - de privéboseigenaar zijn bos (of een deel ervan) heeft afgesloten voor het publiek. De bijlage bij het BVR van 5 december 2008 betreffende de toegankelijkheid van de bossen en de natuurreservaten heeft een signalisatiebord (V.14) vastgelegd waarmee iedere privéboseigenaar zijn bos op een legitieme Natuurwetgeving voor boswachters 321

322 manier ontoegankelijk kan maken. Privéboseigenaars moeten geen verantwoording afleggen aan derden of aan de overheid wanneer ze dit bord willen gebruiken. Toch spoort de overheid de privébosbezitters zoveel mogelijk aan om dit bord niet te gebruiken en te komen tot een oplossing die voor alle partijen aanvaardbaar is. Zo voorziet de overheid subsidies voor de beheerders om openstelling te stimuleren. Met voetgangers wordt gelijkgesteld: de rolstoelgebruikers en fietsers jonger dan 9 jaar. Wat met fietsers, ruiters, zwemmers, schaatsers, roeiers...? De toegankelijkheid voor deze groepen is mogelijk maar moet wel worden vastgelegd in een goedgekeurde toegankelijkheidsregeling. Kunnen terreinen ontoegankelijk gesteld worden? Een terrein zoals hierboven vermeld kan door de beheerder geheel of gedeeltelijk ontoegankelijk gesteld worden, met uitzondering van de openbare wegen. De ontoegankelijkheid kan van bepaald of onbepaalde duur zijn en kan betrekking hebben op een of meer categorieën van gebruikers. Openbare natuurterreinen of terreinen verworven met financiële tussenkomst van ANB kan de ontoegankelijkheid enkel worden ingesteld in de volgende gevallen: - als dit is opgenomen in een goedgekeurd toegankelijkheidsreglement; - als dit noodzakelijk is voor de openbare veiligheid (zoals brandgevaar, storm of andere gevaarlijke situaties); - als dit noodzakelijk is voor de bescherming van inheems dier- en plantensoorten; - als er beheerwerkzaamheden worden uitgevoerd waarbij de veiligheid van de bezoekers niet gegarandeerd kan worden; - als er jacht en bestrijdingsactiviteiten plaatsvinden. De ontoegankelijkheid wordt op een duidelijk zichtbare wijze aangeduid. Figuur 11 Verbodsbord verboden toegang privé-eigendom (V14) en verbodsbord verboden toegang (V15) Natuurwetgeving voor boswachters 322

323 Elke uitbreiding of inperking op de principiële toegankelijkheid moet geregeld worden door een toegankelijkheidsregeling (zie verder). Verbodsbepalingen van belang voor recreatie Geen enkele vorm van gemotoriseerd verkeer is toegelaten in natuurterreinen, uitgezonderd op de openbare wegen die ingericht zijn voor het gewone gemotoriseerde verkeer en in hoofdzaak bestemd zijn als doorgangsweg. Bovendien geldt dit verbod niet voor gemotoriseerd verkeer dat nodig is voor het uitvoeren van beheeractiviteiten, inclusief jacht- en bestrijdingsactiviteiten, voor het uitoefenen van toezicht en opsporing, het garanderen van de veiligheid van de bezoekers, bijzondere omstandigheden die vastgesteld zijn in een toegankelijkheidsregeling of het natuurbeheerplan, het gebruik van toegangswegen door de beheerder van het terrein of zijn genodigden in functie van de bereikbaarheid van onroerende goederen. Belangrijk om weten is ook dat honden en andere gezelschapsdieren steeds aan de leiband moeten gehouden worden en de wegen niet mogen verlaten tenzij: bij het scheperen van schaapskuddes die ingezet worden bij het beheer van het gebied; bij deelname aan activiteiten die toegestaan zijn door of krachtens het Jachtdecreet; in de hondenzones; in het kader van trainingen met speurhonden door politie en operationele diensten van de civiele veiligheid. Uiteraard moeten bezoekers rekening houden met de verbodsbepalingen die hierboven onder hoofdstuk 1 beschreven werden (art.97 en 99 Bosdecreet en art.35 Natuurdecreet) en is het verboden vuur te maken, tenten en andere al dan niet tijdelijke constructies zoals dranghekken en controleposten te plaatsen, dieren en de rust te verstoren, vegetatie te plukken of verwijderen, afval achter te laten en reclame te maken in bossen en in natuurreservaten. Van deze verbodsbepalingen kan eventueel afgeweken worden op basis van een beheerplan en/of op basis van een specifieke machtiging van het ANB. Vergeet hierbij ook niet de eventuele toestemming van de eigenaar (zie verder ook bij organisatie activiteiten )! Toegankelijkheidsregeling Beheerders van natuurterreinen kunnen de principiële toegankelijkheid uitbreiden. Zo kunnen ze ook andere groepen van gebruikers toelaten dan wandelaars of kunnen ze bepaalde zones aanduiden als speel-, honden-, bivakzone of vrij toegankelijke zone. Natuurwetgeving voor boswachters 323

324 Figuur 12 Officiële toegankelijkheidsborden De toegankelijkheidsregeling is daarvoor het instrument. Een toegankelijkheidsregeling is opgebouwd uit een tekstgedeelte en een bijbehorende kaart, de toegankelijkheidskaart, van het gebied waarop het tekstgedeelte van toepassing is. De kaart toont duidelijk de toegankelijke wegen en zones en dient steeds geïnterpreteerd te worden op basis van het corresponderende tekstgedeelte en de legende bij het kaartgedeelte. Als de toegankelijkheid beperkt blijft tot het verlenen van toegang voor voetgangers op de boswegen (= principiële toegankelijkheid voor voetgangers), dan is er geen verplichting voor het opmaken van een toegankelijkheidsregeling. Privéboseigenaars die hun bos ontoegankelijk willen maken hoeven daarvoor ook geen toegankelijkheidsregeling op te stellen. Zij dienen enkel gebruik te maken van het bord V.14 'verboden toegang privé-eigendom. Een leidraad om een toegankelijkheidsregeling op te maken, de procedure voor goedkeuring en een lijst met alle goedgekeurde toegankelijkheidsregelingen vind je via de website van ANB: De toegankelijkheidsregeling wordt op het terrein zichtbaar gemaakt via infopanelen aan de voornaamste ingangen van het gebied. Die verplichting geldt niet voor privébossen indien de toegankelijkheid tot het gebied beperkt blijft tot de voetgangers op de wegen (principiële toegankelijkheid). De toegankelijkheid wordt in overeenstemming met de toegankelijkheidsregeling op het terrein aangeduid via het plaatsen van aanwijzingsborden, zoneborden en verbodsborden uit de bijlage bij het besluit. Routes of routenetwerken voor fietsers, ruiters of bestuurders van gespannen die gedeeltelijk door bos gaan, moeten voor dat gedeelte in overeenstemming zijn met de toegankelijkheidsregeling van het gebied. De toegankelijkheid wordt in dat geval op het terrein geregeld via het plaatsen van wegwijzers, eigen aan de route of het netwerk op voorwaarde dat deze wegwijzers duidelijk het corresponderende type van weggebruiker afbeelden. Indien dit niet het geval is, worden de aanwijzingsborden uit de bijlage bij het besluit gebruikt. Natuurwetgeving voor boswachters 324

325 Behalve de aanwijzings-, zone- en verbodsborden heeft het besluit een reeks verbodsaffiches ingevoerd. Ze dienen om bij brandgevaar, voor de bescherming van kwetsbare fauna en flora, bij gevaarlijke beheerwerkzaamheden en bij jachtactiviteiten een bos geheel of gedeeltelijk ontoegankelijk te maken. Zie enkele afbeeldingen hieronder. Figuur 13 Verbodsaffiches De verbodsaffiches worden door de beheerder aangebracht aan de belangrijkste toegangen van het ontoegankelijk te stellen geheel of deel. De borden worden uiterlijk 48 uren voor de inwerkingtreding van de maatregel geplaatst, tenzij wanneer de inwerkingtreding onverwijld moet plaatsvinden. De verbodsaffiches worden in een perfecte staat van zichtbaarheid en leesbaarheid gehouden tijdens de volledige duur van de toepassing van de maatregel. Ze worden uiterlijk 24 uur na het einde van de toepassing van de maatregel verwijderd. De verbodsaffiches bevatten de volgende gegevens: de plaats waar de maatregel van toepassing is; het begin en het einde van de duur van de toepassing van de maatregel; de groep van gebruikers waarop de maatregel van toepassing is; de verantwoordelijke voor het plaatsen van het verbodsbord. Activiteiten organiseren Natuurterreinen lenen zich uitstekend voor allerhande ontspannende activiteiten zoals wandel- en ruitertochten, oriëntatiewedstrijden, mountainbiketourtochten, Activiteiten in natuurterreinen brengen risico s met zich mee, niet alleen voor de recreanten en andere bezoekers, maar ook voor de fauna en flora. Een mountainbiketoertocht door een grote groep mensen, waarbij niet-toegankelijke wegen éénmalig worden opengesteld, kan nefaste gevolgen hebben voor de bodem, de vegetatie of de rust van de dieren. Vooraleer activiteiten mogen plaatsvinden moeten een aantal stappen ondernomen worden door de organisator. Is er geen toegankelijkheidsregeling voor het gebied, dan Natuurwetgeving voor boswachters 325

326 moet een specifieke toestemming bekomen worden van de beheerder. Is ANB beheerder, dan wordt de toestemming gelijkgesteld aan een machtiging. Is de activiteit risicovol dan moet er ook altijd een machtiging aan het ANB aangevraagd worden. Niet-risicovol Toegelaten volgens TR Melding (ANBgebieden) Niet toegelaten volgens TR of geen TR Toestemming Risicovol Machtiging Machtiging + toestemming Uitzondering: natuurdomeinen daar is machtiging = toestemming De toestemming wordt aangevraagd bij de beheerder. Als de beheerder het Agentschap voor Natuur en Bos is, dan stelt de Vlaamse Regering dat je deze toestemming schriftelijk en minstens twee weken voorafgaand aan de geplande activiteit moet aanvragen. De organisator moet tijdens de activiteit steeds in het bezit zijn van de toestemming van de beheerder zodat hij bij controle door natuurinspectie of andere gemachtigde toezichthouders (bv. boswachters) deze toestemming kan voorleggen. De machtiging wordt aangevraagd bij het Agentschap voor Natuur en Bos minstens 35 dagen voorafgaand aan de activiteit. Deze machtiging is meteen ook de toestemming voor risicovolle activiteit die in natuurdomeinen plaatsvinden. Na aanvraag gaat de boswachter van het betrokken natuurterrein na of de activiteit mag plaatsvinden en geeft zijn advies door aan de cel AVES van ANB. Zij maken de machtiging op en sturen die door naar de aanvrager. De dienst Natuurinspectie van het Agentschap voor Natuur en Bos ziet er op toe dat de toegankelijkheidsvoorwaarden van de machtigingen correct worden nageleefd. Zowel de beheerder als ANB kunnen voorwaarden opleggen. Bij het verlenen van een machtiging houdt ANB rekening met de ecologische en de sociale en educatieve draagkracht van het gebied en van de directe omgeving. Veel activiteiten vallen onder een gezamenlijke noemer of worden door koepelverenigingen georganiseerd. Bijvoorbeeld ruitertochten, oriëntatieloopwedstrijden en mountainbiketoertochten. Door deze activiteiten een vaste datum op de jaarkalender te geven, kan men de druk op de gebieden spreiden. Activiteiten die zijn opgenomen op de goedgekeurde jaarkalender van het Agentschap voor Natuur en Bos hoeven geen afzonderlijke machtiging meer aan te vragen. Zelf houdt ANB een kalender bij met alle activiteiten die in een bepaald natuurterrein plaatsvinden, zo is de boswachter steeds op de hoogte van de activiteiten en kunnen verschillende activiteiten optimaal gespreid worden in tijd en ruimte. Vandaar dat het ANB ook aanraadt om geplande activiteiten, ook al vereisen die geen machtiging of toestemming, toch te melden aan het ANB. Denk maar aan grootschalige Natuurwetgeving voor boswachters 326

327 wandel- of jogactiviteiten die soms op dezelfde routes plaatsvinden als de gemachtigde fiets- of ruiteractiviteiten. Wanneer deze activiteiten vooraf worden gemeld met inbegrip van de geplande routes dan kunnen, bijvoorbeeld via bijsturing van het parcours, onaangename verrassingen worden vermeden op de dag zelf. Bij grootschalige activiteiten komt vaak ook extra organisatie kijken zoals de inrichting van een controlepost waarvoor sowieso een machtiging is vereist. Voor activiteiten in domeinen van het agentschap neemt men liefst 35 dagen voor de activiteit contact op met de beheerder. Wanneer is een activiteit risicovol? Indien men als voetganger de wegen wenst te verlaten voor een activiteit in het natuurterrein dan wordt deze activiteit als risicovol aanzien. Uitzondering hierop vormt het toegestane gebruik in de speelzones, hondenzones, bivakzones en vrij toegankelijke zones conform de toegankelijkheidsregeling voor het gebied. Opgelet: enkel activiteiten voor voetgangers kunnen plaatsvinden buiten de paden in natuurterreinen. Voor alle andere gebruikersgroepen zullen ze niet toegestaan worden. Ook risicovol zijn de grootschalige activiteiten op de toegankelijke wegen met een verwachte deelname vanaf: mountainbikers, cyclocrossers of veldrijders; - 25 ruiters; - 10 menners of mushers. Deze aantallen zijn inclusief de te verwachten toeschouwers. Dit geldt niet voor grootschalige activiteiten in private bossen die onder normale omstandigheden ontoegankelijk zijn op basis van het bord V.14 'verboden toegang privé-eigendom'. Hier is de verstoring immers gering aangezien er geen reguliere bezoekers worden toegelaten en er dus ook weinig kans is op conflicten tussen gebruikersgroepen onderling. Paintball, airsoft en lasergame worden beschouwd als risicovolle activiteiten omdat je daarbij de wegen verlaat. De organisator moet daarom altijd een machtiging van het Agentschap voor Natuur en Bos hebben indien de activiteit in een natuurterrein doorgaat. Dit geldt zowel voor openbare als private natuurterreinen. De machtiging van het agentschap is verplicht, net zoals de toestemming van de eigenaar of beheerder van het bos of natuurreservaat. Door het specifieke karakter van de activiteit heeft het agentschap speciale, beperkende voorwaarden opgelegd aan het verlenen van een machtiging. Er zal slechts een machtiging voor paintball, airsoft of lasergame terreinen worden verleend indien voldaan is aan volgende voorwaarden: Natuurwetgeving voor boswachters 327

328 - de activiteit is niet eenmalig maar wordt herhaaldelijk georganiseerd op het betreffende terrein - het betreft een privaat bos - het privaat bos of bosgedeelte is niet opengesteld voor andere vormen van recreatie - het privaat bos of bosgedeelte is niet gelegen in het Vlaams Ecologisch Netwerk of in een Speciale Beschermingszone - het privaat bos of bosgedeelte heeft als planologische bestemming gebied voor dagrecreatie De eigenaar of beheerder kan, indien het geen eenmalige activiteit betreft en het bos of bosgedeelte voldoet aan de bovenstaande vier voorwaarden, via de opmaak van een toegankelijkheidsregeling een officiële paintball/airsoft/lasergame locatie laten machtigen door het Agentschap voor Natuur en Bos. Het agentschap zal de aanvraag toetsen aan de ecologische waarde en de draagkracht van het gebied. Deze voorwaarden houden geen rekening met andere geldende regelgeving zoals Vlarem en andere wetgeving op niveau van gemeente en provincie. Indien daarenboven de inrichting gepaard zou gaan met ontbossing in de ruime zin van het woord, dan is een stedenbouwkundige vergunning tot ontbossing nodig en geldt de compensatieplicht. Het plaatsen en zoeken van geocaches tot een afstand van 3 meter van de rand van de weg mag mits eenvoudige toestemming van de eigenaar of beheerder. Eenzelfde toestemming volstaat voor caches in de vrij toegankelijke zones. Activiteiten die georganiseerd en begeleid worden door erkende bosgidsen of natuurgidsen of door de conservator van het specifieke natuurreservaat worden NIET als risicovol beschouwd. Cases: Het Hallerbos met zijn hyacintenpracht geeft in het voorjaar aanleiding tot heel wat aanvragen voor filmopnames in de bosbestanden. Maar ook op andere momenten willen filmstudio s al eens wat plaatjes inblikken in het bos. In deze fictieve case wil Studio 100 kabouter Plop en Kwebbel filmen terwijl ze picknicken onder de bomen. Ze plannen dit te doen op 2 bepaalde dagen in de zomer. Wat moet Studio 100 aanvragen? Aangezien Plop en Kwebbel zich van de paden begeven, gaat het hier om een risicovolle activiteit die zal plaatsvinden in een domeinbos. Studio 100 moet dus een toestemming aan de beheerder en machtiging vragen aan het ANB. Aangezien ANB beheerder is, volstaat de machtiging ook als toestemming van de beheerder. Studio 100 vraagt dus een machtiging aan. De boswachter zoekt op het terrein een plaats waar het minst schade aan de natuur wordt toegebracht. In haar machtiging zal het ANB dan ook duidelijk vermelden: - dat de activiteit enkel mag plaatsvinden op de 2 bepaalde dagen; Natuurwetgeving voor boswachters 328

329 - dat specifieke afspraken met betrekking tot de opnames op voorhand gemaakt moeten worden met de boswachter; - alle voertuigen op de verharde wegen moeten blijven; - kwetsbare zones niet betreden mogen worden (situatieafhankelijk, bv. beekoevers en natte zones); - markeringen uit verwijderbare materialen moeten bestaan en het aanbrengen ervan geen schade aan de bosinfrastructuur of vegetatie mag veroorzaken, die markeringen mogen ten vroegste de dag voor de opnames aangebracht worden en moeten binnen de 24 uur na de activiteit verwijderd worden; - er mag geen schade worden toegebracht aan infrastructuur, vegetatie en bomen; - het is niet toegelaten afval of vuilnis achter te laten; - vuur maken in functie van de opname is enkel toegelaten als de brandweer aanwezig is; - Rust en stilte mogen niet verstoord worden. - Andere bezoekers mogen niet gehinderd worden. - Onderrichtingen van de boswachters moeten worden opgevolgd. Stel dat Studio 100 dit in de schoontijd had willen doen, dan kan de activiteit geweigerd worden of bepaalde voorwaarden worden opgelegd (op basis van het Soortenbesluit). Een school wenst een haloweentocht te organiseren op vrijdagavond 23/10/2015 om 20u00 in het Neigembos in Oost-Vlaanderen. Ze heeft een parcours uitgetekend dat zowel door het domeinbos als private bossen loopt. Het is de bedoeling dat de bus de kinderen en begeleiders brengt tot aan het startpunt. Daar zullen de begeleiders de kinderen in groepjes opdelen en met een vuurtoorts de groepjes begeleiden, de kinderen zelf hebben zaklampen bij. De groepjes passeren twee keer aan een standje waar iets te griezelen en knabbelen valt. Na de tocht komen de groepjes weer bij de bussen aan. Wat moet de school in dit geval aanvragen? Natuurwetgeving voor boswachters 329

330 Aangezien de activiteit een wandeling inhoud, evenwel op de paden, maar buiten de uren waarop natuurterreinen wettelijk toegankelijk zijn (tussen zonsopgang en zonsondergang) wordt de tocht gezien als risicovolle activiteit. De toestemming van de beheerder(s) moet gevraagd worden en de machtiging aan het ANB. De boswachter kijkt op terrein het parcours na en deelt zijn advies mee aan het aanspreekpunt recreatie voor de opmaak van de machtiging. Die de tocht onder volgende strikte voorwaarden machtigen (vuur zal altijd verboden worden): - het gemachtigde parcours moet strikt worden gevolgd, zonder van de wegen af te wijken/ De activiteit blijft beperkt tot de gemachtigde zones ( ook bij halloweentochten mogen de wegen niet verlaten worden); - markeringen bestaan uit verwijderbare materialen, gebruik van materialen zoals verf en spuitbussen is niet toegestaan. Het aanbrengen van de markeringen mag geen schade aan de bosinfrastructuur of de vegetatie veroorzaken, het gebruik van scherpe materialen zoals nagels en nietjes is niet toegestaan. Elastiek en touw rond de boom zijn bijvoorbeeld wel toegestaan. De markeringen worden ten vroegste de dag voor de activiteit aangebracht en moeten binnen de 24-uur na de activiteit verwijderd worden. markeringen die niet voldoen aan deze voorwaarden kunnen verwijderd worden door de beheerder; - honden en andere gezelschapsdieren moeten aan de leiband gehouden worden en mogen de wegen niet verlaten; - het is niet toegelaten afval of vuilnis achter te laten, noch vuur te maken; - rust en stilte moeten worden gerespecteerd; - andere bezoekers in de bossen en natuurreservaten mogen niet gehinderd worden; - onderrichtingen van de boswachters/natuurinspecteurs moeten worden opgevolgd; - er mag in de bossen en natuurreservaten geen koopwaar worden aangeboden, geen reclame worden gemaakt noch mag er enige andere vorm van commerciële activiteit plaatsvinden zonder voorafgaande machtiging; - enkel aanbrengen van lint is toegestaan. Alle linten, eventueel afval te verwijderen op zaterdag 24/10/2015 vóór 10:00u; - gezien het statuut bosreservaat: Het gebruik van zaklampen en lichten tot minimum beperken, geen verstralers, teneinde de verstoring tot minimum te beperken. Geen muziek of schrikeffecten en dergelijke. Rustplaatsen, stalletjes zijn niet toegestaan in het bos. De machtiging geldt slechts indien de organisator ook de toestemming heeft verkregen van de eigenaars of de beheerders van private of openbare eigendommen andere dan ANB. Natuurwetgeving voor boswachters 330

331 Een trialbikeclub wil op 29/03/2015 een trialbikewedstrijd organiseren in het Kluisbos. Bij hun aanvraag hebben ze een suggestie voor een parcours ingediend. Aanvankelijk wilden ze door de bosbestanden fietsen, maar ze lazen op de website van ANB dat dit verboden is. Het parcours loopt nu langs de bestaande paden door het bos. Men verwacht minstens 150 fietsers en waarschijnlijk nog wat toeschouwers ook. Wat moet de club allemaal aanvragen? Men kijkt de bepalingen uit de TR na: fietsen en ruiterij met een sport- of wedstrijdkarakter zijn enkel toegestaan mits toelating van het Agentschap voor Natuur en Bos en het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Kluisbergen. Er moet dus een toelating aan ANB (machtiging) en aan het CBS gevraagd worden van de gemeente Kluisbergen ongeacht het aantal deelnemers. Stel dat er niets over in het TR vermeld staat: dan zou de tocht, gezien het grote aantal deelnemers, vallen onder een risicovolle activiteit en moet een machtiging van het ANB aangevraagd worden. Aangezien ze plaatsvindt in een ANB domein, is de toestemming van de beheerder vervat in de machtiging. De club vraagt dus een machtiging aan bij het ANB. Stel dat de tocht minder dan 100 deelnemers inclusief toeschouwers omvat, dan volgt men eveneens de bepalingen uit de toegankelijkheidsregeling die stellen De boswachter krijgt de aanvraag doorgestuurd en bekijkt het parcours op het terrein. Hij geeft zijn advies door aan zijn collega s die de activiteit onder volgende strikte voorwaarden machtigen: - het gemachtigde parcours moet strikt worden gevolgd, zonder van de wegen af te wijken/ De activiteit blijft beperkt tot de gemachtigde zones; - markeringen bestaan uit verwijderbare materialen, gebruik van materialen zoals verf en spuitbussen is niet toegestaan. Het aanbrengen van de markeringen mag geen schade aan de bosinfrastructuur of de vegetatie veroorzaken, het gebruik van scherpe materialen zoals nagels en nietjes is niet toegestaan. Elastiek en touw rond de boom zijn bijvoorbeeld wel toegestaan. De markeringen worden ten vroegste de dag voor de activiteit aangebracht en moeten binnen de 24-uur na de activiteit verwijderd worden. Markeringen die niet voldoen aan deze voorwaarden kunnen verwijderd worden door de beheerder; - honden en andere gezelschapsdieren moeten aan de leiband gehouden worden en mogen de wegen niet verlaten; - het is niet toegelaten afval of vuilnis achter te laten, noch vuur te maken; - rust en stilte moeten worden gerespecteerd; - andere bezoekers in de bossen en natuurreservaten mogen niet gehinderd worden; - onderrichtingen van de boswachters/natuurinspecteurs moeten worden opgevolgd; - er mag in de bossen en natuurreservaten geen koopwaar worden aangeboden, geen reclame worden gemaakt noch mag er enige andere vorm van commerciële activiteit plaatsvinden zonder voorafgaande machtiging; - het geluidsniveau moet beperkt blijven tot maximaal 80 db; Natuurwetgeving voor boswachters 331

332 - het parkeren van alle voertuigen is enkel toegestaan op parking Toren. Het is verboden te parkeren in de bosranden, deze moeten afgebakend worden met linten. De organisatie moet stewards voorzien om het parkeren in goede banen te leiden; - het publiek mag het bos en de bosranden niet betreden. Het is dus niet toegelaten de wandelpaden te verlaten. Toezicht en handhaving Het milieuhandhavingsdecreet Zoals in het basistraject besproken wordt de milieuhandhaving sinds 2009 eenvormig geregeld in het Milieuhandhavingsdecreet. Dit is in feite geen decreet maar een ingevoerde nieuwe titel XVI in het Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM) met als opschrift Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen. De regeling is van toepassing op alle wetten en decreten behorende tot het milieuhygiëne- en milieubeheerrecht waaronder o.a. het Natuurdecreet, het Bosdecreet, het Jachtdecreet en de Wet op de riviervisserij. Elk decreet bevat dezelfde bepaling: Voor dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten gebeurt het uitoefenen van toezicht, het opleggen van bestuurlijke maatregelen, het onderzoeken van milieu-inbreuken, het opleggen van bestuurlijke geldboeten, het innen en invorderen van verschuldigde bedragen, het opsporen van milieumisdrijven, het strafrechtelijk sanctioneren van milieumisdrijven en het opleggen van veiligheidsmaatregelen volgens de regels bepaald in titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. Het milieuhandhavingsdecreet is op 25 juni 2009 in werking getreden. Cel Natuurinspectie Natuurinspectie staat in voor het toezicht (in regel buiten de domeinen onder beheerverantwoordelijkheid van het ANB; binnen die domeinen gebeurt het toezicht door de boswachters van de diverse beheerregio s) en de opsporing (overal), de uitvoering van het handhavingsplan (samen met de provinciale beheercellen en met de Natuurinspectie van de Centrale Diensten), de controle op het naleven van vergunningsvoorwaarden, contacten met politie en parketten, de centralisatie, verwerking en opvolging van de processen-verbaal. Handhaving toezicht - opsporing Het begrip handhaving omvat in brede zin zowel het toezicht, de preventie als de opsporing en de sanctionering. Het ANB is bevoegd voor het uitoefenen van toezicht en opsporing; de sanctionering is een taak van het parket (strafrechtelijke sanctionering) of van de afdeling Handhaving van het departement Omgeving (dit is de vroegere afdeling Natuurwetgeving voor boswachters 332

333 Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie AMMC) voor bestuurlijke sanctionering. Toezicht betekent dat iemand die daartoe gemandateerd is (een toezichthouder ) nagaat of alles naar behoren functioneert. Er hoeft geen enkele aanwijzing te zijn dat dit laatste niet zo is. Opsporing is een actie die volgt uit het vaststellen van een misdrijf en is er op gericht alle bewijsmateriaal te verzamelen om tot vervolging te kunnen overgaan. Opsporing kan een gevolg zijn van toezicht maar ook van een klacht of de vaststelling van milieuschade. Opsporing wordt uitgevoerd door een opsporingsambtenaar. De natuurinspecteur heeft de hoedanigheid van toezichthouder én van gewestelijk opsporingsambtenaar (officier van gerechtelijke politie, OGP). Als dusdanig is hij/zij bevoegd voor het uitoefenen van toezicht op de naleving van bovenvermelde regelgeving. Als officier van gerechtelijke politie kan hij/zij opsporingsdaden stellen bij vermoeden van een strafbare schending van de bovenvermelde regelgeving. De boswachter heeft enkel de hoedanigheid van toezichthouder. Hij/zij oefent het toezicht uit op de naleving van bovenvermelde regelgeving binnen de domeinen beheerd door het ANB. De celhoofden Natuurinspectie hebben de hoedanigheid van toezichthouder en van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de Procureur des Konings. Zij zijn ook aangewezen als gemachtigd ambtenaar bevoegd voor o.m. het indienen van herstelvorderingen voor de rechtbank. Die bevoegdheden worden maar beperkt toegepast omdat de voorkeur wordt gegeven aan de bestuurlijke maatregel als instrument om herstel te vorderen, al dan niet met toepassing van een bestuurlijke dwangsom. Eind december 2016 beschikt het ANB in totaal over 142 toezichthouders met handhavingsbevoegdheden. Hiervan oefenen 91 boswachters en 15 regiobeheerders toezicht uit in de domeinen beheerd door het ANB. De belangrijkste taak van de boswachter is het beheer van de bos- en natuurgebieden in zijn/haar gebied. Omdat hij/zij in het kader van zijn beheertaak regelmatig aanwezig is op het terrein, kan hij/zij ook het toezicht op een efficiënte manier uitoefenen. Dit aantal omvat niet de aangestelde beleidsmedewerkers van het ANB, die enkel over een recht op toegang beschikken met het oog op de controle van o.a. vergunnings- en subsidievoorwaarden; zij zijn niet bevoegd om milieu-inbreuken of milieumisdrijven vast te stellen. Een natuurinspecteur doet zowel aan toezicht als aan opsporing, terwijl de boswachter enkel toezicht uitoefent en dat binnen de domeinen beheerd door het ANB. Uiteraard kan de boswachter altijd de hulp van de natuurinspecteurs inroepen. Onderscheid milieu-inbreuken en milieumisdrijven Zoals vermeld in het basistraject bestaat er een belangrijk onderscheid tussen milieuinbreuken en milieumisdrijven. Een milieu-inbreuk geeft uitsluitend aanleiding tot bestuurlijke sancties. Het is de Vlaamse Regering die de lijst van milieu-inbreuken Natuurwetgeving voor boswachters 333

334 vaststelt. De lijst van milieu-inbreuken vindt u terug in de bijlages bij het BVR van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. Inzake milieubeheer zijn de volgende bijlagen milieu-inbreuken relevant: - Bijlage XIII: Bosdecreet - Bijlage XIV: Jachtdecreet - Bijlage XXII: Jachtvoorwaardenbesluit - Bijlage XXVII: Decreet natuurbehoud - Bijlage XXVIII: Jachtadministratiebesluit - Bijlage XXIX: Besluit openbare houtverkoop - Bijlage XXX: Toegankelijkheidsbesluit - Bijlage XXXI: Soortenbesluit Een bestuurlijke sanctie kan de vorm aannemen van bestuurlijke maatregelen of van bestuurlijke geldboeten. De bestuurlijke maatregelen kunnen de vorm aannemen van: een bevel aan de vermoedelijke overtreder om maatregelen te nemen om de milieu-inbreuk of het milieumisdrijf te beëindigen, de gevolgen ervan geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken of herhaling ervan te voorkomen; een bevel aan de vermoedelijke overtreder om activiteiten, werkzaamheden of het gebruik van zaken te beëindigen; een feitelijke handeling van de bevoegde personen, op kosten van de vermoedelijke overtreder, om de milieu-inbreuk of het milieumisdrijf te beëindigen, de gevolgen ervan geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken of herhaling ervan te voorkomen; een combinatie van deze maatregelen. Bestuurlijke geldboeten zijn een sanctie waarbij de bevoegde Vlaamse Overheid de overtreder verplicht een geldsom te betalen. Natuurwetgeving voor boswachters 334

335 Milieu-inbreuk Verslag van Vaststelling (VV) Milieumisdrijf Proces - Verbaal (PV) Rechtstreeks naar Afdeling Handhaving Rechtstreeks naar parket (openbaar ministerie) Exclusieve bestuurlijke geldboete Parket stuurt door naar Afdeling Handhaving Parket vervolgt strafrechtelijk Alternatieve bestuurlijke geldboete Figuur 14 Behandeling milieu-inbreuk vs. milieumisdrijf Een milieu-inbreuk wordt vastgesteld door middel van een verslag van vaststelling dat rechtstreeks naar de afdeling Handhaving wordt gestuurd. De afdeling Handhaving behandelt alle ontvangen dossiers met het oog op het opleggen van een bestuurlijke boete. Bij vaststelling van een milieumisdrijf wordt een proces-verbaal opgemaakt door de toezichthouders en gewestelijke milieuopsporingsambtenaren. Dit wordt onmiddellijk aan de bevoegde procureur des Konings (het parket) bezorgd. Het parket kan het dossier zelf behandelen of beslissen om het door te sturen naar de afdeling Handhaving. De toezichthouders melden schriftelijk binnen 5 werkdagen aan het college van burgemeester en schepenen dat er een proces-verbaal werd opgesteld. Daarin melden zij minstens de naam van de vermoedelijke overtreder en de datum van vaststelling. Het proces-verbaal heeft bewijswaarde tot het tegendeel is bewezen. Als de vermoedelijke overtreder bekend is, wordt op straf van verval van de bewijswaarde tot het tegendeel is bewezen, binnen 14 dagen een kopie van het proces-verbaal bezorgd. Een voorbeeld: optreden boswachter bij sluikstorten in ANBdomeinen Boswachters zijn net zoals natuurinspecteurs bevoegd om op te treden tegen het achterlaten van afval op grond van de volgende bepalingen uit het Bosdecreet (art.97) en het Materialendecreet (art.12). Natuurwetgeving voor boswachters 335

Natuurstreefbeelden inleiding

Natuurstreefbeelden inleiding Natuurstreefbeelden inleiding Wat zijn natuurstreefbeelden? Een natuurstreefbeeld is een nagestreefd biotoop, mozaïek van biotopen of een leefgebied van een soort dat je wil behouden of verkrijgen via

Nadere informatie

Cursusmap Natuurmanagement

Cursusmap Natuurmanagement Cursusmap Natuurmanagement Specialisatie beleidsadviseur Tweede editie, 2018. Inhoudstafel Inleiding cursus natuurmanagement specialisatie beleidsadviseur... 11 Les voorbereiden met cursustekst en online...11

Nadere informatie

Natuurmanagement specialisatie boswachter

Natuurmanagement specialisatie boswachter Natuurmanagement specialisatie boswachter Ischnoderma resinosum Welkom in ons gebouw Uitgangen in geval van nood Brandblussers Wc Koffie, thee en water Info over opleidingscheques en andere Opleidingscheques,

Nadere informatie

Europees beschermde natuur

Europees beschermde natuur Europees beschermde natuur Kwartelkoning Vlaanderen streeft naar 100 broedkoppels van deze soort, in 2007 waren er 6. Twee richtlijnen Vogelrichtlijn, 1979 Habitatrichtlijn, 1992 Afbakenen van gebieden

Nadere informatie

Natuurbeheerplan en kaartmateriaal. Natuurmanagement: natuurbeheerplan

Natuurbeheerplan en kaartmateriaal. Natuurmanagement: natuurbeheerplan Natuurbeheerplan en kaartmateriaal Verloop van de dag Natuurbeheerplan Kaartmateriaal Waarom een nieuw beheerplan Bosbeheerplan Bermbeheerplan Natuurbeheerplan Beheerplan bos/ natuurreservaat Harmonisch

Nadere informatie

Een kluwen van bostypes, bosindelingen. Ecopedia wijst de weg.

Een kluwen van bostypes, bosindelingen. Ecopedia wijst de weg. Een kluwen van bostypes, bosindelingen. Ecopedia wijst de weg. 1 Indeling op basis van vegetatie Valse salie, lelietje-van-dale, hengel en dalkruid. Eiken-Beukenbossen op zure bodem. Essen-Eikenbossen

Nadere informatie

Handleiding natuurbeheerplan DEEL 2 Inventaris

Handleiding natuurbeheerplan DEEL 2 Inventaris 1 Handleiding natuurbeheerplan DEEL 2 Inventaris versie 05/04/2019 De inventarisatie heeft als doel informatie te verzamelen om de beheerdoelstellingen - die in deel 1 verkenning van het natuurbeheerplan

Nadere informatie

Natuurmanagement specialisatie beleidsadviseur

Natuurmanagement specialisatie beleidsadviseur Natuurmanagement specialisatie beleidsadviseur Ischnoderma resinosum Natuurmanagement: inleiding Welkom in ons gebouw Uitgangen in geval van nood Brandblussers Wc Koffie, thee en water Broodjesbar en resto

Nadere informatie

Het natuurbeheerplan. Beheerteamdag,

Het natuurbeheerplan. Beheerteamdag, Het natuurbeheerplan Beheerteamdag, 13-06-2015 Agenda Natuurdecreet Uitvoeringsbesluit beheerplannen Consequenties voor Natuurpunt Ideeën lokale aanpak Timing Decreet: goedgekeurd in 2014, in werking Uitvoeringsbesluiten:

Nadere informatie

1. ecologische functie

1. ecologische functie Criteria voor geı ntegreerd natuurbeheer samenvatting 1. ecologische functie criterium 1.1: kwaliteit van het natuurlijk milieu over heel het terrein indicator 1.1.1: - natuurlijke waterhuishouding niet

Nadere informatie

Natuurstreefbeelden bos. Natuurmanagement: natuurstreefbeelden bos

Natuurstreefbeelden bos. Natuurmanagement: natuurstreefbeelden bos Natuurstreefbeelden bos Inhoud 1. Kenmerken van bosnatuurstreefbeelden 2. Types van bosnatuurstreefbeelden en de kenmerkende soorten 3. Bosnatuurstreefbeelden plaatsen in een abiotisch schema 4. Beheer

Nadere informatie

Vilda / Yves Adams. Wegwijs in het natuurbeheerplan AGENTSCHAP NATUUR & BOS

Vilda / Yves Adams. Wegwijs in het natuurbeheerplan AGENTSCHAP NATUUR & BOS Vilda / Yves Adams Wegwijs in het natuurbeheerplan AGENTSCHAP NATUUR & BOS Via een natuurbeheerplan wil Natuur en Bos eigenaars of beheerders van een natuurgebied of -reservaat ondersteunen. Met dat plan

Nadere informatie

Referentiewaarden grondwaterpeilen grondwaterafhankelijke habitats volgens dataset van NICHE

Referentiewaarden grondwaterpeilen grondwaterafhankelijke habitats volgens dataset van NICHE Referentiewaarden grondwaterpeilen grondwaterafhankelijke habitats volgens dataset van NICHE 4010 4010 Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix

Nadere informatie

Biotoop heide. Cursus natuurmanagement, 2019

Biotoop heide. Cursus natuurmanagement, 2019 Biotoop heide Cursus natuurmanagement, 2019 Natura 2000 Wat doen we vandaag? Heide Heide in Vlaanderen Begin 19 de eeuw Grootste uitbreiding heidelandschap (woeste grond) De mens vecht om er te overleven.

Nadere informatie

Voorbeeldvragen Natuurmanagement specialisatie Boswachter

Voorbeeldvragen Natuurmanagement specialisatie Boswachter Voorbeeldvragen Natuurmanagement specialisatie Boswachter Deel natuurwetgeving (open boek) 1. Een natuurdomein (hoofdzakelijk graslanden, geen bos) waar u boswachter bent, heeft de bestemming natuurgebied

Nadere informatie

Bundel 3 van veldoefening en cases

Bundel 3 van veldoefening en cases Bundel 3 van veldoefening en cases De cases en veldoefeningen bestaan uit 3 delen: Deel 1 de veldoefeningen waarvan de locaties voorkomen in het natuurgebied Den Battelaer te Mechelen Deel 2 een case i.v.m.

Nadere informatie

VR DOC.0722/3

VR DOC.0722/3 VR 2017 1407 DOC.0722/3 Bijlage 1. Gegevens die moeten worden opgenomen in de verschillende delen van een natuurbeheerplan als vermeld in artikel 3, tweede lid Hieronder worden de gegevens vermeld die

Nadere informatie

Het natuurbeheerplan. Martine Waterinckx De Europese natuurdoelen in vraag en antwoord 09 september 2014

Het natuurbeheerplan. Martine Waterinckx De Europese natuurdoelen in vraag en antwoord 09 september 2014 Het natuurbeheerplan Martine Waterinckx De Europese natuurdoelen in vraag en antwoord 09 september 2014 1 Processen SBZ Management Plan Beheerplan terrein Allocatie + maatregelen+ planning Vlaams Natura

Nadere informatie

Regionaal Overleg Milieu. 6 maart 2018

Regionaal Overleg Milieu. 6 maart 2018 Regionaal Overleg Milieu 6 maart 2018 Zorgen voor meer en betere natuur, samen met u, dat is het Agentschap voor Natuur en Bos. Onze missie verandert niet, maar onze structuur wel. Zo maken we onze werking

Nadere informatie

natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN

natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN indeling inleiding: voorstelling a geschiedenis van het natuurbeheer b - biotopen en soorten en hun beheer pauze c - beheer richt zich op de omgeving d - natuurbeheer

Nadere informatie

Monitoringplan ANB: monitoring van PAS-herstelbeheer

Monitoringplan ANB: monitoring van PAS-herstelbeheer Monitoringplan ANB: monitoring van PAS-herstelbeheer 1 Situering In de werkgroep PAS-herstelbeleid werden de door Nederland gehanteerde herstelstrategieën vertaald naar de Vlaamse situatie. Hiervoor werd

Nadere informatie

GWATE s: het punt in Afrika waar Habitatrichtlijn en kaderrichtlijn Water elkaar ontmoeten?

GWATE s: het punt in Afrika waar Habitatrichtlijn en kaderrichtlijn Water elkaar ontmoeten? GWATE s: het punt in Afrika waar Habitatrichtlijn en kaderrichtlijn Water elkaar ontmoeten? Gert VAN HOYDONCK, Piet DE BECKER. (Agentschap voor Natuur en Bos, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek) LAAGVEEN

Nadere informatie

Natuurkwaliteit en bosgebruik Natura 2000. Rienk-Jan Bijlsma

Natuurkwaliteit en bosgebruik Natura 2000. Rienk-Jan Bijlsma Natuurkwaliteit en bosgebruik Natura 2000 Rienk-Jan Bijlsma Onderwerpen Habitatkaart bossen Veluwe Kwaliteitsverbetering habitattypen bos Oppervlaktevergroting habitattypen bos Habitatkaart: typen en criteria

Nadere informatie

Bundel 2 van veldoefening en cases

Bundel 2 van veldoefening en cases Bundel 2 van veldoefening en cases De cases en veldoefeningen bestaan uit 3 delen: Deel 1 de veldoefeningen waarvan de locaties voorkomen in het natuurgebied Den Battelaer te Mechelen Deel 2 een case i.v.m.

Nadere informatie

Bundel 1 van veldoefeningen en cases

Bundel 1 van veldoefeningen en cases Bundel 1 van veldoefeningen en cases De cases en veldoefeningen bestaan uit 3 delen: Deel 1 de veldoefeningen waarvan de locaties voorkomen in het natuurgebied Den Battelaer te Mechelen. Deel 2 een case

Nadere informatie

Uitgebreid bosbeheerplan: Openbare bossen Arendonk 15 februari 2010

Uitgebreid bosbeheerplan: Openbare bossen Arendonk 15 februari 2010 Uitgebreid bosbeheerplan: Openbare bossen Arendonk 15 februari 2010 Natuurwerk wordt mogelijk gemaakt dankzij de steun van de Europese Unie, met name het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Vlaams Gewest

Nadere informatie

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4 Grasland en Heide Hoofdstuk 2.2 en 2.4 Planning Grasland Voedselweb opdracht Heide Voedselweb opdracht Grasland Grasland is een gebied van enige omvang met een vegetatie die gedomineerd wordt door grassen

Nadere informatie

Een nieuw begin in zicht

Een nieuw begin in zicht Infosessie Kamp Beverlo 25 november 2009 Een nieuw begin in zicht Een nieuw begin in zicht Europees natuurherstelproject op 12 militaire domeinen in Vlaanderen in NATURA 2000 gebied DANAH = Defensie +

Nadere informatie

BRIEFADVIES. 19 april 2012

BRIEFADVIES. 19 april 2012 BRIEFADVIES 19 april 2012 Briefadvies betreffende de erkenningsaanvraag van het natuurreservaat Vallei van de Bosbeek te As, Opglabbeek en Maaseik (Limburg) 12 28 Mevrouw Marleen Evenepoel Administrateur-generaal

Nadere informatie

Habitatrichtlijn. Wat wil ze bereiken?

Habitatrichtlijn. Wat wil ze bereiken? Habitatrichtlijn Habitatrichtlijn Wat wil ze bereiken? Specifiek: habitats en soorten van Europees belang in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen Algemeen: bijdragen tot het waarborgen

Nadere informatie

Ministerieel besluit houdende de uitbreiding van het erkend natuurreservaat Heidebos (nr. E-147)

Ministerieel besluit houdende de uitbreiding van het erkend natuurreservaat Heidebos (nr. E-147) ~\".. \ Vlaa~se 'l~ \ Regenng Ministerieel besluit houdende de uitbreiding van het erkend natuurreservaat Heidebos (nr. E-147) DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW, Gelet op het Bosdecreet

Nadere informatie

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland Provincie Utrecht, afdeling FLO, team NEL, 5 februari 2015 is het basis-natuurgrasland. Het kan overal voorkomen op alle grondsoorten en bij alle grondwaterstanden, maar ziet er dan wel steeds anders uit.

Nadere informatie

Een nieuw begin in zicht

Een nieuw begin in zicht Infosessie NATO Schietveld Helchteren 27 november 2009 Een nieuw begin in zicht Een nieuw begin in zicht Europees natuurherstelproject op 12 militaire domeinen in Vlaanderen in NATURA 2000 gebied DANAH

Nadere informatie

Biodiversiteit in Vlaanderen: de cijfers

Biodiversiteit in Vlaanderen: de cijfers Biodiversiteit in Vlaanderen: de cijfers Myriam Dumortier Natuurrapport www.natuurindicatoren.be www.nara.be www.inbo.be Haalt Vlaanderen de 2010-doelstelling? Biodiversiteit Verstoringen/bedreigingen

Nadere informatie

Erkenning natuurreservaat Rothoek-Kwarekken Erkenning van het privaat natuurreservaat E-211 Rothoek-Kwarekken te Westerlo (Antwerpen) 21 juni 2012

Erkenning natuurreservaat Rothoek-Kwarekken Erkenning van het privaat natuurreservaat E-211 Rothoek-Kwarekken te Westerlo (Antwerpen) 21 juni 2012 Briefadvies Erkenning natuurreservaat Rothoek-Kwarekken Erkenning van het privaat natuurreservaat E-211 Rothoek-Kwarekken te Westerlo (Antwerpen) Datum van goedkeuring Volgnummer Coördinator Co-auteur

Nadere informatie

Workshop: Graslandbeheer in de praktijk logistiek en machines

Workshop: Graslandbeheer in de praktijk logistiek en machines Workshop: Graslandbeheer in de praktijk logistiek en machines Katrien Wijns (Natuurpunt Beheer vzw) Willy Verbeke (Inverde) Inhoud o Graslandbeheer Binnen het project focus op vochtige tot natte gebieden

Nadere informatie

Voorbeeldvragen Natuurmanagement specialisatie Beleidsadviseur

Voorbeeldvragen Natuurmanagement specialisatie Beleidsadviseur Voorbeeldvragen Natuurmanagement specialisatie Beleidsadviseur Deel natuurwetgeving (open boek) 1. pmaak regelgeving, welke bewering klopt? Vlaamse Regering dient een ontwerp van decreet in samen met een

Nadere informatie

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld Hartelijk welkom Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld Programma Opening Opzet en doel van deze avond Even terug kijken Hoe staat het met de Programmatische Aanpak Stikstof Korte samenvatting

Nadere informatie

Analyse van een aantal eenheden van de Biologische waarderingskaart

Analyse van een aantal eenheden van de Biologische waarderingskaart Analyse van een aantal eenheden van de Biologische waarderingskaart Nummer: INBO.A.2013.128 128 Datum advisering: 10 december 2013 Auteurs: Contact: Steven De Saeger, Carine Wils Lon Lommaert (lon.lommaert@inbo.be

Nadere informatie

BRIEFADVIES. van 19 januari 2012

BRIEFADVIES. van 19 januari 2012 BRIEFADVIES van 19 januari 2012 over de erkenningsaanvraag van het natuurreservaat Hof ten Berg te Galmaarden (Vlaams-Brabant) en Geraadsbergen (Oost-Vlaanderen) 12 11 Mevrouw Marleen Evenepoel Administrateur-generaal

Nadere informatie

Werkgroep Heide & Vennen 22 januari 2013 NIRAS Dessel

Werkgroep Heide & Vennen 22 januari 2013 NIRAS Dessel Werkgroep Heide & Vennen 22 januari 2013 NIRAS Dessel 1 20 February 2013 Agenda - Toelichting opmaak beheerplan - Inrichtings- en beheerfiches - Resultaten meetcampagne grondwater - Proefopstelling heidebeheer

Nadere informatie

Hoofdlijnen Natuurrapport 2007

Hoofdlijnen Natuurrapport 2007 Hoofdlijnen Hoofdlijnen Natuurrapport 2007 Biodiversiteit Verstoringen/bedreigingen Duurzaam gebruik Hoofdlijnen Natuurrapport 2007 Biodiversiteit Verstoringen/bedreigingen Duurzaam gebruik Toestand plant-

Nadere informatie

De biologische waarderingskaart en habitatkaart. Natuurmanagement: kaartmateriaal

De biologische waarderingskaart en habitatkaart. Natuurmanagement: kaartmateriaal De biologische waarderingskaart en habitatkaart Hoe zou je dit beschrijven? Hoe beschrijven? Biotische beschrijving: welke plantensoorten staan er? Abiotische beschrijving: wat is het waterregime, bodemtype,

Nadere informatie

Door antwoord te geven op enkele veelgestelde vragen geven we u in deze presentatie wat meer informatie over bepaalde termen zoals onder andere PAS,

Door antwoord te geven op enkele veelgestelde vragen geven we u in deze presentatie wat meer informatie over bepaalde termen zoals onder andere PAS, STAND VAN ZAKEN Door antwoord te geven op enkele veelgestelde vragen geven we u in deze presentatie wat meer informatie over bepaalde termen zoals onder andere PAS, IHD, zoekzone en soorten. Veelgestelde

Nadere informatie

Bijlage. De criteria voor geïntegreerd natuurbeheer, vermeld in artikel 3, 1, eerste lid

Bijlage. De criteria voor geïntegreerd natuurbeheer, vermeld in artikel 3, 1, eerste lid Bijlage. De criteria voor geïntegreerd natuurbeheer, vermeld in artikel 3, 1, eerste lid Thema 1. Criteria met betrekking tot de ecologische functie Het principe voor dit thema gaat er van uit dat een

Nadere informatie

Contactinfo, paswoord

Contactinfo, paswoord Contactinfo, paswoord Wim Massant, Inverde, tel. 02/658.24.91, e-mail: wim.massant@lne.vlaanderen.be Paswoord website Inverde, www.inverde.be: eenbes algemene info Opdrachtje Schrijf een aantal planten

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum : 8 oktober 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2010-005930- gemeente Harderwijk Activiteit : Uitbreiding

Nadere informatie

Een wandeling door het natuurbeleid

Een wandeling door het natuurbeleid Een wandeling door het natuurbeleid Wat heb IK hier nu aan? Wat is natuurbeleid? = spelregels rond natuur Natuurgidsen & natuurbeleid? Doe de BBB-test (bedreigd, beschermd, beheerd?) 5 Hoe overleef je

Nadere informatie

Cursus natuurmanagement

Cursus natuurmanagement Cursus natuurmanagement Editie 1, 2015 Dagindeling Structuur van de opleiding Werking ecopedia Praktische informatie Voorstellingsronde Les: inleiding tot de groene sector Programma 13 contactdagen waarvan

Nadere informatie

Handleiding invulformulier_natuurbeheerplan_subsidies

Handleiding invulformulier_natuurbeheerplan_subsidies 1 Handleiding invulformulier_natuurbeheerplan_subsidies Versie 25/06/2018 Inleiding Het invulformulier_natuurbeheerplan_subsidies ( rekenblad subsidies ) is een excel-formulier, bedoeld om de subsidies

Nadere informatie

Drasland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Drasland. Groot Wilnis-Vinkeveen Groot Wilnis-Vinkeveen Drasland in de Zouweboezem, provincie Zuid-Holland Bron: provincie Utrecht Drasland Drasland is niet bemest kruidenrijk hooiland dat maximaal 30 cm boven het oppervlaktewaterpeil

Nadere informatie

Ruimtelijke analyse van gebieden met hoge natuurwaarde

Ruimtelijke analyse van gebieden met hoge natuurwaarde Een verkenning Lon Lommaert Biodiversiteit Vlaamse indicatoren Ruimtelijke analyse van gebieden met hoge natuurwaarde Prioritaire soorten Natuurverkenning Gezichten van Biodiversiteit Wetenschappelijke

Nadere informatie

BRIEFADVIES. van 19 januari over de erkenningsaanvraag van het natuurreservaat Duivenbos te Herzele (Oost-Vlaanderen)

BRIEFADVIES. van 19 januari over de erkenningsaanvraag van het natuurreservaat Duivenbos te Herzele (Oost-Vlaanderen) BRIEFADVIES van 19 januari 2012 over de erkenningsaanvraag van het natuurreservaat Duivenbos te Herzele (Oost-Vlaanderen) 12 09 Mevrouw Marleen Evenepoel Administrateur-generaal Agentschap voor Natuur

Nadere informatie

HOLLE WEGEN. module 6

HOLLE WEGEN. module 6 HOLLE WEGEN Hoofdstuk 2 Inhoudsopgave: algemeen definitie belang beheer beheer berm beheer schouder beheer wegdek Definitie? Hoofdstuk 2 Definitie? Definitie? topkam Belang? Hoofdstuk 2 Belang? Microklimaat:

Nadere informatie

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD 81201 GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN VLAAMSE GEMEENSCHAP COMMUNAUTE FLAMANDE VLAAMSE OVERHEID [C 2017/40641] 14 JULI 2017.

Nadere informatie

WAARDEVOLLE VEGETATIE NA BEBOSSING VAN LANDBOUWGROND, KAN DAT?

WAARDEVOLLE VEGETATIE NA BEBOSSING VAN LANDBOUWGROND, KAN DAT? Inhoud WAARDEVOLLE VEGETATIE NA BEBOSSING VAN LANDBOUWGROND, KAN DAT? 1. Focus op oud bosplanten 2. Bos op landbouwgrond: waar? 3. Bodem van bos op landbouwgrond 4. Effecten van boomsoort op bodem 5. Effecten

Nadere informatie

BRIEFADVIES. van 22 maart 2012. over de erkenningsaanvraag van het natuurreservaat Kleine Netevallei te Lier, Nijlen, Ranst en Zandhoven (Antwerpen)

BRIEFADVIES. van 22 maart 2012. over de erkenningsaanvraag van het natuurreservaat Kleine Netevallei te Lier, Nijlen, Ranst en Zandhoven (Antwerpen) BRIEFADVIES van 22 maart 2012 over de erkenningsaanvraag van het natuurreservaat Kleine Netevallei te Lier, Nijlen, Ranst en Zandhoven (Antwerpen) 12 22 uw referentie onze referentie Mevrouw Marleen Evenepoel

Nadere informatie

Natura zonder centen?

Natura zonder centen? Natura 2000 zonder centen? Inhoud N2000 In Vlaanderen inventarisatie problemen Life project als voorbeeld van invulling N2000 ervaringen NP Eu-subsidie Aanbevelingen/wensen N2000 in Vl: afbakening Habitatrichtlijn:

Nadere informatie

Een BWK-eenheid kan een Europees habitattype, een natuurstreefbeeld van regionaal belang, vermeld in bijlage 4, of een andere vegetatie zijn.

Een BWK-eenheid kan een Europees habitattype, een natuurstreefbeeld van regionaal belang, vermeld in bijlage 4, of een andere vegetatie zijn. Bijlage 3. eefbeelden die in aanmerking komen voor terreinen van type, type drie en, en regels voor de beoordeling of het terrein van type voldoende oppervlakte heeft om op duurzame wijze de aanwezige

Nadere informatie

Handleiding raadplegen voorlopige zoekzones op Geopunt

Handleiding raadplegen voorlopige zoekzones op Geopunt Handleiding raadplegen voorlopige zoekzones op Geopunt Versie December 2015 Handleiding raadplegen voorlopige zoekzones op Geopunt Een onderdeel van de toekomstige managementplannen is de richtkaart. Deze

Nadere informatie

Workshop bosbeheer. Beheerteamdag 2017

Workshop bosbeheer. Beheerteamdag 2017 Workshop bosbeheer Beheerteamdag 2017 Consulent bosbeheer Bosbeheer Elke boom heeft de functie om gekapt te worden Natuurwaarde bos? Wat bepaalt de natuurwaarde? Wat bepaalt de natuurwaarde van een bos?

Nadere informatie

Handleiding Rekenblad subsidies Versie 13/03/2018

Handleiding Rekenblad subsidies Versie 13/03/2018 1 Handleiding Rekenblad subsidies Versie 13/03/2018 Inleiding Het rekenblad subsidies is bedoeld om de bedragen te bepalen van de subsidies waarvoor het natuurbeheerplan zelf als aanvraag geldt. De subsidies

Nadere informatie

(IHD): wat betekent dit voor jouw gebied? www.natuurpunt.be/ihdoverleg

(IHD): wat betekent dit voor jouw gebied? www.natuurpunt.be/ihdoverleg (IHD): wat betekent dit voor jouw gebied? www.natuurpunt.be/ihdoverleg Overzicht Waarover gaat het IHD-overleg? Hoe verloopt het IHD-overleg? Lokale impact!! Mening Natuurpunt over de IHD SWITCH! Meer

Nadere informatie

Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord. Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000)

Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord. Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000) Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000) Introductie Natura 2000 als kader voor de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) Europese wetgeving om soorten

Nadere informatie

Waardevol heidelandschap op de Hondsrug Samenvatting van het beheerplan Drouwenerzand Concept

Waardevol heidelandschap op de Hondsrug Samenvatting van het beheerplan Drouwenerzand Concept Waardevol heidelandschap op de Hondsrug Samenvatting van het beheerplan Drouwenerzand Concept a Waardevol heidelandschap op de Hondsrug Samenvatting van het beheerplan Drouwenerzand Colofon Deze samenvatting

Nadere informatie

BOS IN SINT-TRUIDEN Nota

BOS IN SINT-TRUIDEN Nota BOS IN SINT-TRUIDEN Nota Ir. Koenraad Van Meerbeek 12/03/2012 1. Wat is bos? Wanneer we over bos spreken, is er een duidelijke definitie nodig van een bos. Iedereen moet immers over hetzelfde praten. Een

Nadere informatie

Aanwezigheid van habitattype 7140 overgangs- en trilveen in de Vallei van de Bosbeek

Aanwezigheid van habitattype 7140 overgangs- en trilveen in de Vallei van de Bosbeek Aanwezigheid van habitattype 7140 overgangs- en trilveen in de Vallei van de Bosbeek Nummer: INBO.A.2010.89 Datum: 29/03/2010 Auteur(s): Contact: Patrik Oosterlynck, Desiré Paelinckx, Niko Boone Niko Boone

Nadere informatie

Programmatische Aanpak Stikstof: PAS

Programmatische Aanpak Stikstof: PAS Programmatische Aanpak Stikstof: PAS Toelichting voorlopig programma Presentatie technische briefing Vaste commissie voor LNV van de Tweede Kamer 30 september 2010 Waarom een Programmatische Aanpak Stikstof

Nadere informatie

Handreiking bij de omvorming van voormalige landbouwgronden naar natuur

Handreiking bij de omvorming van voormalige landbouwgronden naar natuur Handreiking bij de omvorming van voormalige landbouwgronden naar natuur Leo Norda Camiel Aggenbach Leo Norda Drs. C. Aggenbach Rudy van Diggelen, Tjisse Hiemstra, Ido Borkent, Matty Berg, Geert van Duinhoven,

Nadere informatie

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee?

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee? PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee? Beheerdersdag 2015 Jan Willem van der Vegte, BIJ12 - PAS-bureau Leon van den Berg, Bosgroepen Programmatische Aanpak Stikstof

Nadere informatie

NATUURHERSTEL MOST-KEIHEUVEL

NATUURHERSTEL MOST-KEIHEUVEL NATUURHERSTEL MOST-KEIHEUVEL NATUURHERSTEL OP DE GRADIËNT VAN VEEN NAAR STUIFZAND Infoavond Stedenbouwkundige vergunningsaanvraag actie C1: landduinherstel fase 2 Planning infoavond 19.00 u Ontvangst 19.10

Nadere informatie

Bermenplan Assen. Definitief

Bermenplan Assen. Definitief Definitief Opdrachtgever: Opdrachtgever: Gemeente Assen Gemeente Mevrouw Assen ing. M. van Lommel Mevrouw M. Postbus van Lommel 30018 Noordersingel 940033 RA Assen 9401 JW T Assen 0592-366911 F 0592-366595

Nadere informatie

Heidebeheer in de 21 e eeuw

Heidebeheer in de 21 e eeuw Heidebeheer in de 21 e eeuw Henk Siebel Met OBN-faunaonderzoek van Joost Vogels, Arnold van den Burg, Eva Remke, Henk Siepel Stichting Bargerveen, Radboud Universiteit Nijmegen Herstel en beheer van droge

Nadere informatie

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 18.10.2017 BELGISCH STAATSBLAD 94519 Bijlage 1 Gegevens die moeten worden opgenomen in de verschillende delen van een natuurbeheerplan als vermeld in artikel 3, tweede lid Hieronder worden

Nadere informatie

Brakelbos (Brakel) Yves Adams

Brakelbos (Brakel) Yves Adams Brakelbos (Brakel) Yves Adams Biotopen Deel ll # Inleiding Myriam Dumortier 1 01 Biotopen in de natuurrapportering Soorten (deel I) zijn gebonden aan biotopen (deel II) en een samenhangend geheel aan biotopen

Nadere informatie

Natte Natuurparel Nemerlaer 1 20-10-2011

Natte Natuurparel Nemerlaer 1 20-10-2011 Overzicht situatie en maatregelen per perceel NNP Project: NNP = Perceel is op orde voor realisatie AmbitieNatuurbeheertype = AmbitieNatuurbeheertype is haalbaar door uitvoering maatregelen = AmbitieNatuurbeheertype

Nadere informatie

natuur in Gent monitoring 1999-2014

natuur in Gent monitoring 1999-2014 natuur in Gent monitoring 1999-2014 Natuurmonitoring waarom? Halen we de doelstellingen van het RSG en het groenstructuurplan? (Hoe) moeten we bijsturen? Natuurmonitoring waarom? Halen we de doelstellingen

Nadere informatie

Briefadvies. Netevallei. Datum

Briefadvies. Netevallei. Datum Briefadvies Erkenning natuurreservaat Witte Netevallei Erkenning van het privaat natuurreservaat E-415 Witte Netevallei te Retie, Kasterleee en Dessel (Antwerpen) Datum van goedkeuring Volgnummer Coördinator

Nadere informatie

gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan vallei van de kleine nete en aa

gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan vallei van de kleine nete en aa AFBAKENING GEBIEDEN NATUURLIJKE EN AGRARISCHE STRUCTUUR REGIO NETELAND gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan vallei van de kleine nete en aa gebiedsgericht overleg, 25 oktober 2013 1 gebiedsgericht overleg

Nadere informatie

NATUURPUNT MALDEGEM-KNESSELARE nominatie Groene Pluim 2014

NATUURPUNT MALDEGEM-KNESSELARE nominatie Groene Pluim 2014 NATUURPUNT MALDEGEM-KNESSELARE nominatie Groene Pluim 2014 NATUURPUNT vzw Een onafhankelijke organisatie gedragen door vrijwilligers grootste natuurbeschermingsorganisate in Vlaanderen eind 2001 opgericht

Nadere informatie

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Fochteloërveen

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Fochteloërveen Hartelijk welkom Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Fochteloërveen Programma Opening Opzet en doel van deze avond Even terug kijken Hoe staat het met de Programmatische Aanpak Stikstof Korte samenvatting

Nadere informatie

Vierde uitbreiding erkend natuurreservaat Zeverenbeek

Vierde uitbreiding erkend natuurreservaat Zeverenbeek Briefadvies Vierde uitbreiding erkend natuurreservaat Zeverenbeek Vierde uitbreiding van het erkend natuurreservaat E- 063 Zeverenbeek te Deinze (Oost-Vlaanderen) Datum van goedkeuring 24 januari 2013

Nadere informatie

Briefadvies. Landschap. Liereman. Datum

Briefadvies. Landschap. Liereman. Datum Erkenning van het privaat natuurreservaat E-024 Landschap De Lierema an te Arendon nk en Oud- Turnhout (Antwerpen) Briefadvies Erkenning natuurreservaat Landschap De Liereman Datum van goedkeuring Volgnummer

Nadere informatie

Kwaliteit van de natuur. Hoe spoor je aantastingen op?

Kwaliteit van de natuur. Hoe spoor je aantastingen op? Kwaliteit van de natuur Hoe spoor je aantastingen op? Ecosystemen en levensgemeenschappen Zoek vergelijkende gebieden (oerbossen, intacte riviersystemen, ongerepte berggebieden, hoogveenmoerassen, etc)

Nadere informatie

Oerlandschap, gekneed door ijs en oorlog Samenvatting van het beheerplan Holtingerveld Concept

Oerlandschap, gekneed door ijs en oorlog Samenvatting van het beheerplan Holtingerveld Concept Oerlandschap, gekneed door ijs en oorlog Samenvatting van het beheerplan Holtingerveld Concept a Oerlandschap, gekneed door ijs en oorlog Samenvatting van het beheerplan Holtingerveld Colofon Deze samenvatting

Nadere informatie

NATUURHERSTEL MOST-KEIHEUVEL

NATUURHERSTEL MOST-KEIHEUVEL NATUURHERSTEL MOST-KEIHEUVEL NATUURHERSTEL OP DE GRADIËNT VAN VEEN NAAR STUIFZAND Infoavond Stedenbouwkundige vergunningsaanvraag actie C1: landduinherstel Planning infoavond 19.00 u Ontvangst 19.10 u

Nadere informatie

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Nat schraalland

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Nat schraalland Provincie Utrecht, afdeling FLO, team NEL, 5 februari 2015 Nat is zeer laagproductief hooiland op natte, onbemeste, basenrijke veen- en zandgrond dat gewoonlijk een keer per jaar worden gemaaid in de nazomer.

Nadere informatie

BIJLAGE: Overschrijdingskaart N-deposities

BIJLAGE: Overschrijdingskaart N-deposities BIJLAGE: Overschrijdingskaart N-deposities 1. Situering In het kader van de ontwikkeling van de toepassing Voortoets-Passende beoordeling (www.voortoets.be) wordt in eerste instantie ingezet op de impact

Nadere informatie

17/12/2013. Cascadering in gebruik van hout en houtige biomassa. Een afwegingskader visie en praktijk van ANB

17/12/2013. Cascadering in gebruik van hout en houtige biomassa. Een afwegingskader visie en praktijk van ANB Cascadering in gebruik van hout en houtige biomassa Een afwegingskader visie en praktijk van ANB Workshop 17/12/2013 1 Overzicht hout ANB visie op houtproductie Houtstromen uit ANB domeinen Valorisatie

Nadere informatie

Draaiboek overleg voor opmaak deel 1 verkenning van het natuurbeheerplan (=verkenningsnota)

Draaiboek overleg voor opmaak deel 1 verkenning van het natuurbeheerplan (=verkenningsnota) Draaiboek overleg voor opmaak deel 1 verkenning van het natuurbeheerplan (=verkenningsnota) I. Voorbereiding opmaak deel I verkenning Afbakening gebied Een natuurbeheerplan kan opgesteld worden voor alle

Nadere informatie

Programma. Beheerplan Elperstroomgebied

Programma. Beheerplan Elperstroomgebied Beheerplan Elperstroomgebied Alie Alserda Pietop t Hof Christina Schipper Rienko van der Schuur 1 Elperstroomgebied Natura 2000 14 mei 2013 Programma Inleiding Doelen Knelpunten Activiteiten Aanvullend

Nadere informatie