Jurisprudentie. O ver ig pr iva at recht

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Jurisprudentie. O ver ig pr iva at recht"

Transcriptie

1 niet te snel mag worden aangenomen; er zal van een behoren in te lichten in het algemeen slechts sprake zijn als de wederpartij van de dwalende zelf van de juiste stand van zaken op de hoogte was. Er bestaat volgens de Hoge Raad bijvoorbeeld een verplichting tot preventief inlichten indien de wederpartij vanwege haar deskundigheid ten aanzien van de omstandigheid waaromtrent gedwaald wordt, geacht moet worden van de juiste stand van zaken op de hoogte te zijn. 9. In de zaak die heeft geleid tot het arrest van 7 oktober 2016 hebben de kopers een oude woonboerderij gekocht waaraan het nodige onderhoud moet gebeuren. Ter discussie stond de uitleg van de koopakte. De centrale vraag in voornoemd arrest is die naar de uitleg van de garantie dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik als woning nodig zijn. Volgens de Hoge Raad moet de omvang van de garantie uitgelegd worden in het licht van hetgeen eisers op grond van de overeenkomst, mede gelet op de kenbare ouderdom en gebreken van de boerderij, aan eigenschappen mochten verwachten. Gelet op de vele bekende en kenbare gebreken hadden de kopers nader onderzoek moeten verrichten naar de staat van de boerderij, en bij gebreke daarvan kunnen de kopers zich naar het oordeel van de Hoge Raad er niet op beroepen dat de geleverde zaak niet aan de overeenkomst (inclusief de daarin gegeven garantie) voldoet. 10. In de arresten van de HR van 16 december 2016 werd een voormalige boerderij als woning verkocht terwijl op grond van het bestemmingsplan een agrarische bestemming op het perceel rustte. De verkopende partij heeft de voormalige boerderij met toestemming van de gemeente gebruikt voor bewoning en tevens een tandtechnisch laboratorium. Ten tijde van de koop heeft de verkopende partij echter aan de kopende partij niets meegedeeld over de agrarische bestemming. Het hof heeft naar het oordeel van de Hoge Raad de agrarische bestemming ten onrechte aangemerkt als een bijzondere last of beperking in de zin van artikel 7:15 BW. De zaak wordt door de Hoge Raad naar het hof verwezen en die moet in het kader van artikel 7:17 BW beoordelen of op de verkopende partij ter zake van de agrarische bestemming een mededelingsplicht rustte. Over het eigen schuld verweer dat de verkopende partij heeft opgeworpen oordeelt de Hoge Raad als volgt: indien de verkoper voor de totstandkoming van de overeenkomst aan de koper bepaalde inlichtingen had behoren te geven teneinde te voorkomen dat de koper zich omtrent het desbetreffende punt een onjuiste voorstelling zou maken, verzetten redelijkheid en billijkheid zich ertegen dat de verkoper ter afwering van een beroep op dwaling of non-conformiteit aanvoert dat de koper het ontstaan van de onjuiste voorstelling aan zichzelf heeft te wijten. Dat neemt volgens de Hoge Raad echter niet weg dat een eventueel uit schending van de mededelingsplicht voortvloeiende verplichting van de verkoper tot schadevergoeding op de voet van artikel 6:101 BW kan worden beperkt als de onjuiste voorstelling van zaken mede is te wijten aan de koper, bijvoorbeeld door gebrek aan onderzoek aan zijn zijde. 11. Uit de hiervoor besproken arresten kan de lijn worden gedestilleerd dat als zowel sprake is van een schending van de onderzoeksplicht als van een schending van een mededelingsplicht, degene die zijn onderzoeksplicht heeft geschonden aan het kortste eind trekt. Als sprake is van een doorslaggevende schending van een mededelingsplicht aan de zijde van de verkoper kan een daaruit voortvloeiende verplichting tot schadevergoeding op grond van artikel 6:101 BW worden verminderd als de onjuiste voorstelling van zaken ook is te wijten aan het schenden van de onderzoeksplicht aan de zijde van de koper. 12. In de onderhavige kwestie was de precieze bestemming van het gehele perceel voor de kopers eenvoudig te achterhalen. Daarvoor hadden de kopers slechts het (aan de koopakte gehechte) bestemmingsplan hoeven te raadplegen. In dit kader is bovendien van belang dat in artikel 5.3 van de NVM-koopakte is neergelegd dat de koper zich op de hoogte heeft gesteld van het vigerende bestemmingsplan. De kopers hebben gelet op het bepaalde in artikel 5.3 hun onderzoeksplicht geschonden door het vigerende bestemmingsplan niet te raadplegen. Dat de verkopers voor het sluiten van de koopovereenkomst de kopers er niet uitdrukkelijk op hebben gewezen dat slechts op een gedeelte van het perceel de bestemming wonen rust wordt hen door het hof niet aangerekend nu de kopers hun onderzoeksplicht hebben geschonden. De koers van de Hoge Raad die inhoudt dat aanspraken gebaseerd op schending van de mededelingsplicht worden afgewezen in gevallen waarin niet alleen de mededelingsplicht maar ook de onderzoeksplicht wordt geschonden wordt door het hof op juiste wijze toegepast. N. B o u a ya d O ver ig pr iva at recht Hoge Raad 24 februari 2017, nr. 15/01948 (Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders en G. de Groot) m.nt. K. Meijering en M.H.W.C.M. Theunisse 1 (Art. 3:105, art. 3:107, art. 3:310, art. 3:314, art. 6:103, art. 6:162 BW) NJB 2017/563 JWB 2017/85 RN 2017/45 RvdW 2017/298 O&A 2017/46 Gst. 2017/77 RVR 2017/39 ECLI:NL:PHR:2016:532 E C L I:N L :H R :2 017:3 0 9 Verkrijging door verjaring, (openbaar) bezit, vordering uit onrechtmatige daad van voormalig eigenaar die zijn 1 K. Meijering is advocaat bij AKD, M.H.W.C.M. Theunisse is promovendus aan de Radboud Universiteit. 532 Afl. 9 - september 2017

2 OVERIG PRIVAATRECHT eigendom door verjaring is verloren en verjaring van die vordering ex art. 3:310 BW Verweerders in cassatie ( de erven ) en hun rechtsvoorgangers maken al geruime tijd gebruik van een strook bosgrond ( de strook ) die in eigendom is bij de gemeente Heusden ( de gemeente ). De erven onderhouden de strook, hebben het omheind en daarop twee boshutten, een houtopslag en een jeude-boulesbaan gerealiseerd. De erven beginnen in 2012 een procedure tegen de gemeente en vorderen (o.a.) dat voor recht wordt verklaard dat zij de strook door verjaring in eigendom hebben verkregen. In reconventie vordert de gemeente (o.a.) dat voor recht wordt verklaard dat de strook nog altijd bij haar in eigendom is. Een belangrijk verweer van de gemeente was daarbij dat van buitenaf niet onmiddellijk zichtbaar zou zijn dat de erven de strook bezaten. Daarvoor was onderzoek nodig, wat volgens de gemeente met zich bracht dat geen sprake was van de vereiste openbaarheid en daarmee (dus) niet van bezit als bedoeld in art. 3:107 BW. De rechtbank gaat hierin mee en wijst de vordering van de erven af en die van de gemeente toe. Het hof gaat de andere kant op en wijst de vordering van de erven toe en die van de gemeente af. Uit het enkele feit dat van buitenaf niet onmiddellijk zichtbaar zou zijn dat de erven de strook in gebruik hebben genomen, zou volgens het hof namelijk niet zonder meer volgen dat het bezit niet openbaar was. Gesteld noch gebleken was, aldus het hof, dat de erven de strook heimelijk in bezit hadden genomen, terwijl het voor de gemeente mogelijk was om de strook te inspecteren. Hiermee was het bezit volgens het hof wel degelijk openbaar en was, nu ook aan het vereiste van ondubbelzinnigheid werd voldaan, wel degelijk sprake van bezit in de zin van art. 3:107 BW. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de gemeente en overweegt dat niet is vereist dat de rechthebbende daadwerkelijk heeft kennis gedragen van de bezitsdaden van de landjepikker. Voldoende is dat een en ander naar buiten toe en dus ook voor de eigenaar kenbaar was. Hier is (ook) sprake van als de gemeente van die bezitsdaden alleen door onderzoek op de hoogte kon raken. Eerst indien moeilijke begaanbaarheid of moeilijke toegankelijkheid aan de kenbaarheid van de bezitsdaden in de weg staat, is van bezit (van een landjepikker) geen sprake. De Hoge Raad oordeelt ten overvloede nog dat de originele eigenaar in bepaalde gevallen een vordering uit onrechtmatige daad heeft op de bezitter te kwader trouw die door verjaring eigenaar is geworden van de grond. Op grond van art. 6:162 BW kan de originele eigenaar schadevergoeding vorderen van de bezitter te kwader trouw, welke schade ex art. 6:103 BW ook kan worden vergoed door teruglevering van de (verloren) grond. Deze vordering is op haar beurt weer onderworpen aan verjaring ex art. 3:310 BW. ( ) 3 Beoordeling van het middel ( ) Onderdeel 1 richt rechtsklachten tegen rov Onderdeel 1.1 keert zich tegen het oordeel van het hof dat voor verjaring voldoende is dat door een inspectie voor de Gemeente kenbaar zou zijn geweest dat [verweerder] c.s. de strook in bezit hebben genomen. Het betoogt dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van bezit, aankomt op uiterlijke kenmerken waaruit naar verkeersopvattingen een wilsverklaring kan worden afgeleid als rechthebbende op te treden. Bij de beoordeling van de vraag of de rechthebbende tegen wie de verjaring is gericht, uit de gedragingen van degene die zich op verjaring wil beroepen, duidelijk kan opmaken dat deze pretendeert rechthebbende te zijn, moeten alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de bestemming van het goed waarom het gaat, in aanmerking worden genomen. Van het voor verjaring vereiste bezit is niet (zonder meer) sprake indien voor derden, althans voor een eigenaar, eerst na gericht onderzoek ter plaatse kenbaar is dat daden worden verricht die mogelijk als bezitsdaden zijn te kwalificeren. Onderdeel 1.2 betoogt dat van de rechthebbende niet kan worden gevergd dat hij ter voorkoming van het enkel door tijdsverloop verloren gaan van zijn recht, steeds of met zekere regelmaat ter plaatse onderzoekt of van mogelijke bezitsdaden sprake is, indien die bezitsdaden uiterlijk niet (aanstonds zonder onderzoek) waarneembaar zijn. Dit kan te minder worden gevergd indien het gaat om bosgronden of ruigtegebieden die vanwege de dichte begroeiing onbegaanbaar of moeilijk toegankelijk zijn en die naar hun aard minder intensief (of in het geheel niet) door de rechthebbende worden gebruikt Bij de beoordeling van deze klachten wordt het volgende vooropgesteld. Ingevolge art. 3:314 lid 2 BW, voor zover in deze zaak van belang, vangt de verjaringstermijn van een rechtsvordering die strekt tot beëindiging van het bezit van een niet-rechthebbende aan op de dag nadat de niet-rechthebbende bezitter is geworden. Uit art. 3:107 lid 1 BW in verbinding met art. 3:108 BW volgt dat de vraag of iemand bezitter is, moet worden beantwoord naar verkeersopvatting, met inachtneming van de regels die in de daaropvolgende wetsartikelen worden gegeven en overigens op grond van uiterlijke feiten. Er geldt dus een objectieve maatstaf. De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat bij de aan de orde zijnde vraag de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moeten worden genomen. Anders dan onder het recht zoals dat gold tot 1992, noemt de wet als vereisten voor bezit niet meer met zoveel woorden dat het niet dubbelzinnig en openbaar is. Uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder en 2.7 vermelde wetsgeschiedenis blijkt evenwel dat ook naar het huidige recht deze eisen gelden en dat beide eigenschappen in het wettelijk begrip bezit besloten liggen. Afl. 9 - september

3 Niet-dubbelzinnig bezit is aanwezig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (HR 15 januari 1993, E C L I:N L :H R :19 93:Z C 0 826, NJ 1993/178 (rov. 3.2)), hetgeen naar objectieve maatstaven beoordeeld moet worden In een geval als het onderhavige gaat aan het bezit van de niet-rechthebbende die het bezit immers niet overgedragen gekregen heeft inbezitneming vooraf. Daaromtrent bepaalt art. 3:113 lid 2 BW dat voor inbezitneming van een goed dat in het bezit van een ander is, enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen ontoereikend zijn. Vereist is dat de machtsuitoefening zodanig is dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter wordt tenietgedaan. (Vgl. HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743, NJ 2016/78 (rov )). 3.4 De onderdelen 1.1 en 1.2 zijn ongegrond. Voor het in art. 3:105 BW bedoelde gevolg van voltooiing van de verjaringstermijn van art. 3:314 lid 2 BW is voldoende dat bij de niet-rechthebbende sprake is van bezit dat voldoet aan de door de wet gestelde eisen. Met name is niet vereist dat de rechthebbende daadwerkelijk heeft kennis gedragen van de bezitsdaden van de niet-rechthebbende waardoor zijn bezit is tenietgegaan. Voldoende is dat een en ander naar buiten toe en dus ook voor de eigenaar kenbaar was. Het hof heeft dan ook zonder miskenning van enige rechtsregel kunnen oordelen dat [verweerder] c.s. door de handelingen, weergegeven hiervoor in 3.1 onder (iii) en het begin van 3.2.2, de grond in bezit hebben genomen. Daaraan doet niet af dat de Gemeente van die bezitsdaden niet dan na onderzoek op de hoogte kon raken. Hoezeer het ook voor eigenaren van met name moeilijk begaanbare of moeilijk toegankelijke percelen bezwarend kan zijn deze periodiek op bezitsinbreuken te controleren, in de gelding van meerbedoelde wettelijke vereisten voor bezit kan die omstandigheid geen verandering brengen. Eerst indien moeilijke begaanbaarheid of moeilijke toegankelijkheid aan de kenbaarheid van de bezitsdaden in de weg staat, is van bezit van een inbreukmaker geen sprake. ( ) Ten overvloede wordt nog het volgende overwog en Dat de vordering van [verweerder] c.s. in dit geding is toegewezen en die van de Gemeente is afgewezen, is mede het gevolg van de keuze van de wetgever een beroep op eigendomsverkrijging als bedoeld in art. 3:314 lid 2 BW in verbinding met art. 3:105 lid 1 BW niet te ontzeggen aan de partij zelf die te kwader trouw de zaak in bezit heeft genomen. Aan deze keuze van de wetgever ligt wat betreft art. 3:105 BW ten grondslag dat in het ontwerp van het BW is gebroken met de [destijds] bestaande anomalie, dat de werkelijke rechthebbende de zaak niet kan opvorderen en anderzijds de bezitter in zijn bezit beschermd wordt, maar met niet meer dan bezitsacties. Het recht dient zich op den duur bij de feiten aan te sluiten, vooral wanneer dit recht de nodige rechtsvorderingen om wijziging te brengen in de feitelijke verhoudingen aan de rechthebbende onthoudt. (Parl. Gesch. Boek 3, p. 416). Aan de eigendomsverkrijging op grond van art. 3:105 BW door een bezitter te kwader trouw ligt dus niet een afweging ten grondslag van de tegenover elkaar staande belangen van de rechthebbende en van die bezitter, zoals dat wel het geval is bij de verjaring ten gunste van een bezitter te goeder trouw ( art. 3:99 BW). Art. 3:105 BW is uitsluitend ingegeven door de wens dat, als geen vordering meer kan worden ingesteld om het bezit te beëindigen, de bezitter eigenaar wordt, ook al staat zijn goede trouw niet vast Die keuze van de wetgever laat evenwel onverlet dat de zojuist bedoelde partij bloot kan staan aan een vordering uit onrechtmatige daad van de (voormalige) rechthebbende die zijn eigendom aan die partij heeft verloren door de werking van art. 3:105 BW. Een persoon die een zaak in bezit neemt en houdt, wetende dat een ander daarvan eigenaar is, handelt tegenover die eigenaar immers onrechtmatig. Dat brengt mee dat deze laatste, mits aan de overige voorwaarden daarvoor is voldaan, kan vorderen dat hem door de bezitter de schade wordt vergoed die hij als gevolg van dat onrechtmatig handelen lijdt. Daaraan staan, gelet op de hiervoor in vermelde bedoeling van de wetgever, het stelsel van de wet en in het bijzonder de door art. 3:105 BW teweeggebrachte eigendomsverkrijging, niet in de weg. In een dergelijk geval ligt het voor de hand dat de rechter, indien de gedepossedeerde dat vordert en de occupant nog steeds eigenaar is, op de voet van art. 6:103 BW de bezitter veroordeelt bij wijze van schadevergoeding de wederrechtelijk in bezit genomen zaak aan de benadeelde in eigendom over te dragen. Een en ander strookt met de opmerkingen die de minister in 2004 over de werking van art. 3:105 lid 1 BW heeft gemaakt: Op grond van de algemene regeling van artikel 3:105 lid 1 BW jo artikel 3:306 BW wordt de bezitter inderdaad na 20 jaren eigenaar van de gestolen zaak, ook al is hij niet te goeder trouw. ( ) Een en ander sluit niet uit dat na het intreden van de verjaringstermijn zowel de dief als de koper aansprakelijk zijn uit onrechtmatige daad waarbij vergoeding van de schade «in natura» kan plaatsvinden, namelijk door teruggave van de gestolen zaak. (Aanhangsel Handelingen II, nr. 332, Vergaderjaar ) Opmerking verdient daarbij nog het volgende. (a) De bezitter kan in een dergelijke procedure, indien die betrekking heeft op een onroerende zaak, de benadeelde in de regel niet, bij wijze van eigen schuld ( art. 6:101 BW) of ten betoge dat causaal verband ontbreekt, tegenwerpen dat deze heeft nagelaten regelmatig onderzoek te doen naar eventuele inbezitnemingen van zijn zaak door onbevoegden. Van een grondeigenaar kan niet worden verlangd dat hij zijn percelen periodiek op bezitsinbreuken controleert 534 Afl. 9 - september 2017

4 OVERIG PRIVAATRECHT als daarvoor geen concrete aanleiding bestaat in het bijzonder niet voor zover die percelen moeilijk begaanbaar of moeilijk toegankelijk zijn op straffe van het verval of de beperking van zijn aanspraken op schadevergoeding jegens degenen die hem toebehorende grond wederrechtelijk in bezit mochten hebben genomen. Daarom kan het achterwege laten van dergelijke periodieke inspecties in de regel niet worden aangemerkt als een aan de eigenaar toerekenbare omstandigheid waarvan het verlies van de eigendom mede het gevolg is. (b) De zojuist bedoelde vordering is onderworpen aan verjaring op de voet van art. 3:310 lid 1 BW. Voor zover de schade waarvan de benadeelde vergoeding wenst, bestaat in het verlies van zijn eigendom, neemt de vijfjarige verjaringstermijn ingevolge die bepaling een aanvang op het moment dat de benadeelde bekend is met zijn eigendomsverlies (en met de daarvoor aansprakelijke persoon), en is de verjaring in elk geval voltooid twintig jaar na de voltooiing van de verjaring van art. 3:314 lid 2 BW, zijnde de gebeurtenis waardoor de schade het verlies van de eigendom is veroorzaakt, alles onverminderd eventuele stuiting van die ver ja r i n g. 4 B e s l i s s i n g De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op 393,34 aan verschotten en 2.200,- voor s a l a r i s. N o o t I. I n l e i d i n g 1. Juridisch vuurwerk en dat ten overvloede. In dit arrest oordeelt de Hoge Raad dat een landjepikker te kwader trouw 2 er nog niet is als hij door verjaring eigenaar is geworden van andermans grond. De originele eigenaar kan volgens de Hoge Raad op grond van art. 6:162 BW (onrechtmatige daad) namelijk schadevergoeding van de landjepikker vorderen voor het verlies van zijn eigendom, ook in de vorm van (terug)levering daarvan. 2. Maar, zoals gezegd, dit is een oordeel ten overvloede. In cassatie lag de vraag voor of aan het voor bezit vereiste van openbaarheid wordt voldaan als de rechtheb- 2 In deze annotatie gebruiken wij de termen (bezit) te goeder trouw en (bezit) te kwader trouw, waar met de laatste term wordt gedoeld op het bezit niet te goeder trouw uit art. 3:105 lid 1 BW (slot). Wij beperken ons op dit punt tot de opmerking dat titel 5 van Boek 3 BW slechts onderscheid maakt tussen bezit te goeder trouw en bezit niet te goeder trouw (lees: bezit te kwader trouw) en bij de totstandkoming van het nieuw BW expliciet is overwogen dat dat de enige twee smaken zijn (PG Boek 3, p. 443): Bij de bepaling, wie bezitter te kwader trouw is, is volstaan met als zodanig aan te wijzen allen, die niet bezitter te goeder trouw zijn. Men is immers te goeder trouw of te kwader trouw, een derde mogelijkheid kent de wet niet.. bende van dat gebruik alleen op de hoogte kan raken door onderzoek te doen (lees: controles uitvoeren). 3. Hieronder bespreken wij in III. het oordeel van de Hoge Raad op laatstgenoemd punt, maar pas nadat wij in II. kort de achtergrond van deze zaak hebben geschetst. Onder IV. gaan wij vervolgens in op de mogelijkheid van de originele eigenaar om een vordering in te stellen tot vergoeding van de schade die hij heeft geleden doordat zijn grond is gepikt. Meer specifiek richten wij ons op de verjaring van die vordering (ex art. 3:310 lid 1 BW). Wij eindigen onder V. met een korte beschouwing over de gevolgen van dit arrest voor de praktijk. I I. A c h t e r g r o n d 4. Verweerders in cassatie ( de erven ) en hun rechtsvoorgangers zijn sinds 1973 eigenaar van een perceel in de huidige gemeente Heusden ( de gemeente ). Achter hun perceel ligt een gemeentelijk (bos)perceel, waarvan de erven een gedeelte ( de strook ) hebben omheind. De strook is uitsluitend bereikbaar via een in die omheining aangebrachte poort. De erven plegen onderhoud aan de strook, hebben zij op de strook twee boshutten en een houtopslag gebouwd en een jeu-de-boulesbaan aangelegd. 5. In 2003 laat de gemeente de erven weten dat zij werkzaamheden op de strook gaat uitvoeren en zij de overeenkomst tot gebruik van [de strook] (dus) opzegt. Hierop delen de erven aan de gemeente mee dat er nooit een overeenkomst voor de strook is gesloten. Ook stellen zij door verjaring eigenaar van de strook te zijn geworden. 6. Uiteindelijk dagvaarden de erven de gemeente in Zij vorderen dat voor recht wordt verklaard dat zij de strook door verjaring in eigendom hebben verkregen. Spiegelbeeldig daaraan vordert de gemeente in reconventie dat voor recht wordt verklaard dat de strook nog altijd bij haar in eigendom is. Een belangrijk verweer van de gemeente dat in cassatie ook centraal staat is dat volgens haar van buitenaf niet onmiddellijk zichtbaar was dat de erven de strook bezaten. Om dat te kunnen zien was onderzoek ter plaatse nodig waarbij men de dijk af en de bosstrook in moest om (het gebruik van) de strook te kunnen inspecteren. Gezien de dichte begroeiing ter plaatse was dit nog niet zo gemakkelijk. Het bezit door de erven van de strook was volgens de gemeente, anders gezegd, niet openbaar. Daarmee zou niet zijn voldaan aan het openbaarheidsvereiste, dat besloten ligt in het bezitbegrip van art. 3:107 BW. 7. De rechtbank gaat mee in dit betoog en wijst de vordering van de erven af en die van de gemeente toe. Het hof gaat de andere kant op en wijst de vordering van de erven toe en die van de gemeente af. Uit het enkele feit dat van buitenaf niet onmiddellijk zichtbaar zou zijn dat de erven de strook in gebruik hebben genomen, zou volgens het hof namelijk niet zonder meer volgen dat het bezit niet openbaar was. Gesteld noch gebleken was, aldus het hof, dat de erven de strook heimelijk in bezit hadden genomen, terwijl het voor de gemeente mogelijk was om de strook te inspecteren. Hiermee was het bezit volgens het hof wel degelijk openbaar en was, nu ook aan het vereiste van ondubbelzin- Afl. 9 - september

5 nigheid werd voldaan, wel degelijk sprake van bezit in de zin van art. 3:107 BW. III. O p e n b a a r h e i d 8. Zonder bezit geen eigendomsverkrijging en -verlies door verjaring. En geen bezit zonder dat andermans grond op een zodanige manier wordt gebruikt dat voor derden, en dan met name voor die ander (de rechthebbende), duidelijk is dat de landjepikker pretendeert eigenaar van die grond te zijn. Om daarvan te kunnen spreken is vervolgens weer vereist dat het gebruik openbaar is en ondubbelzinnig op een eigendomspretentie bij de landjepikker duidt. Deze twee vereisten (openbaarheid en ondubbelzinnigheid) werden in art oud BW nog expliciet genoemd. In het huidige BW is dat niet meer het geval, maar uit de parlementaire geschiedenis volgt dat ze besloten liggen in het bezitbegrip uit art. 3:107 BW Van deze twee vereisten staat in de rechtspraak bijna altijd het ondubbelzinnigheidsvereiste centraal. 4 I n deze procedure speelt voor de verandering het vereiste van openbaarheid een prominente rol. Achter beide criteria zit overigens dezelfde gedachte: bescherming van de rechthebbende tegen eigendomsverlies door verjaring zonder dat hij de mogelijkheid heeft gehad om dat te voorkomen. 5 H ier t o e stipuleert het openbaarheidsvereiste dat de rechthebbende op de hoogte moet zijn of redelijkerwijs kan raken van het bezit door de landjepikker. 6 Alleen als dit het geval is en aan het vereiste van ondubbelzinnigheid wordt voldaan, kan sprake zijn van bezit en na verloop van de verjaringstermijn eigendomsverkrijging door de landjepikker wegens ver ja r i n g. 10. Tegen deze (beschermings-)achtergrond oordeelt de Hoge Raad in dit arrest als volgt: Met name is niet vereist dat de rechthebbende daadwerkelijk heeft kennis gedragen van de bezitsdaden van de niet-rechthebbende waardoor zijn bezit is tenietgegaan. Voldoende is dat een en ander naar buiten toe en dus ook voor de eigenaar kenbaar was. 7 Het openbaarheidsvereiste brengt dus met zich dat het bezit voor de rechthebbende kenbaar moet zijn. Dat de Hoge Raad het woord kenbaar in plaats van bekend gebruikt verklapt al wel dat deze bescherming niet zo ver gaat dat de rechthebbende ook daadwerkelijk op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat een ander eigendomspretenties ten opzichte van zijn grond heeft. 11. De Hoge Raad kleurt het kenbaarheidsbegrip vervolgens in. In navolging van de A-G overweegt ons hoogste rechtscollege dat het feit dat de rechthebbende bepaalde 3 PG Boek 3, p Daarover ook randnummer 2.2.6, en 2.7 van de conclusie van A-G Rank-Berenschot bij dit arrest ( ECLI:NL:PHR:2016:532 ). 4 Zie bijvoorbeeld HR 4 september 2015, BR 2016/23, m.nt. K. Meijering & I.L.M.W. Theunisse en HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015: Zie daarover bijvoorbeeld de conclusie van A-G Van Soest bij HR 7 maart 1980, NJ 1980/ Zo ook randnummer 2.6 van de conclusie van A-G Rank Berenschot bij dit arrest ( ECLI:NL:PHR:2016:532 ). 7 R. o bezitsdaden pas na onderzoek kan ontdekken, er niet aan in de weg staat dat deze bezitsdaden kenbaar zijn en dus voldaan is aan het vereiste van openbaarheid. 8 Het oordeel van het hof, dat aan het vereiste van openbaarheid was voldaan omdat gesteld noch gebleken was dat de erven de strook heimelijk in bezit hadden genomen en het voor de gemeente mogelijk was om de strook te inspecteren vanaf in de buurt gelegen percelen, blijft daarmee in stand. 12. De A-G merkt in haar conclusie nog op dat het doen van periodiek onderzoek een aan de eigendom inherente verantwoordelijkheid is, ook als de eigenaar een overheid is en dus (hoogstwaarschijnlijk) een omvangrijke grondportefeuille heeft. 9 Voor elke grondeigenaar geldt namelijk, aldus de A-G, dat wie niet omkijkt naar zijn grond het risico loopt dat die grond door verjaring ten gunste van de bezitter verloren gaat Dat de eigenaar zijn grondposities zal moeten controleren, althans als hij eigendomsverlies door verjaring wil voorkomen, is goed te begrijpen. Zeker als dit wordt bezien tegen de achtergrond van de bedoeling die de wetgever had met de invoering van art. 3:105 BW. Wij lichten dit toe. 14. Met de invoering van dit artikel heeft de wetgever korte metten willen maken met de situatie dat bezit en eigendom gescheiden kunnen blijven. 11 Onder het Oud BW kon de bezitter te kwader trouw geen eigenaar door verjaring worden. Een soort schemerzone kon ontstaan, waarin de eigenaar het bezit van zijn grond door een ander niet meer kon beëindigen, maar de bezitter tegelijkertijd geen eigenaar van die grond kon worden. Onder het huidige BW kan zowel de bezitter te goeder als die te kwader trouw door verjaring eigenaar worden. 15. Het tweede doel dat de wetgever met art. 3:105 BW had, houdt verband met de rechtszekerheid. Ongeacht de vraag hoe iemand het bezit van andermans grond heeft verkregen, op een zeker moment moet er een einde komen aan alle discussie en onzekerheid. 12 Uiteindelijk moet de landjepikker die er voor de buitenwereld als eigenaar uit ziet, ook daadwerkelijk (juridisch) eigenaar worden. 16. Zou de Hoge Raad hebben geoordeeld dat geen sprake is van bezit in de gevallen dat onderzoek nodig is om dat bezit te ontdekken, dan zouden beide doelstellingen zijn ondergraven. Alsdan zou de lat voor het aannemen van openbaarheid en daarmee van bezit heel wat hoger zijn komen liggen. Om bezit van grond te ontdekken zal doorgaans namelijk (ten minste) enige vorm van onderzoek nodig zijn, zelfs als de bezitsdaden zich voor de neus van de rechthebbende afspelen. Zo is met het blote oog niet te zien of een hek over de kadastrale grens staat. Om dat vast te stellen is kadastrale inmeting nodig of zal gebruikgemaakt 8 Zo ook Hof s-hertogenbosch 7 oktober 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4081, r.o Dit laatste (vanaf en dus ) betreft een toevoeging van de auteurs van deze annotatie. 10 Randnummer 2.12 van de conclusie van A-G Rank Berenschot bij dit arrest ( ECLI:NL:PHR:2016:532 ). 11 Dit is wat Jansen de leerstellige functie noemt, zie J.E. Jansen, Bezit te kwader trouw, bevrijdende en verkrijgende verjaring, Den Haag: BJu 2011, p P G B o e k 3, p Afl. 9 - september 2017

6 OVERIG PRIVAATRECHT moeten worden van luchtfoto s waarop de kadastrale kaartenbak is geprojecteerd. Dat onderzoek nodig is, geldt natuurlijk evenzeer of wellicht zelfs des te sterker als de rechthebbende niet direct geconfronteerd wordt met het bezit (lees: als het bezit niet direct zichtbaar is). Zo liggen veel (gemeentelijke) grondstroken achter woningen, waardoor moeite moet worden gedaan om überhaupt te kunnen zien of bewoners bezig zijn met landjepik Hogere eisen voor het aannemen van openbaarheid zou de door de wetgever ongewenste schemerzone nieuw leven hebben ingeblazen. Veel landjepikkers met een ondubbelzinnige eigendomspretentie zouden in dat geval nooit eigenaar worden. Zij hebben geen bezit omdat aan het openbaarheidsvereiste niet is voldaan. Dit terwijl de vordering tot beëindiging van dit gebruik van de grond wel verjaart. Het (continue) gebruik van andermans grond levert namelijk al snel een onrechtmatige toestand op, 14 wat betekent dat de verjaringstermijn voor de opheffing van deze onrechtmatige toestand gaat lopen ( art. 3:314 lid 1 BW). Als de landjepikker na verloop van die termijn geen bezitter van de grond is omdat zijn bezit niet is ontdekt, kan de rechthebbende aan de ene kant niet meer optreden tegen het gebruik door de landjepikker, terwijl diezelfde landjepikker aan de andere kant geen eigenaar wordt. 15 Precies de situatie die de wetgever met de invoering van art. 3:105 BW h e ef t w i l len vo or kom en. 18. Tegen de achtergrond van de gedachtegang van de wetgever bevreemdt het niet dat het belang van bescherming van de rechthebbende het in deze zaak aflegt tegen het belang van voorkoming van de schemerzone en van de rechtszekerheid. Iets wat overigens niet nieuw is in de jurisprudentie van de Hoge Raad, nu hij in het arrest Land Sachsen uit 1998 al als volgt oordeelde: De verjaringstermijn van de revindicatie begint te lopen vanaf het tijdstip dat een ander dan de eigenaar bezitsdaden ten aanzien van de zaak verricht (HR 14 november 1969, NJ 1970, 283 ). Blijkens het voorgaande heeft het Hof in cassatie niet bestreden aangenomen dat dit vanaf omstreeks 1950 het geval is geweest. De aanvang van voormelde verjaringstermijn is met name niet afhankelijk van het moment van het verkrijgen van de eigenaar van wetenschap met betrekking tot de feiten die mogelijk maken door middel van de revindicatie de zaak van een bepaalde persoon op te eisen. Het bezwaar dat de eigenaar aldus de revindicatie kan verliezen voordat hij deze daadwerkelijk tegen die persoon heeft kunnen instellen, is niet doorslaggevend tegenover de eisen van de rechtszekerheid in het rechtsverkeer, die het instituut van de verjaring mede beoogt te dienen en die verlangen dat na het verstrijken van een vanaf een vast tijdstip lopende, vaste termijn de zaak niet meer kan worden opgeëist op grond van vóór de aanvang van die termijn bestaande feiten (vgl. HR 3 november 1995, RvdW 1995, 229 ( NJ 1998, 380 ; red.)) Dat rechthebbenden moeite moeten doen om eigendomsverlies door verjaring te voorkomen is in ieder geval na dit arrest evident. De vraag is dus niet zozeer of van hen verlangd kan worden dat zij hun grondposities in de gaten houden, maar veeleer wat (lees: hoeveel moeite) van hen kan worden verlangd. Ook op dat punt gaat de Hoge Raad in het hier besproken arrest in: Hoezeer het ook voor eigenaren van met name moeilijk begaanbare of moeilijk toegankelijke percelen bezwarend kan zijn deze periodiek op bezitsinbreuken te controleren, in de gelding van meerbedoelde wettelijke vereisten voor bezit kan die omstandigheid geen verandering brengen. Eerst indien moeilijke begaanbaarheid of moeilijke toegankelijkheid aan de kenbaarheid van de bezitsdaden in de weg staat, is van bezit van een inb r e u k m a ker g e en s pr a ke. 20. Deze overweging en in het bijzonder de tweede volzin: de uitzonderingsclausule roept vragen op. De eerste is wat de Hoge Raad bedoelt met moeilijke toegankelijkheid en moeilijke begaanbaarheid in de tweede volzin. Betreft het slechts een fysiek criterium, in die zin dat het gaat om de vraag of het moeilijk is om bij een perceel te geraken? Of ziet het criterium op de mogelijkheid (in ruime zin) om bekend te kunnen raken met het bezit? Dit is relevant, omdat voor ontdekking van het feit dat een landjepikker je grond in bezit heeft genomen onderzoek op de grond niet altijd nodig is (en misschien ook zelfs niet altijd toereikend). Dit onderzoek gebeurt tegenwoordig, in ieder geval bij grootgrondbezitters, vaak aan de hand van luchtfoto s waarop de kadastrale kaartenbak is geprojecteerd. 17 Ook als grond in fysiek moeilijk begaanbare en moeilijk toegankelijke gebieden in bezit is genomen, kan dat op dergelijke foto s over het algemeen vrij eenvoudig worden gesignaleerd. Dat mensen die voor de gemeente onderzoek doen naar de grondposities mogelijk moeilijk bij een bepaald perceel kunnen komen, doet dus niets af aan het feit dat dat bezit voor deze gemeenten wel kenbaar kan zijn uit hoofde van d ie lu c ht fo t o s. 21. Dat brengt ons bij de tweede vraag, namelijk of het moeilijk begaanbaar/toegankelijk-criterium relatief is. Zo zal bezit, ook in moeilijk begaanbare/toegankelijke gebieden, voor een gemeente die over luchtfoto s beschikt eerder kenbaar zijn dan voor gemeenten (en andere partijen) die hier niet over beschikken. 18 Een ander voorbeeld is dat 13 In de zaak die wij hier bespreken kwam het hof tot het door de Hoge Raad gesauveerde oordeel dat van de gemeente verwacht mocht worden dat zij de strook inspecteerde vanaf de [straat] en vanuit het daaraan grenzende bosperceel of vanaf aangrenzende percelen met toestemming van de eigenaren daarvan. 14 Zelfs het in andermans erf slaan (en houden) van een paal kan al een onrechtmatige toestand zijn, zie PG Boek 3, p Zie bijvoorbeeld Rb. Rotterdam 23 januari 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ HR 8 mei 1998, NJ 1999/44, m.nt. Th.M. de Boer. 17 Zie randnummer 2.12 van de conclusie van A-G Rank-Berenschot bij dit arrest ( ECLI:NL:PHR:2016:532 ). 18 Van Schaick lijkt relativiteit overigens niet uit te sluiten: Bezitsgebreken hebben soms een relatief karakter; bezit dat jegens de een gebrekkig is, kan jegens de ander volwaardig zijn. Zie A.C. van Schaick, Wat is gebrekkig bezit?, NTBR 2011/25. Afl. 9 - september

7 iemand met een tractor waarschijnlijk bepaalde gronden wel kan bereiken die voor iemand zonder tractor moeilijk of wellicht zelfs niet begaanbaar/toegankelijk zijn. 22. Ten slotte vragen wij ons af wat er gebeurt als aanvankelijk sprake is van (openbaar) bezit, maar er gedurende de looptijd van de verjaringstermijn moeilijke begaanbaarof toegankelijkheid optreedt (bijvoorbeeld omdat alles helemaal dichtgroeit). Uit art. 3:117 lid 1 en lid 2 BW volgt dat een bezitter slechts het bezit verliest als sprake is van kennelijke prijsgeving of een ander het bezit verkrijgt. Bij het gedurende de looptijd van de verjaringstermijn optreden van moeilijke begaanbaar- of toegankelijkheid is geen van beide situaties aan de orde. Naar de letter van de wet zou het bezit dan dus niet eindigen, wat met zich brengt dat het strikt vasthouden daaraan tot gevolg heeft dat het bezit voortduurt, terwijl het bezit slechts voor een beperkte periode kenbaar was. Dit staat op gespannen voet met de ratio van het openbaarheidsvereiste, omdat in dat geval de rechthebbende gedurende een deel van de verjaringstermijn niet redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van het bezit. De rechthebbende is daardoor voor een bepaalde periode niet in de gelegenheid om actie te ondernemen tegen de verjaring. 23. Deze vragen zullen in de jurisprudentie beantwoord moeten worden. Of dat ooit gaat gebeuren, betwijfelen wij echter ten zeerste. Zoals hiervoor al opgemerkt, zal de beperkte bescherming die een rechthebbende aan de openbaarheidseis ontleent het zeker na dit arrest immers snel afleggen tegen (vooral) het belang van de rechtszekerheid. Uitgangspunt lijkt openbaarheid ( u had het kunnen ontdekken ), van welk uitgangspunt alleen in bijzondere gevallen wordt afgeweken. Zo n bijzonder geval deed zich voor in een zaak die heeft geleid tot een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 maart Hierin ging het om kelderpikker X die een muur in zijn kelderbox had doorgebroken en een kruipruimte bij zijn kelderbox had getrokken. Het mangat dat via de gemeenschappelijke (kruip)ruimte toegang verschafte tot het stuk dat hij bij zijn kelderbox had getrokken, had X afgesloten. In dit (zeer uitzonderlijke) geval kwam de rechtbank, mede gezien het feit dat betreffende kruipruimten enkel in geval van technische mankementen door loodgieters en/of technici werden betreden, tot het oordeel dat sprake is geweest van het heimelijk in bezit nemen van een deel van de kruipruimte. Hiermee was niet voldaan aan de openbaarheidseis en dus geen sprake van bezit. 24. Uit dit arrest lijkt voort te vloeien dat grondeigenaren zich niet snel met succes achter het openbaarheidsvereiste kunnen verschuilen. Zij doen er goed aan de woorden van de A-G ter harte te nemen: het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar om zijn grondpositie(s) goed in de gaten te houden en in dat kader onderzoek uit te voeren, al is het maar eens in de twintig jaar (maar vaker is natuurlijk b e t er). I V. Vordering uit onrechtmatige daad 25. Vervolgens komt de Hoge Raad met het in de inleiding van deze noot al aangekondigde juridische vuurwerk. 19 Rb. Den Haag 26 maart 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:3727. Volgens de Hoge Raad kan iemand die zijn eigendomsrecht door verjaring is verloren aan een bezitter te kwader trouw, de schade die hij door dat verlies lijdt op grond van art. 6:162 BW verhalen. Als de bezitter nog steeds eigenaar is van de grond, kan dat zelfs in de vorm van een veroordeling tot teruglevering van de grond ( art. 6:103 BW). 26. Waar de bescherming van de originele eigenaar het in het eerste deel van het arrest nog tegen de rechtszekerheid aflegde, voert in het deel ten overvloede, zoals Tuil het uitdrukt, de individuele rechtvaardigheid de boventoon. 20 De Hoge Raad schiet de originele eigenaar hier ten koste van de rechtszekerheid te hulp door te bepalen dat de strijd na twintig jaar niet meer gestreden is. Aan deze termijn, die de wetgever met het oog op de rechtszekerheid heeft opgenomen, voegt de Hoge Raad immers een verlenging toe. Een verlenging die begrensd wordt door verjaring ex art. 3:310 BW, maar waarvan het eind- en beginmoment niet altijd even duidelijk zal zijn. 27. In dit gedeelte richten wij ons voornamelijk op die verjaring. Over dit arrest valt nog veel meer te zeggen, en dat is ook al gebeurd. Wij verwijzen graag naar de andere commentaren die dit arrest heeft doen voortbrengen. 21 Verjaring ex art. 3:310 BW (vooraf) 28. De inbezitneming en -houding van de grond van een ander is, als dat niet te goeder trouw gebeurt, onrechtmatig, aldus de Hoge Raad. 22 Hiermee maakt een landjepikker namelijk inbreuk op een subjectief recht als bedoeld in art. 6:162 lid 2 BW, en wel op het eigendomsrecht. 29. Door deze inbreuk kan de rechthebbende twee soorten schade lijden: schade doordat hij gedurende het bezit door de landjepikker niet over zijn grond kan beschikken en schade die wordt veroorzaakt door eigendomsverlies. De wet biedt de rechthebbende mogelijkheden om het bezit door de landjepikker te beëindigen en beide vormen van schade te voorkomen. Deze vorderingen verjaren na twintig jaar (art. 3:314 lid 1 en 2 BW en art. 3:306 BW). 30. In het arrest dat wij hier bespreken is het kwaad reeds geschied en de schade geleden: de rechthebbende heeft twintig jaar niet over zijn grond kunnen beschikken en is bovendien haar eigendom verloren door de cocktail van bezit en tijdsverloop. Helder is dat zulke vorderingen niet aan het in het vorige randnummer genoemde verjaringsregime onderhevig zijn. Het gaat namelijk niet om een vordering die strekt tot beëindiging van een onrechtmatige toestand of bezit door een landjepikker; het gaat om vergoeding van schade. De vordering tot vergoeding van schade voor het niet over de grond kunnen beschikken verjaart in ieder geval te- 20 M.L. Tuil, Verkrijgende verjaring, tussen rechtszekerheid en individuele rechtvaardigheid, MvV 2017, nr. 4, i.h.b. p Zie bijvoorbeeld B. Hoops & L.C.A. Verstappen, Van 20 naar 40 jaar: De Hoge Raad helpt eigenaars in de strijd tegen landjepik, WPNR 2017, afl. 7143, p , A.A.J. Smelt, Verkrijgende verjaring van onroerende zaken: aansluiting van het recht bij de feiten?, NTBR 2017/23, afl. 5 (p ), M.L. Tuil, Verkrijgende verjaring, tussen rechtszekerheid en individuele rechtvaardigheid, MvV 2017, nr. 4, p en de annotaties van W. Lever ( Gst. 2017/77 ), S.E. Bartels en V. Tweehuysen (JOR 2017/186), A.G. Castermans (AA 2017, p ) en F.J. Vonck (TBR 2017/105). 22 Vgl. ook r.o van het onderhavige arrest. 538 Afl. 9 - september 2017

8 OVERIG PRIVAATRECHT gelijkertijd met de vorderingen om het bezit te beëindigen en schade te voorkomen. Zo volgt uit art. 3:312 BW. In dit arrest kon derhalve voor het niet kunnen beschikken over de grond geen schade meer worden gevorderd. Dit artikel is (kennelijk) niet van toepassing op de door de Hoge Raad in dit arrest geintroduceerde vordering die het mogelijk maakt om schadevergoeding voor eigendomsverlies te vorderen Maar wanneer verjaart deze vordering dan wel? In r.o merkt de Hoge Raad op dat deze vordering is onderworpen aan verjaring op grond van art. 3:310 lid 1 BW. Daarbij noemt de Hoge Raad de twee verjaringstermijnen die dit artikel kent en hun aanvangstijdstip: de relatieve termijn van vijf jaar, die gaat lopen op het moment dat de benadeelde bekend is met zijn eigendomsverlies (en de daarvoor aansprakelijke persoon) en de (absolute) termijn van twintig jaar, die aldus de Hoge Raad aanvangt op het moment dat het eigendomsverlies zich heeft voorgedaan. Hieronder bespreken wij beide verjaringstermijnen. De vijfjarige termijn 32. Om met de vijfjarige termijn te beginnen: deze begint te lopen als de originele eigenaar (hierna: de benadeelde ) bekend is met (i) zijn schade, ofwel zijn eigendomsverlies; en (ii) de daarvoor aansprakelijke persoon, ofwel de landjepikker. Naar vaste rechtspraak 24 moet de eis van bekendheid met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon zo worden opgevat dat het gaat om daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat. De verjaringstermijn begint ook pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. 25 Daarvan is vervolgens pas weer sprake als de benadeelde voldoende zekerheid die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Van belang daarbij is ten slotte nog dat voor het gaan lopen van de verjaringstermijn niet is vereist dat de benadeelde daadwerkelijk bekend is met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden Maar wanneer is de benadeelde nu daadwerkelijk in staat om een rechtsvordering in te stellen tot vergoeding van schade die hij heeft geleden doordat hij zijn eigendom wegens verjaring aan een landjepikker heeft verloren? Bij de eis dat de benadeelde bekend moet zijn met de aansprakelijke persoon (ii) voorzien wij niet veel problemen. In lijn met het Bemoti c.s. -arrest uit 2010 zal aan deze eis immers snel zijn voldaan, nu de identiteit van een landjepikker doorgaans eenvoudig kan worden achterhaald. Over het algemeen is de landjepikker een aanliggende eigenaar. Als de benadeelde niet al weet wie dat is, kan hij via het voor 23 Op de vraag waarom dat artikel niet van toepassing is op de vordering tot schadevergoeding na eigendomsverlies, gaan wij hier niet in. Zie over art. 3:312 BW in dit verband bijvoorbeeld de commentaren bij dit arrest van Lever in Gst. 2017/77 en van Bartels en Tweehuysen in JOR 2017/ Laatstelijk in HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017: HR 24 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF H R 2 6 n o v e m b e r , E C L I:N L :H R : : A R eenieder toegankelijke kadaster heel eenvoudig achter de identiteit van de aanliggend eigenaar komen Bij de eis van bekendheid met de schade (i) voorzien wij daarentegen wel problemen. Om te achterhalen wanneer sprake is van bekendheid met de schade, is een goed beginpunt de vaststelling dat deze zich bij eigendomsverlies door verjaring niet in feitelijke zin openbaart. We zien niet, zoals na een botsing, deuken in de auto zitten, we voelen geen pijn net als na een klap. Tussen de feitelijke situatie voor en na verjaring zullen waarschijnlijk geen verschillen waarneembaar zijn. De situatie voor en na zal exact hetzelfde zijn: hetzelfde hek staat nog altijd op precies dezelfde plaats en dus nog om precies hetzelfde stuk grond heen. 35. Ook in juridisch opzicht zal vaak onduidelijk zijn of, en zo ja, wanneer, de schade is ingetreden. Voor eigendomsverlies wegens verjaring moet de landjepikker de grond immers bezitten op het moment dat de verjaringstermijn verloopt. Ten aanzien van dat laatste punt geldt dat het voor de benadeelde vaak niet, of in ieder geval niet eenvoudig, te achterhalen is wanneer het gebruik door de landjepikker of diens rechtsvoorganger(s) is aangevangen. De benadeelde moet maar net geluk hebben dat (verifieerbaar gedateerde) luchtof andersoortige foto s bestaan waarop een (hetzelfde?) hek staat, of dat buurtbewoners die daar al lang wonen zich toevallig nog herinneren dat dat hek er al decennialang staat. En zelfs als de benadeelde vaststelt dat het gebruik van zijn grond al twintig jaar of langer geleden is aangevangen, kan hij er nog altijd niet zeker van zijn dat het eigendomsverlies (en dus schade) is ingetreden. Niet elk gebruik constitueert namelijk bezit en het recht is voor wat betreft de vraag wat wel en niet als bezit wordt aangemerkt constant in beweging. 36. Samenvattend: voor een benadeelde is het vrijwel onmogelijk om in subjectieve zin bekend te zijn met schade door eigendomsverlies wegens verjaring. Dat schade wordt geleden is immers feitelijk niet zicht- of voelbaar. Het is dan ook verleidelijk om aan te nemen dat de vijfjarige termijn pas gaat lopen als een rechter duidelijkheid verschaft door te oordelen dat de landjepikker door verjaring eigenaar is geworden. De Hoge Raad heeft echter bepaald dat een rechterlijk oordeel, evenals het inwinnen van juridisch advies, geen invloed heeft op de vraag of sprake is van bekendheid als bedoeld in art. 3:310 lid 1 BW De vraag wanneer dan wel sprake is van bekendheid met de schade is, zeker gezien de lang niet altijd eenduidige rechtspraak op dit punt, 29 niet eenvoudig te geven. Wij doen toch een poging en menen dat de vijfjarige termijn 27 HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6241 : Degene die de identiteit met een beperkt onderzoek had kunnen achterhalen, maar heeft nagelaten een dergelijk onderzoek in te stellen, kan zich niet ter afwering van een beroep op verjaring beroepen op subjectieve onbekendheid met de aansprakelijke persoon, ofschoon onder bekendheid met schade en aansprakelijke persoon daadwerkelijke bekendheid moet worden verstaan (vgl. HR 9 juli 2010, LJN BM1688 ).. 28 HR 26 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR1739 en recent bijv. HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:552. Zie ook HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1688 voor de bevestiging dat bekendheid met de schade niet pas ontstaat naar aanleiding van een uitspraak van de rechter. 29 Zie voor een goed overzicht (tot december 2012): B.M. Jonk-Van Wijk en N. de Boer, Verjaring = bekendheid = bestaande schade = opeisbaarheid?, ORP 2012/8, p Afl. 9 - september

9 aanvangt als de benadeelde bekend is geworden met het bezit van de landjepikker, lees: het feitelijk waarneembare ingrediënt van de cocktail die tot eigendomsverlies leidt. Het andere ingrediënt, het tijdsverloop (het bezit moet minimaal twintig jaar geleden zijn aangevangen), komt in die opvatting als eerst mogelijk startmoment van de vijfjarige termijn om de hoek kijken. Niet vereist is dat de benadeelde bekend is met het tijdsverloop. Anders gezegd: wij menen dat de vijfjarige termijn gaat lopen als de benadeelde bekend is geworden met het bezit, maar niet eerder dan dat de landjepikker het eigendom ex art. 3:105 en 3:306 BW heeft verkregen. Pas op dat moment verliest de benadeelde namelijk de eigendom van zijn grond en pas dan ontstaat de schade. Nu de korte verjaringstermijn pas kan aanvangen als de schade is ontstaan 30, kan de verjaringstermijn voor het verhalen van de schade die wordt geleden als gevolg van eigendomsverlies ook pas gaan lopen na voltooiing van de twintigjarentermijn van art. 3:105 en 3:306 BW. 38. Voor deze opvatting menen wij ondersteuning te vinden in een arrest van de Hoge Raad uit H ier i n wordt als volgt overwogen: Voor het gaan lopen van de verjaringstermijn is echter niet vereist dat de benadeelde bekend is met alle componenten of de gehele omvang van zijn schade als gevolg van dat tekortschietend of foutief handelen. Voldoende is dat de benadeelde bekend is geworden met schade die hij heeft geleden of lijdt als gevolg daarvan. De verjaringstermijn die vervolgens op de voet van art. 3:310 lid 1 begint te lopen geldt mede voor de vordering tot vergoeding van schade waarvan de benadeelde kon verwachten dat hij die als gevolg van datzelfde tekortschietend of foutief handelen van de aansprakelijke persoon zou kunnen gaan lijden. 39. Als de benadeelde het bezit van de landjepikker ontdekt, is hij bekend met de schade die hij als gevolg van dat bezit heeft geleden en op dat moment nog altijd lijdt. De benadeelde heeft voor de duur van het bezit, hoe kort of lang ook, namelijk geen gebruik kunnen maken van zijn grond. 32 Met deze bekendheid gaat naar onze mening (ook) de verjaringstermijn voor de schade als gevolg van het (eventuele) eigendomsverlies lopen. Dit betreft namelijk schade waarvan de benadeelde, gezien de regeling van art. 3:105 BW, kan verwachten dat deze wordt geleden als gevolg van hetzelfde foutief handelen c.q. van het door de landjepikker in bezit hebben en houden van de grond. Dat de landjepikker het eigendom ex art. 3:105 BW en 3:306 BW moet hebben verkregen voordat de termijn volgens ons kan gaan lopen, is omdat zoals wij hiervoor al hebben opgemerkt op dat moment de schade pas ontstaat. Bekendheid met de voltooiing is daarbij niet vereist, omdat de benadeelde niet bekend hoeft te zijn met alle componenten (ingrediënten) of de gehele omvang van de schade. Van bekendheid met het 30 HR 10 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF HR 10 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM De vordering tot vergoeding voor deze schade verjaart tegelijkertijd met de vorderingen om het bezit te beëindigen en schade te voorkomen ( art. 3:312 BW). feit dat de benadeelde zijn eigendomsrecht is verloren, hoeft zodoende naar onze mening dus ook geen sprake te zijn. 40. De achtergrond van de hiervoor geciteerde overweging is volgens de Hoge Raad dat de benadeelde bij bekendheid met een deel van de schade daadwerkelijk in staat is om tegen de aansprakelijke persoon een vordering tot schadevergoeding in te stellen. De redenering doortrekkend naar dit geval zou dan zijn dat de benadeelde bij constatering van bezit aanleiding heeft om een procedure tegen de landjepikker te starten om dat bezit te beëindigen. Als die procedure dan toch loopt kan hij ook meteen, al is het maar voor de zekerheid, schadevergoeding vorderen voor het geval hij zijn eigendom kwijt is geraakt (al dan niet in de vorm van teruglevering van zijn grond). 41. Inactiviteit kan de benadeelde (grondeigenaar) na ontdekking van bezit door een landjepikker duur komen te staan. Als hij zijn eigendom (nog) niet verloren is, kan dat nog gebeuren. 33 En als het eigendom al wel wegens verjaring naar de landjepikker is overgegaan, gaat de vijfjarige termijn (naar onze mening) bij de ontdekking van het bezit lopen. Ons advies aan de benadeelde is dan ook om het zekere voor het onzekere te nemen en bij ontdekking van illegaal gebruik snel actie te ondernemen. De twintigjarige termijn 42. De absolute termijn van twintig jaar vangt volgens de tekst van art. 3:310 lid 1 BW aan na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. De schadeveroorzakende gebeurtenis is in dit geval de voltooiing van de verjaring van art. 3:314 lid 2 BW, zo zegge de Hoge Raad. Deze overweging kan men zo begrijpen dat de Hoge Raad meent dat de voltooiing van de verjaring op zichzelf de gebeurtenis als bedoeld in art. 3:310 lid 1 BW is. Hoops en Verstappen betogen naar onze mening terecht dat die opvatting onjuist zou zijn. 34 In het Erven Van Hese/Schelde -arrest heeft de Hoge Raad namelijk bepaald dat de gebeurtenis een gedraging (handelen of nalaten) betreft. 35 Verjaring is een bloot rechtsfeit. Een feit waar nu juist geen menselijk handelen aan te pas is gekomen. 43. Volgens ons kan men de overweging van de Hoge Raad ook anders lezen, op een manier die wél past binnen de lijn gekozen in het Ervan Van Hese/Schelde -arrest. 33 Hiervoor bespraken wij dat het voor de benadeelde niet met het blote oog zichtbaar is of illegaal gebruik door de landjepikker gekwalificeerd kan worden als bezit. Dat roept de vraag op of de verjaringstermijn ook kan beginnen te lopen als illegaal gebruik geen bezit in de zin van art. 3:107 BW oplevert. Het antwoord is nee. Zonder bezit kan de schade in de vorm van eigendomsverlies niet optreden. Wanneer het illegaal gebruik slechts een onrechtmatige toestand betreft, verjaart, als besproken, de vordering tot opheffing van de onrechtmatige toestand op grond van art. 3:314 lid 1 BW jo. art. 3:306 BW na twintig jaar. Eigendomsverlies treedt echter niet in. En dat is nu juist waarvoor de benadeelde schadevergoeding (al dan niet in de vorm van teruglevering) kan vorderen: niet voor het verjaren van de vordering tot opheffing van de onrechtmatige toestand. Nu een schadevergoedingsvordering niet zal bestaan, kan deze ook niet verjaren. Dit neemt echter niet weg dat het zonder meer raadzaam is voor de rechthebbende die illegaal gebruik ontdekt, niet zijnde bezit, om snel actie te ondernemen. Dit om te voorkomen dat de vordering tot opheffing van de onrechtmatige toestand verjaart. 34 B. Hoops & L.C.A. Verstappen, Van 20 naar 40 jaar: De Hoge Raad helpt eigenaars in de strijd tegen landjepik, WPNR 2017, afl. 7143, p R. o Afl. 9 - september 2017

Terugvordering van verjaarde grond

Terugvordering van verjaarde grond Rutger Fabritius* Terugvordering van verjaarde grond Verschillende facetten van het arrest Gemeente Heusden/X, een baanbrekend arrest voor de verjaringspraktijk De Hoge Raad heeft recentelijk geoordeeld

Nadere informatie

Hoge Raad: 24 februari 2017 Bosperceel Heusden 3. ECLI:NL:HR:2017:309 blz 1 van 17

Hoge Raad: 24 februari 2017 Bosperceel Heusden 3. ECLI:NL:HR:2017:309 blz 1 van 17 ECLI:NL:HR:2017:309 blz 1 van 17 Instantie: Hoge Raad Datum uitspraak: 24-02-2017 Datum publicatie: 24-02-2017 Zaaknummer: 15/01948 Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:532, Gevolgd In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2015:42,

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2016:2885. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1004, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2016:2885. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1004, Gevolgd ECLI:NL:HR:2016:2885 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 16-12-2016 Datum publicatie 16-12-2016 Zaaknummer 15/04731 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1004,

Nadere informatie

Registergoederen en verjaring. docenten: Alex Geert Castermans & Jacqueline Peter

Registergoederen en verjaring. docenten: Alex Geert Castermans & Jacqueline Peter Registergoederen en verjaring docenten: Alex Geert Castermans & Jacqueline Peter registergoederen en verjaring programma: verjaring en verkrijging van grond pauze verjaring en verkrijging van erfdienstbaarheden

Nadere informatie

Nijmegen, 9 maart 2010 Betreft: aanvullend advies inzake erfdienstbaarheid Maliskamp

Nijmegen, 9 maart 2010 Betreft: aanvullend advies inzake erfdienstbaarheid Maliskamp Mr. P.H.A.M. Peters Hoff van Hollantlaan 5 Postbus 230 5240 AE Rosmalen Nijmegen, 9 maart 2010 Betreft: aanvullend advies inzake erfdienstbaarheid Maliskamp Geachte heer Peters, Bij brief van 12 november

Nadere informatie

Revindicatiebeleid. Er zijn een tweetal vormen van verjaring:

Revindicatiebeleid. Er zijn een tweetal vormen van verjaring: Revindicatiebeleid Inleiding Het is bekend dat er gemeentegrond, doorgaans groenstroken, in bezit/gebruik genomen zijn. Na een globale inventarisatie blijkt dat het gaat om een gemeentebrede problematiek.

Nadere informatie

RVR 2017/39 RVR 2017/39

RVR 2017/39 RVR 2017/39 RVR 2017/39 Rechtspraak Vastgoedrecht RVR 2017/39 Hoge Raad (Civiele kamer) 24 februari 2017, nr. 15/01948 (Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot; A-G mr. E.B.

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2016:2884. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1003, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2016:2884. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1003, Gevolgd ECLI:NL:HR:2016:2884 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 16-12-2016 Datum publicatie 16-12-2016 Zaaknummer 15/04494 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1003,

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392 ECLI:NL:HR:2014:156 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 24-01-2014 Datum publicatie 24-01-2014 Zaaknummer 13/00392 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1257,

Nadere informatie

KLACHTPLICHT BIJ NON-CONFORMITEIT

KLACHTPLICHT BIJ NON-CONFORMITEIT KLACHTPLICHT BIJ NON-CONFORMITEIT Bij de aankoop van een woning blijkt achteraf nogal eens dat iets anders geleverd is dan op grond van de koopovereenkomst mocht worden verwacht. Er kan bijvoorbeeld sprake

Nadere informatie

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem De vaststellingsovereenkomst Prof. mr dr Edwin van Wechem Wat is een vaststellingsovereenkomst? Artikel 7:900 BW Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van

Nadere informatie

Tijdschrift voor Agrarisch Recht (TvAR) maart 2017, Nr. 3, TvAR 2017/5875. Hoge Raad, 16 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2884 (Agrarische bestemming).

Tijdschrift voor Agrarisch Recht (TvAR) maart 2017, Nr. 3, TvAR 2017/5875. Hoge Raad, 16 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2884 (Agrarische bestemming). Tijdschrift voor Agrarisch Recht (TvAR) maart 2017, Nr. 3, TvAR 2017/5875. Hoge Raad, 16 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2884 (Agrarische bestemming). mrs. F.B. Bakels, C.A. Streef kerk, T.H. Tanja-van

Nadere informatie

REVINDICATIEBELEID Inleiding Revindicatie Verjaring Revindicatieprocedure

REVINDICATIEBELEID Inleiding Revindicatie Verjaring Revindicatieprocedure REVINDICATIEBELEID Inleiding Het komt regelmatig voor dat onrechtmatig gebruik wordt gemaakt van gemeentegrond. Onrechtmatig gebruik houdt in dat particulieren of bedrijven zonder toestemming van de gemeente

Nadere informatie

Heeft de landjepikker zich te rijk gerekend? Een herkansing voor de voormalig eigenaar

Heeft de landjepikker zich te rijk gerekend? Een herkansing voor de voormalig eigenaar Heeft de landjepikker zich te rijk gerekend? Een herkansing voor de voormalig eigenaar Naam: Francis Blaauboer Begeleider: Prof.dr. A.F. Salomons Inleverdatum: 8 januari 2018 Abstract Op 24 februari 2017

Nadere informatie

casus Wessel Rotterdam

casus Wessel Rotterdam Casus VNG-cursus Grondzaken en verjaring oktober 2008 Wessel is eigenaar van een huis met tuin in Rotterdam. Aan de achterkant van de tuin grenst een groenstrook van ongeveer 2 meter breed die eigendom

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr (mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. A. Westerveld als secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr (mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. A. Westerveld als secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr. 2016-475 (mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. A. Westerveld als secretaris) Klacht ontvangen op : 9 mei 2016 Ingediend door : Consument Tegen

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2014:4081 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:GHSHE:2014:4081 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD ECLI:NL:GHSHE:2014:4081 Instantie Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak 07-10-2014 Datum publicatie 10-10-2014 Zaaknummer HD 200.139.258_01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd ECLI:NL:HR:2015:1871 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10-07-2015 Datum publicatie 10-07-2015 Zaaknummer 14/04610 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589,

Nadere informatie

ENIGE KNELPUNTEN AANGAANDE VERJARING IN HET VERZEKERINGSRECHT VRIJDAG 11 NOVEMBER 2016

ENIGE KNELPUNTEN AANGAANDE VERJARING IN HET VERZEKERINGSRECHT VRIJDAG 11 NOVEMBER 2016 ENIGE KNELPUNTEN AANGAANDE VERJARING IN HET VERZEKERINGSRECHT VRIJDAG 11 NOVEMBER 2016 ONDERWERPEN Recht vóór inwerkingtreding titel 7.17 BW Recht bij inwerkingtreding titel 7.17 BW Verjaringstermijn van

Nadere informatie

Verdiepingscollege Verjaring & grondzaken

Verdiepingscollege Verjaring & grondzaken Verdiepingscollege Verjaring & grondzaken P.C. van Es universitair hoofddocent notarieel recht Universiteit Leiden auteur Ars Aequi Libri-monografie Verkrijging door verjaring Onderwerpen Twee soorten

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/173633

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2007:BB1598

ECLI:NL:RBARN:2007:BB1598 ECLI:NL:RBARN:2007:BB1598 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 27-06-2007 Datum publicatie 13-08-2007 Zaaknummer 153406 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Kort geding Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:21, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2016:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:21, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2016:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan ECLI:NL:HR:2017:571 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 31-03-2017 Datum publicatie 31-03-2017 Zaaknummer 16/03870 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:21,

Nadere informatie

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483 ECLI:NL:HR:2014:2652 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-09-2014 Datum publicatie 10-09-2014 Zaaknummer 13/01257 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie In cassatie op

Nadere informatie

Verjaring in het verzekeringsrecht ACIS 2 november 2018

Verjaring in het verzekeringsrecht ACIS 2 november 2018 Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) Verjaring in het verzekeringsrecht ACIS 2 november 2018 Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse Verjaring (1) Art. 7:942 lid 1 BW gaat voor een vordering tegen de verzekeraar

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01 ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 29-11-2016 Datum publicatie 06-02-2017 Zaaknummer 200.174.828/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden 4 november 2016 Eerste Kamer 15/00920 LZ/IF Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: tegen STICHTING PENSIOENFONDS PERSONEELSDIENSTEN, gevestigd te Amsterdam, VOOR VERWEERSTER in cassatie, advocaat:

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642 ECLI:NL:HR:2018:484 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 30-03-2018 Datum publicatie 30-03-2018 Zaaknummer 17/01642 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:46

Nadere informatie

Klaag op tijd én op de juiste wijze (!): het toetsingskader voor verval van recht

Klaag op tijd én op de juiste wijze (!): het toetsingskader voor verval van recht Klaag op tijd én op de juiste wijze (!): het toetsingskader voor verval van recht Author : gvanpoppel Klachtplicht Bij het verrichten van een gebrekkige prestatie of de levering van een gebrekkige zaak,

Nadere informatie

Burgerlijk Wetboek boek 7 titel 12. Aanneming van werk. Afdeling 1. Aanneming van werk in het algemeen

Burgerlijk Wetboek boek 7 titel 12. Aanneming van werk. Afdeling 1. Aanneming van werk in het algemeen Burgerlijk Wetboek boek 7 titel 12. Aanneming van werk Afdeling 1. Aanneming van werk in het algemeen Artikel 750 1. Aanneming van werk is de overeenkomst waarbij de ene partij, de aannemer, zich jegens

Nadere informatie

Zoekresultaat inzien document ECLI:NL:HR:2016:2222. Uitspraak

Zoekresultaat inzien document ECLI:NL:HR:2016:2222. Uitspraak Zoekresultaat inzien document ECLI:NL:HR:2016:2222 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 30 09 2016 Datum publicatie 30 09 2016 Zaaknummer 15/01943 Formele relaties Rechtsgebieden Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:473,

Nadere informatie

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:57, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2014:5348, Bekrachtiging/bevestiging

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:57, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2014:5348, Bekrachtiging/bevestiging ECLI:NL:HR:2016:1052 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 03-06-2016 Datum publicatie 03-06-2016 Zaaknummer 15/00912 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:57,

Nadere informatie

In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2015:2722, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1325, Contrair

In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2015:2722, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1325, Contrair ECLI:NL:HR:2017:552 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 31-03-2017 Datum publicatie 31-03-2017 Zaaknummer 16/00576 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie In cassatie op :

Nadere informatie

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie: LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 225359 Datum uitspraak: 15-02-2012 Datum publicatie: Rechtsgebied: 17-02-2012 Handelszaak Soort procedure: Kort geding Inhoudsindicatie: In deze zaak

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd ECLI:NL:HR:2013:37 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 28-06-2013 Datum publicatie 04-07-2013 Zaaknummer 12/00171 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416,

Nadere informatie

Den Haag, \ 2 JUNI Kenmerk:

Den Haag, \ 2 JUNI Kenmerk: V, Den Haag, \ 2 JUNI 2018 Kenmerk: 2018-0000099232 Motivering van het beroepschrift in cassatie (rolnummer 18/01717) tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-hertogenbosch van 22 maart 2018, nr. 17/00186,

Nadere informatie

Samenvatting. Klacht ontvangen op : 12 april 2017 Ingediend door : Consument

Samenvatting. Klacht ontvangen op : 12 april 2017 Ingediend door : Consument Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-745 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. P. van Haastrecht-van Kuilenburg, secretaris) Klacht ontvangen op : 12 april 2017 Ingediend

Nadere informatie

Verkrijgende verjaring

Verkrijgende verjaring Verkrijgende verjaring Hendrik Ploeger 10 mei 2007 1 Agenda Vereisten voor verkrijging door verjaring De registerverklaring Erfdienstbaarheid door verjaring 10 mei 2007 2 Bezitsgrens Feitelijke grens Bezit:

Nadere informatie

Zaaknummer : S21-78 Datum uitspraak : 23 mei 2017 Plaats uitspraak : Zeist

Zaaknummer : S21-78 Datum uitspraak : 23 mei 2017 Plaats uitspraak : Zeist Zaaknummer : S21-78 Datum uitspraak : 23 mei 2017 Plaats uitspraak : Zeist Bindend Advies in het geschil tussen: de heer A. Sylla, mevrouw M. Sylla-van de Kamp wonende te Almelo verder te noemen: Sylla

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd ECLI:NL:HR:2017:1064 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-06-2017 Datum publicatie 09-06-2017 Zaaknummer 16/04866 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410,

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden '" 13 februari 2015 Eerste Kamer in naam des Konings 10/02162 LZ Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: l. LEIDSEPLEIN BEHEER B.V., gevestigd te Amsterdam, 2. Hendrikus Jacobus Marinus DE VRIES,

Nadere informatie

Wanneer iemand door verjaring eigenaar wordt van een stuk grond, spreken we van verkrijgende verjaring.

Wanneer iemand door verjaring eigenaar wordt van een stuk grond, spreken we van verkrijgende verjaring. Bijlage 3 JURIDISCHE ASPECTEN VAN VERJARING Wanneer iemand door verjaring eigenaar wordt van een stuk grond, spreken we van verkrijgende verjaring. Het Burgerlijk Wetboek kent twee vormen van verkrijgende

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2016:24. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/03918

ECLI:NL:HR:2016:24. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/03918 ECLI:NL:HR:2016:24 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 15-01-2016 Datum publicatie 15-01-2016 Zaaknummer 14/03918 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1701,

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken. RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2005.0156 (004.05) ingediend door: hierna te noemen 'klager', tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'. De Raad van Toezicht Verzekeringen

Nadere informatie

BESLUIT. 3. Tegen het bestreden besluit heeft Automark tijdig bezwaar aangetekend bij brief van 30 juli 2008.

BESLUIT. 3. Tegen het bestreden besluit heeft Automark tijdig bezwaar aangetekend bij brief van 30 juli 2008. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 6386 / 66 Betreft zaak: Wob-verzoek Automark II Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op de bezwaren gericht tegen

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2007:BA1414

ECLI:NL:HR:2007:BA1414 ECLI:NL:HR:2007:BA1414 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 15-06-2007 Datum publicatie 15-06-2007 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie C05/339HR Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA1414

Nadere informatie

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken. I f^l öobuicq3~o\ Den Haag, 2 O MRT 2012 Kenmerk: DGB 2012-753 TL Motivering van liet beroepsciirir: in cassatie (rolnummer 12/00641) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 21 december

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619 ECLI:NL:GHSHE:2017:3619 Instantie Datum uitspraak 15-08-2017 Datum publicatie 16-08-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch 200.216.119_01

Nadere informatie

Mededelingsplicht, onderzoeksplicht, onrechtmatigheid en eigen schuld 1

Mededelingsplicht, onderzoeksplicht, onrechtmatigheid en eigen schuld 1 Mededelingsplicht, onderzoeksplicht, onrechtmatigheid en eigen schuld 1 1 - Mr. L.F. Kloppenburg is advocaat bij Groenendijk & Kloppenburg Advocaten te Leiden. 30 Magna Charta ~ Leergang contractenrecht

Nadere informatie

ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR DE KOOPOVEREENKOMST GROND VOOR EENGEZINSHUIZEN, VERSIE

ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR DE KOOPOVEREENKOMST GROND VOOR EENGEZINSHUIZEN, VERSIE ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR DE KOOPOVEREENKOMST GROND VOOR EENGEZINSHUIZEN, VERSIE 1-1-2010 Bij deze algemene voorwaarden horen: - Koopovereenkomst Grond voor eengezinshuizen, versie 1-1-2010 Definities

Nadere informatie

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt:

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt: Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 6494_1/309; 6836_1/220 Betreft zaak: Limburgse bouwzaken 1 en 2 / de heer [A] Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit

Nadere informatie

IN NAAM DER KONINGIN

IN NAAM DER KONINGIN 2 januari 1987 Eerste Kamer Nr. 12.932 RF/AT IN NAAM DER KONINGIN Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: "VASTELOAVESVEREINIGING DE ZAWPENSE", gevestigd te Grevenbricht, gemeente Born EISERES

Nadere informatie

het college van bestuur van de Universiteit Leiden, gevestigd te Leiden, verweerder.

het college van bestuur van de Universiteit Leiden, gevestigd te Leiden, verweerder. Zaaknummer: 2008/008 Rechter(s): mrs. Loeb, Lubberdink, Mollee Datum uitspraak: 20 juni 2008 Partijen: appellant tegen college van bestuur van de Universiteit Leiden Trefwoorden: Bijzondere omstandigheden,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2014:1286 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:GHSHE:2014:1286 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD ECLI:NL:GHSHE:2014:1286 Instantie Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak 06-05-2014 Datum publicatie 07-05-2014 Zaaknummer HD 200.134.974_01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger

Nadere informatie

Eigendom door verjaring?

Eigendom door verjaring? Eigendom door verjaring? Kennisontbijt 29 januari 2014 Gwenny Scaf & Robert Ruiter RRA Advocaten N.V. RRA Advocaten Kerkstraat 4 6367 JE Ubachsberg 045-5620540 www.rra.nl RRA Advocaten N.V. Één visie,

Nadere informatie

Stellen en bewijzen in procedures over verplichtstelling

Stellen en bewijzen in procedures over verplichtstelling Stellen en bewijzen in procedures over verplichtstelling 9 september 2015 Alex Ter Horst Advocaat pensioenrecht Achtergrond Indien verplichtstelling van toepassing is leidt dat voor wg en bpf tot allerlei

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505 ECLI:NL:GHSHE:2016:2505 Instantie Datum uitspraak 21-06-2016 Datum publicatie 24-04-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie - Vindplaatsen Uitspraak Gerechtshof

Nadere informatie

6 De taak van de rechter in het burgerlijk geding

6 De taak van de rechter in het burgerlijk geding 6 De taak van de rechter in het burgerlijk geding 1 INLEIDING Over de taak van de rechter in het burgerlijk geding bestaat weinig onenigheid. Het is zijn taak om ambtshalve te beoordelen of het recht op

Nadere informatie

Zaaknummer: S Datum uitspraak: 4 september 2018 Plaats uitspraak: Zeist

Zaaknummer: S Datum uitspraak: 4 september 2018 Plaats uitspraak: Zeist Zaaknummer: S21-104 Datum uitspraak: 4 september 2018 Plaats uitspraak: Zeist in het geschil tussen: de heer R. S. mevrouw J. S.-K. verder te noemen: S. c.s. tegen: de heer J. H. verder te noemen: H. Bindend

Nadere informatie

Civiele Procespraktijk

Civiele Procespraktijk Civiele Procespraktijk Nr. 13 - september 2010 De volgende onderwerpen worden behandeld: Vordering tot winstafdracht Aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikten, en schadebeperkingsplicht Verjaring Klachtplicht

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2016:2707. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/05236

ECLI:NL:HR:2016:2707. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/05236 ECLI:NL:HR:2016:2707 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 25-11-2016 Datum publicatie 25-11-2016 Zaaknummer 15/05236 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:874,

Nadere informatie

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523. Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011. Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523. Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011. Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523 Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Onteigening. Verzuim tot betekening cassatieverklaring

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308 ECLI:NL:GHDHA:2013:4308 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 12-11-2013 Datum publicatie 14-11-2013 Zaaknummer 200.092.575 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

Opinie inzake Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht 17 augustus 2007, LJN: BB1867 (Sint Antonius Ziekenhuis)

Opinie inzake Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht 17 augustus 2007, LJN: BB1867 (Sint Antonius Ziekenhuis) Opinie inzake Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht 17 augustus 2007, LJN: BB1867 (Sint Antonius Ziekenhuis) mr. J.C. (Kees) van de Water, KW Legal, juli 2008 Aan de orde in onderhavige zaak is (mede)

Nadere informatie

Honderbezitter aansprakelijk voor schade aangericht door hond aan hondenuitlaatster

Honderbezitter aansprakelijk voor schade aangericht door hond aan hondenuitlaatster Honderbezitter aansprakelijk voor schade aangericht door hond aan hondenuitlaatster LJN: BW9368, Rechtbank Amsterdam, 6 juni 2012 2. De feiten 2.1. [A] en [B] wonen tegenover elkaar in [plaats]. [C] woont

Nadere informatie

De onderzoeks- en klachtplicht van de artikelen 6:89 en 7:23 BW.

De onderzoeks- en klachtplicht van de artikelen 6:89 en 7:23 BW. De onderzoeks- en klachtplicht van de artikelen 6:89 en 7:23 BW. Op 8 februari 2013 heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen (LJN:BY4600) over de onderzoeks- en klachtplicht van de artikelen 6:89

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 7 NOVEMBER 2014 C.14.0122.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.14.0122.N 1. M. H., 2. A. D. K., eisers, toegelaten tot de rechtsbijstand bij beslissing van 6 januari 2014 (nr. G.13.0163.N) vertegenwoordigd

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden 6 maart 1998 Eerste Kamer Nr. 16.561 (C97/040 HR) AS Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: Karl Heinz HILLE, wonende te Haarlem, EISER tot cassatie, advocaat : mr E. Grabandt, t e g e n 1. de

Nadere informatie

VLAAMS GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in. de persoon van de Minister-President, met kabinet gevestigd te

VLAAMS GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in. de persoon van de Minister-President, met kabinet gevestigd te 29 MEI 2000 C.96.0188.N/1 Nr. C.96.0188.N.- VLAAMS GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in de persoon van de Minister-President, met kabinet gevestigd te 1000 Brussel, Martelaarsplein, 19,

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 20-06-2008 Datum publicatie 20-06-2008 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie C07/041HR

Nadere informatie

de leden van de gemeenteraad van de gemeente Schinnen. Postbus ZH Schinnen Schinnen, 31 oktober 2013 Onderwerp : Grondgebruik.

de leden van de gemeenteraad van de gemeente Schinnen. Postbus ZH Schinnen Schinnen, 31 oktober 2013 Onderwerp : Grondgebruik. Aan : de leden van de gemeenteraad van de gemeente Schinnen. Postbus 50 6365 ZH Schinnen Schinnen, 31 oktober 2013 Onderwerp : Grondgebruik. Geachte leden van de raad, Eind maart 2013 ontvingen wij, ondergetekenden,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650 ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650 Instantie Rechtbank Assen Datum uitspraak 17-05-2011 Datum publicatie 09-06-2011 Zaaknummer 302487 CV EXPL 10-8041 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

Zaaknummer : S21-67 Datum uitspraak : 21 september 2016 Plaats uitspraak : Zeist

Zaaknummer : S21-67 Datum uitspraak : 21 september 2016 Plaats uitspraak : Zeist Zaaknummer : S21-67 Datum uitspraak : 21 september 2016 Plaats uitspraak : Zeist in het geschil tussen: R. Hulzebosch en M.J.G. ter Elst te Hengelo hierna te noemen: Hulzebosch c.s. tegen: R.J. Vos te

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:BY6108

ECLI:NL:HR:2013:BY6108 ECLI:NL:HR:2013:BY6108 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 19-04-2013 Datum publicatie 19-04-2013 Zaaknummer 12/00081 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY6108,

Nadere informatie

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 37 d.d. 17 februari 2011 (mr. P.A. Offers, voorzitter, prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. A.W. H. Vink) Samenvatting Consument claimt tweemaal

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMID:2008:BE0039

ECLI:NL:RBMID:2008:BE0039 ECLI:NL:RBMID:2008:BE0039 Instantie Rechtbank Middelburg Datum uitspraak 30-07-2008 Datum publicatie 13-08-2008 Zaaknummer 60993/HA ZA 08-23 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

Rechtspraak.nl - Print uitspraak ECLI:NL:HR:2014:1405 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 13-06-2014 Datum publicatie 13-06-2014 Zaaknummer 13/05858 Formele relaties Rechtsgebieden Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:289 Civiel recht Bijzondere

Nadere informatie

DE RIJDENDE RECHTER. Bindend Advies. gegeven door mr. F.M.Visser, verder te noemen de rijdende rechter.

DE RIJDENDE RECHTER. Bindend Advies. gegeven door mr. F.M.Visser, verder te noemen de rijdende rechter. Zaaknummer: S20-19 Datum uitspraak: 2 mei 2013 Plaats uitspraak: Zaandam DE RIJDENDE RECHTER Bindend Advies In het geschil tussen G.B. Jonkman en M. Van der Wijk te Drachten verder te noemen: Jonkman,

Nadere informatie

WEGING MEDEDELINGS- EN ONDERZOEKSPLICHT BIJ DWALING EN NON-CONFORMITEIT

WEGING MEDEDELINGS- EN ONDERZOEKSPLICHT BIJ DWALING EN NON-CONFORMITEIT WEGING MEDEDELINGS- EN ONDERZOEKSPLICHT BIJ DWALING EN NON-CONFORMITEIT Bij zowel een vordering op grond van non-conformiteit als op grond van dwaling speelt vaak de weging tussen enerzijds de mededelingsplicht

Nadere informatie

Uitspraak. is de aanslag onroerendezaakbelasting 2015 (OZB) vastgesteld op 433,78.

Uitspraak. is de aanslag onroerendezaakbelasting 2015 (OZB) vastgesteld op 433,78. Auteur: mr. R.T. Wiegerink Verschenen in: Belastingblad (BB), november 2018, BB 2018/434 Datum: 11 september 2018 Instantie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Titel: Bij nieuwe WOZ-beschikking wegens onjuiste

Nadere informatie

Algemene Voorwaarden Autobedrijf Severs

Algemene Voorwaarden Autobedrijf Severs Algemene Voorwaarden Autobedrijf Severs ARTIKEL 1 DEFINITIES 1. In deze algemene voorwaarden worden de hierna volgende termen in de navolgende betekenis gebruikt, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven.

Nadere informatie

Bindend Advies. gegeven door mr. J.S. Reid, verder te noemen de rijdende rechter.

Bindend Advies. gegeven door mr. J.S. Reid, verder te noemen de rijdende rechter. Zaaknummer : S21-44 Datum uitspraak : 4 december 2015 Plaats uitspraak : Zeist in het geschil tussen: A.a. Van der Mei te Krommenie verder te noemen: Van der Mei, Bindend Advies tegen: A. Kroonenberg en

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2013:873 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04481

ECLI:NL:PHR:2013:873 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04481 ECLI:NL:PHR:2013:873 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 20-09-2013 Datum publicatie 08-11-2013 Zaaknummer 12/04481 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Aegon Schadeverzekering N.V., gevestigd te Den Haag, hierna te noemen Aangeslotene.

Aegon Schadeverzekering N.V., gevestigd te Den Haag, hierna te noemen Aangeslotene. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-382 d.d. 20 oktober 2014 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter, prof. mr. M.L. Hendrikse en drs. L.B. Lauwaars RA, leden en mr. F.E. Uijleman, secretaris)

Nadere informatie

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 140 d.d. 30 mei 2011 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. E.M. Dil-Stork en mr. A.W.H. Vink, leden, en mr. F.E. Uijleman, secretaris)

Nadere informatie

RVR 2017/26 RVR 2017/26. hebben gedaan bij het kadaster naar de oppervlakte van het perceel of de exacte ligging van de kadastrale grenzen.

RVR 2017/26 RVR 2017/26. hebben gedaan bij het kadaster naar de oppervlakte van het perceel of de exacte ligging van de kadastrale grenzen. Hof Amsterdam 31 januari 2017, nr. 200.184.351/01 (Mrs. C.C. Meijer, J.C.W. Rang, C. Huizing-Bruil) Art. 3:99, 3:108, 3:118 BW ECLI:NL:GHAMS:2017:264 Verkrijgende verjaring. Te goeder trouw. Bezit. Is

Nadere informatie

Onrechtmatige daad. Benadeling van de boedel. Misbruik van rechtspersoonlijkheid.

Onrechtmatige daad. Benadeling van de boedel. Misbruik van rechtspersoonlijkheid. Annotatie bij HR 27-02-2009, C07/168HR, LJN BG6445 Onrechtmatige daad. Benadeling van de boedel. Misbruik van rechtspersoonlijkheid. [BW art. 6:162] Een gefailleerde natuurlijke persoon heeft de eigendom

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Instantie Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak 29-04-2014 Datum publicatie 01-05-2014 Zaaknummer HD 200.136.561_01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger

Nadere informatie

Zaaknummer : S Datum uitspraak : 15 mei 2018 Plaats uitspraak : Zeist

Zaaknummer : S Datum uitspraak : 15 mei 2018 Plaats uitspraak : Zeist Zaaknummer : S21-101 Datum uitspraak : 15 mei 2018 Plaats uitspraak : Zeist in het geschil tussen: de heer G.W. W mevrouw K. W wonende te Vlissingen verder te noemen: W c.s. tegen: Bindend Advies de Vereniging

Nadere informatie

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN EERSTE KAMER ARREST

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN EERSTE KAMER ARREST HOGE RAAD DER NEDERLANDEN EERSTE KAMER Nr. C98/080HR ARREST in de zaak van: DE GEMEENTE GRONINGEN,gevestigd te Groningen, EISERES tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweerster, advocaat: voorheen

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M. Veldhuis, Secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M. Veldhuis, Secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-846 (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M. Veldhuis, Secretaris) Klacht ontvangen op : 21 september 2016 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure.

Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure. Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure. De koper van een woning (klager) verwijt de verkopend makelaar (beklaagde)

Nadere informatie

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer: 3758-32 Betreft zaak: Tariefstructuur Arbodiensten Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot nietontvankelijkheidsverklaring

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:GHARL:2015:6585 ECLI:NL:GHARL:2015:6585 Instantie Datum uitspraak 08-09-2015 Datum publicatie 26-10-2015 Zaaknummer 200.134.402 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Civiel

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 10 januari 2014 nr. 09/01485 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 3 maart 2009, nr. 07/00372, betreffende

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2015:76. Uitspraak. Permanente link:

ECLI:NL:HR:2015:76. Uitspraak. Permanente link: ECLI:NL:HR:2015:76 Permanente link: http://deeplink. Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 16-01-2015 Datum publicatie 16-01-2015 Zaaknummer 13/00721 Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:412, Gedeeltelijk

Nadere informatie

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum Instantie Hof van Cassatie Onderwerp Faillissement, Faillissementsakkoord en gerechtelijk akkoord - Gevolgen (personen, goederen, verbintenissen) - Verbintenissen - Schuldvordering - Aangifte Gevolg -

Nadere informatie

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum Instantie Hof van Cassatie Onderwerp Feitelijke scheiding. Vermoeden van toerekenbaarheid. Omkering Datum 22 december 2008 Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document

Nadere informatie