Nummer : Rep.: Zitting van: 08/05/2000. Eindarrest. Het Hof; * * * *

Transcriptie

1 Nummer : Rep.: Zitting van: 08/05/2000 Eindarrest Het Hof; * * * * Gelet op de door de wet vereiste processtukken, in behoorlijke vorm overgelegd, waaronder het bestreden vonnis, waarvan geen akte-betekening wordt voorgebracht en het verzoekschrift, neergelegd op waarmee een naar vorm en termijn regelmatig en ontvankelijk hoger beroep werd ingesteld; Overwegende dat appellanten, bij hervorming van het bestreden vonnis hun oorspronkelijke vordering gegrond willen horen verklaren en dienvolgens willen horen zeggen voor recht dat geïntimeerde, ingevolge de toepassing van art. 727 B.W., onwaardig is om te erven van wijlen Mevrouw B.J., in ondergeschikte orde een notaris willen zien aanstellen om tot de omzetting van het vruchtgebruik over te gaan; dat ze geïntimeerde willen horen veroordelen tot de kosten; dat ze in conclusie d.d , na verklaring van onwaardigheid, de vereffening-verdeling met aanstelling van notaris vragen voor de nalatenschap van gezegde mevrouw B. en van de huwelijksgemeenschap bestaande hebbend tussen wijlen mevrouw B. en geïntimeerde; dat ze willen horen zeggen voor recht dat de vereffening-verdeling dient te worden voorafgegaan door de openbare verkoop van 4 onroerende

2 1998/AR/ goederen n.l.: 1. woonhuis te Tessenderlo, Paddenhoek 13, gekadastreerd Sectie E nr. 588/V, groot 6a 13ca. 2. bos te Tessenderlo, genaamd Tussen de Royer Beemden en Schoter Baen, gekadastreerd Sectie E nr. 588/W, groot 15a 50ca. 3. bos te Tessenderlo, genaamd Tussen de Royer Beemden en Schoter Baen, gekadastreerd Sectie E nr. 581/a, groot 28a 41ca. 4. vijver te Tessenderlo, genaam Tussen de Royer Beemden en Schoter Baen, gekadastreerd Sectie K nr. 584/A, groot 6a 59ca.; dat ze ondergeschikt de vereffening-verdeling met omzetting van het vruchtgebruik vorderen en in meer ondergeschikte orde: vereffening-verdeling met omzetting van het vruchtgebruik en voor het perceel te Tessenderlo, Paddenhoek 13, wijk E nr 588/V groot 6a 13ca de voorafgaande verkoop van de naakte eigendom; Overwegende dat geïntimeerde concludeert tot de ongegrondheid van het hoger beroep en bij incidenteel beroep, ingesteld bij conclusie d.d de vereffening-verdeling vordert van de voormalige huwgemeenschap en van de nalatenschap, met voorafgaande openbare verkoping van de naakte eigendom van 4 onroerende goederen; Overwegende dat de feiten en retro-akten nauwkeurig door de eerste rechter zijn aangehaald en het Hof zich hierbij aansluit; Overwegende dat art. 727 B.W. in 3 gevallen onwaardigheid tot erven voorziet: 1) hij die veroordeeld is om de overledene te hebben gedood of om te hebben gepoogd hem te doden; 2) hij die tegen de overledene een lasterlijk geoordeelde beschuldiging heeft ingebracht van een feit waarop doodstraf is gesteld; 3) de meerderjarige erfgenaam die, kennis dragende van de op de overledene gepleegde doodslag daarvan bij het gerecht geen aangifte heeft gedaan; dat die onwaardigheid een burgerlijke sanctie is

3 1998/AR/ wanneer de wettelijke voorwaarden aanwezig zijn, van rechtswege, zonder appreciatiebevoegdheid van de rechter; Overwegende dat geïntimeerde veroordeeld werd wegens opzettelijke maar zonder het oogmerk om te doden slagen en verwondingen met de dood tot gevolg en niet wegens doding of poging tot doding ; dat 1 en 2 van art. 727 B.W. derhalve alleszins niet van toepassing kunnen zijn; Overwegende dat de erfgenaam, volgens 3 de doodslag moet verzuimd hebben aan te geven; dat van doodslag geen sprake is; Overwegende dat gelet op de aard van de maatregel- de gevallen van onwaardigheidverklaring limitatief dienen geïnterpreteerd te worden, en dat het mogelijk wenselijk ware dat de wetgever hier actualiseerde ingeval van gedragingen en feiten die zoals in casuniet alleen uiterst laakbaar maar uiterst verwerpelijk en mensonterend zijn; Dat het te dezen immers vaststaat dat geïntimeerde zijn echtgenote zo heeft toegetakeld dat ze eraan bezweken is, haar zonder hulp liet en zelfs niet aarzelde om haar lichamelijk overschot te doen verdwijnen door het te verbranden; Dat hoe gruwelijk de feiten ook zijn- de wet thans, bij limitatieve opsomming in art. 727 B.W. niet voorziet in dergelijk geval in de onwaardigheid om te erven; Overwegende dat hoofdens art 747quater 4 B.W. het vruchtgebruik van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap het gezin tot voornaamste woning diende en van het daarin aanwezige huisraad niet kan worden omgezet dan met instemming van de langstlevende echtgenoot; Dat ingevolge het overlijden van dame B. de

4 1998/AR/ huwelijksgemeenschap ontbonden werd zodat geïntimeerde de helft in volle eigendom kreeg van de goederen van de huwelijksgemeenschap en het vruchtgebruik over de andere helft; Dat geïntimeerde zich verzet tegen de door appellanten gevraagde omzetting van vruchtgebruik; Dat appellanten niet betwisten dat het woonhuis, waarvan de verdeling wordt gevorderd de gezinswoning was; Dat appellanten stellen dat niet alle percelen, waarvan de omzetting van vruchtgebruik gevorderd wordt aan die voorwaarde voldoen; dat ze enkel het woonhuis als dusdanig zien doch niet de percelen die, misschien geografisch er wel bij aansluiten ; Dat appellanten voorhouden dat deze percelen mogelijkerwijze geïntegreerd zijn in de tuin (dus impliciet toegeven dat ze als tuin mee deel uitmaken van het geheel van de gezinsbouw) maar dat ze perfect afsplitsbaar zijn; Dat echter uit de kadastrale legger met bijhorend plan blijkt dat de door appellanten opgesomde goederen één geheel vormen en dat ze steeds als een geheel als gezinswoning met tuin en achterliggende grond in gebruik zijn geweest, wat door appellanten niet wordt ontkend en wat zoals uit bijgebrachte stukken blijktnog steeds het geval is; Dat bij de omzetting van het vruchtgebruik rekening dient gehouden te worden met objectieve criteria zoals o.a. financiële draagkracht, instandhouding van het patrimonium, mogelijkheden van verdeling, toekomstmogelijkheden van de erfgenamen, terwijl appellanten zich aanvankelijk slechts steunden op de redenen van morele aard, gevolg van de gruwelijke feiten die zich omtrent het overlijden van hun moeder voordeden; Dat ze thans een overzicht bijbrengen van hun

5 1998/AR/ financiële situatie, die echter niet van die aard is dat ze noodzaakt tot omzetting e.d.; Dat de vordering tot omzetting van het vruchtgebruik derhalve ook ongegrond is; Overwegende dat niet blijkt uit de voorliggende stukken en gegevens- dat de onroerende goederen deelbaar zijn in natura; dat de vereffening-verdeling dient bevolen, met voorafgaandelijk de openbare verkoping van de naakte eigendom van de goederen, gelet op vruchtgebruik toekomend aan geïntimeerde; dat niets verhindert dat de naakte eigendom zou te koop gesteld worden; Dat ingaand op het incidenteel beroep- inderdaad de materiële vergissing in het dispositief van het bestreden vonnis dient rechtgezet te worden; OM DEZE REDENEN HET HOF, na beraad, Recht doende op tegenspraak, Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935; Ontvangt het hoger beroep en het incidenteel beroep; Verklaart het hoger beroep ongegrond en het incidenteel beroep gegrond; Bevestigt het bestreden vonnis mits deze aanvulling dat voorafgaandelijk de vereffening-verdeling van de huwelijksgemaanschap V.-B. en van de nalatenschap van mevrouw B. J. de openbare verkoping wordt bevolen bij veiling van de naakte eigendom van de in het positief van het bestreden vonnis opgesomde onroerende goederen; Verwijst appellanten in de kosten van hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerde begroot op frank

6 1998/AR/ rechtsplegingsvergoeding; Aldus gedaan en uitgesproken in openbare terechtzitting van 08 MEI 2000