Thema Kinderen en school

Vergelijkbare documenten
Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht.

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema.

Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

Thema Kinderen en school

Thema Kinderen en school

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Het functioneringsgesprek.

Lesbrief 35. AOW aanvragen.

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Thema Op het werk. Lesbrief 12. In de pauze.

Thema In en om het huis.

Thema Op zoek naar werk

Les 35. Een nieuw paspoort

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

VERLENGEN KOPEN RUILEN BETALEN

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Thema Informatie vragen bij een instelling

Les 2. Naar het ziekenhuis.

Beginnerslessen. Lesbrief 42. Het inburgeringsexamen

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Op zoek naar werk

Thema In en om het huis

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Les 33. Zwangerschap

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema In en om het huis

Les 4. Naar de apotheek.

Les 1. Bij de huisarts

Thema In en om het huis

Thema Op zoek naar werk. Les 7. Naar het uitzendbureau.

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Thema Op zoek naar werk

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

Thema Kinderen en school

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Les 34. Meedoen in het verpleeghuis

Thema Kinderen en school

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

Thema Gezondheid. Les 3. De huisarts

Thema Kinderen en school. Lesbrief 10. Voor het eerst naar school

Thema Op zoek naar werk

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema In en om het huis

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. De huisarts

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Opstartlessen. Les 2. Wonen. Wat leert u in deze les? Veel succes! Een gesprek voeren over wonen. Zeggen hoe u woont.

Les 5. In het ziekenhuis.

Pluslessen. Les 42. Contact met elkaar. Wat leert u in deze les? Succes! 0 Een praatje beginnen met onbekenden.

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Op het werk. Les 16. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Kinderen en school.

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Op het werk. Les 15. Vrij vragen

werkbladen thema 7 DE BASISSCHOOL

Actielessen. Lesbrief 3. Leren in de bibliotheek. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Informatie vragen bij een instelling

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Lesbrief 40. Een nieuwe woning zoeken

Lesbrief 7. Leren & werken

Thema In en om het huis

Thema Gezondheid. Les 2. De wachtkamer

Lesbrief 1. Bij de huisarts

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De huisarts

Thema Informatie vragen bij een instelling

Huiswerk Spreekbeurten Werkstukken

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Lesbrief 41. Verhuizen

Lesbrief 38. Aangifte doen van geboorte

Thema Kinderen en school. Lesbrief 20. Op het schoolplein

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang

Thema Op zoek naar werk. Demet TV. Lesbrief 7. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Op zoek naar werk

Thema Kinderen en school. Les 18. Voor het eerst naar school

Actielessen. Les 5. Feest in de buurt! Wat leert u in deze les? Veel succes!

Lesbrief 37. Aangifte doen bij politie

Thema Gezondheid. Les 34. Een afspraak bij de GGD.

Lesbrief 3. De fysiotherapeut.

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema

Thema In en om het huis

Thema Op zoek naar werk

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Lesbrief 39. Vrije tijd en vakantie

Thema Op zoek naar werk

Thema Kinderen en school. Lesbrief 18. Voor het eerst naar school

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Transcriptie:

http://www.edusom.nl Thema Kinderen en school Lesbrief 18. Het 10-minutengesprek. Wat leert u in deze les? Vergelijkingen maken. Zeggen hoe vaak iets gebeurt. Verkleinwoordjes. Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam

HET GESPREK Opdracht 1. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via de website. HET GESPREK DEEL 1. Mevrouw Osman, de moeder van Silva, gaat naar school. Ze heeft een afspraak met mevrouw Mobin. Zij is de juffrouw van Silva. Mevr. Mobin: Hallo, Angela Mobin, komt u binnen. Mevr. Osman: Dag, ik ben Ayaan Osman, de moeder van Silva. Mevr. Mobin: Gaat u zitten, mevrouw Osman. Mevr. Osman: Dank u wel. Mevr. Mobin: Hoe gaat het met Silva? Heeft ze het naar haar zin, hier op school, denkt u? Mevr. Osman: Ja, ik geloof het wel, want ze komt iedere dag thuis met enthousiaste verhalen. Mevr. Mobin: Dat is fijn om te horen. Ja, ik heb ook het idee dat ze met plezier naar school komt. Silva is een vrolijke meid. Ze is heel gezellig in de klas en ze helpt vaak de andere kinderen in de klas met opdrachten. Nou, ik zal even haar map erbij pakken. Mevr. Osman: Map, wat bedoelt u? Mevr. Mobin: Nou, ieder kind heeft een eigen map. In die map schrijven we allerlei informatie op. Bijvoorbeeld hoe het gaat met taal en rekenen. Deze map ligt altijd in de klas. U kunt daar altijd even in kijken, als u dat wilt. Kijk, hier kunt zien wat voor werk Silva heeft gemaakt. Dit opstel heeft ze vorige week geschreven. En hier is een toets van rekenen, die heeft ze gisteren gemaakt. Mevr. Osman: O, wat leuk! Dat ziet er best goed uit! Mevr. Mobin: Ja, met rekenen gaat het prima. Ze werkt heel zelfstandig en ook netjes. Mevr. Osman: Nou mooi. Op haar rapport zie ik hier ook een G bij rekenen. Een G is Goed? Mevr. Mobin: Ja, inderdaad. Rekenen gaat dus goed, maar met begrijpend lezen gaat het wat minder goed. 2

DE WOORDEN Opdracht 2. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder. U kunt de woorden ook beluisteren op de website. Vrolijk Voorbeeld: Onze juffrouw is heel vrolijk, ze is altijd blij en lacht veel. Gezellig Als het ergens gezellig is, dan is het fijn om er te zijn. Voorbeeld: We hebben een gezellige klas. Het is altijd leuk in onze klas. De map Een map is een ding van plastic of van karton om losse blaadjes in te bewaren. Voorbeeld: Mag ik even kijken in de map van mijn dochter? Ik wil zien wat ze op school allemaal heeft gedaan. Taal Een taal bestaat uit letters, woorden, zinnen en klanken. Door taal kunnen mensen met elkaar praten. Voorbeeld: Ik wil graag de Nederlandse taal leren want dan kan ik met de mensen op mijn werk praten. Rekenen Voorbeeld: Er blijven vijf kinderen over op school. Iedereen krijgt drie broodjes. We hebben dus nodig, even rekenen, 5 x 3 = 15 broodjes. De toets Een toets is een aantal vragen waar je antwoord op moet geven. Als je een toets goed doet, dan heb je veel geleerd. Voorbeeld: Ik heb alle vragen goed gemaakt. Ik heb de toets heel goed gemaakt. Zelfstandig Als je iets zelfstandig doet, dan heb je geen hulp van anderen. Voorbeeld: Silva kan goed zelfstandig werken. Ze heeft geen hulp van anderen nodig. Het rapport In een rapport staat hoe je gewerkt hebt op school. Voorbeeld: Alle kinderen op school krijgen drie keer per jaar een rapport. In het rapport staat hoe het gaat op school. Begrijpend lezen Voorbeeld: Op de basisschool leren de kinderen begrijpend lezen. Ze leren begrijpen waar de teksten in de boeken over gaan. 3

Tip woorden leren Zeg de woorden hardop voor u zelf. Dat is een goede manier om een nieuw woord niet te vergeten. Leer elke dag drie woorden. VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 3. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje. 1. Silva zit bij mevrouw Osman in de klas. Goed Fout 2. Silva vindt het leuk op school. 3. Silva kan niet goed rekenen. 4. In de map van Silva staat informatie over Silva en haar werk. 5. De G op het rapport betekent: geslaagd. Bekijk nu de antwoorden op p. 25. 4

HET GESPREK Opdracht 4. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via de website. HET GESPREK DEEL 2 Het gesprek met de leerkracht gaat verder. Mevr. Osman: Mevr. Mobin: Mevr. Osman: Mevr. Mobin: Mevr. Osman: Mevr. Mobin: Mevr. Osman: Mevr. Mobin: Mevr. Osman: Mevr. Mobin: Mevr. Osman: Mevr. Mobin: Mevr. Osman: Mevr. Mobin: Mevr. Osman: O, en hoe komt dat? Tja, ik denk dat Silva te langzaam leest. De kinderen moeten veel tekstjes lezen en daarbij vragen beantwoorden. Ik heb gemerkt dat Silva dat erg moeilijk vindt. Dat komt, denk ik, omdat ze te langzaam leest. Daardoor heeft ze te weinig tijd om de vragen te maken. Leest Silva thuis veel? Eh, nou, zo af en toe. Niet echt veel. Ik denk dat ze thuis ook moet gaan lezen. Gaat Silva wel eens naar de bibliotheek? Nou, de laatste tijd niet zo vaak meer. Tja, ik denk dat belangrijk is dat Silva heel veel leest. Misschien kunt u samen met haar boeken gaan uitzoeken in de bibliotheek. Dan kan Silva thuis wat meer lezen. Ze moet echt veel oefenen. Het is ook voor aardrijkskunde en geschiedenis belangrijk dat Silva sneller en beter gaat lezen, want daar moet je ook veel bij lezen. En hoe vaak moet ze dan lezen? Nou, het liefst iedere dag een half uurtje, maar in ieder geval drie keer per week. Oké, dat gaan we dan doen. Ik ga mijn best doen, ik ga morgen meteen met Silva naar de bibliotheek. Dat is fijn, nou veel succes. Ik zie u dan na het volgende rapport weer. Wanneer is dat ongeveer? Ik weet het niet precies uit mijn hoofd, maar dat staat in de schoolgids. Daar staat alle informatie van het hele jaar in. O, ja natuurlijk. Dag mevrouw Osman en de groeten aan Silva. Dag mevrouw Mobin, bedankt en tot de volgende keer. 5

DE WOORDEN Opdracht 5. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder. U kunt de woorden ook beluisteren via de website Hoe komt dat? Hoe komt dat? is hetzelfde als: Waarom? Voorbeeld: Wat ben je laat! Hoe komt dat? Mijn fiets was stuk! Langzaam Voorbeeld: Ik kan niet snel lezen, ik lees heel langzaam. Belangrijk Als iets belangrijk is, dan moet je er veel aandacht aan besteden. Voorbeeld: Het is belangrijk om goed te leren lezen want anders begrijp je de teksten bij aardrijkskunde en geschiedenis niet. Oefenen Als je iets oefent, dan doe je het steeds opnieuw. Voorbeeld: Silva moet iedere dag thuis lezen, ze moet veel oefenen. Aardrijkskunde Aardrijkskunde is een vak op school. Je leert van alles over de aarde. Voorbeeld: Ik vind aardrijkskunde een leuk vak. Je leert waar de landen en steden liggen, bijvoorbeeld waar Afrika ligt en waar Parijs ligt. Geschiedenis Geschiedenis is een vak op school. Je leert wat er vroeger is gebeurd. Voorbeeld: Ik vind geschiedenis een leuk vak, want de meester vertelt altijd verhalen over vroeger. 6

VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 6. Beantwoord de vragen. 1. Vindt Silva het leuk op school? 2. Kan Silva goed rekenen? 3. Kan Silva goed lezen? 4. Gaat Silva vaak naar de bibliotheek? 5. Moet Silva thuis oefenen met lezen? 6. Weet de lerares wanneer het volgende rapport komt? Bekijk nu de antwoorden op p. 25. 7

Samenvatting Schrijf in vijf zinnen op waar het gesprek over gaat. Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op! 1 2 3 4 5 Bekijk de antwoorden op p. 25. 8

GRAMMATICA Opdracht 7. Verkleinwoordjes Wil je zeggen dat iemand of iets klein is, dan zet je JE achter het woord. Kijk maar: Voorbeeld: Dit is een klein boek. Je kunt ook zeggen Dit is een boekje. Nu zelf. Zeg het goede woord. Gebruik JE. Ik heb een kleine broer. Je kunt ook zeggen Dit is een klein boek. Je kunt ook zeggen Dit is een klein huis. Je kunt ook zeggen Dit is een kleine klas. Je kunt ook zeggen Dit is een kleine jongen. Je kunt ook zeggen Dit is een kleine handdoek. Je kunt ook zeggen 9

Dit is een klein restaurant. Je kunt ook zeggen Dit is een klein probleem. Je kunt ook zeggen Dit is een kleine kop. Je kunt ook zeggen Bekijk nu de antwoorden op p. 25. 10

OEFENING Opdracht 8. Vergelijken. De oefening gaat over iets vergelijken. Als mensen en dingen met elkaar vergelijkt, kijk je wat hetzelfde is en wat anders is. Voorbeeld: Wat is vervelender? Overwerken of vrij hebben? Overwerken is vervelender. 1. Wat gaat sneller? Een auto of een fiets? 2. Wat is vaak gezelliger? Naar een feest van familie of naar het werkoverleg op je werk? 3. Wat is belangrijker? TV kijken of huiswerk maken? 4. Wat is duurder? Een strippenkaart om over te blijven of een nieuwe fiets? 5. Wat is beter? Een Goed op je rapport of een Onvoldoende? 11

6. Wat is meestal leuker? Naar je werk gaan of op vakantie gaan? 7. Wat is gezonder? Een zakje chips of een sinasappel? 8. Wie is ouder? De juffrouw op school of het kind in de klas? Bekijk nu de antwoorden op p. 26. 12

SPREKEN Opdracht 9. Wat kunt u zeggen? U praat met de meester of juffrouw op school. U wilt weten hoe het met uw kind op school gaat. 1. U wilt weten hoe het met uw kind op school gaat. Wat vraagt u? Hoe gaat het? Gaat het goed? Bent u tevreden over mijn kind? 2. U wilt zien wat u kind op school heeft gedaan. Wat vraagt u? Mag ik de map zien? Mag ik het werk van hem zien? Heeft hij goed gewerkt? 3. U wilt weten hoe het met lezen gaat. Wat vraagt u? Hoe gaat het met lezen? Gaat lezen goed? Kan ze goed lezen? 4. U wilt weten hoe het met rekenen gaat. Wat vraagt u? Hoe gaat het met rekenen? Gaat rekenen goed? Kan ze goed rekenen? 5. U wilt weten hoe uw kind de toets heeft gemaakt. Wat vraagt u? Hoe ging de toets? Is de toets goed gegaan? Heeft hij de toets goed gemaakt? 6. U wilt weten of uw kind kan overblijven op school. Wat vraagt u? Kan hij overblijven? Kan hij op school eten? 7. U wilt weten of uw kind leert zwemmen op school. Wat vraagt u? Is er schoolzwemmen? Wanneer leren de kinderen zwemmen? Mijn kind kan niet zwemmen. 8. U wilt weten of uw kind het leuk vindt op school. Wat vraagt u? Vindt hij het leuk op school? Is zij vrolijk op school? 13

SPREKEN Opdracht 10. Geef antwoord op de vragen. Spreek hardop voor uzelf. U praat met de meester of juffrouw op school. U wilt weten hoe het met uw kind op school gaat. Kijk naar de zinnen van opdracht 9. 1. U wilt weten hoe het met uw kind op school gaat. Wat vraagt u? 2. U wilt zien wat u kind op school heeft gedaan. Wat vraagt u? 3. U wilt weten hoe het met lezen gaat. Wat vraagt u? 4. U wilt weten hoe het met rekenen gaat. Wat vraagt u? 5. U wilt weten hoe uw kind de toets heeft gemaakt. Wat vraagt u? 6. U wilt weten of uw kind kan overblijven op school. Wat vraagt u? 7. U wilt weten of uw kind leert zwemmen op school. Wat vraagt u? 8. U wilt weten of uw kind het leuk vindt op school. Wat vraagt u? 14

SCHRIJVEN Opdracht 11. Goed of slecht? De juffrouw van uw kind heeft een aantal dingen op het rapport geschreven. Zijn de zinnen goed (positief) of slecht (negatief)? Schrijf op Deze zin is positief! Of Deze zin is negatief! 1. Hij is altijd erg vrolijk. 2. John is een heel gezellig kind in de klas. 3. In de map kunt u zien dat John altijd goed werkt. 4. John is niet zo goed in samenwerken. 5. John kan heel zelfstandig werken. 6. Voor Aardrijkskunde heeft John een onvoldoende. 7. Hij maakt zijn toetsen erg goed. 8. Voor begrijpend lezen moet John nog veel oefenen, daar is hij niet zo goed in. Bekijk nu de antwoorden op p. 26. 15

DE WOORDEN Opdracht 12. Hoe goed kunt u rekenen? Maak de volgende sommen. Vervang daarna het antwoord door een letter uit het alfabet. Let op! 1 = A, 2 = B, 3 = C enz. Welk woord komt er in de hokjes te staan? Kijk naar het voorbeeld. 1. 30 23 = 7 G 2. De helft van 10 = 3. 4 x 5 = 4. 9 : 3 = 5. 2 x 4 = 6. 21 12 = 7. 2 + 1 + 2 = 8. Het dubbele van 2 = 9. 20 : 4 = 10. 7 + 8 = 11. 3 x 3 = 12. 80 60 = Welk woord komt er in de vakjes te staan? HULP: A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Bekijk nu de antwoorden op p. 26. 16

DE WOORDEN Opdracht 13. Hoe komt dat? U krijgt het rapport van uw kind thuis. De juffrouw heeft een aantal dingen erbij geschreven. U vraagt uw kind steeds: Hoe komt dat? Welk antwoord kan uw kind geven? Kruis het juiste antwoord aan. Kruis het juiste antwoord aan. Voorbeeld: De juffrouw schreef: U zegt: Uw kind kan zeggen: 1. De juffrouw schreef: U zegt: Uw kind kan zeggen: 2. De juffrouw schreef: U zegt: Uw kind kan zeggen: 3. De juffrouw schreef: U zegt: Uw kind kan zeggen: 4. De juffrouw schreef: U zegt: Uw kind kan zeggen: 5. De juffrouw schreef: U zegt: Uw kind kan zeggen: [Naam van uw kind] kan goed samenwerken. Hoe komt dat? Omdat de kinderen in mijn klas heel aardig zijn. Omdat de juffrouw huiswerk geeft. Ahmed kan moeilijk zelfstandig werken. Hoe komt dat? Omdat ik goed zelfstandig kan werken. Omdat ik steeds aan andere dingen moet denken. Ahmed werkt vaak erg langzaam. Hoe komt dat? Omdat ik het heel moeilijk vind. Omdat het heel makkelijk is. Ahmed heeft een ruim voldoende voor rekenen. Hoe komt dat? Omdat ik rekenen heel langzaam kan! Omdat ik rekenen heel leuk vind! Ahmed heeft zijn toets goed gemaakt. Hoe komt dat? Omdat ik heel veel had geoefend. Omdat de juffrouw heel lief is. Ahmed is altijd vrolijk. Hoe komt dat? Omdat de kinderen en de juf heel aardig zijn. Omdat begrijpend lezen heel moeilijk is. Bekijk nu de antwoorden op p. 26. 17

SCHRIJVEN Opdracht 14. Lees eerst het rapport. Beantwoord daarna de vragen. Rapport van Kim Groep 4 Rekenen: 8 Taal: 7 Lezen: Begrijpend lezen: Aardrijkskunde: Geschiedenis: Zelfstandig werken: Opmerkingen: Voldoende Ruim voldoende Goed Onvoldoende Zeer goed Ik ben erg tevreden over Kim. Ze kan goed met andere kinderen samenwerken, maar ze kan ook heel goed alleen werken. Voor een toets is ze erg zenuwachtig. Hierdoor scoort ze lager dan dat ze kan. Kim gaat zeker over naar de volgende groep na de vakantie. Ze moet voor geschiedenis nog wel goed oefenen. Maar ze wil graag leren en vindt het leuk en dat is het belangrijkst. Beantwoord de vragen: 1. Voor welk vak scoort Kim hoger, taal of rekenen? 2. Is de juffrouw van Kim tevreden? 18

3. Voor welk vak scoort Kim het laagst? 4. Kan Kim goed begrijpend lezen? 5. Is Kim beter in lezen of in begrijpend lezen? 6. Naar welke groep gaat Kim na de vakantie? 7. Kan Kim goed samenwerken? Bekijk nu de antwoorden op p. 27. 19

SPREKEN Spreek samen! Doe samen met uw Taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de ander B. Opdracht 15. Lees samen met uw taalvriend: A Hoe gaat het op school? Hoe gaat het op school? B Prima, en thuis? Prima, en thuis? A Thuis gaat het goed. Thuis gaat het goed. B Dat is heel mooi. Dat is heel mooi. A En hoe gaat het met rekenen? En hoe gaat het met rekenen? B Ik ben héél erg tevreden. Ik ben héél erg tevreden. A En hoe is het met taal? En hoe is het met taal? B Dat gaat ook prima. Dat gaat ook prima. A Hoe is het met aardrijkskunde? Hoe is het met aardrijkskunde? B Ook dat gaat wel goed. Ook dat gaat wel goed. A En hoe gaat geschiedenis? En hoe gaat geschiedenis? 20

B Ook dat gaat goed. Ook dat gaat goed. A En hoe gaat lezen? En hoe gaat lezen? B Dat is wat minder. Dat is wat minder. A Oh, maar hoe komt dat dan? Oh, maar hoe komt dat dan? B Uw dochter moet meer lezen! Uw dochter moet meer lezen!?? VRAAG VAN DE LES?? Is de juffrouw tevreden over Silva? 21

LEZEN Opdracht 16. Lees. DE INFORMATIE. Informatieavonden en oudergesprekken. Op de basisschool krijgt u op verschillende manieren informatie over uw kind. Er zijn informatieavonden en inloopavonden. Tijdens een inloopavond kunnen ouders en broertjes en zusjes na schooltijd naar het werk van de kinderen komen kijken. Op veel scholen is aan het begin van het schooljaar een informatieavond voor de ouders per groep. Op deze avond krijgt u informatie over zaken die belangrijk zijn voor de kinderen uit die groep, bijvoorbeeld het schoolreisje, de schoolarts of het schoolzwemmen. U kunt dan kennismaken met de leraar of lerares en de andere ouders. Soms is er ook een informatieavond voor de ouders van alle groepen van een leerjaar, bijvoorbeeld voor groep 8 over de verwijzing naar het voortgezet onderwijs. Verder krijgt uw kind vaak drie keer per jaar een rapport. Op het rapport kunt u zien hoe het met uw kind op school gaat. Op het rapport staat bijvoorbeeld goed, voldoende of onvoldoende. Of er staan cijfers op. Na elke rapport nodigt de leraar of lerares u uit voor een kort gesprek. Dat heet een 10- minutengesprek. In dat gesprek kunt u met de leraar praten over hoe het op school gaat met uw kind. De leraar vertelt wat goed gaat en wat niet zo goed gaat. U kunt zelf ook vragen stellen aan de leraar. Bijvoorbeeld: Wat gaat er goed? Of: Gaat rekenen goed? Of: Wat gaat er niet goed? Tijdens dit gesprek kunt u ook het werk van uw kind op school bekijken. U kunt bijvoorbeeld een toets bekijken die uw kind heeft gemaakt. Het is belangrijk om altijd naar een gesprek met de leraar toe te gaan, want dan krijgt u een heleboel informatie over uw kind. Het is ook belangrijk dat u zelf veel vragen aan de leraar stelt. Alleen op die manier komt u veel te weten over uw kind. U kunt ook altijd zelf een afspraak met de leraar of de lerares maken om over uw kind te praten. 22

TIP VAN DE WEEK 1 U bent op school en u wilt iets vragen aan de meester of juffrouw. Als u informatie vraagt, zeg dan: Hoe gaat het op school? Gaat het goed op school? Hoe gaat het met rekenen? Gaat het goed met taal? Wanneer komt het volgende rapport? Waar is de map van mijn kind? Werkt mijn kind goed? Wat kan nog beter? Kan ik thuis met mijn kind oefenen? TIP VAN DE WEEK 2 Ga samen naar de bibliotheek! Ga met uw kind naar de bibliotheek. Kies boekjes uit. Lees thuis samen met uw kind een Nederlands boekje. Dat is gezellig, goed voor uw kind, maar ook goed voor uw Nederlands! TIP VAN DE WEEK 3 Op ETV en de website ETV.nl. zijn veel programma s over onderwijs en lezen te vinden Bijvoorbeeld: Onderwijs en Opvoeding en Leestips en Boek en Bieb. Opdracht 17. Kijk in de praktijk. PRAKTIJKOPDRACHT MAAK EEN PRAATJE Bedenk iets dat u wilt vragen over uw kind op school, bijvoorbeeld: Wanneer gaan de kinderen op schoolreisje? Of: Hoe gaat het op school? Ga naar de juffrouw of meester van uw kind. Stel de vraag. Praat met de juffrouw of meester. Heeft u geen kind op school? Maak dan een praatje met een kennis die wel een kind op school heeft. Vraag hoe het gaat op school. 23

HOE GAAT HET? Opdracht 18. Kent u de woorden? Kruis aan. Vrolijk Gezellig De map Taal Rekenen De toets Zelfstandig Het rapport Begrijpend lezen Hoe komt dat? Langzaam Belangrijk Oefenen Aardrijkskunde Geschiedenis Opdracht 19. Kunt u het in het Nederlands? Deze les ging over het 10-minutengesprek. U heeft geleerd om vergelijkingen te maken en om verkleinwoordjes te gebruiken. U heeft ook geleerd om te zeggen hoe vaak iets gebeurt. En u? Kunt u dingen vergelijken? Kunt u zeggen hoe vaak iets gebeurt? En kunt u verkleinwoordjes gebruiken? Kunt u dat nu goed? Of een beetje? Of nog niet zo goed?schrijf het op. Zet een kruisje. Goed Gaat wel Niet zo goed... Vergelijkingen maken. Ik kan verkleinwoordjes gebruiken. Ik kan zeggen hoe vaak iets gebeurt. 24

ANTWOORDBLAD Opdracht 3. 1. Fout. Silva zit in de klas bij mevrouw Mobin. 2. Goed. Silva vindt het leuk op school. 3. Fout. Silva kan prima rekenen. 4. Goed. In de map van Silva staat allemaal informatie over Silva. 5. Fout. De G betekent: goed. Opdracht 6. 1. Ja. Haar moeder zegt dat ze altijd met enthousiaste verhalen thuis komt. 2. Ja. Ze heeft een Goed voor rekenen op haar rapport. 3. Nee. Ze leest te langzaam. 4. Nee. Ze gaat de laatste tijd niet meer zo vaak naar de bibliotheek. 5. Ja. Ze moet in ieder geval drie keer per week thuis een half uurtje lezen. 6. Nee. Ze weet het niet uit haar hoofd, maar het staat in de schoolgids. Samenvatting Let op! Dit is een samenvatting van het gesprek, hierin staan de belangrijkste dingen uit het gesprek. Uw vijf zinnen kunnen anders zijn! Mevrouw Osman gaat naar school voor een 10-minutengesprek. Ze praat met de juffrouw van over Silva, haar dochter. De juffrouw vertelt hoe het met Silva gaat op school. Ze laat het werk zien dat Silva op school heeft gemaakt. Daarna vertelt ze dat het met lezen niet zo goed gaat. Ze legt uit dat het belangrijk is om goed te leren lezen. Je moet bij veel andere vakken ook tekstjes lezen, bijvoorbeeld bij aardrijkskunde en geschiedenis. Ze zegt dat Silva meer moet lezen. Het liefst iedere dag een half uurtje. Mevrouw Osman belooft dat ze met Silva naar de bibliotheek zal gaan. Opdracht 7. 1. Ik heb een broertje. 2. Dit is een boekje. 3. Dit is een huisje. 4. Dit is een klasje. 5. Dit is een jongetje. 6. Dit is een handdoekje. 7. Dit is een restaurantje. 8. Dit is een probleempje. 9. Dit is een kopje. 25

Opdracht 8. 1. De auto is vaak sneller. 2. Naar een feest van familie is gezelliger. 3. Huiswerk maken is belangrijker. 4. Een nieuwe fiets is duurder. 5. Een Goed op het rapport is beter. 6. Op vakantie gaan is meestal leuker. 7. Een sinasappel is gezonder. 8. De juffrouw op school is ouder. Opdracht 11. 1. Deze zin is positief. 2. Deze zin is positief. 3. Deze zin is positief. 4. Deze zin is negatief. 5. Deze zin is positief. 6. Deze zin is negatief. 7. Deze zin is positief. 8. Deze zin is negatief. Opdracht 12. 1. 7 G 2. 5 E 3. 20 S 4. 3 C 5. 8 H 6. 9 I 7. 5 E 8. 4 D 9. 5 E 10. 15 N 11. 9 I 12. 20 S Het woord is: geschiedenis. Opdracht 13. 1. Omdat ik steeds aan andere dingen moet denken. 2. Omdat ik het heel moeilijk vind. 3. Omdat ik rekenen heel leuk vind. 4. Omdat ik heel veel had geoefend. 5. Omdat de kinderen en de juf heel aardig zijn. 26

Opdracht 14. 1. Rekenen. 2. Ja. 3. Geschiedenis. 4. Ja. 5. Begrijpend lezen. 6. De volgende groep / groep 5. 7. Ja. Vraag van de les: Ja. Ze is heel tevreden. Silva kan netjes en zelfstandig werken. Ze is vrolijk en helpt andere kinderen in de klas. 27

Hoe leer je Nederlands? Door veel te oefenen in de praktijk. Door de lessen van Edusom te volgen op radio, tv en internet. Door met deze lesbrieven te werken. En met Station Nederlands. Kijk ook eens op Oefenen.nl. Daar vindt u programma s over taal, maar ook over rekenen, gezondheid en nog veel meer. Kijk naar AT5 en Leef & Leer. Zoek een taalvriend om spreken en schrijven te oefenen. En zoek een taalcursus om nog meer te leren. U kunt ook naar het Taalspreekuur van de OBA gaan. Veel leerplezier! Kijk naar films van ETV Op de website ETV.nl vindt u ook films die gaan over de bibliotheek. http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.detail&pid=28 28