De arbeidsmarkt van het voltijd MAO



Vergelijkbare documenten
De arbeidsmarkt van het voltijd MAO Meting 1998

Annet Jager Koen Kauffman Ben Hövels. Waar blijven de opgeleiden van het mbo-groen?

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2013 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2011 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2017

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2017

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden

De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hoger beroepsonderwijs. HBO-Monitor G.W.M. Ramaekers

Vrouwen op de arbeidsmarkt

Aantal respondenten Aantal benaderd

B2B NLQF Overzicht Leven Lang Leren markt Nederland Gebruik NLQF/EQF bij bedrijven en instellingen NIDAP RESEARCH 2019

Resultaten WO-monitor 2013

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2014: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. April 2015

Factsheet. Samenvatting

LelyStadsGeluiden. De mening van de jongeren gepeild. School en werk 2007

Resultaten WO-monitor 2011

Gediplomeerden van het mbo van opleidingen ECABO

céáíéå=éå=åáàñéêë= HBO-Monitor 2012: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo juni 2013

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden

Gediplomeerden 2015 SOMA College

Gediplomeerden van het mbo van opleidingen ECABO

De totale bruikbare landelijke respons onder de master- en doctoraalalumni was 18%. WUR is goed vertegenwoordigd met een respons van 23%.

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden

1. Inleiding Data Bestemming van havo- en vwo-abituriënten Relevante werkvelden... 2

Gediplomeerden van het mbo van opleidingen ECABO

Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers

MBO: Tevredenheid en aansluiting met vervolgonderwijs en arbeidsmarkt

Presentatie WAI database November Hoe ziet het werkvermogen van de Nederlandse werkende beroepsbevolking eruit?

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2009: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. juli 2010

Arbeidsmarktmobiliteit van ouderen

SH&M 2012 Gediplomeerden MBO 2011

Gediplomeerden van het mbo van opleidingen ECABO

Brug of kloof? De ervaringen van HAVO- en VWO-schoolverlaters over de aansluiting tussen VO en HO vóór en ná de invoering tweede fase VO

Gediplomeerden van het mbo van opleidingen ECABO

Van de 367 Wageningse respondenten zijn er 156 man (43%) en 211 vrouw (57%). De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 27 jaar.

Factsheet. Samenvatting

Facts & Figures. Aansluiting arbeidsmarkt

Trendbrochure mbo groen gediplomeerden Groen in perspectief. KBA, april 2015

Monitor Economie 2018

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2013: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. juni 2014

Zorgplicht arbeidsmarktperspectief ZORGEN VOOR WERKZAME OPLEIDINGEN. Arbeidsmarktintrede van mbo-gediplomeerden. september 2016

Jongeren op de arbeidsmarkt

Uitstroomonderzoek. Doel en vraagstelling. Conclusie

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

Afgestudeerden en uitvallers in Avans en het hoger beroepsonderwijs

Gediplomeerden van het MBO van opleidingen ECABO

Uitval en studiesucces van Avans studenten vergeleken met de landelijke cijfers in 2017

Onderzoek Alumni Bètatechniek

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2015: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. Juni 2016

Van de 293 Wageningse respondenten zijn er 109 man (37%) en 184 vrouw (63%). De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 28 jaar.

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen verder gestegen in februari

ROA Fact Sheet. MBO-Diploma 2010: Doorleren of werk zoeken? ROA-F-2011/1. Research Centre for Education and the Labour Market ROA

Gediplomeerden van het MBO van opleidingen ECABO

Samenvatting Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor. Metropoolregio Amsterdam. Oktober amsterdam economic board

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Update door- en uitstroomcijfers participatie zonder startkwalificatie

Rapportage Kunsten-Monitor 2014

Gediplomeerden van het MBO van opleidingen ECABO

De arbeidsmarkt klimt uit het dal

Huidig economisch klimaat

Van mbo en havo naar hbo

BIJLAGEN. Jaarrapport integratie 2013

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2016 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA

Vragenlijst HBO-Monitor 2016

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013

Vragenlijst HBO-Monitor deeltijd 2016

Met een startkwalificatie betere kansen op de arbeidsmarkt

Analyse instroom

Werkgelegenheidsonderzoek 2010

Hogeschool Zuyd - Alumni

ROA Fact Sheet. MBO-Diploma 2010: Doorleren of werk zoeken? Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt ROA

Erratum Jaarboek onderwijs 2008

Meting economisch klimaat, november 2013

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

Samenvatting Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor Metropoolregio Amsterdam. Mei amsterdam economic board

Opleidingsniveau stijgt

ONTSLAGSTATISTIEK. Jaarrapportage 2004

Schoolverlaters uit het Beroepsonderwijs

Werkgelegenheidsonderzoek 2011

Mobiliteit van leraren tussen onderwijssectoren

De hbo er aan het werk

Sectorkamer Mobiliteit, transport, logistiek en maritiem

Langdurige werkloosheid in Nederland

Samenvatting onderzoek Medewerkers in het MBO

CIJFERS UIT DE REGISTRATIE VAN OEFENTHERAPEUTEN

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2008: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. november 2009

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. April 2016

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2010: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. juli 2011

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2011: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. juli 2012

Ouderschapsverlof. Ingrid Beckers en Clemens Siermann

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen

Werk en inkomen. Sociale zekerheid. Sociale zekerheid. De buurt Schildersbuurt-Noord ligt in stadsdeel 5 Centrum en heeft inwoners.

Aantal werkzoekenden daalt in augustus met 8.400

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Jeugdwerkloosheid. Arbeidsmarktregio Noord-Kennemerland (+ West-Friesland) mei UWV WERKbedrijf Arbeidsmarktinformatie, 2009 Versie 0.

Transcriptie:

De arbeidsmarkt van het voltijd MAO Meting 2002 Marian van der Meijs Titia Sjenitzer Anneke Smidt De arbeidsmarkt van het voltijd MAO Meting 2002 Stoas Onderzoek Wageningen, oktober 2004

Opdrachtgever: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Postbus 20401 2500 EK s-gravenhage Opdrachtnemer: Stoas Onderzoek Postbus 78 6700 AB WAGENINGEN Telefoon: (317) 472 686 Dit rapport en andere producten van Stoas Onderzoek zijn schriftelijk te bestellen bij: Stoas Onderzoek, Postbus 78, 6700 AB Wageningen. Fax: (0317) 424 770 E-mail: onderzoek@stoas.nl Dit rapport heeft bestelnummer: XX125 2004 Stoas Onderzoek Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het hoofd van Stoas Onderzoek. In geval van overname van het data-materiaal moet telkens als bron worden vermeld: Stoas Onderzoek.

Inhoud Inhoud Overzicht tabellen en figuren... 3 Samenvatting, trends en aandachtspunten voor beleid... 5 Het onderzoek... 5 Conclusies, trends en aandachtspunten voor beleid... 5 1 Inleiding... 7 1.1 Doelstelling onderzoek... 7 1.2 Onderzoeksopzet en uitvoering... 7 1.3 Leeswijzer... 7 2 De respondenten... 9 Belangrijkste gegevens uit dit hoofdstuk... 9 2.1 Afdeling, niveau en diplomajaar... 9 2.2 Vooropleiding... 11 2.3 Geslacht... 11 2.4 Leeftijd... 12 3 Positie op de arbeidsmarkt... 13 Belangrijkste gegevens uit dit hoofdstuk... 13 3.1 Deelname aan het arbeidsproces... 13 3.2 Arbeidsmarkt- en onderwijsverloop sinds schoolverlaten... 15 4 Vervolgopleidingen... 17 Belangrijkste gegevens uit dit hoofdstuk... 17 4.1 Vervolgopleidingen... 17 5 Betaald werk... 19 Belangrijkste gegevens uit dit hoofdstuk... 19 5.1 Functies en sectoren... 19 5.1.1 Functies... 19 5.1.2 Branches... 20 5.1.3 Wervingskanaal... 21 5.2 Aanstellingsvorm/dienstverband... 22 5.3 Parttime werken... 24 5.4 Inkomen... 25 5.5 Niveau en richting van de functies... 26 6 Evaluatie van de opleiding... 31 Belangrijkste gegevens uit dit hoofdstuk... 31 6.1 Belang van onderwijsaspecten... 31 6.2 De opleiding achteraf... 32 7 MAO'ers vergeleken met MBO'ers uit de overige sectoren... 35 Belangrijkste gegevens uit dit hoofdstuk... 35 7.1 Persoonskenmerken... 35 7.2 Arbeidsmarktpositie... 35 7.3 Werk en aansluiting... 36 Literatuur... 39 De arbeidsmarkt van het voltijd MAO. 1

Bijlage 1... 41 Bijlage 2... 45 Bijlage 3... 55 Bijlage 4... 63 2

Inhoud Overzicht tabellen en figuren Tabel 2.1 Aantal respondenten naar afdeling, niveau en cohort (werkelijke aantallen)... 10 Tabel 2.2 Vooropleiding naar niveau en uitstroomcohort... 11 Figuur 2.1 Percentage vrouwen per afdeling en cohort... 12 Tabel 2.3 Gemiddelde leeftijd op enquêtedatum en op uitstroommoment... 12 Tabel 3.1 Voornaamste bezigheid op enquêtemoment... 13 Tabel 3.2 Werkloosheid volgens CBS-definitie per uitstroomjaar en afdeling... 14 Tabel 3.3 Werkloosheid volgens CBS-definitie per uitstroomjaar en niveau... 14 Figuur 3.1 Voornaamste bezigheid op enquêtemoment per niveau... 15 Figuur 3.2 Voornaamste bezigheid op enquêtemoment per afdeling... 15 Tabel 3.4 Het arbeidsmarktverloop sinds schoolverlaten... 16 Tabel 3.5 Gemiddeld aantal maanden werkloos naar afdeling... 16 Tabel 3.6 Doorstroom naar vervolgopleiding per uitstroomcohort en niveau... 16 Tabel 4.1 Percentage dat een vervolgopleiding in MBO, HBO, leerlingwezen of anders heeft afgerond dan wel voortijdig verlaten... 17 Tabel 4.2 Vervolgopleiding niveau 4 gediplomeerden per afdeling... 17 Tabel 4.3 Beoordeling aansluiting tussen MAO en HAO... 18 Tabel 4.4 Verloop doorstromers MAO-HBO... 18 Tabel 5.1 Beroepen naar hoofdrichting per uitstroomcohort... 19 Tabel 5.2 Niveau van de beroepen per uitstroomcohort... 20 Tabel 5.3 Branches per uitstroomcohort... 21 Tabel 5.4 Werving huidige baan naar uitstroomjaar... 21 Tabel 5.5 Werving huidige baan naar opleidingsniveau... 22 Tabel 5.6 Dienstverband naar uitstroomjaar... 22 Tabel 5.7 Verschillen in dienstverband naar niveau... 23 Tabel 5.8 Percentage vaste aanstellingen van alle aanstellingen naar uitstroomjaar en geslacht... 23 Tabel 5.9 Percentage vaste aanstellingen van alle aanstellingen naar uitstroomjaar en afdeling... 23 Tabel 5.10 Percentage parttimers per uitstroomjaar... 24 Tabel 5.11 Percentage parttimers per niveau... 24 Tabel 5.12 Percentage parttimers per opleidingsrichting... 24 Tabel 5.13 Percentage parttimers voor eerste baan en per geslacht... 25 Tabel 5.14 Gemiddelde bruto maandloon bij een 40-urige werkweek naar opleidingsrichting en cohort... 25 Tabel 5.15 Gemiddelde bruto maandloon bij een 40-urige werkweek naar niveau en cohort... 25 Tabel 5.16 Gemiddeld bruto maandloon bij een 40-urige werkweek naar loondienst/ zelfstandige... 26 Tabel 5.17 Beroepsniveau per uitstroomjaar per niveau... 26 Tabel 5.18 Beroepsrichting per opleidingsniveau en cohort... 27 Tabel 5.19 Beroepsrichting per afdeling en cohort... 28 Tabel 5.20 Percentage werkend in de kern per uitstroomjaar... 29 Tabel 6.1 Belang en aandacht onderwijsaspecten per cohort op een schaal van 1 tot 100... 31 De arbeidsmarkt van het voltijd MAO. 3

Tabel 6.2 Achteraf dezelfde opleiding gekozen per niveau en cohort... 33 Tabel 6.3 Achteraf dezelfde opleiding gekozen per afdeling en cohort... 34 Tabel 7.1 Kenmerken van MAO-schoolverlaters vergeleken met schoolverlaters uit andere MBO-sectoren... 35 Tabel 7.2 Voornaamste bestemming van MAO-schoolverlaters vergeleken met schoolverlaters uit andere sectoren... 36 Tabel 7.3 Indicatoren voor de arbeidsmarktpositie van MAO-schoolverlaters vergeleken met schoolverlaters uit andere sectoren... 36 Tabel 7.4 De marktpositie van het MAO vergeleken met andere sectoren... 37 Tabel B1.1 Populatie, steekproef en respons (gediplomeerden)... 41 Tabel B1.2 Responspercentage en dekkingsgraad (gediplomeerden)... 42 Tabel B1.3 Aantallen respondenten voor en na weging... 43 Tabel B3.1 Beroepen van schoolverlaters uit de afdeling Plantenteelt... 55 Tabel B3.2 Sectoren van schoolverlaters uit de afdeling Plantenteelt... 56 Tabel B3.3 Beroepen van schoolverlaters uit de afdeling Veehouderij... 56 Tabel B3.4 Sectoren van schoolverlaters uit de afdeling Veehouderij... 57 Tabel B3.5 Beroepen van schoolverlaters uit de afdeling Levensmiddelentechnologie... 57 Tabel B3.6 Sectoren van schoolverlaters uit de afdeling Levensmiddelentechnologie... 58 Tabel B3.7 Beroepen van schoolverlaters uit de afdeling Bloemschikken... 58 Tabel B3.8 Sectoren van schoolverlaters uit de afdeling Bloemschikken... 59 Tabel B3.9 Beroepen van schoolverlaters uit de afdeling Dierverzorging... 59 Tabel B3.10 Sectoren van schoolverlaters uit de afdeling Dierverzorging... 59 Tabel B3.11 Beroepen van schoolverlaters uit de afdeling Paardenhouderij en Paardensport... 60 Tabel B3.12 Sectoren van schoolverlaters uit de afdeling Paardenhouderij en Paardensport... 60 Tabel B3.13 Beroepen van schoolverlaters uit de afdeling Groene Ruimte... 60 Tabel B3.14 Sectoren van schoolverlaters uit de afdeling Groene Ruimte... 61 Tabel B3.15 Beroepen van schoolverlaters uit de afdeling Bosbouw, Cultuur en Milieutechniek/ Milieutoezicht... 61 Tabel B3.16 Sectoren van schoolverlaters uit de afdeling Bosbouw, Cultuur en Milieutechniek.. 61 Tabel B4.1 Afdeling Plantenteelt... 63 Tabel B4.2 Afdeling Veehouderij... 63 Tabel B4.3 Levensmiddelentechnologie... 64 Tabel B4.4 Bloemschikken... 64 Tabel B4.5 Dierverzorging... 65 Tabel B4.6 Paardenhouderij en Paardensport... 65 Tabel B4.7 Groene Ruimte... 66 Tabel B4.9 Bosbouw, Cultuur en Milieutechniek... 66 4

Samenvatting, trends en aandachtspunten voor beleid Samenvatting, trends en aandachtspunten voor beleid HET ONDERZOEK Eind 2002 is een arbeidsmarkt- en loopbaanonderzoek gehouden onder 2810 mensen die tussen 1987 en 2001 het voltijds Middelbaar Agrarisch Onderwijs (MAO) hebben verlaten. Doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de arbeidsmarkt, soort en kwaliteit van de functies, de aansluiting tussen opleiding en werk, het volgen van vervolgopleidingen en de positie van het MAO ten opzichte van het overige MBO. Door vergelijking met eerder onderzoek (1995 en 1998) zijn ontwikkelingen in de tijd zichtbaar. De resultaten van het onderzoek kunnen onder andere gebruikt worden door opleidingsinstellingen (kwaliteitsbewaking, zelfevaluaties, voorlichting aan (toekomstige) leerlingen, bijscholing), ministerie van LNV (ontwikkeling en toetsing van beleid), journalisten en studie- en beroepskeuzeadviseurs. CONCLUSIES, TRENDS EN AANDACHTSPUNTEN VOOR BELEID De arbeidsmarkt voor gediplomeerden van het voltijd MAO voor de cohorten vanaf 1987 is in 2002 ongeveer gelijk aan 1998. Sinds 1995 is de werkloosheid afgenomen van 5,5% in 1995 naar 2,4% in 1998 en nadien weer licht toegenomen tot 2,6% in 2002. De werkloosheid onder recent gediplomeerden (circa 1 jaar na diplomering) is echter afgenomen in vergelijking tot 1998: in 1998 bedroeg die werkloosheid 5,3%, in 2002 3,2%. De afdelingen Dierverzorging, Paardenhouderij en Bloemschikken kennen de hoogste werkloosheid. Verder is de werkloosheid onder niveau 2 en 3 opgeleiden hoger dan onder niveau 4 opgeleiden. De deelname aan vervolgopleidingen is onder de recent gediplomeerden van MAO-BOL lager dan onder gediplomeerden uit de overige sectoren van het beroepsonderwijs. Alleen gediplomeerden van niveau 3/4 van de sector gezondheidszorg scoren nog lager in doorstroom naar vervolgonderwijs. De doorstroom naar vervolgopleidingen is het hoogst onder niveau 4 gediplomeerden van de afdelingen Levensmiddelentechnologie en Groene ruimte/bosbouw, Cultuur en milieu, waar meer dan 50% doorleert, met name in het HAO. De aansluiting tussen MAO en HAO wordt door circa 80% als redelijk of goed beoordeeld. Wat verder opvalt is dat van de recent gediplomeerde MAO'ers die naar het niet-groene HBO doorstromen na circa 1 jaar 19% tussentijds is gestopt met de opleiding. Van de recente doorstromers naar het groene HBO (HAO) is na circa 1 jaar minder dan 9% tussentijds gestopt. Het belang van de agrarische beroepen neemt af: in 1995 werkte nog 58%, in 1998 47% en in 2002 nog maar 45% in een agrarisch beroep. Met name bij de afdelingen Veehouderij en Plantenteelt is de afname in agrarische beroepen zichtbaar. De trend uit de voorgaande onderzoeken dat economisch-administratieve en commerciële functies aan belang winnen wordt in 2002 doorgezet. Steeds minder gediplomeerden vinden werk in de agrarische sector, niet alleen beginnen recent afgestudeerden minder vaak in de agrarische sector, ook respondenten uit de oudere cohorten die in eerste instantie wel de agrarische sector ingegaan waren, haken langzaam af. In vergelijking tot het onderzoek uit 1998 heeft een lager percentage een eigen bedrijf, ook van de langer geleden afgestudeerden. Recent gediplomeerden werken het minste aantal uren per week. Qua richting zijn Plantenteelten Veehouderij-gediplomeerden de lange werkers en Dierverzorging en Paardenhouderij en Paardensport de richtingen waar vaker parttime gewerkt wordt. De trend die in 1998 geconstateerd is dat het beroepsniveau stijgt, zet verder door. Het percentage hogere beroepen is in de meting van 2002 gestegen. Voor recent gediplomeerden De arbeidsmarkt van het voltijd MAO. 5

gaat deze trend echter niet op. In 1998 oefenden 37% van de recent afgestudeerden een middelbaar of hoger beroep uit, in 2002 is dat 31%. Niveau 2 gediplomeerden werken, volgens eigen zeggen, het meest onder hun niveau (ca. 60%). Voor niveau 3 gediplomeerden is dit percentage iets lager (56%) en onder niveau 4 gediplomeerden werkt een kwart onder het niveau. Opvallend is dat het percentage dat onder het niveau werkt niet veel verschilt tussen de langer geleden en recent gediplomeerden. Naarmate het opleidingsniveau hoger is komt men meer terecht in een functie die aansluit bij de eigen of een verwante richting (niveau 4 68%, niveau 3 57%, niveau 2 48%). Op niveau 4 is waar te nemen dat naarmate men langer geleden op de arbeidsmarkt terecht is gekomen, men ook vaker in de eigen richting werkzaam is. Net als in 1998 sluiten de functies van de gediplomeerden van Groene Ruimte het best aan op de eigen opleidingsrichting. Belangrijke aspecten voor het goed uitoefenen van de functie zijn (in afnemende volgorde): zelfstandigheid, nauwkeurigheid/zorgvuldigheid, initiatief/creativiteit, aanpassingsvermogen en probleemoplossing. Van dit laatste aspect vindt 44% dat de opleiding hieraan meer aandacht had moeten besteden. Andere aspecten waaraan de opleiding meer aandacht had moeten schenken zijn: inzicht in informatie- en communicatietechnologie (54%), inzicht in bedrijfsvoering, vaardigheid in plannen/coördineren en organiseren. Recent gediplomeerden zouden achteraf minder vaak voor dezelfde opleiding kiezen. Dit geldt met name voor de gediplomeerden van Dierverzorging, Bloemschikken en Levensmiddelentechnologie. Recenter afgestudeerden zouden, in vergelijking tot mensen die in eerdere jaren hun diploma behaalden, vaker kiezen om niet verder te leren. 6

Inleiding 1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de doelstelling en opzet van het derde arbeidsmarkt- en loopbaanonderzoek onder schoolverlaters van het voltijd Middelbaar Agrarisch Onderwijs besproken. 1.1 DOELSTELLING ONDERZOEK Eind 2002 is voor de derde maal een arbeidsmarkt- en loopbaanonderzoek gehouden onder schoolverlaters van het voltijd Middelbaar Agrarisch Onderwijs (MAO). De vorige onderzoeken zijn gehouden in 1998 (Van der Meijs e.a., 2001) en 1995 (Lokman,1997). Het onderzoek beschrijft de resultaten van 2871 schoolverlaters uit de uitstroomjaren 1987, 1991, 1994, 1997 en 2001. Doel van het onderzoek is inzicht te verschaffen in de positie en loopbanen van de schoolverlaters van het MAO en de ontwikkelingen die zich daarin voordoen. Het onderzoek geeft informatie over schoolverlaters van de verschillende richtingen en niveaus wat betreft: de positie op de arbeidsmarkt (werk, werkloosheid, doorstuderen); de functies en inkomens na schoolverlaten en later in de loopbaan; de aansluiting tussen opleiding en werk; het volgen van vervolgopleidingen; de positie van MAO-gediplomeerden ten opzichte van gediplomeerden uit andere MBOsectoren. Gebruikers van het onderzoek zijn o.a.: de Agrarische Opleidings Centra (AOC s) voor kwaliteitsbewaking, ontwikkeling en aanpassing van het curriculum en de voorlichting aan (toekomstige) leerlingen; het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor de toetsing van het eigen onderwijsbeleid en ter ondersteuning van het nog te ontwikkelen beleid; MAO-gediplomeerden, journalisten en studie- en beroepskeuzeadviseurs. 1.2 ONDERZOEKSOPZET EN UITVOERING Het onderzoek is eind 2002 gehouden onder een steekproef van gediplomeerde schoolverlaters uit de jaren 1987, 1991, 1994, 1997 en 2002. Voor de verhouding tussen steekproef en populatie wordt verwezen naar bijlage 1. De opzet van het onderzoek is in grote lijnen vergelijkbaar met het onderzoek dat in 1998 is gehouden. Voor de schoolverlaters uit 1987, 1991, 1994 en 1997 is een vragenlijst opgesteld waarin naar de huidige positie, maar ook naar de loopbaanontwikkeling in de tijd tussen schoolverlaten en nu wordt gevraagd (zie bijlage 2 voor de vragenlijst). Onder schoolverlaters uit 2001 is de RUBSenquête afgenomen (Registratie van Uitstroom en Bestemming Schoolverlaters). Deze enquête wordt ook in andere sectoren van het MBO gebruikt, waardoor vergelijking mogelijk is. De RUBSvragenlijst komt voor een groot deel overeen met de vragenlijst die voor de schoolverlaters uit 1987, 1991,1994 en 1997 gebruikt is. De vragenlijsten zijn verzonden en verwerkt door DESAN Research Solutions in Amsterdam. 1.3 LEESWIJZER Aan het begin van elk hoofdstuk staan de belangrijkste gegevens uit het betreffende hoofdstuk puntsgewijs weergegeven. Voor een snel inzicht in de resultaten wordt hiernaar verwezen. In de volgende hoofdstukken wordt aan de hand van tabellen, figuren en begeleidende teksten achtereenvolgens inzicht gegeven in de volgende onderwerpen: De arbeidsmarkt van het voltijd MAO. 7

Hoofdstuk 1 kenmerken van de respondenten: aantallen, vooropleiding, man/vrouw verhouding, leeftijd en studieduur (hoofdstuk 2); positie op de arbeidsmarkt: voornaamste bezigheid, werkeloosheid, vervolgopleiding (hoofdstuk 3); verder leren: vervolgopleiding en aansluiting MAO-vervolgopleiding (hoofdstuk 4); betaald werk: functies en sectoren waar gediplomeerden werkzaam zijn, wervingskanalen, soort dienstverband, omvang betrekking, inkomen, niveau en richting van de functies (hoofdstuk 5); evaluatie van de opleiding: belang van een aantal kennis-, houdings- en vaardigheidsaspecten en oordeel over de mate waarin de opleiding hier aandacht aan heeft besteed, opleiding achteraf beoordeeld (hoofdstuk 6); MAO-gediplomeerden vergeleken met gediplomeerden van overige MBO-sectoren wat betreft: vooropleiding, bestemming, arbeidsmarktpositie en aansluiting opleiding-werk (hoofdstuk 7). De resultaten in dit rapport betreffen alleen gediplomeerde schoolverlaters van de voltijd dagopleidingen van het MAO op niveau 2, 3 en 4. Niveau 2 betreft de (tweejarige) opleiding tot beginnend beroepsbeoefenaar (BB) en de KMAO-opleiding, niveau 3 betreft de opleiding tot zelfstandig beroepsbeoefenaar (ZB) en de (verlengde) MAS-B opleiding en niveau 4 betreft de opleiding tot kaderfunctionaris (KF) en de (verlengde) MAS-A opleiding. De afdelingen zijn gegroepeerd onder de volgende categorieën: PT VH LVT BS DV BDL PHP GR BCM/MT Plantenteelt Veehouderij Levensmiddelentechnologie Bloemschikken Dierverzorging Biologisch Dynamische Landbouw Paardenhouderij en Paardensport Groene Ruimte Bosbouw, Cultuur en Milieutechniek of Milieutoezicht In de tabellen zijn vaak verdelingen gemaakt naar opleidingsniveau, afdeling en/of cohort (het jaar waarin het diploma behaald is). Bij het lezen van de tabellen dient in het oog gehouden te worden dat, waar dat relevant is, de aantallen gewogen zijn om een representatief beeld te kunnen geven naar opleiding en diplomajaar (zie ook paragraaf 2.1). Verder dienen met name de resultaten van de afdelingen Biologisch Dynamische Landbouw en Paardenhouderij met enige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd, gezien het geringe aantal respondenten. Ditzelfde geldt ook voor de resultaten van de groep niveau 2 gediplomeerden, met name uit de uitstroomjaren 1987, 1991 en 1994. 8

De respondenten 2 De respondenten Dit hoofdstuk beschrijft de belangrijkste achtergrondkenmerken van de respondenten en het onderwijs dat zij hebben genoten. Kenmerken zijn de gevolgde opleiding, geslacht, leeftijd en studieduur. De resultaten in dit rapport hebben betrekking op de gediplomeerde schoolverlaters. BELANGRIJKSTE GEGEVENS UIT DIT HOOFDSTUK Belangrijkste vooropleiding van niveau 2 en 3 gediplomeerden is LBO/VBO. Helft van de niveau 4 gediplomeerden heeft een MAVO-achtergrond. Afdelingen verschillen sterk in man-vrouw verhouding. 2.1 AFDELING, NIVEAU EN DIPLOMAJAAR In onderstaande tabel (2.1) is te zien hoe de gediplomeerde schoolverlaters, die aan het onderzoek hebben meegedaan, verdeeld zijn over de verschillende afdelingen, niveaus en cohorten (diplomajaren). Omdat de respondenten niet evenwichtig verdeeld zijn over deze groepen, is door middel van het toekennen van weegfactoren een correctie uitgevoerd. Zo hebben de respondenten van jaren of opleidingen die ten opzichte van de populatie ondervertegenwoordigd waren een gewicht groter dan 1 gekregen. Respondenten uit jaren of opleidingen die oververtegenwoordigd waren kregen een gewicht kleiner dan 1. De resultaten van de weging staan in bijlage 1. De arbeidsmarkt van het voltijd MAO. 9

Hoofdstuk 2 Tabel 2.1 Aantal respondenten naar afdeling, niveau en cohort (werkelijke aantallen) uitstroomjaar Niveau 2 Totaal PT 3 7 4 7 25 46 VH 0 2 9 8 8 27 LVT 0 0 0 1 1 2 BS 0 7 12 8 30 57 DV 0 0 6 5 17 28 BDL 0 0 0 0 0 0 PHP 0 0 2 0 12 14 GR 1 9 10 9 18 47 BCM/MT 0 0 0 0 0 0 Totaal 4 25 43 38 111 221 Niveau 3 PT 14 29 45 23 66 177 VH 32 50 52 47 78 259 LVT 5 12 13 1 15 46 BS 6 14 27 27 87 161 DV 5 3 4 1 65 78 BDL 0 0 0 0 0 0 PHP 0 0 0 1 19 20 GR 15 25 15 18 94 167 BCM/MT 0 0 0 0 0 0 Totaal 77 133 156 118 424 908 Niveau 4 PT 42 53 80 54 96 325 VH 68 115 131 73 199 586 LVT 5 24 40 26 50 145 BS 6 14 21 21 60 122 DV 6 12 23 11 66 118 BDL 2 3 2 0 0 7 PHP 0 0 1 1 24 26 GR 14 17 59 16 171 277 BCM/MT 9 6 16 8 36 75 Totaal 152 244 373 210 702 1681 Totaal PT 59 89 129 84 187 548 VH 100 167 192 128 285 872 LVT 10 36 53 28 66 193 BS 12 35 60 56 177 340 DV 11 15 33 17 148 224 BDL 2 3 2 0 0 7 PHP 0 0 3 2 55 60 GR 30 51 84 43 283 491 BCM/MT 9 6 16 8 36 75 Totaal 233 402 572 366 1237 2810 10

De respondenten 2.2 VOOROPLEIDING De verdeling naar vooropleiding per cohort en niveau van de MAO-opleiding is zichtbaar in tabel 2.2. De belangrijkste vooropleiding voor gediplomeerden van niveau 2 en 3 is LBO/VBO, de helft van de niveau 4 gediplomeerden heeft een MAVO-vooropleiding. Tabel 2.2 Vooropleiding naar niveau en uitstroomcohort Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4 lbo/vbo mavo havo (kort)mbo anders lbo/vbo mavo havo (kort)mbo anders lbo/vbo mavo havo (kort)mbo anders uitstroomjaar 1991 1994 1997 2001 50.2% 57.1% 63.7% 71.6% 15.3% 23.3% 5.2% 7.7% 4.2% 1.3% 8.4% 6.9% 10.6% 1.3% 21.9% 12.6% 20.5% 18.0% 64.6% 61.4% 63.2% 65.2% 19.1% 25.1% 26.3% 23.5%.5% 1.3% 2.4% 6.1% 3.6% 5.7% 1.9% 9.7% 8.5% 4.8% 7.0% 34.9% 31.1% 26.1% 22.6% 43.4% 51.1% 46.9% 58.3% 9.6% 8.9% 17.9% 11.5% 3.1% 2.1% 3.0% 1.4% 9.0% 6.8% 6.1% 6.2% 2.3 GESLACHT De afdelingen verschillen sterk in de verhouding tussen mannen en vrouwen (zie figuur 2.1). De afdelingen Bloemschikken, Dierverzorging, Biologisch Dynamische Landbouw en Paardenhouderij hebben een duidelijke meerderheid aan vrouwen. Bij de opleidingen Plantenteelt, Groene Ruimte en Bosbouw, Cultuur en Milieu en Milieutechniek daarentegen is minder dan een kwart van de afgestudeerden vrouw. Bij Paardenhouderij is de laatste jaren een sterke stijging in het percentage vrouwen te zien, maar de resultaten zijn op basis van weinig respondenten, waardoor de resultaten extremer kunnen voorkomen dan ze zijn. De opvallende toename van het percentage vrouwen bij Veehouderij die vier jaar geleden in het trendrapport was gesignaleerd, is in 2001 gestabiliseerd. Deze toename had te maken met een nieuwe variant binnen de opleiding die voorbereidt op een beroep in de dierverzorging. De arbeidsmarkt van het voltijd MAO. 11

Hoofdstuk 2 % vrouwen 120 100 80 60 gecorrigeerd cohort 1987 40 1991 1994 20 1997 0 PT VH LVT BS DV BDL PHP MT GR/BCM 2001 opleiding Figuur 2.1 Percentage vrouwen per afdeling en cohort 2.4 LEEFTIJD De gemiddelde leeftijd bij uitstroom staat aangegeven in tabel 2.3. Deze leeftijd ligt tussen de 19 en 21 jaar. Er is weinig verandering waar te nemen over de jaren heen. Het verschil in leeftijd tussen de studenten die een tweejarige of een vierjarige opleiding gedaan hebben is opvallend klein. Logischerwijs loopt de leeftijd op het enquêtemoment op naarmate de respondenten langer geleden hun opleiding hebben afgerond. Tabel 2.3 Gemiddelde leeftijd op enquêtedatum en op uitstroommoment uitstroomjaar Uitstroom- Niveau 2 19.9 19.5 19.7 19.3 18.9 19.3 moment Niveau 3 19.8 20.3 20.2 19.9 19.7 19.9 Niveau 4 20.4 20.3 20.8 21.1 20.5 20.6 Totaal 20.1 20.3 20.5 20.4 20.0 20.2 Enquêtemoment 35.1 31.3 28.5 25.4 21.0 28.4 Totaal 12

Positie op de arbeidsmarkt 3 Positie op de arbeidsmarkt In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de positie die de afgestudeerden op de arbeidsmarkt innemen: hebben zij een functie, zijn ze op zoek naar werk of zijn ze bezig aan een studie. In de tweede paragraaf wordt het arbeidsmarkt- en onderwijsverloop sinds schoolverlaten in kaart gebracht. BELANGRIJKSTE GEGEVENS UIT DIT HOOFDSTUK Werkloosheid ligt laag, maar wel iets hoger dan 4 jaar geleden. Geen verschil in werkloosheid tussen recent afgestudeerde mannen en vrouwen. Langer geleden afgestudeerde vrouwen hebben minder vaak betaald werk. Ongeveer een derde gaat een vervolgopleiding doen na afstuderen. 3.1 DEELNAME AAN HET ARBEIDSPROCES De voornaamste bezigheid op het moment van enquête verschilt tussen de cohorten (zie tabel 3.1). Recent gediplomeerden zijn relatief vaker scholier/student (30% van de in 2001 afgestudeerden) en hebben dus minder vaak een betaalde baan. Van de eerder afgestudeerde respondenten heeft rond de 90% een betaalde baan. We zien kleine verschillen in het werkloosheidspercentage, maar dat ligt over alle cohorten vrij laag. Wel valt op dat over alle cohorten het werkloosheidscijfer hoger ligt dan tijdens de enquête van vier jaar geleden. Grote verschillen zijn er te zien bij het percentage werkenden voor het jongst afgestudeerde cohort. Waar in 1998 ruim 72% van de recent afgestudeerden (cohort 97) een baan had, geldt dat nu (voor cohort 2001) voor slechts 57%. De grotere groep net afgestudeerden die geen betaalde baan hebben vinden we niet zo zeer terug onder de werklozen, maar meer onder de scholieren en werkend lerenden. Tabel 3.1 Voornaamste bezigheid op enquêtemoment uitstroomjaar betaald werk 90.0% 91.1% 91.3% 85.1% 57.3% werkloos 1.8%.3% 1.2% 2.7% 2.3% scholier /student.2%.5% 4.8% 30.1% werkend leren (BBL, HBO duaal).4%.3%.6% 3.0% 6.3% anders, namelijk:... 7.8% 8.2% 6.4% 4.4% 3.9% De trend die vier jaar geleden geconstateerd is dat langer geleden afgestudeerde vrouwen beduidend minder vaak een betaalde baan hebben (slechts 62% in cohort 87) heeft zich verder doorgezet, nu heeft slechts 46% van de vrouwen in cohort 87 een betaalde baan. In cohort 91 (dat vergelijkbaar is met cohort 87 vier jaar geleden) heeft nu een gelijk percentage, 63%, vrouwen een betaalde baan. Uiteraard hangt dit samen met het feit dat de gemiddelde leeftijd vanaf cohort 91 boven de 30 uitkomt, een leeftijd waarop veel vrouwen prioriteit geven aan het verzorgen van hun kinderen. Interessant is om te zien of dit percentage in de komende twee cohortmetingen weer zal gaan stijgen voor cohort 87. Onder recent afgestudeerden zijn deze verschillen tussen mannen en vrouwen gering. We zien zelfs bij cohort 2001 dat er iets meer vrouwen een betaalde baan hebben dan mannen, en dat deze minder vaak een vervolgopleiding zijn gaan volgen. Het werkloosheidspercentage in bovenstaande tabellen geeft een vertekend beeld, omdat het is afgezet tegen de totale uitstroom in plaats van tegen de beroepsbevolking. Een beter beeld geeft De arbeidsmarkt van het voltijd MAO. 13

Hoofdstuk 3 het werkloosheidspercentage volgens de CBS-definitie: werkloos is degene die tot de beroepsbevolking behoort, maar minder dan 12 uur per week betaald werk uitoefent en wel beschikbaar is en zoekt naar betaald werk. Tabel 3.2 Werkloosheid volgens CBS-definitie per uitstroomjaar en afdeling Uitstroomjaar PT 1.4%.0% 2.3% 5.4% 1.6% 2.0% VH.9% 2.3% 1.0% 1.5% 3.3% 1.7% LVT 15.8% 3.0% 2.3% 6.5% 1.5% 5.3% BS 9.6% 5.5% 1.7% 1.8% 3.4% 3.9% DV.0% 8.3% 7.9%.0% 6.0% 4.5% PHP.0%.0% 8.3% 6.1% GR.0% 1.4%.9% 6.9% 2.6% 2.8% BCM/MT.0%.0%.0%.0%.0%.0% Totaal 2.1% 2.1% 1.7% 3.6% 3.2% 2.6% Totaal Vergeleken met de meting uit 1998 valt op dat de werkloosheid van recent afgestudeerden volgens de CBS-definitie is afgenomen (in 1998 bedroeg die 5,3%, in 2002: 3,2%). De werkloosheid is het hoogst onder gediplomeerden van de afdeling Paardenhouderij en Paardensport, Dierverzorging en Bloemschikken en het laagst bij de afdeling Bosbouw, Cultuur en Milieutoezicht/Milieutechniek, Veehouderij en Plantenteelt (zie tabel 3.2). Tabel 3.3 Werkloosheid volgens CBS-definitie per uitstroomjaar en niveau Uitstroomjaar Niveau 2.0% 2.9% 4.1% 3.0% 4.9% 3.5% Niveau 3.0% 2.2% 1.7% 2.7% 3.7% 2.0% Niveau 4 3.6% 1.9% 1.4% 4.4% 2.6% 2.8% Totaal 2.1% 2.1% 1.7% 3.6% 3.2% 2.6% Totaal Recent gediplomeerden van de niveau 2 opleidingen kennen de hoogste werkloosheid (4.9%), maar dit is veel lager dan in het rapport van 1998 waar deze groep 15,7% werkloosheid had. Onder niveau 3 gediplomeerden is de werkloosheid het laagst (zie tabel 3.3). De verschillen in arbeidsmarktpositie tussen opleidingsniveaus en afdelingen staan aangegeven in de figuren 3.1. en 3.2. Wat hier opvalt is dat niveau 2 gediplomeerden minder met een vervolgopleiding bezig zijn dan in 1998 en dat de gediplomeerden van de afdelingen Bloemschikken, Biologisch Dynamische Landbouw en Dierverzorging relatief vaak de categorie anders hebben aangegeven. Hieronder vallen onder andere huishoudelijk en vrijwilligerswerk. 14

Positie op de arbeidsmarkt percentage 100 90 80 70 60 50 Missing 40 anders 30 werkloos 20 leerlingwezen 10 opleiding 0 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4 betaald werk opleidings niveau Figuur 3.1 Voornaamste bezigheid op enquêtemoment per niveau percentage 100 90 80 70 60 50 40 30 20 Missing anders werkloos leerlingwezen 10 opleiding 0 PT VH LVT BS DV BDL PHP GR/BCM MT betaald werk opleiding Figuur 3.2 Voornaamste bezigheid op enquêtemoment per afdeling 3.2 ARBEIDSMARKT- EN ONDERWIJSVERLOOP SINDS SCHOOLVERLATEN Vergeleken met het onderzoek uit 1998 valt op dat het gemiddeld aantal maanden dat men werkloos is geweest na afstuderen is afgenomen v oor hetzelfde cohort (zie tabel 3.4). Dit is in principe nie t mogelijk aangezien een individu niet in maanden werkloosheid achteruit kan gaan. Dit moet dus op een andere manier verkaard worden. Er zijn twee aannemelijke verklaringen. De eerste is dat niet iedereen die vier jaar geleden heeft meegedaan aan het onderzoek nu weer heeft gereageerd en de afvallers mogelijk minder succesvol op de arbeidsmarkt waren. Ook kan meespelen dat de respondenten, naarmate de periode waarover ze moeten kijken langer wordt, zich minder precies kunnen herinneren hoeveel maanden ze in totaal werkloos zijn geweest na afstuderen en dan geneigd zijn het iets rooskleuriger in te schatten. De arbeidsmarkt van het voltijd MAO. 15

Hoofdstuk 3 Tabel 3.4 Het arbeidsmarktverloop sinds schoolverlaten uitstroomjaar aantal maanden werkloos 1.94.99.81.68.35 aantal maanden werkervaring 155.12 115.62 80.36 55.10. aantal functies 3.78 3.62 3.44 3.29. * gegevens over maanden werkervaring en aantal functies ontbreken voor uitstroomjaar 2001 In ta bel 3.4 is te z ien dat het aantal maanden werkervaring volgens een logische lijn doorstijgt naarmate de respondenten l anger geleden zijn afgestude erd. Ook ligt voor de hand dat de meeste functiewisselingen plaatsvinden in de eerste jaren na afstuderen. Opvallend is echter de extr emiteit. In de eerste drie jaar worden gemiddeld meer dan drie functies bekleed en in de 10 jaar daarna stijgt dit getal maar heel minimaal. Dit duidt er op dat de meeste mensen na vier jaar hun plek gevonden hebben en daar blijven zitten. Ook kan meespelen dat we respondenten die wel van baan gewisseld zijn en daarbij verh uisd zijn, moeilijker hebben kunnen bereiken met deze enquête. Tabel 3.5 Gemiddeld aantal maanden werkloos naar afdeling uitstroomjaar PT 1.32.78.42.44.18 VH 1.63.68.72.70.24 LVT 1.38.18.83.87.12 BS.68 1.11 1.62.31.44 DV 8.61 4.97 2.57.54.82 BDL 4.00 1.00 1.50 PHP.00.00.74 GR.82.50.80 1.25.29 BCM/MT 2.12 6.33.71 1.38.39 Naast het arbeidsmarktverloop is ook het onderwijsverloop in kaart gebracht. Ongeveer een derde is na het MAO nog een opleiding begonnen. Zoals te zien in Tabel 3.6 stromen niveau 4 afgestudeerden vaker door naar een vervolgopleiding dan de lagere niveaus. Bij niveau 3 is echter een duidelijke stijging te zien. In het volgende hoofdstuk wordt dieper ingegaan op het volgen van een vervolgopleiding. Tabel 3.6 Doorstroom naar vervolgopleiding per uitstroomcohort en niveau uitstroomjaar Niveau 2 0% 32.4% 33.6% 13.7% 32.5% 24.6% Niveau 3 14.8% 20.3% 20.8% 25.8% 29.2% 21.9% Niveau 4 39.4% 48.5% 43.7% 46.0% 45.6% 44.4% Totaal 16

Vervolgopleidingen 4 Vervolgopleidingen In dit hoofdstuk komt het leren na de MAO aan de orde. Hier wordt ingegaan op de doorstroom naar vervolgopleidingen door gediplomeerden en de aansluiting tussen MAO en de vervolgopleiding. BELANGRIJKSTE GEGEVENS UIT DIT HOOFDSTUK Niveau 4 uitstromers leren vaak door op HBO (HAO). Meerderheid van de doorstromers naar een vervolgopleiding is tevreden over aansluiting tussen MAO en vervolgopleiding. 4.1 VERVOLGOPLEIDINGEN Zoals in het vorige hoofdstuk is te lezen, gaat 35% van de afgestudeerden na de MAO nog een andere opleiding volgen. In de onderstaande tabel (4.1) staat van de respondenten die een vervolgopleiding zijn begonnen het percentage dat de vervolgopleiding heeft afgerond. Zoals te verwachten, is van de recent afgestudeerden het grootste deel (80%) nog bezig met de vervolgopleiding, in de latere cohorten is slechts een enkeling nog een vervolgopleiding aan het doen. De meerderheid rond de opleiding af met een diploma. Rond de 15% verlaat de opleiding zonder het behalen van een diploma, dit percentage is redelijk stabiel over de cohorten heen. Tabel 4.1 Percentage dat een vervolgopleiding in MBO, HBO, leerlingwezen of anders heeft afgerond dan wel voortijdig verlaten uitstroomjaar Totaal nog bezig 4.5% 4.4% 8.2% 16.3% 79.8% 34.8% diploma behaald 81.8% 78.0% 77.8% 68.9% 8.1% 51.2% voortijdig verlaten 13.6% 17.6% 14.0% 14.7% 12.1% 14.0% Uit tabel 3.6 blijkt dat onder de niveau 4 gediplomeerden de meeste doorstudeerders te vinden zijn. Kijken we per afdeling dan valt op dat er met name sprake is van doorleren bij de afdelingen Levensmiddelentechnologie, Groene Ruimte en Bosbouw, Cultuur en Milieu, waar meer dan 50% doorleert. Van alle doorstudeerders gaat de meerderheid door naar het HAO (zie tabel 4.2). Bij de opleidingen Groene Ruimte en Bosbouw, Cultuur en Milieu is dat zelfs twee derde. Bij andere opleidingen zoals Dierverzorging, Bloemschikken en Veehouderij is dit slechts een derde die naar het HAO gaat. Bij Bloemschikken en Dierverzorging gaan relatief veel studenten de nietagrarische kant op respectievelijk 42% en 24% naar het HBO en 17% en 22% naar het (K)MBO (inclusief BBL). Bij Veehouderij valt op dat 16% doorstudeert aan een andere MAO-opleiding. Tabel 4.2 Vervolgopleiding niveau 4 gediplomeerden per afdeling opleidingsrichting PT VH LVT BS DV PHP GR/BCM MT (K)MAO 11% 16% 3% 6% 9% 11% 1% (K)MBO niet-agrarisch 9% 12% 13% 13% 4% 9% 5% 1% HAO 43% 38% 51% 38% 33% 9% 62% 67% HBO niet-agrarisch 21% 19% 29% 42% 24% 56% 16% 27% BBL agrarisch 0% 3% 1% 4% 18% 1% BBL niet agrarisch 7% 8% 1% 4% 19% 3% 3% anders 8% 3% 2% 15% 2% N (=100%) 117 220 82 36 29 7 84 33 De arbeidsmarkt van het voltijd MAO. 17

Hoofdstuk 4 De aansluiting tussen MAO en vervolgopleiding op het HAO wordt door ca. 80% van de doorlerenden als redelijk tot goed beoordeeld (zie tabel 4.3). Tabel 4.3 Beoordeling aansluiting tussen MAO en HAO uitstroomjaar goed 47% 46% 36% 35% 43% redelijk 31% 34% 32% 41% 35% matig 12% 16% 16% 14% 16% slecht 9% 4% 16% 11% 6% In tabel 4.4 is te zien hoeveel van de studenten die doorstromen naar het HAO, of een nietagrarische HBO, de opleiding ook daadwerkelijk afmaken. Bij het niet-agrarische HBO schommelt de tussentijdse uitstroom tussen de 15 en 20%. Opmerkelijk is dat bij het cohort van 2001 nu al 19% is uitgevallen. Voor de HAO ers zien we met name voor de laatste cohorten een kleinere uitval en ook een afname ten opzichte van de voorgaande jaren. Tabel 4.4 Verloop doorstromers MAO-HBO uitstroomjaar HAO nog bezig 4.2% 6.2% 28.0% 90.2% diploma behaald 80.4% 76.1% 79.3% 66.8% 1.2% voortijdig verlaten 19.6% 19.7% 14.6% 5.2% 8.6% HBO niet-agrarisch nog bezig 2.5% 12.3% 19.7% 77.3% diploma behaald 81.2% 73.0% 73.1% 71.6% 3.6% voortijdig verlaten 18.8% 24.5% 14.6% 8.7% 19.1% 18

Betaald werk 5 Betaald werk In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in functie- en werkkenmerken van alle gediplomeerden die betaald werk hebben. Achtereenvolgens komen aan bod: de functies en sectoren waarin gediplomeerden werken (paragraaf. 5.1), gegevens over het gebruikte wervingskanaal (paragraaf 5.2), aanstellingsvorm/dienstverband (paragraaf 5.3), inkomen (paragraaf 5.4) en niveau en richting van de functies (paragraaf 5.5). BELANGRIJKSTE GEGEVENS UIT DIT HOOFDSTUK Afname agrarische beroepen zet verder, maar minder hard, door. Stage, school, banenmarkt en beginnen van een eigen bedrijf zijn de belangrijkste manieren voor het vinden van een baan. Langer geleden afgestudeerden hebben vaker een eigen bedrijf. Recent gediplomeerden werken het minste aantal uren per week. Het beroepsniveau blijft stijgen. 5.1 FUNCTIES EN SECTOREN De agrarische functies en agrarische sectoren zijn nog steeds voor een groot deel van de MAO ers de belangrijkste werkplekken: 45% van de gediplomeerden heeft een agrarisch beroep, 34% werkt in de landbouw, jacht of bosbouwsector. 5.1.1 FUNCTIES Het belang van de agrarische beroepen neemt echter af. Dit was in 1998 ook al geconcludeerd en deze afname zet verder door, zei het iets minder sterk. Recent gediplomeerden hebben minder vaak een agrarisch beroep dan mensen die al langer geleden op de arbeidsmarkt kwamen: van de gediplomeerden uit 2001 heeft 41% een agrarisch beroep, terwijl deze beroepen door 46% van de gediplomeerden uit 1987 worden uitgeoefend. Vergeleken met voorgaande onderzoeken werken de afgestudeerden ook minder vaak in een agrarisch beroep: in 1995 werkte nog 58%, in 1998 47% en in 2002 nog maar 45% in een agrarisch beroep. Met name bij de afdelingen Veehouderij en Plantenteelt is de afname in agrarische beroepen zichtbaar. Het aandeel werkenden in de economische, administratieve en commerciële beroepen is toegenomen van 17% in 1995 en 23% in 1998 naar 27% in dit onderzoek. Tabel 5.1 Beroepen naar hoofdrichting per uitstroomcohort uitstroomjaar Totaal agrarisch 46% 48% 46% 43% 41% 45% economisch, administratief en commercieel 14% 15% 19% 20% 27% 19% technisch 16% 18% 18% 12% 14% 16% transport, communicatie en verkeer 9% 6% 3% 4% 2% 5% algemeen 1% 2% 4% 6% 5% 3% medisch en paramedisch 2% 2% 2% 3% 5% 3% persoonlijke en sociale verzorging 4% 1% 0% 4% 4% 3% docenten/ staffuncties onderwijs 1% 4% 2% 2% 1% 2% exact 1% 1% 1% 2% 1% 1% gedrag en maatschappij 3% 1% 1% 1% 1% management 2% 2% 1% 0% 1% juridisch, bestuurlijk, openbare orde en veiligheid 1% 1% 2% 1% 1% 1% De arbeidsmarkt van het voltijd MAO. 19

Hoofdstuk 5 In bijlage 3 wordt een overzicht gegeven van de beroepen per afdeling. Het beroepsniveau naar uitstroomjaar is zichtbaar in tabel 5.2. Hoe langer geleden het diploma behaald is, hoe vaker men een beroep heeft op minimaal MBO-niveau. Het betreft hier het beroepsniveau zoals dat is afgeleid van het beroep volgens de Standaard Beroepen Classificatie. In paragraaf 5.5 wordt nadere informatie gegeven over het niveau en de richting van de functies zoals respondenten dat (namens hun werkgever) inschatten. De ervaring leert dat dit door de respondenten ingeschatte niveau vaak wat lager ligt dan het niveau volgens de Standaard Beroepen Classificatie. De trend die in 1998 geconstateerd is, dat het beroepsniveau stijgt, zet verder door. Ten opzichte van de meting uit 1998 is het percentage hogere beroepen gestegen. Dit geldt echter niet voor de recent gediplomeerden, daarvoor geldt dat in 1998 37% een middelbaar of hoger beroep uitoefende en nu is dat slechts 31%. Tabel 5.2 Niveau van de beroepen per uitstroomcohort uitstroomjaar Totaal elementaire beroepen 1% 2% 3% 6% 4% 3% lagere beroepen 30% 32% 31% 41% 64% 39% middelbare beroepen 51% 49% 48% 43% 30% 45% hogere beroepen 17% 16% 17% 9% 1% 12% wetenschappelijke beroepen 1% 1% 1% 1% 1% 5.1.2 BRANCHES Steeds minder gediplomeerden vinden werk in de agrarische sector (landbouw, jacht en bosbouw): in 1995 werkte 53%, in 1998 41% in de agrarische sectoren, nu nog maar 34%. Niet alleen beginnen minder recent afgestudeerden in de agrarische sector, ook respondenten uit de oudere cohorten die in eerste instantie wel de agrarische sector in gegaan zijn, haken langzaam af. In de cohorten 87 en 91 is 10% afname te zien in de agrarische sector ten opzichte van de meting van vier jaar geleden. De gediplomeerden die niet de agrarische sector in gaan, vinden werk in de sector handel/verhuur van (on)roerend goed en zakelijke dienstverlening of reparatie van consumentenartikelen en handel. De laatste met name door recent afgestudeerden. 20

Betaald werk Tabel 5.3 Branches per uitstroomcohort uitstroomjaar Totaal landbouw jacht en bosbouw 34% 33% 37% 32% 32% 34% reparatie van consumentenartikelen en handel 12% 15% 17% 20% 31% 18% handel en verhuur van (on)roerend goed en zakelijke dienstverlening 9% 9% 9% 7% 5% 8% openbaar bestuur en overheidsdiensten 6% 8% 6% 6% 4% 6% bouwnijverheid 10% 6% 4% 5% 4% 6% voedings- en genotmiddelenindustrie 8% 7% 7% 6% 2% 6% gezondheids- en welzijnszorg 6% 3% 3% 8% 6% 5% overige industrie 5% 7% 6% 4% 4% 5% milieudienstverlening, cultuur, recreatie en overige dienstverlening 3% 3% 3% 6% 7% 4% vervoer, opslag en communicatie 5% 3% 2% 2% 1% 3% onderwijs 2% 3% 3% 1% 0% 2% financiële instellingen 1% 2% 2% 2% 1% 1% horeca 0% 0% 1% 3% 1% productie en distributie van elektriciteit, aardgas en water 1% 0% Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100% In bijlage 3 staat een overzicht van de sectoren gerangschikt naar afdeling. 5.1.3 WERVINGSKANAAL Stage, school, banenmarkt en het beginnen van een eigen bedrijf worden als de belangrijkste wervingskanalen opgegeven (tabel 5.4). Daarbij is het opvallend dat de langer geleden afgestudeerde cohorten de stage vaker als ingangsweg opgeven dan de latere cohorten. Naarmate de respondenten langer geleden afgestudeerd zijn, zijn ze ook vaker een eigen bedrijf begonnen (9% van cohort 97, 21% van cohort 87). Aan de gediplomeerden uit cohort 2001 is de vraag over het wervingskanaal niet gesteld, vandaar dat daar geen gegevens van vermeld staan. Tabel 5.4 Werving huidige baan naar uitstroomjaar Uitstroomjaar 1987 1991 1994 1997 arbeidsbureau/cwi 2% 1% 1% 3% advertentie 2% 9% 7% 11% stage, BPV (praktijkdeel) 21% 19% 18% 14% banenmarkt, open dag bedrijf 11% 11% 10% 14% familie, vrienden, kennissen 4% 5% 8% 12% bedrijf/praktijk overgenomen (bijv. van ouders) 2% 3% 2% 2% uitzendbureau, bemiddelingsbureau e.d. 1% 1% 1% 2% open sollicitatie 13% 3% 7% 4% school, consulent leerlingwezen 16% 16% 19% 18% eerder werk, interne vacature 4% 8% 8% 5% bedrijf/praktijk begonnen 21% 16% 14% 9% gevraagd door werkgever 2% 4% 3% 2% anders 2% 3% 1% 3% Totaal 100% 100% 100% 100% De arbeidsmarkt van het voltijd MAO. 21

Hoofdstuk 5 Kijken we naar de verschillen in wervingskanaal tussen de niveaus (tabel 5.5) dan valt op dat bij niveau 4 stage, banenmarkt en beginnen van eigen bedrijf belangrijker zijn dan bij niveau 2, waar juist school, consulent, leerlingwezen, familie en vrienden en de advertentie een belangrijk kanaal is. Dit is een groot verschil met de conclusies van het onderzoek vier jaar geleden, waar de advertentie juist voor niveau 4 leerlingen belangrijker was en de stage meer een middel was voor niveau 2. Tabel 5.5 Werving huidige baan naar opleidingsniveau opleidingsniveau Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4 arbeidsbureau/cwi 8% 1% 2% advertentie 13% 7% 7% stage, BPV (praktijkdeel) 13% 16% 20% banenmarkt, open dag bedrijf 9% 11% 12% familie, vrienden, kennissen 16% 6% 7% bedrijf/praktijk overgenomen (bijv. van ouders) 2% 2% 2% uitzendbureau, bemiddelingsbureau e.d. 2% 0% 2% open sollicitatie 2% 8% 7% school, consulent leerlingwezen 22% 23% 13% eerder werk, interne vacature 6% 7% 6% bedrijf/praktijk begonnen 3% 16% 16% gevraagd door werkgever 1% 2% 4% anders 4% 2% 3% Totaal 100% 100% 100% 5.2 AANSTELLINGSVORM/DIENSTVERBAND Naarmate men langer geleden het MAO verlaten heeft neemt het percentage dat een eigen bedrijf heeft toe, ten koste van contracten op oproepbasis via een uitzendbureau of op basis van een leer-arbeidsovereenkomst. Ook het percentage respondenten in loondienst neemt licht af. In vergelijking tot het onderzoek in 1998 heeft een lager percentage een eigen bedrijf, dit geldt ook voor de langer geleden afgestudeerden. Tabel 5.6 Dienstverband naar uitstroomjaar Uitstroomjaar loondienst 69% 72% 72% 82% 76% leer-arbeidsovereenkomst (BBL, HBO duaal) 1% 0% 0% 2% 6% uitzend-, oproepkracht 1% 1% 2% 1% 7% zelfstandige, freelancer 25% 21% 20% 9% 4% werk in bedrijf ouders /partner 3% 5% 4% 4% 4% gesubsidieerd werk (WIW) 0% 0% 1% 0% anders 2% 1% 1% 1% 2% totaal 100% 100% 100% 100% 100% In tabel 5.7 worden de verschillen in dienstverband naar niveau aangegeven. Daaruit blijkt dat onder niveau 2 gediplomeerden loondienst relatief veel voorkomt (83%). Een eigen bedrijf komt 22

Betaald werk onder niveau 3 en 4 gediplomeerden beduidend meer voor dan onder de uitstromers van niveau 2. Tabel 5.7 Verschillen in dienstverband naar niveau opleidingsniveau Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4 loondienst 83% 74% 72% leer-arbeidsovereenkomst (BBL, HBO duaal) 1% 3% 1% uitzend-, oproepkracht 5% 2% 2% zelfstandige, freelancer 6% 15% 19% werk in bedrijf ouders /partner 1% 5% 4% gesubsidieerd werk (WIW) 2% 0% 0% anders 1% 1% 1% totaal 100% 100% 100% Als we kijken naar verschillen tussen sekse valt op dat vrouwen minder vaak een vaste aanstelling hebben dan mannen (zie tabel 5.8). Tabel 5.8 Percentage vaste aanstellingen van alle aanstellingen naar uitstroomjaar en geslacht Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4 man vrouw man vrouw man vrouw uitstroomjaar 100% 85% 96% 82% 78% 0% 69% 78% 100% 78% 100% 99% 94% 94% 76% 100% 100% 88% 83% 74% 97% 94% 94% 91% 78% 69% 99% 87% 85% 76% Als gekeken wordt naar het percentage vaste aanstellingen naar afdeling (zie tabel 5.9) dan valt op dat onder recent gediplomeerden van de afdeling Levensmiddelentechnologie en Bosbouw, Cultuur en Milieu de laagste percentages met een vaste aanstelling zitten. Over de oudere cohorten is het moeilijk uitspraken te doen door de kleine aantallen respondenten. Tabel 5.9 Percentage vaste aanstellingen van alle aanstellingen naar uitstroomjaar en afdeling uitstroomjaar PT 100% 99% 94% 89% 79% VH 97% 96% 96% 89% 79% LVT 81% 97% 88% 84% 65% BS 73% 100% 83% 93% 78% DV 90% 80% 79% 100% 72% PHP 100% 100% 77% GR 100% 89% 90% 87% 74% BCM /MT 100% 67% 93% 57% 53% De arbeidsmarkt van het voltijd MAO. 23

Hoofdstuk 5 5.3 PARTTIME WERKEN Recent gediplomeerden werken gemiddeld het minste aantal uren per week (zie tabel 5.10). Mensen die meer dan 40 uur per week werken zijn het sterkst vertegenwoordigd in de langer geleden gediplomeerde cohorten. Tabel 5.10 Percentage parttimers per uitstroomjaar uitstroomjaar minder dan 16 uur 6% 4% 4% 3% 20% 17-24 uur 7% 6% 5% 8% 7% 25-32 uur 9% 6% 8% 11% 14% 33-40 uur 65% 68% 70% 70% 55% meer dan 40 uur 13% 16% 13% 8% 4% Totaal 100% 100% 100% 100% 100% Wat betreft niveau is ook een duidelijk verschil te zien (tabel 5.11). Afgestudeerden van niveau 4 werken vaker meer dan 40 uur per week dan niveau 2 afgestudeerden. Niveau 2 afgestudeerden werken vaker 3 à 4 dagen. Wat betreft de banen van minder dan drie dagen per week is weinig verschil te zien. Qua richting zijn Plantenteelt en Veehouderij de lange werkers en Dierverzorging en Paardenhouderij en Paardensport de richtingen waar vaker parttime gewerkt wordt (tabel 5.12). Tabel 5.11 Percentage parttimers per niveau opleidingsniveau 2 3 4 minder dan 16 uur 10% 11% 11% 17-24 uur 9% 5% 7% 25-32 uur 17% 12% 9% 33-40 uur 60% 63% 63% meer dan 40 uur 5% 8% 10% Totaal 100% 100% 100% Tabel 5.12 Percentage parttimers per opleidingsrichting opleidingsrichting PT VH LVT BS DV BDL PHP GR/BCM MT minder dan 16 uur 7% 11% 3% 14% 16% 20% 11% 11% 17-24 uur 3% 6% 6% 11% 15% 20% 11% 4% 2% 25-32 uur 5% 9% 9% 18% 21% 20% 27% 11% 4% 33-40 uur 72% 59% 79% 52% 44% 60% 34% 69% 78% meer dan 40 uur 13% 15% 3% 6% 4% 7% 4% 6% Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% Zoals wellicht te verwachten was werken vrouwen vaker parttime. Mensen in hun eerste baan werken het meest het standaard aantal uren (tussen de 33 en 40 uur). 24

Betaald werk Tabel 5.13 Percentage parttimers voor eerste baan en per geslacht Geslacht 1e baan man ja nee vrouw minder dan 16 uur 8% 3% 6% 15% 17-24 uur 3% 6% 6% 13% 25-32 uur 6% 9% 8% 19% 33-40 uur 70% 73% 62% 50% meer dan 40 uur 13% 9% 19% 3% 5.4 INKOMEN In deze paragraaf worden gegevens over het inkomen van de gediplomeerden gepresenteerd. De inkomens zijn omgerekend naar een volledige werkweek (40 uur). Het reële inkomen kan hiervan verschillen als gevolg van deeltijdaanstelling en/of nevenfuncties. In onderstaande tabellen staat het gemiddelde bruto inkomen bij een 40-urige werkweek naar opleidingsrichting (tabel 5.14) en naar niveau (tabel 5.15). Gezien de geringe aantallen van met name cohort 87 en de niveau 2 gediplomeerden moeten de cijfers van deze groepen met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Tabel 5.14 Gemiddelde bruto maandloon bij een 40-urige werkweek naar opleidingsrichting en cohort uitstroomjaar (euro s) PT 2123 2206 2024 1815 1326 VH 2386 1917 2184 1713 1344 LVT 2652 2599 2212 1995 1393 BS 2819 1930 1696 1645 1054 DV 1997 2096 1633 1868 1043 BDL 1874 2579 800 PHP 1333 2025 1165 GR 1946 2218 2041 1695 1374 BCM /MT 3217 2371 2501 2035 1768 Te zien is dat Milieutechniek afgestudeerden duidelijk het hoogste startersinkomen hebben, dit komt doordat er alleen niveau 4 afgestudeerden zijn. Tabel 5.15 Gemiddelde bruto maandloon bij een 40-urige werkweek naar niveau en cohort uitstroomjaar Niveau 2 1706 1779 1636 1539 1173 Niveau 3 2175 1973 1842 1682 1135 kniveau 4 2450 2239 2242 1881 1408 Tussen de niveaus is een duidelijk verschil te zien in het inkomen dat ze verwerven in de loop der jaren. De afname die te zien is tussen cohort 91 en 87 bij niveau 2 en in tabel 5.14 is naar alle waarschijnlijkheid toevallig, aangezien er weinig respondenten zijn in de ze groep. Over het algemeen verdienen zelfstandigen gemiddeld minder dan mensen in loondienst (zie tabel 5.16). De arbeidsmarkt van het voltijd MAO. 25

Hoofdstuk 5 Tabel 5.16 Gemiddeld bruto maandloon bij een 40-urige werkweek naar loondienst/zelfstandige uitstroomjaar loondienst 2436 2171 2075 1802 1286 zelfstandige, freelancer 1451 2006 2300 1839 1130 5.5 NIVEAU EN RICHTING VAN DE FUNCTIES In de vragenlijst is een vraag opgenomen naar het niveau dat volgens de werkgever minimaal vereist was voor de functie. Uit de antwoorden blijkt dat meer dan 60% van de niveau 2 gediplomeerden, onder het niveau van de opleiding aan het werk is (tabel 5.17). Voor niveau 3 afgestudeerden is dit percentage iets lager, maar nog steeds meer dan de helft (56%). Bij de niveau 4 gediplomeerden is deze groep veel kleiner, een derde werkt onder het opleidingsniveau en een kwart werkt boven het niveau. Opvallend is dat bij alle niveaus geen duidelijke stijging over de cohorten te signaleren is, dus er is geen verbetering naarmate mensen langer op de arbeidsmarkt zijn. Dit blijkt ook uit vergelijking met de antwoorden van dezelfde cohorten in het onderzoek vier jaar geleden. Op niveau 4 is wel een stijging te zien van het percentage dat boven niveau werkt, maar tegelijkertijd is het percentage onder niveau gelijk gebleven of zelfs gestegen ten opzichte van dezelfde groep vier jaar geleden. Tabel 5.17 Beroepsniveau per uitstroomjaar per niveau uitstroomjaar Totaal Niveau 2 onder niveau op niveau boven niveau 18% 67% 47% 75% 63% 62% 82% 7% 14% 9% 34% 21% 0% 25% 39% 15% 3% 17% Niveau 3 onder niveau op niveau boven niveau uitstroomjaar Totaal 61% 51% 44% 55% 66% 56% 29% 44% 49% 43% 33% 38% 10% 5% 7% 2% 1% 5% Niveau 4 onder niveau op niveau boven niveau uitstroomjaar Totaal 34% 32% 24% 28% 50% 33% 37% 36% 42% 48% 47% 41% 28% 32% 34% 24% 3% 25% 26