Pedagogisch kader kindercentra 4 13 jaar Voorbereidend stuk, te bespreken in de discussiegroep op 21 januari Ook te gebruiken in teamvergaderingen: mail uw opmerkingen naar l.schreuder@nji.nl. Opgesteld door Liesbeth Schreuder (Nederlands Jeugdinstituut) en Elly Singer (Universiteit van Utrecht en Amsterdam) Inleiding Hoe gaan pedagogisch medewerkers in de BSO om met verschillen tussen jongens en meisjes? In deze notitie onderzoeken we hoe onze benadering moet zijn en op welke punten de benadering wel en niet moet verschillen. In dit voorbereidende stuk bespreken we verschillen in gedrag van jongens en meisjes en de ontwikkeling van hun identiteit als jongen en meisje. We hebben het over samenspelen, maar ook over de eerste vormen van romantische gevoelens tussen jongens en meisjes en tussen kinderen van dezelfde sekse. Met welke pedagogische vraagstukken worden pedagogisch medewerkers in de BSO geconfronteerd, wat zijn hun doelen, en hoe handelen ze? We hebben de informatie gebundeld in zes hoofdstukken. Per hoofdstuk staat er een vraag geformuleerd voor de discussie. 1. Welke gedrag zien we in de BSO? (onderverdeeld in: gedragsverschillen; identiteitsontwikkeling en omgang met elkaar; spelvoorkeur; romantische gevoelens) 2. Welke jongens - meisjes problemen doen zich voor in de groep? 3. Welke pedagogische doelen hebben de pedagogisch medewerkers? 4. Hoe kunnen de pedagogisch medewerkers met de verschillen omgaan? 5. Wat vinden jullie van deze stellingen? 6. Wat is goede literatuur voor BSO ter verdieping? 1. Welke gedrag zien we bij jongens en meisjes in de BSO? We hebben op basis van literatuur seksespecifiek gedrag verzameld. De vraag aan de discussiegroep is of ze dit herkennen en voor welke leeftijd dit geldt: 4-6; 7-9; 10-12 jaar. 1.1 Gedragsverschillen Meer meisjes dan jongens hebben behoefte aan rustig spelen zijn verbaal ingesteld: ze praten met elkaar en met de pedagogisch medewerker, ze kunnen hun emoties verbaal uitdrukken. zijn meer geïnteresseerd en handiger in knutselen, tekenen en andere creatieve activiteiten die een beroep doen op hun fijne motoriek leren door praten, uitleg en voordoen
spelen vooral in kleine leeftijdgroepjes Meer jongens dan meisjes hebben behoefte aan bewegen en stoeien en ze zijn impulsiever hebben behoefte om elkaar uit te dagen en zich met elkaar te meten leren door doen en experimenteren hebben een korte spanningsboog spelen in grotere groepen zijn onzeker over hun identiteit, moeten hun mannelijkheid bewijzen en zijn daarom snel op hun teentjes getrapt zijn lichamelijk sterker (klopt dat?) gebruiken meer fysiek geweld bij ruzie (klopt dat?) Deze verschillen gaan over gemiddelden. De verschillen tussen meisjes en jongens onderling zijn groter dan de verschillen tussen beide groepen. Er is een grote overlap. Bovendien blijken de verschillen sterk samen te hangen met de situatie. In jongensgroepen vertonen jongens meer typisch jongensgedrag dan in gemengde groepen. En voor meisjes geldt hetzelfde. Dat heeft ook te maken met hun identiteitsontwikkeling. Jongens en meisjes in de BSO zijn bezig om uit te vinden wat een echt meisje en echte jongen is. 1.2 Identiteitsontwikkeling en omgang met elkaar Vanaf 3 jaar ontwikkelen meisjes en jongens een voorkeur voor speelgenootjes van dezelfde sekse (en leeftijd), ook al spelen ze ook met elkaar. Met 7 jaar treedt de voorkeur voor de eigen sekse nog duidelijker aan het licht en kunnen jongens die met meisjes omgaan daarmee geplaagd worden door de andere jongens. Ze zijn dan geen echte jongen. Voor meisjes die met jongens spelen, geldt dit veel minder. Meisjes kunnen vanaf die leeftijd echter afgestoten worden door de wildheid van jongens en zich daarom terugtrekken in eigen hoekjes en groepjes. Meisjesgroepen kunnen jongens die mee willen spelen actief buitensluiten. Jongensgroepen kunnen om hun mannelijkheid te bewijzen, soms agressief zijn tegenover zwakkere jongens en hun eigen identiteit bevestigen door meisjes te pesten. Meisjesgroepen kunnen datzelfde doen tegenover meisjes die ze niet bij hen passend vinden. In groepen waarin jongens dominant zijn qua aantal, kunnen de weinige meisjes die dezelfde leeftijd hebben, worden buitengesloten. Dominantie van meisjesgroepen komt ook voor. In dat geval kunnen de enkele jongens geen aansluiting vinden bij de leeftijdsgenoten (want dat zijn meisjes ). Daarnaast blijven jongens en meisjes ook activiteiten gezamenlijk doen. Binnen het onderwijs en de BSO wordt veel en met plezier in gemengde groepen gewerkt. Hier gaat het vooral om de georganiseerde activiteiten. De typische jongens en meisjesgroepen treden vooral op tijdens het vrije spelen. 1.3 Spelvoorkeuren Vanaf 3 jaar hebben jongens en meisjes op bepaalde punten al andere spelvoorkeuren. Als peuter hebben veel jongens een grotere liefde voor auto s, en meisjes een grotere liefde voor poppen. Met het ouder worden neemt het verschil in spelvoorkeur toe. Meisjes voor tekenen, lezen, knutselen en kletsen; jongens voor stoeien, ballen, klimmen en bouwen. Hun beeld van wat bij jongens hoort en wat bij meisjes, kan op die leeftijd zeer stereotiep zijn. Maar er blijft ook een grote overlap tussen jongens en meisjes in spelvoorkeur. 1.4 Romantische liefde en seksualiteit Vanaf 9 jaar raken kinderen geïnteresseerd in bijzondere relaties tussen een jongen en een meisje. Op wie je bent, en vragen of iemand met je wil, wordt een geliefd groepsspel tussen de kinderen. Op wie ze
zijn proberen veel kinderen geheim te houden, en andere kinderen proberen het te raden. Plagen, maar ook pesten kan hiermee samenhangen. Geliefde groepsspelletjes zijn: jongens die meisjes pakken, en meisjes die jongens pakken; zoenen; afspraakjes maken. Ontluikende seksualiteit speelt ook een rol, met gewenste en ongewenste seksuele handelingen. Er kunnen seksueel getinte opmerkingen naar elkaar toe gemaakt worden en kan stoer gedrag van jongens gaan optreden. Kinderen kunnen elkaar gaan voorlichten en seksueel getinte moppen vertellen. Er bestaan op dit gebied grote verschillen tussen individuele kinderen, of ze met seks bezig zijn of niet. Ook dit is een terrein waarop kinderen veel plezier met elkaar kunnen beleven en op een spontane manier met elkaar kunnen leren, maar het is ook een gevoelig terrein waarop ze elkaar kunnen pesten en kwaad doen en worden uitgescholden voor homo. 2. Welke jongens meisjes problemen doen zich voor in de groep en in het contact met de pedagogisch medewerker? We hebben deze lijst samengesteld op basis van signalen die we her en der horen. De vraag aan de werkgroep is om deze lijst aan te vullen of te veranderen. Tweede vraag is om hierbij leeftijden aan te geven. Agressie, pesten, ruzie, intimideren, de baas spelen van jongens naar meisjes (omgekeerd Seksuele avances van jongens naar meisjes (omgekeerd Geïsoleerd en buitengesloten worden van meisje(s) door een jongensgroepje (en omgekeerd Verveling bij jongens omdat de activiteiten niet aansluiten op hun interesses (omgekeerd Pedagogisch medewerkers voelen zich meer aangetrokken tot de meisjes dan de jongens in de groep. Ze vinden jongens eerder lastig, luidruchtig of wild. Pedagogisch medewerkers hebben meer contacten met de meisjes dan met de jongens in de groep omdat de jongens minder spraakzaam zijn. 3. Welke pedagogische doelen hebben pedagogisch medewerkers in hun omgang met jongens en meisjes? Hieronder staan specifieke pedagogische doelen. De vraag aan de discussiegroep is om deze doelen kritisch te bekijken en aan te vullen of te wijzigen. Ook in de begeleiding van de relaties tussen jongens en meisjes gelden de vier pedagogische basisdoelen. Jongens en meisjes moeten zich veilig voelen, gelegenheid krijgen om persoonlijke en sociale competenties te ontwikkelen en uitgedaagd worden om na te denken over normen en waarden. Meer specifiek: 1. Het bieden van activiteiten die aansluiten bij de voorkeuren en behoeftes van alle kinderen, zowel jongens als meisjes. 2. Het steunen van de identiteitsontwikkeling van jongens en meisjes, ook als de kinderen: a. een voorkeur hebben voor een stereotype sekse identiteit van jongens en meisjes; b. een voorkeur hebben die sterk afwijkt van in hun omgeving en/of groep gangbare opvattingen van een jongen of meisje ; c. een andere opvatting hebben dan hun ouders. 3. Het bijdragen aan de gezonde seksuele ontwikkeling en romantische relaties tussen jongens en meisjes en in homoseksuele relaties, door voorlichting en begeleiding.
4. Het voorkomen van pesten en uitsluiting van kinderen op grond van hun sekse of afwijkingen van seksestereotiep gedrag. 5. Stimuleren van samenwerking en contacten tussen jongens en meisjes door gezamenlijke activiteiten van jongens en meisjes in de groep. 4. Hoe kunnen de pedagogisch medewerkers het beste met jongens- en meisjesgedrag in de groep omgaan? We hebben een aantal vragen opgesteld over de begeleiding? De vraag aan de discussiegroep is om deze vragen samen te beantwoorden. 1. Hoe zie je of en zo ja welke groep dominant is in de gemengde groep en hoe ga je daarmee om? 2. Ga je gemengd spelen en samen optrekken aanmoedigen of laat je dat over aan de kinderen? 3. Hoe houd je rekening met speelgoed of activiteiten die specifiek aantrekkelijk zijn voor jongens en voor meisjes. Welke activiteiten/materialen zijn dat? 4. Hoe zorg je voor een groepssfeer waarin jongens en meisjes zich op hun gemak voelen? 5. Hoe zorg je voor voldoende positief contact met de jongens in je groep? 6. Hoe voorkom je dat je vooral negatief met de jongens communiceert? 7. Hoe voorkom je dat je te vroeg ingrijpt bij risico s die jongens nemen? 8. Hoe ga je om met ruzie, pesten of uitsluiting tussen jongens en meisjes? 9. Hoe zorgen ze ervoor dat meisjes voldoende ruimte krijgen (letterlijk en figuurlijk), bv bij het buitenspelen of bij de computer? 10. Moeten er speciale jongens en meisjeshoeken of-ruimtes komen? Bv een stoeihoek voor de jongens en een meisjeshoek met spiegel en opmaakspullen voor de meisjes? Mogen daar de meisjes, respectievelijk de jongens ook komen? 11. Wat doe je als er maar één jongen in een meisjesgroep is of omgekeerd? 12. Hoe ga je om met seksespecifieke wensen van ouders? Bv meisjes moeten een hoofddoek, meisjes mogen geen vieze kleren krijgen, jongens mogen best slaande ruzie maken (daar worden ze sterk van), meisjes mogen niet meedoen met voetbal, jongens mogen niet met de poppen spelen, jongens en meisjes mogen niet samen gaan zwemmen. 13. Hoe ga je om met seksespecifiek gedrag van jongens en meisjes: meisjes ruimen al op voordat de jongens de kans hebben gehad, jongens willen niet afwassen, want dat is meisjeswerk. Jongens klimmen in een boom en willen niet dat de meisjes meedoen, want dat kunnen ze niet. 5. Wat vinden jullie van de onderstaande stellingen? De vraag aan de discussiegroep is hoe je tegenover deze vier uitspraken staat. En hoe je zo n uitspraak ook concreet kunt uitvoeren. 1. Voor positief omgaan met jongens heeft de pedagogisch medewerker de volgende communicatievaardigheden nodig: humor, weinig omhaal van woorden, meer zelf laten experimenteren, en op directe manier corrigeren. Deze benadering is ook voor meisjes niet verkeerd. 2. Voor positieve groepssfeer in een gemengde groep moet de pedagogisch medewerker enerzijds gelegenheid geven voor samenspel van jongensgroepjes en meisjesgroepjes, maar anderzijds bewust ervoor zorgen dat jongens en meisjes regelmatig samenspelen en samenwerken. 3. We moeten enerzijds meisjes- en jongensgedrag leren zien en leren waarderen. Anderzijds mogen we jongens en meisjes niet in stereotiepe hokjes duwen. Meisjes mogen ook jongensgedrag hebben en
jongens mogen meisjesgedrag hebben. We mogen ook niet toestaan in de groep dat jongens en meisjes andere kinderen in seksespecifieke hokjes drukken. 4. De verschillen tussen jongens en meisjes in de groep worden overdreven. Als je zorgt voor wilde en rustige activiteiten dan voldoe je vanzelf aan jongens en meisjeswensen. 6. Welke literatuur, website of cursus is er voor BSO ter verdieping? Welke literatuur of cursus ter verdieping wil de werkgroep aanraden voor de BSO? Literatuur zou kunnen zijn: www.laukwoltring.nl Lauk Woltring, Jongens tussen branie en verlegenheid 1988 Martine Delfos, Verschil mag er zijn, waarom er mannen en vrouwen zijn. Bert Bakker, 2008 Rita Kohnstamm, Kleine ontwikkelingspsychologie II. Houten, 2009 Louis Tavecchio, Seksespecifiek opvoeden in de kinderopvang, artikel op www.eco3.nl www.pedagogenplatform.nl, verschillende artikelen. Gebruikte literatuur is ook: Jane Kroger, Identity development. Adolescence through adulthood. London, Sage publications, 2000. Susan Harter, The construction of the self. A developmental perspective. New York, the Guilford Press, 1999. Laura E. Berk, Child development, sixth edition, Chapter 13, Development of sex differences and gender roles. Boston, Pearson Education Incl. 2003. Singer, E., & Doornenbal, J. (2006). Learning morality in peer conflict: a study of schoolchildren s narratives about being betrayed by a friend. Childhood, a global journal, 13, 225-247.