TPEdigitaal Jaargang 2 nr. 3 September Inleiding: Welvaart meten als mission impossible?...1 Jules Theeuwes

Vergelijkbare documenten
Inleiding: Welvaart meten als mission impossible?

HET METEN VAN GELUK. Ruut Veenhoven 2

Welbevinden in Nederland

Als geld niet gelukkig maakt WAAROM WERKEN WE DAN NOG ZO HARD? Ruut Veenhoven

Meten van bruto nationaal geluk 1

VITAAL GELUK. Ruut Veenhoven Erasmus Universiteit Rotterdam. Leyden Academy of Vitality and Ageing

Onderzoek over GELUK

Op feiten gebaseerd streven naar GELUK

METEN VAN BRUTO NATIONAAL GELUK 1

Welzijn, meer dan bruto binnenlands product. Horizon februari 2015 Edwin De Boeck, Hoofdeconoom KBC Groep

De gelukkige stad. Openbare ruimte, ontmoeting en welbevinden! LCOR-congres 21 juni 2018, Breda Akshaya de Groot

Extra opgaven hoofdstuk 19

GROTER GELUK Hoe bereik je dat?

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting. (Dutch Summary)

Ethische optiek = hoe is de benadering dat mensen het uiteindelijk goede behoren te doen.

Geluk en Gezondheid: Verbreding impactmeting in de zorg

Meten van Geluk door gemeenten

Kwaliteitsonderzoek begeleiding

Samenvatting en conclusie

Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België Samenvatting. Samenvatting

UIT personele inkomensverdeling

5. Discussie. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens

De gelukkige Nederlanders

Verdeling van de bijstandsmiddelen in 2019

Gelukkig met geluksbeleid?

Bowling alone without public trust

In de afgelopen decennia heeft ongehuwd samenwonen overal in Europa. toegenomen populariteit van het ongehuwd samenwonen is onderdeel van

Relatief nut: Blij met wat je hebt totdat.

Rapportage aan deelnemer onderzoek 'Levensdoelen en Geluk' 1984.

Verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt: sector- en sekseverschillen

Summary in Dutch. Samenvatting

Bruto nationaal geluk: een proef op de som 19

Hoe gelukkig ben je? Opdracht 1

Zoals gezegd kent de monetaire manier van armoedemeting conceptuele en methodologische bezwaren en is de ontwikkeling van multidimensionele

Op zoek naar geluk. Op zoek naar geluk. George Gelauff. Min. AZ 16 dec 2008

volledig oneens geen eens volledig oneens mening eens Ik kan het niet verdragen als ik belangrijke zaken de mist in laat gaan.

Het rendement van taaltrajecten: casus gemeente Amsterdam. Augustus 2015

Cynisme over de politiek

Eindexamen vwo filosofie II

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

Informele helper en o zo gelukkig Alice de Boer en Crétien van Campen

MANTELZORG, GOED GEVOEL

Voelen arme mensen zich eigenlijk arm?

Gemeente Moerdijk. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 20 juni 2017

Samenvatting. Hoe wordt (vermijdbare) ziektelast geschat?

Eindexamen maatschappijleer vwo 2003-II

Summary in Dutch 179

Voorlopige update PwC rapport 2013: Laaggeletterdheid in Nederland kent aanzienlijke maatschappelijke kosten

Tentatieve berekening van de bijdrage van vermogensvolatiliteit aan consumptievolatiliteit

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017

Voorpublicatie Vertrouwen in de wetenschap

De beste prijs-kwaliteit verhouding?

Geluk in het onderwijs

Operationaliseren van variabelen (abstracte begrippen)

Fout van CPB bij berekening remgeldeffect eigen risico

Leefbaarheid en Geluk Martijn Burger & Frank van Oort

Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers

Inleiding. Johan Van der Heyden

De sociale psychologie van waargenomen rechtvaardigheid en de rol van onzekerheid

Samenvatting (Summary in Dutch)

Beeld van het Europees Parlement in Nederland

Essay. Norbert Vogel* Morele feiten bestaan niet

VWO 4 FILOSOFIE Wat is ethiek en het utilisme

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers

Sturen op geluk zorgt voor draagvlak voor duurzaam gedrag

Vaardigheden voor de toekomst: een economisch perspectief

Het Mirakel dat Jij Bent

Willen sterven. Wie anders dan ik zelf zou het recht hebben om te beslissen over mijn leven? Moment voor religieuze bezinning en waardevol leven

Samenvatting Filosofie Emoties

Koopkrachtpariteit en Gini-coëfficiënt in China: hoe je tegelijkertijd arm én rijk kunt zijn.

nederlandse samenvatting Dutch summary

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch)

Wat is armoede? Er zijn veel verschillende theorieën en definities over wat armoede is. Deze definities zijn te verdelen in categorieën.

Samenvatting (Summary in Dutch)

MAATSCHAPPELIJKE KOSTEN-BATEN ANALYSE. Prof Dr A. Burdorf Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg Erasmus MC Rotterdam, Nederland

samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt

Rapportgegevens Marketing en sales potentieel test

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

Geluk in een wetenschappelijk kader. Dr. Martijn Burger

Hoofdstuk 3: Arbitrage en financiële besluitvorming

Geluk en Capabilities: een filosofische analyse. Ingrid Robeyns Erasmus Universiteit Rotterdam Faculteit der Wijsbegeerte

Meet-up: een beter klimaat voor kinderopvang Over de kosten en baten van investeren in kinderen. Janneke Plantenga, Waarborgfonds, 2 november 2017

Implementations of Tests on the Exogeneity of Selected Variables and Their Performance in Practice M. Pleus

Jaar 3: Deelrapportage 4. Werkbevlogenheid docenten Montaigne Lyceum, mei 2010

Coöperatie en communicatie:

M Werkgelegenheid bij startende bedrijven. drs. A. Bruins

Hersenontwikkeling tijdens adolescentie

Aandeel MKB in buitenlandse handel en investeringen

Ruimte, Ether, Lichtsnelheid en de Speciale Relativiteitstheorie. Een korte inleiding:

Enquête intimiteit & seksualiteit Oktober 2017

Wat is realiteit? (interactie: vraagstelling wie er niet gelooft en wie wel)

5 Opstellen businesscase

ling van die eigenschap binnen het model geldt. In het bijzonder bij het wiskundig modelleren van een programma kan een eigenschap met wiskundige zeke

Rapportage Deelnemerservaringsonderzoek

Transcriptie:

TPEdigitaal Jaargang 2 nr. 3 September 2008 Thema: Brede Welvaart Inleiding: Welvaart meten als mission impossible?...1 Jules Theeuwes Meten van bruto nationaal geluk...10 Ruut Veenhoven Geluk en economie: liggen de prioriteiten in het beleid verkeerd?...36 Herman Stolwijk Economische groei, ongelijkheid en geluk...54 Paul de Beer Nutteloze trainingen of zinvolle investering?...81 Lucy Kok Monetaire waardering voor mantelzorg...99 Bernard van den Berg en Ada Ferrer-i-Carbonell Sachs of Easterley als gids voor ontwikkelingshulp?...118 Menno R. Kamminga TPEdigitaal is een uitgave van de Stichting TPEdigitaal te Amsterdam. ISSN: 1875-8797

Inleiding: Welvaart meten als mission impossible? Jules Theeuwes Een onmogelijke opgave Griffin Mill is een studiobaas in The Player, een film van Robert Altman die zich afspeelt in de filmindustrie van Hollywood. Hij is verantwoordelijk voor het al dan niet accepteren van filmscenario s die hem aangeboden worden door scenarioschrijvers. Acceptatie betekent voor de scenarioschrijver het verschil tussen armoede en eeuwige roem. Griffin Mill eist dat de schrijver het plot van zijn scenario samenvat in één krachtige zin. Die ene zin is voor hem genoeg om te besluiten of dit een succesvolle film wordt of een flop. Een scenario samenvatten in enkele woorden is een onmogelijke opgave. Welvaartseconomen streven naar iets dat nog moeilijker is. Ze willen de toestand waarin een persoon zich bevindt samenballen in slechts één getal. Probeer dat maar eens voor de gemoedstoestand van de Jiddische emigrant in de VS die stelde: Gewiss, ich bin sehr happy; doch glücklich bin ich nicht. Het meten van individuele en sociale welvaart is een hopeloze opgave. Echter, een opgave waar we niet onderuit komen als we een uitspraak willen doen over de effecten van beleid. Het probleem van welvaartseconomen begint gelijk al bij de definitie van wat ze willen meten. Wat is de toestand van een persoon die moet worden weergegeven in een getal? Dat kan de materiële welvaart van een persoon zijn, of het bredere welzijnsbegrip (waarin ook immateriële zaken meetellen). Maar er is ook nut, geluk en tevredenheid. Sen heeft het over capabilities. Stuk voor stuk verschillende concepten die allemaal proberen om met één getal de toestand van deze persoon op dit moment samen te vatten. Alsof dit nog niet genoeg is als uitdaging, wordt vervolgens in de welvaartseconomie een nog grotere taak aangepakt. Gestreefd wordt om de stand van zaken in het land samen te vatten in één cijfer, waarbij dat cijfer dan gebaseerd is op de toestand van de individuele burgers. Ook hier is TPEdigitaal 2008 jaargang 2(3) 1-9

2 Jules Theeuwes perfectie niet haalbaar en is het behelpen met het onvolmaakte BBP per capita, of het BBP aangepast voor milieueffecten en toegenomen vrije tijd. Welvaart meten is een opgave die zo oud is als de economie. Adam Smith koos als titel voor zijn boek niet voor niets de Wealth of Nations. Het unieke en universeel aanvaarde welvaartsgetal voor het individu of de samenleving is nog niet uitgevonden en ik verwacht ook niet dat zoiets ooit zal gebeuren. Net zoals de lichaamstemperatuur niet genoeg is voor een arts om een uitspraak te doen over de gezondheidstoestand van een patiënt, zo is het nutsniveau of het geluksgetal niet genoeg om het bestaan van een persoon te waarderen. Maar net zoals de lichaamstemperatuur interessante informatie bevat en sterk gecorreleerd is met allerlei facetten van de gezondheid, zo bevatten de cijfers die in de economische welvaartsliteratuur worden gehanteerd zinvolle informatie over de toestand van een persoon of een land. Zolang we ons bij het gebruik bewust zijn van wat de beperkingen zijn, en we maar weten dat elk concept een bijsluiter nodig heeft om ons te wijzen op de mogelijk schadelijke effecten. Ik begin mijn inleiding met de neoklassieke benadering van de welvaartseconomie. Het grote voordeel van de neoklassieke benadering is haar interne consistentie. Er is een heldere definitie van wat met nutsmaximalisatie wordt bedoeld en er loopt een rechte lijn tussen de consument die zijn hoogste nut bereikt en de Pareto optimale toestand van de samenleving. Het theoretische bouwwerk is van een indrukwekkende schoonheid, de praktische toepasbaarheid is minder. Beleid leidt zelden tot een verbetering in de zin van Pareto, maar desondanks vaak tot een verbetering in elke andere betekenis. Ik zal daarom pleiten voor de welvaartseconoom die met zijn voeten in de beleidsmodder staat, die de neoklassieke concepten moet ontdoen van hun zondagse schoonheid, en gewoon alles in euro s moet vertalen, zodat hij weliswaar onvolmaakte maar desondanks bruikbare instrumenten heeft voor de praktijk van elke werkdag. Kritiek en ontevredenheid met de neoklassieke orthodoxie heeft geleid tot nieuwe concepten en benaderingen. Niet dat daarmee gelijk de perfectie wordt bereikt, maar het maakt de welvaartseconomie wel spannend en vernieuwend. Deze nieuwe benaderingen komen aan bod in de artikelen van deze special van TPEdigitaal en aan het eind van mijn inleiding. De nieuwe welvaartseconomie De allereerste benaderingen van de welvaartseconomie dateren uit het einde van de 19 e eeuw. Edgeworth is een van de grondleggers met zijn boek over Mathematical Physics (1881). In die eerste benaderingen wordt het

Inleiding: Welvaart meten als mission impossible? 3 individuele nut geïntroduceerd. Nut is een indicator voor het plezier dat de burger heeft van de consumptie van een pakket goederen en diensten. Er wordt verondersteld dat nut continue meetbaar is (kardinaal nut) en dat het nut van de ene persoon vergelijkbaar is met het nut van een ander. Als nut observeerbaar is dan kan bij elke burger worden gemeten hoe zijn nut verandert als de overheid een belasting oplegt en de opbrengst daarvan gebruikt om een weg aan te leggen. Als nut onderling vergelijkbaar is tussen personen dan kunnen we de individuele nutsveranderingen probleemloos bij elkaar optellen. Het totale welvaartseffect van belastingheffing en een weg aanleggen is dan de som van alle individuele nutsveranderingen. Dat geeft ons het perfecte beleidsinstrument om na te streven wat volgens Bentham het grootste goed is voor de samenleving, namelijk: the greatest happiness of the greatest number of people. Maar al gauw was duidelijk dat individueel meetbaar nut en het bij elkaar optellen van de individuele nutsniveaus een veel te simplistische aanpak is. Uit de kritiek op deze eerste neoklassieke economen werd de nieuwe welvaartstheorie geboren. Hieraan zijn de namen van Pareto, Hicks en Kaldor verbonden. Het basiselement van de nieuwe welvaartseconomie was dat nut een ordinaal concept is. In de oude welvaartseconomie was het mogelijk om te zeggen dat een bepaald pakket van goederen en diensten precies 3,5 nutseenheden meer opleverde dan een anders samengesteld pakket. De nieuwe, ordinale welvaartseconomie doet alleen maar uitspraken of het ene pakket de voorkeur heeft boven een ander pakket en dat het een hoger nut oplevert. Er wordt niet meer vermeld hoe groot het verschil is in nutseenheden. Vandaar dat Pareto optimaliteit een te smal begrip is voor het alledaagse beleid. Verbeteringen waarbij sommigen er op vooruitgaan terwijl niemand er op achteruit gaat, komen zelden voor. Paretoefficiënt beleid jaag je als regering zo door de Tweede Kamer. Daar heb je geen welvaartseconomen voor nodig. De meeste beleidsveranderingen hebben winnaars en verliezers. Een welvaartseconoom die daarover een uitspraak wil doen, moet tot zijn knieën in de modder. Elke hoop op aggregatie van het individuele ordinale nut van alle burgers tot een sociaal nutsniveau voor de samenleving, wordt daarenboven op geniale wijze de kop ingedrukt. In 1951 promoveerde een jonge Kenneth Arrow op een proefschrift over Social Choice and Individual Values, waarin hij in zijn fameuze impossibility theorema bewijst en aantoont dat een sociale keuzeregel niet op consistente wijze kan worden opgebouwd uit de individuele voorkeuren. Daarmee werden beleidsuitspraken op sociaal niveau gebaseerd op ordinaal nut theoretisch onmogelijk. Dit alles betekent niet dat de nieuwe neoklassieke welvaartseconomie zinloos is. Het is een schitterend intellectueel bouwwerk dat tot unieke theoretische resultaten heeft geleid. Zoals het aantonen van het bestaan van

4 Jules Theeuwes het algemeen evenwicht in een markteconomie, en de twee fundamentele welvaartstheoretische theorema s ((1) een markteconomie met volmaakte mededinging leidt tot een efficiënte (Pareto optimale) allocatie en (2) alle mogelijke (Pareto) efficiënte allocaties kunnen worden bereikt door de middelen van de samenleving op een bepaalde manier onder de burgers te verdelen en de volmaakte markt zijn werk te laten doen). Daarmee werd het bewijs geleverd dat het vermoeden van Adam Smith over de onzichtbare hand logisch consistent is en dat de markt (onder bepaalde voorwaarden) een sociaal optimale situatie tot stand brengt. Op basis van deze resultaten kunnen we aangeven waarom markten werken en wanneer ze falen. Praktische oplossing: nut omzetten in geld Het weinig praktische karakter van de nieuwe welvaartstheorie heeft ertoe geleid dat economen op zoek gingen naar andere oplossingen. Ze bleven daarbij wel binnen de perken van het neoklassieke bouwwerk. Het centrale principe van hun praktische oplossingen bestaat uit het omzetten van het ordinale nut in euro s. Eurobedragen zijn kardinaal meetbaar en kunnen voor verschillende personen zomaar bij elkaar opgeteld worden. Een belangrijke route daarbij is gebruikmaken van de informatie die aanwezig is in een vraagcurve. Een vraagcurve wordt binnen de neoklassieke economie afgeleid uit nutsmaximalisatie. Vraagcurven worden empirisch geschat. Wat welvaartseconomen doen is vanuit de geschatte vraagcurve terugredeneren naar de nutsfunctie waaruit de vraag is afgeleid en vervolgens de nutsniveaus voorzien van een eurobedrag. Ik definieer het hier wat kort door de bocht en wie precies wil weten wat de beperkingen zijn van deze aanpak kan bijvoorbeeld het tekstboek micro economie van Hal Varian (1999) raadplegen. Intuïtief komt deze praktische benadering neer op het meten van het consumentensurplus in euro s. Het verschil tussen wat een consument bereid is te betalen voor een bloemkool en wat hij uiteindelijk moet betalen is zijn consumentensurplus. Het consumentsurplus meet nut in geld. Als door beleid de prijs van bloemkolen lager wordt dan neemt het consumentensurplus voor de bloemkooleters met een bepaald bedrag aan euro s toe. Dat bedrag geeft op een bepaalde manier de verandering in welvaart in euro s voor al de bloemkoolliefhebbers. Een praktisch voorbeeld van de welvaartsaanpak met deze methode is te vinden in een studie van Mervyn King. 1 King berekent de welvaartseffecten van een beleidsvoorstel voor de woningmarkt in Groot-Brittannië, waarbij 1 Dit artikel wordt geciteerd in het eerder genoemde tekstboek van Hal Varian.

Inleiding: Welvaart meten als mission impossible? 5 huiseigenaren minder belastingvoordelen krijgen en huurders van sociale woningen meer huur betalen. De opbrengst van dit beleid wordt teruggeven aan de betrokken huishoudens. King berekende dat bij dit beleid vooral huishoudens met hogere inkomens er in nut op vooruit gingen, terwijl lagere inkomens een stap terug deden. Dit soort berekeningen zou ook in Nederland nuttig zijn op het moment dat een moedige regering besluit iets te doen aan de hypotheekrenteaftrek en aan de huren van sociale woningen. Belangrijk is ook dat in deze benadering de in geld uitgedrukte nutswaardering verbonden is aan het koopgedrag van de burgers (want het wordt afgeleid uit hun vraagfuncties). Het is nut verbonden aan kennelijke voorkeuren ( revealed preference ) en niet aan in een interview uitgesproken intenties. Het verschil tussen beide werd recentelijk nog een keer duidelijk geïllustreerd. Naar aanleiding van de bezuinigingen op de kinderopvang die de regering heeft aangekondigd, werd aan mensen gevraagd wat ze zouden doen als die beleidsmaatregel werd doorgevoerd. Uit de antwoorden bleek dat ten gevolge van de nieuwe maatregel een groot aantal mensen minder zou gaan werken, of zelfs zou stoppen met werken. Dit terwijl uit eerder onderzoek naar de invloed van de invoering van gesubsidieerde kinderopvang op het aanbodgedrag van ouders met kinderen was gebleken dat dit nauwelijks effect had op de participatie en het aantal uren dat ouders zouden gaan werken. Er is een groot verschil tussen wat men zegt dat men zal doen en wat men echt doet. De neoklassieke benadering heeft als voordeel dat ze het echte gedrag vangt. Het in geld uitdrukken van nut door gebruikmaking van de informatie die aanwezig is in een geschatte vraagrelatie, kan niet worden ingezet voor goederen en diensten die niet op een markt worden verhandeld. Denk aan geluidsoverlast of aan de Oostvaardse plassen. Toch kan voor die zaken een route worden gekozen die vergelijkbaar is met het evalueren van het nut verbonden aan marktgoederen en -diensten. Uit de vraagcurve kunnen we afleiden wat consumenten bereid zijn te betalen voor een bepaald goed of dienst. Een vergelijkbare vraag kunnen we stellen aan burgers over wat de compensatie moet zijn om geluidsoverlast van overvliegende vliegtuigen te tolereren of hoeveel ze bereid zouden zijn te betalen om de Oostvaardse plassen in stand te houden. Een mooi overzicht van al deze verschillende methodes is te vinden in het artikel van Bernard van den Berg en Ada Ferrer-i-Carbonell over de monetaire waardering van mantelzorg. In hun artikel bespreken zij hoe de tijd die wordt besteed aan mantelzorg kan worden gebaseerd op marktprijzen. Dat is het geval in de opportuniteitskostenbenadering, waarbij de waarde van de tijd die mantelzorgers besteden aan zorg wordt gewaardeerd met het uurloon dat zij op de arbeidsmarkt zouden verdienen. Of er wordt

6 Jules Theeuwes gebruik gemaakt van de proxiegoedmethode, waarbij de waarde van de mantelzorg gewaardeerd wordt met de marktprijs van een substituut voor die zorg, bijvoorbeeld professionele thuiszorg. Een andere methode is de contingente waarderingsmethode, waarin verwezen wordt naar de hypothetische mogelijkheid tot vergoeding van het verlenen van zorg en vervolgens gevraagd wordt wat men minimaal zou moeten ontvangen voor een uur zorg. De vignettenmethoden is vergelijkbaar met de contingente methode. Hierbij wordt gevraagd naar de voorkeuren voor verschillende hypothetische zorgsituaties (beschreven in een vignet) en uit deze voorkeuren van de respondent wordt dan op indirecte wijze de monetaire waardering voor zorgtijd afgeleid. In hun bijdrage gebruiken Bernard van den Berg en Ada Ferrer-i- Carbonell de welzijnswaarderingsmethode. Dat is een slimme combinatie van de geschatte relatie tussen het geluksniveau van de mantelzorgverlener en de uren besteed aan zorg aan de ene kant, en het geluksniveau en het niveau van zijn of haar inkomen aan de andere kant. Op basis van beide coëfficiënten kan de inkomenscompensatie worden gemeten die de mantelzorgverlener nodig heeft voor een extra uur mantelzorg om op hetzelfde geluksniveau te blijven. Die in euro s uitgedrukte inkomenscompensatie is een interessante weergave voor de monetaire waardering van mantelzorg. Ze komen op een uurbedrag tussen 9 en 10 euro. Deze aanpak is gebaseerd op eerder pionierswerk in Nederland van Bernard van Praag. Winsten en verliezen uitdrukken in geld Zoals hierboven aangegeven is de praktische bruikbaarheid van Paretoefficiëntie uiterst beperkt voor het meten van veranderingen in de maatschappelijke welvaart. Het Pareto-criterium is leeg als het beleid leidt tot winnaars en verliezers. Voor de hand ligt dan ook de oplossing om de nutswinsten van de winnaars en de nutsverliezen van de verliezers om te zetten in geld en dat van elkaar af te trekken. Als de winsten groter zijn dan de verliezen dan gaat de welvaart van de samenleving er op vooruit. Dat is heel plat uitgedrukt in het Hicks-Kaldor-efficiëntie-concept. De Hicks-Kaldor-regel komt er op neer dat de maatschappelijke welvaart groter wordt als de winnaars van een beleidsverandering voldoende winnen om de verliezers te compenseren. De Hicks-Kaldor-benadering vormt dan weer de basis voor de maatschappelijke kosten-baten-analyse, waarin de baten en de kosten van een beleidsmaatregel (zoals de aanleg van een snelweg) bij elkaar worden opgeteld en gekeken wordt naar het batig saldo. In de kosten-baten-analyses

Inleiding: Welvaart meten als mission impossible? 7 van zaken die op de markt worden verhandeld worden geëvalueerd met behulp van marktprijzen. Niet op de markt verhandelde goederen en diensten worden alsnog van een monetaire waarde voorzien. De valkuilen van de kosten-baten-analyse zitten in de waardering van de verschillende baten en kostenposten. Wanneer de baten en kosten over de tijd zijn uitgesmeerd dan is het prikken van een correcte discontovoet om de contante waarde van de kosten en de batenstromen te berekenen van essentieel belang. Vaak is het in de kosten-baten-analyse niet mogelijk een bedrag te plakken op bepaalde veranderingen. Dit wordt dan als een PM-post ingevoerd. Een voorbeeld van een kosten-baten-analyse is in deze uitgave te vinden in het artikel van Lucy Kok. Het betreft een maatschappelijke kostenbaten-analyse van de re-integratie van bijstandsgerechtigden. Het maatschappelijk rendement van de re-integratieinspanningen wordt vrijwel uitsluitend veroorzaakt doordat de uitkeringsgerechtigde gaat werken en een productieve bijdrage levert. Er zijn nog wat kleine baten, bijvoorbeeld de uitvoeringskosten van de gemeente dalen doordat minder uitkeringen moeten worden betaald. Ook de uitgaven voor gezondheidszorg dalen, omdat werknemers minder gebruikmaken van de gezondheidszorg dan uitkeringsgerechtigden, en ook dalen de kosten van criminaliteit iets. Verder heeft werken immateriële baten, mensen die gaan werken zijn niet alleen gezonder maar ook iets gelukkiger. Aan de andere kant verliest de bijstandsgerechtigde de immateriële baten van vrije tijd als hij of zij weer aan het werk gaat. Die immateriële baten en kosten van werken en niet werken worden niet gekwantificeerd maar als een PM post aangegeven. Een nieuw begin: geluksmeting In de laatste decennia hebben geluksmetingen een grote vlucht genomen. Vanuit een bepaalde optiek bekeken zou men dit kunnen kwalificeren als een terugkeer naar de oude welvaartstheorie. Onderzoekers die zich met geluksmetingen bezighouden gaan ervan uit dat ze het geluksniveau van een persoon kunnen meten door hem ernaar te vragen. In een van de geluksvragen wordt de respondent gevraagd om de kwaliteit van zijn leven te evalueren met een rapportcijfer. Een nul correspondeert met een doodongelukkig persoon, en iemand met een tien is perfect gelukkig. Geluk wordt kardinaal gemeten en er wordt verondersteld dat het antwoord van de ene persoon vergelijkbaar is met het antwoord van de andere persoon. Daarmee is het mogelijk om het gemiddelde geluk van de burgers in een land te berekenen en dit gemiddelde geluk te zien als een maatstaf van het Bruto Nationaal Geluk. Dat is precies het centrale punt in de bijdrage van Ruut

8 Jules Theeuwes Veenhoven. Hij is directeur van de World Database of Happiness van de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Dit gemiddelde geluk kan worden omgezet in een index voor duurzaam geluk door middel van een combinatie van het gemiddelde geluk met de gemiddelde levensduur in een land. Dat geeft dan een index van gelukkige levensjaren. Voor beide geluksindicatoren scoort Denemarken het hoogst en Zimbabwe het laagst. In hetzelfde artikel wordt aangetoond dat er een (niet lineair) verband is tussen de mate van geluk in een land en het inkomen per capita. Landen die in de loop van de tijd groeien, laten ook een (zij het lichte) toename van geluk zien. Daarmee nuanceert Ruut Veenhoven de Easterlin Paradox, waarin gesteld wordt dat de rijkste landen niet noodzakelijk de meest gelukkige landen zijn. In zijn bijdrage gaat Herman Stolwijk met zorg in op de zwaktes en de sterktes van het geluksonderzoek en van de bijdrage die geluksmetingen kunnen leveren aan de evaluatie van beleid. Zijn aanbeveling is dat het beleid niet moet mikken op het paraplubegrip geluk maar eerder in moet gaan op de achterliggende determinanten van geluk. Paul de Beer nuanceert een stelling van Robert Frank dat het welzijn of geluk van mensen in veel sterkere mate wordt bepaald door hun relatieve positie en hun status dan door de absolute hoeveelheid (consumptiegoederen) waarover ze beschikken. De Beer vindt inderdaad dat mensen vanaf een bepaald inkomensniveau harder gaan werken voor alleen maar statusgoederen en dat hun geluk daalt. Maar het is ook weer niet zo dat inkomensongelijkheid altijd leidt tot meer statusconsumptie. Conclusies Er wordt vanuit de samenleving vaak kritiek geleverd op de neoklassieke benadering en daarmee op de welvaartsbenadering die hiermee is verbonden. Ik noem er een paar. Ten eerste is de neoklassieke benadering zeer sterk gerelateerd aan goederen en diensten, waardoor een aantal belangrijke zaken die ook de mens en de samenleving raken geheel en al buiten beschouwing blijven. Mensen met een partner zijn bijvoorbeeld gelukkiger dan mensen zonder partner. Maar niets belet om de neoklassieke benadering uit te breiden naar immateriële goederen. De geluksbenadering gaat op een natuurlijke wijze om met alle dimensies van een mensenleven die het geluk kunnen beïnvloeden. In de capabilities benadering van Sen wordt ook afstand genomen van nut en welvaart die uitsluitend gerelateerd zijn aan goederen en diensten. Sen is eerder geïnteresseerd in de mogelijkheden die een bepaald niveau van economische ontwikkeling biedt voor het bereiken van allerlei niet noodzakelijke materiële waarden. Zijn benadering

Inleiding: Welvaart meten als mission impossible? 9 ligt ten grondslag aan de Human Development Index van de UNDP voor meting van de brede welvaart van landen, gebruikmakend van indicatoren als BBP per capita, levensverwachting en behaalde opleidingsniveaus. Een tweede punt van kritiek is dat in de neoklassieke benadering weinig aandacht is voor de verdeling van de brede welvaart over de bevolking. Ook dat kan worden gerepareerd. Verdelingsaspecten worden wel meegenomen in bijvoorbeeld kosten-baten-analyses. Ten derde is monetarisering van alles en nog wat iets wat veel mensen irritant vinden ( de econoom kent de prijs van alles en de waarde van niets ). Ten vierde is de neoklassieke benadering sterk gericht op rationeel gedrag en het eigenbelang van mensen. De lijst met voorbeelden van niet rationeel handelen en onbaatzuchtig handelen van mensen is lang en overtuigend. Niets is perfect in de moeilijke wereld van de beleidsevaluatie, en op alle hierboven besproken benaderingen van de individuele en sociale welvaart valt wel iets aan te merken. Behalve dan dat ze allemaal op hun manier een valabele poging doen om beleid te evalueren. Misschien is het goed om deze met neoklassieke consideraties doorspekte inleiding te besluiten met de aanbeveling van Mao dat het goed is om duizend bloemen te laten bloeien. Auteur Jules Theeuwes is hoogleraar economie aan de Universiteit van Amsterdam en directeur van SEO Economisch Onderzoek. E-mail: J.Theeuwes@seo.nl. Literatuur Mervyn King, 1983, Welfare Analysis of Tax Reforms Using Household Data, Journal op Public Economics, vol. 21(2), 183-214. Hal Varian, 1999, Intermediate Microeconomics: A Modern Approach, WW Norton New York, 5th edition, chapter 14.

Meten van bruto nationaal geluk 1 Ruut Veenhoven Tot voor kort werd sociale vooruitgang voornamelijk afgemeten aan de groei van de welvaart zoals gemeten met het Bruto Nationaal Product. Inmiddels vinden we dat vooruitgang ook moet worden afgemeten aan de mate van geluk die de samenleving genereert. Geluk in de zin van levensvoldoening kan worden gemeten door mensen daarnaar te vragen in grootschalige enquêtes onder representatieve steekproeven van de bevolking in landen. Daardoor zijn er nu vergelijkbare gegevens over geluk in 95 landen en tijdreeksen van 25 jaar en langer in 10 ontwikkelde landen. Deze gegevens kunnen op verschillende manieren benut worden, afhankelijk van het doel van beleid. Als men wil weten hoe gelukkig mensen in een land zijn op een bepaald moment, is het gemiddelde geluk een geschikte maat. Ligt de nadruk op duurzaam geluk, dan kan het gemiddelde geluk gecombineerd worden de gemiddelde levensduur in het land in een index van gelukkige levensjaren. Is het doel eerder om gelijke kansen te scheppen dan kan ongelijkheid in geluk worden gekwantificeerd met de standaard deviatie. Mate van geluk en ongelijkheid in geluk in het land kunnen worden gecombineerd in de index van ongelijkheids-gecorrigeerd-geluk. Vergelijking tussen landen toont grote verschillen op deze maten van bruto nationaal geluk. Deze verschillen blijken samen te gaan met maatschappijkenmerken die vatbaar zijn voor beleidsmatige beïnvloeding, zoals vrijheid en rechtszekerheid. Vergelijking door de tijd toont aanzienlijke verbetering gedurende de laatste 30 jaar. 1 Bewerking van een paper gepresenteerd op het OECD World Forum on Statistics, Knowledge and Policy, Istanbul, Turkey June 27-30, Roundtable on Measuring Happiness and Making Policy. Verschijnt in OECD publicatie Statistics, Knowledge and Policy 2007: Measuring and Fostering the Progress of Societies, OECD Publishing, Paris 2008. TPEdigitaal 2008 jaargang 2(3) 10-35

Meten van bruto nationaal geluk 11 1 Inleiding Pogingen om het lot van burgers in een land te verbeteren beginnen steevast met het bestrijden van evidente misstanden, zoals honger en epidemieën. Als die problemen enigszins zijn opgelost verschuift de aandacht naar ruimere en meer positieve doelen. Om die reden is er nu een stijgende belangstelling voor geluk en verschijnt een klassieke filosofie weer op het toneel. Principe van het Grootste Geluk. Beginselen van goed en kwaad werden lang afgeleid uit goddelijke openbaring, zoals de Tien Geboden. In de 17 e eeuw ging men het moreel gehalte van handelingen meer beoordelen op de gevolgen daarvan en werd geluk richtinggevend. Die gedachte is uitgewerkt door Jeremy Bentham in zijn principe dat goed is wat uiteindelijk het grootste geluk voor het grootste aantal oplevert. Bentham definieert geluk daarbij als subjectieve waardering van het bestaan, in zijn woorden als the sum of pleasures and pains. Deze moraalleer wordt utilitarisme genoemd. Happyism is eigenlijk een betere naam. Toepassing van deze leer op individueel handelen blijkt op verschillende problemen te stuiten. Eén probleem is dat vaak moeilijk voorzien kan worden wat het effect op het geluk zal zijn. Een ander probleem is dat goed bedoeld gedrag verkeerd kan uitpakken. Bijvoorbeeld het geval van de liefhebbende moeder die een kind verzorgt dat zich later ontpopt als een moordenaar. Moeders kunnen meestal niet voorzien wat er van hun kind terechtkomt en onvoorwaardelijke moederliefde kun je moeilijk moreel veroordelen. Het principe is beter toepasbaar op algemene regels, zoals de regel dat moeders goed voor hun kinderen moeten zorgen. Dat soort regels komt ten goede aan het geluk van de meeste mensen. Deze variant staat bekent als regel-utilitarisme en is het meest relevant bij inrichting van de samenleving. Bij deze variant kan men ook gebruik maken van onderzoek naar effecten op geluk van grote aantallen mensen. Toepassing in het sociaal beleid. Bentham paste het principe van regelutilitarisme toe op wetgeving, onder meer op het vlak van eigendom en doodsstraf. Het principe is ook toepasbaar in sociaal beleid, bij voorbeeld, op de vraag welke mate van inkomensongelijkheid aanvaardbaar is. Dat gebeurt momenteel nog niet vaak, althans niet expliciet. Toch wint het principe terrein in de politiek, vooral in het Verenigd Koninkrijk (zie Donovan et al. (2003) en Layard (2005)).

12 Ruut Veenhoven Geluk kan op twee niveaus bevorderd worden: op individueel en op collectief niveau. Op individueel niveau kan groter geluk worden bewerkstelligd door versterken van levensvaardigheden en informeren over waarschijnlijke effecten van levenswijze op geluk. Op collectief niveau kan geluk bevorderd worden door verbetering van de leefbaarheid van de samenleving. Deze opties zijn nader uitgewerkt in Veenhoven (2007e). De volksgezondheid wordt al langer op dezelfde twee manieren bevorderd. Behoefte aan meting. Beleidsmatige bevordering van geluk vereist meting van geluk. Meting is noodzakelijk om te weten of er nog wel iets te bevorderen valt, hoe geluk bevorderd zou kunnen worden en of het beleid uiteindelijk ook leidt tot groter geluk. De eisen die aan meting van geluk gesteld moeten worden verschillen met het niveau van interventie. Op het individuele niveau zijn nauwkeurige metingen vereist om de, meestal kleine, veranderingen in geluk zichtbaar te maken. Op collectief niveau worden geaggregeerde gegevens gebruikt, en dat stelt minder hoge eisen aan nauwkeurigheid, omdat toevalsfluctuaties in de aggregatie tegen elkaar wegvallen. Opzet van dit artikel. Deze bijdrage gaat over meting van geluk op collectief niveau, in het bijzonder over meting van geluk in landen. Het gaat om metingen die beleidsmakers informeren over het geluk van het grote aantal burgers. Uit die metingen moeten beleidsmakers kunnen aflezen of hun land meer of minder geluk produceert dan vergelijkbare landen en of het geluk van de burgers er in de tijd op vooruit gaat of achteruit. Deze meting van de mate waarin een land geluk voortbrengt moet vergelijkbaar zijn met indicatoren van de mate waarin een land welvaart creëert, zoals het Bruto Nationaal Product per hoofd van de bevolking. Om die analogie te benadrukken spreek ik van Bruto Nationaal Geluk. 2 Ik begin met een begripsbepaling (sectie 2). Aansluitend daarop bespreek ik de meting van geluk en concludeer dat geluk in landen kan worden gemeten met antwoorden op enquêtevragen (sectie 3). Vervolgens bespreek ik vier indicatoren die uit antwoorden op die vragen kunnen worden afgeleid (sectie 4). Met die indicatoren laat ik dan zien in hoeverre geluk verschilt tussen landen (sectie 5) en hoezeer geluk verandert door de tijd (sectie 6). Ten slotte laat ik zien dat er een duidelijk verband is tussen deze indicatoren van geluk en maatschappijkenmerken waaraan de politiek iets kan veranderen (sectie 7). 2 De term Bruto Nationaal Geluk (Gross National Happiness) wordt in Bhutan al geruime tijd gebruikt om het hoofddoel van overheidsbeleid mee aan te duiden. Dat heeft echter nog niet geleid tot systematische meting van geluk in dat land.

Meten van bruto nationaal geluk 13 2 Wat is geluk? Definitie van geluk. Het woord geluk wordt in verschillende betekenissen gebruikt. De meest ruime betekenis is kwaliteit van leven en een meer beperkte betekenis is levensvoldoening. Ik gebruik het woord hier in die laatste betekenis en definieer geluk als de mate waarin een individu voldoening schept in het eigen leven als geheel. 3 Over de sleuteltermen in deze definitie het volgende: Mate: Ik gebruik het woord geluk niet uitsluitend om een positieve staat aan te duiden, net zo min als het woord lengte alleen op lange mensen betrokken wordt. Individu: De term geluk beschrijft wat een persoon van het eigen leven vindt en is niet van toepassing op collectiviteiten. Een familie of een land kunnen niet gelukkig zijn, alleen hun afzonderlijke leden. Voldoening: Ik gebruik het woord geluk voor gewaarwording in termen van aangenaam - onaangenaam. Dat onderscheid kennen alle mensen van nature. Eigen leven: In deze definitie verwijst het woord geluk naar het eigen leven van de persoon, en niet naar diens ideeën over het menselijk leven in het algemeen. Leven als geheel: Het gaat mij bij geluk ook niet om beoordeling van een bepaald levensdomein, zoals het arbeidsleven, maar om het leven als geheel. Componenten van geluk. Wij mensen kunnen zaken op twee manieren beoordelen. Net als andere hogere dieren kunnen we ons prettig of onprettig voelen, en signaleert dat gevoel normaal gesproken of het goed of slecht met ons gaat. Anders dan dieren kunnen we ook verstandelijk oordelen, door vergelijking tussen ideaal en werkelijkheid. Bij de meeste oordelen gaan wij mensen op beide manieren te werk, we brengen dan in gedachte hoe iets voelt en wat we er vergelijkenderwijs van moeten vinden. De mix van gevoel en vergelijking verschilt met het object van beoordeling. Bij beoordeling van ons inkomen gaan we overwegend vergelijkend te werk, maar bij beoordeling van ons seksleven telt meer hoe prettig we ons daarbij voelen. Bij beoordeling van het eigen leven als geheel geeft dit 3 Voor verschil met andere concepties van kwaliteit van leven, zie Veenhoven 2000a.

14 Ruut Veenhoven twee mogelijkheden. Afgaande op het gevoel kan men het leven beoordelen aan de balans van prettige en onprettige ervaringen. Met gebruik van het verstand kan men schatten in hoeverre het leven voldoet aan de eisen die men er aan stelt. Die oordelen hoeven niet altijd samen te vallen; men kan zich overwegend prettig voelen zonder helemaal tevreden te zijn en men kan zich ook beroerd voelen terwijl men vindt dat er eigenlijk niets te klagen is. Zo bezien lijken er drie vormen van geluk te zijn, het hierboven omschreven algemene levensvoldoening en deze specifiek gevoelsmatige en verstandelijk-vergelijkende inschattingen daarvan. Zoals gezegd reserveer ik de term geluk voor het totaaloordeel over het eigen leven. De inschattingen die daaraan ten grondslag liggen beschouw ik als componenten van geluk. De affectieve inschatting noem ik gevoelsniveau (hedonic level of affect) en de cognitieve inschatting tevredenheid (contentment). Deze componenten kunnen als volgt worden toegelicht: Gevoelsniveau. Wij mensen kennen verschillende gevoelens, die allemaal een dimensie prettig-onprettig hebben. Wij kunnen aardig schatten in hoeverre prettige en onprettige ervaringen tegen elkaar opwegen, deels gaat dat automatisch via de grondstemming. Deze component van geluk vereist geen zelfreflectie. Bij baby s is b.v. sprake van een gevoelsniveau ook al zijn baby s zich daar nauwelijks van bewust en kunnen ze er niet over vertellen. Tevredenheid. De mate waarin iemand meent dat eigen leven voldoet aan eigen eisen noem ik tevredenheid. Dit begrip veronderstelt een hogere graad van bewustzijn, mensen moeten een idee hebben over wat ze van het leven verlangen en moeten het verschil met de werkelijkheid van hun leven inschatten. De juistheid van de ideeën die ze daarover gevormd hebben is niet aan de orde; stupide tevredenheid is ook tevredenheid. Gevoel overweegt. Geluk wordt vaak min of meer gelijkgesteld aan tevredenheid en in dat verband ook nog vaak gereduceerd tot het idee beter af te zijn dan de buren, onder meer door Easterlin (1984) en Layard (2005). Hoe logisch dat ook lijkt op het eerste gezicht, de werkelijkheid is anders. Bij de oordeelsvorming over hun leven blijken mensen in de eerste plaats op hun gevoel af te gaan; verstandelijke vergelijking speelt een marginale rol in geluk (Veenhoven 2006e).

Meten van bruto nationaal geluk 15 3 Valt geluk te meten? Het zou mooi zijn als we geluk konden meten aan de hand van objectieve indicatoren, vergelijkbaar met een weegschaal of een bloeddrukmeter. Bij geluk in de zin van levensvoldoening is dat echter niet mogelijk. Een buitenstaander kan vaak niet beoordelen hoe iemand zijn leven innerlijk beleeft en het is vooralsnog ook niet mogelijk om levensvoldoening te meten aan lichaamsprocessen. Aan de hand van hormoonspiegels en bloeddruk kunnen we wel stress meten, maar geen levensvoldoening. Omdat alle mentale ervaring uiteindelijk een fysiologisch substraat heeft, zou het in principe wel mogelijk moeten zijn geluk te meten in het brein. Dat kan nog niet en daarom moeten we het voorlopig doen met zelfrapportages. Dat is ook niet verkeerd, want geluk is per definitie iets wat mensen in gedachte hebben en gedachten kunnen nu eenmaal het best gemeten worden door er naar te vragen. Vraagmethoden. Er bestond aanvankelijk veel reserve tegen het rechtstreeks vragen naar geluk. Er werd betwijfeld of mensen hun leven als geheel wel kunnen overzien en of ze eerlijk antwoord geven. Daarom werd in de jaren 1960 geëxperimenteerd met indirecte ondervraging. Geluk werd onder meer afgeleid uit levensverhalen, dromen en associaties. Dit zijn nogal bewerkelijke methoden en de validiteit blijft dubieus. Er werd ook gebruik gemaakt van multi-moment opnamen, meestal in de vorm van dagboekjes waarin de stemming genoteerd wordt. Ook deze methoden zijn nogal bewerkelijk. Van het begin af aan is daarom ook vaak rechtstreeks gevraagd naar de voldoening met het leven als geheel. Bij vergelijking van de verschillende methoden bleek dat vrijwel dezelfde informatie op te leveren (Wessman & Ricks 1966). Directe ondervraging over geluk gebeurde aanvankelijk aan de hand van lijstjes met tien tot twintig vragen. Een voorbeeld is de veel gebruikte Life Satisfaction Index (Neugarten & Havinghurst 1961). Het gebruik van meerdere vragen heeft psychometrische voordelen en sluit aan bij een traditie in de psychologie, die meestal van doen heeft met eigenschappen waarvan het individu zich niet bewust is, zoals intelligentie'. Bij geluk gaat het echter om een oordeel, waarvan het individu zich per definitie wèl bewust is. Bij psychologische testen gaat het ook vaak om eigenschappen die moeilijk afgebakend kunnen worden, en meet men het verschijnsel aan de clustering van zaken die er wel iets mee te maken moeten hebben. Een voorbeeld hiervan is de meting van 'neuroticisme'. Bij geluk gaat het echter om een helder concept, namelijk over de voldoening met het leven als geheel. Geluk kan daarom ook met een enkele vraag gemeten worden. Dat

16 Ruut Veenhoven heeft als voordeel dat men aan de formulering van de vraag goed kan beoordelen of het wel gaat over geluk in de hier gehanteerde definitie. Bij meerdere vragen wordt de gezamenlijke betekenis al gauw onduidelijk en kunnen er ook items insluipen die eigenlijk over wat anders gaan. Gangbare enquêtevragen. Omdat geluk gemeten kan worden met een enkele directe vraag werd het een gangbaar item in grootschalige publieksenquêtes. Een gangbare vraag luidt als volgt: Alles bij elkaar genomen, hoe tevreden of ontevreden bent u tegenwoordig met uw leven als geheel? 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 ontevreden tevreden Deze vraag maakt deel uit van de World Values Survey waarbij inmiddels al bijna 100 landen betrokken zijn. Een mogelijk nadeel van deze vraag is dat het woord 'tevreden' niet voor iedereen precies dezelfde betekenis heeft. Dat woord levert mogelijk ook problemen bij vertaling. 'Tevreden' betekent voor de meeste Nederlanders misschien net iets anders dan 'satisfait' voor de gemiddelde Fransman. Deze problemen worden omzeild bij een ander type vraag, zoals de 'zelfverankerende' schaal van Cantril (1965). Dit is eigenlijk een serie van vijf vragen, waarbij het gaat om het antwoord op de laatste. De vragen 1 en 2 zijn open vragen, en dienen ter oriëntatie van de respondent. Door omschrijving van het 'best mogelijke' en 'slechtst mogelijke leven' worden de extremen van de schaal verankerd in de eigen ervaring. Door voorafgaande vragen naar vroeger en nu (3 en 4) wordt de vraag ook gepositioneerd in de tijd. 1: Wat stelt u zich voor als het best mogelijke leven? 2: Wat stelt u zich voor bij het slechtst mogelijke leven? Hier is een plaatje van een ladder. Stel dat de bovenkant het best mogelijke leven voorstelt dat u zojuist beschreef, en de onderkant het slechtst mogelijke leven. 3: Waarop die ladder plaatst u uw leven van vijf jaar geleden? 4: Waar op die ladder denkt u dat uw leven over vijf jaar zal staan? 5: Waar op die ladder plaatst u uw tegenwoordige leven?

Meten van bruto nationaal geluk 17 Tegenwoordig wordt vraag 5 meestal gebruikt zonder de voorafgaande vragen en dat lijkt niet uit te maken voor de antwoorden. Deze vragen naar levensvoldoening veronderstellen dat mensen een balans van hun leven hebben opgemaakt. Dat is niet vereist voor meting van het stemmingsniveau. Men hoeft niet diep over eigen leven na te denken om toch te weten hoe prettig men zich over het algemeen voelt. Mede daarom wordt in veel enquêtes ook gevraagd naar het gevoelsniveau. Daarvoor zijn verschillende methoden in zwang. De eerste vraag is weer een eenvoudige: Hoe prettig voelt u zich meestal? bijna altijd prettig meestal prettig even vaak prettig als onprettig meestal onprettig (4 punten) (3 punten) (2 punten) (1 punt) Mogelijke nadelen van deze vraagmethode zijn dat het woord 'prettig' verschillend geïnterpreteerd wordt en dat respondenten een te rooskleurig antwoord geven om dat ze er niet graag voor uitkomen dat ze zich meestal beroerd voelen. Deze problemen worden vermeden met 'GevoelsBalansSchalen', zoals die van Bradburn (1965). Die schaal bestaat uit tien vragen over hoe men zich in de afgelopen weken gevoeld heeft. Omdat het over recente en concrete gevoelens gaat, wordt de rapportage waarschijnlijk minder vertekend door selectieve herinnering en schaamte. Doordat de schaal tien vragen telt in plaats van één, worden mogelijke verschillen in interpretatie van woorden verdund. Voelde u zich in de afgelopen week ooit Opgewonden, geboeid door iets? Rusteloos? Trots, omdat u een compliment kreeg? Eenzaam, afstandelijk? Blij, omdat u iets voor elkaar kreeg? Verveeld? Uitgelaten? Depressief? Lekker, omdat het op rolletjes liep? Van uw stuk, door kritiek? Ja/nee Ja/nee Ja/nee Ja/nee Ja/nee Ja/nee Ja/nee Ja/nee Ja/nee Ja/nee

18 Ruut Veenhoven Berekening van de GevoelsBalansSchaal gaat als volgt: ja = 1, nee = 0. Minimale score 5 (alle negatieve items 'ja', alle positieve items 'nee').maximale score +5 (alle positieve items 'ja', alle negatieve items 'nee'). Validiteit. Hoewel al deze vragen vrij duidelijk zijn kan er bij beantwoording toch van alles mis gaan. Respondenten kunnen zich gelukkiger voordoen dan ze zijn, of aangeven hoe gelukkig ze denken te moeten zijn in hun omstandigheden in plaats van hoe gelukkig ze zich echt voelen. Deze twijfels zijn aanleiding geweest voor veel onderzoek. Daarbij is echter niet gebleken dat de antwoorden op dit soort vragen iets anders meten dan waarvoor ze bedoeld zijn. Helemaal zeker weet je dat nooit, waar vooralsnog heeft deze methode alle testen op validiteit doorstaan (Veenhoven 1998). Betrouwbaarheid. Antwoorden op vragen naar geluk blijken wel gevoelig voor kleine variaties in de methode van bevraging, zoals voorafgaande vragen, de formulering van de antwoordopties, kenmerken van de interviewer, het weer, etc. Daardoor kan bij een zelfde persoon de ene meting een zeven opleveren en een andere een zes. Dit gebrek aan precisie bemoeilijkt vooral analyses op individueel niveau. Bij vergelijking van groepsgemiddelden is het een minder groot probleem, omdat toevalsfluctuaties daar tegen elkaar wegvallen. Bij toepassing in beleid gaat het vooral om dat laatste. Vergelijkbaarheid. Dat antwoorden op vragen naar geluk een goed beeld geven van de werkelijke levensvoldoening van respondenten betekent nog niet dat scores zinvol vergeleken kunnen worden tussen personen en ook niet dat vergelijking tussen landen mogelijk is. Op beide punten is de vergelijkbaarheid betwijfeld, maar heeft onderzoek inmiddels veel van die twijfels weggenomen. Voor een overzicht, zie Veenhoven (1998). Vergelijkbaarheid tussen personen. Het antwoord 'zeer gelukkig' betekent voor persoon A misschien niet hetzelfde als voor persoon B en volgens Williams (Smart & Williams 1973) is dat ook onwaarschijnlijk omdat geluk afhangt van de realisering van aspiraties en dat mensen nu eenmaal verschillende dingen willen. Geluk wordt daarbij opgevat als tevredenheid. In sectie 2 is al aangestipt dat levensvoldoening in belangrijke mate bepaald wordt door het stemmingsniveau. In dat licht is het niet zo aannemelijk dat geluk erg verschilt tussen exemplaren van de menselijke soort. Net als bij pijn en angst zal sprake zijn van een algemeen menselijk ervaringsspectrum met marginale variaties daar omheen. Vanuit evolutionair per-

Meten van bruto nationaal geluk 19 spectief is moeilijk voor te stellen dat we met onvergelijkbare ervaringen te doen hebben. Vergelijkbaarheid tussen landen. Er was aanvankelijk veel twijfel over de vergelijkbaarheid van antwoorden op vragen naar geluk. Is het antwoord dat een Fransman geeft op een vraag naar 'bonheur' wel van dezelfde orde als dat van een Amerikaan over 'happiness'? Is er geen verschil in wenselijkheidsvertekening tussen landen? Is het begrip eigenlijk wel bekend buiten de westerse wereld? Onderzoek heeft inmiddels veel twijfels weggenomen (Veenhoven 1998). Zo bleek onder meer dat vragen met verschillende bewoordingen toch steeds dezelfde rangorde van landgemiddelden opleveren. Het begrip blijkt ook overal goed bekend, er wordt prompt geantwoord en het aantal 'weet niet' antwoorden is miniem. Naast deze methodische twijfels zijn er ook theoretische twijfels aan de vergelijkbaarheid van geluk. Eén bron van twijfel is de theorie dat geluk relatief is. Volgens die theorie is geluk een kwestie van vergelijking binnen het land, en zegt het gemiddelde dus weinig over verschil in kwaliteit tussen landen. Een ander bezwaar komt vanuit de gedachte dat geluksgemiddelden meer zeggen over de lokale kijk op het bestaan, dan over de kwaliteit ervan. Hoewel die theorieën best waarschijnlijk klinken, zijn ze toch onjuist gebleken. Zie Veenhoven (1991, 1994, 1995a, 1998). Als de bezwaren hout snijden moet dat ook blijken uit de verklarende kracht van geluksmetingen. Die moet dan namelijk klein zijn. Wanneer antwoorden op de vraag naar levensvoldoening bij iedere respondent wat anders betekenen zullen we geen statistische verbanden te zien krijgen; als je niets met iets correleert, is de correlatie nul. Het onderzoek toont echter zeer sterke verbanden, waarover meer in sectie 7. 4 Indicatoren van geluk in landen In het kader van de World Values Survey is in veel landen een vraag naar levensvoldoening gesteld onder representatieve steekproeven van de bevolking in vele landen. Figuur 3 geeft een beeld van de antwoorden in Nederland in het jaar 2000. De meeste Nederlanders zijn tevreden met hun leven als geheel en slechts een enkeling heeft daarover geen mening. Dit antwoordpatroon is typisch voor moderne westerse landen. Op basis van dit soort frequentieverdelingen kunnen de volgende vier indicatoren van Bruto Nationaal Geluk geconstrueerd worden.

20 Ruut Veenhoven Figuur 1 Verdeling van geluk in Nederland 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Gemiddeld geluk. Beleidsmakers die zich richten op geluk denken daarbij meestal in de eerste plaats aan het geluk van de doorsnee burger, in termen van Bentham: het geluk van het grootste aantal. Dat doorsnee geluk kan gekwantificeerd worden met verschillende maten van centrale tendentie in frequentieverdelingen, zoals het percentage boven neutraal, de modus en het gemiddelde. Het gemiddelde wordt het meest gebruikt. Indien uitgedrukt op een schaal van 0 tot 10 kan dat gemiddelde ook worden begrepen als een schoolcijfer. 4 Gelukkige levensjaren. Bij toepassing in beleid gaat het meestal om geluk op de lange termijn en in die zin schreef Bentham ook dat niet alleen naar de mate van geluk gekeken moet worden, maar ook naar de duur ervan. Een van de manieren om duurzaam geluk in een land te kwantificeren is combinatie met de gemiddelde levensduur. In de meeste landen wordt de datum van geboorte en dood geregistreerd en op basis van die registraties van levensduur in het verleden worden schattingen gemaakt van de levensverwachting van de huidige generatie. Cijfers daarover zijn beschikbaar in de internationale statistieken zoals het jaarlijks Human Development Report. 4 Scores op andere antwoordschalen zijn getransformeerd naar schaal 0-10. Voor detail over de daarbij gebruikte methoden zie: http://worlddatabaseofhappiness.eur.nl/hap_ nat/introtexts/intronat7.pdf.

Meten van bruto nationaal geluk 21 Berekening Hoe lang en gelukkig de gemiddelde burger leeft in een land kan als volgt berekend worden: Levensverwachting x Gemiddeld geluk = Gelukkige Levensjaren (bij geboorte, in jaren) (op schaal 0-10) Stel dat de gemiddelde levensverwachting in een land 60 jaar is en dat de gemiddelde score op de 0-10 geluksschaal 5 is. Dat wordt dan 60 x 0,5 = 30 gelukkige levensjaren. Als de levensverwachting in een ander land even hoog is, maar het gemiddelde geluk 8 bedraagt, produceert dat land 60 x 0,8 = 48 gelukkige levensjaren per hoofd van de bevolking. De relatie tussen deze componenten komt verder ter sprake in sectie 5. Belang in biologisch perspectief. Deze combinatie van levensvoldoening en levensduur biedt een vrij compleet beeld van hoe goed mensen gedijen. Of een beestje goed gedijt blijkt bij eenvoudige dieren voornamelijk uit overleving. Bij hogere dieren weerspiegelt succesvolle aanpassing zich ook in de affectieve ervaring. Als een dier zich goed voelt gaat het dat dier ook meestal goed, want prettige en onprettige gevoelens dienen primair als signaal in het aanpassingsproces. Negatieve gevoelens duiden op gevaar en remmen af. Positieve gevoelens signaleren dat de kust veilig is en werken als een ga-signaal. Bij mensen is dat niet anders. Meting van het gevoelsniveau is niet mogelijk bij dieren, maar wel bij mensen omdat die daarover kunnen rapporteren en zich over langere perioden kunnen herinneren hoe prettig zij zich gevoeld hebben. Indicatieve betekenis voor kwaliteit van levensvoorwaarden. De maat van gelukkige levensjaren geeft indirect ook een beeld van de kwaliteit van levensomstandigheden in het land. Als mensen lang en gelukkig leven in een land, is dat land kennelijk leefbaar. Die gedachte heb ik nader uitgewerkt in Veenhoven (1996, 2005c). De maat scoorde hoog in een vergelijking van diverse indicatoren van kwaliteit van leven in landen (Hagerty et al. 2001). Ongelijkheid in geluk. Een hoog gemiddeld geluk kan gepaard gaan met een grote mate van ongelijkheid in geluk, bijvoorbeeld als het geluk van de meerderheid ten koste gaat van het geluk van een minderheid. Dit is politiek onverkoopbaar en strookt ook niet met een variant van het utilitarisme die voorrang eist voor het geluk van de minst gelukkigen, het zogeheten negatief utilitarisme.