ZO DE OUDEN ZONGEN, ZO PIEPEN DE JONGEN? ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN SCRIPTIE VOORGEDRAGEN TOT HET

Vergelijkbare documenten
De evolutie van het ledenaantal van de politieke partijen in Vlaanderen,

BRUSSEL - De kritiek dat het VRT-journaal linkser' zou zijn dan het VTM-nieuws wordt door onderzoek van het Elektronisch Nieuwsarchief tegengesproken.

FLASH EB Consumer Survey - Netherlands

Heeft het jeugdwerk een rol te spelen in de ongeorganiseerde vrijetijdsbesteding van kinderen en jongeren?

Stefaan Walgrave. Lerarendag Verkiezingen 2019 Vlaams Parlement 22 februari 2019

8763/19 jwe/gra/sp 1 TREE.1.B

Keuzetwijfels in de Emerging Adulthood rondom Studie- en Partnerkeuze. in Relatie tot Depressie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

De evolutie van het ledenaantal van de politieke partijen in Vlaanderen,

Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel

SOCIALE EN BURGERSCHAPSCOMPETENTIE

Contents. Politieke Barometer Methodiek 4. Potentieel politici 20. Kiesintenties: Voorkeur 7. Vertrouwen in de regering 24

Belgische vakbonden en jongeren

Methoden van het Wetenschappelijk Onderzoek: Deel II Vertaling pagina 83 97

Understanding and being understood begins with speaking Dutch

Behorende bij het proefschrift How Politics Becomes News and News Becomes Politics geschreven

Een democratie is een staatsvorm waarbij de bevolking direct of indirect invloed uitoefent op de politieke besluitvorming.

Pascal Smet reageert op gebrek aan kennis in onderwijs - Belg...

Inleiding. A. analyse per programma

Een aantal simulaties op basis van de Vlaamse, Brusselse en Europese verkiezingen van 13 juni 2004

Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen

Dit rapport behandelt de meervoudige verhouding tussen criminaliteit enerzijds en

STATUTEN. Statuten stedelijke jeugdraad Waregem. Gemeenteraad 14 januari Titel I Een inleidende omschrijving

Voting Wiser. The Effect of Voting Advice Applications on Political Understanding. J. van de Pol

Vacature: volkspartij

Generation What? 1 : Jongeren over Politiek

Standaard Eurobarometer 84. Die publieke opinie in de Europese Unie

Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: The Manager as a Resource.

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Verkiezingsreglement Vlaamse Jeugdraad

Vertrek van je eigen brede kijk op jeugd en jeugdbeleid

Stem van de jeugd: bulletrapport

Examen VWO. Nederlands. tijdvak 1 woensdag 16 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Statuten jeugdraad Glabbeek

Summary 124

Geslacht, Emotionele Ontrouw en Seksdrive. Gender, Emotional Infidelity and Sex Drive

Praktijk-voorbeeld Service Learning voor DO

Voorwoord 9. Inleiding 11

Dames en Heren hoogwaardigheidsbekleders, Waarde Collega s, Beste studenten,

maatschappijwetenschappen pilot vwo 2016-I

Het profiel van de kandidaten voor de Europese verkiezingen ( )

Politieke participatie

Examen VWO maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 1 tijdvak woensdag 22 mei woensdag 22 mei uur uur

Examen HAVO. maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 1 vrijdag 25 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

(licht aangepaste versie, september 2003)

Opgave 1 Heeft het vrijwilligerswerk toekomst?

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

De politieke vertegenwoordiging van groepen

Stadsmonitor 2014 Een samenwerking tussen het Agentschap Binnenlands Bestuur en de Studiedienst van de Vlaamse Regering

Het disciplinaire future self als bron van motivatie en activatie

Zo kijkt VVJ naar participatie 1

Maagdenhuisbezetting 2015

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 16 december 2004 (03.01) (OR. fr) 15763/04 JEUN 95 EDUC 224 SOC 587

a. Statuten en Huishoudelijk Reglement: de door het congres vastgestelde Statuten en Huishoudelijk Reglement

Oplossingsgericht werken. Bij Handjehelpen. Oktober 2018

Inleiding. Johan Van der Heyden

Simulatie van de zetelverdeling voor het Vlaams Parlement volgens een aantal scenario's inzake de hervorming van het kiesstelsel

Analysenota politieke situatie Centrumgemeenten inwoners in Vlaanderen

8 Centraal Bureau voor de. Jonge e n e r g tevreden over vriendenkring Jong en gelukkig. Buitengewoon tevreden. Weinig eenzaamheid

Verslag college 1: Democratische waarden onder druk?

CORPORATE BRANDING AND SOCIAL MEDIA: KEY FINDINGS FOR DUTCH CONSUMERS Theo Araujo

Programmaoverzicht Bachelor Open dag

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

ADVIES MAATSCHAPPELIJKE EN POLITIEKE VORMING OP SCHOOL

ICCS-Vlaanderen 2016 Internationaal vergelijkend onderzoek burgerschapseducatie

Tabel 1 Lijst van regeringen en ministers/staatssecretaris c.s., belast met het cultuurbeleid in de Belgische regeringen

De geografische spreiding van de kandidaten voor de Kamerverkiezingen van 1987 tot en met Gert-Jan Put, Jef Smulders en Bart Maddens

From the Press to Politics and Back. When do Media set the Political Agenda and when do Parties set the Media Agenda? D.J.

Politieke participatie en politieke socialisatie bij jongeren in België

Bevlogenheid in de Context van het Voortgezet Onderwijs. Impact van Vermoeidheid, Leeftijd en Werkervaring

Steeds betere benadering voor het getal π

Technisch rapport kiesintentiemetingen

Wat onthouden we uit het nieuws? Analyse van de effecten van verschillende informatiekanalen op kennis over actuele politieke zaken

Inhoudsopgave Politiek en politieke wetenschap Staat en macht Breuklijnen en ideologieën

Politici & Media. Een onderzoek naar belang, waarde en impact van de politieke distributiekanalen Verkiezingscampagnes 18 mei 2003

Functioneren van een Kind met Autisme. M.I. Willems. Open Universiteit

2011/4 Ze leefden lang (en gelukkig) en scheidden dan Echtscheiding op latere leeftijd en na langere huwelijksduur

Studie over de geloofwaardigheid van politieke en socio-economische actoren 1

Inhoudstafel. Hoofdstuk 1 Classificatie van kiesstelsels 37

INFORMATIEBROCHURE HUMANE WETENSCHAPPEN

Nieuwsmonitor 6 in de media

RAPPORTAGE ONDERZOEK PARTIJPOLITIEKE BENOEMINGEN

International Civic and Citizenship Survey ICCS 2016

1. In welk deel van de wereld ligt Nederland? 2. Wat betekent Nederland?

Surveys: drowning in data?

afgelopen jaren beweren vele professionele organisaties specifieke human resource (HR)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

ONDERZOEKSRAPPORT CONTENT MARKETING EEN ONDERZOEK NAAR DE BEHOEFTE VAN HET MKB IN REGIO TWENTE AAN HET TOEPASSEN VAN CONTENT MARKETING

ADVIES Europese Jongerenhoofdstad

Vierde sessie van de Conferentie van Staten die Partij zijn (7 tot 9 september 2011, VN-hoofdkwartier New York)

Chapter 4 Understanding Families. In this chapter, you will learn

Jongeren meer bij de politiek te betrekken en hen mondiger te maken door middel van talrijke activiteiten die burgerschapsvormend zijn.

Zijn respondenten interviewerresistent?

Ondernemerschap in Vlaanderen: een vergelijkende, internationale studie

Scriptie over Personal Branding en Netwerking

13617/16 van/ons/sv 1 DG E 1C

Gemeente Houten: Onderzoek Kieskompas. Den Dolder, 26 januari 2011 Ir. Martine van Doornmalen Rianne van Beek Msc.

Identiteit van het jeugdwerk

1.1. Kennis en inzicht in verband met het historisch referentiekader

Transcriptie:

ZO DE OUDEN ZONGEN, ZO PIEPEN DE JONGEN? ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN SCRIPTIE VOORGEDRAGEN TOT HET BEHALEN VAN DE GRAAD VAN LICENTIAAT IN DE POLITIEKE WETENSCHAPPEN JONAS TRUWANT 2006-2007 PROMOTOR: PROF. DR. C. DEVOS

It allows new recruits to have their own playing ground that is only loosely controlled by the older party elite. (Hooghe, Stolle en Stouthuysen 2004: 207) X JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 2

VOORWOORD Ge goat toch nie in de politiek goan é, vintje?, vraagt mijn bezorgde oma me regelmatig. Dat de opleiding politieke wetenschappen niet dé highway to politics is, gaat er bij velen niet in. Als je daar aan toevoegt dat je voor de optie Belgische Politiek gekozen hebt, is het hek helemaal van de dam en worden schertsend al snel een aantal ministeriële titels voor je naam gekleefd. De vermelding Scriptie voorgedragen tot het behalen van de graad van licentiaat in de politieke wetenschappen pronkt dan ook enkel op de voorpagina van deze scriptie omdat het de geijkte formulering is. Een alternatief? Scriptie voorgedragen tot het behalen van de graad van kritisch ingestelde burger. Een opleiding in de politieke wetenschappen is mijns inziens namelijk veel ruimer dan een opstapje naar een politieke carrière: feiten tegen het licht houden, hypotheses op een methodologisch verantwoorde manier weerleggen of onderbouwen en illusies doorprikken. Soms loerde zelfs het gevaar om de hoek om de hele politieke wereld met een cynische blik te bekijken. De voorbije jaren hebben me heel wat interessante inzichten en visies geboden, die alle hindernissen en inspanningen meer dan waard bleken te zijn. In het voorwoord van een scriptie ter afsluiting van die periode zou ik dan ook graag een dankwoordje richten aan alle professoren, assistenten en medestudenten die vier jaar lang, nu eens op een luchtige en ontspannende manier, dan weer door middel van intellectuele stimulansen, het pad voor me effenden, de richting aangaven of toch minstens hun licht lieten schijnen op de risicovolle kruispunten. Deze scriptie kon slechts tot stand komen mede dankzij de steun van mijn promotor, professor Carl DEVOS, en alle mensen uit het onderzoeksveld die me met raad, daad en informatie bijstonden. Daarom wens ik hem en ook de verantwoordelijken en voorzitters van de politieke partijen en jongerenafdelingen te bedanken, net als de afdeling Jeugd van de Vlaamse overheid en de 101 respondenten die tijd vrijmaakten om mijn enquête in te vullen. Tot slot verdienen Maarten, Eline, Boris, Nicolas en alle Pol & Soc-vrienden - om mijn zinnen te verzetten indien nodig - én mijn ouders - voor hun (financiële) steun doorheen mijn universiteitsjaren en het helpen dragen van de laatste zware loodjes - zonder twijfel een speciale vermelding. Bedankt! JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 3

INHOUDSTAFEL VOORWOORD p. 3 INHOUDSTAFEL p. 4 I. INLEIDING p. 6 1] Begripsafbakening p. 8 2] Waarom politieke jongerenafdelingen? p. 12 3] Zo de ouden zongen, zo piepen de jongen? p. 13 4] En verder? p. 15 II. STATUS QUESTIONIS p. 17 1] Historisch-beschrijvend p. 17 2] Politieke socialisatie p. 17 3] Politieke participatie p. 19 4] Jongeren en maatschappij p. 22 5] Politieke jongerenafdelingen p. 24 III. SITUERING p. 27 1] Historisch p. 27 A. JONGCD&V p. 27 B. animo p. 28 C. Jong VLD p. 29 D. Vlaams Belang Jongeren p. 30 E. Jong Groen! p. 31 F. Jong N-VA p. 32 G. Jong Spirit p. 33 2] In cijfers p. 33 3] Statutair-Organiek p. 41 A. JONGCD&V p. 41 B. animo p. 42 C. Jong VLD p. 42 D. Vlaams Belang Jongeren p. 43 E. Jong Groen! p. 44 F. Jong N-VA p. 44 G. Jong Spirit p. 45 4] Jeugdbeleid p. 45 JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 4

IV. ANALYSE VAN DE VERHOUDING: THEORETISCH KADER p. 51 1] Theoretische benadering p. 51 2] Moderne kaderpartij p. 58 V. KWALITATIEVE ANALYSE VAN DE VERHOUDING p. 60 0] Naam van de politieke jongerenafdeling p. 61 1] Organiek-institutionele component p. 63 A. Lidmaatschap p. 63 B. Statutair p. 65 C. Informeel p. 73 2] Financieel-logistieke component p. 77 3] Socialiserende en vormende component p. 84 4] Ideologisch-programmatorische component p. 90 5] Rekruteringscomponent p. 99 6] Component zes en zeven? p. 109 VI. KWANTITATIEVE ANALYSE VAN DE VERHOUDING p. 110 1] Methodologisch p. 110 2] Resultaten p. 114 A. Rekruteringsvoordelen? p. 114 B. Rekruteringsproces p. 119 VII.BESLUIT p. 125 BIBLIOGRAFIE p. 132 BIJLAGEN p. 139 JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 5

I. INLEIDING Iedereen die de Belgische politiek van nabij volgt, is ongetwijfeld vertrouwd met het verleden van Guy VERHOFSTADT, dat hem bijnamen als da joenk en baby-tatcher opleverde. Niet geheel verwonderlijk, getuige bijvoorbeeld het ideologische congres van de toenmalige PVV in Kortrijk in 1979, waar de PVV-jongeren met alle mediaaandacht gingen lopen. Onder leiding van VERHOFSTADT stelde die politieke jongerenafdeling er toen namelijk haar Radicaal Manifest voor een Nieuw Liberalisme voor, waarmee ze niet alleen de maatschappij, maar ook de eigen moederpartij scherp op de korrel nam. Die politieke jongerenafdeling bleef in de daaropvolgende jaren een hardnekkige luis in de PVV-pels, maar droeg op die manier tegelijkertijd ook bij tot electorale successen van de moederpartij. Nadat Willy DE CLERCQ het PVV-voorzitterschap had ingeruild voor een post als vicepremier en minister van Financiën in de regering MARTENS V, belandde VERHOFSTADT in 1982 in de voorzitterszetel van de PVV. In 1985 trad hij zelf toe tot de regering MARTENS VI, maar zelfs als minister van Begroting leek VERHOFSTADT niet van plan in te binden. Beïnvloed door het neoliberalisme van TATCHER en REAGAN bepleitte hij een forse vermindering van de overheidsuitgaven, tot grote onvrede van het ACW. Toen in 1987 die regering MARTENS VI ten val kwam, werd de kwestie rond Voeren naar voren geschoven als de officiële reden. In een interview liet ACW-topman Jef HOUTHUYS zich echter ontvallen dat VERHOFSTADT, met zijn neoliberale maatregelen, het breekpunt was geworden van MARTENS VI. De radicale positie en standpunten van de jonge VERHOFSTADT hadden de regering ten val gebracht (Reynaert 2004: 49-53). Het hier geschetste verhaal van Guy VERHOFSTADT is een uitgesproken, maar zeker niet het enige, voorbeeld van een jonge Belgische politicus die zijn roots heeft in een, vaak radicalere, politieke jongerenafdeling en later een belangrijke rol wist te spelen in de Belgische politiek. Norbert DE BATSELIER, Karel DE GUCHT, Jean Luc DEHAENE, Rudy DEMOTTE, Patrick DEWAEL, Filip DEWINTER, Caroline GENNEZ, Yves LETERME, Wilfried MARTENS, Luc VAN DEN BOSSCHE, zetten allen hun eerste stappen op het politieke toneel via een politieke jongerenafdeling. Toen de Vlaamse strijd in de jaren zestig volop woedde, vervulden bijvoorbeeld ook de CVP-jongeren een progressieve rol. Met Wilfried MARTENS aan het roer werd er namelijk, o.a. onder druk van het electorale succes van de Volksunie, geopteerd voor een federalistische koers. De splitsing van de universiteit van Leuven moest geen JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 6

eindpunt zijn, maar een aanzet tot regionale autonomie. Net zoals VERHOFSTADT een decennium later, ging ook MARTENS de potentiële confrontatie met de moederpartij niet uit de weg (Wauters 2003: 14). Zoals we verder, in de status questionis, zullen zien, wordt die radicaliseringsfunctie als een van de drie functies van politieke jongerenafdelingen beschouwd. Het Joenkverhaal blijft erg populair. In het voorjaar van 2007 pakte Jong VLD zelfs uit met de verkoop van Joenk VLD T-shirts, naar eigen zeggen met succes. Ook op mij oefende die (radicaliseringsfunctie van de) politieke jongerenafdelingen, als politiek ontdekkende jongere, een grote aantrekkingskracht uit. Uit interesse sloot ik me een zestal jaar geleden dan ook aan bij een van de Vlaamse politieke jongerenafdelingen, maar al snel bleken mijn misschien wel onrealistische verwachtingen niet ingelost te worden. Een quizavond, een fuif en een filmvoorstelling nemen in de kalenders van - voornamelijk de lokale takken van - politieke jongerenafdelingen vaak de meeste ruimte in beslag. Een beetje gedesillusioneerd trok ik de deur na twee jaar dan ook weer achter me toe. Uiteraard werd er ook wel gediscussieerd en gedebatteerd over hete hangijzers uit de actualiteit, maar ook dat leek in de eerste plaats een vorm van (intellectuele) ontspanning te zijn. Om het cru te stellen, vraag ik mezelf dan ook soms af of een politieke jongerenafdeling niet in de eerste plaats een veredelde jeugdbeweging is. Sommige jongeren menen misschien dat het veel beter overkomt om te zeggen dat ze lid zijn van, bijvoorbeeld, Jong VLD, dan van de KSA, ook al blijft ontspanning voor hen het hoofdmotief. Ook Carl DEVOS en Tom VERSTRAETEN merkten het al op: In sommige partijen vinden we een levendige en kritische politieke jongerenorganisatie, in andere lijken ze soms op een jeugdclub die het de partij nooit lastig maakt (Devos en Verstraeten 2005: 285). Ik ben er mij echter ten volle van bewust dat deze stelling vrij cynisch klinkt. Ik stel ze dan ook veeleer als advocaat van de duivel, dan vanuit het standpunt van een politiek wetenschapper. Een politiek-wetenschappelijke onderzoeksvraag, waarrond een scriptie als deze hoort opgebouwd te worden, is het dus allerminst. Een aanleiding tot een scriptie-onderzoek daarentegen wel... JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 7

1 Begripsafbakening Duidelijkheid en objectiviteit horen een troef te zijn van elk wetenschappelijk onderzoek. Daarom lijkt het ons aangewezen bij aanvang van deze scriptie eerst en vooral een aantal begrippen en concepten te verduidelijken, om elke vorm van begripsverwarring of foutieve interpretatie te vermijden. Wat bedoelen we als we het hebben over politieke jongerenafdelingen? Over welke politieke jongerenafdelingen hebben we het hier? En wat is de gehanteerde definitie van een jongere? Mede ten gevolge van de beperkte politiek-wetenschappelijke aandacht voor politieke jongerenafdelingen (infra) is er geen eenduidige definitie van de politieke jongerenafdelingen voorhanden. In haar licentiaatsverhandeling merkt Myriam WAUTERS bovendien op dat er in veel politieke jongerenafdelingen een gebrek is aan continuïteit ten gevolge van de vaak wisselende bezetting en invulling van hun bestuursorganen. Daardoor is het dus niet eenvoudig om een lijn te trekken in de positionering, de posities, de activiteiten, de klemtonen, van de verschillende politieke jongerenafdelingen (Wauters 2003: 2-6). Elke politieke jongerenafdeling hanteert dan ook een andere omschrijving van de eigen vereniging en werking; op de verschillende websites treffen we een breed gamma van doelstellingen aan. Een expliciete omschrijving als jongerenbeweging van treffen we enkel aan op de websites van animo en Jong N-VA. Ondanks de conceptuele onduidelijkheid en diversiteit heeft WAUTERS in haar licentiaatsverhandeling toch een poging gedaan om tot een definiëring te komen. Ze omschrijft een politieke jongerenafdeling als volgt: een jongerenafdeling van een politieke partij [ ]. Deze politieke jongerenorganisatie kan autonoom of afhankelijk handelen van de moederpartij en houdt zich bezig met politieke vorming. Ze streeft een kritische en maatschappelijke betrokkenheid van de jongeren na en trouw aan de politiek-ideologische context van de moederpartij (Wauters 2003: 2). Momenteel wordt de hand gelegd aan een nieuw jeugdwerkdecreet, waarin een specifieke categorie voor de politieke jongerenafdelingen voorzien zal worden (infra). In de ontwerptekst van maart 2007 stelt men: Een politieke jongerenbeweging sensibiliseert en vormt jongeren met het oog op hun participatie aan de werking van politieke partijen, en stimuleert jongeren tot het opnemen van actief burgerschap (tekstvoorstel, 16 maart 2007). JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 8

In deze scriptie beperken we ons tot de geïnstitutionaliseerde politieke jongerenafdelingen van de zeven grote Vlaamse partijen: CD&V, SP.A, VLD, Vlaams Belang, Groen!, N-VA en Spirit 1. Hun respectievelijke politieke jongerenafdelingen zijn JONGCD&V, animo, Jong VLD, Vlaams Belang Jongeren, Jong Groen!, Jong N-VA en Jong Spirit (voorheen Prego 2 ). De in deze scriptie gehanteerde schrijfwijzen en vormelijke kenmerken zijn afgeleid uit de statuten van de verschillende politieke jongerenafdelingen. Verder in deze scriptie zullen we in plaats van Vlaams Belang Jongeren vaak de afkorting VBJ hanteren. Dit doen we niet zozeer omwille van ideologische redenen of politieke overtuiging - zoals sommigen consequent vasthouden aan VB omdat ze van oordeel zijn dat er inhoudelijk geen verschil is tussen Vlaams Blok en Vlaams Belang -, maar wel in functie van de vlotte leesbaarheid van deze scriptie. Hoewel het Vlaamse politiek-electorale landschap ook nog door andere politieke partijen bevolkt wordt (VLOTT, Lijst Dedecker, Comité Andere Politiek, ), beschikken deze partijen niet altijd over een (even gestructureerde en geïnstitutionaliseerde) jongerenafdeling. Deze politieke partijen behandelen we dan ook niet in deze scriptie. Bovendien zullen we ons hier enkel concentreren op de politieke jongerenbewegingen die geïnstitutionaliseerd zijn binnen het kader van de politieke moederpartij. We sluiten ons, wat dat betreft, aan bij Hendrik WYNANT, die in zijn licentiaatsverhandeling opmerkt dat andere op politiek georiënteerde jongerenbewegingen zich eerder binnen de zuilen dan binnen het partijkader situeren (Wynant 1990: 9). Daarbij denken we bijvoorbeeld aan politieke studentenverenigingen zoals de Nationalistische Studentenvereniging (NSV!) of het Liberaal Vlaams Studentenverbond (LVSV). Hoewel er gemeenschappelijke leden en ideologische raakvlakken zijn met verschillende politieke partijen, gaat NSV!-bestuurslid Jörgen NOENS er prat op niet onderhevig te zijn aan welke druk dan ook. NOENS is ook bestuurslid van VBJ en gemeenteraadslid voor Vlaams Belang in Meise. Wat LVSV betreft, is er institutioneel geen link met VLD. Toch merkt Dries HOLVOET, voorzitter van de Gentse LVSV-afdeling, op dat LVSV gedoogd wordt op VLD-bijeenkomsten en dat ze, zonder VLD-lid te zijn, ook amendementen kunnen indienen op congressen. 1 In het vervolg van deze scriptie zullen we, voor de eenvormigheid, telkens dezelfde volgorde hanteren. Voor die volgorde baseerden we ons op de maartpeiling van De Standaard en de VRT. Die peiling bevatte ook een simulatie zonder kartels, waarin men naging hoe goed hypothetisch elke partij afzonderlijk scoort. We brachten echter een kleine wijziging aan in het resultaat van die peiling, omdat we er voor opteerden om de drie traditionele partijen naar voren te schuiven. Dat had tot gevolg dat Vlaams Belang van de tweede naar de vierde plaats viel. Jo NOPPE hanteert overigens dezelfde volgorde in zijn in Res Publica gepubliceerde Morfologie van de Vlaamse politieke partijen (Noppe 2005: 349-426). 2 Op zaterdag 25 november 2006 besliste de algemene ledenvergadering van Prego om onder een nieuwe naam verder te gaan, nl. Jong Spirit. In de statuten wordt de politieke jongerenorganisatie echter nog steeds Prego jongeren mét spirit genoemd. Na de bestuursverkiezingen van oktober 2007 is het de bedoeling om de statuten aan te passen aan de nieuwe naam, Jong Spirit. JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 9

Als we in deze scriptie spreken over politieke jongerenafdeling, dan hebben we het over de overkoepelende organisatie op Vlaams niveau en niet over de lokale afdelingen. We onderschatten evenwel niet het belang van de over het algemeen actieve lokale kernen, die een erg belangrijke schakel in het geheel (kunnen) vormen. In het bestuderen van de verhouding tot de moederpartij lijken die lokale afdelingen echter een trapje lager te staan. Als we dan ook in het vervolg van deze scriptie informatie geven over, bijvoorbeeld, de ledencijfers of de bestuursorganen van de politieke jongerenafdelingen hebben we telkens de overkoepelende organisatie voor ogen. Als we eventueel toch willen verwijzen naar die lokale kernen, zal dat expliciet vermeld worden of uit de context op te maken zijn. De politieke jongerenafdelingen zullen we in deze scriptie nooit partijen of jongerenpartijen noemen. Het partij-begrip wordt hier gereserveerd voor de moederpartijen, de volwassen partijen van de verschillende jongerenafdelingen, met name CD&V, SP.A, VLD, Vlaams Belang, Groen!, N-VA en Spirit. We willen ook kort stil staan bij het concept jongeren. De klassieke woordenboekdefinitie van Van Dale (1996) heeft het over: iemand van jeugdige leeftijd. Dergelijke omschrijving willen en zullen we hier niet in vraag stellen. Het is echter een erg vage omschrijving die niet bruikbaar is voor operationalisaties in het kader van (politiek-)wetenschappelijk onderzoek. Een getalmatige definiëring lijkt dat kunnen oplossen. Maar ook hier wringt het schoentje. De politieke jongerenpartijen hanteren namelijk andere onder- en bovengrenzen voor het lidmaatschap van hun beweging (tabel 1). Tabel 1: Onder- en bovengrenzen leeftijd lidmaatschap politieke jongerenafdelingen Politieke jongerenafdeling minimumleeftijd maximumleeftijd span JONGCD&V 17 35 19 animo 14 30 17 Jong VLD 14 35 22 Vlaams Belang Jongeren 16 35 20 Jong Groen! 14 30 17 Jong N-VA 16 30 15 Jong Spirit geen 29 - (Statuten van de politieke jongerenafdelingen) Dit brengt niet alleen afbakeningsproblemen met zich mee, bovendien kan dit tot foutieve interpretaties leiden bij onder meer het bestuderen van de ledencijfers van de politieke jongerenafdelingen. Dat Jong VLD meer leden zou hebben dan animo of Jong N-VA lijkt de logica zelve, los van de populariteit van die politieke JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 10

jongerenafdeling. Lidmaatschap bij Jong VLD kan 22 jaar duren, bij Jong N-VA slechts 15 jaar. Bij Jong Spirit is er zelfs geen minimumleeftijd. Het berekenen van een span is dan ook vrij absurd, al is het voor de hand liggend dat ook het gebrek aan minimumleeftijd de ledencijfers zal beïnvloeden. Bijgevolg moeten absolute ledencijfers altijd genuanceerd worden. Op die officiële ledencijfers komen we verder in deze scriptie nog terug. Het decreet van 29 maart 2002 op het Vlaamse jeugdbeleid, dat gewijzigd werd bij decreet van 8 juli 2005, definieert jeugd als: kinderen en jongeren van 3 tot 30 jaar (art. 2). Desalniettemin blijken een aantal politieke jongerenafdelingen, die onder dat decreet vallen, toch een hogere maximumleeftijd te hanteren. In hoofdstuk drie, waar de politieke jongerenafdelingen gekaderd worden binnen het Vlaamse jeugdwerk, komen we op deze ogenschijnlijke inconsistentie terug. Zoals eerder al aangehaald, is het de bedoeling om het decreet op het Vlaams jeugdbeleid te wijzigen en een specifieke categorie te creëren voor de politieke jongerenafdelingen. In het huidige tekstvoorstel heeft men het over leden jonger dan 31 jaar (tekstvoorstel, 16 maart 2007). Voor de afgenomen enquêtes in het kader van een eigen onderzoek, toegelicht en uitgewerkt in hoofdstuk vijf, hanteren wij deze toekomstige decretale omschrijving om het concept jongeren te operationaliseren. In deze scriptie opteerden we ervoor om bepaalde kernbegrippen en bevindingen regelmatig opnieuw toe te lichten. Daarbij hielden we steeds de leesvriendelijkheid voor ogen. Op die manier proberen we namelijk om de verschillende delen en hoofdstukken bevattelijk te maken voor de lezers die deze scriptie niet van het begin tot het einde kunnen doornemen. Tot slot wensen we nog op te merken dat deze scriptie afgerond werd op 15 mei 2007, minder dan een maand voor de federale verkiezingen van 10 juni 2007. Omdat ook wij helaas niet over een glazen bol beschikken, en dus moeilijk kunnen inschatten hoe de kaarten liggen op het moment van de lezing van deze scriptie, wie de eerste minister is (zal worden) en hoe de regeringsamensteling er uit ziet (zal zien), wordt in deze scriptie nog gesproken over huidig premier Guy VERHOFSTADT, de huidige paarse regering, etc., zoals de situatie dus was op 15 mei 2007. JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 11

2 Waarom politieke jongerenafdelingen? Naast de eerder vermelde persoonlijke aanleiding en motivatie om me in mijn scriptie te focussen op politieke jongerenafdelingen, worden door HOOGHE, STOLLE en STOUTHUYSEN een aantal andere redenen aangehaald waarom het bestuderen van politieke jongerenafdelingen interessant is vanuit politiek-wetenschappelijk oogpunt. In een artikel in Res Publica wijzen HOOGHE en STOUTHUYSEN in de eerste plaats op het gebrek aan politiek-wetenschappelijke publicaties met betrekking tot politieke jongerenafdelingen. Hun bijdrage vatten ze dan ook op als een poging daar iets aan te doen (Hooghe en Stouthuysen 2003: 67). Ook deze scriptie hoopt daar haar steentje toe bij te dragen Ten tweede verwijzen HOOGHE en STOUTHUYSEN naar de transformatie die de politieke partijen in de meeste westerse democratieën ondergaan. Electorale factoren gaan zwaarder doorwegen dan ideologische, en de politieke partijen evolueren van een massabeweging naar moderne kaderpartijen. Dat houdt in dat de politieke partijen, ontstaan vanuit de samenleving, verschoven zijn naar de staat, in een poging hun partijprogramma s te kunnen verwezenlijken. HOOGHE en STOUTHUYSEN merken echter op dat de politieke partijen daar een prijs voor betaald hebben. Vandaag zijn ze door en door verweven met de staatsinstellingen. [ ] Partijen zijn gericht op het maken en voeren van beleid: vandaar dat ze bij de rekrutering en de selectie van personeel vooral potentiële beleidsmakers en experts zullen proberen aan te trekken. Volgens deze auteurs hebben de eigen politieke jongerenafdelingen hun functie van rekruteringspool dan ook verloren, en wordt er nu rechtstreeks vanuit de universiteiten of gespecialiseerde studiediensten gerekruteerd. Bovendien heeft ook de macht van het getal aan impact verloren. Door de overheidsfinanciering zijn de partijen niet meer afhankelijk van ledenbijdragen, en door de tendens van de permanente campagne zijn plakploegen, foldertjes bussende militanten en mobilisaties rond concrete thema s niet langer van levensbelang. HOOGHE en STOUTHUYSEN besluiten dan ook: Al deze trends hebben als gevolg dat politieke partijen veel minder belang hebben bij het goed functioneren van hun jongerenafdeling, en dus ook minder geneigd zullen zijn hierin te investeren (Hooghe en Stouthuysen 2003: 73-75). Ten derde wordt er gewezen op een toenemende bezorgdheid over een mogelijke daling van de politieke betrokkenheid bij de bevolking, in de eerste plaats bij jongeren. Zo blijkt uit verschillende onderzoeken dat er bij jongeren sprake is van een dalende participatiebereidheid en politieke kennis en interesse (Hooghe 2004, JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 12

Putnam 2002). Met het gezegde jong geleerd is oud gedaan in het achterhoofd is dit een verontrustende evolutie. Ook daarom wensen HOOGHE en STOUTHUYSEN aandacht te besteden aan politieke socialisatie en participatie bij jongeren, en aan de rol die politieke jongerenafdelingen daarin (kunnen) vervullen (Hooghe en Stouthuysen 2003: 67-69). Een jaar later, in een artikel in Party Politics, halen HOOGHE, STOLLE en STOUTHUYSEN nog twee andere redenen aan waarom het bestuderen van de politieke jongerenafdelingen een politiek-wetenschappelijke meerwaarde kan bieden. In de eerste plaats kan het een bijdrage leveren aan de ruimere categorie van studies over politieke participatie en motivatie bij jongeren. Ook hier vertrekken de auteurs van het adagium jong geleerd is oud gedaan en dus merken ze op dat the current state of youth organizations allows us a glimpse at the potential future of party organizations. If youth organizations are less succesful with regard to their recruitment function, this most probably implies that parties will attract fewer members or that they will have to resort to alternative recruitment channels (Hooghe, Stolle en Stouthuysen 2004: 194-195). Ten tweede beschouwen de auteurs het bestuderen van die politieke jongerenafdelingen ook als a unique opportunity to study the recruitment function within parties, for the simple reason that their membership turnover is much higher than in parties in general. HOOGHE, STOLLE en STOUTHUYSEN merken dus op dat het komen en gaan van leden veel groter is bij politieke jongerenafdelingen dan bij politieke partijen. In een tijdspanne van tien jaar hebben alle huidige leden de organisatie verlaten, al dan niet doorgestroomd naar de moederpartij. Eerder in deze scriptie wezen we op de aanklacht van WAUTERS, die het gebrek aan continuïteit betreurde. HOOGHE, STOLLE en STOUTHUYSEN spelen dat echter uit als een voordeel: In other words, youth organizations are more directly exposed to structural transformations in society at large than the parties themselves (Hooghe, Stolle en Stouthuysen 2004: 194-195). 3 Zo de ouden zongen, zo piepen de jongen? Voldoende redenen dus, volgens ons, om ons in deze scriptie te concentreren op de politieke jongerenafdelingen van de zeven grootste Vlaamse politieke partijen. Vanuit de eerder geschetste inconsistentie tussen mijn eigen, relatief actuele, ervaringen en de wilde verhalen over MARTENS en VERHOFSTADT, rezen namelijk enkele vragen over de functies en de posities van politieke jongerenafdelingen. Als SP.A-voorzitter Johan VANDE LANOTTE in De Standaard in april 2001 bovendien verkondigt dat [d]e JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 13

beste manier om jongeren in de partij te laten doorstromen, [ ] via de gemeenteraad [is], niet via een jongerenorganisatie (Aerts en Lesaffer 2001), worden die gerezen vragen en twijfels heel wat kracht bij gezet door uitspraken van een man die ongetwijfeld de knepen van het machstverwervingsproces kent. Uiteraard zijn sinds het MARTENS- en VERHOFDSTADT-tijdperk al een aantal decennia verstreken. Een gewijzigde positie van de politieke jongerenafdelingen, zoals de these van de moderne kaderpartij ook aangeeft, zou eventueel een verklaring kunnen bieden voor de ervaren inconsistentie. Bij gebrek aan eerder politiekwetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de positie van de politieke jongerenafdelingen is er echter helaas geen materiaal voorhanden om een comparatieve studie op te zetten en na te gaan of er daadwerkelijk een evolutie is sindsdien. Daarom moeten we ons in deze scriptie beperken tot de huidige situatie. Als we ons vragen wensen te stellen bij de posities van bepaalde actoren, i.c. politieke jongerenafdelingen, betekent dat impliciet dat die vragen zich situeren in een relationele context: de positie van politieke jongerenafdelingen ten overstaan van wie of wat? Functies van die actoren hoeven daarentegen niet per definitie relationeel te zijn en kunnen in sommige gevallen een in zichzelf besloten finaliteit hebben, bijvoorbeeld de brokerage-functie, waarbij een politicus of een politieke partij aan dienstbetoon doet om potentiële kiezers aan zich te binden en dus electoraal succes te boeken (Fiers 1998: 30-31). In het geval van de politieke jongerenafdeling kan echter ook hier de vraag naar de functionaliteit gesitueerd worden in relatie tot een andere actor. De meest voor de hand liggende en wellicht ook meest interessante antagonist is daarbij waarschijnlijk de moederpartij. Bijgevolg luidt de onderzoeksvraag, waarrond deze scriptie opgebouwd is, dan ook: Hoe is de verhouding tussen politieke partijen en hun jongerenafdelingen?. Kan een politieke jongerenafdeling vandaag nog steeds een luis in de pels van de moederpartij zijn? Beschikken ze over de middelen en mogelijkheden om hun eigen wil door te drukken, of op zijn minst te laten weerklinken? Of is men in de politieke jongerenafdelingen eerder geneigd naar de pijpen van de moederpartij te dansen, omdat men financieel of logistiek afhankelijk is of omdat men voor het lanceren van de eigen politieke carrière in de eerste plaats op een goed blaadje moet staan bij de moederpartij? Moeten ze in de pas lopen of kunnen ze ook tegen de stroom in zwemmen? Zo de ouden zongen, zo piepen de jongen? Zoals bovenstaande opsomming van intuïtieve vragen reeds lijkt aan te geven, kunnen en zullen we die verhouding tussen politieke partijen en hun JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 14

jongerenafdelingen beschouwen als een touw, dat uiteen te rafelen is in verschillende componenten. Die componenten binden, weliswaar niet altijd en overal even intens, de politieke partijen en hun jongerenafdelingen aan elkaar. De in deze scriptie onderscheiden componenten van die verhouding zijn (1) organiekinstitutioneel, (2) financieel-logistiek, (3) socialisatie, (4) ideologischprogrammatorisch en (5) rekrutering. Onderzoek en analyse van partijstatuten en financiële verslagen trachten voornamelijk de eerste twee componenten van deze verhouding bloot te leggen. Overige informatie en inzichten bekwamen we door middel van interviews met de voorzitters 3 van politieke jongerenafdelingen en een survey bij 101 jongeren die op 8 oktober 2006 kandideerden voor de gemeenteraadsverkiezingen. 4 En verder? Om deze verhouding uiteen te rafelen en alle componenten een voor een toe te lichten, wensen we als volgt te werk te gaan. In het hierna volgende, tweede deel raadplegen we de nationale en internationale (politiek-) wetenschappelijke literatuur, op zoek naar de publicaties die aandacht schenken aan jongeren en politiek, en aan politieke jongerenafdelingen in het bijzonder. We zoomen daarbij eerst in op de historisch-beschrijvende publicaties en de studies en publicaties over politieke socialisatie en politieke participatie. Vervolgens destilleren we uit het Jeugdonderzoek 2006 van de KU Leuven de meest relevante vaststellingen met betrekking tot jongeren en maatschappij. Tot slot bieden we een overzicht van de publicaties die specifieke aandacht schenken aan de verhouding tussen de politieke jongerenafdelingen en hun moederpartijen. In deel drie trachten we de diverse politieke jongerenafdelingen te situeren. Van elke vereniging schetsen we een kort historisch overzicht. We hebben ook aandacht voor de ledencijfers van de verschillende politieke jongerenafdelingen en trachten een aantal tendensen te verklaren. Aan de hand van de statuten leggen we vervolgens de statutair-organisatorische structuren van de verschillende politieke jongerenafdelingen bloot. Tot slot gaan we dieper in op hun positie in het ruimere kader van de jeugdwerking en het Vlaamse jeugdbeleid. 3 Op 10, 11, 12 en 18 april 2007 vonden interviews plaats met de voorzitters van de verschillende politieke jongerenafdelingen: Bert DE BRABANDERE (JONGCD&V, 10/04/07), Bram BORIAU (animo, 11/04/07), Edward ROOSENS (VLD, 12/04/07), Hans VERREYT (Vlaams Belang Jongeren, 10/04/07), Bram VANDEKERCKHOVE (Jong Groen!, 18/04/07), Sebastian LUYTEN (Jong N-VA, 11/04/07) en Thomas LEYS (Jong Spirit, 10/04/07). Bij Jong Groen! is er echter geen voorzittersfunctie. We interviewden daarom Bram VANDEKERCKHOVE, coördinator van Jong Groen!. JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 15

In deel vier komen we tot de kern van deze scriptie, een analyse van de verhouding tussen de politieke partijen en hun jongerenafdelingen. In een theoretisch luik schetsen we twee mogelijke benaderingen om die verhouding te analyseren: een systeemtheoretische en een functionalistische benadering. Uit beide benaderingen destilleren we in totaal vijf componenten die elk een aspect van de verhouding tussen de politieke partijen en hun jongerenafdelingen belichamen. Na een korte terugkoppeling naar de reeds kort aangehaalde these van de moderne kaderpartij, starten we onze analyse door de organiek-institutionele component te belichten. Kunnen de onderscheiden lidmaatschapmechanismen van de politieke jongerenafdelingen iets meer vertellen? En wat met de samenstelling van en de vertegenwoordiging in de partijorganen van de moederpartijen? Een tweede component concentreert zich op het financieel-logistieke aspect. Ontvangen de politieke jongerenafdelingen financiële middelen van hun moederpartijen? Hoe groot is het aandeel van die middelen in de volledige begroting van de politieke jongerenafdelingen? Zijn ze m.a.w. financieel afhankelijk van hun moederpartijen? Voor de drie resterende componenten baseren we ons op de drie door HOOGHE en STOUTHUYSEN (2003) onderscheiden functies van politieke jongerenafdelingen. Zo stellen we ons in de eerste plaats de vraag in welke mate de politieke partijen tijd en middelen uittrekken voor de vorming en de socialisatie van de leden van hun politieke jongerenafdelingen, zowel op inhoudelijk als op praktisch vlak. Daarnaast bestuderen we de ideologisch-programmatorische inbreng van de politieke jongerenafdelingen. Zijn ze (nog steeds) in staat om de kat de bel aan te binden en radicalere standpunten in te nemen? En welke inbreng hebben ze in het tot stand komen van het verkiezingsprogramma? Tot slot komt de rekrutering aan bod. Zijn de politieke jongerenafdelingen belangrijke rekruteringsbronnen voor de moederpartijen? En verloopt het rekruteringsproces als een top-down proces of eerder als een bottom-up proces? In deel vijf presenteren we tot slot de waarnemingen en resultaten van een bevraging bij ruim 100 jongerenkandidaten die op 8 oktober 2006 deelnamen aan de gemeenteraadsverkiezingen in Antwerpen, Gent, Brugge, Leuven, Mechelen of Hasselt. We gaan na of leden van een politieke jongerenafdeling in poleposition aan de start van het rekruteringsproces verschijnen, of de politieke jongerenafdelingen zelf een actieve rol spelen in dat rekruteringsproces en of er sprake is van een topdown proces, dan wel een bottom-up proces. Tot slot proberen we alles in een bevattelijke conclusie te gieten en wensen we ook enkele suggesties voor verder onderzoek mee te geven. JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 16

II. STATUS QUESTIONIS Het politiek-wetenschappelijk onderzoek naar politieke jongerenafdelingen lijkt nog in zijn kinderschoenen te staan. Een zoektocht doorheen de nationale en internationale politiek-wetenschappelijke literatuur levert erg weinig resultaat op wat betreft het onderwerp politieke jongerenafdelingen. HOOGHE en STOUTHUYSEN merken op dat zelfs in de standaardwerken over het functioneren van politieke partijen het trefwoord youth niet eens voorkomt (Hooghe en Stouthuysen 2003: 1). 1 Historisch-beschrijvend Specifieke aandacht voor de verhouding tussen de politieke jongerenafdelingen en hun moederpartijen lijkt al helemaal onbestaande. Als de politieke jongerenafdelingen al onderwerp van publicatie zijn, dan concentreert men zich dikwijls vaak in eindwerken of naar aanleiding van jubilea op één specifieke jongerenafdeling. Daarbij wordt meestal een historische benadering gehanteerd (Ackaert 1984; Blommaert 1980; De Donder 1991; De Groote 1985; Vermandere 2001; Vanschoenbeek 1978). Uiteraard zijn deze publicaties in de eerste plaats beschrijvend van aard. Verder in deze scriptie gebruiken we deze bronnen om een kort historisch overzicht van de diverse politieke jongerenafdelingen te schetsen. 2 Politieke socialisatie Politieke socialisatie wordt door RUSH (1992) omschreven als the process by which individuals in a given society become acquainted with the political system and which to a significant degree determines their perceptions of politics and their reactions to political phenomena (Rush 1992: 92). Verder merkt RUSH op dat de kindertijd en de adolescentie algemeen beschouwd worden als de belangrijkste periode voor politieke socialisatie (Rush 1992: 99). STOLLE en HOOGHE sluiten zich daarbij aan: A growing body of research [ ] proposes that political attitudes and behaviours are shaped early in life, for example, through socialization within families, schools, peer groups, participation in community projects and youth associations. [ ] Of course, changes in attitudes do occur during adulthood as well [ ], but in general these changes do not tend to interfere with the basic pattern established early in the life cycle (Stolle en Hooghe 2004: 423). STOLLE en HOOGHE klagen aan dat de wetenschappelijke literatuur m.b.t. politieke socialisatie zich te veel concentreert op volwassenen, terwijl de kiemen dus eigenlijk gelegd JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 17

worden in de jongere jaren. Toch slagen ze er in een omvangrijke opsomming van relevante publicaties ter zake te presenteren (Stolle en Hooghe 2004: 423). Uit die literatuur destilleren STOLLE en HOOGHE twee factoren om het belang én de effectiviteit van politieke socialisatie op jonge leeftijd te staven: een network mechanism en een attitudinal mechanism. Het netwerk-mechanisme stelt dat who integrate early on in politicized networks, continue to be involved in this kind of action later in their lives. Op jonge leeftijd zouden netwerken effectiever en gemakkelijker tot stand komen. Bovendien is er sprake van een self-reinforcing activity. Politieke participatie kan leiden tot het creëren van netwerken, waardoor verdere politieke participatie ook vlotter kan verlopen. Netwerken kunnen gebruikt worden in het kader van rekrutering en mobilisatie, maar bieden tegelijkertijd ook de mogelijkheid om skills en technieken aan te leren. De tweede factor, het attitude-mechanisme, stelt dat youth experiences have a direct effect on the attitudes and values of adults. Ook dit zou het meest effectief zijn op jonge leeftijd, omdat de socialisatie-effecten op attitudes dan het krachtigst zouden zijn (Stolle en Hooghe 2004: 429). STOLLE en HOOGHE waarschuwen bovendien voor het feit dat de literatuur zich al te vaak exclusief concentreert op de impact van de school. If we want to understand what adult citizens know and do not know about political life, and how they got that way, the late adolescent years and schools are good places to begin (Niemi en Junn 1998: 157). STOLLE en HOOGHE erkennen daarentegen meerdere actoren die een belangrijke rol kunnen spelen in de politieke socialisatie van jongeren. Ook de rol van de ouders, informele sociale interacties en vrijwillig lidmaatschap van organisaties verdienen aandacht (Stolle en Hooghe 2004: 428). Het belang van organisaties in het proces van politieke socialisatie en bewustwording werd in de 19e eeuw al naar voren geschoven door Alexis DE TOCQUEVILLE. In zijn De la démocratie en Amérique maakte hij een vergelijking tussen Frankrijk, zijn geboorteland, en de Verenigde Staten van Amerika. Frankrijk had net een erg woelige periode doorgemaakt, gekenmerkt door chaos en gecentraliseerde macht, en dus was men op zoek naar een stabiele, democratische staatsvorm. DE TOCQUEVILLE keek daarvoor over de grenzen, naar Amerika, dat hij als een gevestigde democratie beschouwde. Hij hoopte zo te kunnen achterhalen wat de echte kenmerken zijn van en wat dus noodzakelijk is voor een democratische staatsvorm (Van den Bossche 2002: 71-89). JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 18

De redenering van DE TOCQUEVILLE ligt in de lijn van die van HOBBES: om de nadelen die inherent samenhangen met de natuurstaat te vermijden, dringt een noodzaak tot coöperatie zich op. Waar HOBBES echter pleit voor de overdracht van rechten aan een Leviathan, zijn de samenwerkingsverbanden die DE TOCQUEVILLE vaststelt in Amerika, en dus ook voor ogen heeft voor Frankrijk, minder radicaal. Zijn bedoeling is vooral om op een coöperatieve manier dingen te realiseren die een individu alleen niet kan bereiken. Bovendien, en volgens DE TOCQUEVILLE nog belangrijker, meent de Fransman dat [t]hey learn to submit their will to that of all the others and to subordinate their particular efforts to the common action (De Tocqueville 2000: 497). Binnen een associatie leert men het belang van samenwerking, van rechten en plichten. Bovendien is er ook sprake van een spill-over effect: mensen [dragen] hun maatschappelijke ervaringen over naar de politieke context: het leren samenwerken in een lokale context, het begrijpen dat afspraken noodzakelijk zijn en dat ze ook moeten worden nagevolgd, het leren sluiten van compromissen om een gemeenschappelijk doel te bereiken dit alles draagt bij tot een inzicht in de werking van de politiek, zowel op het lokale als op het nationale vlak. Door eigen lokale ervaringen zullen mensen ook meer geneigd zijn om zich voor de politiek te interesseren, zich daarvoor in te zetten en / of om anderen te ondersteunen in hun politieke werking (Van den Bossche 2002: 86). DE TOCQUEVILLE is dan ook van oordeel dat [i]n democratic countries the science of association is the mother science; the progress of all the others depends on the progress of that one (De Tocqueville 2000: 492). 3 Politieke participatie Op die manier zet DE TOCQUEVILLE de stap van politieke socialisatie naar politieke participatie. Over politieke participatie is er uiteraard heel wat terug te vinden in de politiek-wetenschappelijke literatuur. Net zoals met betrekking tot de literatuur over politieke socialisatie proberen we hier - zonder de buiten beschouwing gelaten literatuur oneer te willen aandoen - de voor onze scriptie meest relevante publicaties kort toe te lichten. De eerder geciteerde RUSH omschrijft politieke participatie als volgt: the involvement of the individual at various levels of activity in the political system, ranging from noninvolvement to the holding of political office (Rush 1992: 110). JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 19

Een van de bekendste auteurs met betrekking tot politieke participatie is Lester W. MILBRATH. In zijn Political Participation (1977) stelt hij een participatiepiramide op die gekenmerkt wordt door een cumulatief karakter. In volgorde van toenemend activisme onderscheidt hij apathetics, spectators, transitionals en gladiators. Bovendien maakt MILBRATH een onderscheid tussen directe en indirecte politieke participatie. Op die manier wordt ook het lidmaatschap van maatschappelijke verenigingen en organisaties beschouwd als een vorm van, weliswaar indirecte, politieke participatie. In heel wat studies over politieke participatie duikt MILBRATHs hiërarchie van politieke activiteiten opnieuw op. Zo bouwde Hendrik WYNANT in zijn licentiaatsverhandeling, over de rekrutering en integratie van jongeren binnen SP en CVP, voort op die participatiepiramide van MILBRATH en stelde hij zijn eigen typologie op, gebaseerd op de mogelijke functies die jongeren binnen of via de partij kunnen innemen. Hij onderscheidt (1) gewone leden, (2) militanten inclusief partijmandatarissen (die zich geen kandidaat stellen voor de verkiezingen), (3) kandidaten op gemeentelijk, provinciaal en nationaal niveau en (4) politieke mandatarissen op gemeentelijk, provinciaal en nationaal niveau (Wynant 1990: 13). Belangrijk in deze piramide is niet alleen de indeling in verschillende lagen, maar ook de interne drempels tussen de diverse niveaus en de manieren om die te overbruggen. WYNANT onderscheidt daarbij objectieve factoren zoals leeftijds- en bekwaamheidsvereisten al lijkt dat laatste ons toch ook enigszins subjectief en subjectieve factoren zoals bepaalde stimuli, een kosten-baten-analyse, (Wynant 1990: 15). NORRIS heeft het dan weer over politiek kapitaal en politieke motivatie als benodigdheden om op te klimmen in de hiërarchie (Norris 1997: 13-14). Niet zonder risico op simplificatie durven we parallellen te trekken tussen wat NORRIS politiek kapitaal noemt en wat door STOLLE en HOOGHE als het netwerk-mechanisme omschreven wordt, en tussen wat NORRIS politieke motivatie noemt en wat STOLLE en HOOGHE omschrijven als het attitude-mechanisme. Figuur 1: Participatiepiramide van de mogelijke functies die jongeren binnen of via de partij kunnen innemen 4 3 2 1 (Wynant 1990: 13) JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 20

Ongetwijfeld zullen andere auteurs en politicologen nog andere factoren aanhalen die volgens hen bepalend zijn om de interne drempels te overwinnen en zo op te klimmen in de participatiepiramide. Hoe dan ook dicht een groot aantal studies en onderzoekers een belangrijke rol toe aan (het lidmaatschap van) verenigingen, en dus ook aan politieke jongerenafdelingen, bij het ontwikkelen van politiek kapitaal en bij het opklimmen in die participatiepiramide. Zo wordt onder andere gesteld dat de verenigingen een socialisatiefunctie uitoefenen, de mogelijkheid bieden al op jonge(re) leeftijd netwerken uit te bouwen en het zelfvertrouwen van de leden kunnen opkrikken, bijvoorbeeld wat betreft het spreken in groep of het lanceren van eigen voorstellen en ideeën. Het gedachtegoed van DE TOCQUEVILLE is nooit veraf. Nog ander onderzoek stelt dan weer dat (participatie in) verenigingen een belangrijk kanaal is om met de lokale politiek in contact te komen. Zo blijkt lidmaatschap van een vereniging vaak voor te komen bij lokale politici, van ideologisch gekleurde cultuur-, werknemers- of jeugdverenigingen tot sport- en hobbyclubs onder hun nietideologische tegenhangers. Een aanzienlijk deel van die lokale politici spendeerde ook tijd in vakbonden of adviesraden (Steyvers 2004: 22). Bovendien blijkt die betrokkenheid zelden beperkt te blijven tot gewoon lidmaatschap. Vaak prijkt op hun curriculum ook een bestuursfunctie in die verenigingen (Devos, Matthyssen, e.a. 1997: 73-80). In de (politiek-)wetenschappelijke literatuur bestaat er dan ook weinig twijfel over de belangrijke rol die organisaties spelen in het politieke socialisatieproces. Gezien de grote wetenschappelijke aandacht voor het belang en de impact van lidmaatschap van verenigingen an sich, stellen we dat in deze scriptie dan ook niet langer in vraag. De vormende functie van bewegingen of organisaties die zich specifiek op jongeren richten krijgt daarentegen veel minder aandacht in de (politiek-)wetenschappelijke literatuur. Verder in deze thesis proberen we deze vormende functie te situeren in de verhouding tussen de politieke jongerenafdelingen en hun moederpartijen. In de lijn van MILBRATH, die opmerkt dat [w]hereas conventional political activities correlate positively [ ] with age, participation in protests, demonstrations and riots seems to be largely a youth phenomenon (Milbrath 1977: 116), spitst de voorhanden zijnde literatuur over jongerenparticipatie zich bovendien voornamelijk toe op studenten- en protestbewegingen (Jennings 1987; Fendrich en Lovoy 1988; Fendrich en Turner 1989). Deze zijn vaak veeleer ad hoc en in veel mindere mate gestructureerd dan de geïnstitutionaliseerde politieke jongerenafdelingen die het onderwerp van deze scriptie uitmaken. JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 21

4 Jongeren en maatschappij Als men het over jongeren heeft, dan vervalt men gemakkelijk in clichés. Jongeren zouden weinig interesse hebben in politiek, ze lezen te weinig en in hun vrije tijd zouden ze vooral televisie kijken. Slechts zelden doet men echter de moeite om na te gaan of er wel iets waar is van al die clichés. Tenslotte hebben oudere mensen altijd al geklaagd over de jeugd van tegenwoordig, vanuit een soort heimwee naar hoe het vroeger was (Claes, Dejaeghere, e.a. 2006: 1). Zo vatten CLAES, DEJAEGHERE, FIERS, HOOGHE en QUINTELIER hun Jeugdonderzoek 2006 aan. CLAES, DEJAEGHERE, FIERS, HOOGHE en QUINTELIER onderzochten bij ruim 6.200 16- jarigen onder andere de invloed en het belang van de schoolomgeving en hoe die jongeren het samenleven met andere culturen ervaren. In het kader van deze scriptie zijn we echter voornamelijk geïnteresseerd in het hoofdstuk over de politieke participatie. Daaruit komt duidelijk naar voren dat jongeren, zeker in vergelijking met volwassenen, weinig warm lopen voor maatschappelijke problemen en voor politiek. Vier procent is heel geïnteresseerd, 19 procent noemt zichzelf geïnteresseerd. (Claes, Dejaeghere, e.a. 2006: 10-11) Grafiek 1: Hoe geïnteresseerd ben je in maatschappelijke problemen en politiek? 50% 25% 0% 28% 22% Niet geïnteresseerd 48% Een beetje geïnteresseerd 35% 34% Jongeren 19% Geïnteresseerd Volw assenen 4% 9% Heel geïnteresseerd (Claes, Dejaeghere, e.a. 2006: 11) Ook wat betreft politieke kennis scheerden de meeste jongeren geen hoge toppen. Vier vragen werden hen voorgelegd: (1) Wie is de voorzitter van de Europese Commissie?; (2) Waaruit bestaat het Federale Parlement?; (3) Wie is de minister van Justitie? en (4) Tot welke partij behoort de eerste minister van het land?. Veertig procent van de bevraagden kon (of wilde) geen enkele vraag correct beantwoorden, slechts vier procent slaagde er in vier goede antwoorden te geven. Zestien procent wist dat José Manuel Barroso voorzitter is van de Europese Commissie, bijna een kwart van de ondervraagden wees Laurette Onkelinx aan als minister van Justitie en wist dat het Federale Parlement uit Kamer en Senaat bestaat. De partij van premier Guy Verhofstadt was bij 41 procent gekend (Claes, Dejaeghere, e.a. 2006: 13). JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 22

CLAES, DEJAEGHERE, FIERS, HOOGHE en QUINTELIER peilden ook naar de vrijetijdsbesteding en het verenigingsleven van de 16-jarigen. Drie kwart van de jongeren bleek lid te zijn van minstens één vereniging. Vooral niet-ideologische verenigingen zijn populair. Het aandeel van de jongerenafdelingen van vakbonden en mutualiteiten (2 procent) en het aandeel van politieke partijen (0,9 procent) blijkt daarentegen verwaarloosbaar klein te zijn (Claes, Dejaeghere, e.a. 2006: 16). Het lidmaatschap van politieke jongerenafdelingen, zoals bedoeld in deze scriptie, werd helaas niet bevraagd. Naast het Jeugdonderzoek 2006 schetst nog een andere recente publicatie de leefwereld en leefomstandigheden van jongeren, met o.a. aandacht voor hun politieke gedrag en attitudes. In het voorjaar van 2007 publiceerde het Jeugdonderzoeksplatform (JOP), een interuniversitair en interdisciplinair samenwerkingsverband, de resultaten van haar eerste JOP-monitor. Tussen augustus 2005 en mei 2006 werden 2.503 jongeren tussen 14 en 25 jaar bevraagd over allerlei aspecten, objectief én gevoelsmatig, uit hun dagdagelijkse leefwereld. Uit die JOP-monitor blijkt dat amper 40 procent van de bevraagde jongeren een mening heeft over politieke kwesties. Nog eens 40 procent zegt totaal niet in politiek geïnteresseerd te zijn (JOP 2007: 46). Ook het stemgedrag wijst op een grote mate van desinteresse. Bijna een kwart van alle bevraagde jongeren zegt ongeldig, blanco of zelfs helemaal niet te stemmen als er morgen verkiezingen zouden zijn. Bij meisjes onder de 18 jaar loopt dat zelfs op tot bijna 50 procent (JOP 2007: 50). Ook voor de verlaging van de stemgerechtigde leeftijd is er weinig enthousiasme te vinden bij de jongeren (JOP 2007: 46). De JOP-monitor peilt niet expliciet naar het lidmaatschap van en het engagement in een politieke jongerenafdeling. Toch blijkt slechts een minderheid van de bevraagde jongeren zich in te laten met conventionele politieke actie. Andere vormen van maatschappelijke actie, zoals het ondertekenen van een petitie of doneren voor een goed doel, zijn populairder (Beel 2007). Dat deze minder tijd en engagement vragen, lijkt een plausibele verklaring te zijn. Alternatieve manieren om de samenleving te veranderen worden vooral door vrouwen geprefereerd. Mannen kiezen daarentegen óf voor de conventionele politiek óf mijden elke vorm van politieke actie. JONAS TRUWANT ANALYSE VAN DE VERHOUDING TUSSEN POLITIEKE PARTIJEN EN HUN JONGERENAFDELINGEN 23