SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE DINSDAG 4 OKTOBER 2016 09.00 10.30 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 B / 11
2016 NGO-ENS B / 11
Opgave 1 (21 punten) Vraag 1 (6 punten) Nationaal spaarsaldo = spaarsaldo particuliere sectoren + spaarsaldo overheid spaarsaldo particuliere sectoren = (S I ) spaarsaldo overheid = (B O) (S I) netto binnenlands product tegen factorkosten +644 minus belastingen van gezinnen - 105 minus gezinsconsumptie - 420 S = +119 minus I (gegeven) = - 35 spaarsaldo particuliere sectoren 84 (B O) = belastingen van gezinnen +105 plus indirecte belastingen minus kostprijsverlagende subsidies +112 minus netto binnenlands product afkomstig van de overheid - 84 minus materiële overheidsconsumptie -133 minus netto-overheidsinvesteringen - 7 overheidsbesparing - 7 Nationaal spaarsaldo = (S I ) + (B O) = 84 7 = 77 miljard Juist antwoord = 77 miljard: 2 punten Juist bedrag spaarsaldo particuliere sectoren: 2 punten Juist bedrag spaarsaldo overheid: 2 punten Vraag 2 (6 punten) Middelen Bestedingen Afschrijvingen: Bruto investeringen door: bedrijven 80 bedrijven 115 1) overheid 24 overheid 31 2) 1) 35 + 80 = 115 2) 7 + 24 = 31 Afschrijvingen debet: 2 punten Bruto-investeringen bedrijven 115: 2 punten Bruto-investeringen overheid 31: 2 punten SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 3 / 11
Vraag 3 De vervangingsinvesteringen zijn gelijk aan de afschrijvingen. In 2015 was dit in Zomerland voor de bedrijven 80 miljard. Vervangingsafschrijving = afschrijvingen: 3 punten Vraag 4 1. Het salderen van alle toegevoegde waarden 2. Het salderen van alle inkomens 3. Het salderen van alle bestedingen Drie juiste antwoorden: 4 punten Twee juiste antwoorden: 2 punten Een juist antwoord: 1 punt Vraag 5 (2 punten) 84 miljard Motivatie: De toegevoegde waarde van de overheid wordt gelijkgesteld aan de door de overheid betaalde lonen en salarissen van het overheidspersoneel. Juist antwoord: 2 punten SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 4 / 11
Opgave 2 (20 punten) Vraag 6 (5 punten) 1. Er zijn veel aanbieders. 2. Er zijn veel afnemers. 3. Er worden heterogene producten verkocht. 4. Er is sprake van onvolledige informatie. 5. Er is sprake van geringe toetredingsbarrières. Per juist antwoord: 1 punt Vraag 7 (5 punten) 7,- Motivatie: De winst is maximaal als de marginale opbrengst gelijk is aan de marginale kosten (MO = MK). De afzet wordt bepaald door het snijpunt van de MO-curve en de MK-curve. Een verticale lijn door het snijpunt van de MO- en MK-curve geeft in het snijpunt met de GO-curve de hoeveelheid en prijs waarbij maximale winst wordt gerealiseerd. Juist antwoord: 5 punten Vraag 8 Bij een dalende gemiddelde opbrengst is de opbrengst van een extra eenheid lager dan de gemiddelde opbrengst. De lage opbrengst van het extra product zal het gemiddelde omlaag trekken. De MO-curve daalt sneller dan de GO-curve. Juist antwoord: 3 punten Vraag 9 Op het bovenste deel van de vraagcurve, tussen A en D. Motivatie: Als de omzet stijgt bij een prijsverlaging, zal de procentuele stijging van de afzet groter zijn dan de procentuele daling van de prijs. Er is dan sprake van een elastische vraag. In de bovenste helft is de prijs relatief hoog en de vraag relatief laag. Een relatief kleine prijswijziging zal een relatief grote hoeveelheidsverandering veroorzaken. Juist antwoord: 3 punten SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 5 / 11
Vraag 10-3,1 Berekening: prijs x hoeveelheid = omzet (0,96) x (1 + q / 100) = 1,08 (1 + q / 100) = 1,08 / 0,96 = 1,125 Δ%q = +12,5% E pq = 12,5/ -4 = -3,1 +12,5%: 2 punten Epq = -3,1: 2 punten Andere berekeningen ter beoordeling aan de corrector. SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 6 / 11
Opgave 3 (19 punten) Vraag 11 (5 punten) Het aantal transacties zal stijgen. Motivatie: Er is in tijden van onderbesteding voldoende capaciteit om een hogere bezetting te realiseren. Vraag 12 Vraag 12a Aantal transacties zal stijgen: 2 punten Voldoende capaciteit om hogere bezetting te realiseren: 3 punten 1. Kosteninflatie 2. Bestedingsinflatie 3. Monetaire inflatie Per juiste soort inflatie: 1 punt Vraag 12b Soort inflatie kosteninflatie bestedingsinflatie monetaire inflatie Oorzaak stijging van kosten die wordt doorberekend in de prijzen de bestedingen overtreffen de productiecapaciteit, die volledig bezet is overmatige geldschepping of snelle ontpotting, waardoor veel geld beschikbaar komt Vraag 13 Vraag 13a Per juiste oorzaak: 1 punt (2 punten) M3 wordt gevormd door: 1. M1 = munten en bankbiljetten in omloop en giraal geld in omloop 2. Secundaire liquiditeitenmassa = deposito s en spaartegoeden met een looptijd korter dan twee jaar Per juiste beschrijving: 1 punt Vraag 13b (2 punten) Een sterke groei van M3 is niet ernstig, zolang de liquide middelen worden aangehouden uit beleggingsoverwegen. In perioden met een lage rente en grote onzekerheid houden mensen veel liquide middelen aan. In termen van de verkeersvergelijking van Fisher: de stijging van M3 wordt (ten dele) gecompenseerd door een daling van de omloopsnelheid (V). SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 7 / 11
Liquide middelen aanhouden uit beleggingsoverwegen: 1 punt Compensatie door daling omloopsnelheid: 1 punt Vraag 14 1. De geldhoeveelheid (M3). Hoe groter de groei van M3, hoe groter de kans op een toename van de inflatie. 2. Indicatoren die een beeld geven van de verwachte inflatie, zoals de olieprijzen, de economische groei, de loonontwikkeling en de wisselkoers. Per juist antwoord: 2 punten SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 8 / 11
Opgave 4 (20 punten) Vraag 15 Vraag 15a 1. Rentegevoeligheid 2. Beweeglijkheid van de rente Per juist antwoord: 2 punten Vraag 15b 1. De rentegevoeligheid is afhankelijk van het bedrag waar een onderneming aan bloot staat. 2. De beweeglijkheid is mate waarin de rente beweegt. Per juist antwoord: 2 punten Vraag 16 1. Zwakke financiële positie 2. Krappe winstmarges 3. Zwakke marktpositie 4. Hoge risicoafkeer Per juist antwoord: 1 punt Vraag 17 (maximaal 4 punten) Op de geldmarkt. Motivatie: Het monetair beleid van de ECB is van grote invloed op de geldmarktrente. Door de geldmarktkasreserve staan de geldscheppende banken permanent rood bij de ECB. De beleidsrente die de banken betalen op leningen van de ECB is bepalend voor de interbancaire rente, die de basis vormt voor de geldmarktrente. Juist antwoord: 2 punten Juiste motivatie: 2 punten Vraag 18 1. Openbaarheid 2. Verhandelbaarheid 3. Prijsvorming Drie juiste antwoorden: 4 punten Twee juiste antwoorden: 2 punt Eén juist antwoord: 1 punt SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 9 / 11
Opgave 5 (20 punten) Vraag 19 (maximaal 5 punten) 1. Centrale marktplaats 2. Gereguleerde handel 3. Gestandaardiseerde producten 4. Centrale clearing 5. Toezicht Per juist antwoord: 1 punt Vraag 20 Vraag 21 Vraag 21a (maximaal 5 punten) 1. Het opstellen van marktregels 2. Het toelaten van financiële producten in de notering 3. Het verlenen van het beurslidmaatschap aan banken, effectenmakelaars en 4. beleggingsmaatschappijen 5. Het beheren van de elektronische beurssystemen 6. Het verspreiden van koersinformatie 7. Het registreren van handel tussen leden en clearingorganisatie. Per juist antwoord: 1 punt De AEX is een graadmeter voor de ontwikkeling van de aandelenbeurs in Amsterdam. Juist antwoord: 3 punten Vraag 21b De AEX is gebaseerd op het gewogen gemiddelde van de koersen van de 25 meest verhandelde fondsen op de beurs. Juist antwoord: 3 punten Vraag 22 1. Gedragstoezicht is erop toezien dat personen en instellingen op de financiële markten hun klanten deskundig en zorgvuldig van dienst zijn en dat de handel op de financiële markten ordelijk en eerlijk verloopt. 2. Prudentieel toezicht is gericht op de financiële soliditeit van financiële instellingen als banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Per juiste omschrijving: 2 punten Einde examen SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 10 / 11
SPD Bedrijfsadministratie 11 / 11