Wat als de VRT jeugdfictieseries uitzendt?



Vergelijkbare documenten
KU LEUVEN FACULTEIT LETTEREN BLIJDE INKOMSTSTRAAT 21 BUS LEUVEN, BELGIË

Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen.

Z I N S O N T L E D I N G

Ontdek de Bibliotheek. Ontdek de Bibliotheek. Ontdek de Bibliotheek

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

Bijlage interview meisje

Kan ik het wel of kan ik het niet?

Ideeën presenteren aan sceptische mensen. Inleiding. Enkele begrippen vooraf

2.5 Seminar Literatur- und Sprachwissenschaft (3. und 4. Semester) 2.5 a Werkcollege met werkstuk (en presentatie) datum:

Formeel en informeel. Formeel: Je gebruikt u om iemand aan te spreken. Je noemt iemand bij zijn achternaam.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Tellen met Taal. Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten. Marco René Spruit

Spoor je leerlingen dus aan om een verzorgde taal te hanteren tijdens en buiten de lessen. Je maakt hen enkel sterker!

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo, vmbo

Doelen taalbeschouwing die verworven moeten zijn in het vierde leerjaar

Wat ga je in deze opdracht leren? Meer leren over: soorten vragen, vraagwoorden, signaalwoorden en sleutelwoorden

Programma van Inhoud en Toetsing

Mense va mijne leeftijd

Lesbrief nummer 23 december 2015

Eigen vaardigheid Taal

Ma leidster, oe moe k ik da doen? Een onderzoek naar het (tussen)taalgebruik van kinderen in de jeugdbeweging.

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt.

Titel Wat is de titel van het boek? Geeft de titel aan waar het verhaal over gaat? Kun je uitleggen waarom er voor die titel is gekozen?

Formuleren voor gevorderden

Het is de familieblues. Je kent dat gevoel vast wel. Je zit aan je familie vast. Voor altijd ben je verbonden met je ouders, je broers, je zussen.

Programma van Inhoud en Toetsing

Meer succes met je website

Taalgebruik op de radio Tussentaal en code-switching bij presentatoren

Visual Storytelling Analyse van een Infographic. Het Frisia-Nederland conflict

Taalverandering. 19. Taalverandering. Opdracht 19.1

TAALGEBRUIK EN TAALPERCEPTIE OP KETNET

8. Afasie [1/2] Bedenk tenminste drie verschillende problemen die je met taal zou kunnen hebben (drie soorten afasie).

Gebruikte technieken in Engelse slogans Onderzoekspresentatie

Syntheseproef kerst 2013 Theoretische richtingen

Formuleren voor gevorderden

Profiel van informatiezoekers

De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan.

Samenvatting Nederlands Module 9

Standaardtaal of tussentaal op televisie

Samenvatting Nederlands formuleren

Een land waar. mensen goed geïnformeerd zijn over handicaps

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde

JAARGANG 8 / NUMMER 3 NOVEMBER Mede mogelijk dankzij:

In de eeuwigheid van het leven waarin ik ben is alles volmaakt, heel en compleet en toch verandert het leven voortdurend. Er is geen begin en geen

EEN E MAIL STUREN NAAR EEN DOCENT

Les 1 Voorspellen Leestekst: De nieuwe computer. Introductiefase: 2. Vraag: "Kan iemand mij vertellen wat voorspellen betekent?"

"Allee, wat was het weer?"

Examen VMBO-GL en TL 2005

hoe we onszelf zien, hoe we dingen doen, hoe we tegen de toekomst aankijken. Mijn vader en moeder luisteren nooit naar wat ik te zeggen heb

De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn Duitse woordenschat.

Formuleren voor gevorderden

Doel van Bijbelstudie

Het onze Vader. Naam:

Nieuwe woorden correct kunnen schrijven, kunnen vertalen van N-F en van F-N en kunnen gebruiken in mondelinge en schriftelijke zinnen.

Nederlands CSE GL en TL. Beantwoord alle vragen en maak alle opdrachten in de uitwerkbijlage.

GELOOFSVRAGEN EN LEVENSVRAGEN

Robot met gevoel? Bron: Jeugdjournaal.nl. Taalsignaal Anders! 5A Plantyn Kopieerblad 109

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 5 Bidden. H. Theobaldusparochie, Overloon

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

Educatief Startbekwaam (STRT) - B2

Werkwoorden. Hebben en zijn. De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets.

Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

Portret van H. Gerealiseerd door H. en Linde Stael In samenwerking met het SIHO

STANDAARDISERING DOELGROEPENMODEL (V)SO

Wat is de Kinder Onderzoek Groep?

VMBO-T / Nederlands / 2011 / tijdvak 1

Zakelijk Professioneel (PROF) - B2

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

1. Inleiding Hoe wordt mijn website gemakkelijk gevonden in de verschillende zoekmachines.

5.3 SAMENVATTEND SCHEMA SOORTEN VERBANDEN

Verslag van dataverzameling in functie van het onderzoek van de NTU naar het schrijfleven van leerlingen

1 Werkwoord. (wonen, werken, lopen,...) 8 Grammatica is niet moeilijk. wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden.

Samenvatting Dautzenberg H8

Leidraad bij het sjabloon onderzoeksvoorstel Masterscriptie Deel I

Inhoud. 1 Spelling 10

Liefde, voor iedereen gelijk?

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

Bepaal eerst de probleemstelling of hoofdvraag

Dossieropdracht 3. Analyse 1 - Didactiek

Welke meningen over reclame staan tegenover elkaar? Teken een verbindingslijn tussen de 2 zinnen die bij elkaar horen:

Wilt u laten weten wat u van deze TLPST vond? Hebt u tips voor de volgende aflevering? Mail ons:

De doelgroep. Wat is eenvoudig schrijven

Muiswerk Studievaardigheid richt zich op de belangrijkste deelvaardigheden die nodig zijn voor studievaardigheid.

Genetische basis principes

Een analyse van de ondertitelingswijze van tussentaal in Vlaamse realityseries

Mirjams mama en moekie

JAARGANG 9 / NUMMER 4 DECEMBER Mede mogelijk dankzij:

Wetenschapscommunicatie. Sessie 2: schriftelijke rapporting

STICKY STORY DE NIEUWE MANIER OM EEN ELEVATOR PITCH TE MAKEN DIE BLIJFT HANGEN

W O O R D E N B O E K V A N D E V L A A M S E D I A L E C T E N

STIJLEN VAN BEÏNVLOEDING. Inleiding

WEEK MAANDAG WOENSDAG DINSDAG DONDERDAG VRIJDAG ZONDAG ZATERDAG. Vul het juiste voorzetsel in. Nico fietst elke dag (aan, naar, op) de cursus.

TAALBESCHOUWING: BEPALINGEN

Wat is verantwoordelijkheid en waarom is het belangrijk?

WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK. Wat is dat? Eva van de Sande. Radboud Universiteit Nijmegen

Woord vooraf. Ik hoop dat ik met dit eindwerk mijn bijdrage heb kunnen leveren aan het onderzoek naar tussentaal.

De laat gearriveerde koerier drinkt achter een bruin bureau koude koffie. Deze jonge verpleegster huppelt meestal vrolijk door de lange gangen.

Transcriptie:

Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Wat als de VRT jeugdfictieseries uitzendt? Een diachrone studie naar het taalgebruik in jeugdseries Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de taal- en letterkunde Nederlands Scandinavistiek Promotor: prof. dr. Johan De Caluwe Idelien Van Laer Vakgroep Taalkunde Afdeling Nederlands mei 2013

Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Wat als de VRT jeugdfictieseries uitzendt? Een diachrone studie naar het taalgebruik in jeugdseries Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de taal- en letterkunde Nederlands Scandinavistiek Promotor: prof. dr. Johan De Caluwe Idelien Van Laer Vakgroep Taalkunde Afdeling Nederlands mei 2013

Dankwoord Beeld je in: Het eerste jaar taal- en letterkunde, het vak Nederlandse taalvaardigheid. Als eerstejaarsstudentje werd mij meteen duidelijk gemaakt dat schrijven niet gewoon woorden op papier zetten is. Je moet altijd regeltjes volgen, de gepaste woorden kiezen, geen schrijffouten maken, MAAR er was één uitzondering op al die schrijfeisen: het dankwoord. Je mocht er d/tfouten in maken, verkeerde komma s zetten, foute zinsconstructies gebruiken, kortom alles kon en alles mocht. Maar, zo n dankwoord schrijf je nu wel niet bij eender welke tekst dus wachtte ik vier jaar om deze masterproef te vereren met een dankschrijfsel. Sinds die les in het eerst jaar kijk is dus al uit naar dit stukje tekst. Wilde plannen heb ik gemaakt over stapels schrijffouten en zinnen met een tiental bijzinnen. Nu het er op aan komt wil ik geen van die plannen echt uitvoeren. Ik wil alleen maar mensen bedanken. (Het is bovendien verwonderlijk hoeveel mensen graag in een dankwoord willen staan.) En ik wil dan nog wel veel mensen bedanken ook. Laat ik beginnen bij twee mensen waar ik het meest aan te danken heb. Mama en Papa, ten eerste bedankt dat ik heb mogen verder studeren en dat ik dus dit dankwoord kan schrijven. Ten tweede bedankt voor de eeuwige aanmoedigingen die jullie elk op jullie eigen manier hebben gegeven. En ten laatste bedankt om mijn teksten na te lezen en mijn klankbord te zijn. Verder verdienen mijn kotgenoten een plaatsje op deze pagina. Zij hebben mij eindeloos gezaag en gestress aanhoord en met geduld aanvaard. Het verdere gezaag was gereserveerd voor mijn middelbareschoolvriendinnen, dus daarvoor enorm bedankt. En dan in het bijzonder Evi om mij wekelijks uit mijn ik-moet-een-thesis-schrijven-en-daarnaast-gebeurt-er-niets-wereldtje te halen. Ik weet dat ik deze groep van vrienden en aanverwanten nog veel mensen over het hoofd zie, maar die ben ik ook dankbaar. Uiteindelijk hoor ik hier ook plaats te maken voor twee andere mensen. Ten eerste mijn promotor, Johan De Caluwe. Bedankt voor de inspirerende lessen waar ik het idee voor deze thesis vandaan heb gehaald. Ten tweede Ann Taverniers van het beeldarchief van de VRT. Bedankt voor het liefdevolle ontvangst en de vriendelijkheid iedere keer dat ik langskwam. Als laatste wil ik hier mijn grote dank uiten voor Steven Delarue. Bedankt voor het steeds übersnelle antwoord op mijn mails. Bedankt voor de oppeppende zinnetjes onderaan iedere mail. Bedankt voor de goede suggesties. Bedankt voor de fantastische begeleiding.

Inhoudsopgave Lijst van figuren en tabellen... 0 Inleiding... 1 0.1 Drie onderzoeksvragen... 1 0.2 Opbouw van de tekst... 2 1 Tussentaal uitgelegd... 3 1.1 Soorten Nederlands in België... 3 1.1.1 Tussen standaardtaal en dialect... 4 1.1.2 De bouwstenen van tussentaal... 6 1.2 Een aantal kenmerken van tussentaal... 7 1.2.1 Acht grammaticale kenmerken... 7 1.2.2 Vijf fonologische kenmerken... 9 2 Het VRT-taalbeleid doorheen de jaren... 12 2.1 Het Berode-tijdperk... 12 2.2 Het Hendrickx-tijdperk... 12 3 Methodologie... 15 3.1 Selectie van de programma s... 15 3.2 Selectie van de personages... 17 3.3 Maken van de transcripties... 18 3.4 Verwerking van de transcripties... 18 4 Informatie over de gebruikte programma s... 21 4.1 De programma s van corpus 1977 1985... 21 4.1.1 Circus Rondau (1977)... 21 4.1.2 Dirk van Haveskerke (1978)... 22 4.1.3 Robinson Crusoë (1981)... 23 4.1.4 Het geheim van de leeuw van Venetië (1981)... 23 4.1.5 Het Veenmysterie (1982)... 24 4.1.6 De Opkopers (1977-1983)... 25 4.1.7 Merlina (1983-1988)... 26 4.1.8 Xenon (1984)... 27 4.2 De programma s van het corpus 2008 2012... 28 4.2.1 Spring (2002-2008)... 28

4.2.2 En daarmee basta! (2005-2008)... 28 4.2.3 Amika (2008-2011)... 29 4.2.4 Click-ID (2009-2011)... 30 4.2.5 De 5 e boog (2010)... 31 4.2.6 De Elfenheuvel (2011-heden)... 32 4.2.7 Galaxy Park (2011-heden)... 33 4.2.8 ROX (2011-heden)... 34 5 Onderzoeksresultaten... 36 5.1 Bespreking van alle materiaal en de hypothese over de invloed van VTM... 36 5.2 Bespreking van beide corpora en wat bepaalt het taalgebruik?... 38 5.2.1 Corpus 1977-1985... 39 5.2.2 Corpus 2008-2012... 40 5.3 Analyse van de programma s en de personages... 42 5.3.1 Circus Rondau (1977)... 43 5.3.1.1 Meneer Morris... 43 5.3.1.2 Lukas... 43 5.3.1.3 Zulma... 44 5.3.1.4 Silvia... 44 5.3.2 Dirk van Haveskerke (1978)... 45 5.3.2.1 Barend van Haveskerke... 45 5.3.2.2 Dirk van Haveskerke... 46 5.3.3 Robinson Crusoë (1981)... 46 5.3.3.1 Robinson... 47 5.3.3.2 Markies de Bontemp... 47 5.3.3.3 Markies de Saint-Paul... 47 5.3.4 Het geheim van de leeuw van Venetië (1981)... 48 5.3.4.1 Meester... 48 5.3.4.2 Moeder... 49 5.3.4.3 Vader... 49 5.3.4.4 Battista... 50 5.3.4.5 Gianni... 50 5.3.5 Het Veenmysterie (1982)... 51 5.3.5.1 Dabir en Miran... 51 5.3.5.2 Ortho... 52

5.3.5.3 Antoon... 52 5.3.5.4 Hilde... 52 5.3.5.5 Jan... 52 5.3.5.6 Johanna... 53 5.3.6 De Opkopers (1983)... 53 5.3.6.1 Anton... 54 5.3.6.2 Frans... 54 5.3.6.3 Pol... 55 5.3.6.4 Boeykens... 55 5.3.7 Merlina (1983)... 56 5.3.7.1 Merlina... 57 5.3.7.2 Pol... 57 5.3.7.3 Napoleon... 57 5.3.8 Xenon (1984)... 58 5.3.9 Spring (2008)... 59 5.3.9.1 Stefanie... 60 5.3.9.2 Arlette... 61 5.3.9.3 Niek... 61 5.3.9.4 Jo... 61 5.3.9.5 Emma... 62 5.3.10 En daarmee basta! (2008)... 62 5.3.10.1 Stijn... 63 5.3.10.2 Bert en Joost... 63 5.3.10.3 Bob... 64 5.3.10.4 Isa en Laura... 64 5.3.10.5 Patsy... 65 5.3.10.6 Ruben... 65 5.3.11 Amika (2008)... 65 5.3.11.1 Tijs... 66 5.3.11.2 Merel... 66 5.3.11.3 Marie-Claire... 66 5.3.12 Click-ID (2009)... 66 5.3.12.1 Verboven... 67 5.3.12.2 Bas... 68

5.3.12.3 Nathalie... 68 5.3.12.4 Jeff... 68 5.3.12.5 George (vader)... 69 5.3.13 De 5 de boog (2010)... 69 5.3.13.1 Kato... 70 5.3.13.2 Cara... 71 5.3.13.3 Babs... 71 5.3.13.4 Arne... 71 5.3.13.5 Tuur... 72 5.3.14 De Elfenheuvel (2011)... 72 5.3.14.1 Mara... 72 5.3.14.2 Dagmar en Saartje... 73 5.3.14.3 Rinus... 73 5.3.14.4 Lore... 73 5.3.15 Galaxy Park (2012)... 74 5.3.16 ROX (2012)... 75 5.3.16.1 Rox, Olivia, Xavier en racer 1... 76 5.3.16.2 Kolonel... 77 5.3.16.3 Rick en Jozefien... 77 5.3.16.4 Robby... 77 5.3.16.5 Benny... 77 5.4 Dezelfde acteur, een ander personage... 78 5.4.1 Ann Petersen... 78 5.4.2 Paul Ricour... 79 5.4.3 Frans Van der Aa... 80 6 Vergelijking van het VRT-taalcharter met de talige televisiepraktijk... 82 7 Conclusie... 84 Bibliografie... 86 Bronnen synopsis... 88 Bijlage 1: Transcripties... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bijlage 2: Tussentaalindexen... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Lijst van figuren en tabellen Figuren Figuur 1: Afstand tussen verschillende Nederlandse taalvariëteiten (Geeraerts 2001:340)... 3 Figuur 2: Voorbeeld tussentaalindex... 20 Figuur 3: Tussen- en standaardtaalgebruik in het corpus 1977-1985 en het corpus 2008-2012... 36 Figuur 4: Tussen- en standaardtaalgebruik in de 16 series van de fictiecorpora... 37 Figuur 5: Tussen- en standaardtaalgebruik in de acht series van het corpus 1977-1985... 39 Figuur 6: Tussen- en standaardtaalgebruik in de acht series van het corpus 2008-2012... 41 Figuur 7: Tussentaalkenmerken van Circus Rondau... 43 Figuur 8: Tussentaalkenmerken van Dirk van Haveskerke... 45 Figuur 9: Tussentaalkenmerken van Robinson Crusoë... 46 Figuur 10: Tussentaalkenmerken van Het geheim van de leeuw van Venetië... 48 Figuur 11: Tussentaalkenmerken van Het Veenmysterie... 51 Figuur 12: Tussentaalkenmerken van De Opkopers... 54 Figuur 13: Tussentaalkenmerken van Merlina... 57 Figuur 14: Tussentaalkenmerken van Xenon... 58 Figuur 15: Tussentaalkenmerken van Spring... 59 Figuur 16: Tussentaalkenmerken van En daarmee basta!... 63 Figuur 17: Tussentaalkenmerken van Amika... 65 Figuur 18: Tussentaalkenmerken van Click-ID... 67 Figuur 19: Tussentaalkenmerken van De 5 de boog... 70 Figuur 20: Tussentaalkenmerken van De Elfenheuvel... 72 Figuur 21: Tussentaalkenmerken van Galaxy Park... 74 Figuur 22: Tussentaalkenmerken van ROX... 76 Figuur 23: Tussen- en standaardtaalgebruik in de 16 series van de fictiecorpora... 82 Tabellen Tabel 1: Grammaticale en fonologische kenmerken van tussentaal... 11 Tabel 2: Selectiecriteria programma s... 16 Tabel 3: Tien tussentaalkenmerken... 19 Tabel 4: Personages Circus Rondau... 22 Tabel 5: Personages Dirk van Haveskerke... 22 Tabel 6: Personages Robinson Crusoë... 23 Tabel 7: Personages Het geheim van de leeuw van Venetië... 24 Tabel 8: Personages Het Veenmysterie... 25 Tabel 9: Personages De Opkopers... 26 Tabel 10: Personages Merlina... 27 Tabel 11: Personages Xenon... 27 Tabel 12: Personages Spring... 28 Tabel 13: Personages En daarmee basta!... 29 Tabel 14: Personages Amika... 30

Tabel 15: Personages Click-ID... 31 Tabel 16: Personages De 5 de boog... 32 Tabel 17: Personages De Elfenheuvel... 33 Tabel 18: Personages Galaxy Park... 34 Tabel 19: Personages ROX... 35 Tabel 20: Vergelijking Zulma en Johanna... 79 Tabel 21: Vergelijking Pol (De Opkopers) en Pol (Merlina)... 80 Tabel 22: Vergelijking Frans en Bert... 81

0 Inleiding 44.900, dat is het aantal zoekresultaten dat Google vindt wanneer we vragen tussentaal op te zoeken. Dat zijn 44.900 pagina s waarop iets staat over tussentaal. Laten we wel wezen en stellen dat de helft daarvan de mening van een geïnteresseerde mediagebruiker weergeeft en dus niet wetenschappelijk onderbouwd is, dan blijven er nog 22.450 zoekresultaten over. Van die zoekresultaten bevat waarschijnlijk maar de helft nieuwe informatie, de andere helft is een samenvatting of een overzichtelijke weergave van wat iemand eerder al schreef. Uiteindelijk blijven er dan nog ongeveer 11.000 zoekresultaten over, dat zijn 11.000 informatiebronnen, 11.000 onderzoeken, waarom zouden we er dan nog één aan toevoegen? Die vraag kan eenvoudig beantwoord worden: ons taalgebruik verandert voortdurend waardoor er continu nieuwe onderwerpen en invalshoeken ontstaan die onderzocht kunnen worden. De voorbije jaren zijn er dan ook al vele aspecten van tussentaal bestudeerd, zowel door masterstudenten aan verschillende universiteiten als door gevestigde wetenschappers. Op het werk van een van die onderzoekers is deze masterproef gebaseerd, namelijk op dat van Sarah Van Hoof. Zij kreeg in 2013 een doctorstitel voor een onderzoek naar het taalgebruik in fictieseries op de Vlaamse openbare omroep. Deze masterproef heeft een zelfde, maar weliswaar bescheidener, opzet: ze wil een diachroon onderzoek zijn naar taalgebruik in jeugdfictieseries op de Vlaamse openbare omroep. 0.1 Drie onderzoeksvragen In dit onderzoek wordt het taalgebruik in acht jeugdfictieseries uit de jaren 70-80 en acht series van de voorbije vier jaar bestudeerd. Op het einde van het onderzoek trachten we een antwoord te hebben op de volgende drie onderzoeksvragen: De eerste onderzoeksvraag luidt als volgt: Heeft de komst van VTM in 1989 een invloed gehad op het taalgebruik in jeugdfictieseries van de openbare omroep? Concreet houdt deze onderzoeksvraag in dat we op basis van een corpusonderzoek elk programma een tussentaligheidspercentage aanmeten. Op basis van dat percentage is het dan mogelijk om een uitspraak te doen over de evolutie van het taalgebruik in jeugdseries. De tweede onderzoeksvraag betreft een toetsing van het taalbeleid van de openbare omroep aan de praktijk. We willen immers weten of het taalgebruik in jeugdfictieseries van vroeger en nu overeenkomt met de beleidslijnen die voor de overeenkomstige periodes werden opgesteld. Met andere woorden, komt het taalgebruik in de praktijk overeen met de visie die de VRT voorop stelt/stelde? 1

Voor de derde onderzoeksvraag gaan we op zoek naar waarom de tussentaalpercentages van de series in het corpus verschillend zijn. Daartoe onderzoeken we het taalgebruik van de personages in de verschillende programma s. We hopen zo een antwoord te kunnen formuleren op de volgende vraag: Kunnen we op basis van een analyse van jeugdfictieprogramma s een aanwijsbare reden vinden voor de mate van tussentaligheid van alle programma s in het onderzoek. 0.2 Opbouw van de tekst Voor we overgaan naar het eerste hoofdstuk willen we een overzicht geven van de opbouw van deze masterproef. Die begint met twee inleidende hoofdstukken. Het eerste daarvan geeft een overzicht van wat tussentaal eigenlijk is en welke definitie wij van dat begrip gebruiken in het vervolg van de tekst. Het tweede inleidende hoofdstuk behandelt de houding van de Vlaamse Radio- en televisieomroep ten opzichte van verschillende soorten Nederlands. Daarbij geven we een kort overzicht van hoe die houding door de jaren heen veranderde. Daarna gaan we over op de meer inhoudelijke delen. Het eerste daarvan is hoofdstuk 3 waarin we de werkwijze van het onderzoek uitleggen. We geven onder andere aan, aan welke criteria een programma en een personage moet voldoen om geanalyseerd te worden. Daarnaast geven we meer uitleg over hoe de programma s getranscribeerd werden en hoe we die transcripties verder verwerkten. Het vierde hoofdstuk bevat een uitgebreide bespreking van de zestien behandelde programma s en de daarbij horende personages. Zo geven we voor ieder programma weer, wanneer het gemaakt werd en waar het juist over gaat. Daarnaast wordt voor ieder belangrijk personage informatie gegeven over de acteur en de rol die die heeft in het programma. In het vijfde hoofdstuk presenteren we de resultaten van het onderzoek. Daarvoor analyseren we eerst de zestien programma s samen, daarna zoomen we in op twee deelcorpussen en uiteindelijk worden de programma s en de personages behandeld. Tijdens die analyses proberen we een antwoord te vinden op de eerste en de derde onderzoeksvraag. Dit doen we door een aantal hypotheses te testen aan de verkregen resultaten. Het voorlaatste hoofdstuk gaat dieper in op onze tweede onderzoeksvraag. We vergelijken daartoe de informatie uit hoofdstuk twee met de resultaten van het onderzoek zoals die in hoofdstuk vijf werden gepresenteerd. Ten slotte komen we dan aan bij de conclusie. Daarin geven we een kort overzicht van de antwoorden op de drie onderzoeksvragen. 2

1 Tussentaal uitgelegd Over tussentaal is er in het verleden al veel geschreven, en er zal in de toekomst waarschijnlijk nog veel over geschreven worden. Maar in dit hoofdstuk willen we het heden beschrijven, daarom laten we zowel de geschiedenis van tussentaal als de verschillende toekomstvisies links liggen. Dit hoofdstuk heeft als doel een algemeen overzicht te geven van wat we op dit moment onder tussentaal verstaan. Eerst wordt de relatie van tussentaal tot verschillende andere varianten van het Nederlands verduidelijkt. Daarna wordt er in punt Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. dieper ngegaan op een aantal specifieke kenmerken van tussentaal. 1.1 Soorten Nederlands in België We beginnen zoals gezegd met een verduidelijking van de term tussentaal. Zoals die term al laat vermoeden is tussentaal een taal die ergens tussenin ligt. Het is namelijk een variant van het Belgisch Nederlands die zich ergens tussen de standaardtaal en het dialect bevindt. De vage uitdrukking ergens uit de vorige zin toont dat het niet helemaal duidelijk is waar we tussentaal kunnen plaatsen op het taalcontinuüm. Geeraerts (2001:340) visualiseert een aantal varianten van het Nederlands in het volgende schema: Nederlands Standaardnederlands Belgisch Standaardnederlands Nederlandse informele spreektaal Vlaamse tussentaal Dialecten Dialecten Figuur 1: Afstand tussen verschillende Nederlandse taalvariëteiten (Geeraerts 2001:340) In de rechterhelft van Geeraerts model zien we de drie varianten van het Nederlands die in België gesproken worden. De meest formele variant staat bovenaan en dat is de Belgische variant van het 3

Standaardnederlands. Die standaardtaal wordt ook wel VRT-Nederlands (Geeraerts 2001:339), Journaalnederlands (Plevoets 2008:17) of Nieuwsnederlands (Hendrickx 2012) genoemd. Die koppeling met de VRT komt doordat het Nederlands uit Het Journaal lange tijd, en misschien nog steeds, als uitspraaknorm voor de Belgische standaardtaal werd beschouwd. Aan de andere kant van het taalcontinuüm vinden we de meest informele variant van het Belgische Nederlands, namelijk de dialecten. Volgens van Dale is een dialect de bijzondere spraak van een streek of plaats, voor zover deze afwijkt van de algemene landstaal (Van Dale 1996:215). Rys en Taeldeman (2007) onderscheiden drie verschillende soorten dialectkenmerken: ~ Primaire dialectkenmerken zijn kenmerken met een hoge mate van opvallendheid en een geringe geografische verspreiding. Het zijn vooral de sprekers van naburige dorpen en verwante dialecten die zich bewust zijn van de primaire kenmerken van een bepaald dialect (Rys 2004:72); ~ Secundaire kenmerken bestrijken gemiddeld al grotere gebieden (typisch voor een regio [ ]); ze vallen minder op maar behoren doorgaans toch tot de bewuste dialectkennis van de regiobewoners (en de ruimere omgeving) (Rys & Taeldeman 2007:3); ~ Tertiaire dialectkenmerken manifesteren zich in vrij grote gebieden; het zijn diep ingeslepen articulatiegewoontes waarvan de gebruikers zich doorgaans nauwelijks of niet bewust zijn en die zelfs bij monitoring moeilijk onderdrukt kunnen worden (Rys & Taeldeman 2007:3); Zowel de primaire als de secundaire dialectkenmerken zijn opvallend voor de sprekers van een bepaald dialect. Daarom kunnen ze gemakkelijk onderdrukt worden in een situatie waarin een formelere taalvariant verwacht wordt. De tertiaire dialectkenmerken die ook later nog aan bod zullen komen zijn moeilijker te onderdrukken en hebben daarom de neiging op te stijgen naar meer formele varianten van het Nederlands. Een voorbeeld van een dergelijk tertiair dialectkenmerk is de monofotongering van de diftongen ei, ui en au. 1.1.1 Tussen standaardtaal en dialect Nu we de twee uitersten van het taalcontinuüm besproken hebben, zullen we het in de volgende alinea s hebben over wat daartussen ligt. Daartoe vergelijken we eerst de linker- en de rechterhelft van Geeraerts schema (Fig. 1). Daarbij vallen twee verschillen op. Het eerste verschil is dat er in België geen equivalent lijkt te bestaan voor de Nederlandse informele spreektaal. Een tweede verschil is dat er in Nederland geen equivalent lijkt te bestaan voor de Vlaamse tussentaal. Wat het eerste verschil tussen Nederlands Nederlands en Belgisch Nederlands betreft, kunnen we zeggen dat vele taalkundigen (bv. Goossens 1987) en andere beleidsmakers tot een tiental jaar 4

geleden verwachtten dat er een Belgische informele spreektaal zou ontstaan die gebaseerd zou zijn op de standaardtaal. Zo schreef Ruud Hendrickx, de taaladviseur van de VRT, in het Taalcharter van 1998 het volgende: Wij [de VRT, IVL] gaan ervan uit dat met de verdere verspreiding van het standaardtaalgebruik in Vlaanderen, de tussentaal in haar huidige vorm meer en meer zal verdwijnen. In haar plaats zal er een informele variant van de standaardtaal komen (Hendrickx 1998). Het tweede verschil, dat er geen tussentaal is in Nederland, heeft met het eerste verschil te maken. Het is immers zo dat er geen informele standaardtaalvariant ontstaan is in België. In plaats daarvan is de tussentaal uniformer geworden. Het lijkt er volgens sommige onderzoekers (Bv. De Caluwe 2009; Taeldeman 2008) dan ook op dat die tussentaal de informele gesproken variant in Vlaanderen zal worden (De Caluwe 2009:21). Door te stellen dat er geen tussentaal is in Nederland gaat Geeraerts nogal kort door de bocht. Zo is er in Nederland het Poldernederlands, wat op het vlak van informaliteit vergelijkbaar is met tussentaal (Stroop 1998:101). Dit onderzoek gaat zoals gezegd, over het taalgebruik in Vlaamse jeugdseries, en dus kan het Poldernederlands buiten beschouwing worden gelaten. In recente onderzoeken werd er onder andere door Johan De Caluwe (2009) geopperd dat het model van Geeraerts niet overeenstemt met de talige werkelijkheid. De afstand tussen de standaardtaal en tussentaal zou veel kleiner zijn dat in figuur 1 wordt weergegeven. Daarom stelt De Caluwe (2009:15-25) een schuifknoppenmodel voor. Dat model steunt op de grote overlap tussen standaardtaal en tussentaal en op de overtuiging dat de gemiddelde Vlaming tussentaal niet als een aparte variant van het Nederlands herkent en erkent (De Caluwe 2009:16). De Caluwes schuifknoppenmodel fungeert als volgt: Een groot gedeelte van de fonologische, lexicale en morfo-syntactische kenmerken van standaardtaal en tussentaal overlappen. Zo maken zowel de tussentaal- als de standaardtaalsprekers gebruik van ongeveer dezelfde woordenschat, grammatica en uitspraakregels. Het woord bureaustoel zal in een standaardtalig gesprek dus dezelfde betekenis hebben als in een tussentalig gesprek. De overgang tussen de twee varianten van het Nederlands, De Caluwe laat de dialecten bewust achterwege, wordt weergegeven met een aantal schuifknoppen (De Caluwe 2009:17). Zo is er bijvoorbeeld een schuifknop voor het gebruik van je/jij en ge/gij. Wanneer een spreker zich bewust is van die schuifknop zal hij/zij die afhankelijk van de situatie verplaatsen. In een formele situatie zal de schuifknop aan de je/jij-kant staan, in een informelere situatie meer naar de ge/gij-kant. Zo zijn er 5

honderden schuifknoppen die afhankelijk van de taalkennis van de spreker en de situatie, verschoven kunnen worden om zo een onderscheid te maken tussen standaardtaal en tussentaal. Het opzet van deze tekst is niet om een overzicht te geven van alle theorieën over tussentaal, maar wel om het taalgebruik in jeugdseries te bespreken. Om dat adequaat te kunnen doen, is het belangrijk om wat achtergrondkennis te hebben over wat tussentaal is. Daarom geven we in het vervolg van dit hoofdstuk een zo kort mogelijk overzicht van wat we op dit moment begrijpen onder tussentaal. 1.1.2 De bouwstenen van tussentaal Om te beginnen is het belangrijk te weten dat er nog geen uniforme tussentaal bestaat (De Caluwe 2009:8). Maar het is wel zo dat de taalvariant die we tussentaal noemen, steeds stabieler wordt. Algemeen gezien kunnen we zeggen dat tussentaal opgebouwd is uit elementen uit drie groepen (Taeldeman 2008:27): ~ standaardtalige elementen ~ dia- en regiolectische elementen ~ eigen typisch tussentalige elementen Tot de groep standaardtalige elementen behoort zowel de woordenschat als de grammatica van de Belgische variant van het Nederlands. Tot die Belgische standaardtaal rekenen we dus ook woorden zoals goesting en beenhouwer en zinsconstructies als dat is mij gegarandeerd geweest (Taeldeman 2008:28). De dia- en regiolectische elementen zijn de tertiaire dialectkenmerken waarvan een spreker zich niet bewust is. Die kenmerken kunnen opklimmen naar een formelere variant van het Nederlands, hier dus een tussentalige variant. Het zijn deze elementen die er voor zorgen dat we nog niet kunnen spreken van de tussentaal. Iedere spreker van het Nederlands heeft immers een andere talige achtergrond en neemt dus andere elementen mee wanneer hij/zij tussentaal spreekt. Deze tweede groep elementen vormt een regionaal accent waaraan een spreker situeerbaar wordt/blijft in de Vlaamse taalruimte. (Rys & Taeldeman 2007:6) Toch kunnen we spreken van een stabiliserende tussentaal. Dat komt doordat er een aantal dia- en regiolectische elementen opgestegen zijn en zich verspreid hebben over de tussentaal in heel Vlaanderen. Veel van deze elementen komen uit het Brabantse regiolect. Het lijkt er immers op dat de Brabants gekleurde tussentaal de hoogste status en de breedste verspreiding kent (De Caluwe 6

2009:8). Dat betekent dat er zowel in Limburg als in West-Vlaanderen elementen uit de Brabantse dialecten en regiolecten infiltreren. De derde groep elementen waaruit tussentaal is opgebouwd bestaat uit typisch tussentalige elementen. Daarbij noemt Taeldeman (2008:27) de volgende voorbeelden: noemen met de valentie van heten (bv. ik noem Jan en woon in ), terug in de betekenis van opnieuw (bv. Jan is terug ziek). 1.2 Een aantal kenmerken van tussentaal Op basis van het onderzoek van Taeldeman (2008:32-39) en Rys en Taeldeman (2007:6-7) is het mogelijk om dertien kenmerken op te lijsten die veel voorkomen in de min of meer stabiele tussentaal. Die dertien kenmerken vormen geen exhaustieve lijst, ze vormen enkel een opsomming van een aantal veel voorkomende en onderzochte tussentaalkenmerken. De dertien behandelde kenmerken kunnen onderverdeeld worden in grammaticale (of (morfo-)syntactische) en fonologische kenmerken. In Tabel 1 op pagina 11 wordt ter verduidelijking een overzicht gegeven van de dertien tussentaalkenmerken die in punt 2.2.1 en 2.2.2 worden besproken. 1.2.1 Acht grammaticale kenmerken Voor de beschrijving van de verschillende grammaticale kenmerken vertrekken we van een voorbeeldzin. In die zin komen de acht geselecteerde (morfo-)syntactische kenmerken voor. Die kenmerken worden dan in de onderstaande tekst verduidelijkt. k (H)eb ekik nooit niks nie(t) gezegd voor u te spare(n), ma(ar) vertelde gij e(en)s (h)oe da(t) onzen buurman niks over da(t) meiske gaat ont(d)ekke(n). k (H)eb ekik: k en ekik vormen samen het subject van de zin. Hier is sprake van een subjectverdubbeling of een pronominale reduplicatie (Vandeweghe 2000:440). Bijzonder aan dit voorbeeld is dat er sprake is van een pronominale retriplicatie, er staan immers drie pronominale vormen in deze zin: k, ek- en ik. Subjectverdubbeling wil zeggen dat er een zwakke pronominale vorm staat op de plaats van het subject en dat er een sterke vorm op het werkwoord volgt. De zwakke vorm is hier de k en de ekik is de sterke vorm. Bij een subjectverdubbeling kan het zwakke persoonlijke voornaamwoord niet wegvallen, de sterke vorm wel (Vandeweghe 2000:440). nooit niks nie(t): nooit, niks en nie(t) in de voorbeeldzin vormen een driedubbele negatie, dat wil zeggen dat er in een zin drie negatieve woorden staan die slechts één negatie uitdrukken. In de voorbeeldzin zijn dat nooit, niks en het negatiepartikel niet. Taeldeman (2008:36) wijst erop dat het in West-Vlaanderen ook mogelijk is om een dubbele negatie te vormen met het oude negatiepartikel 7

en. Bijvoorbeeld: k en (h)eb da(t) nie(t) gaarne. Daarnaast moeten we er op wijzen dat ook een vierdubbele negatie mogelijk is, bijvoorbeeld: k (h)eb niemand nooit niets nie(t) misdaan (Taeldeman 2008:37). voor u te spare(n): Een aantal beknopte bijzinnen kunnen of moeten ingeleid worden met een voegwoord. Die voegwoorden zijn om, na en alvorens (e-ans: volledige bijzinnen en beknopte bijzinnen). Bijvoorbeeld: Het is voor hem geen probleem om dik te zijn, Na geslapen te hebben was hij weer helemaal beter en Je moet goed nadenken alvorens te bellen. Beknopte bijzinnen die verplicht ingeleid worden met om, kunnen in tussentaal ingeleid worden met voor (Taeldeman 2008:38). Bijvoorbeeld de voorbeeldzin: k zei niks voor u te sparen. Beknopte bijzinnen die facultatief ingeleid worden met om, kunnen in tussentaal ingeleid worden met van (Taeldeman 2008:38). Bijvoorbeeld: t is nie(t) schoon van zoiets te doen. vertelde gij e(en)s: Een opvallend kenmerk van de Vlaamse tussentaal is het gebruik van ge/gij als persoonlijk voornaamwoord in de tweede persoon enkelvoud, in plaats van je/jij. Vandekerckhove (2004:981) stelt dat het persoonlijke voornaamwoord ge/gij in de jaren 20 van de vorige eeuw vervangen werd door het uit Nederland geïmporteerde je/jij. Ondanks dat je en jij tot de standaardtaal behoren, is het ge-systeem in grote delen van Vlaanderen dominant (Vandekerckhove 2004:990). Naast het gebruik van ge/gij in plaats van je/jij komen er in tussentaal ook de zogenaamde D-vormen voor (Plevoets 2008:31). Een voorbeeld daarvan is de de in vertelde gij. Die de is een relict uit het Middelnederlands en vormt hier een stapelvorm met gij. Zowel de als gij geven hier uitdrukking aan het subject. Andere voorbeelden van D-vormen zijn: (H)ebde tijd voor mij? en Gade gij visse(n)? (h)oe da(t): Aan een onderschikkend woord dat aan het begin van een bijzin staat, kan een extra dat worden toegevoegd. Zo n extra dat noemen we een expletief of redundant dat. Taeldeman (2008:36) vermeld in zijn artikel uit 2008 een aantal woordgroepen die een expletief dat kunnen krijgen. Die woordgroepen zijn de vraagwoorden en voornaamwoordelijke bijwoorden met waar-. Voorbeelden van zulke zinnen zijn: Zoek je wie dat dat gedaan heeft? en Ik vraag je waarop dat dat dan gebaseerd is! Een groep die Taeldeman niet vernoemt, zijn de onderschikkende voegwoorden. Bijvoorbeeld: Ik weet niet of dat dat waar is. onzen buurman: Een aantal woorden die bij een substantief kunnen staan, de zogenaamde adnominale woorden, kunnen verbogen worden. Tot die groep behoren de lidwoorden, adjectieven en sommige voornaamwoorden (Taeldeman 2008:32). De flexie van die woorden is afhankelijk van de fonetische context. Adnominale woorden die voor een mannelijk substantief in het enkelvoud 8

staan, kunnen een verbuigings (e)n krijgen (Plevoets, Speelman & Geeraerts 2009:112). Deze (e)n wordt enkel toegevoegd als de eerstvolgende klank een vocaal is, een h, d, t, in mindere mate een b, en voor sommige dialecten ook een r (Plevoets 2008:30). Zo ook in de voorbeeldzin waar onze een verbuigings-(e)n krijgt omdat het daaropvolgende mannelijke woord met een b begint. Wanneer het adnominale woord staat bij een enkelvoudig mannelijk substantief dat niet begint met een klinker, een t, d, h, b of r zal aan het adnominale woord enkel een verbuigings-e worden toegevoegd. Bijvoorbeeld: ne man, mijne man, dieë/diene man en gene man. Adnominale woorden die bij vrouwelijke of onzijdige woorden staan, worden niet zichtbaar verbogen. Daarmee bedoelen we dat de tussentalige vorm identiek is aan de standaardtalige vorm. Bijvoorbeeld: een koe, mijn koe, die koe en geen koe (Plevoets 2008:30). meiske: De diminutief- of verkleinvorm op ke is net zoals de D-vormen een relict uit het Middelnederlands (Plevoets 2008:32). De je-vorm werd later in Vlaanderen ingevoerd vanuit het Hollands. De standaardtalige je-vorm is endogeen in de West-Vlaamse dialecten, maar uit onderzoek van onder andere Lebbe (1997) blijkt dat ook daar de ke-vorm vanuit Brabant doordringt in tussentalige contexten (Taeldeman 2008:32). Een aantal voorbeelden van diminuering op ke zijn: meiske, deurke, bloemeke, jongske en ook effekes (zie 5.3.9). gaat ont(d)ekke(n): In het Nederlands kan een spreker op drie manieren met het werkwoord aanduiden dat iets in de toekomst zal gebeuren. Een eerste manier is zullen + infinitief, bijvoorbeeld: Ik zal om tien uur komen. Zullen + infinitief kan vervangen worden door een presensvorm, bijvoorbeeld: Ik kom om tien uur. Een derde manier is slechts in een aantal gevallen mogelijk, het is het gebruik van gaan als werkwoord van toekomende tijd (Colleman 2000:51). Gaan kan in het Standaardnederlands op drie manieren gebruikt worden om een toekomstig aspect uit te drukken: (1) voorspelling bv. het gaat regenen, (2) nabije toekomst bv. ik ga nu springen en (3) een intentie bv. ik ga leren naaien (Taeldeman 2008:39). Gaan wordt echter in de tussentaal ook gebruikt in zinnen waarin geen van de drie genoemde aspecten voorkomt. In de voorbeeldzin wordt met gaat enkel het aspect toekomst uitgedrukt, gaan wordt hier dus gebruikt in plaats van zullen. 1.2.2 Vijf fonologische kenmerken In de voorbeeldzin kunnen ook een aantal fonologische kenmerken teruggevonden worden: k (H)eb ekik nooit niks nie(t) gezegd voor u te spare(n), ma(ar) vertelde gij e(en)s (h)oe da(t) onzen buurman niks over da(t) meiske gaat ont(d)ekke(n). 9

(H)eb en (h)oe: Rys en Taeldeman (2007:7)noemen de h-deletie als een fonologisch kenmerk van tussentaal. Dat is de weglating van de h aan het begin van een woord (h-procope) en aan het begin van bijvoorbeeld het suffix -heid. In 2007 schreven zij dat dit een opklimmend verschijnsel is dat in hun corpus veelvuldig voorkomt. Wij zijn nu zes jaar verder en als we hun voorspelling volgen zou dit verschijnsel nu een vast deel van de tussentaal zijn. Daarom nemen wij dit kenmerk mee op in dit overzicht van de fonologische kenmerken van tussentaal. nie(t) en da(t): Het tweede fonologische kenmerk in de voorbeeldzin behandelt een aantal korte functiewoorden die eindigen op een t, namelijk dat, wat, niet en met. Deze woorden hebben volgens Rys en Taeldeman (2007:6), afhankelijk van de fonologische omgeving, drie verschijningsvormen. De eerste twee zijn tussentalig, de laatste is standaardtalig: ~ Da, wa, nie en me. Bijvoorbeeld: da(t) (h)uis, wa(t) een vraag, nie(t) veel, me(t) wie? ~ Dad, wad, nied en med. Bijvoorbeeld: dad is, wad is, nied aankomen, med een lang gezicht ~ Dat en wat. Bijvoorbeeld: dat er, wat (h)em Ont(d)ekke(n): In ontdekken wordt de t en de d samen uitgesproken als t. Ontdekken wordt dus geassimileerd tot ontekke(n). Dit is een voorbeeld van progressieve assimilatie, dat wil zeggen dat een klank eigenschappen zal overnemen van de direct voorafgaande klank. In dit geval wil dat zeggen dat de d gelijk gemaakt wordt aan de t. Hoewel Rys en Taeldeman (2007:7) de assimilatie van t+d tot t tussentalig noemen, komt deze vorm van assimilatie ook voor in de standaardtaal. Naast de drie hierboven genoemde fonologische tussentaalkenmerken kunnen er nog twee fonologische verschijnselen aan dit overzicht worden toegevoegd. Een eerste daarvan is het wegvallen van de doffe e of sjwa op het einde van een woord wanneer het volgende woord met een klinker begint. Bijvoorbeeld: onz(e) appels, d(e) appels, twee grot(e) Afghanen. (Rys & Taeldeman 2007:6) Het laatste fonologische kenmerk is hersyllabering. Dat wil zeggen dat wanneer een woord als ontwikkelen onderverdeeld wordt in zinsdelen of syllabes, het als volgt wordt gesplitst: on-twikkelen. De laatste medeklinker wordt over de woordgrens getild en toegevoegd aan de volgende syllabe. (Rys & Taeldeman 2007:6) Tabel 1 geeft een schematisch overzicht van de dertien hierboven beschreven grammaticale en fonologische tussentaalkenmerken. 10

Grammaticale kenmerken subjectverdubbeling dubbele negatie voor/van in plaats van om persoonlijk voornaamwoord tweede persoon expletief dat verbuiging van adnominale woorden diminuering op ke gaan in plaats van zullen fonologische kenmerken h-deletie Dat, wat, niet en met assimilatie t + d sjwa-deletie hersyllabering k heb kik i.p.v. ik heb niemand heeft niks nie(t) gezien i.p.v. niemand heeft iets gezien Het is te warm voor/om te sporten gij koopt i.p.v. jij koopt Wie dat er komt i.p.v. Wie er komt nen auto i.p.v. een auto mijnen bril i.p.v. mijn bril dienen boom i.p.v. die boom gene koffie i.p.v. geen koffie huizeke i.p.v. huisje Wij gaan/zullen volgende zomer naar zee reizen. een (h)uis wa i.p.v. wat wad een i.p.v. wat een vastoen i.p.v. vastdoen onz(e) aardpeer on-tvangen i.p.v. ont-vangen Tabel 1: Grammaticale en fonologische kenmerken van tussentaal 11

2 Het VRT-taalbeleid doorheen de jaren In dit hoofdstuk geven we een antwoord op de vraag hoe de Vlaamse radio- en televisieomroep, de VRT, omgaat met de verschillende varianten van het Nederlands. We geven daartoe een korte schets van de houding van de openbare omroep ten aanzien van de verschillende taalvariëteiten. In de op dit moment geldende beheersovereenkomst tussen de VRT en de Vlaamse overheid staat: De VRT zorgt ervoor dat haar journalisten, presentatoren en interviewers het Standaardnederlands gebruiken. De VRT gebruikt voorts, waar dit kan en past, een helder Standaardnederlands in haar programma s; de taaladviseur zorgt in toepassing van het taalcharter eveneens voor permanente aandacht voor het Standaardnederlands (Beheersovereenkomst 2011:41). De VRT is met andere woorden verplicht om het taalgebruik van haar werknemers in het oog te houden en waar nodig bij te sturen. Belangrijk voor het vervolg van dit hoofdstuk zijn de woorden waar dit kan en past. Hieruit blijkt dat er op de VRT-netten niet enkel Standaardnederlands gesproken kan worden, maar dat er ook ruimte is voor andere varianten van het Nederlands. 2.1 Het Berode-tijdperk Die ruimte voor variatie is er echter niet altijd geweest. Eugène Berode werd in 1971 aangesteld als eerste taaladviseur voor de toenmalige BRT. Al voor zijn komst werd er aandacht besteed aan het taalgebruik van de microfoonmedewerkers van de openbare omroep. In de zogenaamde blauwe brieven werden presentatoren er op gewezen dat zij een taalfout hadden gemaakt en werd het juiste alternatief gegeven. Dit juist-foutdenken paste binnen de taalzuiveringstraditie van de jaren zestig en zeventig (Van Hoof &Jaspers 2012:101). Eugène Berode zette die gewoonte van de blauwe brieven voort (Berode 1996, Hendrickx 2012). Berode wilde een zuivere standaardtaal in alle programma s van de BRT: alle dialectismen, gallicismen en purismen werden daarbij afgewezen. Die keuze voor Standaardnederlands, en dat is in dit geval niet de Belgische maar de Nederlandse variant, kwam voort uit een andere overtuiging, namelijk dat er geen slechtere luisteraar is dan een geërgerde luisteraar (Berode 1996). 2.2 Het Hendrickx-tijdperk Toen Berode in 1996 met pensioen ging, werd Ruud Hendrickx als nieuwe taaladviseur aangesteld. In 1998 verscheen het Taalcharter waarin hij de belangrijkste punten van het taalbeleid van de 12

openbare omroep vastlegde. Net als zijn voorganger maakt Hendrickx duidelijk dat de VRT zich ertoe [wil] engageren blijvend zijn taalgebruik te verzorgen (Hendrickx 1998). Uit de korte samenvatting van Hendrickx visie op het taalbeleid van de VRT blijkt een verandering ten opzichte van de ideeën van Berode: De VRT wil de norm voor de Belgische variant van de Nederlandse standaardtaal zijn en blijven. Hij hanteert daarom een aantrekkelijk, duidelijke en correcte standaardtaal die rekening houdt met en afgestemd is op de kijkers en de luisteraars. (Hendrickx 1998 - eigen markering, IVL) Ruud Hendrickx laat dus in beperkte mate ruimte voor de Belgische variant van het Nederlands. Daarnaast sluit hij ook dialect en tussentaal niet helemaal uit. Dit doet hij vanuit dezelfde overtuiging als Eugène Berode, namelijk dat een geërgerde luisteraar een slechte luisteraar is. Die minder formele varianten kunnen wel enkel in programma s waarin dit taalgebruik functioneel is (Hendrickx 1998:5). Dat wil zeggen dat een boer in een fictieserie dialect mag spreken zodat zijn personage geloofwaardiger naar voren komt. Van een reporter in een nieuwsuitzending echter, wordt verwacht dat hij Standaardnederlands spreekt. In fictieprogramma s als Windkracht 10 en Recht op recht mogen er dus andere varianten van het Nederlands te horen zijn. Maar in Het Journaal en andere programma s waarin taal alleen maar een neutraal medium is om een boodschap over te brengen (Hendrickx 1998) moet er standaardtaal gesproken worden. Ook in het vernieuwde Taalcharter van 2007 onderschrijft Hendrickx dezelfde ideeën. Hij stelt nog altijd dat de VRT de norm moet zijn en blijven voor de standaardtaal. Tot die standaardtaal rekent hij zowel een formele als een informele variant, maar dus geen dialect en tussentaal. Nietstandaardtaal kan [echter wel] voor typetjes en uitzonderlijk in fictie als het onontbeerlijk is (Hendrickx 2007). Op de VRT-Taaldag van 2011 legde Ruud Hendrickx een voorstel voor een nieuw taalcharter voor aan het publiek: Als belangrijke verspreiders van de Nederlandse taalnorm hanteren de VRT-medewerkers in hun publieke uitingen een aantrekkelijke, duidelijke en correcte standaardtaal die aangepast is aan het medium en de mediagebruikers. In bepaalde genres en rollen kunnen andere registers gebruikt worden (Hendrickx 2011). 13

In het bovenstaande citaat staan een aantal opmerkelijke veranderingen ten opzichte van de Taalcharters van 1998 en 2007. Een eerste is dat de VRT niet langer een normbepaler zou willen zijn voor wat correct Nederlands is, maar een normverspreider (Delarue 2012:20). Dat houdt dus in dat de VRT aanvaardt dat taal evolueert en dat ze die evolutie wil volgen in plaats van zelf een norm te willen opleggen. Net zoals in de voorgaande taalcharters wil de VRT nog steeds een aantrekkelijke, duidelijke en correcte standaardtaal gebruiken (Hendrickx 2011). Maar in dit nieuwe voorstel wil Ruud Hendrickx expliciet ook plaats laten voor andere registers. Dat wil in dit geval zeggen dat de omroep een verzorgde uitspraak [hanteert], waarin afhankelijk van programmagenre, rol en medium een lichte tongval hoorbaar mag zijn. (Hendrickx 2011) Naast die lichte tongval zou er volgens dit voorstel, afhankelijk van het genre en de rol van de VRTmedewerker, ook plaats zijn voor dialect en tussentaal. Zo mag er in fictie bijvoorbeeld tussentaal gesproken worden om op die manier de geloofwaardigheid van het geschetste personage te verhogen. Net zo mag een televisietuinier dialect spreken op de VRT, aangezien hij op televisie komt in de rol van tuinier (en bijvoorbeeld niet als nieuwsanker). Kinder- en jeugdprogramma s vormen echter een uitzondering op dat vrijer gebruik van tussentaal en dialect. Op Ketnet mag uitsluitend standaardtaal worden gebruikt in fictieseries. Omdat deze scriptie ingaat op het taalgebruik in jeugdseries, is vooral dit gedeelte van het voorstel van Ruud Hendrickx (2011) erg belangrijk. De twee periodes die in de volgende hoofdstukken behandeld worden zijn 1977-1985 en 2008-2012. Die eerste periode valt volledig in wat hierboven het Berode-tijdperk genoemd werd. Alle programma s die binnen deze periode vallen, zouden dus in standaardtaal gemaakt moeten zijn. De tweede periode, van 2008 tot en met 2012, valt dan weer in het Hendrickx-tijdperk. In de Taalcharters van 1998 en 2007 werd niet expliciet gesproken over kinder- en jeugdprogramma s, maar in het voorstel uit 2011 staat dat de fictieprogramma s op Ketnet volledig in standaardtaal moeten zijn. We zouden dus kunnen aannemen dat Hendrickx ook in de jaren voor 2011 overtuigd was van het gebruik van standaardtaal op Ketnet. Dat blijkt ook uit een artikel van Ruud Hendrickx uit 2010 waarin staat dat Ketnet[ ] resoluut [kiest] voor fictie in de standaardtaal (Hendrickx 2010). 14

3 Methodologie Voor we beginnen met de presentatie van de resultaten van deze diachrone studie van het taalgebruik in jeugdseries, verduidelijken we in dit hoofdstuk hoe we te werk zijn gegaan. In 3.1 lichten we de criteria toe waaraan een programma moet voldoen om voor dit onderzoek in geselecteerd te worden. De selectie van de personages in die programma s wordt besproken in 3.2. De manier waarop het taalgebruik in de programma s onderzocht wordt, wordt in 3.3 behandeld. Punt 3.4 ten slotte gaat dieper in op de verwerking van de transcripties 3.1 Selectie van de programma s Als basis voor dit onderzoek werden zestien televisieprogramma s geselecteerd. Die programma s voldoen aan een aantal vereisten. In de eerste plaats zijn ze uitgezonden tussen 1977 en 1985 of tussen 2008 en 2012. Deze periodes zijn ongeveer dezelfde als die in het onderzoek van Van Hoof (2011:4). Het enige verschil is dat de tweede periode (2008 2012) uitgebreider is dan de periode die Van Hoof gebruikt (2008-2009). Zo kan ook recenter taalgebruik bestudeerd worden. Een tweede vereiste voor de programma s is dat ze zijn uitgezonden door de Vlaamse openbare omroep. Voor de periode van 1977 tot 1985 wil dat dus zeggen dat de programma s op de BRT te zien waren, voor de recente periode (2008 tot 2012) betekent dat, dat ze zijn uitgezonden door de jeugdzender Ketnet (onderdeel van de VRT). De belangrijkste vereiste met het oog op dit onderzoek is dat alle geselecteerde programma s jeugdseries zijn. Dat houdt in dat de programma s die in dit onderzoek aan bod komen, gericht zijn op jongeren tussen 10 en 14 jaar. Aangezien het VRT-beeldarchief zelden doelgroepen aangeeft bij programma s, komt het er in de praktijk op neer dat alle programma s met het label JEUGD in aanmerking kwamen. Uit de lijst van programma s die het label JEUGD dragen en uitgezonden zijn binnen de geselecteerde periodes, werden alle fictieseries geselecteerd. Dat impliceert dat alle programma s waarin een presentator voorkomt niet zijn opgenomen in dit onderzoek. Muziekprogramma s zoals Elektron en Eurosong for kids, of spelprogramma s zoals Ketnetcup worden dus uitgesloten. Ook praatprogramma s en reportageprogramma s zoals Vinger in de pap en Ketnetwrap worden buiten beschouwing gelaten. Ten slotte worden ook animatieseries niet opgenomen in dit onderzoek, omdat de tekst dan ingelezen wordt. 15

Uit de groep fictieseries werden alle kleuter- en kinderprogramma s gefilterd. Zoals vermeld, hanteert de VRT geen leeftijdslabels. Daarom is de selectie van programma s in dit onderzoek deels intuïtief. In de categorie van kleuter- en kinderprogramma s horen zeker Klein klein kleutertje en Piet Piraat thuis. In de categorie van jeugdseries passen De 5 de boog en Het Veenmysterie zonder veel twijfel. Maar andere programma s zoals Zingaburia, ROX en Amika zijn twijfelgevallen. Bij twijfelgevallen kon er soms uitsluitsel gezocht worden in de benamingen van personages of de verhaallijnen. Zingaburia bijvoorbeeld is niet opgenomen in dit onderzoek omdat een personage als Koning Sop misschien nog aantrekkelijk is voor enkele 10-jarigen, maar niet meer voor kinderen van 12 jaar en ouder. Soms kon ook de actie in de programma s de beslissing beïnvloeden. In ROX komen vechtscènes voor die, hoewel ze niet echt agressief zijn, niet gericht lijken op jonge kinderen. Amika was ook een twijfelgeval, maar dit is één van de enige programma s waarvoor het beeldarchief een doelgroep vermeld, namelijk acht- tot twaalfjarigen. Een laatste vereiste is dat de jeugdseries opgenomen zijn in het beeldarchief van de openbare omroep. Vooral bij de groep oudere programma s (1977-1985) is dit soms een probleem. Het programma Jacobus en Corneel kon niet onderzocht worden omdat enkel de intro bewaard is. Omdat aangekochte programma s niet opgenomen worden in de bibliotheek, betekent deze vereiste ook dat in dit onderzoek enkel programma s te vinden zijn die door de openbare omroep (of in samenwerking ermee) zijn geproduceerd. Waaraan voldoen alle gekozen programma s? 1. Uitgezonden tussen 1977-1985 of 2008-2012 2. Uitgezonden op de BRT of VRT (Ketnet) 3. Label JEUGD 4. Series 5. Geen kleuter- en kinderprogramma s 6. In het VRT-beeldarchief Tabel 2: Selectiecriteria programma s In totaal voldoen zestien programma s aan de hierboven besproken criteria. De programma s werden afhankelijk van hun productiejaar onderverdeeld in twee groepen. De oudste groep, uitgezonden tussen 1977 en 1985, kreeg de naam corpus 1977 1985. De jongste groep, uitgezonden tussen 2008 en 2012, kreeg de naam Corpus 2008 2012. In die corpora zijn volgende series opgenomen: 16

Corpus 1977 1985 ~ Circus Rondau (1977) ~ Dirk van Haveskerke (1978) ~ De Opkopers (1977-1983) ~ Robinson Crusoë (1981) ~ Het geheim van de leeuw van Venetië (1981) ~ Het Veenmysterie (1982) ~ Merlina (1983-1988) ~ Xenon (1984) Corpus 2008 2012 ~ Spring (2002-2008) ~ En daarmee basta! (2005-2008) ~ Amika (2008-2011) ~ Click-ID (2009-2011) ~ De 5 e boog (2010) ~ De Elfenheuvel (2011-heden) ~ Galaxy Park (2011-2013) ~ ROX (2011-2012) 3.2 Selectie van de personages In deze masterproef wordt niet alleen het taalgebruik in de verschillende series bestudeerd, maar ook het taalgebruik van de verschillende personages binnen die series. Niet alle personages uit alle geselecteerde series worden ganalyseerd. Dit komt ten eerste doordat we op die manier meer dan honderd personages zouden moeten vergelijken en dat is onmogelijk in één masterproef. Ten tweede hebben sommige personages maar enkele regels tekst. Op die manier is er te weinig materiaal dat gebruikt kan worden voor een (relevante) analyse van het taalgebruik van dat personage. Daarom werd beslist alleen personages te bespreken die meer dan 100 woorden tekst hebben binnen één aflevering. Daarnaast werd gezocht naar acteurs die in meerdere series binnen onze twee corpora meespelen. Zo is er bijvoorbeeld Paul Ricour die te zien is in zowel De Opkopers als in Merlina. Bij deze acteurs wordt in 5.4 gekeken of er een verschil is in het taalgebruik in de twee series waarin zij verschijnen. 17

In sommige programma s, zoals Amika, spelen Nederlandse acteurs mee. Hoewel deze personages in enkele gevallen meer dan 100 woorden zeggen, worden zij buiten beschouwing gelaten. Dit onderzoek peilt immers naar het taalgebruik van Vlaamse acteurs en het al dan niet gebruiken van Vlaamse tussentaal. 3.3 Maken van de transcripties Van alle geselecteerde programma s werd één aflevering bekeken. Voor de programma s die op het moment van transcriptie (december 2012) werden uitgezonden is dat de recentste aflevering, voor de andere programma s de eerste aflevering of die die in het beeldarchief opgenomen is. Van die aflevering werd het taalgebruik nauwkeurig getranscribeerd en geannoteerd. In de transcripties worden alle letters die niet worden uitgesproken tussen ronde haakjes () gezet. Zo wordt dat wanneer het uitgesproken wordt als da, als volgt weergegeven: da(t). Niet-standaardtalige woorden zoals effe in plaats van even werden gecursiveerd. Op die manier werden alle programma s uitgeschreven en kregen we een tekst als deze: (1) Ja Bakkestoe, ik weet (h)et (H)et ga(at) moete(n) gebeure(n) jong, w(e) (h)ebbe(n) nie(t) veel tijd meer. Alleen zij kunnen (h)em tegenhouwe(n) Bakkestoe, Haalt ze zoekt ze vint ze. (CARA: De 5 de boog) Uit voorbeeld (1) blijkt dat er niet voor gekozen is om alle programma s volgens het IPA (International Phonetic Alphabet) te transcriberen. Fonetische transcripties zouden weliswaar nauwkeuriger zijn, maar zijn erg tijdsintensief. Bovendien zijn orthografische transcripties een stuk toegankelijker voor lezers: die kunnen de tekst, zoals weergegeven in voorbeeld 1, vrij intuïtief lezen. 3.4 Verwerking van de transcripties Na de transcriptie van alle geselecteerde fragmenten, volgt een analyse van die transcripties. Die gebeurt in de eerste plaats door een tussentaalindex. Die index geeft procentueel weer hoe tussentalig een bepaald programma of een bepaald personage is. Om de tussentaalindex op te stellen selecteerden we een aantal tussentaalkenmerken uit hoofdstuk twee. Wij kozen voor dit onderzoek tien kenmerken, dezelfde als die die Van Hoof (2011:5) gebruikt in haar onderzoek naar de tussentaligheid van fictieseries op de openbare omroep. Die parallellie laat toe om een vergelijking te maken tussen onze resultaten en die van Van Hoof (2011), maar dat 18