Lesbrief 7. Leren & werken



Vergelijkbare documenten
Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Thema Op zoek naar werk

Beginnerslessen. Lesbrief 42. Het inburgeringsexamen

Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

Thema In en om het huis.

Thema Op zoek naar werk. Les 7. Naar het uitzendbureau.

Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Thema Op zoek naar werk

Thema Informatie vragen bij een instelling

Opstartlessen. Les 2. Wonen. Wat leert u in deze les? Veel succes! Een gesprek voeren over wonen. Zeggen hoe u woont.

Les 35. Een nieuw paspoort

Thema Kinderen en school

Thema Op het werk. Lesbrief 12. In de pauze.

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Lesbrief 35. AOW aanvragen.

Thema Gezondheid. Les 3. De huisarts

Les 2. Naar het ziekenhuis.

Thema Op het werk. Les 16. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Lesbrief 40. Een nieuwe woning zoeken

Thema Op zoek naar werk. Demet TV. Lesbrief 7. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema.

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Lesbrief 6. Gezondheid

Thema Op zoek naar werk. Les 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten

Lesbrief 8. Een taxi bellen

Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Informatie vragen bij een instelling

Opstartlessen. Lesbrief 9. Muziek. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Kinderen en school

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Op zoek naar werk

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Gezondheid. Les 2. De wachtkamer

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Het functioneringsgesprek.

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Op zoek naar werk

Actielessen. Lesbrief 3. Leren in de bibliotheek. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Thema Op zoek naar werk

Thema Op het werk. Les 15. Vrij vragen

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang

Thema In en om het huis

Les 5. Tijd & het weer

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Informatie vragen bij een instelling

Les 33. Zwangerschap

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Les 4. Naar de apotheek.

Les 5. In het ziekenhuis.

Thema Op zoek naar werk

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht.

Thema In en om het huis

Monica is jarig. Iemand vertelt over haar sollicitatiegesprek. Monica en Arend praten over opleiding, werken en een eigen bedrijf.

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. De huisarts

Thema Gezondheid Beginnerslessen

Les 4. De fysiotherapeut.

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

VERLENGEN KOPEN RUILEN BETALEN

Les 34. Meedoen in het verpleeghuis

Thema In en om het huis

Thema Kinderen en school. Lesbrief 10. Voor het eerst naar school

Thema Kinderen en school.

Actielessen. Les 5. Feest in de buurt! Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De huisarts

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op het werk. Les 12. De eerste werkdag

Lesbrief 38. Aangifte doen van geboorte

Lesbrief 39. Vrije tijd en vakantie

Lesbrief 41. Verhuizen

Thema Kinderen en school. Les 18. Voor het eerst naar school

Actielessen. Lesbrief 2. Leren op het internet. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Op het werk. Les 13. Hoe werkt de machine?

Thema Informatie vragen bij een instelling

Lesbrief 37. Aangifte doen bij politie

Thema In en om het huis.

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Les 1. Bij de huisarts

Pluslessen. Les 42. Contact met elkaar. Wat leert u in deze les? Succes! 0 Een praatje beginnen met onbekenden.

Thema Kinderen en school. Les 21. Herhaling thema

Thema In en om het huis

Kom verder. Mail vragen en opmerkingen naar: Veel plezier met dit boek,

Transcriptie:

www.edusom.nl Opstartlessen Lesbrief 7. Leren & werken Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren over leren en werken. Zeggen dat iets mooier of leuker is. Goede zinnen maken. Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag n DWI Amsterdam

HET GESPREK Opdracht 1. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en www.stationnederlands.nl. HET GESPREK DEEL 1 Kwesi en Fatma zien elkaar op straat. Is Fatma blij? Fatma: Fatma: Fatma: Fatma: Fatma: Fatma: Hé, Fatma! Hoe gaat het met je werk? Nou niet zo goed. Ik werk niet meer. O nee, wat is er dan? Ik ben ontslagen. Ontslagen?!, wat erg. Wanneer? Drie maanden geleden. Wat vervelend voor je. En wat doe je nu? Ik ga weer naar school. O, je studeert weer. Ja, leren is altijd goed. Ik doe een cursus solliciteren. Want ik zoek werk. Ik wil graag weer werken. Ik hou niet van thuiszitten. Mij lijkt het wel leuk; een tijdje thuis. Even niet naar het werk! Leuk! Nou zo leuk is het niet hoor! Ik wil graag weer aan het werk! Ik maakte maar een grapje. Ik vind het heel vervelend voor je. En ik hoop dat je snel weer iets vindt! 2

DE WOORDEN Opdracht 2. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder. U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl ontslagen Als je wordt ontslagen, dan zegt je baas tegen je dat je werk stopt. Voorbeeld: Ik heb hier dertig jaar gewerkt, en nu word ik ontslagen! Ik heb geen werk meer. de school Een school is een plaats waar je kunt leren. Op een school krijg je les van een leraar. Voorbeeld: In Nederland moeten kinderen tot hun achttiende jaar naar school. studeren Als je studeert, dan leer je voor een beroep. Als je voor dokter studeert, dan leer je alles wat je moet weten en kunnen om dokter te worden. Bijvoorbeeld: Mijn dochter studeert voor docent Engels. Ze wil later Engels gaan geven op een school. de cursus Een cursus is een aantal lessen. Als je een cursus solliciteren doet, leer je hoe je moet solliciteren. Voorbeeld: Ik wil graag Turks leren. Ik ga een cursus Turks doen. solliciteren Als je solliciteert naar een baan, dan probeer je die baan te krijgen. Als je solliciteert, heb je vaak een gesprek. Voorbeeld: Ik ga solliciteren naar een baan in een restaurant. Ze zoeken iemand voor werk in de keuken. een grapje Een grapje is iets wat leuk bedoeld is. Een grapje is om mensen te laten lachen. Voorbeeld: Wat ben jij lelijk vandaag! - Wat zeg je?! - Grapje! Ik vind je héél mooi. vervelend Als iets vervelend is, is het niet leuk. Voorbeeld: Wat vervelend voor je dat je geen werk meer hebt. 3

VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 3. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje. 1. Fatma heeft werk. Goed Fout 2. Fatma is vorige maand ontslagen. 3. Fatma studeert nu. 4. Fatma houdt van thuiszitten. 5. Fatma wil graag weer werken. Studeren Werken Bekijk de antwoorden op p. 21. 4

HET GESPREK Opdracht 4. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en www.stationnederlands.nl. HET GESPREK DEEL 2 Kwesi en Fatma praten verder. Hoe gaat het met de zoon van Fatma? Fatma: Fatma: Fatma: Fatma: Fatma: Fatma: Fatma: En hoe gaat het met je dochter? Goed. Ze zit nog op school. In de vijfde klas. Ze doet dit jaar examen. En dan gaat ze studeren. Weet ze al wat ze gaat studeren? Communicatie ofzo. Wat leuk! En op zaterdag werkt ze in de supermarkt. Achter de kassa. Dan verdient ze wat geld. En ze vindt het leuk om te werken. Net haar moeder. En hoe gaat het met je zoon? Heel goed! Hij is geslaagd voor zijn opleiding. Hij heeft zijn diploma. Wat goed, zeg. En hij heeft een baan! Hij werkt op kantoor. Het kantoor van een bank. Gefeliciteerd! Nu alleen jij nog een baan. Ja, dat zou fijn zijn. Ik hoop dat het lukt. Veel succes! Ja, dank je. Tot gauw! Ja tot gauw! Het kantoor Achter de kassa werken De kantoorbaan 5

DE WOORDEN Opdracht 5. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder. U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl het examen Een examen is een soort toets. Met een examen laat je zien wat je weet en wat je kunt. Voorbeeld: Pas als je je examen hebt gehaald, krijg je een diploma van je school. geslaagd Als je geslaagd bent voor je school, dan ben je klaar met je school. Je hebt het examen goed gedaan. Voorbeeld: Hoera, geslaagd! Nu kan ik werk gaan zoeken. de opleiding Een opleiding is een studie. Als je een opleiding tot doktersassistente doet, dan leer je voor doktersassistente. Voorbeeld: Mijn opleiding voor kantoor duurt drie jaar. Als ik klaar ben, kan ik werk op een kantoor gaan zoeken. het diploma Een diploma is een belangrijk papier. Op het papier staat welke school of opleiding je hebt gedaan. Voorbeeld: Wat voor diploma hebt u? Ik heb een havo-diploma: een diploma van de middelbare school. verdienen Als je geld verdient, dan krijg je geld voor het werk dat je doet. Voorbeeld: Hoeveel geld verdien jij? Ik verdien 1500,- in de maand. de baan Een baan is een ander woord voor vast werk. Als je een baan hebt, dan heb je werk bij een baas. Voorbeeld: Heb jij een baan? Ja, ik werk bij een bank. lukken Als iets lukt, gaat het goed. Als het lukt om op tijd op je werk te zijn, dan ben je er op tijd. Voorbeeld: Heb je je werk af? - Ja hoor, het is gelukt, het is klaar. 6

Als je in Nederland geslaagd ben en je hebt je diploma gehaald, dan hang je de vlag uit. Aan de vlag hang je dan je schooltas! VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 6. Kruis het goede antwoord aan. 1. Hoe gaat het met de dochter van Fatma? Goed, ze zit nog op school en werkt op zaterdag. Goed, want ze werkt de hele week in de supermarkt. Goed, ze studeert communicatie. 2. Hoe gaat het met de zoon van Fatma? Goed, hij doet een opleiding bij de bank. Goed, hij is geslaagd en werkt nu op kantoor. Niet zo goed, hij heeft zijn diploma niet gehaald. 3. Wie heeft er geen baan? De dochter van Fatma. De zoon van Fatma. Fatma. Bekijk de antwoorden op p. 21. 7

Opdracht 7. Samenvatting Schrijf in ongeveer vijf zinnen op waar het gesprek over gaat. Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op! Bekijk de antwoorden op p. 21. 8

OEFENING Opdracht 8. Een grapje! Nederlanders houden wel van een grapje. Ze vertellen graag een grap. Een grap heet ook wel een mop. Lees de moppen hieronder. Een Belg komt een café binnen en vraagt: "Waar is de WC?" Zegt de ober: "Die is verstopt". De Belg: "Oh, dat geeft niet, dan zoek ik hem wel" Er zijn veel grappen over de Nederlanders, dat ze veel geld willen hebben en niets weggeven: Hoe krijg je twaalf Hollanders achter in een Fiat Panda? Door een dubbeltje op de achterbank te leggen. Jantje gaat naar school en vraagt: "Juffrouw, word je gestraft voor iets wat je niet gedaan hebt?" De juffrouw zegt: "Nee,waarom vraag je dat?" "Omdat ik mijn huiswerk niet gemaakt heb." Vindt u het grappig? 9

DE WOORDEN Opdracht 9. Welke woorden horen bij elkaar? Sommige woorden horen bij leren, andere woorden horen bij werken. Zet de woorden in de goede rij. Kijk naar het voorbeeld. Leren De cursus Werken De cursus Ontslagen Studeren Solliciteren Het diploma De baan De school De opleiding Geslaagd Verdienen Het examen Wat doe je als je solliciteert? Wat is verdienen? Bekijk de antwoorden op p. 22. 10

SPREKEN Opdracht 10. Wat kunt u zeggen? Leuk, leuker. Mooi, mooier Kijk naar het voorbeeld. Voorbeeld: Dit werk is leuk. Dat werk is leuker. Lees de antwoorden en praat mee! 1. Dit werk is leuk. Leuker. Dat werk is leuker. 2. Dit werk is makkelijk. Makkelijker. Dat werk is makkelijker. 3. Dit huis is mooi. Mooier. Dat huis is mooier. 4. Dit kantoor is groot. Groter. Dat kantoor is groter. 5. Deze kamer is klein. Kleiner. Die kamer is kleiner. 6. Dit werk is belangrijk. belangrijker. Dat werk is belangrijker. 7. Deze studie is moeilijk. Moeilijker. Die studie is moeilijker. 11

Nu u! Geef antwoord op de vragen. Spreek hardop voor uzelf. 1. Dit werk is leuk. Dat werk is 2. Dit werk is makkelijk. Dat werk is 3. Dit huis is mooi. Dat huis is 4. Dit kantoor is groot. Dat kantoor is 5. Deze kamer is klein. Die kamer is 6. Dit werk is belangrijk. Dat werk is 7. Deze studie is moeilijk. Die studie is 12

SCHRIJVEN Opdracht 11. Leuk, leuker. Mooi, mooier. U heeft in de vorige oefening geoefend met mooi, mooier en leuk, leuker. Schrijf nu de goede woorden op de. Kijk naar het voorbeeld. Voorbeeld: Dit boek is leuk, Maar dat boek is nog leuker. Nu u! Vul het goede woord in! 1. Dit huis is mooi. Maar dat huis is nog 2. Dit spelletje is moeilijk. Maar dat spelletje is nog 3. Deze zon is warm. Maar die zon is nog 4. Zijn zus is dik. Maar hij is nog 5. De televisie is klein. Maar de radio is nog 6. Hij vindt het feest leuk. Maar zij vindt het feest nog 7. Deze tuin is heel erg groot. Maar die tuin is nog 8. Die tekening is lelijk. Maar deze tekening is nog Bekijk de antwoorden op p. 22. 13

OEFENING Opdracht 12. Hieronder ziet u een inburgeringsdiploma. Beantwoord de vragen over het diploma. 14

Vragen over het diploma. 1. Wie heeft het inburgeringsexamen gehaald? 2. Waar komt deze persoon vandaan? 3. Uit welke drie onderdelen bestaat het examen? 4. Waar is het diploma getekend? 5. Wanneer heeft de kandidaat zijn handtekening gezet? Bekijk de antwoorden op p. 22. 15

ZINNEN MAKEN Opdracht 13. Maak goede zinnen Hieronder staan zinnen met twee woorden aan het eind. Kies het goede woord. Voorbeeld: Ik wil slagen voor mijn examen / mijn kantoor. Ik wil slagen voor mijn examen. Nu u! Maak goede zinnen. 1. Juan moet studeren voor zijn diploma / kassa. 2. Kwesi wil veel geld verdienen / werken. 3. Pedro heeft geen werk meer. Hij is geslaagd / ontslagen. 4. Alicia gaat solliciteren naar die baan / grap. 5. Lap vindt de grap niet zo leuk, hij vindt hem vervelend / mooi. 6. Ernesto studeert diploma / communicatie. 7. Ayse leert voor bank / kapster. Bekijk de antwoorden op p. 22. 16

SPREKEN Meepraten U kunt Meepraten beluisteren via http://www.edusom.nl Doe samen met uw taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de ander B. Vraag uw taalvriend ook of u de woorden goed heeft uitgesproken. Opdracht 14. Lees samen met uw taalvriend. A: Wat doe je nu? A: Wat doe je nu? A: En wat doe jij? A: En wat doe jij? A: En wat doe jij? A: En wat doe jij? A: O, dat is mooi! A: O, dat is mooi! B: Ik zit op school. B: Ik zit op school. B: Ik heb een baan. B: Ik heb een baan. B: Ik leer voor kok. B: Ik leer voor kok. B: En wat doe jij? B: En wat doe jij? A: Ik heb geen werk. Maar wel een kind. A: Ik heb geen werk. Maar wel een kind. A: Nou, zeg dat wel! A: Nou, zeg dat wel! B: Da s ook een baan. B: Da s ook een baan. 17

LEZEN Opdracht 15. Lees. DE INFORMATIE. Leren en werken. Leren en werken zijn belangrijk. Ben je nog geen zestien jaar? Dan geldt voor jou de leerplicht : je moet elke dag naar school. Als je op je zestiende een diploma hebt gehaald, dan mag je gaan werken. Maar als dat niet zo is, moet je nog tot je achttiende naar school. Je moet naar school tot je een kwalificatie hebt gehaald. Een kwalificatie is een ander woord voor diploma. Voor bijna alle banen in Nederland heb je een kwalificatie nodig. Zonder diploma is het niet gemakkelijk werk te vinden. Het beste is nog als je een beroepskwalificatie hebt; een diploma van een vakopleiding Dat kan een opleiding in het middelbaar of het hoger beroepsonderwijs zijn, het mbo of hbo. Daarmee kun je werk gaan zoeken in het beroep waar je voor geleerd hebt: in de administratie, in de zorg, in de horeca, in de bouw, techniek of industrie, of in het onderwijs bijvoorbeeld. Hebt u een baan? Zo ja, wat is uw beroep? Of hebt u geen baan? Wat zou u willen zijn? En welke opleiding zou u het liefst doen? Ja, leren is belangrijk. Een spreekwoord zegt: Je bent nooit te oud om te leren. En over werken zegt men: Een goed begin is het halve werk.?? VRAAG VAN DE LES?? Wat betekent het als je zegt: Je bent ontslagen!? 18

TIP VAN DE WEEK 1 Diploma s zijn in Nederland heel belangrijk. Als u uit het buitenland komt dan heeft u soms ook al diploma s. Niet alle diploma s uit het buitenland zijn geldig in Nederland. Wilt u weten wat uw diploma waard is in Nederland? Bij Colo of Nuffic kunt u uw diploma laten waarderen. TIP VAN DE WEEK 2 Op www.etv.nl zijn een heleboel filmpjes te vinden over leren en werken. Ga naar www.etv.nl en klik op programma s. Klik daarna op zoeken. Typ in leren of werken. U kunt alle filmpjes bekijken over werken en leren. PRAKTIJK Opdracht 16. Kijk in de praktijk. PRAKTIJKOPDRACHT De opdracht bij deze les is: Welke diploma s zijn er nodig voor een baan? Bekijk advertenties in de krant voor personeel. Welke diploma s zijn nodig? Probeer de volgende vragen te beantwoorden. - Welke advertenties heeft u gevonden? - Welke diploma s zijn nodig? - Staat er bij welke opleiding nodig is? - Of welk niveau? - Zijn er ook banen waarvoor geen diploma s nodig zijn? 19

HOE GAAT HET? Opdracht 17. Kent u de woorden? Kruis aan. Ontslagen De school Studeren De cursus Solliciteren Een grapje Vervelend Het examen Geslaagd De opleiding Het diploma Verdienen De baan Lukken Kunt u een zin maken met deze woorden? Opdracht 18. Kunt u het in het Nederlands? Deze les ging over leren en werken. U heeft geleerd hoe u kunt zeggen dat iets mooier of leuker is. Ook heeft u geleerd om een gesprek te voeren over leren en werken. En u? Kunt u nu zeggen dat iets mooier of leuker is. En kunt u een gesprek voeren over leren en werken. En kunt u zinnen maken? Kunt u dat nu goed? Of een beetje? Of nog niet zo goed? Schrijf het op. Zet een kruisje. Goed Gaat wel Niet zo goed... Ik kan zeggen dat iets mooier of leuker is. Ik kan een gesprek voeren over leren en werken. Ik kan zinnen maken. 20

ANTWOORDBLAD Opdracht 3. 1. Fout, Fatma is ontslagen. 2. Fout, Fatma is drie maanden geleden ontslagen. 3. Goed. 4. Fout, Fatma houdt niet van thuiszitten. 5. Goed. Opdracht 6. 1. Goed, ze zit nog op school en werkt op zaterdag. 2. Goed, hij is geslaagd en werkt nu op kantoor. 3. Fatma Opdracht 7. Let op! Dit is een samenvatting van de gesprekken. Hierin staan de belangrijkste dingen. Uw zinnen kunnen anders zijn. Kwesi en Fatma praten op straat. Het gaat niet goed met Fatma. Fatma heeft geen werk meer, zij is ontslagen. Fatma doet nu een cursus solliciteren. Zij wil snel weer werken. Kwesi hoopt ook dat Fatma snel werk vindt. Kwesi en Fatma praten over de dochter en zoon van Fatma. De dochter van Fatma zit nog op school en werkt op zaterdag. De zoon van Fatma heeft zijn diploma en een baan. Kwesi hoopt dat Fatma nu ook nog een baan krijgt. Opdracht 9. Leren De cursus De school Geslaagd Studeren De opleiding Het examen Het diploma Werk Ontslagen Solliciteren Verdienen De baan solliciteren Als je solliciteert naar een baan, dan probeer je die baan te krijgen. Als je solliciteert, heb je vaak een gesprek. Voorbeeld: Ik ga solliciteren naar een baan in een restaurant. Ze zoeken iemand voor werk in de keuken. Verdienen Als je geld verdient, dan krijg je geld voor het werk dat je doet. Voorbeeld: Hoeveel geld verdien jij? Ik verdien 1500,- in de maand. 21

Opdracht 11. 1. Maar dat huis is nog mooier. 2. Maar dat spelletje is nog moeilijker. 3. Maar die zon is nog warmer. 4. Maar hij is nog dikker. 5. Maar de radio is nog kleiner. 6. Maar zij vindt het feest nog leuker. 7. Maar die tuin is nog groter. 8. Maar deze tekening is nog lelijker. Opdracht 12. 1. Al Nakone. 2. Sovjet-Unie. 3. Toets Gesproken Nederlands Kennis Nederlandse Samenleving Elektronisch praktijkexamen. 4. Groningen. 5. 22 april 2009. Opdracht 13. 1. Juan moet studeren voor zijn diploma. 2. Kwesi wil veel geld verdienen. 3. Pedro heeft geen werk meer. Hij is ontslagen. 4. Alicia gaat solliciteren naar die baan. 5. Lap vindt de grap niet zo leuk, hij vindt hem vervelend. 6. Ernesto studeert communicatie. 7. Ayse leert voor kapster. Vraag van de les: Wat betekent het als je zegt: Je bent ontslagen.? Het antwoord is: Er is hier geen werk meer voor je. 22

OEFENEN VOOR HET INBURGERINGEXAMEN Deze les over werken en leren past in het thema Werk van KNS van het Inburgeringexamen. OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN Luister naar het gesprek van de les. Luister via http://www.edusom.nl en / of via www.stationnederlands.nl. Maak daarbij de vragen van opdrachten 3 en 6 en maak de oefeningen van Station Nederlands. OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe de opdrachten 10 en 14 uit deze les met uw taalvriend. OEFENEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN Bespreek opdracht 7 uit deze les met uw taalvriend. Ook kunt u oefenen met de extra opdrachten. OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN Voor het examen Lezen kunt u oefenen met de opdrachten 3 en 6 bij de tekst van de gesprekken uit deze les. Ook kunt u oefenen met de extra opdrachten. Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op: http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp Maak de voorbeeldexamens. Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat ook over het examen. 23

Extra Opdracht 1. Leesopdracht Deze pagina geeft informatie over werken bij de post. Lees de tekst en beantwoord de vragen. 1. Bekijk de kopjes. De tekst noemt 3 functies bij de post. Welke functies? a. Feiten, moeder, zomerbaan. b. Postbezorger, postvoorbereider, postsorteerder. c. Moeder, postnl, feiten. 2. Hoeveel uur werkt een postbezorger per dag? a. 4 tot 8 uur. b. 6 tot 8 uur. c. 2 tot 4 uur. 3. Hoeveel dagen werkt een postbezorger per week? a. 1 tot 5 dagen. b. 2 tot 4 dagen. c. 3 tot 5 dagen. 24

Extra Opdracht 2. Leesopdracht De pagina hiernaast geeft verder informatie over werken bij de post. Lees de tekst en beantwoord de vragen. 1. Je wilt alleen op zaterdag werken, op welke functie kun je solliciteren? a. Postbezorger. b. Postvoorbereider VBG. c. Postbezorger op zaterdag. 2. Je wilt maar 1-2 uur per dag werken, op welke functies kun je solliciteren? a. Postvoorbereider VBG en Postbezorger in Brielle. b. Postbezorger op zaterdag. c. Postbezorger in Wanssum en in Heeze. 25

3. Je wilt graag s avonds werken. Kan dat bij de post? a. Ja. b. Nee. c. Misschien. 26

Extra Opdracht 3. U hebt de vacatures van de post gelezen. Een baan bij de post lijkt u wel leuk. U vult daarom via de website een formulier in. Vul het formulier in. SOLLICITATIEFORMULIER POST DATUM NAAM ADRES POSTCODE PLAATS GEBOORTEDATUM TELEFOONNUMMER FUNCTIE VOORKEUR DAGEN* OPLEIDING WERKERVARING DI/WO/DO/VR/ZA WAT KUN JE GOED? WAAROM WIL JE BIJ DE POST WERKEN? HANDTEKENING 27

Extra Opdracht 4. Bekijk de film over techniek van het programma Werk en opleiding op http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=84&aid=82 Extra Opdracht 5. 1. Vindt Amin het leuk in Nederland? 2. Wat is de hobby van Amin? 3. Wat vindt Amin het moeilijkst om aan te wennen? 4. Waar werkt Amin? 5. Wat leert Amin? 28

ANTWOORDBLAD OEFENEN VOOR HET INBURGERINGSEXAMEN Extra Opdracht 1. 1. b. Postbezorger, postvoorbereider, postsorteerder. 2. c. 2 tot 4 uur. 3. b. 2 tot 4 dagen. Extra Opdracht 2. 1. c. Postbezorger op zaterdag 2. a. Postvoorbereider VBG en Postbezorger in Brielle 3. b. Nee. Extra Opdracht 3. Bespreek met uw taalvriend. Extra Opdracht 5. 1. Vindt Amin het leuk in Nederland? Ja. 2. Wat is de hobby van Amin? Schaken. 3. Wat vindt Amin het moeilijkst om aan te wennen? De cultuur. 4. Waar werkt Amin? Bij een autotechniek bedrijf. 5. Wat leert Amin? Autotechniek, auto reparatie en Nederlands 29