Handleiding formulier Onderstaand ganganalyseformulier heeft als doel systematiek aan te brengen bij de visuele observatie van het gaan. Het formulier bestaat uit vier onderdelen: 1 algemene gegevens en loopafwijkingen tijdens de volledige gangcyclus; 2 specifieke loopafwijkingen per probleemfase in de gang; 3 opmerkingen; 4 informatie over het niveau van lopen tijdens de therapie. 1 2 2 4 Algemene opmerkingen - Het formulier is als download beschikbaar. - Het formulier is ontworpen om een behandelaar te ondersteunen in de probleemanalyse tijdens de gang. Het ingevulde formulier moet leiden tot een probleemoplossing. - Het formulier is NIET ontworpen om een gangbeeld volledig vast te leggen. Met een videoopname is een gangbeeld wel vast te leggen. - Het formulier wordt volledig doorgenomen in de volgorde van het formulier. Bij ieder onderdeel wordt geobserveerd of het wel of niet aanwezig is. Bij twijfel wel/niet is het beter om niet aan te vinken, want dat zal zelden tot een oplossing leiden. - Na het volledig invullen van het formulier gaan we pas interpreteren (zie hoofdstuk Probleemoplossing). - Gebruik bij bilaterale problematiek één formulier per lichaamshelft. - Interpreteer niet tijdens het observeren, maar scoor alle zichtbare afwijkingen. - We doorlopen alles in volgorde van het formulier en beoordelen punt per punt de aanwezigheid. Zo ja, dan wordt er een vinkje geplaatst in het lege vierkantje. Daarna wordt het volgende punt geobserveerd. - Het wordt met klem aanbevolen om een video-opname van de patiënt te 3 Bohn Stafleu van Loghum 2017. Uitgave bij Ganganalyse en looptraining, ISBN 978-90-368-1347-1. 1
maken, zowel een opname in frontaal vlak als sagittaal. 1 Bij patiënten met een lage maximumloopafstand kan het loopbeeld door vermoeidheid snel veranderen. 2 Patiënten met een hoge loopsnelheid zijn moeilijk te observeren. Om in de CHECK-fase te kunnen vergelijken, is het handig om een opname te kunnen bekijken van voor de ingreep. 3 Een video-opname kan vertraagd of met stilstaand beeld bekeken worden. Hiervoor zijn heel wat videoplayers op de markt, gratis of tegen vergoeding. De meeste beschikken over traploze vertraging, stilstaand beeld, meer video s naast elkaar bekijken en synchroon starten en tekst of lijnen en pijlen invoegen. Toelichtingen bij het formulier Sectie 1 Aangedane zijde Hier wordt aangegeven welke zijde geobserveerd wordt. Bij bilaterale problematiek wordt voor elke te observeren zijde een apart formulier gebruikt. Loopsnelheid De loopsnelheid van de te observeren patiënt is belangrijk omdat bij een lage loopsnelheid (minder dan 3 km/u) een aantal kenmerken van de normaalgang niet plaatsvinden. Denk hierbij aan invering na heelstrike. Bij een snelheid lager dan 3 km/u is deze invering niet aanwezig en mag dus achteraf niet als een afwijking beoordeeld worden. Orthese/prothese Het dragen van een prothese of orthese beïnvloedt het loopbeeld. Afwijkingen kunnen inherent zijn aan het dragen van dit soort hulpmiddelen en mogen achteraf niet als een afwijking beoordeeld worden. Zie hiervoor ook de hoofdstukken Orthesiologie en Prothesiologie. Loopafstand Hier wordt de maximumafstand ingevuld die de patiënt kan lopen, zonder te rusten. Loophulp Het gebruik van een loophulpmiddel beïnvloedt het loopbeeld. Bij de interpretatie van het ingevulde formulier moet dit meegenomen worden. Schoeisel Hier wordt genoteerd welk schoeisel de patiënt droeg tijdens de observatie. Dit kan zijn sportschoeisel, standaard schoeisel, (semi-)orthopedisch schoeisel, blootsvoets. Voor meer informatie over de invloed van schoeisel op het loopbeeld, zie het hoofdstuk Schoeisel. Normaal wordt een probleemanalyse gemaakt met schoeisel aan de voeten. Toch kan het zinvol zijn om ook een observatie blootsvoets te maken, want afwijkingen zijn dan beter te observeren. Sectie 1b: algemeen loopbeeld Om te voorkomen dat de observator zich te snel in detail stort of blijft hangen bij de meest opvallende afwijking, moet eerst het algemeen beeld ingevuld worden. De observator kijkt als het ware door de spleetjes van zijn ogen naar de totale contour van de lopende patiënt tijdens de volledige gangcyclus. Bohn Stafleu van Loghum 2017. Uitgave bij Ganganalyse en looptraining, ISBN 978-90-368-1347-1. 2
1 Voorwaarts romp De patiënt buigt de romp naar voren tijdens de belasting op het aangedane been of loopt tijdens de volledige cyclus met voorovergebogen romp. 2-3 Bergop/bergaf lopen Bij bergop lopen zien we dat de patiënt extra inspanning moet leveren om over het aangedane been te komen. We zien ook dat de knie eerder overstrekt wordt en de heup in flexie blijft. Bij bergaf lopen zien we het omgekeerde: minder stabiliteit in de knie en door de knieflexie naar voren vallen. 4-5 Breed/smal gangspoor Met de bedoeling om meer stabiliteit op het aangedane been te creëren, zullen we eerder een te breed dan een te smal gangspoor kunnen observeren. De gangspoorbreedte is ook deels afhankelijk van de bekkenbreedte. De observator zal hiermee rekening houden in zijn interpretatie. Een normale gemiddelde spoorbreedte tijdens het gaan, is ongeveer 8 cm voor mannen en 7 cm voor vrouwen. Een wisselende gangspoorbreedte wijst op instabiliteit. 6 Te weinig schouderrotatie Bij een normale loopsnelheid zien we een alternerende schouderrotatie, resulterend in een armzwaai, en tegengesteld aan de bekkenrotatie. Naarmate de loopsnelheid vermindert, neemt ook de schouderrotatie en de armzwaai af. 7-8 Te veel/te weinig bekkenrotatie Hier is een duidelijke wisselwerking met de heup: te veel bekkenrotatie zien we bij beperkingen in de heup en te weinig bekkenrotatie zal vaak gepaard gaan met overdreven heupbewegingen. Normale bekkenrotatie is 4 graden. 9 Asymmetrie Hier worden links/rechtsverschillen geobserveerd. Bij unilaterale problematiek zien we meer asymmetrie dan bij bilaterale problemen. 10 Asymmetrische armzwaai Hier worden links/rechtsverschillen in de armzwaai geobserveerd. Sectie 2 Deze sectie is opgedeeld naar de zes grote probleemfasen in de gang: 1 het eerste contact na de zwaaifase of initial contact; 2 het belasting nemen of de taking support; 3 de eenbenige steunfase of de single leg stance; 4 de voorbereiding naar de zwaaifase of de preswing; 5 de zwaaifase an sich; 6 de voorbereiding naar de volgende steunname of de preparation to stance. In alle probleemfasen zijn de meest voorkomende afwijkingen of strategieën vermeld. Bohn Stafleu van Loghum 2017. Uitgave bij Ganganalyse en looptraining, ISBN 978-90-368-1347-1. 3
1 Initial contact 11 Onvoldoende axiale belasting De observatie vindt plaats bij het eerste contact van de hiel. Onder invloed van belasting wordt hier het hielsteunweefsel ingedrukt met als gevolg een groter contactoppervlak met de vloer en een verschuiving van het aangrijpingspunt van de grondreactiekracht naar voren waardoor het flexiemoment op de knie kleiner wordt. Indien er geen hielcontact is, maar voorvoetcontact of contact met de hele voet, dan is er geen sprake van axiale belasting. 12 Voetplaatsing in rotatie Bij initial contact wordt de voet in een abnormale rotatie naar buiten (of naar binnen) neergezet. 13-14 Eerste contact met volledige voet of met voorvoet Het initial contact vindt niet plaats via de hiel, maar wel via de volledige voet ofwel via de voorvoet. Dit gaat vaak gepaard met punt 15. 15 Onvoldoende knie-extensie Bij initial contact is de knie niet volledig gestrekt maar gebogen, vaak in combinatie met punt 14. Het grote nadeel hiervan is het grote flexiemoment dat op de knie optreedt en het gebrek aan stabiliteit in deze fase. 2 Taking support 16 Voetrotatie na heelstrike Tijdens het belasting nemen roteert de voet naar buiten 17 Geen gecontroleerde invering Patiënt kan het flexiemoment op de knie niet controleren en zakt door de knie. 18 Onvoldoende invering De knie vertoont geen invering en blijft te veel gestrekt. 19 Snelle footflat (klapvoet) Voet klapt snel naar footflat. 20 Trage footflat Voet gaat trager dan normaal naar footflat. 21 Rompneiging naar voren Tijdens het belasten beweegt de patiënt zijn romp naar voren. 3 Single leg stance 22 Onvoldoende kniestabiliteit De knie is niet gestrekt in de eenbenige steunfase. De knie is niet stabiel. Stabiliteit kan weliswaar gekregen worden door de quadriceps in te zetten, maar dit kost extra energie. 23 Overdreven kniestabiliteit De knie is overstrekt in de eenbenige steunfase. Bohn Stafleu van Loghum 2017. Uitgave bij Ganganalyse en looptraining, ISBN 978-90-368-1347-1. 4
24 Valgisering De knie maakt een valgiserende beweging. Het gaat hier niet over een bestaande valgus, die al is geobserveerd in de analyse in stand, maar wel degelijk om een beweging rond het kniegewricht richting de valgus. 25 Varisering De knie maakt een variserende beweging. Het gaat hier niet over een bestaande varus, die al is geobserveerd in de analyse in stand, maar wel degelijk om een beweging rond het kniegewricht richting de varus. 26 Overdreven lordose Vanaf midstance is er een overdreven lordosering. Dit gaat vaak samen met punt 27. 27 Te weinig heupextensie De patiënt maakt na midstance geen of onvoldoende extensie in de heup. 28 Te weinig dorsaalflexie Na midstance is er te weinig dorsaalflexie, en dat leidt tot een te vroeg verlies van hielcontact met de vloer. Patiënt kan dit ook oplossen door de paslengte van het andere been te verkorten(zie punt 51). 29 Verkorte standfase De standfase op het geobserveerde been is te kort in relatie tot de zwaaifase en de steunfase op het andere been. 30 Verlengde standfase De standfase op het geobserveerde been is te lang in relatie tot de zwaaifase en de steunfase op het andere been. 31 Rompverplaatsing opwaarts De romp beweegt asymmetrisch opwaarts in de midstance. 32 Rompverplaatsing neerwaarts De romp beweegt asymmetrisch neerwaarts in de midstance. 33 Te veel romprotatie Er vinden overdreven romprotaties plaats in het bekken en/of de schouders. 34 Rompbeweging naar het aangedane been (Duchenne) De romp beweegt naar het steunbeen, vaak gecombineerd met een armbeweging naar buiten. Het is een misvatting dat de oorzaak alleen maar een krachtsverlies is in de abductoren, naar analogie met een Trendelenburg, waar dit wel een abductorenzwakte is. Bij een Duchennebeweging wordt namelijk het bekken op het steunbeen naar mediaal bewogen en de romp (en eventueel de arm) naar lateraal. Dit resulteert in een maximale abductie in het heupgewricht. Hierdoor wordt maximale stabiliteit in het heupgewricht bereikt (abductieslot). 35 Trendelenburg De romp beweegt naar het zwaaibeen en het bekken zakt aan de zwaaizijde naar beneden. Bohn Stafleu van Loghum 2017. Uitgave bij Ganganalyse en looptraining, ISBN 978-90-368-1347-1. 5
4 Preparation to swing 36 Te weinig knieflexie Net voor het inzetten van de zwaaifase is er onvoldoende knieflexie. De knieflexie hoort hier 40 graden te zijn. 37 Exorotatie Aan het eind van de steunfase, net voor het inzetten van de zwaaifase vindt er een exorotatie plaats op de voorvoet. 38 Geen actieve afzet In deze fase is er geen inzet van de kuitmusculatuur om de voet naar plantairflexie te brengen. 5 Swing phase 39 Voetcontact met de vloer Tijdens de zwaaifase maakt de voet contact met de vloer (ook wel sleepvoet genoemd). 40 Hanentred De knie wordt hoog geheven en de voet hangt naar beneden (dropfoot, zie punt 41). 41 Dropfoot De voet valt naar plantairflexie. 42 Romp naar steunbeen De romp beweegt naar het steunbeen toe in de zwaaifase van het aangedane been. 43 Te weinig knieflexie Er is minder dan 60 graden knieflexie aan het eind van de initial swing. 44 Overdreven bekkenlift Het bekken wordt overdreven opgetild in de initial en mid swing. 45 Circumductie zwaaibeen Het zwaaibeen maakt een circumductie. 46 Tenengang op standbeen In de mid swing van het geobserveerde been vindt een hielheffing aan de steunzijde plaats. 47 Abductie zwaaibeen Het zwaaibeen wordt in abductie naar voren gebracht. 48 Mediale circumductie onderbeen Het onderbeen maakt een slingerbeweging richting mediaal. 49 Laterale circumductie onderbeen Het onderbeen maakt een slingerbeweging richting lateraal. 50 Pas aangedane been is langer De pas van het aangedane been is langer dan die van het niet-aangedane been. Bohn Stafleu van Loghum 2017. Uitgave bij Ganganalyse en looptraining, ISBN 978-90-368-1347-1. 6
51 Pas aangedane been is korter De pas van het aangedane been is korter dan die van het niet-aangedane been. 6 Preparation to stance 52 Knie niet tijdig gestrekt Aan het eind van de zwaaifase is de knie niet volledig gestrekt en IC vindt plaats met onvoldoende gestrekte knie. 53 Onvoldoende sturing Aan het eind van de zwaai is er onvoldoende sturing in het zwaaibeen. Sectie 3 Opmerkingen Hier kunnen extra opmerkingen geplaatst worden ten behoeve van de hierop volgende interpretatie van de analysegegevens. Sectie 4 Deze sectie is toegevoegd ten behoeve van de therapeutische begeleiding van de patiënt bij overdracht naar een collega. Loopbeeld is geautomatiseerd De patiënt is in staat om tijdens het lopen dubbeltaken uit te voeren. Loopbeeld is gegeneraliseerd De patiënt is in staat om dit lopen in verschillende omstandigheden toe te passen. Bohn Stafleu van Loghum 2017. Uitgave bij Ganganalyse en looptraining, ISBN 978-90-368-1347-1. 7