Philips ontdekt een verband (korte termijn). De econoom Phillips zag in de gegevens van eind jaren 50 tot en met eind jaren 60 een duidelijk (negatief) verband tussen werkloosheid en inflatie. De theorie ontstond dat er een onlosmakelijk verband is tussen werkloosheid en inflatie. Als de overheid stimuleringsbeleid (om de werkloosheid te laten dalen) of de centrale bank rentebeleid (om de inflatie te beteugelen) toepassen zal dit beleid als bijeffect telkens hebben dat de andere factor gaat stijgen. Er is een afruil tussen werkloosheid en inflatie. Het negatieve verband tussen werkloosheid en inflatie (en andersom) kan op de korte termijn conjunctureel worden verklaard (figuur 1 en figuur 2): Figuur 1. Figuur 2: De praktijk is weerbarstig. Er zijn twee redenen waarom de Philips curve uit de gratie raakte: 1. De oliecrisis eind jaren '70, leidde er toe dat de kostprijzen van producten stegen wat werd doorgerekend in de prijzen. We noemen dit een aanbodschok. Door de gestegen prijzen daalde daardoor de vraag naar goederen en diensten waardoor uiteindelijk arbeid werd uitgestoten. Er ontstond een periode van stagflatie. Hoge inflatie gepaard met hoge werkloosheid. Iets wat volgens de gedachte van de Phillips curve niet kon. 2. Later onderzoek tot en met de jaren negentig toonde geen mooie curve waarin het verband overeind bleef. De werkloosheid afgezet tegen de inflatie zag er uit als een puntenwolk waar niet direct een verband tussen te zien was. Pagina 1 van 5
Friedman redt de theorie (de lange termijn). De econoom Friedman bestudeerde de puntenwolk en vond daarin enkele periodes waarin het verband zich mooi voor deed. Ook viel hem op dat de curve in de loop van de tijd steeds verder naar rechts verschoof. Dat betekent bij meerdere, boven elkaar liggende curven, dat bij hetzelfde werkloosheidspercentage een steeds hogere inflatie bestond. Daar had Friedman twee verklaringen voor: 1. Een curve schuift omhoog (naar rechts) door een aanbodschok zoals de oliecrisis. 2. Als eenmaal de inflatie op een bepaalde hoogte is gekomen verwachten werkgevers en werknemers inflatie en passen daarop hun looneis aan (werknemers) en hun prijzen (werkgevers). De hoge prijzen leiden dan uiteindelijk tot een nieuwe uitstoot van arbeiders. Uiteindelijk, was de gedachte van Friedman, keert de werkloosheid altijd terug op het niveau waarbij de inflatie niet meer versneld maar ook niet afneemt (Non accelerating inflation rate of unemployment, NAIRU) Figuur 3. Bevindingen van Friedman Oplossen van opgaven. In opgaven over de Philips curve is het belangrijk om onderscheid te maken tussen de korte termijn (verschuiving over een curve) en de lange termijn (verschuiving van de curve zelf naar rechts/boven) en het terugvallen op het NAIRU nivo. Pagina 2 van 5
1. Verklaring voor verschuiving over een curve (korte termijn): een vraagschok die ontstaat door toename van de overheidsbestedingen of door rente- of geldbeleid van de ECB. Figuur 4. Verschuiving over de Phillips curve van punt A naar punt B (Door overheidsstimulering daalt de werkloosheid, krapte op de arbeidsmarkt leidt via de loonkosten per product tot stijgende inflatie). 2. Verklaring voor verschuiving van de curve naar rechts: een aanbodschok zoals de stijgende prijzen tijdens de oliecrisis. Figuur 5. Verschuiving van de Phillips curve (Door een aanbodschok schuift de curve omhoog. Punt B wordt punt C. Een situatie van hogere werkloosheid die gepaard gaat met hoge inflatie, oftewel stagflatie) Pagina 3 van 5
3. Verklaring voor de terugval naar het NAIRU niveau: de verwachte inflatie die via de looneisen leiden tot stijgende prijzen en daardoor uitstoot van arbeid. Figuur 5. Terugval van de werkloosheid naar het niveau NAIRU (van C naar D). Vraagstukken over de Phillips curve gecombineerd met het AS/AD model. In het AS/AD model (macro-economisch model) worden de omvang van het reële BBP en het Prijspeil tegen elkaar afgezet. In het AS/AD model zijn goed vraagschokken te visualiseren (toenemende vraag door bijvoorbeeld de bewuste toename van overheidsbestedingen, of de interventie van de Centrale Bank om de rente te verlagen). In het AS/AD model leidt een toegenomen vraag tot een hoger prijspeil. We weten tegelijkertijd dat een hogere vraag naar goederen en diensten zal leiden tot meer vraag naar arbeid en dus een dalende werkloosheid. Dit laatste is goed te visualiseren via de Phillips curve. Beide curve naast elkaar geven dan een goede visualisatie van de doorwerking van een vraagschok in de verhouding tussen inflatie en werkloosheid (zie figuur 7): Figuur 7. Het AS/AD model gecombineerd met de Phillips curve (De MEV stijgt van MEV1 naar MEV2 door overheidsstimulatie of door beleid ECB. De toegenomen vraag in het AS/AD model leidt tot meer vraag naar arbeid. De werkloosheid daalt. De krapper wordende arbeidsmarkt zal via stijgende lonen leiden tot een stijgende kostprijs per product. Bedrijven rekenen die door in de productprijzen. Stijgende inflatie. Pagina 4 van 5
Loonstarheid. Lonen zijn niet geneigd te dalen, omdat ze veelal vastliggen in cao s. In tijden van teruglopende vraag maken starre lonen dat de werkloosheid verergert. Zowel loonflexibiliteit als een flexibel ontslagrecht zijn volgens Friedman belangrijk om een teruglopende vraag op te vangen. Als lonen flexibel zijn in plaats van star zullen bedrijven kiezen voor loonsverlaging en zal de werkloosheid niet oplopen. Door lagere loonkosten per product zal een land weer snel concurrerend worden en zal de vraag weer aantrekken. Pagina 5 van 5