Groei & Krimp. Waar moeten we bouwen en waar vooral niet?

Vergelijkbare documenten
Grondprijzen in Nederland

Brabant de toekomst, kansen en bedreigingen

Stad en land. Coen Teulings. 14 april Centraal Planbureau

Waar moeten we bouwen en waar (nog) niet. Gerard Marlet 11 oktober 2016

Cultuur in stad en provincie. De culturele positie van de stad en de provincie Utrecht

De waarde van winkels

Foto van de Drechtsteden

Restauratie van het huis van Thorbecke

Locatie, locatie, locatie! Grondprijzen en de economie en de stad

Stad en Land. Henri de Groot, Gerard Marlet, Coen Teulings en Wouter Vermeulen

Nederland als een snelwegpanorama tussen Emmen en Meppel

Wijkeffecten. Coen Teulings. Ministerie van Financiën 28 april 2011

Rekenen Groep 7-2e helft schooljaar.

De waarde van de Academie. Gerard Marlet Antwerpen 7 november 2013

Onderzoeksflits Atlas voor gemeenten 2019

Rekenen Groep 6-1e helft schooljaar.

Meest Gastvrije Stad 2010

Antwoorden Rekenen Groep 5-1e helft schooljaar

Grote gemeenten goed voor driekwart van bevolkingsgroei tot 2025

Rekenen Groep 4-1e helft schooljaar.

Rekenen Groep 4-2e helft schooljaar.

Rekenen Groep 4-2e helft schooljaar.

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2015 Erfgoed positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 29 mei Utrecht.nl/onderzoek

Groei en Krimp in een Urbaniserende Wereld

Brunelleschi. De Dom van Florence

Meest Gastvrije Stad 2010

Hoe vitaal is de Zuidvleugel?

Geen fabriekswerk. Roeien met de wind mee en de stroom tegen. Jac Willekens

EXPERTS OP DE TOEKOMST VAN VASTGOED DE VINEX-WIJK VANUIT BEWONERSPERSPECTIEF

De rol van stations: vele stakeholders

Een Toekomst voor de Stad

van Museum Beelden aan Zee een documentaire gemaakt door Sebastiaan Lefèvre, student aan de ABV Tilburg.

Geen eigen huis, maar wel een plek onder de zon?

Prijs, Woningkwaliteit en conjunctuur

Rekenen Groep 6-2e helft schooljaar.

Onderzoeksflits Atlas voor gemeenten 2018

Atlas voor gemeenten 2013: de positie van Utrecht. notitie van Onderzoek.

Regionale economische prognoses 2016

Planbureau voor de Leefomgeving PERSBERICHT. Bevolking daalt in kwart Nederlandse gemeenten. Nieuwe regionale bevolkingsprognoses tot 2040:

Praktische opdracht Wiskunde C Bevolkingsgroei

DE WERELD VAN DE GROTE STAD

Migratie en pendel Twente. Special bij de Twente Index 2015

SER magazine. Gerard Marlet historicus en directeur Atlas voor gemeenten Het geheim van succesvolle steden. Kirsten Rohde.

Krimp in Fryslân. Inwonertal

Wordt de positie van steden sterker of zwakker? Hoe zit dat met Amsterdam?

De Verdeelde Triomf. Ateliersessie Trek naar de Stad Provincie Flevoland, Lelystad. 23 maart 2016 Dr. Otto #verdeeldetriomf

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2016 Thema Water. De positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 29 juni Utrecht.

Nederlandse economie en vastgoed

De ruimtelijke variatie in de relatie tussen voorzieningen en omvang is groot. Dit wijst op grote verschillen in preferenties.

Woningmarktrapport - 4e kwartaal Gemeente Amsterdam

Politieke participatie

Hoogopgeleide jongeren willen grootstedelijk wonen, de rest niet

Het Noorden: Wat is er aan de hand? Wat is er nodig?

Eindexamen aardrijkskunde oud progr vwo I

Werklocaties. Nota Kantoren Rotterdam samengevat. 19 juni 2019

HYPOTHEEK INDEX 4E KWARTAAL 2016

Geld verdienen in de drukkerij Slimmer werken dankzij Lean Printmanagement

Urbanisatie-effecten en vastgoedwaardeontwikkeling: Human Capital = Capital Growth. Richard Buytendijk, MSc, MSRE

Ruim een op de drie gemeenten is sinds 2010 gekrompen

TOERISME en RECREATIE. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 3 e editie. Opzet en inhoud

De achterkant van de stad

Agglomeratiekrachten naar opleidingsniveau

Syntrus Achmea Real Estate & Finance. Waarde? Winkels! [ C L I C K TO S TA R T ] Boris van der Gijp. Provada, 6 juni 2018

Analyse vraaghuurprijzen kantoorruimte

De wijk nemen. Een subtiel samenspel van burgers, maatschappelijke organisaties en overheid. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling

onderdeel van

Geachte Voorzitter, Voorzitter van de Tweede Kamer. der Staten Generaal Interne postcode 270 Postbus EA Den Haag Telefoon

Economie Roermond trends en toekomst

Het Noorden: Wat is er aan de hand? Wat is er nodig?

Woningmarktrapport - 4e kwartaal Gemeente Dordrecht

Trickle down in de stad

Regionale arbeidsmarktprognose

The Netherlands of

GEBIEDEN. 4 havo 3 Stedelijke gebieden 4-5

Samenvatting Aardrijkskunde Paragraaf 1.1 t/m , 1.8

Volgt wonen het werken; lessen voor Brainport en focus op B5. dr. Cees-Jan Pen Lector Vastgoed/lectoraat Brainport (Lectorale rede )

Woningmarktrapport - 3e kwartaal Gemeente Haarlemmermeer

Economische en geografische dynamiek in stad en regio

Competitieve regio s: buitenlandse werknemers?

Atlas voor gemeenten 2011:

Stadsbouwmeester Haarlem deelt visie op woningbouwopgave :00

Gastvrije Stad. Meest. van Nederland

Woningvoorraad en woningbehoefte in Nederland

Atlas voor gemeenten 2014: de positie van Utrecht

Groei en krimp: de Drechtsteden

Hypotheek Index Q1 2017

Leiden in de Atlas voor gemeenten 2015

RECREATIE EN TOERISME. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 4 e editie. Opzet en inhoud

Dordrecht in de Atlas 2013

Psychosociale hulpverlening voor naasten van traumapatiënten

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 3

EZ Over de veranderende rol(len) van gemeentelijke afdelingen Economische Zaken. Peter Louter Zwolle, 4 maart 2014

Samenvatting Regionaal Woningbehoefteonderzoek 2015 Gemeente Culemborg

Woningmarktrapport 4e kwartaal Gemeente Amsterdam

Station Nieuwe Meer Het internationale & inclusieve woon- en werkgebied van Nieuw West

Demografische ontwikkelingen : onzekerheid en regionale diversiteit

Woningen. Prijzen en transacties. Provincie / Steden. Marktgegevens en prognoses. Transactieprijzen koopwoningen in mediaan 2016

Woningmarktrapport - 4e kwartaal Gemeente s-hertogenbosch

Sectorrapport Winkelmarkt VOORJAARS UPDATE 2017

Transcriptie:

Groei & Krimp Waar moeten we bouwen en waar vooral niet?

Met dank aan Stefan Groot, Eric Koomen, Roderik Ponds en Clemens van Woerkens voor hun onmisbare bijdrage aan de totstandkoming van dit boek. En aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van Financiën en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voor de mogelijkheid om binnen het door hen gefinancierde programma Decentrale overheden aan dit boek te werken. Eindredactie: Ravestein & Zwart, Nijmegen Ontwerp en opmaak: M Tekst & Beeld, Odijk Drukwerk: Rocim, Oosterbeek VOC Uitgevers Postbus 366 6500 AJ Nijmegen I www.voc-uitgevers.nl ISBN: 978-90-79812-19-6 2016: Vermeulen, Teulings, Marlet, De Groot Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Groei & Krimp Waar moeten we bouwen en waar vooral niet? Wouter Vermeulen Coen Teulings Gerard Marlet Henri de Groot

Inhoud Inleiding 7 1 Groeien en krimpen 17 1.1 Van stad naar regio 19 1.2 Divergentie of convergentie? 23 1.3 Persistente groei? 27 1.4 Groei, sorting en amenities 30 2 Hoog en laag 35 2.1 De kenniseconomie 37 2.2 Ruimtelijke patronen in Nederland 41 2.3 De clustering van hoogopgeleiden 47 2.4 De ruimtelijke organisatie van onze kenniseconomie 55 2.5 Implicaties voor beleid 58 3 Stijgen en dalen 63 3.1 De prijs van een standaardwoning 63 3.2 De aantrekkingskracht van het centrum 70 3.3 Persistente groei? 78 4 Waar en wanneer 83 4.1 De waarde van wachten 84 4.2 De waarde van opstal 91 4.3 Waar is in de afgelopen jaren gebouwd? 98 5 Winnaars en verliezers 109 5.1 Waar krimpt het? 109 5.2 Kans op krimp 115 5.3 Wie zijn de verliezers? 118 5.4 De ontwikkeling van krimpregio s 122 6 Macht of onmacht? 129 6.1 Geordend Nederland 130 6.2 Gecontroleerde groei? 132 6.3 Breken of bouwen 139 6.4 Risico en verevening 144 6.5 De uitdaging 148 Bijlage: de persistentie van bevolkingsgroei in de G57 151 5

6

Inleiding Almere is eindelijk af, nu de banen nog. (NRC Handelsblad, 22 augustus 2015) De ontwikkeling van steden is een onvoorspelbaar proces. Onze eigen vaderlandse geschiedenis is een sprekend bewijs van deze ijzeren wetmatigheid. Zo was Leiden anderhalve eeuw geleden één van de belangrijkste steden. Maar die stad staat nu qua omvang op plaats 22. De hoge positie van Leiden is overgenomen door Eindhoven, een stad die tachtig jaar terug nog nauwelijks bestond. Steden als Middelburg, Medemblik en Enkhuizen zijn al eeuwen op de terugtocht. En hoewel Tilburg en Enschede door de opkomst van de textielindustrie in de eerste helft van de 20e eeuw explosief zijn gegroeid, hebben zij ook zwaar te lijden gehad toen die industrie ten onder ging. Stedelijke ontwikkeling is dan ook een tombola. Die onzekerheid dwingt planners en ruimtelijke ordenaars tot bescheidenheid en investeerders en huizenkopers tot voorzichtigheid. We zullen moeten leren leven met onzekerheid; goedschiks, want anders gebeurt het kwaadschiks, zo heeft de geschiedenis laten zien. Waarom klontert economische activiteit of het nu gaat om wonen of werken zich samen? En waarom is dat proces van samenklontering zo onvoorspelbaar? De geschiedenis van Enschede, Helsinki, Eindhoven en Detroit geeft op die vraag een eerste antwoord. De textielindustrie, Nokia, Philips en de auto-industrie zijn bepalend geweest voor het lot van deze steden. Je zou kunnen stellen dat het unique selling point van de stad zijn specialisatie is: glas uit Leerdam of kaas uit Alkmaar. Maar hoewel die specialisatie van kennis en kunde op één locatie de meerwaarde is van een stad, is dit tegelijk ook vaak zijn zwakte. Want successen uit het verleden bieden nu eenmaal geen garantie voor de toekomst. Met de teloorgang van de Amerikaanse auto-industrie raakte ook Detroit in verval. Op kleinere schaal gebeurt nu hetzelfde met Bergen op Zoom, dat in belangrijke mate afhankelijk was van de sigarettenindustrie. Stedelijke specialisatie is dus de bron van zowel het succes als van de onzekere toekomst van de stad. Steden staan dan ook voor de moeilijke afweging tussen de huidige marktwaarde van vergaande specialisatie en het grote risico dat een monocultuur met zich meebrengt. Die afweging is extra moeilijk, omdat niet zo duidelijk is hoe die keuze te beïnvloeden is. Wedden 7

op meerdere paarden heeft een groot voordeel, omdat dit het risicoprofiel verbetert, en daarmee de kapitaalkosten van vastgoedinvesteringen. Kenmerkend voor de agglomeratievoordelen in productiesteden is de vaak zeer korte afstand waarover de voordelen van nabijheid van andere banen voelbaar zijn. Locaties op meer dan een kilometer afstand profiteren hier vaak nauwelijks meer van. Dit sluit naadloos aan bij wat kantoren van grote organisaties vaak ervaren: de naaste buurman is een belangrijke vraagbaak, de hoek van gang is al een eind weg en wie de trap op loopt betreedt een geheel andere wereld. Een studie van Gabriel Ahlfeldt en co-auteurs naar de economische gevolgen van de deling en hereniging van Berlijn geeft een betrouwbare inschatting van agglomeratievoordelen: ze zijn erg belangrijk, maar hun bereik is klein. Dit verklaart het ontstaan van hoog geconcentreerde en vaak ook hoog gespecialiseerde business districts, zoals de Amsterdamse Zuidas. Locale specialisatie brengt echter ook grote voordelen met zich mee; de grondprijzen op bijvoorbeeld de Zuidas zijn niet voor niets erg hoog. Dat hoge grondprijzen een goed indicatie zijn voor het succes van een locatie, bleek uit de studie Stad en land. De kern van dit boek is het klassieke plaatje van de stad, dat is weergegeven op de volgende pagina. In deze afbeelding is de afstand tot het Central Business District, kortweg CBD (op de horizontale as) afgezet tegen de grondprijzen (op de verticale as). Al het werk bevindt zich in het CBD. Werken in de stad levert meer op dan werken op het platteland buiten de stadsrand. Maar tegenover dit voordeel staat dat wonen in het centrum van de stad duurder is dan wonen aan de rand. In een ruimtelijk evenwicht moet iedereen uiteindelijk even goed af zijn, omdat er anders een prikkel zou zijn om te verhuizen. Het loonverschil tussen de stad en het platteland moet dus overal gelijk zijn aan de som van de hogere grondprijs in de stad en de reiskosten naar het CBD. Vlak bij het CBD zijn de reiskosten nul en is het verschil in grondprijs gelijk aan het loonverschil. Aan de rand van de stad is de grondprijs even hoog als die op het platteland. Daar zijn dus de reiskosten naar het CBD precies gelijk aan het loonverschil. Hoe hoger de reiskosten per kilometer, des te steiler verloopt de grondprijscurve in de stad. 8

Figuur 1 De theorie van de monocentrische productiestad Bron: H. de Groot, G. Marlet, C. Teulings, W. Vermeulen, 2010: Stad en land (Centraal Planbureau, Den Haag) Een belangrijke implicatie van deze redenering is dat steden uitdijen als de reiskosten dalen of het loonverschil toeneemt. Dit verklaart voor een groot deel de groei van steden sinds de industriële revolutie. Toch is dit beeld van stedelijke groei als een functie van industriële specialisatie te simpel. Het succes van een stad is niet louter afhankelijk van de productiekant van de economie. Stad en land heeft laten zien dat ook consumptie beslissend kan zijn. In consumptiesteden biedt concentratie van activiteiten op een kleine ruimte immers voordelen, bijvoorbeeld bij de instandhouding van specialistische winkels of een divers cultureel aanbod. De agglomeratievoordelen van de stad als geheel kunnen daardoor verder strekken dan de kleine postzegel rond de Zuidas. Alle mensen die daar werken, moeten immers ook ergens wonen en willen s avonds graag uitgaan. De theorie van de monocentrische stad blijft overigens ook na de overgang van productiestad naar consumptiestad intact. Vervang het CBD door een CAA (Central Amenity Area) en het wordt meteen duidelijk (zie de afbeelding 9

hieronder): mensen zijn bereid meer te betalen voor een huis vlak bij een aantrekkelijke binnenstad, met een groot en gevarieerd aanbod aan stedelijke voorzieningen. Of ze betalen minder en krijgen te maken met hogere (gegeneraliseerde) reiskosten om van de voorzieningen in die binnenstad te kunnen genieten. Figuur 2 De theorie van de monocentrische consumptiestad In Nederland is Haarlem het beste voorbeeld van een succesvolle consumptiestad. De stad heeft een prachtig 17e-eeuws centrum, ligt dicht bij zee (ideaal voor recreatie) en onder de rook van Amsterdam en Schiphol. Geen wonder dat veel mensen met een goede baan in de hoofdstad zich graag in Haarlem en omstreken vestigen. Als één van de weinige grote steden in Nederland heeft Haarlem dan ook een negatief saldo op het gebied van het woon-werkverkeer: meer mensen reizen s ochtends de stad uit op weg naar hun werk elders dan andersom. Je zou denken dat Dordrecht zich met zijn prachtige centrum op dezelfde manier had moeten kunnen ontwikkelen, maar de grote buur Rotterdam doet het nu eenmaal minder goed dan Amsterdam. 10

Consumptiesteden lopen veelal minder risico dan productiesteden. Uiteraard moeten het theater en winkelcentrum met hun tijd meegaan, maar een consumptiestad is minder afhankelijk van nauwelijks beïnvloedbare omstandigheden op de wereldmarkt, zoals de teloorgang van de textielindustrie of het stukgoed. Het grootste risico dat consumptiesteden lopen, is dat de nabijgelegen productiestad zijn aantrekkingskracht verliest. Een stad als Amsterdam paart de voordelen van een consumptie- en een productiestad aan elkaar. Onze hoofdstad heeft een cultureel aanbod op internationaal topniveau, waardoor het een aantrekkelijke vestigingplaats is voor internationaal talent. Dit talent legt vervolgens weer de basis voor de vorming van een aantal (meer dan één!) productiespecialisaties. Meer dan één specialisatie impliceert immers risicospreiding en dat vergemakkelijkt vanwege de lagere kapitaalkosten weer investeringen in vastgoed. Steden die de voordelen van een consumptie- en een productiestad combineren, zijn over de hele wereld zeer succesvol. Denk aan steden als Barcelona, Parijs, London, New York, Kopenhagen en Milaan. Voor Europa, en misschien nog wel meer in het bijzonder voor Nederland, biedt dit een kans. Een historisch stadshart is een goed uitgangspunt voor de vorming van een aantrekkelijke consumptiestad. En juist de combinatie van een consumptie- en productiestad biedt zoals hierboven is beschreven veel voordelen. Zoals Stad en land liet zien, zijn steden als Utrecht, Haarlem en Leiden en op een iets lager niveau, Arnhem, Amersfoort en s-hertogenbosch hierin succesvol. Het perspectief voor steden met dit profiel is dan ook gunstig. Hoger opgeleiden zijn in dit verhaal van cruciaal belang. De stad heeft veel baat bij hen. En zij hebben op hun beurt veel baat bij de consumptievoordelen van de stad. Edward Glaeser noemt dit ook wel reinventing the city. Hij maakt een vergelijking tussen de Amerikaanse steden Detroit en Boston. Beide steden raakten in de jaren zeventig van de vorige eeuw in de problemen; Detroit door de ondergang van de auto-industrie, Boston door de teloorgang van de haven. In tegenstelling tot Detroit kwam Boston er wel weer bovenop. Wat maakte het verschil? Het antwoord is simpel: de universiteiten MIT en Harvard. Gevolg is dat Boston een grotere hoeveelheid hoger opgeleiden telt dan Detroit. Zij komen met nieuwe ideeën en zetten daar omheen nieuwe bedrijven op. Dit heeft in Boston geleid tot een stroom van nieuwe specialisaties, waardoor de stad nu 11

beschikt over meerdere unique selling points op de wereldmarkt. Deze unique selling points geven Boston ook een betere uitgangspositie in de afweging tussen de voordelen van specialisatie en het nadeel van het risicovolle karakter van een monocultuur. Een cluster van specialisten die ieder voor hun productiviteit van de andere specialisten afhankelijk zijn, heeft nog een ander voordeel. Individuele specialisten zijn mobiel, vaak zelfs over landsgrenzen heen. Een cluster van specialisten is dat niet. Een stad die zich eenmaal heeft gepositioneerd als vestigingsplaats van zo n specialistisch cluster raakt dat voordeel dus niet zomaar meer kwijt. Universiteitssteden hebben dus een groot voordeel, omdat zij te maken hebben met voortdurende instroom van nieuw talent. Uiteraard scheelt ook een mooie 17e-eeuwse binnenstad een hoop. Dit is namelijk een belangrijk hulpmiddel om uit te kunnen groeien tot een consumptiestad, zoals Amsterdam en Utrecht laten zien. Bovendien is een consumptiestad veel beter in staat om toptalent, ook na het afstuderen, vast te houden. Het proces van groei en krimp is een nieuwe fase ingegaan: een fase die gepaard zal gaan met scherpere tegenstellingen in regionale ontwikkeling. De landelijke groei van de bevolking is sinds het begin van deze eeuw drastisch teruggelopen. Zelfs bevolkingskrimp behoort afhankelijk van hoe het verder gaat met de migratie nu tot de mogelijkheden. Tegelijkertijd neemt het gemiddelde opleidingsniveau van de bevolking nog steeds toe. De woonwensen van de diverse opleidingsniveaus lopen echter sterk uiteen, zowel vanwege consumptie- als productievoordelen. De behoefte aan woningen zal toenemen in regio s die in trek zijn bij hoger opgeleiden. Bij een krimpende bevolking leidt dit echter onvermijdelijk tot prijsdaling en leegstand in andere regio s. Dit proces houdt waarschijnlijk nog wel even aan. Dit soort trends zijn over een periode van twintig jaar namelijk redelijk persistent. Hoe moet het beleid met deze grote interregionale verschillen omgaan? Uiteindelijk is er maar één optie: go with the flow. Bouw daar waar er vraag naar is. Dit advies klinkt op het eerste gezicht ongenuanceerd, maar wordt in dit boek vergaand onderbouwd. Er is namelijk een eenvoudige regel voor waar je wanneer het beste kunt bouwen, namelijk op het moment dat de marktwaarde van het opstal op een bepaalde locatie hoger is dan de bouwkosten. Met behulp van meer dan één miljoen huizentransacties over 12

de afgelopen dertig jaar kan die meerwaarde tot op postcodeniveau nauwkeurig worden bepaald. Uit die berekening komt naar voren dat de marktwaarde van een vierkante meter opstal in grote delen van Nederland veel lager is dan de bouwkosten. Daar is nieuwbouw dus maatschappelijke verspilling. Op een beperkter aantal locaties is nieuwbouw juist dringend gewenst, voor een belangrijk deel rondom Amsterdam. Op basis van deze landkaart van marktprijzen is in dit boek nagegaan of er de afgelopen twintig jaar op de juiste locaties is gebouwd. Dit levert een gemengd beeld op. Ongeveer de helft van de nieuwbouw is op de juiste plaats en het juiste tijdstip gebouwd. Een substantieel deel is echter gebouwd op locaties waar geen enkele behoefte aan nieuwbouw was. Daarmee is veel maatschappelijk vermogen verspild. Omgekeerd zijn locaties die zeer geschikt zijn voor bebouwing ten onrechte onbebouwd gebleven. De vuistregel Bouw waar de marktwaarde hoger is dan de bouwkosten lijkt zo uit het Handboek voor projectontwikkelaars te komen. Maar lopen de private belangen van projectontwikkelaars werkelijk perfect parallel met het publieke belang van de samenleving als geheel? Dat is niet het geval. Met name in de omgeving van snel groeiende steden willen projectontwikkelaars veelal in te lage dichtheid bouwen. Wil een dergelijke stad optimaal kunnen profiteren van zijn agglomeratievoordelen, dan is een hogere bebouwingsdichtheid geboden. Bestemmingsplannen zijn voor decentrale overheden dan ook een ideaal instrument om projectontwikkelaars bij te sturen en een deel van de verkoopopbrengst van de nieuwbouw af te romen ten bate van de investeringen in de voorzieningen van de stad. Per saldo doet dit echter weinig af aan de hierboven genoemde vuistregel. Groei & Krimp dat kan worden beschouwd als een vervolg op Stad en land gaat uitgebreid in op deze thematiek. De achterflap van dit boek die een tabel bevat met kerncijfers is uitklapbaar. Op die manier kan de tabel naast de tekst van de hoofdstukken worden gelegd, waardoor de lezer extra informatie en ondersteuning heeft bij het lezen van dit boek. Welke steden in Nederland kennen groei? En welke steden kennen krimp? Zijn die verschillen persistent, of veranderen ze door de tijd? Wat zijn de verklaringen voor de verschillen tussen steden? En wat betekent dit voor het beleid? Vijf empirische hoofdstukken leiden in het zesde en laatste 13

hoofdstuk tot de vuistregel Bouw waar de marktwaarde hoger is dan de bouwkosten en dus tot het antwoord op de vraag uit ondertitel van dit boek: waar moeten we bouwen en waar vooral niet? 14

De belangrijkste conclusies uit dit boek 1. Op de lange termijn is de groei van steden onvoorspelbaar en onafhankelijk van de omvang van een stad. Op kortere termijn zijn groei en krimp wel persistent: één procent meer groei nu, leidt gemiddeld tot een half procent meer groei over tien jaar (hoofdstuk 1). 2. Het zijn met name hoger opgeleiden die de meeste agglomeratievoordelen genereren, en die op de agglomeratievoordelen van de stad zijn afgekomen (hoofdstuk 2). 3. In aantrekkelijke centrumsteden zijn de prijzen gestegen veel harder dan in het ommeland van die steden. Voor minder aantrekkelijke steden geldt juist het omgekeerde (hoofdstuk 3). 4. De ontwikkelaar of dat nu een projectontwikkelaar, corporatie of gemeente is doet er goed aan te bouwen op plekken waar het verschil tussen de waarde van opstal en de bouwkosten hoog is. Voor ongeveer de helft van alle nieuwbouw sinds 1985 is dit redelijk gelukt. Toch zijn er ook veel nieuwe huizen in Nederland gebouwd op plekken waar er geen markt voor is, zoals in Almere, Oost-Groningen en in delen van Limburg (hoofdstuk 4). 5. Krimp is gemakkelijker te voorspellen dan groei. In krimpregio s zijn vooral de achterblijvers de dupe; die zien het voorzieningenniveau verschralen, hun woonomgeving verloederen en de waarde van hun bezit verdampen. Maar ook de vertrekkers hebben een probleem als ze hun woning tegen een lage prijs moeten verkopen (hoofdstuk 5). 6. Nieuwbouw in krimpgebieden is contraproductief en zet huizenprijzen nog verder onder druk. Concentratie van voorzieningen op een paar kansrijke locaties biedt meer soelaas (hoofdstuk 6). 15