Onteigening in de gemeente Maasdriel VW «Onteigeningswet» Dijkverbetering Almese Stoep - Kerkdriel Besluit 1 maart 1999, nr. 99.000909 houdende aanwijzing onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Beschikken bij dit besluit over het verzoek de dijkstoel het Polderdistrict Groot Maas en Waal 16 november 1998, nr. 9803192, tot aanwijzing onroerende zaken ter onteigening ingevolge artikel 62 de onteigeningswet juncto artikel 27 de Wet op de waterkering, ten behoeve de verbetering de dijk aan de rechteroever de Maas, tracé Alemse Stoep-Kerkdriel (tot aan de splitsing Hoenzadrielsedijk- Uitingstraat), hm 23-67, met bijkomende werken, in de gemeente Maasdriel. De Staatssecretaris Verkeer en Waterstaat heeft de beslissing op het verzoek voorgedragen bij brief 22 februari 1999, nr. HKW/R 1999/2134, Hoofdkantoor de Waterstaat, Stafdienst Bestuurlijk Juridische Zaken. Overeenkomstig artikel 27 de Wet op de waterkering heeft een door de minister, voornoemd, benoemde commissie in de gemeente Maasdriel een hoorzitting gehouden om de zienswijze belanghebbenden tegen de voorgenomen onteigening en het plan het werk aan te horen, nadat voor zoveel nodig aan de artikelen 11 en 12 de wet was voldaan. De commissie is overeenkomstig artikel 63 de onteigeningswet bijgestaan door een lid het bestuur het Polderdistrict Groot Maas en Waal. Uit het verslag de zitting blijkt dat de volgende belanghebbenden mondeling hun zienswijze naar voren hebben gebracht: 1. de heer W.M. Heijningen, wie geen gronden ter onteigening behoeven te worden aangewezen; 2. de heer A.C.M. Heijningen, eigenaar de onroerende zaak met grondplan 82; 3. de heer Th.H. Bogaard, eigenaar de onroerende zaak met grondplan 315; 4. de heer A.C. Verhoeven, eigenaar de onroerende zaken met de grondplans 80 en 300; 5. de heer A.G.M. Heel, eigenaar de onroerende zaak met grondplan 304; 6. de heer L.J. Piels, eigenaar de onroerende zaken met de grondplans 312 en 313 en 7. de heer J.F.H. Broekmeulen, gedeeltelijk eigenaar de onroerende zaken met de grondplan 310 en 311. Overwegingen Ingevolge voornoemd artikel 62 de onteigeningswet juncto artikel 27 de Wet op de waterkering kan, zonder voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen nut onteigening vordert, onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve de aanleg en verbetering dijken. Reclamant sub 1 heeft, samengevat, aangegeven dat hij zijn grond (een stukje dijkhelling) niet wenst te verkopen. Op een schriftelijke verklaring daarover heeft hij geen antwoord ontgen. Ter zitting de commissie ex artikel 27 de Wet op de waterkering is namens de verzoeker om onteigening aangegeven dat de eigendom de dijkhelling in het onderhavige traject in sterke mate versnipperd is. In principe wenst de verzoeker eigenaar te worden de dijkhelling, maar in verband met bedoelde versnippering kan de verzoeker er ook mee instemmen indien de eigendom niet overgaat. In dat geval moet de eigenaar wel toestemming verlenen voor de uitvoering de werkzaamheden. Namens de verzoeker is verder aangegeven dat de eigenaren, die hebben gemeld dat zij geen grond willen verkopen en ook geen medewerking willen verlenen aan de uitvoering de werkzaamheden, bericht hebben ontgen. Reclamant behoort waarschijnlijk tot de groep eigenaren die geen grond wenst te verkopen maar wel toestemming geeft voor de realisering de dijkverbetering. Deze groep heeft nog geen nader bericht ontgen. Wij merken in aansluiting op het voorgaande op, dat de reclamant benodigde grond niet in de onteigeningsstukken, die voor belanghebbenden ter inzage hebben gelegen, is opgenomen. In verband hiermee kan naar Ons oordeel, mede in aanmerking nemend de door de verzoeker gegeven toelichting, verder voorbij worden gegaan aan de zienswijze reclamant sub 1. Reclamant sub 2 heeft in de eerste plaats zijn verbazing uitgesproken over de start de onteigeningsprocedure, in aanmerking nemend dat de onderhandelingen nog gaande zijn. In de tweede plaats wil hij exact weten hoeveel grond hij kwijtraakt, mede omdat de vrees bestaat dat zijn buurman het niet eens zal zijn met de nieuwe grens. Met betrekking tot het eerste punt wordt opgemerkt, dat volgens vaste jurisprudentie de Kroon in het algemeen uit een oogpunt behoorlijk bestuur voorafgaand aan de start de administratieve onteigeningsprocedure eerst moet worden getracht met de betrokken rechthebbenden tot minnelijke overeenstemming te komen. De verzoeker om onteigening is in april 1997 gestart met het minnelijk overleg. Aan alle betrokken eigenaren/rechthebbenden is tenminste één keer een bod uitgebracht. Met reclamant kon tot nu toe geen overeenstemming worden bereikt, in verband waarmee naar Ons oordeel in redelijkheid kon worden overgegaan tot de start de administratieve onteigeningsprocedure, om zo te verzekeren dat de verzoeker tijdig de beschikking verkrijgt over de benodigde gronden. Het minnelijk overleg dient te worden voortgezet. Dit overleg, dan wel het minnelijk overleg dat ingevolge artikel 17 de onteigeningswet vooraf dient te gaan aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure, zal wellicht alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kunnen leiden. De hoogte de geboden schadeloosstelling staat in het kader de onderhavige administratieve procedu- Uit: Staatscourant 1999, nr. 46 / pag. 7 1
re niet ter beoordeling. De bepaling daar geschiedt, bij het ontbreken minnelijke overeenstemming, in het kader de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Ten aanzien het tweede punt wordt opgemerkt, dat de onteigeningsstukken, die voor belanghebbenden op de secretarie de gemeente Maasdriel ter inzage hebben gelegen, de vereiste duidelijkheid verschaffen over de oppervlakte grond die voor de realisering de dijkverbetering nodig is. Gelet op de tot deze stukken behorende lijst de te onteigenen onroerende zaken is reclamant een gedeelte grond nodig 177 m 2. Reclamant sub 3 heeft in essentie zijn ongenoegen uitgesproken over de aangeboden schadeloosstelling. Ter zitting de commissie ex artikel 27 de Wet op de waterkering is namens de verzoeker aangegeven dat betrokkene zijn grond niet hoeft te verkopen indien hij schriftelijk toestemming verleent voor het uitvoeren de werkzaamheden. Reclamant is deze mogelijkheid geboden, maar hierop heeft hij vooralsnog afwijzend gereageerd. Opgemerkt wordt dat de verzoeker om onteigening reclamant na de zitting, bij brief 22 januari 1999, opnieuw de mogelijkheid heeft geboden tot het geven toestemming voor het uitvoeren de werkzaamheden. Hierop heeft reclamant echter tot op heden niet gereageerd. Aangezien de grond reclamant voor de uitvoering het werk niet kan worden gemist, dient naar Ons oordeel de noodzaak tot de aanwijzing daar ter onteigening aanwezig te worden geacht. Voor het overige wordt opgemerkt, dat de hoogte de schadeloosstelling in de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling staat, aangezien de vaststelling daar, bij het ontbreken minnelijke overeenstemming, geschiedt in het kader de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Reclamant sub 4 heeft in essentie aangegeven, dat de verzoeker om onteigening volgens de lijst ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken, die bij de ter inzage gelegde stukken is gevoegd, meer wil onteigenen dan in eerste instantie met hem is besproken. Opgemerkt wordt dat inderdaad is gebleken dat in bedoelde lijst een grotere oppervlakte is opgenomen, dan waarover in het overleg met betrokkene is gesproken. Van de onroerende zaken met de grondplans 80 en 300 dient respectievelijk 86 en 30 m2 ter onteigening te worden aangewezen, zodat de totale te onteigenen oppervlakte 116 m2 bedraagt. In de bij dit besluit behorende lijst te onteigenen onroerende zaken is hiermede rekening gehouden. Reclamant sub 5 heeft na de gehouden hoorzitting een brief de verzoeker ontgen, waarin hem onder meer de mogelijkheid is geboden om te verklaren dat hij de verzoeker toestemming verleent voor het uitvoeren de werkzaamheden op zijn grond. Reclamant heeft deze toestemming inmiddels gegeven. De aanwijzing de grond ter onteigening kan derhalve achterwege blijven. In de bij dit besluit behorende lijst te onteigenen onroerende zaken is hiermede rekening gehouden. Reclamant sub 6 heeft in essentie zijn ongenoegen uitgesproken over de gang zaken en de aangeboden schadeloosstelling. Namens de verzoeker om onteigening is in de hoorzitting aangegeven dat betrokkene zijn grond niet hoeft te verkopen indien hij schriftelijk toestemming verleent voor het uitvoeren de werkzaamheden. Reclamant is deze mogelijkheid geboden, maar hierop heeft hij vooralsnog afwijzend gereageerd. Opgemerkt wordt dat de verzoeker om onteigening reclamant bij brief 22 januari 1999 opnieuw de gelegenheid heeft geboden tot het geven toestemming voor het uitvoeren de werkzaamheden. Hierop heeft reclamant echter tot op heden niet gereageerd. Aangezien de grond reclamant voor de uitvoering het werk niet kan worden gemist, dient naar Ons oordeel de noodzaak tot de aanwijzing daar ter onteigening aanwezig te worden geacht. Voor het overige wordt opgemerkt, dat de hoogte de schadeloosstelling in de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling staat, aangezien de vaststelling daar, bij het ontbreken minnelijke overeenstemming, geschiedt in het kader de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Reclamant sub 7 heeft zijn ongenoegen uitgesproken over de gang zaken in het minnelijk overleg. Opgemerkt wordt, dat de verzoeker in de hoorzitting evenals ten aanzien reclamant sub 6 heeft aangegeven dat betrokkene zijn grond niet hoeft te verkopen indien hij schriftelijk toestemming verleent voor het uitvoeren de werkzaamheden. De verzoeker heeft ook reclamant sub 7 na de zitting, bij brief 22 januari 1999, de mogelijkheid geboden tot het geven toestemming voor het uitvoeren de werkzaamheden. Hierop heeft reclamant tot op heden echter niet gereageerd. Aangezien de grond betrokkene voor de uitvoering het werk niet kan worden gemist, dient naar Ons oordeel de noodzaak tot de aanwijzing de grond ter onteigening aanwezig te worden geacht. Overige overwegingen Bij besluit 15 december 1997 heeft het gecombineerd college het Polderdistrict Groot Maas en Waal het dijkverbeteringsplan Verbetering Maasdijken Bommelerwaard vastgesteld. Bij besluit 20 januari 1998 hebben gedeputeerde staten Gelderland het plan goedgekeurd. Het moet in het belang de beveiliging het land tegen overstromingen noodzakelijk worden geacht, dat het Polderdistrict Groot Maas en Waal de eigendom verkrijgt de in dit besluit genoemde onroerende zaken. De door reclamanten naar voren gebrachte zienswijzen worden niet zodanig gewicht geacht dat op grond daar het verzoek, om een koninklijk besluit ex artikel 62 de onteigeningswet juncto artikel 27 de Wet op de waterkering te bevorderen, moet worden afgewezen. Beslissing Gelet op de onteigeningswet en de Wet op de waterkering, Hebben wij goedgevonden en verstaan: I. Ten behoeve de verbetering de dijk aan de rechteroever de Maas, tracé Alemse Stoep-Kerkdriel (tot aan de splitsing Hoenzadrielsedijk- Uitingstraat), hm 23-67, met bijkomende werken, in de gemeente Maasdriel zullen ten algemenen nutte en ten name het Polderdistrict Groot Maas en Waal worden onteigend de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekeningen welke ingevolge artikel 12 de onteigeningswet op de secretarie de gemeente Maasdriel ter inzage hebben gelegen als: Uit: Staatscourant 1999, nr. 46 / pag. 7 2
Nr. het Te Van het perceel, bij het kadaster bekend gemeente Maasdriel Als Ter grootte Sectie en Ten name Gemeente Maasdriel 80 0 0 86 HUIS SCHUUR ERF 5 78 K 3384 ADRIANUS CORNELIS VERHOEVEN 10-9-52 KERKDRIEL 82 0 1 77 BGRD 37 35 K 3128 ALBERTUS CORNELIS MARIA VAN HEIJ- NINGEN 28-12-29 KERKDRIEL 93 0 1 40 HUIS TUIN 19 40 K 2847 PETRONELLA JOSEPHA JOHANNA MARIA VAN NISSELROOIJ 8-12-50 KERKDRIEL 93 0 1 40 HUIS TUIN 19 40 K 2847 GIJSBERTA JOSEPHA FRANCINA MARIA VAN NISSELROOIJ 14-3-49 93 0 1 40 HUIS TUIN 19 40 K 2847 ALLEGONDA HENDRIKA MARIA DE GROOT 22-1-20 KERKDRIEL VG RECHT VAN 93 0 1 40 HUIS TUIN 19 40 K 2847 JOSEPHA MARIA FRANCINA VAN NISSEL- ROOIJ 2-5-55 KERKDRIEL 94 0 1 16 BOOMGAARD 12 80 K 3265 PETRONELLA JOSEPHA JOHANNA MARIA VAN NISSELROOIJ 8-12-50 94 0 1 16 BOOMGAARD 12 80 K 3265 JOSEPHA MARIA FRANCINA VAN NISSEL- ROOIJ 2-5-55 KERKDRIEL 94 0 1 16 BOOMGAARD 12 80 K 3265 GIJSBERTA JOSEPHA FRANCINA MARIA VAN NISSELROOIJ 14-3-49 136 0 1 49 TUIN DIJKHELLING 4 31 K 3390 CORNELIS MARINUS WOUTER VAN GESC ZANTEN 12-10-47 DORDRECHT 136 0 1 49 TUIN DIJKHELLING 4 31 K 3390 GIJSBERTA JOSEPHA FRANCINA MARIA GESC VAN NISSELROOIJ 14-3-49 136 0 1 49 PERCEEL GRAS 1 49 K 3390 POLDERDISTRICT GROOT MAAS EN GESC WAAL DRUTEN 300 0 0 30 INRIT 4 70 K 3888 ADRIANUS CORNELIS VERHOEVEN 10-9-52 KERKDRIEL 301 0 7 66 BOERDERIJ STAL 39 32 K 3889 BERNARD MARIA JOSEPH EURLINGS BOUWTERREIN 29-6-46 KERKDRIEL 301 0 7 66 BOERDERIJ STAL 39 32 K 3889 HELENA MARIA VAN DER HOEVEN BOUWTERREIN 5-10-44 KERKDRIEL 306 0 0 5 DIJKHELLING 5 A 1885 JACOBA THEODORA THERESIA MARIA WIJTVLIET 3-10-53 HEDEL Uit: Staatscourant 1999, nr. 46 / pag. 7 3
Nr. het Te Van het perceel, bij het kadaster bekend gemeente Maasdriel Als Ter grootte Sectie en Ten name 307 0 0 6 DIJKHELLING 6 A 1886 JACOBA THEODORA THERESIA MARIA WIJTVLIET 3-10-53 HEDEL 308 0 0 15 DIJKHELLING 15 A 1823 MARTINUS JOSEPHUS SOMERS 10-11-30 HEDEL 308 0 0 15 DIJKHELLING 15 A 1823 WALTERA BERNADETHA SOMERS 25-1-34 HEDEL 308 0 0 15 DIJKHELLING 15 A 1823 MARTINA JOSEPHA SOMERS 7-3-29 HEDEL 308 0 0 15 DIJKHELLING 15 A 1823 HENDRIKA MARTINA JOSEPHA SOMERS VOLGENS EEN TRACE TER LENGTE VAN ONGEVEER 220 METER TBV BP EEN RIOLERING EN/OF PERSLEIDING MET EVENTUELE BIJBEHOREN 308 0 0 15 DIJKHELLING 15 A 1823 PETER VAN DE LAAR 11-08-1894 308 0 0 15 DIJKHELLING 15 A 1823 MARIA CHRISTINA VAN DE LAAR 11-07-1896 HEDEL 308 0 0 15 DIJKHELLING 15 A 1823 HILLEBRANDUS VAN DE LAAR 308 0 0 15 DIJKHELLING 15 A 1823 FRANCISCUS GIJSBERTUS VAN BOEKEL 308 0 0 15 DIJKHELLING 15 A 1823 HILLEBRANDUS HUBERTUS SOMERS 1-9-37 308 0 0 15 DIJKHELLING 15 A 1823 JOHANNA CORNELIA THERESIA SOMERS 308 0 0 15 DIJKHELLING 15 A 1823 HELENA MARIA WOUTHERA SOMERS 25-5-32 309 0 0 5 DIJKHELLING 5 A 1824 FRANCISCUS GIJSBERTUS VAN BOEKEL 309 0 0 5 DIJKHELLING 5 A 1824 MARTINUS JOSEPHUS SOMERS 10-11-30 HEDEL 309 0 0 5 DIJKHELLING 5 A 1824 HENDRIKA MARTINA JOSEPHA SOMERS 309 0 0 5 DIJKHELLING 5 A 1824 MARTINA JOSEPHA SOMERS 7-3-29 HEDEL 309 0 0 5 DIJKHELLING 5 A 1824 WALTERA BERNADETHA SOMERS 25-1-34 HEDEL 309 0 0 5 DIJKHELLING 5 A 1824 JOHANNA CORNELIA THERESIA SOMERS 309 0 0 5 DIJKHELLING 5 A 1824 PETER VAN DE LAAR 11-08-1894 Uit: Staatscourant 1999, nr. 46 / pag. 7 4
Nr. het Te Van het perceel, bij het kadaster bekend gemeente Maasdriel Als Ter grootte Sectie en Ten name 309 0 0 5 DIJKHELLING 5 A 1824 MARIA CHRISTINA VAN DE LAAR 11-07-1896 HEDEL 309 0 0 5 DIJKHELLING 5 A 1824 HILLEBRANDUS VAN DE LAAR 309 0 0 5 DIJKHELLING 5 A 1824 HELENA MARIA WOUTHERA SOMERS 25-5-32 309 0 0 5 DIJKHELLING 5 A 1824 HILLEBRANDUS HUBERTUS SOMERS 1-9-37 310 0 0 8 DIJKHELLING 8 K 3768 LAMBERTA JOHANNA REGINA BROEKMEULEN 5-4-59 KERKDRIEL 310 0 0 8 DIJKHELLING 8 K 3768 CHRISTIANUS JOHANNES HENDRICUS BROEKMEULEN 1-11-53 S 310 0 0 8 DIJKHELLING 8 K 3768 JOHANNES CORNELIS HENRICUS BROEKMEULEN 30-7-57 KERKDRIEL 310 0 0 8 DIJKHELLING 8 K 3768 JOHANNES STEPHANUS HENDRIKUS BROEKMEULEN 10-12-64 KERKDRIEL 311 0 0 6 DIJKHELLING 10 K 3769 CHRISTIANUS JOHANNES HENDRICUS BROEKMEULEN 1-11-53 S 311 0 0 6 DIJKHELLING 10 K 3769 JOHANNES CORNELIS HENRICUS BROEKMEULEN 30-7-57 KERKDRIEL 311 0 0 6 DIJKHELLING 10 K 3769 LAMBERTA JOHANNA REGINA BROEKMEULEN 5-4-59 KERKDRIEL 311 0 0 6 DIJKHELLING 10 K 3769 JOHANNES STEPHANUS HENDRIKUS BROEKMEULEN 10-12-64 KERKDRIEL 312 0 0 5 DIJKHELLING 15 K 3774 LEONARDUS JOHANNES PIELS 15-12-27 VELDDRIEL 313 0 0 26 DIJKHELLING 56 K 3775 LEONARDUS JOHANNES PIELS 15-12-27 VELDDRIEL 315 0 0 4 DIJKHELLING 4 A 1746 THEODORUS HENDRIKUS VAN DEN BOGAARD 18-5-43 KERKDRIEL II. De termijn, waarbinnen de vordering tot onteigening moet worden ingesteld, wordt bepaald op twee jaar na de dagtekening de Staatscourant, waarin dit besluit is openbaar gemaakt. Onze Minister Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst. s-gravenhage, 1 maart 1999. Beatrix. De Staatssecretaris Verkeer en Waterstaat, drs. J.M. de Vries. Uit: Staatscourant 1999, nr. 46 / pag. 7 5