Onteigening in de gemeente Bunschoten

Transcriptie

1 VROM Onteigening in de gemeente Bunschoten Percelen begrepen in het bestemmingsplan Akker Besluit van 10 december 2002 no tot goedkeuring van het besluit van de raad van Bunschoten van 25 april 2002, no. 11, tot onteigening als bedoeld in Titel IV van de onteigeningswet Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 6 november 2002 no. MJZ , Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken. Gelezen de brief van burgemeester en wethouders van Bunschoten van 16 mei 2002, kenmerk Gelet op Titel IV van de onteigeningswet en Titel 10.2 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad van State gehoord (advies van 25 november 2002, no. W /V). Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 december 2002 no. MJZ , Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken. Beschikken bij dit besluit over de goedkeuring van het besluit van de raad van Bunschoten van 25 april 2002, no. 11, tot onteigening ingevolge artikel 77, eerste lid, aanhef en onder 1, van de onteigeningswet, ten name van die gemeente, van de bij dat besluit aangewezen percelen en perceelgedeelten. Overwegingen Ingevolge voornoemd artikel 77 van de onteigeningswet kan, zonder voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen nut onteigening vordert, onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de uitvoering van een bestemmingsplan. De ter onteigening aangewezen percelen en perceelsgedeelten zijn begrepen in het bestemmingsplan Akker van de gemeente Bunschoten. Blijkens het raadsbesluit tot onteigening wenst de gemeente Bunschoten de daarin bedoelde gronden in eigendom te verkrijgen ter uitvoering van evengenoemd bestemmingsplan. In verband met het feit, dat ten tijde van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening het bestemmingsplan Akker nog niet onherroepelijk was goedgekeurd, is in het raadsbesluit onder meer bepaald, dat: a. een gerechtelijke vordering tot onteigening welke noodzakelijk mocht worden ter uitvoering van het raadsbesluit niet eerder kan worden ingesteld dan nadat en voor zover het bestemmingsplan Nieuwe Begraafplaats De Akker ten aanzien van de in het raadsbesluit bedoelde onroerende zaken onherroepelijk is goedgekeurd en b. het onteigeningsbesluit vervalt indien en voor zover ten aanzien van de in het raadsbesluit bedoelde onroerende zaken geen onherroepelijke goedkeuring verkregen wordt van het bestemmingsplan Nieuwe Begraafplaats De Akker. De in het onteigeningsplan begrepen gronden zijn in meergenoemd bestemmingsplan aangewezen voor Maatschappelijke Doeleinden (begraafplaats) (M(b)) en Verblijfsdoeleinden (Vb), zijnde globale bestemmingen, welke door burgemeester en wethouders van Bunschoten niet nader overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening behoeven te worden uitgewerkt. De door de gemeente Bunschoten ter plaatse voorgestane wijze van planuitvoering, zo heeft het ter zake ingestelde onderzoek uitgewezen, behelst de realisering van een nieuwe begraafplaats aan de oostzijde van de kern Bunschoten nabij de Smeerweg. In de wijze van planuitvoering is onder meer inzicht verschaft door middel van overlegging van de bij voornoemd bestemmingsplan behorende kaart en voorschriften met de daarin opgenomen beschrijving in hoofdlijnen en de toelichting met de daarin opgenomen kaarten. In het onderwerpelijke bestemmingsplan zijn de in het onteigeningsplan begrepen gronden, op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, aangewezen als onderdeel van het bestemmingsplan ten aanzien waarvan de verwerkelijking van het plan in de naaste toekomst nodig wordt geacht. In verband hiermee heeft de gemeenteraad van Bunschoten, in afwijking in zoverre van artikel 80 van de onteigeningswet, met toepassing van artikel 85 van die wet aanstonds tot onteigening besloten. Ingevolge artikel 23, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening moet van een aanwijzing als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van die wet afzonderlijk kennisgeving worden gedaan aan degenen, die in de kadas-trale registratie staan vermeld als eigenaar van die gronden of rechthebbende op een beperkt recht waaraan die gronden onderworpen zijn. Uit de overgelegde stukken en uit het ter zake ingestelde onderzoek is gebleken dat aan vorenstaande wettelijke eis is voldaan. Het raadsbesluit tot onteigening heeft overeenkomstig artikel 85, eerste lid, in samenhang met artikel 84, eerste lid, van de onteigeningswet met ingang van 16 mei 2002 gedurende vier weken voor een ieder ter inzage gelegen op de secretarie van de gemeente Bunschoten. Binnen deze termijn zijn tegen het raadsbesluit bij Ons schriftelijk bedenkingen naar voren gebracht door mr C.A. de Jong te Deventer namens maatschap H.R. Schaap en G.R.J. Schaap te Bunschoten en namens J. Schaap-Van de Kolk te Bunschoten. Aan artikel 86, tweede lid, van de onteigeningswet, inhoudende dat degenen, die tijdig ingevolge het eerste lid van artikel 85 van die wet bedenkingen naar voren hebben gebracht, door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de gele- Uit: Staatscourant 7 januari 2003, nr.4 / pag. 10 1

2 genheid worden gesteld zich te doen horen, is voldaan. Overwegingen ten aanzien van de naar voren gebrachte bedenkingen De reclamanten, rechthebbenden op de ter onteigening aangewezen percelen en perceelsgedeelten, plaatsen vraagtekens bij de tijdsplanning, die het gemeentebestuur ter zake heeft gemaakt. In dit verband merken zij op, dat de procedure voor de wijziging van het bestemmingsplan zich bevindt in het stadium, dat gedeputeerde staten van Utrecht die wijziging hebben goedgekeurd in de vorm van een bestemmingsplan, waarbij gronden, op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zijn aangewezen als onderdeel van dat plan ten aanzien waarvan de verwerkelijking van het plan in de naaste toekomst nodig wordt geacht. De reclamanten zijn het niet eens met die goedkeuring en zullen, zo stellen zij, in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Gezien dit feit zal het volgens de reclamanten niet mogelijk zijn de gronden in januari 2003 te verwerven, aangezien de onteigening pas kan worden voortgezet nadat het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen. Ten aanzien van de bedenkingen van de reclamanten inzake het nog niet onherroepelijk goedgekeurd zijn van het ter uitvoering staande bestemmingsplan Akker merken Wij op, dat het in beginsel aanvaardbaar moet worden geacht, dat met de administratieve onteigeningsprocedure, bedoeld in artikel 77, eerste lid, aanhef en onder 1, van de onteigeningswet, een aanvang wordt gemaakt vóórdat het (vastgestelde) bestemmingsplan, ter uitvoering waarvan de onteigening strekt, onherroepelijk is goedgekeurd. Indien het bestemmingsplan ten tijde van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening nog niet onherroepelijk is goedgekeurd, dienen aan dit besluit evenwel zoals in casu ook is geschied voorwaarden te worden verbonden, welke ertoe leiden, dat geen dagvaardingen als bedoeld in artikel 18 van de onteigeningswet zullen worden uitgebracht alvorens het bestemmingsplan onherroepelijk is goedgekeurd en dat het onteigeningsbesluit vervalt, indien en voor zover aan het bestemmingsplan in hoogste instantie goedkeuring wordt onthouden. Voor zover de bedenkingen van de reclamanten zijn gericht tegen het ter uitvoering staande bestemmingsplan als zodanig, zijn zij van planologische aard. Dergelijke bedenkingen en bedenkingen, die zijn gericht tegen de vorenbedoelde aanwijzing, als bedoeld in het artikel 13, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening behoren, zoals in casu ook is geschied, naar voren te worden gebracht in het kader van de in de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorgeschreven procedure voor de totstandkoming van bestemmingsplannen. Door middel van deze procedure en door middel van de hiervoor aangehaalde, aan het raadsbesluit tot onteigening verbonden opschortende en ontbindende voorwaarden verband houdende met de goedkeuring van het ter uitvoering staande bestemmingsplan, zijn de rechtszekerheid en de rechtsbescherming van de reclamanten naar Ons oordeel voldoende gewaarborgd. De reclamanten merken voorts op, dat de noodzaak tot het reeds in 2003 verkrijgen van de gronden niet voldoende is gemotiveerd. In de uitbreiding van de begraafplaats is voor een groot gedeelte groenvoorziening (de oeverzwaluwwal) inbegrepen. Deze voorzieningen zijn volgens de reclamanten niet urgent in verband met het gestelde ruimtegebrek op de huidige begraafplaats. Er is dus ook geen sprake van de noodzaak tot verwerkelijking van het plan in de naaste toekomst. Verder merken de reclamanten op, dat de te onteigenen gronden dichtbij hun melkveebedrijf zijn gelegen en van groot belang is voor de uitoefening van het bedrijf. Dit belang maakt dat zij bezwaar hebben tegen de snelle onteigening. Ten aanzien van deze bedenkingen merken Wij allereerst op, dat uit de overgelegde stukken en uit het onderzoek ter zake is gebleken, dat de gemeente Bunschoten, die de kernen Bunschoten, Spakenburg en Eemdijk omvat, op de huidige begraafplaats nog ongeveer 250 graven beschikbaar heeft. Gelet op het gemiddeld aantal begrafenissen per jaar, te weten 110, zal voor 2005 een nieuwe begraafplaats aangelegd moeten zijn. De nieuwe begraafplaats zal vanaf dat jaar kunnen voorzien in de behoefte tot ten minste het jaar Voordat tot gebruik kan worden overgegaan zullen grondwerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. De begraafplaats zal een parkachtige inrichting krijgen met een openbaar karakter. Er komen wandelpaden en rondom de begraafplaats zal een dijk met wandelpad aangelegd worden met daarnaast een waterberging. Bij het gedeelte van de waterberging aan de oostzijde zal tevens een wal worden gemaakt voor de opvang van weidevogels, met name oeverzwaluwen. Het geheel wordt geïntegreerd in de begraafplaats. De ter plaatse te verwezenlijken bestemmingen zullen derhalve voor ruim 15 jaar kunnen voorzien in de desbetreffende behoefte, doch de gemeente is voornemens de noodzakelijke werken ter uitvoering van alle in het plangebied opgenomen bestemmingen integraal tot stand te brengen. In dit verband overwegen Wij verder, dat in het kader van de onteigeningsprocedure niet relevant is gedurende welk tijdsbestek een bepaalde bestemming(-somvang) in de desbetreffende behoefte kan voorzien, doch onder meer of de op de verwezenlijking van die bestemming gerichte bouw- en andere werken wel redelijkerwijs binnen een periode van vijf jaar tot uitvoering zullen komen. In het kader van het onderzoek is voldoende aannemelijk gemaakt, dat zodra het bestemmingplan onherroepelijk is goedgekeurd en de gemeente over de in dat plangebied gelegen gronden kan beschikken de uitvoering van het bestemmingsplan ter hand zal worden genomen. Onder deze omstandigheden zijn Wij van oordeel dat, nu met de uitvoering van het werk waarvoor onteigend wordt, een aanvang wordt gemaakt binnen de gemeenlijk op vijf jaren te stellen urgentietermijn, de voorgenomen onteigening, wat dit aspect betreft, gerechtvaardigd is. De motivering om het onderwerpelijke gebied, waarin de percelen en perceelsgedeelten zijn gelegen, te bestemmen tot begraafplaats is uitgebreid in de toelichting van het bestemmingsplan Nieuwe Begraafplaats De Akker opgenomen. Het onderzoek heeft voorts uitgewezen, dat de ter onteigening aangewezen gronden bezwaarlijk kunnen worden gemist bij de planuitvoering. Gelet hierop en in aanmerking genomen, dat de onteigeningswet belang- Uit: Staatscourant 7 januari 2003, nr.4 / pag. 10 2

3 hebbenden een volledige schadeloosstelling waarborgt, zijn Wij van oordeel, dat het publiek belang, dat is gediend met de door de gemeente voorgestane realisering van het bestemmingsplan ter plaatse, dient te prevaleren boven het persoonlijke belang van de reclamanten bij het behoud van de onderwerpelijke gronden en dat de onteigening, wat dit aspect betreft eveneens gerechtvaardigd is. De reclamanten stellen tenslotte, dat van de zijde van raad van Bunschoten wordt gesteld, dat het gemeentebestuur de onderhandelingen heeft geopend om tot minnelijke overeenstemming te komen om de desbetreffende gronden te verwerven. Er is volgens de reclamanten tot het moment van het indienen van hun geschrift met bedenkingen geen reëel aanbod gedaan voor verwerving van de gronden. Het contact heeft pas plaatsgevonden na de start van de onteigeningsprocedure. Te dien aanzien overwegen Wij vooreerst dat in het algemeen niet eerder tot onteigening behoort te worden overgegaan, dan nadat een redelijke doch vruchteloos gebleken poging is ondernomen om hetgeen onteigend moet worden langs minnelijke weg te verwerven. Aan deze eis is naar Ons oordeel genoegzaam voldaan indien voor de eerste tervisielegging van het onteigeningsplan (in casu voor het nemen van het raadsbesluit tot onteigening) met de onderhandelingen over de minnelijke verwerving een aanvang is gemaakt en ten tijde van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening voldoende aannemelijk is dat die onderhandelingen vooralsnog niet tot het gewenste resultaat zullen leiden. Voorts zijn Wij van oordeel, dat het wel wenselijk doch niet strikt noodzakelijk is, dat ten tijde van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening reeds een formeel bod moet zijn uitgebracht. Voldoende is dat sprake is geweest van een redelijke doch vruchteloos gebleken poging om hetgeen onteigend moet worden langs minnelijke weg te verwerven. Bij de onderhandelingen dienaangaande kan, ook zonder dat een formeel bod is uitgebracht, genoegzaam komen vast te staan dat minnelijke verwerving vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort. Alsdan kan een gemeente teneinde op een redelijk tijdstip tot uitvoering van het desbetreffende bestemmingsplan te kunnen overgaan in beginsel tot onteigening besluiten. In dit verband overwegen Wij in het bijzonder, dat uit het meergenoemde onderzoek en uit overgelegde stukken is gebleken, dat de gemeente en de reclamanten al vanaf november 2001 met elkaar onderhandelen, derhalve ruim voor het begin van de onteigeningsprocedure. Daarbij zijn ook schriftelijke biedingen geweest. De reclamanten staan een grondruil voor. De onderhandelingen hebben zich dan ook vooral op dat aspect toegespitst. De gemeente heeft de reclamanten voor de te onteigenen gronden elders een compensatie aan vervangende gronden aangeboden. In het kader van het onderzoek is gesteld, dat zij zich daarover nog beraden. Nu vóór de eerste tervisielegging van het onteigeningsplan met de onderhandelingen over de minnelijke verwerving van de gronden van de reclamanten een aanvang is gemaakt en het ten tijde van het nemen van het raadsbesluit voldoende aannemelijk was dat minnelijke verwerving vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort en de betrokken gronden, zoals hiervoor reeds overwogen, voor een doelmatige planuitvoering bezwaarlijk kunnen worden gemist, heeft de gemeente, teneinde op een redelijk tijdstip tot de uitvoering van het onderwerpelijke bestemmingsplan aldaar te kunnen overgaan, in beginsel tot onteigening van de desbetreffende gronden kunnen besluiten. Het minnelijk overleg, dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf zal moeten gaan, zal wellicht alsnog tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing kunnen leiden. Bij het uitblijven van minnelijke overeenstemming zal de schadeloosstelling op grond van artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvinden op basis van een volledige vergoeding van alle schade die de belanghebbenden rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van de zaak lijden. De hoogte van de vergoeding staat thans niet ter beoordeling, aangezien de vaststelling daarvan geschiedt in het kader van de gerechtelijke procedure. Voor zover de reclamanten de voorkeur geven aan vervangende gronden overwegen Wij, dat de onteigeningswet niet de verplichting kent tot het aanbieden van een vervangende locatie. Gelet op het vorenstaande kunnen de bedenkingen van de reclamanten er niet toe leiden, dat aan het raadsbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring wordt onthouden. Overige overwegingen Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Bunschoten worden geacht, dat zij de eigendom van de onderwerpelijke percelen en perceelsgedeelten verkrijgt. Er bestaan ook overigens geen termen aan genoemd raadsbesluit de goedkeuring te onthouden. Beslissing Wij hebben goedgevonden en verstaan: vorengenoemd besluit van de raad van Bunschoten goed te keuren. Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met het raadsbesluit in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State. s-gravenhage, 10 december Beatrix. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, H.G.J. Kamp. Raadsbesluit De Raad van de gemeente Bunschoten, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 25 april 2002, nr. 011; overwegende dat hij bij besluit van 27 september 2001 heeft vastgesteld het bestemmingsplan Nieuwe Begraafplaats De Akker ; dat dit plan ter goedkeuring is voorgelegd aan Gedeputeerde Staten van Utrecht en dit plan mitsdien thans nog niet onherroepelijk is; dat dit plan voorziet in de realisering van een tweetal bestemmingen, te weten de bestemmingen Verblijfsdoeleinden en Maatschappelijke doeleinden, met nadere aanduiding begraafplaats ; Uit: Staatscourant 7 januari 2003, nr.4 / pag. 10 3

4 dat de in dit plan opgenomen beschrijving in hoofdlijnen en voorlopig schetsontwerp naast de plankaart inzicht bieden in de door de gemeente ter plaatse voorgestane vorm van uitvoering; dat in genoemd bestemmingsplan op de voet van het bepaalde bij artikel 13 WRO onderdelen zijn aangewezen ten aanzien waarvan de verwerkelijking van het plan in de naaste toekomst nodig wordt geacht; dat uitvoering van het bestemmingsplan in het belang is van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Bunschoten en op zo kort mogelijke termijn geboden is, zoals blijkt uit de bij dit besluit behorende zakelijke beschrijving van het onteigeningsplan; dat ter realisering van het bestemmingsplan de eigendom verkregen dient te worden van de percelen grond, thans kadastraal bekend gemeente Bunschoten, sectie H, nummers 1184 (ged.), 1186, 1188 (ged.), 1190, 1192, 1194, 1196 en 1198 (ged.); dat de betrokken eigenaren conform het bepaalde bij artikel 13, lid 3 WRO tijdig kennisgeving is gedaan van de omstandigheid dat de betreffende percelen bij het ontwerp van het bestemmingsplan ingevolge artikel 13, lid 1 WRO zijn aangewezen; dat de gemeente de onroerende zaken, benodigd voor de uitvoering, niet in eigendom heeft; dat de door de gemeente benodigde gronden betrokken zijn in de ruilverkaveling Eemland, waarvan de akte van toedeling naar verwachting in juli 2002 zal worden gepasseerd; dat de gemeente, met kennisgeving aan de huidige kadastrale eigenaren, onderhandelingen heeft geopend met diegenen die na de toedeling eigenaar zullen zijn van de door de gemeente benodigde gronden, teneinde te trachten tot minnelijke overeenstemming te komen omtrent de eigendomsverwerving door de gemeente; dat bedoelde minnelijke overeenstemming onder opschortende voorwaarde van daadwerkelijke toedeling uit de ruilverkaveling tot dusverre niet is bereikt; dat onteigening derhalve noodzakelijk is geworden; dat onderkend wordt dat na het passeren van de akte van toedeling zowel de kadastrale aanduiding van de door de gemeente te verwerven gronden ten opzichte van de thans bestaande situatie zal zijn gewijzigd, alsook de feitelijke eigendomssituatie; gelet op de bepalingen van de Onteigeningswet, in het bijzonder artikel 77, lid 1, sub 1 en artikel 85, lid 1; Besluit: 1. te onteigenen ten name van de gemeente Bunschoten, ter uitvoering van het bestemmingsplan Nieuwe Begraafplaats De Akker, ter verwerkelijking van de in bedoeld plan op grond van artikel 13, lid 1 WRO aangewezen onderdelen en ter verkrijging van de eigendom vrij van alle lasten en rechten: de percelen c.q. perceelsgedeelten, thans kadastraal bekend gemeente Bunschoten, sectie H, nummers 1184 (ged.), 1186, 1188 (ged.), 1190, 1192, 1194, 1196 en 1198 (ged.), overeenkomstig de bij dit besluit behorende gewaarmerkte grondplantekening en lijst van de te onteigenen percelen, vermeldende de grootte en kadastrale nummers van de te onteigenen percelen c.q. perceelsgedeelten, alsmede de namen van de eigenaren volgens de kadastrale registratie per datum besluit; 2. te bepalen dat: a. een gerechtelijke vordering tot onteigening welke noodzakelijk mocht worden ter uitvoering van dit besluit niet eerder kan worden ingesteld dan nadat en voorzover het bestemmingsplan Akker ten aanzien van de in dit onherroepelijk is goedgekeurd; b. dit besluit vervalt, indien en voor zover ten aanzien van de in dit geen onherroepelijk goedkeuring verkregen wordt van het bestemmingsplan Akker ; c. indien en voorzover de in dit niet door de gemeente vrij van alle lasten en rechten in eigendom zijn of kunnen worden verkregen, in rechte de (vervroegde) onteigening als bedoeld onder 2.a wordt gevorderd en dat alsdan terzake namens de gemeente een rechtsgeding wordt gevoerd in eerste aanleg en zonodig in hoger beroep en cassatie, zowel eisende als zonodig verwerende, het instellen van bijzondere rechtsmiddelen en procesgangen ter uitvoering van dit besluit daaronder begrepen, waaronder in het bijzonder het indien nodig ten name van de gemeente in rechte verzoeken om benoeming van derden als bedoeld in artikel 20 van de Onteigeningswet; d. gedurende de gehele onteigeningsprocedure vanwege de gemeente getracht zal blijven worden de in dit minnelijk te verwerven. Aldus vastgesteld door de Raad van de gemeente Bunschoten in zijn openbare vergadering van 25 april De secretaris. De voorzitter. Uit: Staatscourant 7 januari 2003, nr.4 / pag. 10 4

5 Grond Te Van het perceel bij het kadaster bekend plan onteigenen nummer grootte Als Ter grootte Sectie en Staande ten name van van nummer ha a ca ha a ca Gemeente Bunschoten weiland H 1198 Harmen Rutger Schaap, wonende te Bunschoten, e.v weiland H 1196 De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vabeog Amersfoort B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Amersfoort, Aant. Obj.: WR weiland H 1194 Harmen Rutger Schaap, wonende te Bunschoten, e.v weiland H 1192 Harmen Rutger schaap, wonende te Bunschoten, e.v weiland H 1190 Harmen Rutger Schaap, wonende te Bunschoten, e.v. Magteltje van Halteren, Aan. Obj.: WR weiland H 1188 Harmen Rutger Schaap, wonende te Bunschoten, e.v weiland H 1186 Harmen Rutger Schaap, wonende te Bunschoten, e.v weiland H 1184 Harmen Rutger Schaap, wonende te Buschoten, e.v. Bunschoten, 25 april Raad van Bunschoten, Secretaris. De voorzitter. Uit: Staatscourant 7 januari 2003, nr.4 / pag. 10 5