MINISTERIE VAN ONDERWIJS, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. Met twee bijlagen of N 202881 AFDEELING Ho.oger onderwijs«181 De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen heeft de eer aan de e erste... afdeeling van..tax Onderwij sraadrm... J I f \jä nevensgaand e stukken te doeir~röekomen rtaetj verzoek om "bericht en raad«6? iff Js GRAVENHAGE, 17 Mei. 1935. / Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, 5711 - '31 (VAN POELJE) \ft
m 140 20«17 Mei 193 5, Ho»2 028, Af d* H» 0«Wijziging Academisch Statuut(Aardrijkskunde) X \ ' 2>e Eerste Afdeeling van den Onderwijsraad heeft de eer T$we Excellentie hierbij wederom aan te bieden het verzoekschrift,d«d«14 Mei 1935,Kb»68? A ; van Curatoren der Rijksuniversiteit te Leiden«benevens een afschrift van een schrijven d.d. 1 April 1935.Fo.75«, van de -Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte te Leiden, waarin wordt aangedrongen op **het wegnemen van den misstand, dat doctorandi in de sociale aardrijkskunde de b evoegdheid verkrijgen tot het geven van onderwijs in de geschiedenis«de Afdeeling heeft in haar advies van 4 Juli 1929, No.9551* betreffende de toenmaals aanhangige wijziging van het Academisch Statuut, omtrent de onderwijsbevoegdheid voor aardrijkskunde en geschiedenis het navolgende opgemerkt«'s A.De ingewikkelde materie, behandeld in het schrijven der Afdeeling van 30 October 1928.No.8475» omvat de volgende punten! o I-«Een nieuwe regeling van de studie der sociale aardrijkskunde,(voorstel 11 der Afdeeling tot wijziging van artikel 4, Hubriek VU, 75 en 76«) Tegen deze regeling (althans de daarmede samohhangende Zijne Excellentie den Minister van Onderwij s, Kunst en en Wetenschappen 1 s-gravenhage* bevoegdheidsregeling) maakt alleen de Senaat der Rijksuniversiteit«* **J
2. versiteit te Leiden bezwaar. Zijn argumentatie richt zich evenwel niet tegen de wijziging zelf, maar tegen dat deel van het bestaande Statuut, dat onveranderd blijft, nlode mogelijkheid van het verwerven van gecombineerde bevoegdheid in aardrijkskunde en geschiedenis» In dit opzicht komt de thans voorgestelde regeling eclter ten deele aan de wenschen van den Senaat van Leiden tegemoet, door als eisch voor de bevoegdheid in de geschiedenis thans te stellen, dat ook bij het doctoraal examen dit vak is geëxamineerd* Het antal van hen, die zich die uitbreiding hunner studie getroosten, zal niet zoo groot zijn; het is niet in te zien?;aarom die xwaardere studie die geheel facultatief blijft zou moeten worden belet, terwijl het op allerlei ander gebied vrij staat bijv#door het afleggen van meer dan een doctoraal examen desgewenscht uitbreiding van bevoegdheid te verkrijgen* Waar nu de nieuwe regeling overi* gens geen bezwaren ontmoet, adviseert de Afdeeling stappen te doen tot invoering der voorgestelde wijziging van artikel 4, Rubriek VU, 75 en 76 en artikel 22* o 2-«Regeling van de onderwijsbevoegdheid van de historici, die bij het doctoraal examen en het candidaat s examen in aardrijkskunde zijn geëxamineerd»(voorstel 111 der Afdeeling tot toevoeging van een nieuwe alinea aan artikel 21) Afgezien van de principieele bestrijding der combinatie door den Senaat der Rijksuniversiteit te Leiden, waarover o reeds sub 1» werd gesproken, heeft geen G Senaten bezwaar. Se Senaat van Utrecht stelt echter een andere formuleering voor, die tengevolge zou hebben, dat de historicus bij zijn : doctoraal examen niet de sociale maar de natuurkundige aardrijkskunde zou kunnen kiezen ter verwerving van onderwijsbevoegdheid in de aardrijkskunde» De Afdeeling acht dit -hoogst-
3* hoogst ongewenscht. De combinatie van geschiedenis en sociale aardrijkskunde ligt voor de hand, daarentegen mits de historicus de kennis, noodig voor een diepgaande stadie der natuurkundige aardrijkskunde. (Zooveel als hij als leeraar van het geheele vak in elk geval dient te weten zal hij reeds op zijn candidaatsexamen zich eigen hebben moeten maken). De Afdeeling adviseert derhalve niet in te gaan op de door den Utrecht sehen Senaat voorgestelde wijziging, maar te bevorderen, dat artikel 21 wordt vastge«ifcid volgens het door de Afdeeling gedane voorstel«aangezien zich sindsdien en na de tot standkoming van het Koninklijk besluit van 23 Augustus 1930, Stbl.no.371, tot wijziging van het Academisch Statuut, geen nieuwe gezichtspunten hebben voorgedaan, en ook in het schrijven van Curatoren en Lit t«faculteit te Leiden geen nieuwe arguaenten worden aangevoerd, meent de Afdeeling met verwijzing naar bovenaangehaald advies te mogen volstaan. Namens de Afdeeling voornoemd, De Secretaris,
Sûreté Afdeeling Ik heb d eer U hierbij te doen toekomen«x*een afschrift van de beelisaing van d^n Minister In zake toevoeging van het vak vergelijkende embryolo gi e(art» 4, 36»A C «3tat) 2«afschrift van de beslissing van den Sinister in sake bevoegdheid van HaderlAndec!l*Ïndlsehe Juristen} 3»afschrift van een schrijven van de litt«faculteit te Leiden over toepassing ven a rtikel 4, 56$ van het Academisch Statuut«met bijgevoegd concept adviesi _^.*4#âf ichrift ran een schrijven van Curatoren en van de litt«faculteit te Leiden over de onderwij s bevo e geheld van doctorandi in de sociale aardrijkekande voor geschiedenis» met bijgevoegd concept»advies Zonder Bw t epenbericht voor f Augustua e«k«zal worden aangenomen dat bij U tegen de concept-adviezen 3 en 4 geen bezwaar bestaat* ^»Cravenhege, 31 Juli 1935» De Secretariat
/f sehr if t No* 14 O 20» Curatoren der Rijksuniversiteit te Leiden. No.687 A. Leiden, 14 Mei 1935. Betreffende? Wijziging Academisch Statuut(Aardrijkskunde)» Wij hebben de eer Uwer Excellentie hierbij te doen toekomen een afschrift van een schrijven van de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte betreffende het wegnemen van den misstand, dat doctorandi in de sociale Aardrijkskunde de bevoegdheid verkrijgen tot het geven van onderwijs in de Geschiedenis. Wij veroorloven ons Uwer Excellentie in overweging te geven het tot standkomen van deze wijziging wel te willen bevorderen. Bij de verschillende bedenkingen, die er tegen de huidige redactie van het Academisch Statuut bestaan, is de door de Faculteit aangeduide, naar ons oordeel, een van de ernstigste en meest gegronde«de onbillijkheid, die in de gelde regeling ligt besloten, dient naat ons gevoelen zoo spoedig mogelijk uit den weg te worden geruimd Wij verwijzen overigens wat betreft wenschen omtrent wijziging van het Academisch Statuut naar de in vorige jaren over dit onderwerp gevoerde briefwisseling. In het bijzonder 'i mogen wij Uwer Excellentie*s aandacht vragen voor het schrijven van ons College van 14 Maart 1930,no.501, alsmede laatstelijk naar onzen brief van 16 Juli 1934, no»1187 Aa, betreffende het candidaatsexamen IgyptoäDgie en de indologische examens. Curatoren der Rijksuniversiteit
Rijksuniversiteit te Leiden» Faculteit der Letteren en Wijsbeg, 2Io«75» Leiden, 1 April 1935» De faculteit heeft de eer het volgende onder de aandacht van Uw College te brengen» Wel reeds tien jaren geleden heeft de faculteit aangedrongen op het wegnemen van den misstand, dat doctorandi in de sociale aardrijkskunde op grond van art.22,lid 1 van het Academisch Statuut de bevoegdheid verkrijgen tot het geven van onderwijs in de geschiedenis, terwijl zij de geschiedenis slechts hebben beoefend als een uit vier vakken(niet hoofdvak) bij het can&idaatsexameneen beoefening die voor een zoo uitgebreid vak als de geschiedenis nauwelijks grooter waarborg biedt dan het eindexamen eener middel bare sohool. Met het oog op de handhaving van het wetenschappelijk peil der examens was het reeds lang noodig deze bevoegdheid aan doctorandi in de sociale aarddrijkskunde te ontnemen» De bestaande onbillijkheid is der te grooter daar anderzijds voor historioi het verwerven van de bevoegdheid tot het geven van onderwijs in de aardrijkskunde in de meeste gevallen tijdens hun universitaire studie praktisch geheel onmogelijk isfleiden^gro ningen)» en ook aan de universiteiten waar de aardrijkskunde verteö» gen wo o r digd wordt, buitengewoon moeielijk wordt gemaakt* De faculteit heeft derhalve de eer Uw College voor te stellen een wijziging van het Academisch Statuut te bevorderen bestaan in a) het schrappen in artikel 22,lid 1 van de woorden "en in de geschiedenis" en voorts, afgescheiden van deze hoogst noodzakelijke wijziging, door b) aanvulling van art«4 met een nieuwe paragraaf 76 A als vo Igt s "Tot het doctoraal examen wordt eveneens toegelaten hij, die in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte het doctoraalexamen bedoeld in par*47 j met goed gevolg heeft afgelegd"» c) aanvulling van art»21 met een nieuw lid luidende als volgt;»het«
2» "het getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd doctoraalexamen in de sociale aardrijkskunde ingevolge art«4 par»76 A geeft de be voegdheid tot het geven van onderwijs in de aardrijkskunde"» (get) B*A*van Groningen ab~actis«(get) A«J«Wensinck» decaan»