Armoedemonitor gemeente Menterwolde 2014
Twee onderdelen Onderzoek naar de omvang en samenstelling van de doelgroepen voor het gemeentelijke armoedebeleid en het gebruik van inkomensondersteunende regelingen in de gemeente Menterwolde. En een onderzoek naar de maatschappelijke participatie van minima en nietminima.
Uitkomsten De totale doelgroep voor het minimabeleid bestaat uit 434 huishoudens met een inkomen tot maximaal 110 procent van het wettelijk sociaal minimum (Wsm). Dit is ruim 8 procent van alle huishoudens in Menterwolde. Het aandeel minima in Menterwolde ligt duidelijk onder het landelijke gemiddelde van 11,5 procent. Bron inkomen: 63 procent heeft een WWB uitkering, 16 procent heeft AOW en 21 procent heeft een ander inkomen. Huishoudtype: Huishoudtype Aantal Aandeel Aandeel landelijk Alleenstaand 1.546 29% 37% Eenoudergezin 195 3% 7% Meerpersoons zonder kinderen 2.418 45% 29% Meerpersoons met kinderen 1.228 23% 27% Totaal 5.387 100% 100%
Kenmerken minima Leeftijd Bijna de helft van de minimahuishoudens valt in de leeftijdscategorie 45 en 56 jaar (66 procent is ouder dan 45 jaar) Etniciteit Van alle minimahuishoudens is 17 procent van allochtone afkomst, tegenover 8 procent van alle huishoudens in de gemeente. 33 procent van de huishoudens van niet-westers allochtone afkomst heeft een minimuminkomen. Duur minimum inkomen Bijna twee derde van de huishoudens heeft al langer dan 3 jaar een minimum inkomen.
Kinderen Van de 2.434 kinderen die in de gemeente Menterwolde wonen, groeien er 169 op in een huishouden met een inkomen tot 110 procent van het sociaal minimum: dat is bijna 7 procent van alle jongeren in de gemeente. Het aandeel huishoudens met kinderen dat van een minimum inkomen moet rondkomen is lager dan het gemeentelijke gemiddelde van 8 procent. Leeftijdscategorie Minimakinderen Alle kinderen Aandeel Aantal Aandeel Aantal Aandeel minima Tot 4 jaar 42 25% 474 20% 9% 4 tot 12 jaar 71 42% 1.053 43% 7% 12 tot 18 jaar 56 33% 907 37% 6% Totaal 169 100% 2.434 100% 7% Kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar groeien naar verhouding vaker op in een minimahuishouden dan oudere kinderen
Gebruik regelingen Regeling Gebruik Doelgroep Bereik Kwijtschelding Langdurigheidstoeslag Collectieve zorgverzekering Participatiefonds Participatie schoolgaande kinderen Bijzondere bijstand 228 383 60% 101 200 51% 34 434 8% 63 434 15% 37 83 45% 56 434 13% Er zit nogal wat verschil in het gebruik van de diverse regelingen
Overige voorzieningen Wmo In 2013 hebben 471 huishoudens van een of meerdere Wmovoorzieningen gebruikgemaakt. Van deze huishoudens hebben er 80 (17 procent) een inkomen tot 110 procent Wsm. Van deze minimahuishoudens met een Wmo-voorzieningen ontvangt 44 procent een AOW-uitkering en 32 procent komt rond van de WWB. Van alle Wmo-huishoudens is het grootste deel alleenstaand (52 procent) en 65 jaar of ouder (70 procent). SHV In de gemeente doorliepen 87 huishoudens een schuldhulpverleningstraject in 2013. Hiervan komen 52 huishoudens (60 procent) rond van een inkomen tot 110 procent Wsm. De meeste huishoudens in de schuldhulpverlening zijn alleenstaand (44 procent) en van autochtone afkomst (86 procent).
Overlap Van alle minimahuishoudens tot 110 procent Wsm maakt 18 procent gebruik van een of meerdere Wmo-voorzieningen en 12 procent een SHV-traject doorloopt. Van de gebruikersgroep van de Wmo heeft 17 procent een inkomen tot 110 procent Wsm en zit 3 procent in een schuldhulpverleningstraject. Van de totale gebruikersgroep van Schuldhulpverlening heeft 60 procent een inkomen tot 110 procent Wsm en heeft 17 procent gebruikgemaakt van een of meerdere Wmo-voorzieningen Categorie Minima Wmo SHV Minima (N=343) Wmo (N=471) SHV (N=87) ** 18% 12% 17% ** 3% 60% 17% **
Aanbevelingen De landelijke ontwikkelingen rond de Participatiewet en de transities rond Jeugdzorg en AWBZ zijn van invloed op het gemeentelijke armoedebeleid van de komende jaren. Bereik van een aantal regelingen kan hoger Bijvoorbeeld door de kwijtschelding automatisch te verlenen Benoem en uniformeer inkomensgrenzen armoedebeleid nieuwe stijl De inkomensgrens kan worden vrijgelaten Ontwikkel een integraal dienstverleningsconcept Het minimabeleid staat niet op zich, maar heeft sterke raakvlakken met andere beleidsterreinen zoals, re-integratie, schuldhulpverlening en ook de Wmo (inclusief jeugdbeleid).
Onderzoek participatie In hun vrije tijd brengen de respondenten het vaakst een bezoek aan familie, vrienden en buren. Niet-minima ondernemen in hun vrije tijd ook vaak sportactiviteiten. Beide respondentengroepen brengen ook een deel van hun vrije tijd door met het doen van vrijwilligerswerk. 44 procent van de respondenten heeft de afgelopen twaalf maanden vrijwilligerswerk verricht. Dit geldt voor zowel minima als niet-minima. Niet-minima participeren meer dan minima. Van de minima geeft 60 procent aan dat weinig geld een drempel is voor participatie in de samenleving. De helft van de nietminima ziet geen drempels om actief deel te nemen aan de maatschappij. Minima zijn minder in staat anderen te helpen dan niet-minima. Dit komt voor 40 procent van de respondenten door een slechte gezondheid. Voor niet-minima is geen tijd de grootste drempel voor het geven van hulp aan anderen. Niet-minima geven aan dat ze meer sociale contacten hebben dan minima. Ook op het gebied van gezondheid hebben niet-minima een betere gezondheid dan minima: 60 procent vindt hun gezondheid (heel erg) goed, tegenover 32 procent van de minima. Minima zijn gelukkiger dan niet-minima. Minima hebben een minder gezonde leefstijl: ze roken vaker, hebben vaker lichamelijke klachten en stress en eten minder gezond dan niet-minima.
Conclusies In het algemeen kunnen we concluderen dat niet minima meer participeren in de samenleving, zich gelukkiger voelen, gezonder zijn en ook meer zelfredzaam. Naast geld is gezondheid een groot probleem om te kunnen participeren in de samenleving. Om er voor te zorgen dat iedereen mee kan doen zal de gemeente breed moeten kijken, over de diverse beleidsterreinen heen. Gezien de grote groep langjarig (oudere) minima die in de gemeente woont en daarnaast nog andere belemmeringen heeft is het ook belangrijk om te kijken waar de prioriteiten liggen. Preventie is daarin heel erg belangrijk; opleiding en een gezonde leefstijl dragen er toe bij dat kinderen een goede start kunnen maken en daarbij ook beter kunnen participeren.