AANWIJZEND VOORNAAMWOORD. A) Welk woord past in de zin? Kies uit die of dat. 1. Heb je het huiswerk gemaakt? 7. Ga je naar één van onze feestjes?



Vergelijkbare documenten
Les 1. 1 En jij? O 2 keer per jaar O 3 keer per jaar O 4 keer per jaar. Wat is een rapport? 1. Krijgt jouw kind een rapport?

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

Vollenhove Wonen op een havezate

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

Anna en Noah starten met een opleiding in een avondschool. Ze doen een graduaat marketing. Tijdens de eerste pauze praten ze met elkaar.

Thema Op zoek naar werk

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Vul de enquête in. Bij deze enquête is het belangrijk dat elke vraag wordt ingevuld.

1 Ik vind dat 2 Ik vind dat 3 Ik vind dat 4 Ik vind dat 5 Ik vind dat 6 Ik vind dat 7 Ik vind dat

1 Werkwoord. (wonen, werken, lopen,...) 8 Grammatica is niet moeilijk. wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden.

U leert in deze les om een mening vragen. U wilt dan weten wat iemand vindt.

Mijn huis, mijn thuis

Soms is er thuis ruzie Dan is mama boos en roept soms omdat ik mijn speelgoed niet opruim Maar ik heb daar helemaal niet mee gespeeld Dat was Bram,

Programma Nederlands Praten

Houdt u er alstublieft rekening mee dat het 5 werkdagen kan duren voordat uw taalniveau beoordeeld is.

Techniekkit: Oost Nederland. Domein: Overbrengingen. Competentie: Ontwerpen Toepassen Reflectie. Leergebied: Aardrijkskunde

Les 3 Integratie Leestekst: Een contact-advertentie. Introductiefase

Strategieles Verwijswoorden (Relaties en verwijswoorden) niveau A

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

Antwoordenmodel. Herhalingsoefeningen De Sprong, Thema 1. Oefening 1. studiejaar 2007/2008 studiejaar 2008/ euro per maand 272 euro per maand

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

Ga naar klik bij Test en spel op: Alle tests en spellen Doe de test: Wat voor geldtype ben jij? Uitslag: je bent een

VERLENGEN KOPEN RUILEN BETALEN

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

Ik weet dat mijn gegevens anoniem zullen worden toegevoegd aan een databestand dat voor wetenschappelijke doeleinden gebruikt wordt.

Wie ben jij? HOOFDSTUK 1 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik... Paula. a heet b naam kom je vandaan? a Hoe b Waar

OPZOEKEN IN HET WOORDENBOEK (1)

Spreken. Les 4: Wat zeg je? In een kledingzaak OPDRACHTKAART.

2c nr. 1 zinnen met want en omdat

MEE. Ondersteuning bij leven met een beperking. Vrienden & Relaties

Het is de familieblues. Je kent dat gevoel vast wel. Je zit aan je familie vast. Voor altijd ben je verbonden met je ouders, je broers, je zussen.

1. Joris. Voor haar huis remt Roos. Ik ben er. De gordijnen beneden zijn weer dicht.

Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed.

Wie is dat? thema. Hoe heet jij? Ik weet het niet! Beatriz. Marco. Hallo, ik heet Jürgen. Dag mevrouw. Dag meneer. Hoi! Ik heet Bushra. En jij?

Thema In en om het huis.

Lesbrief nr 1. Opdracht 1. voor Groep

Dagboek Nederland onder water?! Komt Nederland onder water te staan? En wat kunnen jij en de politiek doen om dit te voorkomen?

Actielessen. Lesbrief 3. Leren in de bibliotheek. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Kinderen en school. Lesbrief 10. Voor het eerst naar school

Wie zijn jouw vrienden? Opdracht:

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Eetgewoonten van schoolkinderen Vragenlijst voor kinderen

Hallo wereld! Schrijf een reisverhaal

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd.

kraambezoekboek INKIJKEXEMPLAAR

Wat gebeurt er als iemand zich in de mindere positie voelt? Meer over het instinct voor zelfbehoud

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

Dag! kennismaken. Ik ben Eric.

Voor het gebruik van het planningsinstrument geldt onderstaande handleiding

O, antwoordde ik. Verder zei ik niets. Ik ging vlug de keuken weer uit en zonder eten naar school.

LESBRIEF. Laat uw leerlingen 10 minuten lezen in 7Days. Uw leerlingen mogen zelf weten welke artikelen ze deze 10 minuten lezen.

REGELS. Lees de zinnen. Staat er een relatieve bijzin in de zin?

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Docentenvel opdracht 15 (Jouw mondiale voetafdruk)

Spreekoefeningen. Oefenen voor het eerste deel van het examen spreken: Vragen beantwoorden. 1 enkele vragen. (voor het inburgeringsexamen - spreken)

IMMI Montjoie Montjoielaan, Ukkel

BESTEMMING BEREIKT?! Opdrachtenblad Niveau:

Lieve ouder, De inhoud van wat je schrijft is persoonlijk. Probeer eerlijk te zijn in wat je schrijft en je gevoelens toe te laten.

Het vreemde paard van Sinterklaas. door Nellie de Kok

Mijn Mokum is een project voor NT2 cursisten. Het is gemaakt door het Amsterdam Museum.

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Een Zinnig Woord. L. Beheydt

Checklist samenwonen voor partners waarvan alleen de man kinderen heeft

Mijn lichaam is goed! Doe-opdrachten rond lichaamsbeeld voor 5-6 BaO

Prinsjesdag A Tradities

Waarom ga je schrijven? Om de directeur te overtuigen

Inleiding. Veel plezier!

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

opdrachten voor een vrijetijdsticker

Eenzaam. De les. Inhoud. Doel. Materiaal. Belangrijk. les

Hallo wereld! Schrijf een reisverhaal

BESTEMMING BEREIKT?! Opdrachtenblad Niveau:

Actielessen. Les 5. Feest in de buurt! Wat leert u in deze les? Veel succes!

Stichting Bocas Sanas gaat naar de Dominicaanse Republiek om kinderen te helpen met gebitsproblemen.

Handboek NT2 in het volwassenenonderwijs

Bijlage interview meisje

Werkwoorden. in uitvoering. Deel B: Werkwoorden in zinnen

HEB JE HUISWERK VANDAAG?

BIJLAGEN LESPAKKET 1.2

Ben jij een kind van gescheiden ouders? Dit werkboekje is speciaal voor jou!

Over:

Vakantietaak Nederlands

Formeel en informeel. Formeel: Je gebruikt u om iemand aan te spreken. Je noemt iemand bij zijn achternaam.

Lesbrief. Voetstappen Kader Abdolah

Ik ben Sim-kaart. Mobiel bellen groep 5-6. De Simkaart is een meisje, tikkeltje ondeugend en een echte kletsgraag. Aangeboden door

Handleiding basiswoordenschat.

Doel. Wat heb je nodig? Spelregels.

Lesbrief. Fatale liefde Carry Slee

Thema Informatie vragen bij een instelling

RIJSCHOOL. Wat moet je doen?

Transcriptie:

A) Welk woord past in de zin? Kies uit die of dat. 1. Heb je het huiswerk gemaakt? Ja, heb ik gedaan. 2. Komt Willem dit weekend? Nee, moet helaas werken. 3. Ga je met het vliegtuig naar Hamburg? Nee, is veel te duur. 4. Zijn Christopher en Jenny er nog niet? Nee, zijn altijd te laat. 5. Hoe oud is die molen? is 250 jaar oud. 6. Mag ik even naar het toilet? Ja hoor, is boven. 7. Ga je naar één van onze feestjes? Natuurlijk, naar van overmorgen. A. dat B. die 8. Ik houd niet van deze schoenen. Ik vind lelijk. 7. We moeten de rekening nog betalen. Nee, Peter heeft al gedaan. 8. Waar is je tas? Oh jee, heb ik in de trein laten staan! 9. Hoe duur was jouw fiets? was 250. 10. Wat zijn dat voor pony s? zijn shetlandpony s. A. dat B. die

B) Juist of niet juist. 1. dit jongen 2. dat meisje 3. dat leerling 4. die leraar 5. dit blad 6. die leuke meid 7. die leuke boek 8. die lastige test 9. dat leuke foto 10. deze prachtige verhaal C) Vul in met deze, die, dit of dat. De woorden tussen haakjes positie aan 1. Van wie is boek? (hier) 2. Ik schrijf dikwijs met pen. (hier) 3. Wie woont in huis? (daar) 4. Hoeveel kost spel? (hier) 5. Waar gaan jullie met mensen naartoe? (hier) 6. Wat doe je in dorp? (hier) 7. Piet zal een nieuw huis in stad kopen. (daar) 8. Lies krijgt fiets van haar ouders. (hier) 9. mooie auto behoort aan mijn oom toe. (daar) 10. Ken je meisje? (hier)

D) Vul in: deze, die, dit of dat 1. Piet moet boek terugvinden. (daar) 2. Ik heb jongens al eens ontmoet. (daar) 3. Ik zal nieuwe schoenen kopen. (hier) 4. Waar heb je artikel gelezen? (daar) 5. Ik heb kinderen nog nooit gezien. (hier) 6. Hij heeft slecht nieuws vanmorgen gekregen. (daar) 7. Ik zou graag paard kopen. (daar) 8. jaar ga ik met vakantie naar Frankrijk. 9. maand moet hij niet veel werken. 10. Waar ben je al tijd gebleven? E) Vul in: dit of dat 1. (hier) is mijn vader. 2. (daar) doet hij graag. 3. Wie is (daar)? 4. (hier) is mijn huis. 5. Ik zal (daar) kopen. 6. Lies zoekt (daar) 7. (hier) is de school. 8. (daar) is een mooie baby. 9. Is (hier) je auto? 10. (daar) is Jan Devenijn. F) Vul in: die of dat 1. Ik ken meisje. 2. Ze houdt van jongen. 3. leerling op de achterste bank maakt veel lawaai. 4. Onze nieuwe buurman? heb ik nog niet ontmoet. 5. Verleden maand hebben toeristen Brugge bezocht.

G) Vul in: deze of dit 1. Ken je hem? is Pete Sampras. 2. tennisspeler is de sterkste. 3. roman heeft veel succes. 4. Wat is? Ik weet het niet. 5. Kijk! Ik heb broek gekocht. H) Gebruik het juiste aanwijzend voornaamwoord: die, dat, dit of deze 1. jongen hier. 2. meisje daar. 3. leerling hier. 4. leraar hier. 5. blad daar. 6..leuke meid hier. 7..leuke boek daar. 8:.lastige test. 9..leuke foto hier. 10..prachtige verhaal I) Onderstreep het aanwijzende voornaamwoord in de onderstaande zinnen? 1. Heb je die man nog zien lopen? 2. Ik zal het voor deze keer door de vingers zien. 3. Dit meisje is veel slimmer dan de rest. 4. Heb je die films al bekeken? 5. Ik vind die jongen nogal apart. 6. Ik wilde dat programma absoluut niet missen. 7. Daardoor miste ik dat lesuur. 8. Ik vond het deze keer niet zo leuk als anders. 9. Heb je dat geld nog terug gekregen? 10. Je moet dit niet persoonlijk nemen, dat kind kan er niets aan doen. 11. Dit wordt nooit iets, als je deze beweging niet kunt. 12. Wil je die tas soms kopen? 13. Ik vond die verkoopster nogal kortaf. 14. Ik kan deze beesten niet uitstaan! 15. Heb je dat kantoorpand van binnen bekeken?

J) Vul in met: deze, die, dat of dit 1. Kijk eens naar schilderij hier. 2. Wilt u krant hier dat weekblad daar. 3. Beide tekeningen zijn heel leuk, maar ik verkies deze boven. 4. Kijk eens naar portret daar! 5. Wat eet je liever? of dat? 6. vrouw daar ziet er bleek uit. 7. Welke balpen wil je, deze hier of daar? 8. hier heeft het gedaan. 9. Ik rijd liever met fiets dan met die andere. K) Kies dit of dat. Kijk goed naar de hint. 1. Kun je me boek geven, dit is niet goed? 2. Dit kind is gezond, kind is ziek. 3. Met ticket kan ik naar de film. 4. In België regent het veel; ik hou niet van klimaat. 5. koffertje kost niet veel geld. 6. tijdschrift kost niet veel geld. 7. kindje eet veel, niet. 8. Ken je liedje van The Beatles? 9. valies draag ik alleen. 10. Ik ken dorp van vroeger.