Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

Vergelijkbare documenten
Zaaknummer : CBHO 2014/302 Rechter(s) : mrs. Borman, Troostwijk en Kleijn Datum uitspraak : 23 september 2015 Partijen : Appellant en Hogeschool van

Zaaknummer : 2014/145

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2013/136

het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: de hogeschool), verweerder.

Uitspraak /1/A1

Zaaknummer : 2014/038 Rechter(s) : mr. Kleijn Datum uitspraak : 28 juli 2014 Partijen : Appellant tegen het CvB van Hogeschool van Amsterdam

Zaaknummer : 2013/129

Zaaknummer : 2014/282 en Datum uitspraak : 26 januari 2015 : Verzoeker en Hogeschool Rotterdam

het College van Beroep voor de Examens van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : CBHO 2018/002 Rechter(s) : mr. Lubberdink Datum uitspraak : 7 augustus 2018 Partijen : appellant en Hogeschool Rotterdam Trefwoorden :

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

3 oktober 2012 heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel.

Zaaknummer : CBHO 2013/233 Rechter(s) : mr. Lubberdink Datum uitspraak : 13 juni 2014 Partijen : Appellant tegen de Hogeschool Inholland Trefwoorden

Bij beslissing van 9 juli 2014 heeft het CBE het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak in de zaak tussen: [naam appellant], wonende te [naam woonplaats], appellant,

ECLI:NL:RVS:2016:3050

Zaaknummer : 2013/020 en 020.1

Zaaknummer : CBHO 2016/074 Rechter(s) : mr. Streefkerk Datum uitspraak : 10 oktober 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool Inholland

Voor zover appellant aldus beoogt te betogen dat de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde als één opleiding

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/641 in het geding tussen:

het college van beroep voor de examens van de Hogeschool Utrecht, verweerder.

ECLI:NL:RVS:2016:2861

Print deze uitspraak rechtsgebied Kamer 2 - Milieu - Schadevergoeding

Zaaknummer : CBHO 2015/254 Rechter(s) : mr. B.K. Olivier Datum uitspraak : 13 januari 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool Inholland

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant, het CBE van de Hanzehogeschool Groningen (hierna: CBE), verweerder.

ECLI:NL:RVS:2015:3038

Bij beslissing van 14 april 2013 heeft het college van bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Zaaknummer : CBHO 2015/247.5 Rechter(s) : mrs. Borman, Lubberdink en Streefkerk Datum uitspraak : 6 juni 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant, het College van Beroep voor de Examens van Hogeschool Inholland, verweerder.


het college van beroep voor de examens van de Saxion Hogeschool (hierna: CBE), verweerder.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Bij beslissing van 28 augustus 2013 heeft de examencommissie van de opleiding Informatica appellant een negatief bindend studieadvies gegeven.

Zaaknummer : CBHO 2014/060 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juni 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden

Zaaknummer : 2014/150 : mrs. Olivier, Borman, Hoogvliet Datum uitspraak : 16 december 2014 : Appellante en Vrije Universiteit Amsterdam

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs

wel kunnen volgen, maar alleen de tentamens worden dan nog aangeboden. Tijdens dat overleg is verder de optie aan bod gekomen om te bezien welke

Zaaknummer : CBHO 2015/104 Rechter(s) : mrs. Olivier, Van der Spoel en Verheij Datum uitspraak : 5 november 2015 Partijen : Appellante en

Zaaknummer : 2014/204 en 204.1

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : CBHO 2016/180.5 Rechter(s) : mr. Streefkerk Datum uitspraak : 2 november 2016 Partijen : appellant en CBE Hogeschool Inholland

Zaaknummer : 2012/220 en 220.1

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

Zaaknummer : 2014/159 en Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 17 oktober 2014 Partijen : Verzoekster tegen Hogeschool voor de Kunsten

Zaaknummer : CBHO 2016/087 Rechter(s) : mrs. Van der Spoel, Verheij en Streefkerk Datum uitspraak : 4 januari 2017 Partijen : Appellante en CBE

Uitspraak /1/A2

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het college van bestuur), verweerder.

het college van bestuur van de Vrije Universiteit van Amsterdam, verweerder.

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

Zaaknummer : 2014/069 Rechter(s) : mr. Nijenhof. Datum uitspraak : 23 juli 2014 Partijen : Appellante tegen het CBE van de Hogeschool Rotterdam

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

het College van Beroep voor de Examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2013/207 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juli 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

Afd eli n g bes tuursrechtspraak TEAM: Behandelend amhten.iar P. Slappendel

ECLI:NL:RVS:2000:AA7143

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RVS:2013:BZ1273

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

ECLI:NL:RVS:2014:3559 Deeplink

ECLI:NL:RVS:2016:1268

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

Zaaknummer : CBHO 2015/089 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 18 augustus 2015 Partijen : Appellante en CBE Erasmus Universiteit Rotterdam

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2012:BX4670

Zaaknummer : 2014/001/CBE en 2014/001.1

het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen Eerste aanleg - meervoudig

Zaaknummer : CBHO 2015/297 Rechter(s) : mr.borman Datum uitspraak : 28 april 2016 Partijen : appellante en CBE Rijksuniversiteit Groningen

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 juli 2013 in zaak nr. 12/4468 in het geding tussen:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Zaaknummer : CBHO 2016/024 Rechter(s) : mrs. Lubberdink, Streefkerk en Drop Datum uitspraak : 4 juli 2016 Partijen : Appellante en CBE ArtEZ

Verwerking Uitspraken bestemmingsplan Buitengebied Alphen Zuid

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant,

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:CRVB:2010:BM6743

Verweerder heeft op 7 november 1995 een verweerschrift ingediend.

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

Zaaknummers : 2011/019 en 019.1

ECLI:NL:RVS:2011:BU4606

Zaaknummer : CBHO 2015/047 Rechter(s) : mrs. Olivier, Scholten-Hinloopen en Verheij Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en

ECLI:NL:RVS:2015:3233

ECLI:NL:RVS:2012:BY6738

Zaaknummer : 2013/261

Zaaknummer : CBHO 2015/033 Rechter(s) : mrs. Olivier, Lubberdink en Troostwijk Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en

Uitspraak /1/A1

Uitspraak /1/A1


ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1956

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. tegen de uitspraak in zaak nr. 07/604 van de rechtbank Assen van 6 december 2007 in het geding tussen:

het college van beroep voor de examens van Fontys Hogescholen (hierna: CBE), verweerder.

Transcriptie:

Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden : collegegeld gegrond inschrijven ingetrokken inschrijving onderwijs ondoelmatig onrechtmatig resultaten rijksbijdrage schade studievertraging terugwerkende kracht Artikelen : WHW: artikel 7.37 artikel 7.48 Awb: artikel 8:88 Uitspraak : gegrond Hoofdoverwegingen : 2.5. De bestuursrechter is op de voet van artikel 8:88, eerste lid, onder a, van de Awb bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Nu appellant zich, zoals hiervoor onder 2.3 overwogen, op het standpunt heeft gesteld dat hij schade heeft geleden in de vorm van studievertraging als gevolg van de beslissing van 6 februari 2015, zal het College dat verzoek van appellant beoordelen. 2.5.1. Vaststaat dat appellant zich niet tijdig, te weten vóór 1 september 2014, heeft ingeschreven bij de Hogeschool Amsterdam. Daarnaast heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat appellant in elk geval tussen 1 september 2014 en 1 februari 2015 niettemin onderwijs heeft gevolgd aan de Hogeschool Amsterdam en tentamens heeft afgelegd. In dat verband heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat zodra de inschrijving met terugwerkende kracht is geëffectueerd, de behaalde resultaten van deze tentamens worden geregistreerd. In zoverre acht het College niet aannemelijk dat appellant als gevolg van de beslissing van 6 februari 2015 over deze periode schade in de vorm van studievertraging heeft opgelopen. Wat de periode na 1 februari 2015 betreft, overweegt het College als volgt. Bij de beoordeling of schade is geleden en zo ja wat de omvang van deze schade is, dienen schadebeperkende maatregelen in aanmerking te worden genomen. In dat verband is van belang dat schade ten laste van een benadeelde blijft, indien hij heeft nagelaten redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van die schade te nemen. Het College constateert dat appellant heeft getracht zich in te schrijven met ingang van 1 februari 2015, dat die inschrijving niet onmiddellijk tot stand kwam en dat appellant alsnog op 29 mei 2015 met terugwerkende kracht is ingeschreven per 1 februari 2015. In zoverre heeft appellant een maatregel genomen ter beperking van zijn schade. Nu appellant over de periode van 1 februari 2015 tot en met 29 mei 2015 niet in staat is geweest onderwijs te volgen, omdat zijn inschrijving niet eerder dan 29 mei 2015 met terugwerkende kracht tot stand is gekomen, acht het College aannemelijk dat appellant over die periode schade heeft geleden in de vorm van studievertraging. Die schade is een rechtstreeks gevolg van de op 6 februari 2015 gehandhaafde weigering appellant in te schrijven.

Dat verweerder pas op 29 mei op het verzoek van appellant om inschrijving per 1 februari 2015 heeft beslist ten gevolge van de bezetting van het Maagdenhuis is voor risico van verweerder. Het College acht in zoverre termen aanwezig het door appellant gedane verzoek om schadevergoeding in te willigen. Het College acht het, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 12 maart 2015 in zaak nr. 2014/196.8 (www.cbho.nl) redelijk het te betalen collegegeld door studievertraging voor een periode van vier maanden te vergoeden. Dit komt, uitgaande van het door appellant te betalen bedrag aan collegegeld 2014/2015 van 1.906,00 neer op een bedrag van 635,33. Het College ziet onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding aansluiting te zoeken bij de door appellant aangehaalde uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2015 door aan te sluiten bij de Letselschade Richtlijn Studievertraging van de Letselschade Raad, zoals die kantonrechter heeft gedaan. 2.6. Wat de in de beslissing van 23 juli 2015 neergelegde voorwaarde tot betaling van het Collegegeld betreft, overweegt het College als volgt. 2.6.1. Ingevolge artikel 7.37, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) wordt niet tot de inschrijving overgegaan dan nadat het bewijs is overgelegd dat het verschuldigde collegegeld is of wordt voldaan. Gelet op deze bepaling kon verweerder niet anders dan de voorwaarde tot betaling van collegegeld aan de inschrijving van appellant verbinden. Voor zover appellant beoogt te betogen dat hij op de voet van artikel 7.48 van de WHW in aanmerking dient te komen voor kwijtschelding of vrijstelling van het wettelijk verschuldigde collegegeld, leidt dat betoog niet tot het gewenste resultaat. Op de voet van artikel 7.48, vijfde lid, van de WHW wordt vermindering of vrijstelling van het wettelijk collegegeld in andere gevallen dan bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, aangemerkt als ondoelmatige besteding van de rijksbijdrage. De situatie van appellant valt onder geen van de eerste tot en met het vierde lid van die bepaling vermelde gevallen. Het betoog van appellant faalt. 2.7.Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van appellant gericht tegen de beslissing van 6 februari 2015 gegrond is. Het College zal het verzoek van appellant om schadevergoeding als gevolg van de beslissing op bezwaar van 6 februari 2015 inwilligen. De hoogte van de door verweerder aan appellant te betalen schadevergoeding wordt vastgesteld op een bedrag van totaal 635,33. Voor zover het beroep van rechtswege betrekking heeft op de beslissing op bezwaar van 23 juli 2015, dient dat beroep in zoverre ongegrond te worden verklaard. Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant, en het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam, verweerder. 1. Procesverloop Bij beslissing van 29 september 2014 heeft de voorzitter van het Domein Economie en Management geweigerd appellant met terugwerkende kracht per 1 september 2014 in te schrijven en te kennen gegeven een tussentijdse inschrijving van appellant evenmin toe te staan. Bij beslissing van 6 februari 2015 heeft verweerder het door appellant daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft appellant beroep ingesteld.

Bij beslissing van 23 juli 2015 heeft verweerder voormelde beslissing van 6 februari 2015 ingetrokken en appellant te kennen gegeven dat hij een inschrijving per 1 september 2014, dan wel een tussentijdse inschrijving voor het studiejaar 2015-2016 alsnog zal toestaan. Daarbij heeft verweerder vermeld dat voorwaarde voor die inschrijving is dat het verschuldigde collegegeld wordt voldaan. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het College heeft de zaak verwezen van een meervoudige naar een enkelvoudige kamer. Het College heeft het beroep ter zitting behandeld op 20 augustus 2015, waar appellant, bijgestaan door mr. J. El Haddouchi en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.L. Koppenol, werkzaam bij de Hogeschool van Amsterdam, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. In zijn beslissing van 6 februari 2015 heeft verweerder overwogen dat een evenwichtige belangenafweging ertoe leidt dat het belang van de Hogeschool van Amsterdam bij tijdige inschrijving zwaarder dient te wegen dan het belang van appellant bij een inschrijving met terugwerkende kracht of een tussentijdse inschrijving. Daarbij heeft verweerder van belang geacht dat appellant zich nog niet in de afrondende fase van zijn studie bevindt. Hij heeft daarom de beslissing van 29 september 2014 gehandhaafd. 2.2. Verweerder heeft vervolgens, in het licht van recente rechtspraak van het College, aanleiding gezien voormelde beslissing van 6 februari 2015 in te trekken bij de beslissing van 23 juli 2015. Verweerder zal het appellant alsnog toestaan zich met terugwerkende kracht in te schrijven per 1 september 2014 dan wel het appellant toestaan zich tussentijds in te schrijven. 2.3. Appellant heeft, naar aanleiding van de beslissing van 23 juli 2015 te kennen gegeven het beroep niet te zullen intrekken, omdat hij enerzijds stelt schade te hebben geleden in de vorm van studievertraging als gevolg van de beslissing van 6 februari 2015 en hij zich anderzijds niet kan verenigen met de voorwaarde, neergelegd in de beslissing van 23 juli 2015 dat hij het collegegeld moet voldoen alvorens verweerder overgaat tot inschrijving. Gelet hierop zal het College het beroep van appellant gericht tegen de beslissing van 6 februari 2015 inhoudelijk behandelen. Daarnaast zal het College dat beroep, op de voet van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mede gericht achten tegen de beslissing op bezwaar van 23 juli 2015. 2.4. Omdat verweerder zijn beslissing op bezwaar van 6 februari 2015 heeft ingetrokken in het licht van recente rechtspraak van het College en hij zich aldus in wezen op het standpunt stelt dat deze eerdere beslissing onjuist was, zal het College het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaren. Daarmee is de onrechtmatigheid van de beslissing op bezwaar van 6 februari 2015 gegeven. Daargelaten of sprake is geweest van een wijziging in de jurisprudentie van het College doet een wijziging aan de onrechtmatigheid van de eerdere beslissing van verweerder niet af en dient die onrechtmatigheid aan verweerder te worden toegerekend. 2.5. De bestuursrechter is op de voet van artikel 8:88, eerste lid, onder a, van de Awb bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Nu appellant zich, zoals hiervoor onder 2.3 overwogen, op het standpunt heeft gesteld dat hij schade heeft geleden in de vorm van studievertraging als gevolg van de beslissing van 6 februari 2015, zal het College dat verzoek van appellant beoordelen. 2.5.1. Vaststaat dat appellant zich niet tijdig, te weten vóór 1 september 2014, heeft ingeschreven bij de Hogeschool Amsterdam. Daarnaast heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat appellant in elk geval tussen 1 september 2014 en 1 februari 2015 niettemin onderwijs heeft gevolgd aan de Hogeschool Amsterdam en tentamens heeft afgelegd. In dat verband heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat zodra de inschrijving met terugwerkende kracht is geëffectueerd, de behaalde resultaten van deze tentamens worden geregistreerd. In zoverre acht het College niet aannemelijk dat appellant als gevolg van de beslissing van 6 februari 2015 over deze periode schade in de vorm van studievertraging heeft opgelopen. Wat de periode na 1 februari 2015 betreft, overweegt het College als volgt. Bij de beoordeling of schade is geleden en zo ja wat de omvang van deze schade is, dienen schadebeperkende maatregelen in aanmerking te worden genomen. In dat verband is van belang

dat schade ten laste van een benadeelde blijft, indien hij heeft nagelaten redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van die schade te nemen. Het College constateert dat appellant heeft getracht zich in te schrijven met ingang van 1 februari 2015, dat die inschrijving niet onmiddellijk tot stand kwam en dat appellant alsnog op 29 mei 2015 met terugwerkende kracht is ingeschreven per 1 februari 2015. In zoverre heeft appellant een maatregel genomen ter beperking van zijn schade. Nu appellant over de periode van 1 februari 2015 tot en met 29 mei 2015 niet in staat is geweest onderwijs te volgen, omdat zijn inschrijving niet eerder dan 29 mei 2015 met terugwerkende kracht tot stand is gekomen, acht het College aannemelijk dat appellant over die periode schade heeft geleden in de vorm van studievertraging. Die schade is een rechtstreeks gevolg van de op 6 februari 2015 gehandhaafde weigering appellant in te schrijven. Dat verweerder pas op 29 mei op het verzoek van appellant om inschrijving per 1 februari 2015 heeft beslist ten gevolge van de bezetting van het Maagdenhuis is voor risico van verweerder. Het College acht in zoverre termen aanwezig het door appellant gedane verzoek om schadevergoeding in te willigen. Het College acht het, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 12 maart 2015 in zaak nr. 2014/196.8 (www.cbho.nl) redelijk het te betalen collegegeld door studievertraging voor een periode van vier maanden te vergoeden. Dit komt, uitgaande van het door appellant te betalen bedrag aan collegegeld 2014/2015 van 1.906,00 neer op een bedrag van 635,33. Het College ziet onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding aansluiting te zoeken bij de door appellant aangehaalde uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2015 door aan te sluiten bij de Letselschade Richtlijn Studievertraging van de Letselschade Raad, zoals die kantonrechter heeft gedaan. 2.6. Wat de in de beslissing van 23 juli 2015 neergelegde voorwaarde tot betaling van het Collegegeld betreft, overweegt het College als volgt. 2.6.1. Ingevolge artikel 7.37, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) wordt niet tot de inschrijving overgegaan dan nadat het bewijs is overgelegd dat het verschuldigde collegegeld is of wordt voldaan. Gelet op deze bepaling kon verweerder niet anders dan de voorwaarde tot betaling van collegegeld aan de inschrijving van appellant verbinden. Voor zover appellant beoogt te betogen dat hij op de voet van artikel 7.48 van de WHW in aanmerking dient te komen voor kwijtschelding of vrijstelling van het wettelijk verschuldigde collegegeld, leidt dat betoog niet tot het gewenste resultaat. Op de voet van artikel 7.48, vijfde lid, van de WHW wordt vermindering of vrijstelling van het wettelijk collegegeld in andere gevallen dan bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, aangemerkt als ondoelmatige besteding van de rijksbijdrage. De situatie van appellant valt onder geen van de eerste tot en met het vierde lid van die bepaling vermelde gevallen. Het betoog van appellant faalt. 2.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van appellant gericht tegen de beslissing van 6 februari 2015 gegrond is. Het College zal het verzoek van appellant om schadevergoeding als gevolg van de beslissing op bezwaar van 6 februari 2015 inwilligen. De hoogte van de door verweerder aan appellant te betalen schadevergoeding wordt vastgesteld op een bedrag van totaal 635,33. Voor zover het beroep van rechtswege betrekking heeft op de beslissing op bezwaar van 23 juli 2015, dient dat beroep in zoverre ongegrond te worden verklaard. 2.8. Verweerder dient op navolgende wijze in de proceskosten van appellant te worden veroordeeld. Daarbij zal één punt worden toegekend voor het instellen van beroep bij het College en één punt voor het verschijnen ter zitting van het College. 3. Beslissing Het College Rechtdoende: I. verklaart het beroep gericht tegen de beslissing van 6 februari 2015 met kenmerk CvB/HdJ gegrond; II. vernietigt de beslissing van 6 februari 2015; III. verklaart het beroep gericht tegen de beslissing van 23 juli 2015 met kenmerk CvB/DvdB ongegrond; IV. wijst het verzoek om schadevergoeding toe;

V. veroordeelt het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam tot vergoeding van schade, aan appellant te betalen, tot een bedrag van 635,33 (zegge: zeshonderdvijfendertig euro en drieëndertig cent) VI. veroordeelt het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; VII. gelast dat college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam aan appellant het door hem betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep ten bedrage van 45,00 (zegge: vijfenveertig euro) vergoedt.