Instructiekaart voor de leerling nr. 5 A-vragen Formulering van de vraag Formulering van het antwoord Korte vragen die beginnen met Wie...? Wat...? Waar...? Wanneer...? Hoeveel...? Antwoord met één volledige zin waarin een persoon een zaak een plaats een tijdstip een hoeveelheid voorkomt. Waarmee...? Antwoord met één volledige zin waarin door... te gebruiken voorkomt. 21 Geef 3 voorbeelden van... Bijvoorbeeld: 1 2 3 Voorbeelden zijn: 1 2 3 Schrijf 3 zaken op die... Noem 3 zaken die... Geef een opsomming van... Welke...? 1... 2... 3... Gebruik een kort zinnetje gevolgd door een dubbelpunt (:) Antwoord met een volledige zin.
B-vragen Formulering van de vraag Formulering van het antwoord Wat betekent...? Geef een definitie van Wat bedoelt men met...? Waaruit leid je dit af?... betekent (dat)... Met... bedoelt men... Ik leid dit af uit... 22
C1-vragen: verwerking van de leerstof Formulering van de vraag/opdracht Formulering van het antwoord Hoe ziet eruit? Beschrijf. Beschrijf wat er gebeurt als. Hoe staat in de tekst? Je moet nu een beschrijving geven. Zie schrijfkader 1. Vergelijk met. Wat zijn de overeenkomsten? Wat zijn de verschillen? Je moet nu uitleg geven over overeenkomsten. Zie schrijfkader 2. Je moet nu uitleg geven over verschillen. Zie schrijfkader 3. Waarom? Waardoor? Om welke reden? Hoe komt het dat? Wat is de oorzaak van? Wat is het gevolg van? Wat gebeurt er als? Wat moet je doen als? Je moet nu een oorzakelijk verband geven. Zie schrijfkader 4. Je moet een werkwijze beschrijven. Zie schrijfkader 5. 23 In welke volgorde gebeurde? Rangschik volgens Je moet een tijdsvolgorde beschrijven. Zie schrijfkader 6.
C2-vragen: reflectie Formulering van de vraag Formulering van het antwoord Wat vind je van...? Wat is je mening over...? (er staat volgens jou, denk je, of zou in de vraag). Wat is volgens jou de reden waarom? Je moet je mening geven. Zie schrijfkader 7. Vergelijk... (wat je geleerd hebt) met... (iets wat de leerkracht opgeeft). Vergelijk... (wat je geleerd hebt) met... (iets wat jezelf bedenkt). Je moet nu zelf overeenkomsten nagaan. Zie schrijfkader 2 Je moet nu zelf overeenkomsten en verschillen nagaan. Zie schrijfkader 3. Kun je zelf nog overeenkomsten bedenken? Kun je zelf nog verschillen bedenken? Je moet nu zelf overeenkomsten aangeven. Zie schrijfkader 2. Je moet nu zelf verschillen aangeven. Zie schrijfkader 3. 24 Vergelijk verschillende meningen met elkaar. Wat is jouw conclusie?waarom? Noem een reden waarom? Om welke reden? Je moet een discussie schrijven. Zie schrijfkader 8. Schrijf een verslag. Je gaat nu een verslag schrijven. Zie schrijfkader 9.
1 Verschillende soorten schrijfkaders Vaardigheid Een objectieve beschrijving geven van personen, dieren, planten, voorwerpen, processen uit de realiteit: bijvoorbeeld van levende dingen zoals een beschrijving van families van bloemen of dieren. 1 beschrijving. Een vergelijking maken met de nadruk op overeenkomsten, verschillen, oorzakelijke verbanden, tijdsvolgorden. uitleg - van overeenkomsten (schrijfkader 2); - van verschillen (schrijfkader 3); - van een oorzakelijk verband (schrijfkader 4); - van een tijdsvolgorde (schrijfkader 6); Een instructie, werkwijze of procedure beschrijven, bijvoorbeeld van practica bij de biologielessen of kooklessen. 5 werkwijze. Een beargumenteerde mening geven, bijvoorbeeld over biologische landbouw. 7 mening. 26 Op een,objectieve manier voor - en tegenargumenten geven over een bepaalde zaak, bijvoorbeeld over biologische landbouw. 8 discussie. Een verslag maken, bijvoorbeeld een leerverslag na een behandeld hoofdstuk. 9 verslag. Een verslag maken, bijvoorbeeld een leerverslag na een onderzoek. 10 verslag. Een verslag maken, bijvoorbeeld bewijs leveren. 11 verslag. Een verslag maken van een science - onderzoek en science -evaluatie. 12 verslag.
Instructiekaart voor de leerling nr. 6 1: een beschrijving geven Een objectieve beschrijving geven van personen, dieren, planten, voorwerpen, processen uit de realiteit: bijvoorbeeld van levende dingen zoals een beschrijving van families van bloemen of dieren. Een is een Een kenmerk van is Dat betekent dat Een belangrijk kenmerk is Een is geen Instructiekaart voor de leerling nr. 7 28 2: overeenkomsten uitleggen Een vergelijking maken met de nadruk op overeenkomsten. Hoewel en verschillend zijn, lijken ze op sommige punten heel erg op elkaar. Ze hebben bijvoorbeeld allebei Een andere overeenkomst is dat De is dezelfde als Ze lijken ook op elkaar omdat Ten slotte zijn ze allebei
Instructiekaart voor de leerling nr. 8 3: verschillen uitleggen Een vergelijking maken met de nadruk op verschillen. Hoewel en allebei zijn, zijn er ook een heleboel verschillen. De is, terwijl de Ze zijn ook anders omdat Een ander punt waarop ze verschillen is Ten slotte Instructiekaart voor de leerling nr. 9 29 4: een oorzakelijk verband uitleggen Een beschrijving geven van oorzakelijke verbanden. Ik wil uitleggen hoe het kan dat (hoe het komt dat) Het begint met Daardoor Vervolgens Daarna Uiteindelijk Het gevolg is dat
Instructiekaart voor de leerling nr. 10 5: een werkwijze beschrijven Een instructie, werkwijze of procedure beschrijven, bijvoorbeeld van practica bij de biologielessen of kooklessen. Hoe maak je een? Je hebt nodig Eerst Daarna Vervolgens Ten slotte Instructiekaart voor de leerling nr. 11 30 6: een tijdsvolgorde uitleggen Een uitleg geven met de nadruk op een tijdsvolgorde. Ik wil uitleggen hoe Eerst Daarna Vervolgens Tenslotte
Instructiekaart voor de leerling nr. 12 7: een mening geven Een beargumenteerde mening geven, bijvoorbeeld over biologische landbouw. Ik wil mijn mening geven over Ik vind dat Ik heb een aantal argumenten om mijn mening te ondersteunen. Ten eerste Ook Een ander argument is dat Instructiekaart voor de leerling nr. 13 31 8: een discussie beschrijven Op een,objectieve manier voor - en tegenargumenten geven over een bepaalde zaak, bijvoorbeeld over biologische landbouw. Ik wil een aantal meningen vergelijken over Mensen die het ermee eens zijn, zoals beweren dat Ze voeren ook als argument aan dat Er zijn echter ook mensen die hier heel erg tegen zijn. Zij vinden dat Ze hebben sterke argumenten voor hun mening, namelijk Een ander tegenargument is Verder Als je alle argumenten op een rijtje zet, vind ik dat, omdat
Instructiekaart voor de leerling nr. 14 9: een verslag schrijven Een verslag maken, bijvoorbeeld een leerverslag na een behandeld hoofdstuk. Over het onderwerp wist ik al dat. Voordat ik met het onderwerp begon, dacht ik dat Ik had verder gedacht dat, maar dat bleek niet zo te zijn. Ik heb nu geleerd dat (som op). Ik heb ook geleerd dat Iets anders wat ik te weten ben gekomen is Tot slot heb ik geleerd dat Instructiekaart voor de leerling nr. 15 32 10: een onderzoek beschrijven Een verslag maken, bijvoorbeeld een leerverslag na een onderzoek. Ik moest uitzoeken of Ik dacht dat ik zou vinden dat Toen ik mijn onderzoek uitvoerde, vond ik dat Ik kon zien dat Ik heb geleerd dat Ik vraag me af of
Instructiekaart voor de leerling nr. 16 11: een bewijs geven Een verslag maken, bijvoorbeeld bewijs leveren. Ik wil aantonen dat Mijn beginpunt is Van hieruit kan ik afleiden dat Daarom Dit laat dus zien dat Instructiekaart voor de leerling nr. 17 33 12: een verslag van een science -onderzoek en science - evaluatie Een verslag maken van een science -onderzoek en science -evaluatie Ik ben aan het onderzoeken Ik zal dit doen door Om een goede test te doen, moet ik Ik denk dat ik zal ontdekken dat Mijn resultaten waren Deze resultaten laten zien dat Voordat ik dit onderzoek deed, dacht ik dat de resultaten zouden laten zien dat Dus ik