Ontwikkeling van. heischrale graslanden in. het Natura 2000 gebied. Aamsveen (Twente): onderzoeksopzet

Vergelijkbare documenten
Is herstel hoogvenen succesvol? Bart van Tooren. Bjørn van den Boom, Senior beleidsmedewerker Natuurbeheer

Gagel-en wilgenstruwelen

Natte en Vochtige bossen. Hydrologisch herstel van natte en vochtige bossen: welke kansen liggen er?

Natura 2000-gebied 55 - Aamsveen

Herintroductie van soorten door het opbrengen van maaisel. Marcel Horsthuis.

GROOT MALPIEVEN. Fotoreportage: een jaar na ven-herstelwerken. (ge VALKENSWAARD. Jacques van Kessel

Monitoring natuurkwaliteit (Ook) een leuke klus voor de WFD?

Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion (H7150) Verkorte naam: Pioniervegetaties met snavelbiezen

Het hydro-ecologisch functioneren van Teut en Tenhaagdoornheide

Deelgebied Kalmthoutse Heide 2009 Biezenkuilen - Drielingvennen

1. Status Prioritair op Bijlage I Habitatrichtlijn (inwerkingtreding 1994)

Drasland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

QUICKSCAN EDESEWEG 51 WEKEROM

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen

Herstelbeheer soortenrijke natte heide

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4

Deelgebied Stappersven

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek

Waterhuishouding en herstelbaarheid van hoogveenvennen

Bos/Bosplaats Perceelsnummer LH1 Bestandsnummer

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen

Hoogveenherstel in de Groote Peel

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Projectnummer: C /LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: :0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd)

Veenvorming in beekdalen. Veldwerkplaats: Drentse Aa, 15 juni 2009 Willem Molenaar / Camiel Aggenbach

Deelgebied Grenspark:

veldgids Beheer van water- en oeverplanten in het gebied van Waterschap De Dommel

Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg

Regionale analyse gebieden Tariefklassen per gemeente (casus gebieden) Regionale analyses Zoekkaart mogelijkheden Boeren voor Natuur

Rucphen. Achtmaalsebaan 22. Inrichtingsplan ir. J.J. van den Berg. auteur(s):

Planteninventarisatie Groote Meer Deelgebied Grenspark: (Nederlandse deel: Groote Meer)

Inrichting Straelensbroek/ Straelens Schuitwater

Gebiedswijzer De Bruuk

De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus AA Ede. Geldermalsen, 28 oktober Geachte heer Van den Top,

Rob van der Burg 6 april 2017 Vochtige bossen Tussen verdrogen en nat gaan

Kleinschalig heidebeheer maatregelen diverse terreinen

Zwart Water_Inrichting Schaapsen Diepbroek incl. sanering stortlocaties

Gebiedsavond Bergvennen & Brecklenkampse Veld 13 juni 2017

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Nat schraalland

Herstel van een soortenrijk zandlandschap. Jaap Bouwman (Unie van Bosgroepen)

Planteninventarisatie Hangven Deelgebied Grenspark: (Vlaamse deel: Hangven)

*Vastgelegde ontkalkte duinen met Empetrum nigrum (H2140) Verkorte naam: Duinheiden met kraaihei

Planteninventarisatie Grenspark 2008 Deelgebied De Nol

Veldwerkplaats vochtige bossen

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee?

Alkalisch laagveen (H7230) Verkorte naam: Kalkmoerassen

Herstelbeheer van natte heiden en natte heischrale graslanden. Roland Bobbink B-WARE Research Centre

Gebiedswijzer Wierdense Veld

De klasse-overschrijdende rompgemeenschap RG Deschampsia flexuosa-[nardetea/calluno- Ulicetea] (19Aa2), wordt niet tot het habitattype gerekend.

Systeemanalyse Volther-Agelerbroek

De kwaliteit van trilvenen en veenmosrietlanden in Nederland en het buitenland

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

De Peelvenen. Hoogveenherstel op het randje. Gert-Jan van Duinen en vele anderen

André Jansen NecoV N-symposium Antwerpen, 26 april 2016 Beheer op standplaatsniveau: een pas op de plaats.

Deelgebied Grenspark:

Grondwaterstanden juni 2016

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N BTM-V

Toepassing van instrumenten uit handboek op NATURA2000-gebied Boetelerveld

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Eu-Molinion) (H6410) Verkorte naam: Blauwgraslanden

Effecten van verhoogde N- depositie op natuur: is herstel nog nodig? Roland Bobbink, Leon van den Berg, Hilde Tomassen, Maaike Weijters & Jan Roelofs

Biotoop heide. Cursus natuurmanagement, 2019

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Fochteloërveen

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Pierikstraat 16 Gaanderen

Potenties voor vegetaties van Natte duinvalleien in het plangebied Hanenplas

De Borkeld en het Junner Koeland 20 juni 2008 excursie Jeneverbes Gilde

Onderzoekcentrum B-WARE BV

BOETELERVELD. ROUTE 4,3 km

Nieuwe natuur en nieuw land, kolonisatie en rol van uitzaai voorbeelden uit Overijssel en Flevoland

Plaggen ten behoeve van natuurontwikkeling. Fosfaatverzadiging als uitgangspunt

1.2 landschap, natuur en recreatie. Landschap

Planteninventarisatie Putse Moer Deelgebied Grenspark: (Vlaamse deel: Putse Moer)

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL

foto inzet: Staf de Roover

Bronnen aan de basis van een goede natuurkwaliteit Over herstelbeheer in bronsystemen

Concrete begrenzing EHS en GHS in het plangebied Voorste Stroom te Tilburg

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen

Natura 2000 gebied 23 - Fochteloërveen

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

NP inventarisatie verslag Pagina 1 van 9

Life+ Together for Nature. samen werken aan herstel van heidelandschap

Voorbij natuurherstel volgens het doelenboekje. Rienk-Jan Bijlsma

SLOBKOUSNIEUWS 17 jrg7

Collectieve weidevogelpakketten SAN beheerspakketten 18 t/m 21

Kwaliteit van de natuur. Hoe spoor je aantastingen op?

Bermenplan Assen. Definitief

Brabantse bijen behoeven betere bescherming (beknopte beschouwing betreffende beheer & beleid) Tim Faasen

Waterlandschap Hoge Veluwe. Visie op de natte gebieden in het Nationale Park de Hoge Veluwe

Bestuurlijke samenvatting. Laatste onderzoeksresultaten De Groote Meer op de Brabantse Wal

Integraal beekdalherstel. Herstel diffuse afvoersystemen, gedempte afvoerdynamiek en beekprofielherstel

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Oerlandschap, gekneed door ijs en oorlog Samenvatting van het beheerplan Holtingerveld Concept

Transcriptie:

Ontwikkeling van heischrale graslanden in het Natura 2000 gebied Aamsveen (Twente): onderzoeksopzet

Colofon Opdrachtgever: Landschap Overijssel Titel: Ontwikkeling van heischrale graslanden in het Natura 2000 gebied Aamsveen (Twente): onderzoeksopzet Status: Definitief Datum: 20 december 2011 Auteur(s): Dr. A.J.M. Jansen (Unie van Bosgroepen) & Dr.ir. R. Loeb (Onderzoekcentrum B- WARE ) Foto s: A.J.M. Jansen Kaartmateriaal: Topografische ondergrond Topografische Dienst Emmen, 2004 Projectnummer: 11.31.1012.03 Coöperatie Unie van Bosgroepen u.a., december 2011 Postbus 8187 6710 AD EDE t (0318) 67 26 28 f (0318) 67 26 29 www.bosgroepen.nl 1

Inhoudsopgave 1 Inleiding 4 2 Heischrale graslanden in het Aamsveen 7 2.1 Wat zijn heischrale graslanden? 2.2 Abiotische standplaatseisen 2.3 Historische vegetatiedata 2.4 Huidige vegetatie 2.5 Bossen 2.6 Vergelijking vroegere en huidige situatie 3 Landschapsecologische systeemanalyse en beschikbare data 17 3.1 Doel hydro-ecologische systeemanalyse 3.2 Checklist 3.2.1 Beschrijven en interpreteren reliëf en opbouw diepere ondergrond 19 3.2.2 Waterhuishouding (grond- en oppervlaktewater) 19 3.2.3 Bodem 21 3.2.4 Vegetatie, flora en fauna 21 3.2.5 Ecologische vereisten 22 3.2.6 Huidig Landgebruik 23 3.2.7 Historische ontwikkeling 23 3.3 Integratie van informatie 4 GGOR Aamsveen 27 4.1 Welke kennisleemten zijn benoemd? 4.2 Zijn deze kennisleemten correct geformuleerd 4.3 Toetsen van hypothese 5 Vervolgonderzoek 30 5.1 Onderzoeksvragen 5.2 Welke gegevens beslist noodzakelijk 5.3 Wijze van verzamelen gegevens 5.4 Knelpuntenanalyse 5.5 Maatregelen voor verduurzaming heischrale graslanden 5.6 Indicatie van de onderzoekskosten 6 Literatuur en websites 36 2

3

1 Inleiding Aanleiding In het O+BN (Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit) bestonden tot 2011 de zogenoemde kennisbonnen. Met zo n kennisbon kon een terreinbeheerder een praktijkgerichte kennisvraag stellen aan onderzoekers om zo de doorstroming van in het O+BN ontwikkelde kennis beter te laten doorstromen naar het terreinbeheer. Landschap Overijssel heeft een kennisbon gekregen om de verzuring van de heischrale graslanden in het Aamsveen (gemeente Enschede, Twente) te onderzoeken. Voor de ligging van het Aamsveen zie Figuur 1. Mevrouw Van Tweel-Groot van Landschap Overijssel heeft de Unie van Bosgroepen en Onderzoekcentrum B-WARE gevraagd de beantwoording van deze kennisvraag op zich te nemen. De vragen De vraag van Landschap Overijssel hangt samen met het succesvolle hoogveenveenherstel in het Aamsveen. Dat zorgt voor vergroting van de toestroming van zuur grondwater naar de zwak gebufferde zone met heischrale graslanden zoals in augustus 2009 is vastgesteld tijdens het veldbezoek van het OBN deskundigenteam Nat Zandlandschap. Het deskundigenteam heeft in haar advies van december 2009 aangegeven, dat er zich in westelijke richting, meer in de nabijheid van de Glanerbeek, vermoedelijk locaties bevinden die geschikt zijn als wijkplaatsen voor heischrale graslanden. Deze locaties zijn nu nog onbekend en dienen te worden opgespoord. Ze kunnen na inrichting geschikt worden gemaakt als groeiplaats voor heischrale graslanden. Een tweede mogelijkheid die het team heeft genoemd voor duurzaam behoud van de heischrale graslanden, zou het vergroten van de invloed van kwel van (zwak) gebufferd grondwater kunnen zijn. Door verschillende ingrepen in het inzijggebied ten westen van het Aamsveen kan de toestroming van dit grondwater zijn verminderd. Of dat daadwerkelijk het geval is kan worden verhelderd via een hydro-ecologische analyse. Het opsporen en inrichten van deze potentiële groeiplaatsen en/of de mogelijkheden voor het vergroten van de toestroming van (zwak) gebufferd grondwater zijn bepalend voor het toekomstperspectief van de heischrale graslanden in het Aamsveen. In het N2000-gebied Aamsveen zijn naast o.a. Herstellend hoogveen, Hoogveenbos en Heischrale graslanden (vochtige variant) ook Vochtige alluviale bossen als habitattype toegewezen (zie Figuur 2). Een vervolgvraag is of de toedeling van Vochtige alluviale bossen en Veenbossen kan conflicteren met de opgave voor Vochtige heischrale graslanden. Deze vraag kan beantwoord worden wanneer bekend is waar zich in het Aamsveen de wijkplaatsen voor heischrale graslanden bevinden. Doel Het beperkte budget van de kennisbon laat het niet toe te onderzoeken hoe Landschap Overijssel de heischrale graslanden - een prioritair type binnen Natura 2000 - in de benen kan houden. In overleg met Landschap Overijssel is afgesproken dat met de middelen uit de kennisbon de opzet van het noodzakelijke onderzoek zal worden beschreven. Op basis daarvan kan daarna worden begonnen met een vervolgonderzoek en kan naar de daarvoor benodigde financiering worden gezocht. 4

Figuur 1: Het Aamsveen met directe omgeving. In het onderzoeksvoorstel zal het volgende aan de orde komen: welke gegevens zijn noodzakelijk, welke zijn al verzameld en welke missen; wat zijn de randvoorwaarden voor uitvoering van een hydro-ecologische systeemanalyse; zijn in het GGOR voor het Aamsveen de kennisleemten correct geformuleerd. Zo nee, hoe dienen die dan te worden geformuleerd; hoe dienen de missende gegevens verzameld te worden, in welke dichtheid en met welke frequentie? Leeswijzer In het voorliggende rapport wordt de opzet van het benodigde onderzoek beschreven aan de hand van de hierboven geformuleerde vragen. Alvorens dat te doen, wordt een korte beschrijving gegeven van het Aamsveen, gericht op de verzuringsproblematiek van de heischrale graslanden. In hoofdstuk 3 komt aan de orde welke gegevens reeds beschikbaar zijn en in hoeverre die bruikbaar zijn voor het beantwoorden van de vragen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de wijze van uitvoering van een systeemanalyse en welke randvoorwaarden daarbij gelden. Op basis van de beide voorgaande hoofdstukken komt aan de orde wat de kennisleemten zijn en daarmee ook of deze correct zijn beschreven in het GGOR voor het Aamsveen. In het laatste hoofdstuk zal worden ingegaan op de missende gegevens, hoe die verzameld dienen te worden, in welke dichtheid en met welke frequentie en wat de geschatte kosten daarvan zullen zijn. 5

Figuur 2: Kwalificerende habitattypen voor het Aamsveen.Bron: Provincie Overijssel. 6

2 Heischrale graslanden in het Aamsveen 2.1 Wat zijn heischrale graslanden? Heischrale graslanden (Violion caninae) behoren tot de meest bedreigde plantengemeenschappen van ons land. Ook elders in Europa wordt deze gemeenschap ernstig bedreigd. Daarom is ze Europees beschermd als habitattype H6230. Het is een prioritair type wat wil zeggen dat de lidstaten bijzondere inspanningen zullen moeten leveren om het voortbestaan te waarborgen. Volgens de profielbeschrijving zijn heischrale graslanden in Europa wijd verspreid en komen ze over grote oppervlakten voor in gebergten. In het laagland zijn ze betrekkelijk zeldzaam en beperkt tot kleine oppervlakten. De heischrale graslanden in ons land hebben alle betrekking op de laaglandvorm van het habitattype. Nederland ligt centraal in het verspreidingsgebied van deze laaglandvorm. In ons land komt naar verhouding een betrekkelijk grote oppervlakte ervan voor. Dit habitattype omvat volgens de profielbeschrijving in ons land min of meer gesloten halfnatuurlijke graslanden op betrekkelijk zure zand- en grindbodems. Goed ontwikkelde heischrale graslanden zijn zeer rijk aan allerlei grassoorten, kruiden en paddenstoelen. Het habitattype is in ons land aan te treffen in het Zuid-Limburgse heuvelland, de duinen en op de hogere zandgronden van het binnenland. Op de hogere zandgronden komen heischrale graslanden zowel op vochtige (de Associatie van Klokjesgentiaan en Borstelgras) als op relatief droge standplaatsen (de Associatie van Liggend walstro en Schapengras) voor. Op leembodems d.w.z. op iets beter gebufferde standplaatsen komt ten slotte de Associatie van Maanvaren en Vleugeltjesbloem voor. Deze is zeer zeldzaam en in de regio Hogere zandgronden thans alleen nog in goed ontwikkelde vorm aanwezig in de omgeving van Havelte. Naast deze associaties worden voor de hogere zandgronden nog twee zogenoemde rompgemeenschappen (RG) tot dit habitattype gerekend. Het betreft de RG van Welriekende nachtorchis-reukgras- [Verbond der heischrale graslanden], de RG Hondsviooltje- Tandjesgras-[Verbond der heischrale graslanden] en RG met Borstelgras van de Klasse der heischrale graslanden. Deze laatste rompgemeenschap dient in mozaïek met een van de andere goedontwikkelde begroeiingen van de heischrale graslanden voor te komen. In hoogvenen zijn heischrale graslanden zeer zeldzaam. Ze zijn daar te vinden op licht verdroogde veengronden waar vroegere bemesting en bekalking nog zorgen voor een lichte buffering van de bodem. Volgens de profielbeschrijving is het van hoogveengebieden alleen bekend van het Bargerveen, op niet afgegraven veengronden die vroeger werden gebruikt als landbouwgrond, de zogenoemde bovenveengraslanden. Hoewel niet op veenmosveenbodems gelegen, is ook in het Aamsveen op verschillende plaatsen heischraalgrasland aanwezig, in een gradiënt tussen herstellend hoogveen (habitattype H7120) en alluviale bossen (habitattype H 91E0). Ze behoren - indien goed ontwikkeld - tot de grondwaterafhankelijke Associatie van Klokjesgentiaan en Borstelgras. 7

Tabel 1: Standplaatscondities van het habitattype heischrale graslanden (H6230) volgens het profieldocument (http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=habtypen&groep=1&id=6230. Zie ook: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/documenten/ecologischevereisten/ VereistenHabitattypenDec2008.zip. 2.2 Abiotische standplaatseisen De standplaatscondities van heischrale graslanden worden in het profieldocument als volgt omschreven: Ze komen voor op licht gebufferde, zwak zure tot matig zure, meestal sterk humeuze bodems. De voor dit habitattype kenmerkende plantensoorten zijn enerzijds kalkmijdend, maar zijn anderzijds zeer gevoelig voor het aluminium dat op zure standplaatsen 1 meestal in het bodemvocht aanwezig is. We vinden ze daarom op zwak gebufferde standplaatsen. Deze komen in Nederland vaak voor in overgangssituaties, in ruimte óf in tijd, tussen basenrijke en zure standplaatsen. Dat maakt dat het type ondanks haar geringe oppervlakte toch zeer gevarieerd kan zijn, zowel in soortensamenstelling als in onderliggende en sturende abiotische omstandigheden. Het profieldocument geeft de standplaatscondities ook weer in de vorm van een tabel, niet alleen voor de zuurgraad, maar eveneens voor de vochttoestand, de voedselrijkdom, het zoutgehalte en overstromingstolerantie (zie tabel 1). Uit deze tabel is op te maken dat heischrale graslanden niet tegen overstroming kunnen en dat ze voedselrijke omstandigheden niet verdragen. Wat betreft de vochttoestand moet worden opgemerkt dat de heischrale graslanden van de Associatie van Klokjesgentiaan en Borstelgras gebonden zijn aan natte tot zeer vochtige standplaatsen. Vochtige en matig droge standplaatsen worden ingenomen door andere associaties van de heischrale graslanden. In het profieldocument wordt verder opgemerkt dat heischrale graslanden zeer gevoelig zijn voor stikstofdepositie... Dat geldt niet alleen voor situaties waar het habitattype voor de zuurbuffering afhankelijk is van de verwering van mineralen uit de bodem, maar ook voor situaties waar het afhankelijk is van buffering door aanvoer van lokaal grondwater. In de meeste heidegebieden is het oppervlakkige grondwater als gevolg van depositie sterk verzuurd en heeft daardoor geen bufferende werking meer. De Associatie van Klokjesgentiaan en Borstelgras is daarnaast ook gevoelig voor veranderingen in lokale hydrologie die kunnen leiden 1 Anders gezegd: heischrale graslanden zijn kenmerkend voor bodems waarvan de wortelzone zich in het zogenoemde calciumbuffertraject bevindt d.w.z. er bevindt zich zo veel calcium op het adsorptiecomplex van de bodem dat die kan worden uitgewisseld tegen zure ionen, waarbij de ph gebufferd blijft op een niveau tussen 4,2 en circa 6,5. 8

tot een afname van kwel. Voor het Aamsveen geldt dat de toegenomen invloed van kwel (zijdelingse toestroming) van zuur, ongebufferd hoogveenwater vermoedelijk heeft gezorgd voor uitloging van de bovenste bodemlaag en daarmee voor verzuring. Een tweede factor die van betekenis kan zijn voor de verzuring is de afname van kwel van grondwater vanuit het westen, vanaf de flanken van de stuwwal. 2.3 Historische vegetatiedata Oude vegetatiegegevens laten zien dat in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw op verschillende plaatsen nog soorten van heischrale graslanden voorkwamen in het Aamsveen. Zo laten schetskaarten van de NJN afdeling Enschede uit 1961 (bron: archief Landschap Overijssel; bijlage 1) zien dat Gevlekte orchis en Welriekende nachtorchis in het Aamsveen groeiden. Daarnaast kwamen in het noorden van het veen soorten van het Parnassiarijke Blauwgrasland (Cirsio-Molinietum parnassietosum) voor, namelijk Parnassia en Moeraswespenorchis (. Uit bijlage 1 blijkt tevens dat verspreid verschillende soorten van de zure kleine-zeggenmoerassen voorkwamen, waaronder Moerasviooltje, Schildereprijs en Waterdrieblad. Verder kwam Klein glidkruid voor langs de grenswatergang, een soort die kenmerkend is voor leemrijke bodems waarop heischrale graslanden of kleine-zeggenmoerassen tot ontwikkeling kunnen komen. Langs de veendijk in het zuiden werden ten slotte Gewone en Liggende vleugeltjesbloem gevonden, die beide kenmerkend zijn voor heischrale graslanden. In die tijd waren soorten van hoogveenbulten ook al bijzonder. Zo wordt het voorkomen van Lavendelhei weergegeven 2. Ook de aanwezigheid van Klein blaasjeskruid, in de gradiënt van hoogveen naar minerale bodems beoordeelden de NJN ers als bijzonder. Toch tonen deze kaartjes slechts een flauwe afspiegeling van de in die periode aanwezige diversiteit. In 1959 werd door Roding en anderen een inventarisatierapport opgesteld op basis van veldbezoeken op 18 en 30 juli van dat jaar. Jammer genoeg bevat dit rapport geen kaarten, maar de beschrijvingen zijn wel dermate precies dat de belangrijkste vegetatiegradiënten beschreven kunnen worden. Roding et al. (1959) maken een onderscheid tussen het oostelijke deel met het hoogveen en de westelijke uitlopers. We beperken ons hier tot dat westelijke deel. In algemene zin zeggen zij over dit deel De vegetaties van de westelijke uitlopers van het Aamsveen vormen de in floristisch en vegetatiekundig opzicht meest waardevolle delen van het gebied. Van het oosten uit treden geleidelijke veranderingen in de vegetatie op, hetgeen o.m. wordt gedemonstreerd door een toename van de soortenrijkdom en een grote neiging tot dichtgroeien met bos. In dit gedeelte komen dan ook flinke oppervlakten laag bos voor. Plaatselijk is door brand of lichte beweiding deze ontwikkeling beteugeld, zodat een bijzonder afwisselend landschap is ontstaan met talrijke vegetatietypen. Vervolgens gaan de auteurs over tot de bespreking van enkele typische elementen. 2 Recent werden op een plek ten noordoosten van het middelste (grote) schraalland weer mooie plekken met Lavendelhei en Kleine veenbes gevonden. Er waren ook vindplaatsen van Lavendelhei en Kleine veenbes in het zuidoosten. Die leken te zijn verdwenen na de brand in het voorjaar van 2011. De planten op deze groeiplaatsen lijken toch weer uit te lopen. 9

Als eerste komen de laagste delen aan de orde. De vegetatie behoort tot de zure kleinezeggenmoerassen, en wel de Associatie van Zompzegge en Moerasstruisgras (Carici curtae- Agrostietum caninae). Voorkomende soorten waren Snavelzegge, Zwarte zegge, Veenpluis, Wateraardbei, Schildereprijs, Waternavel, Moerasstruisgras en Pijpenstrootje. De auteurs vermoeden dat deze laagste delen s winters ongetwijfeld onder water zullen staan. Verder komen plaatselijk Riet, Kleine lisdodde, Waterdrieblad en soorten van hoogvenen voor zoals Eenarig wollegras, Pitrus, diverse veenmossen en Ronde zonnedauw. De auteurs geven niet aan waar deze delen liggen, maar ze liggen niet langs de beek. De zone langs de beek beschrijven zij immers apart, als De langs de beek gelegen drassige terreinen. Deze worden - voor zover ze niet zijn dichtgegroeid - gedomineerd door Veldrus in een vegetatie die vermoedelijk tot de Associatie van Zompzegge en Moerasstruisgras moet worden gerekend, maar die duidelijke overgangen vertoont naar het Veldrusschraalland (Crepido- Juncetum). Als algemene soorten worden genoemd Gewone wederik, Moerasviooltje, Wateraardbei, Melkeppe, Gewone kattenstaart, Biezenknoppen, Kale jonker, Sterzegge, Egelboterbloem, Moeraswalstro, Penningkruid en Moerasrolklaver. Kenmerkend voor deze zone is ook het voorkomen van Gagelstruwelen, die de vegetatie afgrenzen tegen heide-, blauwgrasland- en broekbosvegetaties. Grenzend aan deze zone liggen iets hoger gelegen terreinen. Daar komen bijna alle eerder genoemde soorten nog voor. Ze zijn verder gekenmerkt door Pijpenstrootje, Blauwe knoop, Kleine valeriaan, Breedbladige orchis, Ruw walstro, Tormentil en Wilde bertram. Verder zijn in juli Kale jonker en Melkeppe aspect bepalend en valt de grote hoogte van deze vegetatie op. De auteurs rekenen deze vegetatie tot het Blauwgrasland (Molinion). Tegenwoordig zou deze gemeenschap worden benoemd als RG Pijpenstootje en Blauwe knoop [Verbond van Biezenknoppen en Pijpenstrootje] ofwel een rompgemeenschap van het Blauwgrasland. In deze vegetatie treden langs de beek ruigtekruiden van het Moerasspirea-verbond op de voorgrond zoals Koninginnekruid en Echte valeriaan. Tussen deze Blauwgraslanden en de heide ligt een overgangszone met heischraal grasland. Dit type bedekt flinke oppervlakten vooral in de noordwestelijke uitlopers. Het betreft hier de meest soortenrijke en interessante vegetatie van het Aamsveengebied. Roding et al. noemen als meest voorkomende en meest opvallende soorten: Pijpenstrootje, Stekelbrem, Kruipwilg, Parnassia (!), Gewone dophei, Reukgras, Tormentil, Rood zwenkgras, Gestreepte witbol, Gewone vleugeltjesbloem, Gewone kattenstaart, Kale jonker, Tandjesgras, Welriekende nachtorchis, Klokjesgentiaan, Rode bosbes, Waternavel, Zwarte zegge, Moerasstruisgras, Gewone veldbies, Veelbloemige veldbies, Gewoon struisgras, Scherpe boterbloem, Blauwe zegge, Schapengras, Zachte berk, Melkeppe, Gewone wederik, Vuilboom, Heidekartelblad en veenmossoorten. Verder noemt hij nog: Blauwe knoop, Geelgroene zegge, Dwergzegge, Stijve ogentroost, Valkruid (!), Kransmunt, Lavendelhei, Sterzegge, Zilverschoon, Pilzegge, Wolfspoot, Gevlekte orchis, Schermhavikskruid, Gewoon biggenkruid, Knoopkruid, Vertakte leeuwentand, Paardenbloem, Hondsviooltje. In de heischrale grasland treedt opslag op van Zachte berk, Vuilboom, Grauwe wilg, Lijsterbes en bramen. Over de heischrale graslanden wordt voorts opgemerkt dat het voorkomen van de bijzondere soorten als Parnassia, Gevlekte orchis, Welriekende nachtorchis, Klokjesgentiaan, Heidekartelblad e.d. niet beperkt is tot kleine plekjes, maar dat deze soorten vaak massaal voorkomen. dit jaar nog in één van de westelijke uitlopers Vetblad is gevonden. 10

Het heischrale grasland gaat over in de heide. Deze heide in het westen is soortenrijker dan die in het oosten, vooral omdat in de westelijke heiden ook soorten van de heischrale graslanden worden aangetroffen. Wat Roding en zijn medeauteurs precies bedoelen met de heide in het oosten is niet duidelijk. Het gaat niet om heiden in het hoogveen, dat wordt immers afzonderlijk behandeld. Het gaat binnen de westelijke zone daarom om de meer oostelijk gelegen heiden. De heide bestaat uit vochtige heiden (Associatie van Gewone dophei) die naast typische soorten als Trekrus, Gewone veenbies en Beenbreek ook Klokjesgentiaan, Welriekende nachtorchis, Blauwe zegge e.d. bevat. Op de meer drassige plekken treden ook Veenpluis en Zwarte zegge naar voren naast allerlei mossen waaronder Kussentjesveenmos. Op plagplekken in deze heide werden Bruine snavelbies, Pijpenstrootje, Witte snavelbies, Kleine zonnedauw, Knolrus, Blauwe zegge, Lidrus, Grauwe wilg, Waternavel, Veldrus, Klokjesgentiaan, veenmossen en Moerassmele (!) gevonden. Het voorkomen van Blauwe zegge binnen deze vegetatie duidt op leemrijke bodems. De combinatie van Knolrus, Waternavel, Lidrus en Moerassmele geeft aan dat in laagten in de heiden zich de Associatie van Veelstengelige waterbies, een gemeenschap van zwak gebufferde wateren, kon ontwikkelen. Op de hoogste koppen was een droge heide (Associatie van Struikhei en Stekelbrem) ontwikkeld, wederom met soorten van heischrale graslanden zoals Stekelbrem, Kruipwilg, Valkruid, Gevlekte orchis, maar ook met Schapengras, Bochtige smele, Pilzegge en Liggend walstro. De beschreven combinatie van soorten doet echter vermoeden dat binnen de droge heide in ieder geval plaatselijk ook heischrale graslanden van droge standplaatsen voorkwamen (Associatie van Liggend walstro en Schapengras). Ten slotte gaan Roding et al. (1959) in op de beekbegeleidende bossen. De bossen behoren zijns inziens tot drie gemeenschappen, namelijk de Berken-Eikenbossen (Betulo-Quercetum), het Dophei-Berkenbroek (Erico-Betuletum pubescentis, vroeger Betulo-Salicetum genoemd) en de Elzenbroeken (Alnion glutinosae). Deze bossen worden naar het veen toe begrensd door Gagelstruwelen en berkenopslag en naar het westen, langs de beek door struweel met Sleedoorn, Eenstijlige meidoorn, Amandelwilg, Ratelpopulier, Wilde appel, Gelderse roos, Zoete kers en Gewone vogelkers. Op iets grotere afstand van de beek treden daarentegen juist bomen en struiken van zuurdere omstandigheden op de voorgrond: Ruwe berk, Zachte berk, Zomereik, Vuilboom, Geoorde wilg, Grauwe wilg en Lijsterbes. In de overgangen naar de broekbosjes groeit veel Zwarte els. Deze broekbosjes hebben een ondergroei van bramen, Hop, Rankende helmbloem, Pilzegge, Gevleugeld helmkruid, Moeraszegge en Blauw glidkruid, naast andere ( reeds genoemde ) moerasplanten. In een bosrand aan de zuidwestzijde van het terrein werd nog de Laurierwilg aangetroffen. 2.4 Huidige vegetatie Op http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase wordt de volgende beschrijving van de huidige vegetatie van het Aamsveen gegeven: De belangrijkste natuurwaarden van het Aamsveen hangen samen met de gradiënt van hoogveen, via natte heide naar berkenbroekbos en beekbegeleidend bos. In de randzone van het hoogveen, waar regenwater en grondwater mengen, groeit berkenbroekbos (Betulion pubescentis; H91D0). Soorten als Grote wederik (Lysimachia vulgaris), Melkeppe (Peucedanum palustris) en Wateraardbei (Comarum palustre) in de ondergroei duiden op de invloed van grondwater. Naast berkenbroekbos worden in deze zone Gagelstruwelen aangetroffen. Lager in de gradiënt richting Glanerbeek gaat het berkenbroekbos over in elzenbroekbos (Carici curtae-alnetum; H91E0). Op 11

oeverwalletjes langs de beek krijgt het bos het karakter van een (verdroogd) beekbegeleidend Vogelkers-Essenbos (Alno-Padion). Aan de rand van het veen liggen zandopduikingen met droge heide (H4030) en soortenrijke natte heiden (H4010), met overgangen naar heischraal grasland (H6230) en Dotterbloemhooiland. Heischraal grasland en natte heide bevatten soorten als Klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe), Blauwe knoop (Succisa pratensis), Gewone vleugeltjesbloem (Polygala vulgaris), Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata), Welriekende nachtorchis (Platanthera bifolia) en Blauwe zegge (Carex panicea). Ook het bedreigde Gentiaanblauwtje (Maculinea alcon) wist zich hier te handhaven tot een paar jaar geleden. Hervestiging is op termijn wellicht mogelijk vanuit het op niet te grote afstand gelegen natuurgbied Kersdijk, waar deze dagvlindersoort nog wel voorkomt. Het beekdal vormt een belangrijk leefgebied voor de Boomkikker. In de poelen is tevens de Kamsalamander waargenomen. Ruige graslanden en bosranden vormen een geschikt milieu voor het Bont dikkopje (Carterocephalus palaemon), een bedreigde vlindersoort. Het betreft, net als bij het Gentiaanblauwtje, een geïsoleerde en daardoor kwetsbare populatie. Het feitelijke hoogveengebied (H7120) bestaat uit droge ruggen en afgegraven laagten. De laagten bevatten veelal een soortenarme begroeiing van Pijpenstrootje (Molinia caerulea). In veenputten zijn dankzij de vernatting veenmosdekens ontstaan met Waterveenmos (Sphagnum cuspidatum), Fraai veenmos (Sphagnum fallax), Eenarig wollegras (Eriophorum vaginatum), en sporadisch Lavendelhei (Andromeda polifolia), Kleine veenbes (Vaccinium oxycoccus) en de levermossen Veendubbeltjesmos (Odontoschisma sphagni) en Fijn draadmos (Cephaloziella elachista). Gewoon veenmos (Sphagnum palustre) vormt plaatselijk bulten. Het hoogveengebied vormt een belangrijk refugium voor de Adder. Voor hoogveen kenmerkende broedvogels zijn goed vertegenwoordigd, ook omdat het hier grensoverschrijdend om een aanzienlijk natuurgebied gaat. Kenmerkende soorten voor het hoogveen en de randzone zijn Wintertaling, Wulp, Watersnip, Nachtzwaluw, Boomleeuwerik, Blauwborst, Roodborsttapuit en Sprinkhaanzanger. In 2000 werd een excursie gehouden van de Plantensociologische Kring Nederland (PKN). In de heischrale graslanden werden enkele opnames gemaakt. De meeste opnames die in het verslag van deze excursie zijn opgenomen, waren in de jaren ervoor gemaakt. Pijpenstrootje is soms dominant, maar behoort meestal samen met Gewone dophei, Blauwe zegge en Tormentil tot de abundante soorten. Klokjesgentiaan komt met behoorlijke aantallen voor, net als Schapengras. Zeldzaam zijn Gevlekte orchis, Veelbloemige veldbies, Blauwe knoop en Liggende vleugeltjesbloem. Landschap Overijssel (2004) beschrijft de ontwikkeling van een tweetal geplagde locaties: één in het midden van het Aamsveen, en één in het zuidelijke deel. Die in het midden is gelegen in een gradiënt van natte heide naar blauwgrasland. De plagplek ontwikkelde zich tussen 2001 en 2004 tot een Associatie van Moeraswolfsklauw en Snavelbiezen met aanzetten naar natte heide. Hier is Beenbreek na plaggen gekiemd. In een poel was daar tijdelijk Vlottende bies aanwezig, maar deze locatie raakte snel verzuurd. De geplagde locatie in het zuiden, ligt in een heischraal grasland en ontwikkelde zich tussen 2001 en 2004 van een Associatie van Moeraswolfsklauw en Snavelbiezen tot een heischraalgrasland van de Associatie van Klokjesgentiaan en Borstelgras. In dit (geplagde) schraalland zijn als kenmerkende soorten aanwezig Gevlekte orchis, Liggende vleugeltjesbloem, Klokjesgentiaan, Blauwe zegge, Tormentil, Struikhei, Gewone dophei, Pijpenstrootje (dominant), Gewoon veenmos, Haakveenmos, Veen-knopjesmos, Trekrus en Veelbloemige veldbies. Vooral Gewoon veenmos komt met een heel hoge bedekking voor, wat aangeeft dat de bodem-ph van dit heischrale grasland zich bevindt aan de zure zijde van het traject waarbinnen de gemeenschap kan voorkomen. 12

Figuur 3: Verbreiding van heischrale graslanden in het Aamsveen. Bron: Landschap Overijssel. In een ander deel van het perceel zijn op een plagplek Waterviolier, Holpijp, Duizendknoopfonteinkruid, Grote waterranonkel, het kranswier Nitella translucens, Egelboterbloem, Schildereprijs, Moerasviooltje, Zompzegge, Zwarte els, Moerasstruisgras, Sterzegge, Blauwe zegge, Goudkorrelmos, Waternavel, Knolrus, Pijpenstrootje, Tormentil, Gewone dophei, Struikhei, Veenpluis, Waterveenmos, Geoord veenmos, Gewoon veenmos, en Fraai veenmos gevonden. Tijdens de PKN-excursie in 2000 werden hier ook Veldrus en Wateraardbei gevonden, Deze soortensamenstelling duidt op een gradiënt van natte heide, via een rompgemeenschap van het Biezenknoppen-Pijpenstrootjesverbond naar de Associatie van Zompzegge en Moerasstruisgras. Op de laagste plekken hebben zich soorten van zwak gebufferde omstandigheden (Duizendknoopfonteinkruid, Grote waterranonkel, het kranswier Nitella translucens, Egelboterbloem, Schildereprijs) 3 tot meer basenrijke condities gevestigd 3 Zulke soorten van zwak gebufferde omstandigheden werden tijdens de PKN-excursie van 2000 ook gevonden in het zuidwestelijke deel van het Aamsveen waar in de Schaopskamp een poel is gegraven. In deze poel werden onder andere Waterlepeltje, het kranswier Nitella flexilis, Veldrus, Egelboterbloem, Grote waterranonkel, Waterpostelein en Duizendknoopfonteinkruid gevonden. Deze poel heeft een leemrijke bodem en ligt op de flank van de stuwwal van Enschede. In een poel in het zuidelijke graslandje bij de camping groeit veel Pilvaren (schrif. med. L. van Tweel). 13

(Holpijp en waterviolier). Desondanks overheersen zuurminnende soorten in deze gradiënt, vooral aan de noord- en zuidwestzijde waar zich een permanent natte laagte bevindt. In 2004 werd ook gerapporteerd over de andere percelen met heischrale graslanden in het Aamsveen (voor ligging zie figuur 3). Het verslag laat zien dat de aantallen Gevlekte orchis vooral in het zuidelijk deel afnemen. Alleen op voormalige cultuurgraslanden, die tien jaar geleden uit gebruik werden genomen, doet de soort het goed. Daar werden zo n 2000 Gevlekte orchissen gevonden. Met de Welriekende nachtorchis gaat het beslist minder goed. Ze groeit in twee schraallanden waar de aantallen tussen 1998 en 2004 daalden van circa 75 naar 12. In 2010 werden tijdens een PKN-excursie bodemmonsters genomen bij een vegetatieopname met Welriekende nachtorchis, zowel in het Parnassiaveld als in het Grote schraalland. Daarnaast zijn in elk schraalland twee monsters genomen bij permanente kwadraten, die in het Parnassiaveld in 1998 en 2007 werden opgenomen en in het Grote schraalland) in 2009. Uit de analyses (data Wieger Wamelink) blijkt dat de ph-h 2 O van beide schraallanden zich bevindt tussen 4,65 en 5,20. Dit is aan de lage kant van het spectrum voor goed ontwikkelde vochtige heischrale graslanden, die volgens de database van B-ware voorkomen in een ph-traject tussen 4,5 tot 6. De monsters van de beide plekken met nog Welriekende nachtorchis, hebben een ph boven 4,9. Het Grote schraalland heeft een veniger bovengrond dan het Parnassiaveld en is sterker gebufferd (meer calcium en magnesium aan het adsorptiecomplex). Ammonium is de belangrijkste vorm waarin mineraal stikstof voorkomt. In het Grote schraalland is er ook een klein beetje nitraat aanwezig. De ammonium/nitraat-verhouding is hierdoor in het Parnassiaveld, maar ook in een deel van het Grote schraalland erg hoog. In het Parnassiaveld is ook de aluminium/calcium-verhouding aan de hoge kant. Beide verhoudingen geven aan dat er sprake kan zijn van toxiciteit van ammonium en/of aluminium in de genoemde schraallanden. 2.5 Bossen Net als in de jaren 1950-1960 komen langs de Glanerbeek overwegend zuurdere bostypen voor (Berken-Zomereikenbos, Berkenbroek en lokaal betrekkelijk zure Elzenbroeken (Zompzegge- Elzenbroek). Op de wallen langs de beek komt nog steeds een vrij arme vorm van de beekbegeleidende bossen (Alno-Padion) voor. In de jaren 1950-1960 is het Beuken-Eikenbos niet onderscheiden, wat niet wil zeggen dat het niet voorkwam. Het komt tegenwoordig goed ontwikkeld voor in de overgangszone tussen de Berken-Zomereikbossen en de Elzenbroeken en is gekenmerkt door Hulst, Dalkruid, Witte klaverzuring, Kleine maagdenpalm en Witsporig bosviooltje (Schoonderwoerd, 2001). De beschrijvingen van de bossen uit beide perioden (1950-1960 en 1990-2000) zijn echter zeer summier. Een goede vergelijking over hun ontwikkeling is niet te maken. Wat wel opvalt, is dat de basenminnende soorten die in het midden van de twintigste eeuw worden genoemd (Moeraszegge, Laurierwilg) aan het einde van die eeuw niet meer worden genoemd. Gelet op de waarden die tegenwoordig aan zulke soorten wordt toegekend, mag worden aangenomen dat ze zijn verdwenen. In 2001 werd in het verschralende grasland ten zuiden van het grote schraalland-midden nog Moeraszegge gevonden (coördinaten: 261,483 467,415; schrif. med. L. van Tweel). 2.6 Vergelijking vroegere en huidige situatie 14

Er zijn geen echte tijdreeksen beschikbaar over de vegetatieontwikkeling van de heischrale graslanden en andere meer basenminnende plantengemeenschappen aan de westzijde van het Aamsveen. Desondanks kan op grond van de beschikbare informatie die in de voorgaande paragrafen is samengevat, het volgende worden gconcludeerd: de Associatie van Zompzegge en Moerasstruisgras (Carici curtae-agrostietum caninae) is nog steeds aanwezig in het terrein. De ontwikkelingen op de plagplek van 2001 bevestigen dat. Deze gemeenschap wordt op de langst overstroomde delen begeleid door soorten van zwakgebufferde omstandigheden en plaatselijk van nog meer basenrijke omstandigheden; het parnassiarijk Blauwgrasland dat in het noordwestelijke deel van het Aamsveen voorkwam, is verdwenen; De RG Pijpenstootje en Blauwe knoop [Verbond van Biezenknoppen en Pijpenstrootje] met basenminnende soorten als Breedbladige orchis, Ruw walstro en Kleine valeriaan zijn verdwenen; het heischrale grasland heeft zich plaatselijk weten te handhaven. Door verbossing en verstruweling is het areaal gekrompen. Het is tevens verzuurd. De meeste meer basenminnende soorten zijn verdwenen dan wel zeldzaam geworden. Veel van deze soorten waren in de jaren 1950 en 1960 nog algemeen. In de heischrale graslanden kwamen in die jaren ook al veenmossen voor, wat betekent dat er toen ook al meer zure delen voorkwamen. Gelet op het de sterke afname van de meer basifiele soorten is het waarschijnlijk dat het areaal van en de bedekking met veenmossen aanzienlijk is toegenomen; Ook de soortensamenstelling van de natte en droge heide is uniformer geworden. Ook hier zijn soorten van zwakgebufferde omstandigheden, waaronder Valkruid, verdwenen. De samenstelling van de bossen lijkt niet wezenlijk te zijn veranderd. Langs de Glanerbeek overheersen zuurminnende bostypen. Elzenbroek is zeldzaam en in een zure vorm ontwikkeld. Het verdwijnen van Moeraszegge en Laurierwilg sinds de jaren 1950-1960 lijkt te duiden op verzuring. Er zijn echter te weinig data beschikbaar om die conclusie te onderbouwen. De vegetatieontwikkeling in het westelijk deel van het Aamsveen sinds het midden van de vorige eeuw is gekenmerkt door verzuring. Deze ontwikkeling lijkt zich al te hebben ingezet ruim voordat vanaf 1990 vernattingsmaatregelen werden genomen ten behoeve van het herstel van hoogveen. Deze conclusie impliceert, dat ook andere oorzaken dan de toegenomen invloed van zuur hoogveenwater hebben bijgedragen aan de verzuring van de heischrale graslanden. Daarbij kan en moet waarschijnlijk worden gedacht aan de sterk toegenomen zure depositie, eerst van zwaveloxiden en later van stikstof. Ook elders in Nederland zijn heischrale graslanden als gevolg van deze luchtvervuiling sterk achteruitgegaan (zie bijvoorbeeld Bobbink et al., 1998;Bobbink et al., 2004 Houdijk, 1993; Roelofs et al., 1993; Van den Berg, 2006). In hoeverre veranderingen in de waterhuishouding sinds het midden van de vorige eeuw een rol hebben gespeeld is niet duidelijk. Maar de verschillende landinrichtingen (Eschmarke, Enschede-Zuid), de autonome intensivering van het landgebruik - zowel in Nederland als in Duitsland - die vrijwel altijd gepaard gaat met een intensivering van de landbouwkundige ontwatering 4, zullen hebben bijgedragen aan een vermindering van de grondwaterinvloed in het westelijke deel van het Aamsveen. Dit wordt bevestigd door het verdwijnen van echt basenminnende soorten als Moeraswespenorchis, Breedbladige orchis, Ruw walstro, Kleine valeriaan, Vetblad en Parnassia vóór de jaren 90 van de vorige eeuw. Zulke basenminnende soorten kwamen in de jaren 1960 nog op verschillende plaatsen in het westen van het Aamsveen voor. Zo vermeldt J.G. Schulte ze 4 Tot in de jaren zestig zijn nog delen van het Aamsveen ontgonnen. Bij de ontginning werden watergangen aangelegd. 15

nog in zijn excursierapport van 1969. Deze basenminnende soorten, maar ook het vlaggenschip van de heischrale graslanden Wolverlei, zijn in de loop van de jaren zeventig en tachtig uit het terrrein verdwenen. Toen in de jaren 1990 weer er pas weer werd gerapporteerd over de vegetatie van het Aamsveen, waren deze soorten verdwenen. Om te bepalen in hoeverre ingrepen in de waterhuishouding buiten het gebied hebben bijgedragen aan de verzuring van de heischrale graslanden en het verdwijnen van de basenminnende grondwaterafhankelijke blauwgraslanden is het noodzakelijk een hydroecologische systeemanalyse uit te voeren. De aanpak daarvan en de daarvoor benodigde informatie beschrijven we in het volgende hoofdstuk. Foto 1: Het Aamsveen in oostelijke richting vanuit de uitkijktoren. 16

3 Landschapsecologische systeemanalyse en beschikbare data Een landschapsecologische systeemanalyse 5 geeft beknopt weer hoe een gebied is ontstaan, hoe het functioneert, en welke processen bepalend zijn voor het voorkomen van planten en dieren in het gebied. Dit inzicht is noodzakelijk om de juiste beheer- en/of inrichtingsmaatregelen voor te kunnen bereiden en te kunnen nemen. Bij zo n analyse gaat het er om de juiste vragen te stellen, een navolgbare werkwijze te hanteren en te bepalen wanneer voldoende inzicht is ontwikkeld om de gestelde vragen te kunnen beantwoorden. Bij het uitvoeren van een landschapsecologische systeemanalyse wordt zowel gebruik gemaakt van bestaand materiaal en - als daar de middelen voor zijn ook van nieuw verzameld materiaal. Een deel van de studie kan achter het bureau plaatsvinden, maar veldbezoeken zijn onmisbaar, ook wanneer geen nieuwe informatie kan worden verzameld. In alle stadia van de systeemanalyse worden voortdurend hypothesen over het functioneren van het gebied opgesteld en getoetst. De systeemanalyse heeft aspecten van tijd en ruimte in zich. Wat betreft de tijd kan het gaan om het analyseren van landschappen op verschillende tijdstippen om op die manier in de vingers te krijgen welke sturende processen in de loop der tijd zijn veranderd. Wat betreft de ruimte gaat het om verschillende schaalniveaus, van grof naar fijn. In een systeemanalyse wordt tussen deze tijd- en ruimteschalen heen en weer bewogen om tot een uiteindelijk resultaat te komen. Het is daarom een iteratief proces dat uiteindelijk moet leiden tot een ecologisch begrip van het functioneren van het systeem waarvan het studiegebied onderdeel is. Op basis daarvan kunnen wezenlijke kennisleemten worden geformuleerd, maar evenzeer voorstellen worden gedaan voor maatregelen die gericht zijn op het weer beter laten functioneren van het systeem. De landschapsecologische systeemanalyse gaat uit van de verschillende onderdelen van een landschap. Deze onderhouden een hiërarchische relatie met elkaar d.w.z. de ene component is bepalend over de andere. Die verhouding kan worden weergegeven via schillen (figuur 4). Ter illustratie: wanneer het klimaat natter wordt, zal de grondwaterstand onder natuurlijke omstandigheden stijgen. Daardoor kan op bepaalde plaatsen in het landschap onder invloed van een toegenomen kwel en stijghoogte van het grondwater veenvorming gaan optreden. Dit leidt tot een successie in de vegetatie en veranderingen in vegetatiestructuren (op micro-, meso- en macroschaal) waardoor de fauna van dat gebied en zijn omgeving geleidelijk zal veranderen. Door Van der Molen et al. (2010) is een checklist opgesteld voor landschapsecologische systeemanalyses. Deze zal hieronder worden samengevat. 5 Landschapsecologische systeemanalyse is een breder begrip dan hydro-ecologische systeemanalyse. De laatste is gericht op de processen in de waterhuishouding die de standplaatscondities van plantengemeenschappen in natte natuurgebieden bepalen. Een landschapsecologische analyse bestudeert ook andere dan hydrologische processen. 17

Figuur 4: Rangordemodel van de verschillende onderdelen in een landschap. Bron: Van der Molen et al. (2011). 3.1 Doel hydro-ecologische systeemanalyse De landschapsecologische analyse brengt dus de relaties tussen soorten en/of habitattypen met de omgeving in beeld ten behoeve van onderzoek, beheer en herstelmaatregelen. In het Aamsveen als grondwaterafhankelijk gebied gaat het er meer gespecificeerd om de sturende processen in de waterhuishouding op te sporen die de standplaatscondities van heischrale graslanden - en andere basenminnende, grondwatergevoede plantengemeenschappen - bepalen. Dat vraagt zowel om een benadering in de ruimte - van waar is het grondwater afkomstig dat het voorkomen van deze gemeenschappen bepaalt - als in de tijd - door welke veranderingen in de waterhuishouding zijn de heischrale graslanden verzuurd geraakt. Wat betreft de ruimte gaat het om landschapsschaal - de ruime en nabije omgeving van het Aamsveen - alsook om ruimtelijke variatie binnen het gebied zelf (lokale schaal) en op de (mogelijk toekomstige) groeiplaatsen van het heischraal grasland zelf (standplaatsschaal). Wat betreft de tijd gaat het er om grip te krijgen op het proces van achteruitgang. Met deze kennis kunnen vervolgens voorstellen worden gedaan gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van heischrale graslanden binnen de gradiënt van hoogveen naar alluviale bossen. Daarbij kan het gaan om maatregelen binnen het gebied (lokaal en op de standplaats), maar ook daarbuiten (landschapsschaal). 3.2 Checklist Per landschapsonderdeel wordt aangegeven wanneer het zinvol is deze te analyseren en welke gegevens in welke vorm beschikbaar zijn of zouden moeten zijn. Het studiegebied van de landschapsecologische analyse is zoals al gezegd groter dan het natuurgebied zelf. Voor het in beeld brengen van relaties via lucht, grond- en oppervlaktewater is een ruimere omgrenzing nodig. Hiermee zal praktisch worden omgegaan, te meer daar het niet eenvoudig zal zijn gegevens uit Duitsland te krijgen. Verder kan per stap in de analyse het te analyseren gebied verschillen. Voor elk onderdeel geldt dat onzekerheden expliciet zullen worden benoemd. 18

Per onderdeel volgt nu een checklist voor het goed kunnen uitvoeren van de analyse. Deze checklist is ontleend aan Van der Molen et al. (2010). 3.2.1 Beschrijven en interpreteren reliëf en opbouw diepere ondergrond Beschrijven toestand: Geo(morfo)logie en reliëf via het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN; www.ahn.nl) en via de geomorfologische kaart. Ook het beheerplan (Schoonderwoerd, 2001) bevat hierover belangwekkende informatie. Geohydrologische opbouw, doorlatendheid watervoerende pakketten, weerstanden slechtdoorlatende lagen. Op het DINO-loket (http://www.dinoloket.nl) en op http://www. geologievannederland.nl is hierover informatie te vinden. Geochemische eigenschappen (bv. kalkgehalten) van de verschillende geo(hydro)logische lagen en kalkdiepte in de ondergrond. Het DINO-loket zal worden geraadpleegd om na te gaan of hierover informatie beschikbaar is. Gebruik en veranderingen door de mens van het landschap: ophogingen, afgravingen, wallen en dammen, dijken, ontginningen, bevloeiingssystemen, houtwallen, sloten, polders, toponiemen (veld-, water- boerderij- en streeknamen), etc. Het beheerplan geeft hierover informatie (Schoonderwoerd, 2001). Ook het raadplegen van het AHN verschaft hierover veel informatie. Verder is een schetskaart aanwezig bij Landschap Overijssel met dammen en maximum streefpeilen. Beschrijven ontwikkeling en veranderingen Veranderingen in de diepere ondergrond doen zich zelden voor. Ze kunnen hier buiten beschouwing blijven. 3.2.2 Waterhuishouding (grond- en oppervlaktewater) Grondwater Beschrijven toestand Grondwaterstanden. Naast het beheerplan (Schoonderwoerd, 2001), COLN-kaarten (1:200.000), Freitag-von-Drabbekaarten (www.kaartopmaat.wur.nl/hydro/index.html) worden de data van de peilbuizen in het Aamsveen en omgeving geanalyseerd in ruimte en tijd. Verder heeft het Waterschap een grondwater?model voor het Aamsveen en omgeving (zie GGOR Achtergronddocument). Chemische samenstelling van het grondwater. Volgens het GGOR Achtergronddocument ontbreken zulke data (vrijwel) geheel. Beschrijving van grondwaterstroming aan de hand van beschikbare grondwaterstanden uit de peilbuizen en/of het grondwatermodel van het Waterschap. Indien onvoldoende aanwezig, nagaan in hoeverre via de zogenoemde boorgatenmethode een beeld van de stroming van het grondwater aan de westzijde van het reservaat kan worden verkregen. In de boorgaten kunnen tegelijkertijd watermonsters worden genomen of eenvoudige metingen worden uitgevoerd (Elektrisch GeleidingsVermogen, ph). 19

In het excursieverslag van 13 januari 2011 wordt ingegaan op de vegetatie en waterhuishouding van de verschillende bezochte locaties in de randzone van het Aamsveen (zie bijlage 2) Beschrijven ontwikkeling en veranderingen Hoogte freatisch vlak en relatie met de stijghoogten in de onderliggende watervoerende pakketten (optreden van kwel en inzijging) via peilbuisgegevens en het eerder genoemde grondwatermodel. Reeksen bewerken tot tijdstijghoogtelijnen en duurlijnen. Interpretatie van het grondwaterregime; Grondwateronttrekkingen: debieten, (onregelmatige) pieken, invloed stedelijke uitbreidingen van Enschede. Trends van stijghoogten in watervoerende pakketten (tijdreeksanalyse met neerslag en verdamping). Dit toepassen in hydrologische modellering of tijdreeksmodellen als MENYANTHES. Trends in de chemische samenstelling van het water en voorkomen van watertypen kunnen bij gebrek aan metingen niet worden vastgesteld. Oppervlaktewatersysteem Beschrijven toestand Patroon en diepte van alle waterlopen, diepte en dichtheid buisdrainage, ligging en diepte onderbemalingen. Betrek daarbij ook oude en nu overbodige waterlopen, zij geven inzicht in de omvang van het vroegere systeem. Een aanzienlijk deel van deze informatie is aanwezig bij het waterschap Regge en Dinkel en ook opgenomen in het GGOR. Voor zover het gaat om niet waterschapsleidingen zal deze info in het veld verzameld dienen te worden; Watervoerendheid waterlopen, vrij/gestuwd; stuwpeilen en waterdiepte van de beek. Voor zover van toepassing is deze informatie aanwezig bij het waterschap Regge en Dinkel en ook opgenomen in het GGOR. Veranderingen door de mens van het watersysteem: beekaanleg en -aanpassing, wallen, dijken, bevloeiingsstelsels, etc. Deze informatie is momenteel niet beschikbaar. Chemische samenstelling van het oppervlaktewater. Volgens het GGOR- Achtergronddocument ontbreken zulke data (vrijwel) geheel. Mogelijk heeft het Waterschap meetpunten in de Glanerbeek. In het vroege voorjaar zou een indruk van de kwaliteit van het water boven maaiveld kunnen worden verkregen door het bepalen van EGV en ph met respectievelijk EGV-meters en ph-papiertjes. Op deze wijze kan eenvoudig worden bepaald waar zich regenwater en meer basenrijk grondwater aan of boven maaiveld bevinden. Beschrijven ontwikkeling en veranderingen Het gaat bij veranderingen in het oppervlaktewatersysteem vooral om veranderingen en ontwikkelingen in: Peilen en peildynamiek, met name relevant voor de compartimenten in het hoogveengebied en in het landbouwgebied ten westen van de Glanerbeek en de schraallanden?? Afvoerdynamiek van de Glanerbeek; 20

Waterbalans oppervlaktewatersysteem. Hier zijn vooral de veranderingen in het hoogveengebied relevant, alsmede de recent door het waterschap uitgevoerde werken op de grens en in het aangrenzende deel van Duitsland Waterkwaliteit inclusief (instromend) oppervlaktewater. Volgens het GGOR- Achtergronddocument ontbreken zulke data (vrijwel) geheel. Bij het waterschap dient te worden nagegaan of hiervan gegevens beschikbaar zijn van de Glanerbeek. Het gaat hier ook om gehalten van meststoffen (N en P). 3.2.3 Bodem Beschrijving toestand Bodemkaart schaal 1:50.000 of wanneer beschikbaar 1:10.000 (zie hiervoor http://www.bodemdata.nl onder de optie detailkarteringen ). Hiermee geassocieerd zijn GTkaarten deze zijn voor de 1:50.000 kaarten wel verouderd, maar ook zijn provinciale correcties opgesteld. (Lees ook altijd de toelichtingen. Daarin worden ook detailkarteringen genoemd die bij de samenstelling gebruikt zijn). De bodemkaart 1:50.000 is beschikbaar, met daarop de grondwatertrappen. De bodemkaart is tamelijk grof en zal veel lokale verschillen in de bodemopbouw niet tonen. Desondanks kan ze worden gebruikt bij meer bovenlokale benaderingen. Hiervan afgeleide kaarten met bv. karteringen van bepaalde bodemkarakteristieken zoals humusprofielen, kalkrijkdom of zuurgraad, leem- en lutumgehalte, korrelgrootte, zoutgehalte, redoxpotentiaal, gley- of rodoornbodems, pyriet en kattenklei, vorming van gliedelaagjes en micropodzolering etc. Hiervan hangen chemische eigenschappen van de bodem af, vochtkarakteristieken en aeratie. Zulke kaarten zijn niet beschikbaar. Het gaat er om zulke informatie tijdens het onderzoek te verzamelen. CABO-graslandkarteringen: geven inzicht in vochteigenschappen van het gebied vóór de ruilverkavelingen (indien beschikbaar voor dit gebied alleen binnen ruilverkavelingen). Bij DLG (Peter van der Molen) zal worden nagegaan of een CABO-kartering van de omgeving van het Aamsveen beschikbaar is; Grondboringen zoals genomen tijdens het veldbezoek van januari 2011 (zie bijlage 3) of tijdens de PKN-excursie van 2010 (zie bijlage 4). Beschrijven ontwikkeling en veranderingen Bodemkundige veranderingen door ploegen, bezanden, diepere ontwatering, verwijderen van slechtdoorlatende lagen door graven van poelen en plaggen. Hiervan is geen informatie beschikbaar. Tijdens het onderzoek is het wenselijk hierover data te verzamelen op de potentiële standplaatsen van heischrale graslanden. 3.2.4 Vegetatie, flora en fauna Onderstaande checklist geeft een samenvatting van aandachtspunten bij het beschrijven van (de veranderingen in) de vegetatie. Dat is in hoofdstuk 2 reeds grotendeels gebeurd, met een zwaartepunt bij de heischrale graslanden. Een overzicht met de beschikbare informatie is opgesomd aan het einde van deze paragraaf. 21

Voorkomen en veranderingen daarin: Beschrijving per habitattype Huidige en vroegere verspreiding, oppervlakte, welke vegetatietypen en verspreiding en abundantie (ken-) soorten. Kwaliteit op basis van vegetatie, standplaatscondities, typische soorten en structuur. Dynamiek/trend: welke successie/degradatie treedt op. Beschrijving soorten (planten) Huidige en vroegere verspreiding van specifieke soorten; Omvang populatie, samenhang binnen populatie in gebied en samenhang van populatie binnen gebied met andere (deel)populaties buiten gebied. Dynamiek/trend: welke trends, schommelingen, kans op lokaal uitsterven. Dispersie (uitbreiden/uitzwerven naar een ander leefgebied). Beschikbare gegevens in het Biologisch Archief van Landschap Overijssel: Inventarisatieapport over vegetatie en fauna van het Aamsveen van Roding et al. (1959); Excursieverslagen van PKN (2000, 2010 is in voorbereiding); Schetskaarten van de NJN afdeling Enschede uit 1961; Diverse (gestencilde) excursierapporten uit de jaren 1960, waarin ook info over fauna; Landschap Overijssel (2004); Beheerplan Aamsveen (schoonderwoerd, 2001); Vegetatiekaart Aamsveen (1998, Van Tweel); Vegetatie(her)kartering Aamsveen september december 1996 (Sueters, 1996). 3.2.5 Ecologische vereisten We gaan uit van de vier verschillende schaalniveaus van standplaatsfactoren van Van Wirdum. Eerst zal worden gekeken naar de operationele en conditionele factoren. Het gaat dan om de standplaatseisen (waterregime, zuurgraad, voedselrijkdom e.a.) voor heischrale graslanden. Deze zijn reeds beknopt beschreven in paragraaf 2.2. In het kader van de regeling Effectgerichte maatregelen tegen verzuring is verder veel onderzoek gedaan naar de standplaatscondities van heischrale graslanden, vooral in relatie tot hun zuur-basenbuffering en hun gevoeligheid voor stikstof(vormen). Naast absolute gehalten zijn ook enkele ratio s van belang zoal de Al/Ca en de NH 4 /NO 3. (De Kleijn et al., 2008; De Graaf et al., 2009) Het onderzoek naar de potentiële groeiplaatsen van heischrale graslanden in het Aamsveen dient hiervan gebruik te maken. Binnen het habitattype heischrale graslanden gaat het vooral om de vereisten van de zogenoemde Associatie van Klokjesgentiaan en Borstelgras (Gentiano pneumonanthes-nardetum). Vanuit Natura 2000: database met abiotische randvoorwaarden van habitattypen: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/ documenten/ EcologischeVereisten/VereistenHabitattypenDec2008.zip Kijk naar gradiënten in het gebied, zij geven inzicht in de aanwezigheid van verschillende systemen en hun interactie. Welke vegetaties nemen de meest kritische posities in op de 22

gradiënt. Dat kan worden afgeleid door een analyse van de sturende factoren op landschapsschaal (positionele factoren). In dit geval gaat het om de processen in de waterhuishouding (grondwaterstroming) die de standplaatscondities van het heischrale grasland bepalen, zowel op landschapsschaal als zone in de overgang van stuwwal naar een hoogveen als op lokale schaal de positie in de gradiënt van zandruggen naar laagten. 3.2.6 Huidig Landgebruik Beschrijving toestand Voor de systeemanalyse is het vooral van belang te letten op: De bemestingstoestand en het beheer in en rond het studiegebied. Let daarbij vooral op aan of afwezigheid bemesting in hoger gelegen of inzijggebieden. Atmosferische depositie van met name stikstof (en zwavel). Infrastructuur. Dit is van belang om na te gaan of de oppervlakkige afvoer van water op onnatuurlijke wijze wordt belemmerd. Beschrijven ontwikkeling en veranderingen Toename verhard oppervlak zoals wegen en kassen. Veranderingen in landgebruik zoals het omzetten van grasland in bouwland en vice versa. Ook natuur- en landschapsontwikkeling dienen hier in de beschouwing te worden betrokken. 3.2.7 Historische ontwikkeling Het bestuderen van de historische ontwikkeling helpt bij het begrijpen van de huidige toestand. Vaak wordt helder wat de grote ingrepen zijn, welke onomkeerbaar zijn of juist niet en in hoeverre vroeger menselijk gebruik medebepalend is geweest voor de tegenwoordige of vroegere thans deels verdwenen biodiversiteit. Vooral kaartanalyses leveren veel inzichten op (zie figuur 5). Indien mogelijk ondersteunen met luchtfoto s, streekbeschrijvingen en veldobservaties en anekdotes. Als het gaat om historische kaarten (zie www.historiekaart.nl), gebruik dan onder andere: Kaarten van Blaeu en tijdgenoten (circa 1600) en daarna (Hottingerkaart 1783). Een groot deel van deze kaarten is op internet te vinden, zie www.historiekaart.nl). De genoemde kaarten zijn ook als Atlassen verschenen; Topografische Militaire Kaart (ca. 1850-1864; Wolters-Noordhoff; op http://watwaswaar.nl); Bonnebladen (ca. 1900, op http://watwaswaar.nl); Waterstaatskaart, (vanaf 1865; http://www.rijkswaterstaat.nl/apps/geoservices/ mapviewer2i/); Kadastrale kaart (ca. 1832, op http://watwaswaar.nl); Eerste Bosstatistiek (op: Bos van Toen; ca. 1941; http://www.probos.nl); 23

Unie van Bosgroepen: Ontwikkeling van heischrale graslanden in het Natura 2000 gebied Aamsveen Figuur 5: Historische kaart van het grensoverschrijdende Aamsveen 24

Foto 3: Het Aamsveen vanuit het oosten. Aan de bovenzijde liggen de (beekbegeleidende) bossen langs de Glanerbeek met vroegere graslandontginningen. Voor en oosten van - de bossen ligt de zone waarin thans nog heischrale graslanden ontwikkeld zijn. Op de voorgrond en aan de linkerzijde bevindt zich het Duitse deel van het Aamsveen Topografische atlas met kaarten uit de periode 1955-1965: Uitgeverij 12 Provinciën (zie http://www.kaartenenatlassen.nl); Luchtfoto s (bij: Topografische Dienst van het Kadaster te Zwolle op http://www.kadaster.nl); De site Kennis Infrastructuur Cultuur Historie http://www.kich.nl; De kaart met de landbouwkundige geschiedenis van de graslanden zoals die is opgesteld door de beheerder Harry Koster (zie bijlage 5). De analyse van de historische kaarten is niet alleen gericht op het verkrijgen van het vroegere landgebruik en de informatie die daar uit kan worden afgeleid over het functioneren van het landschap, maar evenzeer op het herkennen van ingrepen. Gebruik de kaarten om te achterhalen waarom de mens op een bepaalde manier van het landschap gebruik heeft gemaakt en waarom iets op een bepaalde plaats voorkomt. Probeer op de kaarten patronen te zien en daar een verklaring voor te vinden. Dit geeft informatie over het achterliggend landschapsecologisch systeem. Kaarten zijn altijd abstracties en bieden soms te weinig ruimte voor relevante informatie als er iets niet op staat, wil dat niet zeggen dat het er niet was/is. Indien het om wezenlijke zaken gaat, is het wenselijk ook de luchtfoto s te raadplegen waarop de kaarten gebaseerd zijn. Door de kaarten als een tijdreeks te bestuderen, zijn veranderingen in het landschap te ontdekken, wanneer wordt gelet op bijvoorbeeld ingrepen in waterhuishouding, veranderingen in het grondgebruik en de vegetatiestructuur. 3.3 Integratie van informatie Hier gaat het om de confrontatie van patronen en van trends met als uiteindelijke doel het bepalen van de sturende processen die de gesignaleerde ontwikkeling in het westelijke deel van het Aamsveen verklaren. Deze kunnen worden afgeleid uit de tussenstappen van de analyse van 25

de afzonderlijke factoren. Uiteindelijk moet de verzamelde kennis hier samenkomen tot een totaaloverzicht van het functioneren van het systeem. In eerdere stappen is de verspreiding van groepen van soorten met overeenkomstige standplaatseisen, plantengemeenschappen of habitattypen en hun patronen in relatie gebracht tot de afzonderlijke operationele, conditionele en positionele factoren. Door ruimtelijke veranderingen in de verspreiding of trends in ontwikkeling of achteruitgang van soortgroepen, plantengemeenschappen en/of habitattypen te analyseren in relatie tot afzonderlijke factoren wordt inzicht verkregen in die sturende processen. Sturende processen zijn zoals het woord al zegt - sturend voor het voorkomen, en de dynamiek en trends van soorten, gemeenschappen en/of habitattypen. Het zijn - voor het behoud of herstel - de draaiknoppen van het gebied, waarmee de condities voor planten- en diersoorten, gemeenschappen en/of habitattypen worden beïnvloed (dat zijn alleen díe aspecten die door de mens beïnvloedbaar zijn). In natte natuurgebieden zijn dat veelal hydrologische processen, die uiteindelijk op standplaatsniveau van invloed zijn op chemische processen in de bodem, waterstanddynamiek en trofische interacties (bijv. vorm waarin stikstof beschikbaar is of beschikbaarheid van fosfor onder invloed van zwavelverbindingen). De landschapsecologische analyse is in staat zulke draaiknoppen op te sporen door van de hogere hiërarchische niveaus (landschap) te schakelen naar de lagere (standplaats) tijdens het bestuderen van patronen en trends. 26

4 GGOR Aamsveen 4.1 Welke kennisleemten zijn benoemd? De enige kennislacune die in het GGOR voor het N2000 gebied wordt benoemd - als het gaat om water - betreft de veronderstelde toegenomen invloed van zuur (grond)water in de randzone. Deze worden beschouwd als zijnde een gevolg van eerder genomen vernattingsmaaregelen in het hoogveen. Daardoor zou de regenwaterinvloed op plekken in de randzone met heischrale graslanden toenemen en zou de invloed van basenrijker kwelwater naar de randen van het gebied verschuiven. In die randen bevindt zich echter bos waardoor de heischrale soorten als het ware vastlopen op de gradiënt. Bovendien blijkt uit het GGOR dat juist in de westelijke randzone zeer lage grondwaterstanden optreden als gevolg van de drainerende werking van de Glanerbeek. Als oplossingsrichting wordt voorgesteld te onderzoeken op welke locaties bos kan worden gekapt ten gunste van de ontwikkeling van heischrale graslanden door de basenrijkdom van het grondwater te bepalen. Hiertoe dient aldus het GGOR de grondwaterkwaliteit vanaf het hoogveen richting het beekdal in kaart te worden gebracht, zeker nu ingrijpende herstelmaatregelen voor verdere hoogveenregeneratie zijn uitgevoerd op de grens tussen Duitsland en Nederland. De volgende zaken dienen volgens het GGOR te worden onderzocht: o Grondwaterkwaliteit en basenverzadiging vanaf hoogveen richting de beek o Ontwikkeling gradiënt in grondwaterkwaliteit o Consequenties voor locatie instandhoudings- en uitbreidingsdoelen Impliciet worden elders in de tekst van het GGOR nog enkele andere kennislacunes genoemd: Zijn de hydrologische condities in de vegetatiekundig gezien beter ontwikkelde compartimenten voldoende hersteld? In de beter ontwikkelde compartimenten komt naast veel Eenarig wollegras vrij veel veenmos voor, vooral Gewoon veenmos en Wrattig veenmos. Kenmerkende hoogveensoorten als Hoogveenveenmos en Rood veenmos ontbreken echter; Bij de bepaling van het Actuele Grond- en Oppervlaktewaterregime (AGOR) blijkt dat met het hydrologisch model in het hoogveengebied niet de juiste grondwaterstanden worden weergegeven. Het model geeft hier veelal te droge standen weer. Dat komt doordat het veen als een schijnspiegelsysteem functioneert dat slechts beperkt interactie vertoont met de zandondergrond. Het model berekent hier stijghoogtes in de zandondergrond en niet de (freatische) (grond)waterstanden in het veengebied. Een ander belangrijk knelpunt waar het Aamsveen mee te maken heeft, is de gevoeligheid voor droge zomers waardoor de waterstanden met name langs de beek en de westelijke randzone te diep wegzakken. Het GGOR stelt op p. 28 dat het op dit moment onduidelijk is waar dit knelpunt precies optreedt en welke gevolgen dit heeft voor het behalen van de instandhoudingsdoelen. Wat mist in het GGOR en als een belangrijke kennislacune moet worden beschouwd is een overzicht van watergangen in het natuurgebied. Tijdens het veldbezoek zijn diverse watergangen gezien, die weliswaar lang niet altijd afvoeren, maar wel grondwater kunnen draineren. In het GGOR wordt evenmin ingegaan op beschikbare grondwaterstandsdata. Uit de getoonde locaties van de peilbuizen wordt opgemaakt dat in de westelijke randzone, zowel in de graslanden als in de beekbegeleidende bossen geen peilbuizen staan. Gekwantificeerde informatie over het 27

verloop van de grondwaterstanden ontbreekt derhalve. Dat is een belangrijke kennislacune, ook ten behoeve van eventuele toekomstige hydrologische modelberekeningen. 4.2 Zijn deze kennisleemten correct geformuleerd De kennislacune over de verzuring wordt vrij stellig geformuleerd en aan de vernattingsmaatregelen in het hoogveengebied geweten. Dat laatste is niet (geheel) correct. Uit de beschrijving van de vroegere vegetatie blijkt dat al veel eerder zeer basenminnende soorten uit de westelijke randzone van het Aamsveen zijn verdwenen. De verzuring van deze randzone met zijn (soorten van) heischrale graslanden en blauwgraslanden is al veel langer aan de gang. Niet alleen interne ontwatering, maar ook intensivering van de waterhuishouding in het gebied ten westen van het Aamsveen het voedingsgebied van het grondwater in het zandpakket heeft op zijn minst bijgedragen aan de verminderde invloed van uittredend grondwater in de westelijke randzone en de als gevolg daarvan toegenomen invloed van regenwater. Dit blijkt ook uit de modelberekeningen die zijn uitgevoerd in het kader van de GGOR. De zomergrondwaterstanden zakken hier diep weg. Dit knelpunt met bijbehorende kennislacune is correct geformuleerd. De onderschatting van de berekende grondwaterstanden in het hoogveengebied heeft consequenties voor de berekende grondwaterstanden in de aangrenzende zone met de heischrale graslanden. In de praktijk lijkt vanuit het veen zijdelingse toevoer van zuur water op te treden. De waterstanden in de zone met heischrale grasland zullen vermoedelijk hoger zijn dan berekend, met name in het zuidelijke deel van het Aamsveen. Indien deze veronderstelling correct blijkt te zijn, wat dus onvoldoende bekend is, dan is het waarschijnlijk dat oppervlakkige verzuring van de zone met heischrale graslanden optreedt omdat de kwelintensiteit van grondwater uit het westen niet zal zijn toegenomen. Door de ontwatering van de landbouwgronden in het westen is het eerder waarschijnlijk dat de kwelintensiteit is afgenomen. Dit vraagt om nadere modelberekeningen. De kennislacune over het grondwaterregime in de beter ontwikkelde compartimenten is correct geformuleerd. Plaatselijk zijn poelen gegraven of is geplagd, waarbij mogelijk slecht doorlatende lagen zijn verdwenen (veenlagen en andere slechtdoorlatende lagen), wat is geconstateerd door ing. J. Streefkerk en prof. dr. J. Roelofs tijdens een veldbezoek van Landschap Overijssel in juli 2011. Het is wenselijk na te gaan waar dat het geval is, of dat negatieve consequenties heeft op de ontwikkeling van de heischrale graslanden en zo ja, welke maatregelen mogelijk zijn om een slechtdoorlatende laag terug te brengen. Het is in dat kader tevens wenselijk na te gaan welke hoogveencompartimenten lek zijn d.w.z. geen slechtdoorlatende veenlaag meer bezitten. Tijdens genoemd veldbezoek zijn met een guts enkele bodemmonsters genomen. Het blijkt dat op de meeste lagen een dikke waterkerende veenlaag aanwezig is van 0,5 tot 1,5 meter. Op enkele plaatsen zijn eendagsputten en greppels aanwezig waar deze laag echter volledig is afgegraven. Deze compartimenten zijn zeer waarschijnlijk lek. 4.3 Toetsen van hypothese Uit het concept-ggor blijkt dat er nog onvoldoende scherp inzicht bestaat in het functioneren van het watersysteem. We beschouwen het optreden van verzuring van de randzone als gevolg van de genomen vernattingsmaatregelen in het hoogveengebied als een hypothese die nadrukkelijk dient te worden getoetst. Tegelijkertijd dient te worden nagegaan waarom al veel 28

eerder soorten van (heel) basenrijke omstandigheden zijn verdwenen uit het Aamsveen. Onze hypothese is, dat dat allereerst een gevolg is van de sterk toegenomen drainage in het intrekgebied van grondwater (de stuwwalflank) en langs de randen van het Aamsveen (het oorspronkelijke kwelgebied, later een fraaie overgangszone tussen zuur en basenrijk). Ook deze hypothese dient te worden getoetst. Foto 2:Het beekbegeleidend bos weerspiegelt in de Glanerbeek 29

5 Vervolgonderzoek 5.1 Onderzoeksvragen Onderzoek naar de ontwikkeling van heischrale graslanden in het Aamsveen dient zich te richten op de vragen: 1. Waardoor is de geconstateerde verzuring opgetreden in de heischrale graslanden die vroeger goed ontwikkeld aanwezig waren? 2. Waar liggen in het gebied mogelijkheden voor herstel of uitbreiding van heischrale graslanden? Waardoor is er verzuring opgetreden? Het beantwoorden van deze vraag is niet alleen relevant om een verklaring te krijgen voor de geconstateerde degradatie van de vegetatie sinds de jaren 60, maar vooral ook om te weten te komen of deze processen momenteel nog steeds spelen. In dat geval zouden mogelijk maatregelen genomen kunnen worden om verdergaande verzuring tegen te gaan. Hiermee kan tevens een inschatting gegeven worden van de duurzaamheid van de maatregelen die genomen kunnen worden om het areaal heischraal grasland uit te breiden. Er zijn verschillende hypotheses over de mogelijke oorzaken van de waargenomen verzuring: 1. de verzuring zou veroorzaakt zijn door de maatregelen die in de jaren 90 genomen zijn om de hoogveenkern te vernatten. Doordat het hoogveen zich weer heeft kunnen ontwikkelen, zou de zure kwel in de randzone, waar de heischrale graslanden zich bevinden, zijn toegenomen; 2. de verzuring zou veroorzaakt worden door afname van kwel van basenrijk grondwater, die daarom niet meer in het maaiveld van de heischrale graslanden kan komen. De afname van kwel hangt samen met maatregelen buiten het natuurreservaat. In dat geval is eerder sprake van een verdrogings- dan van een vernattingsprobleem (zoals onder 1 het geval is). In het terrein zelf liggen ook nog watergangen, die vermoedelijk zijn gegraven ten behoeve van vervening en ontginning, die basen- en ijzerrijk grondwater kunnen draineren. 3. in het gebied is geplagd, waarbij op sommige plekken de slechtdoorlatende veenlaag is verkleind of zelfs geheel is verwijderd. De aldus ontstane poelen en laagten draineren dan grondwater van de heischrale graslanden; 4. de verzuring is/wordt veroorzaakt door atmosferische zure depositie; 5. een combinatie van deze oorzaken. Waar liggen mogelijkheden voor herstel of uitbreiding van heischrale graslanden? De heischrale graslanden in het Aamsveen zijn klein en liggen ingeklemd tussen enerzijds herstellend hoogveen bovenin de gradiënt en anderzijds beekbegeleidende natte laagten en bossen onderin de gradiënt. Bij achteruitgang van de heischrale graslanden hebben kenmerkende plantensoorten daarom amper de gelegenheid te migreren (Worm, 2011-concept; advies deskundigenteam Nat zandlandschap, 2010). Als mogelijke oplossing wordt voorgesteld bos te kappen opdat soorten meer gelegenheid hebben zich op minder verzuurde plekken te vestigen. Tijdens het veldbezoek van Landschap Overijssel met de auteurs van dit rapport is vastgesteld dat de grootste kansen liggen in hoog-laaggradiënten rond de grotere dekzandkoppen. Deze plekken zijn veelal begroeit met wilgenstruweel of berkenopslag. Verder zijn er verschillende locaties waar Riet en andere basenminnende soorten zoals Zwarte els groeien langs sloten en 30

greppels. Ook de percelen grenzend aan deze locaties zijn het waard te onderzoeken op hun potenties voor herstel van heischrale graslanden. Bij de verkenning van de herstelmogelijkheden dient rekening te worden met het voorkomen van andere te beschermen habitattypen. Een tweede mogelijkheid voor de uitbreiding van heischrale graslanden ligt mogelijk aan de westkant van de Glanerbeek. Daar ontbreken thans heischrale graslanden. Uit verschillende oude excursierapporten mag worden opgemaakt dat deze graslanden daar tot in de jaren 1960 zijn voorgekomen; er wordt in deze rapporten gesproken van orchideeënveldjes. Tijdens het veldbezoek van Landschap Overijssel met de auteurs van dit rapport werden aan de westzijde van de Glanerbeek hier en daar (halfverlande) watergangen gevonden met ijzerbacteriefilms en roest, wat duidt op toestroming van (enigszins) gebufferd grondwater. Eén van deze locaties ligt aan de rand van een dekzandkop met een heide en een zuur ven. De potentiële locatie voor herstel van heischraal grasland is een jong bos met berken en Zwarte elzen dat ongetwijfeld is ontstaan na stopzetting van (hooiland)beheer. verschillende locaties gevonden eze ontbreken daar thans. Vraag is dan hoe die daar ontwikkeld moeten worden. Andere potentiële locaties bestaan uit voormalige cultuurgraslanden die door Landschap Overijssel worden verschraald. Als het hoogveen in het Aamsveen (gedeeltelijk) oorzaak zou zijn van de verzuring van de heischrale graslanden, zouden heischrale graslanden aan de overkant van de Glanerbeek mogelijk minder snel verzuren. Ook de mogelijkheden voor herstel van de huidige heischrale graslanden dienen onderzocht te worden. Een van de mogelijkheden om verzuring tegen te gaan, zou het bekalken van het inzijggebied zijn) catchment liming. Hiermee is ervaring opgedaan in de Schaopedobbe (Friesland) (Dorland et al., 2005). Hierbij wordt kalk aangebracht (3-6 kg Dolokal/ha) hoger op de gradiënt. Bij directe bekalking van het schraalland zou de kalkconcentratie te hoog kunnen worden, waardoor bijvoorbeeld een te snelle veraarding op zou kunnen treden, waardoor voedingsstoffen vrijkomen en verruiging op kan treden. Bij bekalking van het inzijggebied komen calcium en bicarbonaat langzamer in het schraalland terecht, waardoor er langzaam weer buffering wordt opgebouwd en de aluminium/calcium-ratio wordt verlaagd. Een mogelijk risico van bekalking is een hogere toevoer van ammonium, door veraarding in het inzijggebied. In de Schaopedobbe trad dit maar in geringe mate op en de bereikte resultaten waren positief. Het is dus noodzakelijk om het inzijggebied goed te kiezen. In het geval van het Aamsveen, waar het intrekgebied van het uittredende grondwater vermoedelijk deels aan de oostzijde ligt, is een nauwkeurige keuze van extra groot belang omdat het inzijggebied uit natte organische bodems of natte minerale bodems met een dikkere organische horizont bestaat. Voor het herstel van de bestaande heischrale graslanden is het verder belangrijk de oorzaken van de verzuring aan te pakken, als deze liggen in drainage zoals begreppeling of een verwijderde slecht doorlatende laag in geplagde delen. 5.2 Welke gegevens beslist noodzakelijk Om de onderzoeksvragen te beantwoorden is het noodzakelijk het hydrologisch functioneren van Aamsveen goed in beeld te brengen. Daartoe is een hydro-ecologische systeemanalyse noodzakelijk, één die meer inzichten levert over de sturende processen op landschapsschaal dan diegene die in het conceptbeheerplan Natura 2000 is opgenomen. De daarvoor benodigde informatie is beschreven in hoofdstuk 3. De nadruk in deze analyse dient te liggen op de grondwatervoeding van de natte heischrale graslanden (welke grondwaterstromen zorg(d)en voor de buffering van de ph) en de oorzaken van de geconstateerde verzuring. 31

Daarnaast is het van belang te onderzoeken in hoeverre de abiotische omstandigheden op standplaatsniveau in de huidige en mogelijk her in te richten percelen geschikt zijn voor vochtig heischraal grasland. Momenteel ontbreken gedetailleerde gegevens over de grondwaterstroming. Er staan slechts enkele peilbuizen in het hoogveen, waarvan stijghoogtegegevens bij de modellering in het GGOR zijn gebruikt. Er zijn meer stijghoogtegegevens nodig, niet alleen van het hoogveen, maar ook van de gradiënt van het hoogveen naar de beek, op verschillende momenten in het jaar. Ook ontbreken gedetailleerde gegevens over de ligging van waterlopen en inzicht in hun bijdrage aan de drainage van het veen. Gegevens over grondwaterkwaliteit zijn nodig om te bepalen op welke plekken er sprake is van voeding met regen-/hoogveenwater en welke locaties nog (gebufferd) grondwater ontvangen. Deze gegevens kunnen tevens gebruikt worden om het inzicht in het hydrologisch functioneren van het Aamsveen te vergroten. De slecht doorlatende (veen)laag, of het ontbreken van zo n laag, speelt mogelijk een belangrijke rol in de drainage van de heischrale graslanden. Van deze graslanden zal daarom in kaart gebracht moeten worden op welke diepte zich veenlagen bevinden en hoe dik deze zijn. Een van de mogelijke oorzaken van de geconstateerde verzuring is de vroegere en huidige depositie van zwavel (vroeger) en stikstof. Hoewel de stikstofdepositie de afgelopen 20 jaar is afgenomen, kan deze plaatselijk nog steeds hoog zijn. Bestaande stikstofdepositiekaarten zijn niet gedetailleerd genoeg om de stikstofdepositie op vegetatieniveau te bepalen. Met behulp van een doorvalmethode kan de stikstofdepositie bepaald worden in de heischrale graslanden zelf. De bodemchemische toestand van de toplaag van de heischrale graslanden moet in kaart gebracht worden om te zien in hoeverre de toplaag verzuurd is, of er voldoende buffering aanwezig is en of er sprake is van toxiciteit van aluminium of ammonium. Naast de toplaag (0-20 cm), is ook de kwaliteit van de bodem onder te toplaag (20-30 en 30-40 cm) van belang, om te bepalen of er buffering van onderaf plaats kan vinden en om te bepalen of afplaggen een maatregel zou kunnen zijn tegen de geconstateerde verzuring. Naast de huidige heischrale graslanden, dienen ook de mogelijke uitbreidingsgebieden voor nat heischraal grasland onderzocht te worden. Dit zijn enerzijds de bossen die op de zelfde hoogte op de gradiënt liggen als de schraalgraslanden, zoals het bos op de voormalige akker net ten zuiden van het Parnassiaveld en het bos ten noorden van het Grote schraalland), anderzijds voor locaties aan de westzijde van de Glanerbeek, zoals het veldje waar tijdens het veldbezoek boring 5 is gedaan (zie Bijlage 2). Op deze locaties is ook de nutriëntenbeschikbaarheid van belang. Deze is mogelijk nog te hoog voor heischraal grasland door het voormalige landgebruik. 5.3 Wijze van verzamelen gegevens Hydro-ecologische systeemanalyse Om de beoogde systeemanalyse uit te kunnen uitvoeren is het noodzakelijk op enkele locaties peilbuizen te plaatsen en daar de grondwaterstanden in te meten. Wij stellen voor dat in twee of drie raaien te doen die aansluiten op de bestaande peilbuizen. Verder is het wenselijk gedurende het vroege voorjaar (de natste periode van het jaar) de volgende metingen gedurende één of twee (aaneensluitende) dagen uit te voeren: 1. N.A.P. hoogte meten van de waterstanden in de watergangen in en om het reservaat. Daarmee wordt tevens duidelijk waar nog watergangen zijn blijven liggen in het reservaat die gedicht kunnen worden; 32

2. N.A.P. hoogte meten van de waterstanden in de compartimenten en in de randzone van de plassen boven maaiveld; 3. meten van de grondwaterstanden in de peilbuizen in en om het reservaat; 4. op basis van deze gemeten standen een isohypsenkaartje vervaardigen; Het is van groot belang om voor een natte situatie een stromingsbeeld te kunnen bepalen om te toetsen of daadwerkelijk stroming vanuit het hoogveen naar de westelijke randzone optreedt en op welke wijze de Glanerbeek en de ontwateringsmiddelen in het gebied westelijk daarvan het stromingsbeeld van het oppervlakkige water bepalen. Op basis hiervan kan worden vastgesteld of en waar nog kwel van grondwater optreedt. Het is aan te bevelen om tijdens de waterstandsmetingen in de watergangen in en om het reservaat, ook de ph en EGV (gecombineerde ph/egv-meter) te meten, zodat bepaald kan worden of de watergangen vooral regenwater afvoeren, of juist grondwater. Wij stellen voor om tijdens de waterstandsmetingen ook enkele oppervlaktewatermonster te nemen. Uit de samenstelling van dit water kunnen met meer zekerheid uitspraken gedaan worden over de herkomst van het water in de watergangen en over de stofstromen. Stikstofdepositie De huidige natte stikstofdepositie kan worden bepaald met doorvalmeters: dit zijn regenvangers die onder de vegetatie worden aangebracht en waarin de hoeveelheid stikstof en de vorm van het stikstof (NH 3 of NO x ) kan worden bepaald. Hiermee kan worden berekend voor hoeveel verzuring stikstofdepositie zorgt in de heischrale graslanden. Hiermee kan eventueel gezocht worden naar maatregelen buiten het Aamsveen om de stikstofdepositie te reduceren, mocht deze erg hoog zijn. Daarnaast is het voor de duurzaamheid van de maatregelen binnen het gebied van belang te weten of de stikstofdepositie een belangrijke bijdrage aan de verzuring vormt. Standplaatsomstandigheden Voor het bepalen van de grondwaterkwaliteit dient water uit de peilbuizen bemonsterd te worden. Om een goed beeld te krijgen van de duur van de grondwatervoeding is het belangrijk om deze bemonstering te herhalen, minimaal in de winter en aan het eind van het voorjaar. De belangrijkste parameters die in het grondwater gemeten moeten worden, zijn: ph, alkaliniteit/bicarbonaat, Ca, Mg, Fe, Cl, PO4, SO4, NO3 en NH4. Om een gedetailleerder beeld te krijgen van de grondwatervoeding in het maaiveld van de aanwezige en potentiële heischrale graslanden, kan ondiep poriewater in het maaiveld bemonsterd worden met rhizonsamplers (poreuze cups waarmee anaeroob porievocht bemonsterd kan worden) en die bijvoorbeeld op diepte van de wortels van de vegetatie gebracht kunnen worden. Om een beeld van de bodemchemie van de bestaande heischrale graslanden en de potentiële uitwijklocaties voor heischraal grasland te krijgen, moet de bodem eenmalig op meerdere plekken bemonsterd worden. Hierbij moet een beeld verkregen worden van de ph, basenbeschikbaarheid van de bodem, de verhouding Al/Ca en de verhouding NH4/NO3 en beschikbaarheid van mineraal stikstof (deze parameters zijn in een zoutextract te bepalen), fosfaatbeschikbaarheid (Olsen-bepaling) en een totaalanalyse van de aanwezige elementen in de bodem (destructie). Omdat de bodemmonsters die bij de PKN-excursie gestoken zijn, met andere methoden zijn geanalyseerd, zijn de resultaten van deze analyses niet één-op-één te vergelijken met de hier voorgestelde analyses. Het is daarom belangrijk ook het Grote schraalland en het Parnassiaveld in het onderzoek te betrekken. 33

Foto 4: Klokjesgentiaan is één van de kenmerkende soorten van heischraal grasland. Slechtdoorlatende lagen Door middel van grondboringen kan op de afgeplagde percelen vastgesteld worden hoe diep en hoe dik de veenlagen zijn en of deze dunner zijn geworden door de maatregelen die zijn genomen. 5.4 Knelpuntenanalyse Uit de systeemanalyse en het standplaatsonderzoek volgt een analyse van de oorzaken van de achteruitgang van de heischrale graslanden in heden en verleden (knelpuntenanalyse). Uit de analyse zal volgen of de recente vernatting van het hoogveen een grote bijdrage levert aan de verzuring die op grond van de vegetatie-ontwikkeling is geconstateerd. Ook zal blijken of de nog aanwezige waterlopen in en om het reservaat of recent gegraven laagtes grondwater draineren dat anders bij zou kunnen dragen aan het op peil houden van de buffering van de natte heischrale graslanden. 5.5 Maatregelen voor verduurzaming heischrale graslanden Uit het onderzoek volgen maatregelen voor de verduurzaming van de heischrale graslanden. Het gaat hier vermoedelijk om het nut/de noodzaak van (een combinatie van) de volgende maatregelen: het dempen dan wel verondiepen of verleggen van waterlopen; het verhogen van de weerstand in afgeplagde laagtes door het aanbrengen van zwartveen het kappen van bos om meer ruimte te geven aan heischrale graslanden, alsook om verdamping terug te dringen; 34

het bekalken van het inzijggebied van de heischrale graslanden; maatregelen voor het ontwikkelen van de (potentiële) heischrale graslanden. Welke dat zijn en in welke combinatie en waar is nu nog niet te zeggen. 5.6 Indicatie van de onderzoekskosten Hoewel een precieze calculatie van de kosten geen onderdeel vormt van dit project, wordt op verzoek van de opdrachtgever toch een eerste, grove schatting gegeven van de kosten die gemoeid zijn met het voorgestelde onderzoek. Het meten van de N.A.P. standen in de watergangen en de compartimenten is daarbij niet inbegrepen. Hiermee hebben de auteurs van het rapport geen ervaring. De verdere kosten van de landschapsecologische analyse en van het onderzoek op standplaatsschaal staan in onderstaande tabel en worden geschat op circa 50.000 (excl. BTW). Tabel 2: Indicatie van de kosten (eerste, grove schatting). Onderdeel Kosten (ex BTW) Hydro-ecologische systeemanalyse Waterstanden watergangen p.m. Plaatsen en bemonsteren 6000 peilbuizen Waterstanden peilbuizen Door Landschap Overijsel stikstofdepositie Regenvangers + 3000 Analyses regenwater standplaatsonderzoek Analyse grondwater+freatisch 2500 water Bodemanalyses 7500 Veldwerk 4000 Onderzoek slechtdoorlatende 8000 lagen Interpretatie, knelpuntenanalyse 14.000 & maatregelen (incl. tekenwerk) rapportage 5000 35

6 Literatuur en websites Anonymus, 1998. Vegetatiekaart Aamsveen. Archief Landschap Overijssel, Dalfsen. Bobbink, R. M.C.C. de Graaf, G.M. Verheggen & J.G.M. Roelofs, 1998. Heeft het heischrale milieu in Nederland nog toekomst? In: R. Bobbink, J.G.M. Roelofs & H.B.M. Tomassen, Effectgerichte maatregelen en behoud biodiversiteit in Nederland, p. 131-161. Katholieke Universiteit Nijmegen/Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Nijmegen. Bobbink, R., E. Brouwer, J.G. ten Hoopen & E. Dorland, 2004. Herstelbeheer in het heidelandschap: effectiviteit, knelpunten en duurzaamheid, p. 33-70. In: G.J. van Duinen, R. Bobbink, C. van Dam, H. Esselink, R. Hendriks, M. Klein, A. Kooijman, J. Roelofs & H. Siebel, Duurzaam natuurherstel voor behoud van biodiversiteit, 15 jaar herstelmaatregelen in het kader van het Overlevingsplan Bos en Natuur. Expertisecentrum LNV, Ede. Dorland, E., L.J.L van den Berg, E. Brouwer, J.G.M. Roelofs & R. Bobbink, 2005. Catchment liming to restore degraded, acidified heathlands and moorland pools. Restoration Ecology 13: 302-311. Houdijk, A.L.F.M., 1993. Atmospheric ammonium deposition and the nutrional balance of terrestrial ecosystems. Proefschrift. Katholieke Universiteit Nijmegen, Nijmegen. NJN afdeling Enschede, 1964. Verslag inventarisatie Aamsveen. Gestencild rapport met o.a. verspreidingskaartjes enkele plantensoorten en dwarsdoorsnede door Aamsveen. Rijksinstituut vor Veldbiologisch Onderzoek ten behoeve van het Natuurbehoud (RIVON). Archief landschap Overijssel, Dalfsen. De Graaf, M.C.C., R. Bobbink, N.A.C. Smits, R. van Diggelen & J.G.M., Roelofs, 2009. Biodiversity, vegetation gradients and key biogeochemical processes in the heathland landscape. Biological conservation 142: 2191-2201. Kleijn, D., R. M. Bekker, R. Bobbink, M.C.C. De Graaf & J.G.M. Roelofs, 2008. In search for key biogeochemical factors affecting plant species persistence in heathland and acidic grasslands: a comparison of common and rare species. Journal of Applied Ecology 45:680-687. Landschap Overijsel, 2004. OBN-Beleidsmonitoring 2004 Aamsveen. Archief Landschap Overijssel, Dalfsen. Roding, Bol, Faber, C.C. van Leeuwen & H. Gaasenbeek, 1959. Inventarisatierapport. Staatsbosbeheer Consulentschap voor Overijssel. Archief van Landschap Overijssel, Dalfsen. Roelofs, J.G.M., M.C.C. de Graaf, P.J.M. Verbeek & M.J.R. Cals, 1993. Methodieken voor herstel van verzuurde en geëutrofieerde heiden en schraallanden. In: M. Cals, M. de Graaf en J. Roelofs, Effectgerichte maatregelen tegen verzuring en vermesting, p. 127-146. Werkgroep Milieubiologie Katholieke Universiteit Nijmegen/ Directie B.B.L.F. van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Nijmegen. Schoonderwoerd, M., 2001. Beheerplan Aamsveen 2001-2010. Landschap Overijssel, Dalfsen. Schulte, J.G., 1969. Rapport betreffende het natuurreservaat Aamsveen over het jaar 1969. Archief Landschap Overijssel, Dalfsen. Sueters, A.M., 1996. Vegetatie(her)kartering Aamsveen volgens de methode van Londo september-december 1996. Intern rapport Landschap Overijssel, Dalfsen. Van den Berg, L., 2006. Species-rich heathlands degraded by atmospheric N deposition. Perspectives for restoration. Proefschrift, Radboud Universiteit Nijmegen, Nijmegen. Van der Molen, P.C., G.J. Baaijens, A.P. Grootjans & A.J.M. Jansen, 2010. LESA - Landschapsecologische systeemanalyse. Dienst Landelijk Gebied, Utrecht. Van Tweel-Groot, L., 2004. Aamsveen. In: P.W.F.M. Hommel en M.A.P. Horsthuis, 2004. Excursieverslagen 2000, p. 61 t/m 67. Plantensociologische Kring Nederland, Wageningen. 36

Worm, B., 2011-concept. GGOR Aamsveen, Achtergronddocument behorende bij het Gewenste Grond en OppervlaktewaterRegime- Besluit voor het Natura-2000 gebied Aamsveen en directe omgeving. Waterschap Regge en Dinkel, Almelo. 37

Bijlage 1: NJN-kaartjes uit 1961 38

39

Bijlage 2: Verslag veldbezoek 13 januari 2011 (André Jansen en Loekie van Tweel) In het kader van een kennisbon opzetten uitvoeringsgericht onderzoeksplan om de natte heischrale graslanden te redden van verzuring (door succesvolle herstelmaatregelen in het hoogveen). Aanwezig: André Jansen (Unie van Bosgroepen), Fons Smolders en Roos Loeb (Onderzoekscentrum B-Ware uit Nijmegen), Harry Koster - Loekie van Tweel en Adriaan de Gelder (Landschap Overijssel) Afspraken: Onderzoeksvoorstel in juni 2011 klaar Harry en Loekie maken kaart met landbouwinvloeden uit het verleden (intensieve en extensieve landbouw apart aangegeven). Loekie mailt kaartje met oude soortgegevens van NJN uit 1961 naar André en zal proberen in het archief nog wat oude vegetatiegegevens op te sporen. Loekie neemt komende zomer bij de vegetatie- en soortkartering van het Aamsveen de soorten Riet, Zwarte els en Grauwe wilg als extra aandachtsoorten mee als puntlocaties. Wieger Wamelink heeft bodemmonsters genomen bij veel verschillende opnames op de locaties met Welriekende nachtorchis. Loekie moet die opnames nog aan Wieger geven. Loekie vraagt de gegevens bij Wieger op. Aantekeningen gemaakt bij de verschillende locaties die als nummer in rood op onderstaande kaart zijn gezet: 1. Goede locatie heischraal grasland met Welriekende nachtorchis. ph van het water wat aan maaiveld staat is 4,7. 2. ph >4,5. Graslandenclave zandrug met droge heide die van zuid naar noord loopt is hier afgevlakt en op het afgegraven veen geschoven. 3. Laagte met veel Riet, Grauwe wilg en Els komende zomer deze soorten in kaart brengen. 4. Mooie gradiënt van hoog naar laag nu nog bos erop met soorten als witbol in de ondergroei. Deel bos is voormalig grasland en voormalige maisakker (drainage eruit nu mooi elzenbos). De kop plaggen en voldoende naar beneden ook om de gradiënt helemaal te hebben en soorten de kans te geven om te kunnen pendelen. PH hier is 4,5 5. 5. Graslandje wat er nu al ligt uitbreiden en verbinden. 6. Weg naar Middenpad vorig jaar (2010) opgehoogd, daardoor blijft nu regenwater ten oosten van de weg in het voormalige bouwland staan en kan niet met de gradient weg stromen duikers erdoor leggen? 7. Veel Reuzenbalsemien. De ph bij een mooie Zwarte els in de singel is 4,5 5. 8. Hier is een jaar of 12 geleden geplagd. Nu is het natte heide, maar wel een natte heide waar altijd en vooral in de winter lang en veel water op maaiveld staat zuur regenwater. Het zijn nu eigenlijk bakjes met regenwater- verder plaggen tot in het gagelstruweel (goed kijken op de AHN) zal misschien zorgen voor betere afstroming van het regenwater. Ook hier begrazen als bij 9 om hier ook veenmosrijke natte heide te krijgen? 9. Deze schraallanden werden in het verleden gemaaid. De meest noordelijke al meer dan 15 jaar niet meer, de zuidelijke iets minder lang niet meer. Nu veel Molinia, veel Veenpluis en ook al soorten als Eenarig wollegras. Een mooie veenmosontwikkeling lijkt niet goed op gang te komen door beschaduwing Molinia? Idee om hier te gaan werken met een paar jaar intensieve begrazing zoals in De Witten?? Bert Takman vragen of hij een keer mee wil het veld in om dit te bekijken/bediscussiëren. 10. Veldje met 1 gevonden plantje van Beenbreek. Nu veel Moeraswolfsklauw. 40

11. Braamstruweel met boomkikkers. In de greppel langs het fietspad erg mooie ijzeruitvlokking. 12. Water stroomt naar het westen. Idee hier is om het fietspad op een vlonder te zetten en de greppels langs het fietspad te dichten zodat de kwel die je ziet meer richting het grasland komt. Aantekeningen die gemaakt zijn bij de verschillende boorlocaties nummers in groen op de kaart gezet: 1. Grasland dat al 30 jaar in verschraling is. Wat pitrus, heel veel Haakmos, veel Tormentil, wat Trekrus en al heel lang op dezelfde plek 3 Gevlekte orchissen. Hier is een profielbeschrijving gemaakt die in de excel-tabel is te vinden. Een mogelijkheid voor dit grasland is 20 cm plaggen (bouwvoor eraf) en daarna zul je natte heide terugkrijgen en op de kopjes een zure vorm van het heischraal grasland. 2. Grote schraalland zie boorbeschrijving in tabel. De capillaire nawerking in de zomer is hier heel belangrijk, want de basenaanrijking moet van beneden komen. 3. In het bos west van grote schraalland. Plek met veel Molinia in verder bos van Zwarte els en heel veel stekelvaren en braam. Het is een veldpodzol is ook gekarteerd als Elzen- Eikenbos. Staat nu wsch. op de N2000-kaart als Alluviaal bos, maar dat zal het dus nooit worden. Het wordt gedraineerd door de Glanerbeek. 4. Profiel in het grasland is hetzelfde profiel als 3: een bouwvoor, een oude beekafzetting en een veldpodzol (uit de middeleeuwen). 5. In het bos bij de elzen naast de geplagde heide waar 1 Beenbreek-plantje is gevonden. Bodemprofiel in tabel. Oppervlakkige verzuring als gevolg van ontwatering. Algemene aantekeningen: Harry vertelde dat in de zone met de kluunplaatsen in het verleden ook zo n rij met koepelvormige nesten van de Rode bosmier te vinden was. Nu zijn die helemaal verdwenen. Mogelijke oorzaak is het veel dichter worden van het bos en daardoor beschaduwing en te koel. In de jaren 1940 was het hele Aamsveen geheel kaal. Alleen bij het Parnassiaveld stonden aan de zuidoostkant bij de kluunplaats nog een groepje met 6 dennen dit wordt dan ook de Zes Dennen genoemd. Nat heischraal grasland werd in het verleden veel begraasd. Harry vertelde dat dit in het Aamsveen ook gebeurde. De boeren die een kluunplaats hadden en turf gingen steken in het veen namen hun kinderen en een paar koeien mee. De kinderen bleven op de grens tussen droog en nat dus de zone waar nu nog de laatste resten schraalland zijn te vinden en de boeren gingen het veen in. Aan het eind van de dag weer terug naar huis! Extensieve begrazing was het dus. Het grote schraalland was bij aankoop in de jaren 60 helemaal dichtgegroeid met bos en struweel. Heel langzaam is er steeds meer open gekapt en in maaibeheer genomen. De Gevlekte orchis stond toen Harry zo n 25 jaar geleden beheerder werd tot aan het Middenpad zelf langs de bosrand. Inmiddels kan een heel groot deel niet meer gemaaid worden omdat het veel natter en veniger is geworden en er erg veel veenmos aanwezig is inmiddels. Na de vernattingsmaatregelen in 1991, 1993 en 1995 is het veel natter en zuurder geworden. De goed ontwikkelde zone met Blauwe knoop, Gevlekte orchis, Klokjesgentiaan en Welriekende nachtorchis en nog maar erg klein. Het Middenpad fungeert als dam, is zeker een keer of 3 opgehoogd met leemhoudend zand om als werkpad te kunnen fungeren voor het maaien. 41

42

Bijlage 3: Bodemprofielen Aamsveen januari 2011 43

Bijlage 4: Bodemmonsters en vegetatieopnamen PKN-excursie 2010 Analyses van bodemmonsters bij vegetatie-opnamen PKN-excursie2010 en behorend bij opnames uit 1998, 2007 en 2009. Bron: Wieger Wamelink, Alterra. destructie H2SO4- H2O2-Se SFA-Nt/Pt extractie 0,01M CaCl2 extractie 0,01M CaCl2 ICP-AES Thermo SFA-CaCl2 SFA-CaCl2 extractie 0,43M HNO3 extractie H20 gloeiverlies ph-h2o vochtbepaling (VEP) ICP-AES Thermo FIA moffeloven ph-meter droogstoof Monster Nt Pt K Mg Na N-NH4 N- (NO3+NO2) Nts P-PO4 Al Ca S Cl organische stof (105-550 C) ph vocht (20-105 C) [g/kg] [mg/kg] [mg/kg] [mg/kg] [mg/kg] [mg/kg] [mg/kg] [mg/kg] [mg/kg] [mg/kg] [mg/kg] [mg/kg] [mg/kg] [%] [ % o.b.v. veldvochtig] detectielimiet 0,3 100 1,0 0,5 4 0,4 Parnassiaveld 1 3 239 33 8 14 4,1 0,0 20 0,3 2419 415 24 9 12 4,91 36 Parnassiaveld 2 2 90 22 9 7 1,3 0,0 13 0,1 1445 227 10 10 9 4,65 27 Parnassiaveld 3 3 142 28 16 10 2,3 0,1 20 0,1 1339 360 17 12 12 4,73 59 Groot schraalland 1 8 265 42 69 22 7,9 1,1 43 0,8 1401 4205 30 29 34 4,86 69 Groot schraalland 2 7 239 46 123 37 15,3 2,0 60 0,4 2149 6124 40 35 42 5,20 64 Groot schraalland 3 4 113 41 25 17 3,8 0,1 35 0,7 1063 1265 14 26 21 4,51 31 44

Opnames behorend bij bodemmonsters PKN-excursie 2010. monsternr Groot schraal land 2 Groot schraal land 2 Groot schraal land 1 Groot schraal land 1 Groot schraal land 3 Parnassi aveld 2 Parnassi aveld 2 Parnassi aveld 3 Parnassi aveld 3 Parnassi aveld 1 Opnamenu 210014 210108 210015 210107 210106 210018 210098 210019 210099 210105 mmer Jaar 1998 2009 1998 2009 2010 1998 2007 1998 2007 2010 Maand 07 08 07 08 07 07 08 07 08 07 Dag 28 04 28 04 05 27 10 27 10 05 X coordinaat 261555 261555 261535 261535 261530 262076 262076 262070 262070 262077 (x 1000) Y coordinaat 467415 467415 467425 467425 467449 468002 468002 467995 467998 467991 (x 1000) PG syntaxon 16AA01 16AA01 16AA01 16AA01 16AA01 19AA02 19AA02 16AA01 16AA01 16AA01 code Lengte 5.00 5.00 5.00 5.00 3.00 5.00 5.00 5.00 5.00 2.00 proefvlak (m) Breedte 5.00 4.00 5.00 5.00 3.00 5.00 5.00 5.00 5.00 2.00 proefvlak (m) Opp. 25.00 20.00 25.00 25.00 9.00 25.00 25.00 25.00 25.00 4.00 proefvlak (m2) Expositie NW (`NWZOVX') Inclinatie 1 (graden) Bedekking 99 100 100 98 98 99 100 100 100 98 totaal (%) Bedekking 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 struiklaag (%) Bedekking 90 95 100 95 95 99 90 100 90 95 kruidlaag (%) Bedekking 15 45 10 20 60 1 50 3 40 60 moslaag (%) Bedekking 0 0 0 5 0 0 0 0 0 0 algenlaag (%) Bedekking 10 5 5 5 5 0 0 10 10 5 strooisellaag (%) Hoogte 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 (hoge) struiklaag (m) Hoogte lage 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 struiklaag (m) Gem. 15 20 15 15 30 10 15 50 40 45 hoogte (hoge) kruidl (cm) Gem. 0 10 0 5 6 8 5 10 10 10 hoogte lage kruidl. (cm) Maximale 0 80 0 70 60 0 45 0 70 80 hoogte kruidlaag (cm) Veld_nr 21.14 21.14h 21.15 21.15h 21.56 21.18 21.18h 21.19 21.19h 21.54 Herh_veldn h1 h1 h1 h1 Aantal soorten 20 25 20 22 34 19 25 20 28 33 Agrostis 4 2a 2b 2m. 2a 1+ 5 3. Fioringras stolonifera Betula + +.. a2 2m. +.. Zachte berk pubescens Carex nigra 2m 1 2a +...... Zwarte zegge 45

Carex panicea 3 2b 3 2b 2 1 1 2m 1. Blauwe zegge Cirsium +... p1..... Kale jonker palustre Equisetum + + 1....... Lidrus palustre Erica tetralix 2m 1 + + p1 2a 2 2m m4. Gewone dophei Eriophorum + 2m........ Veenpluis angustifoliu m Festuca 2m. 2m + p1 +.... Schapegras ovina Gentiana pneumonant he 1 2m 1 2m p1 1 a2 + m2 p1 Klokjesgenti aan Juncus conglomerat us Lysimachia vulgaris Lythrum salicaria Molinia caerulea Peucedanum palustre Potentilla erecta r......... Biezeknopp en 1. 1 2m...... Grote wederik + + 1 1...... Grote kattestaart 2a 3 3 3 1+ 2b 2 2a 4 1+ Pijpestrootj e + + + +... r p1. Melkeppe 2a 2b 2a 2b p1 1 1 2a 1+ 1+ Tormentil Salix repens 2m......... Kruipwilg Succisa pratensis + 2b 1 2b 2 +. 2b 1+ 3 Blauwe knoop Viola palustris 2m 2m 1 2m... 2m a4. Moerasvioo ltje Sphagnum 2b. 2m.... 2m.. Veenmos species Anthoxanth um. + 1 + a2.. 2m p2 1+ Gewoon reukgras odoratum Rhamnus.. +....... Sporkehout frangula Luzula campestris.. +...... a1 Gewone veldbies Salix aurita.. +....... Geoorde wilg Dactylorhiza maculata. + + 1 p1.... a2 Gevlekte orchis Calluna.... r1 2a 2. p2. Struikhei vulgaris Carex.... a2 1 p2 +.. Pilzegge pilulifera Rhamnus..... r.... Sporkehout frangula Juncus..... + m4 + p2 p2 Trekrus squarrosus Platanthera bifolia.... p1 r... r1 Welriekend e nachtorchis Quercus. +. + p1 r r1. p1 r1 Zomereik robur Salix aurita. +... + p2. p1 r1 Geoorde wilg Salix repens.... p1 + a2 2a a2 p1 Kruipwilg Vaccinium vitis idaea Luzula multiflora Carex oederi ssp. oedocarpa Juncus acutiflorus Quercus robur Betula pendula..... r p1 +. r1 Rode bosbes.... p2 +. + r1. Veelbloemi ge veldbies s.l....... +.. Geelgroene zegge.... m4. r1 + m2 p1 Veldrus....... +.. Zomereik.... r1. m4. p1. Ruwe berk 46

Danthonia decumbens Festuca rubra Dicranum scoparium Hypnum jutlandicum Leucobryum glaucum Polytrichum commune Pseudoscler opodium purum Sphagnum compactum Sphagnum palustre Rhamnus frangula Lotus uliginosus Nardus stricta Dactylorhiza maculata ssp. maculata Pleurozium schreberi Sphagnum tenellum Festuca pratensis Hieracium laevigatum Holcus lanatus Sorbus aucuparia Agrostis canina Calliergonell a cuspidata Campylopus pyriformis Dicranum bonjeanii Hypnum cupressiform e Rhytidiadelp hus squarrosus Calypogeia fissa Pedicularis sylvatica... + a2. a4. p2 1 Tandjesgras.... p1. p1.. p1 Rood zwenkgras s.l....... p2. a4. Gewoon gaffeltandm os. 2m. 2a 1. 1... Heideklauwtjesm os...... 3. p2 p1 Kussentjes mos...... p2... Gewoon haarmos.... m4. 1.. 6 Groot laddermos...... p1. a4. Kussentjesv eenmos. 2a. 2a.. 1.. p1 Gewoon veenmos.... r1. p1. p1 1 Sporkehout.... p1... p2 1 Moerasrolkl aver........ p2. Borstelgras........ p1......... p2 p1 Bronsmos........ 3. Zacht veenmos......... p1 Beemdlang bloem......... p1 Stijf havikskruid.... p1.... p2 Gestreepte witbol......... r1 Wilde lijsterbes. 2m....... 1+ Moerasstrui sgras... + 4.... r1 Gewoon puntmos......... r1 Gewoon kronkelsteel tje......... p1 Moerasgaffeltandm os......... p1 Gewoon klauwtjesm os......... a2 Gewoon haakmos.... m2.... p1 Moerasbuid elmos... r p1..... Heidekartel blad Salix cinerea. +.. p1..... Grauwe wilg Agrostis.... m2..... Zandstruisg vinealis ras Aulacomniu. +.. a2..... Veenknopjesmos m palustre Sphagnum. 2b. 2a 1+..... Geoord denticulatu veenmos m Lophocolea bidentata Mentha arvensis.... p2..... Gewoon kantmos. +........ Akkermunt 47

Bijlage 5: Geschiedenis graslandpercelen Aamsveen (door H. Koster) 48