Toelichting bij VIVES Discussion Paper 56 Er bestaat een rijke theoretische literatuur om het fenomeen van staatsdesintegratie te verklaren, maar haar implicaties voor de echte wereld blijven onduidelijk. Om daaraan tegemoet te komen, beoogt VIVES DP 56 de volgende onderzoeksvraag te beantwoorden: als we de de recente politiek-economische theorievorming rond staatsvorming voor waar aannemen, wat zijn dan de implicaties voor de huidige kaart van Europa? Welke Europese regio s zouden het meest scheurbereid zijn? Welke het minst? Om deze vragen te beantwoorden ontwikkelt de studie een simulatiemodel van staatsvorming dat (i) de centrale inzichten uit de bestaande literatuur rond staatsvorming incorporeert en (ii) toegepast kan worden op actuele gegevens van een groep Europese landen om de uitslagen van een reeks denkbeeldige onafhankelijkheidsreferenda te voorspellen. Dit document bevat een meer gedetailleerde beschrijving van de implementatie van deze simulatiestrategie, met speciale aandacht voor de implicaties voor België. Meer concreet beschrijft dit document achtereenvolgens: de vier onderliggende kanalen die de kans op een regionale afscheuring beïnvloeden. de hoofdlijnen van de empirische strategie. de constructie van de onderliggende regionale inkomensverdelingen voor België. de constructie van de maatstaf van regionale politieke heterogeniteit voor België. een aantal bijkomende resultaten voor België. 1.1 Een eengemaakt model van staatsvorming VIVES DP 56 ontwikkelt een staatvormingsmodel dat de welvaart van de inwoners van een regio zowel onder het behoud van de unie als onder regionale onafhankelijkheid beschrijft. Aan de hand daarvan kan bepaald worden vanaf welk ogenblik een meerderheid van de inwoners een hoger welvaartsniveau zou bereiken onder regionale onafhankelijkheid en daarom in een onafhankelijkheidsreferendum vóór de afscheuring van hun regio zou stemmen. Binnen dit model wordt de kans op een regionale afscheiding in essentie beïnvloed door vier afzonderlijke kanalen (zie vergelijking 9 op p. 8), m.n. Economische afscheidingskost: regionale onafhankelijkheid impliceert een economische kost, omdat de kost van het overheidsbeleid na de onafhankelijkheid over een kleinere groep belastingbetalers moet worden gespreid. Deze kost neemt af met de economische omvang van een regio, zodat regio s die een groter aandeel van het nationale BBP vertegenwoordigen sneller geneigd zijn tot een afscheiding. 1
Politieke welvaartswinst: regionale onafhankelijkheid geeft regio s meer controle over het beleid, wat vooral voordelig is als de regionale beleidsvoorkeuren sterk afwijken van de nationale beleidsvoorkeuren. Regio s met sterk afwijkende beleidsvoorkeuren hebben daarom meer te winnen bij regionale onafhankelijkheid. Effect op de belastbare basis: rijke regio s ervaren een bijkomende economische baat van onafhankelijkheid, omdat ze in dat geval niet langer moeten voorzien in inkomenstransfers naar de rest van het land na de onafhankelijkheid. Herverdelingseffect: regionale onafhankelijkheid geeft regio s meer controle op de belastingvoet, wat vooral voordelig is als regionale belastingvoorkeuren sterk afwijken van nationale belastingvoorkeuren. Regio s met sterk afwijkende inkomensverdelingen hebben daarom meer te winnen bij regionale onafhankelijkheid. (Regio s met een uitzonderlijk gelijke inkomensverdeling kunnen na de onafhankelijkheid minder inkomensherverdeling implementeren; regio s met een uitzonderlijk ongelijke inkomensverdeling kunnen in hetzelfde geval meer herverdeling implementeren). 1.2 Empirische strategie Aangezien bovenstaand model de welvaart (in euro s) beschrijft van individuen onder het behoud van de unie én onder regionale onafhankelijkheid, kunnen we dit model aanwenden om na te gaan wanneer een regionale onafhankelijkheidsverklaring welvaartsverhogend is voor een meerderheid van de inwoners van de betrokken regio. Daartoe manipuleren we één specifieke parameter in het model, namelijk de δ-parameter, die de welvaartskost van de regionale preferentieafstand tot het nationale beleid bepaalt. Hoe hoger de waarde van deze parameter, hoe sterker de nationalistische sentimenten in elke regio en hoe hoger de welvaartskost van de discrepantie tussen regionaal geprefereerd en nationaal gevoerd overheidsbeleid. Door de waarde van deze parameter simultaan te doen toenemen in elke Europese regio, kunnen we nagaan welke regio s volgens dit model het snelst bij meerderheid de onafhankelijkheid zouden uitroepen in een context van toenemend nationalisme. De essentie kan geïllustreerd worden aan de hand van onderstaande figuur, waar de simulatiestrategie wordt toegepast op de regio s Vlaanderen en Lombardije: 2
Figuur 1: Een simulatiemodel van staatsvorming De verticale as geeft de welvaartswinst van regionale onafhankelijkheid weer, die gedefinieerd is als welvaart onder onafhankelijkheid - welvaart onder behoud unie. Zodra deze positief is ( 0), is een onafhankelijkheidsverklaring welvaartsverhogend. De horizontale as geeft de waarde van de δ-parameter weer. Als de waarde van deze parameter toeneemt, neemt ook de welvaartswinst van onafhankelijkheid toe. V L geeft de netto onafhankelijkheidswinst weer voor de Vlaamse mediane stemmer, wiens stem van doorslaggevend belang is in een hypothetisch referendum over de onafhankelijkheid van Vlaanderen. Zoals hierboven uitgelegd, neemt deze welvaartswinst toe met de nationalistische sentimenten vervat in de δ-parameter en heeft deze curve daarom een positief verloop. De winst wordt positief bij δv L =0.84. Zodra deze kritische waarde wordt overschreden, zal een unilaterale Vlaamse onafhankelijkheidsverklaring welvaartsverhogend zijn voor het merendeel van haar inwoners. LB geeft de onafhankelijkheidswinst weer voor de Lombardische mediane stemmer. Deze winst wordt positief bij δlb =2.17. Zodra deze kritische waarde wordt overschreden, zal Lombardije bij meerderheid voor regionale onafhankelijkheid stemmen. Implicatie: bij toenemende nationalistische sentimenten (gevat door de δ-parameter) voorspelt dit model dat Vlaanderen sneller zal afscheuren dan Lombardije. Opmerking: het verloop van de curves die de onafhankelijkheidswinst van de mediane stemmers uit Vlaanderen en Lombardije beschrijven (zowel hun helling als hun snijpunt met de verticale as) wordt kritisch bepaald door de vier kanalen die besproken werden in de voorgaande sectie. Opmerking: het model houdt geen rekening met eventuele - militaire of andere - 3
tegenreacties van de centrale overheid of andere mogelijk relevante actoren (buurlanden, de Europese unie,... ). 1.3 Data Om bovenstaande simulatiestrategie te implementeren - en voor elke Europese regio de kritische grens van de δ-parameter te bepalen zodat we hen kunnen rangschikken naar hun scheurgevoeligheid - hebben we onder meer gegevens nodig over: Regionale inkomensverdelingen (cf. het herverdelingseffect). De afstand tussen regionale beleidsvoorkeuren en het nationaal vormgegeven beleid (cf. de politieke welvaartswinst). 1.3.1 Regionale inkomensverdelingen Voor elke regio simuleren we een inkomensverdeling (cf. een groep van gesimuleerde inwoners ) door gebruik te maken van de inkomensgegevens gerapporteerd door respondenten in de European Social Survey (ESS). Daartoe vertrekken we van de antwoorden op de vraag wat is uw jaarlijkse netto huishoudelijke inkomen. De onderstaande figuur geeft de betrokken vraag weer die in België gesteld werd tijdens de 7 e ronde van de survey in 2014: Figuur 2: Inkomensgegevens in de ESS (7 e editie, 2014) De antwoorden van de Belgische respondenten - geordend volgens gewest, inkomensdeciel en gerapporteerde gezinsgrootte - zien er als volgt uit: 4
Tabel 1. Antwoorden en poststratificatiegewichten Uit de tabel valt onder meer af te leiden dat De eerste respondent uit Brussel komt, aangeeft over een jaarlijks huishoudelijk inkomen van tussen de 0 en de 12560 euro te beschikken (antwoordcategorie J), dit huishoudelijke inkomen niet hoeft te delen met andere gezinsleden en van de ESS een poststratificatiegewicht van 0.84 krijgt toegewezen. Er in totaal zes respondenten uit Brussel aangaven over een jaarlijks huishoudelijk inkomen van tussen de 0 en de 12560 euro te beschikken, en dat de betrokken respondenten dit huishoudelijke inkomen maximaal moeten delen met drie andere gezinsleden. Er in totaal 130 respondenten uit Brussel hun inkomensgegevens invulden. Er in totaal 1619 respondenten uit België hun inkomensgegevens invulden. Om hieruit regionale inkomensverdelingen te simuleren, volgen we vier stappen: In een eerste stap veronderstellen we dat de inkomens van de respondenten binnen elk inkomensdeciel uniform verdeeld zijn, zodat we elke respondent zonder verlies aan algemeenheid een inkomen kunnen toekennen dat gelijk is aan de mediaan van het gerapporteerde inkomensdeciel. Voor het eerste inkomensdeciel (J) is dit gelijk aan 0+12560 2 =e6280. Voor het tweede inkomensdeciel (R) is dit gelijk aan 12560+15420 2 =e13990 Voor het laatste inkomensdeciel (H) ontbreekt een bovengrens. De geschatte per capita inkomens van de betrokken respondenten worden aangevuld in stap 4. 5
Tabel 2. Geschatte huishoudelijke inkomensniveaus In een tweede stap delen we dit huishoudelijke inkomen door de gerapporteerde gezinsgrootte, om de per capita inkomens van elke respondent in de eerste negen inkomensdecielen te berekenen: Tabel 3. Geschatte per capita inkomensniveaus In een derde stap wegen we de individuele antwoorden van deze respondenten met de poststratificatiegewichten die aangeleverd werden door de ESS, om te verzekeren dat de groep van gesimuleerde inwoners de verdelingen van geslacht, leeftijd en onderwijsniveau zoals die werkelijk geobserveerd werden in Vlaanderen, Wallonië en Brussel maximaal repliceren. Dit brengen we in de praktijk door de geschatte per capita inkomensobservaties van elke respondent te dupliceren met 10 maal het afgeronde poststratificatiegewicht. Zo zal het inkomen van de eerste respondent 8 ( 0.84 10) maal voorkomen in de gesimuleerde inkomensverdeling voor Brussel: 6
Tabel 4. Gesimuleerde inkomensverdeling voor België (1) In een vierde en laatste stap schatten we de per capita inkomensniveaus van de respondenten uit het tiende inkomensdeciel, waar een bovengrens ontbreekt. We bepalen het per capita inkomensniveau van de betrokken respondenten zo dat de inkomensquintielratio S80/S20 (een maatstaf van inkomensongelijkheid) van de gesimuleerde inkomensverdeling voor België exact overeenstemt met de werkelijk geobserveerde Belgische inkomensquintielratio gerapporteerd door Eurostat. Met andere woorden doen we zo de inkomensongelijkheid in de gesimuleerde en de werkelijke Belgische inkomensverdeling overeenstemmen. In dit geval bedraagt het mediane inkomen van de betrokken respondenten uit het laatste inkomensdeciel volgens deze schattingsmethode e176863: 7
Tabel 5. Gesimuleerde inkomensverdeling voor België (2) De volledige gesimuleerde inkomensverdeling voor België bevat uiteindelijk 15898 inkomensobservaties, of gesimuleerde inwoners. 1.3.2 Afstand tussen regionale beleidsvoorkeuren en het gevoerde beleid Nadat we de inwoners van Vlaanderen, Wallonië en Brussel hebben gesimuleerd met hun inkomen, dienen we enkel nog de afstand tussen hun (regionale) beleidsvoorkeuren en het nationaal gevoerde beleid in te schatten. Aangezien beleidsvoorkeuren in een democratie vooral kenbaar gemaakt worden aan de hand van stemgedrag, construeren we een maatstaf van politieke heterogeniteit die de afwijking van het regionale stemgedrag kwantificeert in een getal tussen 0 (perfecte overlap tussen regionale beleidsvoorkeuren en nationaal beleid) en 1 (maximale discrepantie tussen regionale beleidsvoorkeuren en nationaal beleid). De meest recente gegevens voor België zijn de parlementaire verkiezingen van 2014. Om de politieke afwijkendheid van Vlaanderen, Wallonië en Brussel te kwantificeren, berekenen we eerst het gesommeerde verschil in de stemmenpercentages over de deelnemende partijfamilies, gedeeld door 2 om dubbeltellingen te vermijden. De geschatte politieke afstand tussen Vlaanderen en Brussel bedraagt dan 0.43: 8
Tabel 6. Politieke afstand tussen Vlaanderen en Brussel Op eenzelfde manier kunnen we alle interregionale politieke afstanden berekenen tussen alle Belgische gewesten: Tabel 7. Politieke afstanden tussen de Belgische gewesten Om ten slotte de afstand tussen regionale beleidsvoorkeuren en nationaal beleid in te schatten, brengen we ook de politieke invloed die elke regio op de beleidsvorming heeft in rekening. In een democratie vloeit deze invloed voornamelijk voort uit de omvang van het electoraat. Daarom berekenen we de afstand tussen regionale beleidsvoorkeuren en nationaal beleid als de populatie-gewogen politieke afstand van een regio tot de rest van het land. Voor Vlaanderen is deze formule gelijk aan: P H V L = (Bevolkingsaandeel Vlaanderen politieke afstand tot Vlaanderen) + (Bevolkingsaandeel Wallonië politieke afstand tot Wallonië) + (Bevolkingsaandeel Brussel politieke afstand tot Brussel) wat, aangezien de politieke afstand tot Vlaanderen per definitie gelijk is aan nul, vereenvoudigd kan worden tot P H V L = (Bevolkingsaandeel Wallonië politieke afstand tot Wallonië) + (Bevolkingsaandeel Brussel politieke afstand tot Brussel) = (0.3205 0.43) + (0.1057 0.43) = 0.18 9
Onderstaande tabel vat de politieke eigenheid van de drie gewesten samen: Tabel 8. Politieke heterogeniteit in België (2014) Omwille van haar electorale overwicht is de geschatte Vlaamse preferentieafstand tot het Belgische overheidsbeleid het laagst. Dit betekent dat de politieke welvaartswinst van een onafhankelijk Vlaanderen volgens ons simulatiemodel relatief beperkt zal zijn, omdat Vlaanderen volgens deze maatstaf ook vandaag al heel wat in de pap te brokken heeft bij de vorming van het Belgische beleid. Om analoge redenen is de discrepantie tussen Brusselse beleidsvoorkeuren en het Belgische overheidsbeleid in 2014 het grootst, maar ook Wallonië worstelt volgens onze schattingen met een tamelijk grote kloof tussen geprefereerd en geïmplementeerd beleid. 1.4 Bijkomende resultaten Deze sectie hanteert de methodologieën die ontwikkeld werden in VIVES DP 56 om: (i) de evolutie van regionale politieke heterogeniteit in België in een historisch perspectief te plaatsen en te vergelijken met haar buurlanden. (ii) een licht te werpen op het relatieve belang van de kanalen die volgens ons model de kans op een Vlaamse respectievelijk Waalse onafhankelijkheidsverklaring beïnvloeden. 1.4.1 Politieke heterogeniteit in België: 1848-2014 Aan de hand van historische verkiezingsuitslagen stelt de maatstaf van politieke heterogeniteit ons in staat om een blik te werpen op de dynamiek in de politieke verdeeldheid van België gedurende haar meer dan 180-jarige bestaan. Met name kan deze maatstaf in kaart brengen op welke momenten de partijvoorkeuren van Vlamingen, Walen en Brusselaars het sterkst van elkaar divergeerden en in welke periodes de Belgen het meest eensgezind stemden over de gewesten heen. Daartoe compileren we een jaarlijkse index die de verwachte preferentie-afstand tot het nationale overheidsbeleid uitdrukt van een willekeurige inwoner uit België, op basis van de beschikbare gegevens tussen 1848 en 2014. De schattingen, weergegeven in de vetgedrukte zwarte lijn in figuur 3, suggereren dat het jonge België doorheen de 19 e eeuw in toenemende mate geconfronteerd wordt met de destabiliserende effecten van politieke verdeeldheid, aangezien het stemgedrag van haar drie hedendaagse gewesten steeds verder uit elkaar groeide gedurende deze periode. Vanaf 10
het einde van de Eerste Wereldoorlog convergeren de partijvoorkeuren opnieuw, zodat de maatstaf een dalend verloop kent tot eind jaren 60. Het moment dat de meeste eenheidspartijen in 1968 opsplitsen in Franstalige en Nederlandstalige vleugels, markeert de overgang naar de huidige periode van steeds verder uit elkaar groeiende partijvoorkeuren. Na de eerste Belgische staatshervorming in 1970 bereikt de maatstaf haar voorlopige naoorlogse maximum in het verkiezingsjaar 1977. Ook vandaag blijven de Vlaamse, Brusselse en Waalse voorkeuren voor partijfamilies sterk gepolariseerd vanuit historisch perspectief. Figuur 3: Politieke heterogeniteit in België en West-Europa Verwachte politieke eigenheid 0.2.4.6 Verwachte politieke eigenheid.1.15.2.25.3 1840 1865 1890 1915 1940 1965 1990 2015 Jaar 1945 1955 1965 1975 1985 1995 2005 2015 Jaar België Frankrijk Duitsland Nederland Verenigd Koninkrijk België Frankrijk Duitsland Nederland Verenigd Koninkrijk (a) 1830-2015. (b) Naoorlogse periode. De figuur relateert de regionale uiteenlopendheid van het Belgische stemgedrag bovendien ook aan de electorale ontwikkelingen in haar buurlanden. Daaruit blijkt allereerst dat de stemgerechtigde bevolking van de jonge Belgische staat er in de 19 e eeuw, ondanks haar beperkte bevolkingsomvang, een meer geografisch gefragmenteerd stemgedrag op nahield dan het electoraat van het grotere Verenigd Koninkrijk. Vanaf het einde van de 19 e eeuw vertonen de Belgische gewesten, althans tot aan de splitsing van de eenheidspartijen in 1968, een betrekkelijk homogeen stemgedrag vergeleken met de buurlanden. Na 1968 groeide België echter uit tot het meest politiek verdeelde land in termen van regionaal stemgedrag, daarbij recent enkel op de hielen gezeten door het Verenigd Koninkrijk. Een andere vraag die we ons kunnen stellen, is of de regionale verdeeldheid in het Belgische stemgedrag groter is binnen of tussen de drie gewesten. Om deze vraag te beantwoorden, schatten we eerst de politieke afstanden tussen de 11 Belgische provincies tussen 1848 en 2014: aan de hand daarvan kunnen we immers een idee krijgen of twee Vlaamse of twee Waalse provincies gemiddeld genomen meer gelijkaardige partijvoorkeuren manifesteren dan een Vlaamse en een Waalse provincie. De resultaten worden deels weergegeven in figuur 4, die de geschatte politieke afstanden van de provincie Antwerpen tot alle andere Belgische provincies in kaart brengt. Tot aan het interbellum fluctueren de geschatte politieke afstanden tot Antwerpen sterk over alle provincies heen, en blijken de partijvoorkeuren van de grijs weergegeven Waalse en Brusselse provincies niet sterker 11
van de Antwerpse af te wijken dan de andere Vlaamse provincies. Op dat moment lijkt de politieke onenigheid binnen Vlaanderen dus minstens zo groot als de politieke onenigheid tussen Vlaanderen en Wallonië. Vanaf het interbellum zien we evenwel dat de politieke afstand van Antwerpen tot de andere Vlaamse provincies relatief beperkt blijft, maar dat de kloof met de Waalse en Brusselse provincies stelselmatig groeit. De toenemende kloof tussen Antwerpse en Waalse partijvoorkeuren suggereert dat het vanaf dan steeds moeilijker wordt om een politieke consensus te smeden over de gewesten heen. Ten slotte suggereren onze schattingen dat de politieke afstand met Oost-Vlaanderen vandaag het kleinst is, wat niet onlogisch is aangezien de figuur aangeeft dat het Antwerpse stemgedrag gedurende de voorbije decennia het nauwst verweven was met de partij-voorkeuren van de provincie Oost-Vlaanderen. De politieke afstand met Henegouwen is vandaag het grootst. Figuur 4: Politieke afstanden tot Antwerpen. Politieke asftsand (Antwerpen) 0.2.4.6.8 1840 1865 1890 1915 1940 1965 1990 2015 Jaar Brussel O-Vlaanderen W-Vlaanderen Henegouwen Luxemburg Limburg Vl-Brabant W-Brabant Luik Namen Om deze oefening te vervolledigen, schat figuur 5 op basis van deze interprovinciale politieke afstanden de uiteenlopendheid van het stemgedrag in van (i) álle 11 de Belgische provincies, (ii) de vijf Vlaamse provincies en (iii) de vijf Waalse provincies. De opeenvolgende staatshervormingen staan ter informatie weergegeven in de verticale rode lijnen. Merk allereerst op dat de geschatte politieke heterogeniteit van België eenzelfde evolutie vertoont als in figuur 3. Dit is geruststellend, in die zin dat de politieke verdeeldheid van België er hetzelfde uitziet ongeacht of ze berekend wordt aan de hand van onderlinge verschillen in het gewestelijke of het provinciale stemgedrag. Interessanter is dat de figuur weergeeft dat er weinig tot geen verschil is tussen de gemeten politieke ver- 12
deeldheid van België of haar Vlaamse en Waalse gewesten tot aan het begin van de Eerste Wereldoorlog. Opnieuw zien we dus evidentie dat de politieke verdeeldheid binnen Vlaanderen en Wallonië niet wezenlijk verschilt van de politieke onenigheid in heel België tot in 1914. Wanneer de Eerste Wereldoorlog dan zijn aanvang neemt, zien we evenwel dat Vlaanderen en Wallonië intern relatief gelijkaardig blijven stemmen maar dat de Belgische partijvoorkeuren gelijktijdig steeds verder uit elkaar groeien. De Vlaams-Waalse kloof in partijvoorkeuren krijgt bovendien een tweede opstoot bij de splitsing van de eenheidspartijen in 1968. Op die manier suggereert deze figuur dat er aan het begin van de 19 e eeuw een kloof ontstond tussen Vlaamse en Waalse beleidsvoorkeuren, die gestaag toeneemt tot op vandaag. Bovendien lijken de opeenvolgende staatshervormingen niet te leiden tot een convergentie van partijvoorkeuren tijdens federale verkiezingen. Figuur 5: Nationale versus gewestelijke politieke verdeeldheid. Verwachte politieke eigenheid 0.1.2.3 1840 1865 1890 1915 1940 1965 1990 2015 Jaar België Vlaanderen Wallonië 1.4.2 Decompositie van het onafhankelijkheidsdividend Aan de hand van een toepassing van het simulatiemodel van staatsvorming op de beschikbare gegevens, is het ten slotte ook mogelijk om een idee te krijgen van het relatieve belang van de vier kanalen die de kans op een afscheuring bepalen. Meer bepaald kunnen we de welvaartsimplicaties van deze kanalen nagaan in inkomenstermen door te berekenen met hoeveel procent het inkomen van de mediane stemmer in een regio toeneemt (+) of afneemt (-) op het ogenblik dat de δ-parameter nét zijn kritische waarde bereikt (0.84 in Vlaan- 13
deren, 1.53 in Wallonië). Op die manier kunnen we een idee krijgen van de kanalen die de doorslag geven bij de mediane stemmer, op het moment dat hij beslist voor regionale onafhankelijkheid te stemmen. Onderstaande tabel geeft schattingen weer van de welvaartsimplicaties van de Vlaamse, Waalse en Lombardische onafhankelijkheidsverklaring voor de mediane kiezer, wanneer de δ-parameter net haar kritische grens bereikt: Tabel 10 Decompositie van de netto-onafhankelijkheidswinst Kanalen Regio Economische kost Politieke winst Belastbare basis Herverdelingseffect Vlaanderen -10.84% -4.67% 4.77% 10.84% Wallonië -36.02% 0% 0% 36.15% Lombardije -17.40% -4.60% 18.24% 2.98% Uit de tabel kunnen we allereerst afleiden dat de economische afscheidingskost relatief beperkt is in regio s als Vlaanderen en Lombardije. Aangezien beide regio s reeds een groot deel van het nationale bruto binnenlands product vertegenwoordigen, dienen ze betrekkelijk weinig schaalvoordelen op te geven bij een eventuele onafhankelijkheidsverklaring en zijn ze daarom sneller geneigd tot een afscheuring. Het herverdelingseffect blijkt de belangrijkste rol te spelen in Vlaanderen en Wallonië, waar regionale onafhankelijkheid respectievelijk zou toelaten om te evolueren naar een nachtwakerstaat met lagere belastingen en een welvaartstaat met hogere belastingen. De politieke welvaartswinst van regionale onafhankelijkheid is in België veeleer beperkt, voornamelijk omdat het bevolkingsrijke Vlaanderen volgens dit model al heel wat invloed kan uitoefenen op de Belgische beleidsvorming. In het rijke Lombardije blijkt de onafhankelijkheidswens volgens deze resultaten voornamelijk gedreven door de wil om inkomenstransfers naar de rest van het land te doen opdrogen. 14