Onderzoek naar de mogelijkheden van een geleide populatiedynamica voor reeën Samenvatting & doelstellingen Studie mede gefinancierd door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen in het kader van de aanleg van de hogesnelheidslijn Antwerpen Breda (Nederland) Baert Peter, Neukermans Axel & Casaer Jim Juni 2003 IBW.W.R.2003.002
Probleemstelling 1. Voorgeschiedenis Bij de aanleg van de hogesnelheidslijn tussen Antwerpen en de grens met Nederland bestond er bezorgdheid over de negatieve invloed van een dergelijk spoorlijn op de reepopulaties in het omliggende gebied. Over het grootste gedeelte van zijn traject zal de HSL met de E19 gebundeld worden. Het eerste deel (tot aan de Elshoutbaan) van het traject van de trein zal door een 3m hoge koker geleid worden. In de volgende zone zal aan de kant van de autostrade een veiligheidsmuur gebouwd worden terwijl de andere zijde afgesloten zal worden door een geluidsberm met daarop een 2m hoog wildraster. Dit betekent dat enkel de bestaande bruggen een verbinding zullen vormen tussen het gebied ten noorden en ten zuiden van de E19. We dienen hier ook te vermelden dat de bouw van een bermbrug (ter hoogte van het Peerdsbos in de gemeente Brasschaat) en een ecoduct (ten Zuiden van de Vlamingstraat op de grens van de gemeentes Wuustwezel en Hoogstraten) al in het bouwdossier opgenomen werden. Het is echter niet ondenkbaar dat migratie tussen de verschillende groepen reeën in het gebied verder bemoeilijkt zal worden. Onderstaand kaartje (figuur 1) geeft een overzicht van de gemeentes waarin de invloed van deze spoorlijn voelbaar zou kunnen zijn (de rode lijn is de E19). Dit gebied is dan ook ons studiegebied. Figuur 1: Overzicht van het studiegebied. Gegeven zijn de deelgemeentes en de E19 (rode lijn). 2
In de jaren 80 werden een aantal wiskundige modellen gelanceerd die trachtten de invloed van isolatie op populaties in te schatten. Deze modellen wezen er op dat isolatie gevolgen kan hebben voor de grootte en op termijn zelfs de leefbaarheid van een populatie. Als mitigerende maatregel werd vanuit de afdeling Natuur dan ook geopperd de populatiedynamiek van het reewild in deze streek te bestendigen door menselijk ingrijpen. Concreet zal dit betekenen dat reeën gevangen en verplaatst worden. In de nu lopende studie wordt nagegaan in hoeverre een dergelijke strategie wenselijk en mogelijk is. Om een gefundeerd antwoord op die vraag te kunnen geven moeten echter een aantal vragen beantwoord worden, die we samenvatten in onderstaand schema (figuur 2). Figuur 2: Overzicht van de verschillende stappen die doorlopen zullen worden in het project 3
2. De theorie In de literatuur wordt vaak een verband gelegd tussen de graad van isolatie, de grootte van een populatie en haar kans op uitsterven. Hierbij gaat men er vanuit dat vooral kleine geïsoleerde populaties een grote kans hebben om op relatief korte tijd te verdwijnen. Een kleine groep dieren heeft een grotere kans in een extinctie vortex te belanden. Een extinctie vortex is een combinatie van stochastische genetische en demografische processen die elkaar versterken en een gestage afname en uiteindelijk het totale verdwijnen van een soort tot gevolg hebben. Stochastische processen kan je in deze context beschouwen als een soort biologische loterij. Wie met wie waar voortplant en wat daar de resultaten van zijn is steeds een beetje aan het toeval te wijten. Dat toeval is de stochastisciteit. Een mooi voorbeeldje is de kans een mannelijke nakomeling te baren. Hoewel die kans vaak 50% is, blijft het toch altijd even afwachten alvorens de geboortekaartjes rond te sturen. En daarmee hebben we eveneens een voorbeeld van een demografisch proces gegeven. Dat zijn processen die met populatieaangroei te maken hebben, zoals geboorte, dood, geslachtsbepaling etc. Een schematisch overzichtje van een aantal van deze processen vind je op de volgende bladzijde (figuur 3). Let wel, dit is de theorie! De praktijk strookt niet altijd met wat men op basis van deze modellen voorspelt. Meer uitleg kan je in ons eerste project rapport vinden (Baert, Neukermans & Casaer, 2003). 4
Figuur 3: Overzicht van de belangrijkste effecten van versnippering op de leefbaarheid van een populatie. We maken hierbij onderscheid tussen de primaire of rechtstreekse gevolgen die samengevat worden in de oranje boxen. De secundaire gevolgen worden samengevat in de blauwe boxen. 5
3. De realiteit 3.1 In hoeverre zijn de reewild populaties in het gebied geïsoleerd en/of te klein? Uit voorgaand stukje tekst blijkt dat de mate van isolatie en de grootte van de verschillende deelpopulaties belangrijke informatie over de kwetsbaarheid van reewild in het gebied kunnen geven. We zullen in deze studie dan ook nagaan in hoeverre de populaties in het gebied van elkaar geïsoleerd zijn. Verder zullen we proberen een idee van de grootte van de verschillende populaties te krijgen. 3.1.1 Isolatie De mate van isolatie zal afhangen van: een aantal soortspecifieke kenmerken van het ree (vb. mobiliteit, grootte van het dier, habitatpreferentie, voortplantingsstrategie, sociale organisatie, etc.). een aantal gebiedsspecifieke eigenschappen. In Vlaanderen zal de versnippering van het gebied en de connectiviteit van het tussenliggende gebied bepalen in hoeverre deelpopulaties van elkaar geïsoleerd zijn. Zowel het landschapstype als een aantal kenmerken van de soort bepaalt m.a.w. in hoeverre een bepaald type landschap door een soort doorkruist kan worden. Zo kan bijvoorbeeld een weinig bereden smalle geasfalteerde weg voor een kleine, weinig mobiele soort, zoals een slak, een onoverkomelijke barrière vormen, terwijl diezelfde weg probleemloos door grotere dieren zoals het ree overgestoken wordt. We zullen a.d.h.v. kaartmateriaal (GIS) nagaan welke barrières zich in het gebied bevinden. Literatuurgegevens kunnen eveneens een idee geven in hoeverre bepaalde structuren een barrière vormen voor reewild. We plannen echter ook een aantal experimenten met verplaatste (gezenderde) dieren om het een en ander ook effectief op het terrein uit te testen. De aan- of afwezigheid van genetische verschillen tussen de deelpopulaties kunnen eveneens een eerste indicatie geven in hoeverre bestaande populaties geïsoleerd zijn. Genetische isolatie kan gemeten worden via studie van de genenkaart van geschoten en/of gevangen dieren. Hoe dit in zijn werk gaat hebben we in het lang en breed over de hoofdstukken 1 en 2 van ons eerste rapport uitgesmeerd (Baert, Neukermans & Casaer, 2003). Wie interesse heeft in deze problematiek kan daar de nodige informatie vinden. Je mag ons natuurlijk ook altijd contacteren met vragen. 6
Het genetisch labo van Het IBW heeft ondertussen een aantal genetische merkers speciaal ontwikkeld voor reewild uitgetest. De eerste resultaten zijn alvast veelbelovend. Om dit onderzoek mogelijk te maken hebben we enkel een klein stukje oor van elk te onderzoeken ree nodig. Dat stukje kan op 90% alcohol bewaard worden. Dergelijke stukjes kunnen afkomstig zijn van afschot, van gevangen dieren (zie ook verder), van verkeersslachtoffers of van andere dode of gevangen dieren. Het is echter belangrijk om representatieve stalen te verzamelen. Een representatief staal is een staal dat toelaat correcte uitspraken over de ganse populatie te maken. Praktisch betekent dit dat het zinvoller is een groot aantal stalen van slechts een beperkt aantal locaties te verzamelen i.p.v. een beperkt aantal stalen van een groot aantal locaties. Een of twee dieren vertellen immers zeer weinig over de andere dieren in een populatie van 20 of meer dieren. Nog even ter verduidelijking, een populatie is een groep dieren die onderling voortplanten. Dit begrip is nogal vaag en niet altijd even gemakkelijk naar de praktijk te vertalen. Daarom groeperen we in onderstaand kaartje (Figuur 4) de boscomplexen in zones waarin zich waarschijnlijk één populatie ophoudt (geel omlijnde genummerde polygonen = één zone). Genetisch onderzoek zal uitwijzen of deze indeling klopt. De in het rood ingekleurde boszones zijn zones waarvan wij denken dat het wenselijk is er een staal te verzamelen. De oranje bosgebieden zijn eventueel ook nog interessant, de licht gekleurde bosgebieden zijn echter minder belangrijk. Echter, de gouden regel is hoe meer stalen hoe beter (waarbij we natuurlijk niet uit het oog verliezen dat het staal representatief moet zijn!). Verder worden de verschillende boswachterijen op het kaartje afgebakend en vind je er ook de belangrijkste kanalen (blauwe lijnen) en hoofdwegen (rode lijnen) op terug. 7
8 Figuur 4: Overzicht van de boscomplexen waarbinnen zich één populatie bevind (rood, oranje of licht gekleurde polygonen omsloten door één gele polygoon). Verder worden de verschillende boswachterijen, wegen en kanalen op het kaartje afgebakend.
3.1.2 Verspreiding en grootte van de populaties Voor wat betreft de verspreiding van reewild werd een deel van de bestaande informatie reeds samengevat in ons eerste rapport (Baert, Neukermans & Casaer, 2003). Een blik op deze gegevens maakt echter duidelijk dat deze informatie verre van volledig is, zoals uit onderstaand kaartje blijkt (Figuur 5). Dit kaartje werd op basis van de afschotgegevens per WBE voor de jaren 2000, 2001 en 2002 (aantallen werden gesommeerd) gemaakt. Aangezien in Vlaanderen reewild voornamelijk in de nabijheid van bossen voorkomt geven we het aantal geschoten dieren per boskompleks in een bepaalde WBE weer. Hoe donkerder de kleur hoe meer dieren in dat bepaalde bos geschoten worden. 9
10 Figuur 5: Verspreiding van reewild op basis van de afschotgegevens per WBE. Het afschot van de jaren 2000, 2001 en 2002 werd per WBE gesommeerd.
We hopen de gaten de komende twee jaar dan ook op te vullen. We denken niet dat het wenselijk is exacte aantalschattingen te verzamelen, wat binnen het gegeven tijdsbestek trouwens niet mogelijk is. We streven eerder naar een relatieve schatting van de populatieaantallen waarbij we een indeling in de klassen afwezig weinig gemiddeld- veel beogen. Dit is vooral belangrijk om na te gaan in welke gebieden een te veel aan reewild zit en in welke gebieden de aantallen te laag zijn om de leefbaarheid van de populatie te garanderen. Om deze aantalschatting te verkrijgen denken we als volgt te werk te gaan: 1. We zullen nagaan of de afschotgegevens, die in de wildbeheerdatabank verzameld worden, naar relatieve aantalschattingen kunnen worden vertaald. Het advies van de boswachters om hierbij gebruik te maken van de gedigitaliseerde jachtgebieden die dan via de eigenaars aan het afschot gekoppeld kunnen worden (meldingsformulier) zullen we zeker ter harte nemen. Het gewicht van de afgeschoten dieren en het aantal jongen per geit zullen ons eveneens toelaten een inschatting van de aantallen in een bepaald gebied te maken. Een groot probleem blijft echter het feit dat er ook buiten WBE s gejaagd wordt. Bovendien werd een deel WBE s in Antwerpen nog niet officieel erkend, wat betekent dat de afschotgegevens evenmin aan een bepaalde locatie gekoppeld kunnen worden. Onderstaand kaartje (Figuur 6) toont aan waar zich de officieel erkende WBE s bevinden (gekleurde gebieden). Hierbij valt natuurlijk dadelijk op dat een groot deel van de meest interessante zones (zwart ingekleurde polygonen) voor wat betreft bemonstering van reewild voor genetische analyse, in niet erkend gebied valt. Informatie betreffende jagers die in deze gebieden jagen is dan ook meer dan welkom. 11
12 Figuur 6: Overzicht van de bestaande WBE s in het studigebied (gekleurde polygonen). We geven tevens aan in welke boscomplexen bemonstering wenselijk is (zwart ingekleurde polygonen), interessant kan zijn (grijs ingekleurde polygonen) of van weinig nut is (licht ingekleurde polygonen).
2. Op slinkse wijze zullen we tevens proberen om andere mensen (vb. boswachters, natuurliefhebbers, collega wetenschappers, etc.) zoveel mogelijk informatie te ontfutselen (vnl. ivm met de aan- of afwezigheid van reewild in bepaalde gebieden). Dit betekent bevraging en eventueel een beknopt bevragingsformulier. 3. Om de zaken enigszins te standaardiseren zullen we zelf ook aanvullend terreinwerk verrichten. In de komende maanden zullen we dan ook een aantal methoden op hun haalbaarheid uittesten. We denken hierbij aan kilometer indexen, spoortellingen, tellingen van uitwerpselen en een inschatting van de schade aan gewassen. Mensen die goede (of slechte) ervaringen hebben met dergelijke methoden mogen ons die informatie ook steeds doorsturen. De mensen die meer informatie over deze methoden willen verwijzen we naar het boekje how many deer? (Mayle, Peace & Gill, 1999). Je kunt ons natuurlijk ook altijd bellen of ons uitnodigingen om het een en ander via een presentatie te verduidelijken. Eens de testen afgewerkt zijn, zullen we in elk geval onze bevindingen in een beknopt verslag bundelen. We zullen met deze tellingen starten in het najaar 2003. 13
3.2 Evaluatie van de vangsttechnieken Al het voorgaande zal echter dode letter blijven indien geen geschikte vangtechniek kan geïdentificeerd worden. En hier wringt momenteel het schoentje. Hoewel tal van methoden met succes toegepast worden in de ons omringende landen blijft het vangen van dieren in Vlaanderen voor heel wat problemen zorgen. Deels is dit te wijten aan het beperkte aantal mensen dat zich in Vlaanderen met deze problematiek bezighoudt. De vangstkans hangt echter af van tal van factoren, zoals in onderstaand schema (Figuur 7) wordt getoond. Het vrij hoge voedselaanbod en het relatief zachte klimaat in Vlaanderen zijn bijvoorbeeld twee andere factoren die het vangen van reeën bemoeilijkt. Figuur 7: Overzicht van de verschillende factoren die de vangstkans van reewild kunnen beïnvloeden. 14
Een belangrijk onderdeel van dit project is dan ook de identificatie van een geschikte vangsttechniek. Gelukkig wordt de keuze van een vangsttechniek door een beperkt aantal criteria bepaald. We vatten dit samen in volgend schema (Figuur 8). Figuur 8: Overzicht van een aantal criteria waarop de keuze van een vangsttechniek gebaseerd kan zijn. Een eerste belangrijk criterium is de mogelijkheid om het wild naar een bepaalde plaats of in een bepaald type val te lokken. Indien dit mogelijk is kan gewerkt worden met dropnets of box- en clovertraps. Hier spelen de voedselpreferentie, de bereikbaarheid van dit voedsel en de bereidheid van het ree om aan ongewone situaties het hoofd te bieden een rol. De hoeveelheid voedsel die in het leefgebied beschikbaar is, zal natuurlijk ook een invloed hebben. 15
Een aantal testen met voederplaatsjes die door een infrarood teller met camera gemonitord werden toont alvast aan dat zelfs in Vlaanderen en zonder sneeuw reeën naar een voederplaats gelokt kunnen worden. Maar eerlijk gezegd hadden we de dieren wel elders en op een totaal ander tijdstip aan onze maïs kolven verwacht!!! In appendix1 vatten we samen hoe dergelijke voedselproeven uitgevoerd worden. Zodra vastgesteld is dat reewild naar een bepaalde plaats gelokt kan worden of in een bepaalde val kan worden geleid, kan nagegaan worden of verplaatsing van de voederplaats mogelijk is en of dit een verbetering van de vangstkans tot gevolg heeft (dwz. een groter aantal dieren wordt naar de voederplaats gelokt). De resultaten van deze proeven zullen bepalen of gekozen dient te worden voor stationaire of verplaatsbare opstellingen. Een veel gebruikte methode in Frankrijk en Nederland is vangst met drijfnetten. Onze bevindingen na het bijwonen van een dergelijke (spectaculaire) sessie in Frankrijk vind je in appendix 2. Zodra voorgaande twee vragen beantwoord zijn, dienen andere factoren in rekening gebracht te worden zoals de kost (materiaal + mankracht) en het legale kader. Tenslotte zullen factoren die de overlevingskansen van het gevangen ree beïnvloeden in rekening moeten worden gebracht. De informatie voor het ree hieromtrent is momenteel echter zeer beperkt. We zullen dan ook hemel en aarde bewegen om ergens in Vlaanderen een vangstsessie op het getouw te kunnen zetten, weliswaar met in acht name van de gangbare wetgeving. 3.3 Reactie van de verplaatste dieren op hun nieuwe omgeving Een laatste aspect dat een invloed zal hebben op het welslagen van deze beheersmaatregel is de reactie van de verplaatste dieren op hun nieuwe omgeving. Indien de overgeplaatste dieren er niet in slagen aan de reproductie deel te nemen, zal deze beheersmaatregel immers weinig effect hebben. Een succesvolle deelname van de verplaatste dieren aan het reproductieproces zal van een aantal gedragsspecifieke kenmerken van het ree afhangen. Op basis van literatuurgegevens zal een proefopzet uitgewerkt worden (tijdstip waarop dieren verplaatst worden, geslacht verplaatste dieren, leeftijd verplaatste dieren, etc.). Via het radiotelemetrisch volgen van een aantal uitgezette dieren zullen we vervolgens bepalen of dieren zich in het nieuwe milieu kunnen handhaven en - in zoverre dit binnen het tijdsbestek van het project kan of ze aan de voortplanting deelnemen. 16
Het materiaal om dieren te zenderen/merken is momenteel reeds beschikbaar op het IBW. Bovendien zullen we in de nu volgende maanden een nieuwe techniek uittesten, waarbij U gelooft het nooit de dieren zelf regelmatig een SMS je naar ons zenden om te melden waar ze zich bevinden. Meer informatie kan je ook bij ons krijgen. 4. Wat verwachten we van jullie We verwachten niet dat jullie ons werk gaan doen. We verwachten echter wel hulp bij het verzamelen van de nodige informatie. Zo zouden we graag gebruik maken van jullie terreinkennis. Waar bevinden zich veel reeën, waar wordt er gejaagd, welke zones komen volgens jullie in aanmerking om reewild weg te vangen en in welke zones is het aantal reeën drastisch aan het dalen. Dat zijn allemaal vragen waarop jullie vermoedelijk een antwoord weten. Speel die informatie dan ook door (liefst per E-mail). Vind je ergens een gaatje om met ons mee het terrein op te gaan (bv. Om te bepalen waar we transecten zullen leggen, om ons te tonen waar reeën schade aanrichten, etc.) dan zullen we dat erg op prijs stellen. Ingesloten vind je alvast kaartmateriaal + een vragenlijst. Daarnaast kunnen jullie een belangrijke rol spelen bij het leggen van contacten. Het hoeft geen betoog zeker in het huidige verkiezingsklimaat - dat de relaties met jagers en privé eigenaars het werk opmerkelijk kunnen vereenvoudigen dan wel bemoeilijken. Wij verkiezen het eerste. Nodig ons dan ook a.u.b. uit op bijeenkomsten (bv. van jagers of andere belangengroepen). Zoals gezegd hebben we stukjes oor van geschoten reewild nodig om het genetisch onderzoek te kunnen uitvoeren. Om het een en ander efficiënt te laten verlopen dienen echter een aantal afspraken met de jagers gemaakt te worden. Die afspraken zijn gebaseerd op good will ofte niet afdwingbaar en kunnen dan ook best in een gemoedelijke sfeer gemaakt worden. 17
Op regelmatige tijdstippen zullen rapporten gepubliceerd worden waarin de resultaten kort worden samengevat. Hiervan kan kopij naar de geïnteresseerde mensen gestuurd worden (ze zullen trouwens ook op onze website komen te staan waar je ze dan kan downloaden). Aarzel ook niet ons uit te nodigen om ergens een presentatie te komen geven mocht het een en ander niet duidelijk zijn. We werken alvast aan een presentatie om iets meer uitleg bij het invullen van de afschotformulieren te geven (formulieren die indien correct ingevuld ook heel wat nuttige informatie kunnen opleveren!). Waar nodig kunnen ook demonstraties of trainingssessies ingelast worden (bv. voor de vangsttechnieken). Alvast bedankt voor jullie hulp, Peter, Jim en Axel 18
Literatuur Baert, P., Neukermans, A. & Casaer, J. (2003). Onderzoek naar de mogelijkheden van eengeleide populatiedynamica voor reeën. Rapport I: theoretische achtergrond en probleemstelling. Studie medegefinancierd door de NMBS. IBW rapport. IBW W R 2003.001. 81pp. Mayle, A.B., Peace, A. J. & Gill, R.M.A. (1999) How many deer? A field guide to estimating deer population size. Field book 18. Edinburgh Forestry Commision. 96pp. 19