De POK. en de praktijk. De staat van de praktijkovereenkomst in het middelbaar beroepsonderwijs



Vergelijkbare documenten
BPV goed geregeld? Een extra uitleg bij de praktijkovereenkomst. Inhoud

Praktijkovereenkomst Beroepsonderwijs

Praktijkovereenkomst. Versie september 2011

Praktijkovereenkomst Beroepsonderwijs. Ingaande schooljaar 2015/2016

Praktijkovereenkomst (POK) voor de beroepsopleidingen van ROC Leiden. Algemene Voorwaarden

Praktijkovereenkomst BBL Bedrijfsgroepen

Bijlage 2: Algemene voorwaarden bij het voorblad praktijkovereenkomst

Praktijkovereenkomst Algemene voorwaarden

Praktijkovereenkomst Deltion College

Praktijkovereenkomst BOL

Algemene voorwaarden BPV-blad

Algemene Voorwaarden praktijkovereenkomst

PRAKTIJKOVEREENKOMST BEROEPSONDERWIJS BOL/BBL ALGEMENE VOORWAARDEN

Algemene voorwaarden praktijkovereenkomst. Graafschap College Doetinchem

Praktijkovereenkomst BBL

Algemene voorwaarden Beroepspraktijkvormingsovereenkomst artikel 1 t/m 15

Praktijkovereenkomst (Algemene Voorwaarden) versie

Stageovereenkomst Algemene voorwaarden

MODEL PRAKTIJKOVEREENKOMST VOOR STAGIAIRS

PRAKTIJKOVEREENKOMST ROC FRIESE POORT Algemene Voorwaarden (cohort )

Deze bepalingen van de praktijkovereenkomst behoren bij het bpv-blad van de praktijkovereenkomst ROC TOP.

VOORBEELD STAGEOVEREENKOMST

Praktijkovereenkomst. ROC Menso Alting

Aansprakelijkheid bij stages

VOORBEELD VAN EEN LEER- WERKOVEREENKOMST MBO

SERVICEDOCUMENT BEROEPSPRAKTIJKVORMING: WAT MAG VERWACHT WORDEN VAN DE BPV?

overeenkomst voor de beroepspraktijkvorming

Praktijkovereenkomst BBL

REGLEMENT TEGEMOETKOMINGEN Instroom vanaf 1 augustus 2012 tot 1 september 2015

Algemene voorwaarden bij de praktijkovereenkomst (POK) van Helicon Opleidingen BOL en BBL-individueel

Algemene voorwaarden. Beroepspraktijkvormingsovereenkomst

Servicedocument Stages in het mbo

Verstrekkingenreglement regeling minder werken voor oudere werknemers in de sector Glastuinbouw 2015

Praktijkovereenkomst (POK) voor de beroepsopleidingen van ROC Leiden. Algemene Voorwaarden

Servicedocument Stages in het mbo

BPV handboek 2017 Informatie Beroepspraktijkvorming BPV HANDBOEK ALGEMEEN

REGLEMENT TEGEMOETKOMINGEN

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TAF B.V., gevestigd te Eindhoven, hierna te noemen Aangeslotene.

REGLEMENT INSTROOMBEVORDERING VOOR DEELNEMERS MET AFSTAND TOT DE ARBEIDSMARKT

Algemene voorwaarden bij de praktijkovereenkomst (POK) van Helicon Opleidingen BBL-c (bedrijfsgerichte trajecten)

REGLEMENT LOONKOSTENSUBSIDIE. Realiseren van leerwerkplekken (bbl-2 en bbl-3) voor jongeren tot 27 jaar

Overeenkomst voor de beroepspraktijkvorming

... Betreft Beoordeling CAO voor het Horeca- en aanverwante bedrijf op fiscale aspecten

Instroomreglement BPV. Uitgangspunten

BEROEPSPRAKTIJKVORMINGS-OVEREENKOMST VOOR STAGIAIRS

VOORBEELD MODELOVEREENKOMST ALGEMEEN GEEN VERPLICHTING TOT PERSOONLIJKE ARBEID Opgesteld door de Belastingdienst nr

REGLEMENT TEGEMOETKOMINGEN

Praktijkovereenkomst Beroepsonderwijs Ingaande schooljaar 2016/2017 Versie 1.1 d.d

REGLEMENT TEGEMOETKOMINGEN VOOR EXTERNE OPLEIDINGEN

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Stageovereenkomst Stageblad

2. <NAAM OPDRACHTNEMER>), gevestigd te <PLAATS EN POSTCODE> aan de <ADRES>, hierna te noemen: Opdrachtnemer ;

Vastgesteld door College van Bestuur, na verkregen instemming van de Studentenraad:

Alfahulp bepalingen SWO Drimmelen per Inhoudsopgave

Ondergetekenden: 1. De Stichting Clusius College, gevestigd te Alkmaar. Hierna te noemen de onderwijsinstelling.

Ongekende mogelijkheden

Scalda Stichting voor middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie Dienst Bestuurlijke Ondersteuning

REGLEMENT OVERGANGSREGELING TEGEMOETKOMINGEN

2. de heer/ mevrouw WERKNEMER, wonende te te xxxx (adres: straatnaam, postcode en plaats), geboren op x-x-xxxx, hierna te noemen: Werknemer ;

INFORMATIEBRIEF WERKGEVER

Model Overeenkomst Van Opdracht

Casus 9 Passief roken

Regeling bindend studieadvies

19. REGLEMENT SENIORENREGELING GROOTHANDEL IN BLOEMBOLLEN 2019

VOOR RE-INTEGRATIE EN TIJDELIJK INKOMEN

Welkom

Leerwerkovereenkomst. De Starter Naam Adres Postcode en plaats Telefoonnummer Mobiel telefoonnummer Geslacht Geboortedatum BSN-nummer adres

Uitleg soorten Afdrachtverminderingen

Casus 10 Om ziek van te worden

Praktijkovereenkomst als bedoeld in artikel van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Ondergetekenden:

Inleiding. Deze voorbeeld arbeidsovereenkomst is een MUP-contract.

Er is sprake van een arbeidsovereenkomst wanneer aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:

De gevolgen van doorwerken na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd

Algemene Voorwaarden het Perspectief, financieel & strategisch management

HET NIEUWE ARBEIDS- EN ONTSLAGRECHT De 7 belangrijkste wijzigingen

Dienstverlening aan huis (bron

Regeling BPV / BBL. De student: de persoon die is ingeschreven bij Kronenburgh Beroepsopleidingen voor het volgen van een opleiding.

Reglement Juridische Dienstverlening Vereniging van Middenkader en Hoger Personeel van AkzoNobel

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

REGLEMENT SENIORENREGELING GROOTHANDEL IN BLOEMBOLLEN 2019

Wij vragen aan u en uw bedrijf om de leerlingen hartelijk te ontvangen en hem/haar in staat te stellen inzet te leveren in de vorm van stage.

REGLEMENT STIMULERINGSREGELING

1. In deze algemene voorwaarden worden de hiernavolgende termen in de navolgende betekenis gebruikt, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven.

2. <NAAM OPDRACHTNEMER>), gevestigd te <PLAATS EN POSTCODE> aan de <ADRES>, hierna te noemen: Opdrachtnemer ;

Goed voorbeeld van een stageovereenkomst

Uitwerkingen proeftijd en concurrentiebeding

Midden- en kleinbedrijf Kantoor Eindhoven. Vereniging Zelfstandige Apotheken (VZA) Postbus BN Den Haag. Betreft: cao Apotheken 2017

REGLEMENT LEERLINGBOUWPLAATSSUBSIDIE

Artikelen van de PRAKTIJKOVEREENKOMST van de BEROEPSBEGELEIDENDE LEERWEG (BBL), BEROEPSOPLEIDENDE LEERWEG (BOL) en van de LEERWEG OVERIGE ONDERWIJS -

II Het dienstverband

Regeling BPV. De student: de persoon die is ingeschreven bij Kronenburgh Beroepsopleidingen voor het volgen van een opleiding.

De stichting Esdégé-Reigersdaal, gevestigd te Broek op Langedijk (verder te noemen de instelling) ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door

Door deze komen wij terug op de Viva! dossiers die bij ons in behandeling zijn, waaronder uw dossier.

Transcriptie:

De POK en de praktijk De staat van de praktijkovereenkomst in het middelbaar beroepsonderwijs

Inhoud Inleiding 3 H.1 Wettelijke criteria met betrekking tot de praktijkovereenkomst 5 H.2 Rechtspositie, verzekeringen en aansprakelijkheid 14 H.3 Extra service aan de deelnemer 25 H.4 Een evaluatie van het voorbeeld-model van de Bve-raad 32 Conclusie 35 Algemene aanbevelingen ter versterking van de rechtspositie van de mbo-er 38 Aanbevelingen ter verbetering van de praktijkovereenkomst 39 Literatuur 41 Samenvatting 42 Bijlagen 44 2

Inleiding Voor u ligt het verslag van het onderzoek dat de JongerenOrganisatie Beroepsonderwijs (verder JOB) naar de beroepspraktijkovereenkomst (verder POK) heeft gedaan. De beroepspraktijkvorming (BPV) is het hart van het middelbaar beroepsonderwijs. Mbo-ers brengen een groot deel van de opleidingstijd door op hun stageplaats; respectievelijk 20% tot 60% (BOL) en 60% of meer (BBL). De kwaliteit van de stage is dan ook van groot belang. Kort door de bocht kan worden gesteld: hoe beter de stage verloopt, hoe beter de vakkracht die straks de arbeidsmarkt betreedt. Het is daarom zorgwekkend te zien dat de kwaliteit van de BPV, volgens de deelnemer zèlf, te wensen overlaat. Zo schiet de begeleiding vaak tekort en laat de aansluiting tussen theorie en praktijk te wensen over. Dat blijkt uit cijfers uit ODIN I en II, klachten die zijn binnengekomen bij het Servicecentrum van de JOB en reacties van deelnemers op de themadagen over stage. 1 De JOB heeft een duidelijk signaal gekregen: er moet iets verbeteren! De praktijkovereenkomst is het juridische document waar de rechten en plichten van de deelnemer, de onderwijsinstelling en het leerbedrijf met betrekking tot de beroepspraktijkvorming in worden vastgelegd. Hierin worden de randvoorwaarden geregeld die nodig zijn om het onderwijsproces zelf goed te laten verlopen. Wanneer de deelnemer een klacht heeft in verband met de BPV, zou hij op dit document moeten kunnen terugvallen. Leenknegt (2001) bespreekt in bestuurlijke en juridische aspecten van de WEB het gebruik van de praktijkovereenkomst. Hij stelt: Bijna tweederde van alle respondenten geeft echter aan dat gedurende de praktijkperiode weinig tot zeer weinig wordt teruggegrepen op deze praktijkovereenkomst. Als er wel op teruggegrepen wordt, dan gebeurt dit vooral op initiatief van de unit of het bedrijf en in mindere mate op initiatief van de deelnemer. 2 De JOB is dan ook erg benieuwd wat de deelnemer in de praktijk aan de POK heeft. Dit was reden genoeg voor de JOB om zelf te onderzoeken, hoe de rechten en plichten van de mbo-er in dit document staan beschreven. Om erachter te komen hoe de relatie tussen de deelnemer, de praktijkbiedende organisatie en de onderwijsinstelling in de POK is opgetekend, zijn 72 onderwijsinstellingen benaderd met het verzoek of zij ons de model praktijkovereenkomst (zowel BOL als BBL) wilden toesturen. Op dit verzoek hebben 58 instellingen positief gereageerd. Er is slechts één onderwijsinstelling die expliciet heeft geweigerd aan dit onderzoek deel te nemen. De reden die zij hebben opgegeven was, dat zij andere prioriteiten hadden. Bij de overige instellingen waren het, voor zover wij kunnen beoordelen, voornamelijk problemen van organisatorische aard die hebben verhinderd dat zij aan dit onderzoek hebben deelgenomen. Naast de 1 Zie ook: Inspectie van het Onderwijs, Onderwijsverslag, (Utrecht 2004) p.193. 2 G.J. Leenknegt, Bestuurlijke en juridische aspecten van de WEB. Andere bestuurlijke verhoudingen, vermindering bestuurslast, (Wateringen 2001) p. 145 3

toegezonden praktijkovereenkomsten, is gebruik gemaakt van een aantal onderzoeksrapporten en vakliteratuur. Met betrekking tot een aantal (met name juridische) onderwerpen heeft de JOB een beroep gedaan op de expertise van een aantal organisaties. Het onderzoek is gestart en uitgezet door de beleidsmedewerker. De praktijkovereenkomsten zijn beoordeeld door een mbo stagiair. De criteria met betrekking tot de toegankelijkheid van de POK zijn door twee stagiaires getoetst. Beide stagiaires volgden de opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening, richting openbaar bestuur op niveau vier. De gegevens zijn vervolgens nagekeken door de beleidsmedewerker. Zij is tevens verantwoordelijk voor de coördinatie, data interpretatie en de verslaglegging van het onderzoek. De beleidsmedewerker is gedurende het onderzoek bijgestaan door een adviescommissie. De adviescommissie bestaat uit een medewerker van Colo, de Bve-raad, de Inspectie van het Onderwijs, het ministerie van OCW en de oud-voorzitter van de JOB. De leden hebben input gegeven en een advies uitgebracht over het eindverslag. De JOB wil de leden van de adviescommissie bij deze bedanken en haar waardering uitspreken voor hun inzet. Als eerste zijn de praktijkovereenkomst getoetst aan de criteria die staan beschreven in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Vervolgens heeft de JOB een aantal aanvullende criteria opgesteld met daarin de interpretatie van deze criteria uit de WEB volgens de JOB. Daarbij is rekening gehouden met zaken die voor de deelnemer van belang zijn. Dit wordt besproken in het eerste hoofdstuk. Gedurende het onderzoek kwam naar voren dat er veel onduidelijkheid blijkt te bestaan over de rechtspositie van de deelnemer tijdens zijn stage en de manier waarop de deelnemer is verzekerd. Daarom is hier in hoofdstuk twee apart aandacht aan besteed. In het derde hoofdstuk is de POK getoetst aan een aantal voor de deelnemer relevante criteria, waaronder de vergoedingen en de mate waarin de POK voor een mbo-er een toegankelijk en transparant document is. Tot slot wordt in hoofdstuk vier een beknopte evaluatie van de voorbeeld-model praktijkovereenkomst van de Bve-raad gegeven. Het onderzoek heeft geleid tot een aantal aanbevelingen voor de verbetering van de rechtspositie van de deelnemer rondom de stage èn een aantal aanbevelingen ter verbetering van de POK. Dit eindverslag is verspreid in de sector. Iedere onderwijsinstelling die heeft meegedaan aan dit onderzoek, heeft naast het verslag en de algemene aanbevelingen, een aantal individuele aanbevelingen ontvangen die specifiek op de POK van hun onderwijsinstelling van toepassing zijn. De JOB hoopt dat de resultaten van dit onderzoek en de aanbevelingen die de onderwijsinstellingen daarbij ontvangen, een aantal aanknopingspunten bieden om de praktijkovereenkomst beter af te stemmen op de wensen en behoeften van de mbo-er, zodat de rechtspositie van de deelnemer tijdens de stage in de toekomst beter wordt gewaarborgd. 4

H.1 Wettelijke criteria met betrekking tot de praktijkovereenkomst Met de invoering van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (kortweg WEB) is tevens de POK in het leven geroepen. De praktijkovereenkomst regelt de rechten en plichten van de onderwijsinstelling, de deelnemer én het leerbedrijf tijdens de stage. In de WEB worden een aantal (rand)voorwaarden beschreven waar de praktijkovereenkomst in ieder geval aan moet voldoen. De Inspectie van het Onderwijs stelt, dat in het jaar 2001 ruim 60% van alle praktijkovereenkomsten aan alle wettelijke criteria voldoen. 3 In het onderwijsoverslag over 2002 is dat aantal toegenomen naar 70,5%. 4 1.1 De WEB De criteria die vanuit de wet aan de beroepspraktijkovereenkomst worden gesteld, staan beschreven in artikel 7.2.8, lid 2 van de WEB. 5 Deze wettelijke criteria zijn in dit hoofdstuk als leidraad genomen om de POK s te beoordelen. Artikel 7.2.8. lid 2 stelt: De overeenkomst regelt de rechten en verplichtingen van de partijen en omvat met inachtneming van het dienaangaande bij of krachtens de wet bepaalde, ten minste bepalingen over: A) De duur van de overeenkomst en de omvang van de periode van de beroepspraktijkvorming, B) de begeleiding van de deelnemer, C) dat deel van de eindtermen dat de deelnemer tijdens de praktijkperiode dient te realiseren en de beoordeling daarvan, en D) de gevallen waarin en de wijze waarop de overeenkomst voortijdig kan worden ontbonden. 6 De JOB heeft deze wettelijke criteria vertaald naar de volgende onderzoekscriteria: Duur van de overeenkomst; Omvang van de BPV; Begeleiding van de deelnemer; Eindtermen; Beoordeling; Gevallen voortijdig einde POK; Manier van voortijdig beëindigen van de POK. 3 Inspectie van het Onderwijs, Onderwijsoverslag over het jaar 2001, (Utrecht 2002) p. 220. 4 Inspectie van het Onderwijs, Onderwijsverslag over het jaar 2002, (Utrecht 2003) p. 227. 5 N.B. artikel 7.2.8., lid 2, sub A is inmiddels gewijzigd. Omdat deze wijziging nog niet van kracht was op het moment dat de JOB de praktijkovereenkomsten heeft opgevraagd, worden de overeenkomsten aan de wettelijke criteria van het toen geldige artikel getoetst. 6 Wet Educatie en Beroepsonderwijs, artikel 7.2.8, lid 2 5

1.1.1 Duur en omvang De WEB schrijft voor dat uit de praktijkovereenkomst duidelijk moet blijken wat de duur en de omvang van het praktijkgedeelte is. Er is één onderwijsinstelling die een onvolledige praktijkovereenkomst heeft toegestuurd. Deze POK wordt daarom wat betreft de duur en de omvang buiten beschouwing gelaten. De JOB heeft voor de duur van de POK gekeken naar de aanwezigheid van één van de volgende twee punten: Begin- en einddatum; Aantal maanden of weken. Van de 57 onderzochte praktijkovereenkomsten, wordt er in 56 een begin- en einddatum vermeld. Er is één onderwijsinstelling die de duur van de BPV periode in maanden / weken aangeeft. Er kan dus worden gesteld dat alle beoordeelde praktijkovereenkomsten de duur van de BPV periode duidelijk in de overeenkomst aangeven. Naast de duur van de praktijkovereenkomst, dient ook helder uit de POK te blijken wat de omvang van de BPV periode is. De JOB heeft onderzocht of één van de volgende punten in de POK stond weergegeven: Aantal studiebelastingsuren; Aantal uren per week; Aantal dagen per week en het aantal uren per dag. In totaal geven 55 van de 57 praktijkovereenkomsten de omvang van de BPV aan. 32 onderwijsinstellingen doen dit door het aantal studiebelastingsuren te vermelden. In 29 contracten wordt het aantal klokuren per week vermeld. Er zijn 15 onderwijsinstellingen die op meerdere manieren aangeven wat de omvang van de BPV periode is. Er zijn twee onderwijsinstellingen die zowel het aantal dagen per week vermelden als het aantal uren per dag. In twee praktijkovereenkomsten wordt de omvang in dagen aangegeven. Er zijn twee POK s waarin de omvang van de BPV niet is vermeld. Daarmee voldoet 3% niet aan de wettelijke eis om de omvang van de BPV aan te geven. De volgende bepalingen die uit hoofde van de WEB in de praktijkovereenkomst moeten worden opgenomen, zijn bepalingen over de begeleiding, het deel van de eindtermen dat gerealiseerd dient te worden tijdens de BPV en de beoordeling van de BPV. Er is geen enkele onderwijsinstelling die geen bepalingen in de POK heeft opgenomen over de begeleiding. Ook wordt er in alle praktijkovereenkomsten iets vermeld over de te behalen eindtermen en over de beoordeling daarvan. Op deze punten voldoen alle door de JOB ontvangen praktijkovereenkomsten aan de wettelijke criteria. 6

Voor de beoordeling van deze wettelijke criteria is er in eerste instantie alleen gekeken naar het al dan niet voorkomen van de woorden begeleiding, eindtermen en beoordeling. Vervolgens heeft de JOB een aantal aanvullende criteria opgesteld met daarin de afspraken die volgens de JOB ten minste over deze onderwerpen in de POK zouden moeten worden gemaakt. Wanneer er wordt gekeken wat er precies over deze onderwerpen wordt gezegd, dan blijkt er zeer grote variatie tussen de contracten te bestaan. 1.1.2 Begeleiding De meeste onderwijsinstellingen hebben onder het kopje begeleiding iets opgenomen als: de onderwijsinstelling wijst uit haar midden een begeleider aan en het leerbedrijf wijst een praktijkopleider aan In de overgrote meerderheid van de praktijkovereenkomsten wordt tevens benoemd wie de begeleider vanuit de onderwijsinstelling en vanuit het leerbedrijf is. 45 van de 58 (78%) overeenkomsten vermelden de naam van de begeleider vanuit de onderwijsinstelling èn 47 (81%) van de 58 die van de begeleider vanuit het leerbedrijf. 43 van de 58 onderwijsinstellingen (74%) vermelden zowel de naam van de begeleider vanuit school als die vanuit het bedrijf met naam en toenaam in de praktijkovereenkomst. In veertien praktijkovereenkomsten (24%) worden zowel de naam van de beide begeleiders als de contactgegevens, bijvoorbeeld een mobiel telefoonnummer of een doorkiesnummer, vermeld. Er zijn vijf praktijkovereenkomsten (9%) waarin wordt aangegeven op hoeveel contacturen met de begeleider vanuit de onderwijsinstelling de deelnemer ten minste recht heeft. 7 In vier POK s is dat ten minste één uur, in één is dat twee uur. Er is één overeenkomst waarin staat dat er regelmatig contact is met de begeleider vanuit de onderwijsinstelling. Drie POK s vermelden daarnaast dat de deelnemer recht heeft op begeleiding vanuit het leerbedrijf. Dit varieert van één keer per week tot begeleiding bij alle activiteiten. Overigens is het recht op begeleiding vanuit het leerbedrijf al in de erkenningscriteria van het leerbedrijf verwerkt. Het zou voor de deelnemer echter wel inzichtelijk(-er) moeten worden gemaakt dat hij hier recht op heeft. Er moet in de POK worden vermeld waar en/of bij wie de deelnemer terecht kan voor hulp of meer informatie indien hij een klacht heeft over de begeleiding vanuit het leerbedrijf. Veertien praktijkovereenkomsten bieden de mogelijkheid om individuele afspraken vast te leggen. In drie POK s lijken individuele afspraken eerder uitzondering; deze kunnen als aanhangsel bij de POK worden gevoegd. Elf 7 N.B. het gaat hier over het aantal uren begeleiding gedurende de hele stageperiode. 7

POK s hebben op het voorblad een aantal blanco regels opgenomen voor nadere afspraken met betrekking tot de begeleiding. Wanneer het dus gaat om concretere afspraken of het aantal uren begeleiding waar de deelnemer ten minste recht op heeft, kan worden gezegd dat 34% van de praktijkovereenkomsten (20 in totaal) hier iets meer informatie over geven. Er zijn twee POK s waar ook in is opgenomen dat de school verantwoordelijk is voor het verzorgen van stagevoorbereiding. De POK geeft geen garanties over de bereikbaarheid van de begeleiders. Twee overeenkomsten vormen hier een uitzondering op. In één POK staat: de begeleider is doorgaans bereikbaar voor de deelnemer, in de andere praktijkovereenkomst kunnen er nadere afspraken over de overlegmomenten worden gemaakt. Geen enkele POK vermeldt iets over een (telefonisch) spreekuur van de begeleiders. Er is daarmee geen enkele praktijkovereenkomst die aan alle JOB-criteria voldoet. In de meeste contracten wordt vermeld dat er begeleiding is of dat er begeleiders zijn en vaak ook wie dat zijn. Echter op hoeveel contacturen de deelnemer ten minste recht heeft, wanneer de begeleiders bereikbaar zijn of wat de deelnemer van zijn begeleiders kan verwachten, staat in de meeste gevallen niet in de POK. Wanneer er wordt bekeken welke rechten de deelnemer met betrekking tot zijn begeleiding daadwerkelijk aan de praktijkovereenkomst kan ontlenen, is dat in 35 contracten (60%) niet meer dan het feit dat er begeleiding is. Negen onderwijsinstellingen (16%) verwijzen wat betreft de regels met betrekking tot de begeleiding naar een ander document. In de meeste gevallen is dat de OER of het BPV handboek. 1.1.3 Eindtermen Ook wat betreft het artikel over de eindtermen zijn er grote verschillen terug te vinden tussen de overeenkomsten. Er zijn negen onderwijsinstellingen die een aanhangsel bij de POK hebben gevoegd waar de tijdens de BPV perioden te behalen eindtermen of deelkwalificaties worden uitgeschreven. Dertien POK s vermelden de eindtermen op het voorblad en slechts één POK heeft een beschrijving van de taken in de POK opgenomen. Uit 38% van de praktijkovereenkomsten blijkt dus welke eindtermen of taken de deelnemer tijdens de stage in ieder geval zou moeten leren. De meeste POK s hebben echter een weinig concrete formulering als: tijdens de BPV periode worden de landelijke eindtermen gerealiseerd zoals die in het onderwijs- en examenreglement zijn beschreven. Het onderwijs- en examenreglement (de OER) wordt niet standaard aan iedere deelnemer uitgedeeld. De deelnemer heeft wel een inzagerecht in de OER maar hij is lang niet altijd op de hoogte waar en/of bij wie hij dit document kan inzien. Als de onderwijsinstelling een studiegids of BPV-gids heeft, is daar in de meeste gevallen een verkorte samenvatting van de OER 8

in opgenomen. Maar ook dit is niet altijd en niet overal het geval. Het volgende citaat is illustratief: als er sprake is van een POB (praktijk opleidingsboek) staan daarin de specifieke BPV eindtermen vermeld. Er zijn overigens ook onderwijsinstellingen die de OER wel aan de deelnemers uitreiken of die de tekst op de website hebben geplaatst. Maar de OER is doorgaans voor de deelnemer een zeer ontoegankelijk document. Het is dan ook de vraag of de deelnemer bij de ondertekening van de POK werkelijk op de hoogte is welke eindtermen hij tijdens zijn stage moet leren. Uit de praktijkovereenkomst blijkt vaak alleen dat er eindtermen tijdens de stage moeten worden behaald, maar niet welke dat zijn. Daarbij komt dat de deelnemer bij problemen tijdens zijn stage moet kunnen terugvallen op de praktijkovereenkomst. Wanneer de werkzaamheden tijdens de stage onvoldoende aansluiten op de inhoud van de opleiding, heeft de deelnemer niets aan een praktijkovereenkomst waarin geen concretere richtlijnen zijn afgesproken over de werkzaamheden die hij tijdens zijn stage zal gaan uitvoeren. 1.1.4 Beoordeling De meeste onderwijsinstellingen, zo n 92 %, hebben met betrekking tot de beoordeling een standaard formulering in de POK opgenomen als: Het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling beoordeelt of de deelnemer de overeengekomen eindtermen heeft gerealiseerd. In drie POK s is te achterhalen wat de naam is van degene door wie de deelnemer wordt beoordeeld. Daarnaast zijn er twee praktijkovereenkomsten waarin de naam te achterhalen is van een eventuele medebeoordelaar. Er zijn vijf praktijkovereenkomsten die een opsomming geven van de punten of onderdelen aan de hand waarvan een deelnemer wordt beoordeeld. Er is slechts één praktijkovereenkomst waarin wordt vermeld door wie de deelnemer wordt beoordeeld en op basis waarvan de beoordeling zal plaatsvinden. De meeste praktijkovereenkomsten, 50 in totaal, verwijzen voor de regels met betrekking tot de beoordeling naar de OER of bijvoorbeeld het BPV handboek. Uit de overige overeenkomsten wordt helemaal niet duidelijk of de deelnemer bij ondertekening van de POK op de hoogte is van de punten waarop hij tijdens zijn stage beoordeeld zal worden en door wie hij beoordeeld wordt. In totaal verwijzen 54 van de 58 onderwijsinstellingen voor één (of meerdere) van de bovengenoemde criteria naar het onderwijs- en examenreglement of naar (bijvoorbeeld) het BPV handboek. Twintig daarvan hebben een passage in de POK opgenomen waarmee de deelnemer bij ondertekening verklaart dat hij deze documenten heeft ontvangen. Daarnaast zijn er negen 9

praktijkovereenkomsten waar de deelnemer bij ondertekening verklaart kennis te hebben genomen van de documenten waar naar wordt verwezen. In geen enkele praktijkovereenkomst moet hier echter apart voor worden getekend. Bij vijf onderwijsinstellingen zijn de POK en de OER in één document verwerkt. Eén praktijkovereenkomst vermeldt waar en bij wie deze documenten ter inzage liggen. 1.1.5 Voortijdige beëindiging van de POK Voorts schrijft artikel 7.2.8, lid 2 sub d van de WEB voor dat de POK bepalingen moet bevatten over de gevallen waarin de POK voortijdig kan worden beëindigd. Ook moet worden aangegeven welke procedure in zo n geval dient te worden gevolgd. In alle praktijkovereenkomsten is er een kopje einde overeenkomst opgenomen met daaronder bepalingen in welke gevallen (of een aantal daarvan) de POK (voortijdig) eindigt. Hoewel hiermee wellicht formeel aan de wettelijke criteria is voldaan, kunnen de bepalingen die hier zijn opgenomen in de meeste gevallen als zeer eenzijdig worden bestempeld. Doorgaans wordt namelijk alleen vermeld onder welke omstandigheden het contract door het leerbedrijf en/of de onderwijsinstelling kan worden verbroken. Daarnaast staat er in een aantal overeenkomsten een algemene bepaling in de trant van: deze overeenkomst eindigt indien één der partijen op grond van zwaarwegende omstandigheden beëindiging noodzakelijk acht Hiermee is formeel benoemd dat de deelnemer het contract ook kan ontbinden, maar dit is naar de mening van de JOB op zo n wijze gesteld dat de deelnemer dit er zelf in veel gevallen niet uit zal halen. Daarbij komt dat het voor een deelnemer niet duidelijk is wat er onder zwaarwegende omstandigheden wordt verstaan. Het is daarmee voor een mbo-er totaal niet inzichtelijk onder welke omstandigheden de POK door hem eerder kan worden beëindigd. Dit is op zijn minst opmerkelijk omdat de praktijkovereenkomst ook door de deelnemer wordt ondertekend. De deelnemer zou daarom ook op de hoogte moeten zijn van de gevallen waarin de praktijkovereenkomst door hem (voortijdig) kan worden ontbonden. Er zijn slechts drie praktijkovereenkomsten die expliciet aangeven dat het contract ook door de deelnemer kan worden ontbonden. In een aantal praktijkovereenkomsten is een artikel opgenomen over een vervangende praktijkplaats. Het betreft hier een vervangende praktijkplaats indien de bestaande stageplaats conform de bepalingen in artikel 7.2.10 van de WEB niet meer voldoet. Daarmee beschrijft dit artikel tevens een aantal, voor de deelnemer zeer relevante, omstandigheden waarin de POK voortijdig kan worden ontbonden. Het vermelden van de bepalingen in bovengenoemd artikel, wordt in dit onderzoek dan ook meegerekend bij de beoordeling of de praktijkovereenkomst aan sub d van lid 2 van artikel 7.2.8. van de WEB voldoet. In totaal zijn er 51 onderwijsinstellingen die hier in de POK 10

iets over vermelden. 25 daarvan hebben hier een apart artikel over opgenomen in de POK. De anderen hebben deze bepaling gerangschikt onder einde overeenkomst. Er zijn twee praktijkovereenkomsten die vermelden waar of bij wie de deelnemer in zo n geval meer informatie of hulp kan vragen. Zeven overeenkomsten vermelden helemaal niets over de bepalingen in artikel 7.2.10 van de WEB en voldoen daarmee niet aan de wettelijke criteria zoals ze in dit onderzoek zijn geïnterpreteerd. 1.1.6 Wijze voortijdig einde praktijkovereenkomst Ook over de wijze waarop de praktijkovereenkomst voortijdig kan worden ontbonden, wordt weinig duidelijkheid gegeven. De meeste instellingen, 54 in totaal, vermelden wel dat dit schriftelijk dient te gebeuren. Maar aan wie het schrijven moet worden gericht, wat daar precies in zou moeten staan en binnen welk tijdsbestek dit zou moeten gebeuren, wordt niet vermeld. Achttien praktijkovereenkomsten melden dat er eerst een gesprek moet plaatsvinden tussen de betrokken partijen en dat de afspraken daarna schriftelijk moeten worden bevestigd. Er wordt echter niet vermeld wat de deelnemer moet doen als hij het niet eens is met de uitkomst van dat gesprek. Er wordt slechts in twee praktijkovereenkomsten benoemd dat de deelnemer bezwaar kan maken tegen het besluit van de andere partijen om de POK voortijdig te beëindigen en hoe dit moet worden gedaan. Eén onderwijsinstelling verwijst naar de brochure voortijdige beëindiging praktijkovereenkomst van de Bve-raad. 8 Uit de onderstaande tabel blijkt dat de overgrote meerderheid van de praktijkovereenkomsten (78%) formeel aan alle hier onderzochte wettelijke criteria voldoen. Er is echter alleen gekeken of er in de praktijkovereenkomst bepalingen over de onderwerpen uit artikel 7.2.8 lid 2 van de WEB voorkomen. De inhoud van deze bepalingen is hier buiten beschouwing gelaten. Tabel 1: formeel voldaan aan alle wettelijke criteria Criteria Aantal onderwijsinstellingen percentage Duur BPV 57 9 100% Omvang BPV 55 10 97% Begeleiding 58 100% Welk deel van de eindtermen 58 100% Beoordeling 58 100% Gevallen voortijdig einde POK 51 88% Wijze voortijdig einde POK 54 93% Totaal 45 78% Bron: JongerenOrganisatie Beroepsonderwijs 8 N.B. deze brochure is een informatiebrochure voor de leden van de Bve-raad (2000). 9 N.B. hier is één onvolledige praktijkovereenkomst buiten beschouwing gelaten. 10 N.B. Idem 11

Wanneer er aan de hand van de criteria die de JOB heeft opgesteld, wordt gekeken wat er precies is afgesproken over de onderwerpen uit bovengenoemd wetsartikel, ontstaat er een ander beeld. Welke rechten de deelnemer daadwerkelijk aan de praktijkovereenkomst kan ontlenen, maakt onderstaande tabel duidelijk. Tabel 2: wettelijke criteria volgens de JOB JOB criteria aantal percentage Naam van de begeleider vanuit school 45 78% Naam van de begeleider bedrijf 47 81% Beide begeleiders + contactgegevens vermeld 14 24% Minimum aantal uren begeleiding in POK 5 9% Algemene afspraken over contact met begeleider 1 2% Mogelijkheid individuele afspraken begeleiding 14 24% Afspraken over stagevoorbereiding 2 3% Bereikbaarheid van de stagebegeleider 2 3% Lijst met te behalen eindtermen 22 38% Functie /taakomschrijving 1 2% Naam beoordelaar staat in de POK 3 5% Naam eventuele medebeoordelaar in de POK 2 3% Er staat in de POK waar de deelnemer op wordt 5 9% beoordeeld Vermeld door wie en op basis waarvan wordt 1 2% beoordeeld Er wordt benoemd dat de deelnemer het contract 3 5% kan ontbinden De gevallen waarin de deelnemer het contract kan 3 5% ontbinden worden beschreven Wijze waarop de deelnemer bezwaar kan maken 2 3% tegen ontbinding van de POK vermeld Verwijzing naar meer informatie over voortijding 3 5% ontbinden van de POK Bron: JongerenOrganisatie Beroepsonderwijs Conclusie De meeste praktijkovereenkomsten voldoen aan de wettelijke criteria. Daarmee zou gesteld kunnen worden dat de rechtspositie van de deelnemer tijdens de stage bij de overgrote meerderheid van de onderwijsinstellingen voldoende is gewaarborgd. Wanneer echter wordt gekeken in hoeverre de deelnemer daadwerkelijk kan terugvallen op de praktijkovereenkomst, is er weinig reden tot optimisme. Wanneer bijvoorbeeld de begeleiding volgens de deelnemer tekort schiet of de werkzaamheden op de stageplaats onvoldoende aansluiten op de opleiding, blijkt de POK naar de maatstaven van de JOB in de meeste gevallen niet (of onvoldoende) te functioneren als instrument dat de rechtspositie van de deelnemer waarborgt. Wellicht verklaart dit ook (deels) waarom de deelnemer, zoals Leenknegt (2001) 12

constateert, minder vaak op de POK teruggrijpt dan het leerbedrijf of de unit. In een aantal praktijkovereenkomsten worden wel aanvullende afspraken gemaakt of er worden iets meer garanties gegeven maar er is geen enkele POK die aan alle hierboven genoemde JOB-criteria voldoet. Er dienen volgens de JOB veel concretere afspraken in de praktijkovereenkomst te worden gemaakt. In de eerste plaats zou het de helderheid voor de deelnemer zeer ten goede komen. In de tweede plaats kan de deelnemer, indien nodig, de andere contractpartijen aanspreken op de afspraken die er in de POK zijn gemaakt. 13

H.2 Rechtspositie, verzekeringen en aansprakelijkheid Gedurende het onderzoek is uit de praktijkovereenkomsten naar voren gekomen dat er erg veel onduidelijkheid bestaat over de rechtspositie die de deelnemer tijdens zijn stageperiode heeft. Deze rechtspositie heeft belangrijke gevolgen voor zijn rechten met betrekking tot sociale verzekeringen. Ook bleek het niet duidelijkheid te zijn wie er aansprakelijk is in het geval van een bedrijfsongeval. Daarom is hier een apart hoofdstuk aan gewijd. 2.1 De rechtspositie van de deelnemer Omdat mbo-ers die een BBL opleiding volgen doorgaans een arbeidscontract ondertekenen, hebben zij meestal de rechtspositie van werknemer. BOL deelnemers ondertekenen veel minder vaak een arbeidscontract en hebben meestal de status van stagiair. Het is echter niet juist om ervan uit te gaan dat een BBL opleiding automatisch de status van werknemer met zich meebrengt en een BOL opleiding automatisch die van stagiair. Een uitspraak van de Hoge Raad in 1982 heeft bepaald dat deelnemers in het destijdse leerlingwezen (nu de BBL opleiding), niet verplicht een arbeidscontract moeten ondertekenen. 11 Ook de WEB zegt niets over de verplichting van een arbeidscontract voor BBL ers. Andersom is het ook niet verboden dat een BOL deelnemer een arbeidsovereenkomst met zijn leerbedrijf afsluit. Het blijkt echter dat in 15 van de 58 praktijkovereenkomsten, de rechtspositie gelijk wordt gesteld aan de leerweg die door de deelnemer wordt gevolgd. Er wordt ten onrechte vanuit gegaan dat wanneer een deelnemer een BBL opleiding volgt, er sprake is van een arbeidscontract en de deelnemer de rechtspositie van werknemer heeft. Anderzijds wordt de beroepsopleidende leerweg gelijk gesteld aan de positie van stagiair. Er staat dan iets als: tijdens de BPV heeft de deelnemer in de BBL de rechtspositie van werknemer ( ) bij de BOL is geen sprake van een arbeidsovereenkomst en verandert de positie van de deelnemer dus niet. Of: Gedurende de periode van de beroepspraktijkvorming heeft de leerling de aan de ommezijde vermelde rechtspositie blijkend uit de aanduiding beroepsbegeleidende leerweg dan wel beroepsopleidende leerweg. Aan de ommezijde van de praktijkovereenkomst in kwestie, is alleen een invulmogelijkheid voor de leerweg opgenomen. De leerweg is hier synoniem 11 Hoge Raad, 29 oktober 1982, NJ 1982,230. 14

geworden voor de rechtspositie die de deelnemer gedurende zijn stage heeft. Dit is zorgelijk omdat er juridisch gezien een ander onderscheid bestaat. Iemand heeft de juridische status van werknemer als er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Artikel 6:10, boek 7, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek gaat over de arbeidsovereenkomst en stelt: De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. 12 Dit artikel beschrijft een situatie waar sprake is van een arbeidsovereenkomst. Of er daadwerkelijk een contract is ondertekend, is niet relevant. Leenknegt stelt in de evaluatie van de WEB: Als de praktijkovereenkomst voorziet in een vergoeding van de kant van het bedrijf voor arbeid die de deelnemer in het kader van de beroepspraktijkvorming in het bedrijf verricht ( ) dan is er sprake van een arbeidsovereenkomst tussen de deelnemer en het bedrijf. 13 Leenknegt beroept zich hier op artikel 7:610 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek dat stelt: Indien een overeenkomst zowel aan de omschrijving van lid 1 voldoet als aan die van een andere door de wet geregelde bijzondere soort van overeenkomst, zijn de bepalingen van deze titel en voor de andere soort van overeenkomst gegeven bepalingen naast elkaar van toepassing. In geval van strijd zijn de bepalingen van deze titel van toepassing. 14 Lid twee is dus niet noodzakelijk van toepassing op de praktijkovereenkomst die in een stagevergoeding voorziet. Lid één gaat er namelijk van uit dat er sprake is van salaris. Dat wil zeggen, loon dat aan de wettelijke eisen voor het minimum (jeugd)loon voldoet. Dit is iets anders dan een stagevergoeding omdat deze doorgaans zo laag is dat er niet van salaris kan worden gesproken. Er kunnen overigens wel deelnemers zijn die geen arbeidsovereenkomst hebben ondertekend maar die volgens artikel 7:610 toch als werknemer worden aangemerkt, bijvoorbeeld wanneer de stagevergoeding zo hoog is dat het als salaris kan worden beschouwd of omdat er andere zaken als loon worden meegerekend. Doorgaans gaat men er echter vanuit dat er bij deze groep deelnemers geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. 15 Hoewel deze aanname correct is, moet deze wel worden genuanceerd. De Belastingdienst en het UWV maken inderdaad een onderscheid tussen stagiaires met een arbeidsovereenkomst en stagiaires die alleen een vergoeding ontvangen. Deze laatste groep wordt door de genoemde instanties echter wel als 12 Burgerlijk Wetboek, boek 7, artikel 610, lid 1 13 G.J. Leenknegt, Bestuurlijke en juridische aspecten van de WEB. Andere bestuurlijke verhoudingen, vermindering bestuurslast, (Wateringen 2001) p. 146 14 Burgerlijk Wetboek, boek 7, artikel 610, lid 2 15 Mr. Marion Treep, Arbeidsrecht, (Soest, 2003) p. 296 15

fictieve werknemers aangemerkt, waarbij sprake is van een zogenaamd fictief dienstverband. Wat niet over het hoofd moet worden gezien is dat voor een fictief dienstverband de gewone regels voor inhoudingen op het loon gelden. Voor de premies die er voor de volksverzekeringen moeten worden afgedragen, wordt er wèl een onderscheid gemaakt. Bij een fictief dienstverband moeten alleen ZW en ZWF premies worden betaald, bij een echt dienstverband moeten naast de ZW en ZWF ook premies voor de WAO en WW worden afgedragen. Leenknegt (2001) pleit er in de evaluatie van de WEB voor om in de gevallen waarin het niet duidelijk is of de deelnemer wel of geen arbeidsovereenkomst heeft, een rechtsvermoeden te introduceren. Het gaat hier om een weerlegbaar rechtsvermoeden van arbeidsovereenkomst. Dit houdt in dat er indien er is voldaan aan de criteria die in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek staan beschreven, wordt uitgegaan van een arbeidsovereenkomst tenzij de wederpartij dit weet te weerleggen. Dit rechtsvermoeden gaat in als iemand gedurende drie opeenvolgende maanden, wekelijks dan wel gedurende twintig uren per maand, tegen beloning arbeid voor een ander verricht. 16 Dit zou echter alleen een uitkomst bieden voor deelnemers die, naast de bovengenoemde voorwaarden, een stagevergoeding ontvangen die zo hoog is dat het als loon kan worden gekwalificeerd. Maar deelnemers die niets (of heel weinig) krijgen voor hun stage, kunnen alleen terugvallen op de POK. Het zou derhalve beter zijn om de rechtspositie van de stagiair in het algemeen te verbeteren. Logischerwijs zou dit in de eerste plaats moeten gebeuren in het document dat de rechten van de stagiair regelt: de praktijkovereenkomst. Het komt ook voor dat er in de POK een bepaling is opgenomen dat de deelnemer tijdens zijn stage de rechtspositie van stagiair behoudt, ongeacht of er wel of geen arbeidsovereenkomst met het leerbedrijf is. Dit is in strijd met artikel 7:610 van het BW. Indien de deelnemer een arbeidscontract ondertekent, heeft hij de juridische status van werknemer en daar kan in de POK niet van worden afgeweken. Het is in ieder geval belangrijk dat het voor de deelnemer duidelijk is, welke rechtspositie hij tijdens zijn stage heeft. Om verwarring op dit punt te voorkomen strekt het tot aanbeveling om in alle praktijkovereenkomsten duidelijk te maken of er: Sprake is van de beroepsopleidende leerweg of de beroepsbegeleidende leerweg; Wel of geen arbeidscontract is ondertekend; Of de deelnemer de rechtspositie van stagiair of werknemer heeft; Of er wel of geen stagevergoeding wordt uitgekeerd. 16 Treep, Arbeidsrecht, p. 48 16

Onduidelijkheid over de rechtspositie van de deelnemer tijdens zijn stage kan verstrekkende gevolgen hebben, met name op het gebied van sociale verzekeringen en in een aantal gevallen ook de manier waarop de deelnemer door de onderwijsinstelling wordt verzekerd. Hoe dat op dit moment is geregeld, wordt hieronder nader besproken. 2.2 De WA-verzekering In de meeste praktijkovereenkomsten is wel een bepaling opgenomen met betrekking tot verzekeringen. Hoewel dit niet wettelijk verplicht is, sluiten 49 onderwijsinstellingen zowel een WA-goederen als een WAongevallenverzekering voor de deelnemer af. Daarnaast zijn er drie onderwijsinstellingen die een algemene WA-verzekering afsluiten. Eén instelling sluit in plaats van een WA-verzekering een collectieve verzekering voor alle deelnemers af. In vijf praktijkovereenkomsten is hier helemaal niets over geregeld. Van de 53 POK s waar wel een artikel is opgenomen over de verzekering, wordt er in 38 gevallen een volledige verzekering afgesloten. Acht instellingen sluiten alleen een verzekering voor de BOL deelnemers af. Het wordt niet duidelijk door wie BBL deelnemers zonder arbeidscontract verzekerd worden als ze op stage gaan. Zeven onderwijsinstellingen sluiten alleen een aanvullende verzekering af voor schade op de werkvloer en ongevallen. Daarbij wordt er geen onderscheid gemaakt tussen deelnemers die wel en deelnemers die geen arbeidsovereenkomst met het leerbedrijf hebben maar in een aantal gevallen wel tussen BOL en BBL deelnemers. Tabel 4: verzekering afgesloten door de onderwijsinstelling WA-algemeen 3 Waarvan alleen aanvullend 1 WA-goederen 50 Waarvan alleen aanvullend 35 Waarvan alleen voor BOL deelnemers 8 WA-ongevallen 49 Waarvan alleen aanvullend 5 Waarvan alleen BOL 8 Collectieve verzekering voor ongevallen 1 Deelnemer is volledig verzekerd 38 Deelnemer is aanvullend verzekerd 7 Alleen BOL deelnemers zijn verzekerd 8 Geen artikel over verzekeringen opgenomen 5 Bron: jongerenorganisatie Beroepsonderwijs Het lijkt erop dat een aantal deelnemers onverzekerd of onderverzekerd op stage gaat. In 20 van de 58 praktijkovereenkomsten (34%) krijgt de deelnemer te weinig of soms zelfs geen enkele garantie op een goede verzekering. Het wordt uit deze praktijkovereenkomsten bovendien niet duidelijk wie er dan wel een verzekering voor deze deelnemers af zou moeten sluiten. Ook uit de 17

POK s die wel iets vermelden over een verzekering, blijkt niet in alle gevallen op wie de deelnemer de eventueel geleden schade kan verhalen. 2.3 Het sociale zekerheidsstelsel Een deelnemer loopt tijdens zijn stage altijd het risico om (langdurig) arbeidsgehandicapt te raken. De gevolgen van een bedrijfsongeval kunnen heel ingrijpend zijn. Het kan betekenen dat de deelnemer zijn opleiding niet (op tijd) kan afmaken, een andere opleiding moet gaan volgen of zelfs langdurig helemaal niet meer kan werken. Het is dan ook van groot belang dat de deelnemer goed is verzekerd tegen de risico s die hij tijdens zijn stage loopt. Welke rechtspositie een deelnemer tijdens zijn stage heeft, bepaalt op welke sociale voorzieningen hij aanspraak kan maken in het geval van arbeidsongeschiktheid. 17 Dit is als volgt geregeld: Als de deelnemer een arbeidscontract heeft is er sprake van een echt dienstverband. De deelnemer is dan verzekerd voor alle werknemersverzekeringen (o.a. ziektewet, het ziekenfonds en WAO) Als de deelnemer geen arbeidscontract heeft, maar wel een vergoeding van het stagebedrijf ontvangt, beschouwen de belastingdienst en het UWV dit als een fictief dienstverband. De deelnemer is alleen verzekerd voor de ziektewet, het ziekenfonds en de Wajong Als de deelnemer geen arbeidscontract heeft en geen enkele vergoeding ontvangt, dan is er geen dienstverband. Hij is alleen verzekerd voor de Wajong. 18 Op het eerste gezicht lijkt de deelnemer die stage loopt in alle gevallen te zijn verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. Hier zitten wel wat haken en ogen aan. Het betreft deelnemers die geen arbeidsovereenkomst met het leerbedrijf hebben. De deelnemer heeft de status van stagiair en is in het geval van langdurige arbeidsongeschiktheid alleen verzekerd voor de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). De Wajong kent echter een aantal toelatingscriteria. Wanneer er wordt gekeken in welke gevallen een jongere aanspraak kan maken op een Wajonguitkering, dan gelden er beperkende regels. Artikel 5, lid 1 van de Wajong geeft de volgende definitie van een jonggehandicapte, te weten: 17 N.B. voor de volledigheid wordt hier ook vermeld of de deelnemer is verzekerd voor de ZW en ZFW. Omdat dit hoofdstuk zich beperkt tot de voorzieningen voor langdurige arbeidsongeschiktheid, wordt dit hier buiten beschouwing gelaten. 18 Zie: www.belastingdienst.nl/loonbelasting/handleiding premieheffing/stappenplan/stap 1/ dienstbetrekking / fictieve dienstbetrekking/leerling en stagiair 18

In aanmerking komt de jonggehandicapte. Dat is de ingezetene, jonger dan 65 jaar die: a. op de dag waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is of b. na de in onderdeel a bedoelde dag arbeidsongeschikt wordt en in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was. 19 Degenen die onder studerenden worden verstaan, zijn in 1998 bij een bestuurlijk besluit uitgebreid naar onder meer (mbo) stagiaires jonger dan dertig jaar. 20 Noch dit besluit noch de toelatingscriteria van de Wajong, houden echter rekening met het tijdstip in de opleiding waarop een stagiair arbeidsongeschikt kan raken. Een mbo-er die in het eerste half jaar van zijn opleiding stage loopt, geen arbeidscontract heeft, in het voorafgaande (school-)jaar geen opleiding volgde en die vervolgens tijdens de praktijkperiode arbeidsgehandicapt raakt, komt niet in aanmerking voor een Wajong-keuring. Hierbij kan worden gedacht aan voortijdig schoolverlaters die tijdens de nieuwe opleiding in het eerste half jaar stage lopen maar in het jaar daaraan voorafgaand minder dan zes maanden hebben gestudeerd. Een andere denkbare groep die niet in aanmerking komen voor de Wajong, zijn jongeren die geen ingezetenen zijn, bijvoorbeeld met een W-status. Onderstaande tabel verduidelijkt een en ander. Tabel 3: sociale zekerheid bij langdurige arbeidshandicap Omstandigheden Deelnemer WAO Wajong Arbeidsovereenkomst met het leerbedrijf X X Deelnemer zonder arbeidsovereenkomst + in voorafgaande jaar langer dan een half - X jaar studerend Deelnemer zonder arbeidsovereenkomst + - - in het voorafgaande jaar korter dan een half jaar studerend Bron: Jongerenorganisatie beroepsonderwijs Navraag bij het UWV leert dat zij de toelatingscriteria voor de Wajong zeer strikt hanteert. Daarnaast komt het ook voor dat een jongere die wèl aan de bovengenoemde definitie voldoet om in aanmerking te komen voor een Wajong-keuring en een beroep doet op deze uitkering, deze niet krijgt toegewezen. Dit kan in het geval dat het UWV van mening is dat de desbetreffende persoon in theorie nog genoeg andere opties op de arbeidsmarkt heeft en daarom voor minder dan 25% wordt afgekeurd. 21 Hoe groot de groep jongeren is die niet onder de Wajong vallen, is niet bekend. 19 WAJONG, artikel 5, lid 1 SUB a en b. 20 Algemene maatregel van bestuur, uitbreiding van de kring van studerenden voor de toepassing van de WAJONG, d.d. 16 december 1998. 21 UWV publieksinformatie, Amsterdam. 19

De JOB vindt het merkwaardig dat stagiaires die slachtoffer worden van een bedrijfsongeval, alleen kunnen terugvallen op de Wajong. De scholingsmogelijkheden in de Wajong zijn immers zeer beperkt. Mensen met een Wajong-uitkering kunnen alleen scholing inkopen via een reïntegratiebedrijf. De termijn van een dergelijk traject is maximaal twee jaar en het budget is beperkt. Een andere optie is om met toestemming van de arbeidsdeskundige van het UWV een opleiding te volgen. Een vereiste hiervoor is echter wel dat de persoon in kwestie een werkgever heeft gevonden die hem aansluitend op de scholing ten minste een half jaar in dienst neemt. In de huidige situatie worden een aantal mbo-ers niet in staat gesteld om door scholing uit de Wajong-gelden op een gelijkwaardig niveau te worden opgeleid. De JOB is er dan ook voorstander van om een aparte vangnetregeling voor stagiaires in de Wajong op te nemen. Daarin moet worden geregeld dat stagiaires die als gevolg van een ongeval tijdens de stage hun opleiding niet kunnen afmaken, een andere gelijkwaardige opleiding kunnen volgen. Ook moet het toelatingscriterium dat de jongere in het voorafgaande jaar voor het ongeval tenminste zes maanden studerende geweest moet zijn, worden geschrapt en ook mbo-ers met de W-status moeten in aanmerking komen voor deze voorziening. Tot slot moeten jongeren die te maken hebben met de prestatiebeurs en die als gevolg van een bedrijfsongeval studievertraging oplopen of zelfs hun opleiding moeten staken, worden vrijgesteld van het terugbetalen van de prestatiebeurs. 2.4 Aansprakelijkheid Wanneer de geleden schade niet wordt vergoed door een WA-verzekering of door de sociale verzekeringen, is de laatste optie om een partij aansprakelijk te stellen voor de geleden schade. Dit kan alleen door een gerechtelijke procedure te starten. De werkgever heeft een grote verantwoordelijkheid ten opzichte van zijn werknemers. Bepalingen met betrekking tot de verplichtingen van de werkgever, bijvoorbeeld ten aanzien van de veiligheid en gezondheid van de werknemers, worden onder meer geregeld in de arbeidsomstandighedenwet. Leerlingen en stagiaires vallen ook onder deze wet. 22 Hieruit vloeit voort dat de werkgever aansprakelijk kan worden gesteld indien een deelnemer schade lijdt tijdens de stage dan wel schade toebrengt aan het leerbedrijf of aan derden. 2.4.1 Letselschade Als een deelnemer tijdens zijn stage slachtoffer wordt van een bedrijfsongeval, dan kan hij de stagegever aansprakelijk stellen voor zover hij schade lijdt die niet door de sociale verzekeringswetgeving wordt gedekt; bijvoorbeeld de financiële gevolgen van studievertraging als gevolg van het ongeval. Dit kan op basis van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek. In 54 praktijkovereenkomsten is dan ook een artikel opgenomen over de 22 Poelman, Praktijkboek Arbeidsrecht, XII.1-12 20