ter zake van een spoedgeschil tussen 1. de naamloze vennootschap G. H. N.V., hierna te noemen: de holding, 2.a de besloten vennootschap G. A. B.V.

Vergelijkbare documenten
ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap R. EN D. B.V., hierna te noemen aanneemster, M. V., hierna te noemen: opdrachtgeefster,

ter zake van een geschil tussen W.H., hierna te noemen: opdrachtgeefster, de besloten vennootschap BOUWBEDRIJF R. B.V., hierna te noemen aanneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS ter zake van het bevoegdheidsincident in een geschil tussen. de vereniging A., hierna te noemen de VVE,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS in een geschil tussen. de besloten vennootschap A., hierna te noemen leverancier,

ter zake van een geschil tussen 1. de stichting STICHTING W., 2. de stichting STICHTING BEHEER REGISTERGOEDEREN W., hierna te noemen: het ziekenhuis,

1. A., 2. B., hierna te noemen opdrachtgevers, C., hierna te noemen aanneemster,

ter zake van een geschil tussen M.M., hierna te noemen: opdrachtgever, de besloten vennootschap D. B.V., hierna te noemen: aanneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS ter zake van het bevoegdheidsincident in een geschil tussen. A., hierna te noemen de adviseur,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. 1. A., 2. MEVROUW B., hierna te noemen opdrachtgevers,

ter zake van een geschil tussen 1. A. P., 2. T. P., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS ter zake van het bevoegdheidsincident in een geschil tussen: B., hierna te noemen onderneemster,

ter zake van een spoedgeschil tussen J.J., hierna te noemen: opdrachtgever, e i s e r, L.H., H.O.D.N. BOUWBEDRIJF H., hierna te noemen: aannemer,

ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap B. B.V., hierna te noemen opdrachtgeefster, e i s e r e s,

ter zake van een geschil tussen M. B. hierna te noemen opdrachtgeefster, e i s e r e s,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen

ter zake van een geschil tussen 1. W.D., 2. H.S., hierna te noemen: opdrachtgevers, e i s e r s,

ter zake van een geschil tussen 1. W. Z., 2. L. R., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s,

terzake van een geschil tussen de besloten vennootschap B. B.V. hierna te noemen aanneemster,

ter zake van een geschil tussen 1. R.L. en, 2. J.L., hierna (enkelvoudig) te noemen: opdrachtgever,

ter zake van een geschil tussen VvE H., hierna te noemen de VvE, de besloten vennootschap H. B.V., voorheen I. B.V., hierna te noemen onderneemster,

(Kort geding) ter zake van een spoedgeschil tussen. J.H., hierna te noemen opdrachtgever,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS in een (spoedbodem-) geschil tussen. A, hierna te noemen hoofdaanneemster, e i s e r e s,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL APPELVONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen. A, hierna te noemen aanneemster,

ter zake van een geschil tussen

de besloten vennootschap A., (hierna: aanneemster ) e i s e r e s de besloten vennootschap B., (hierna: opdrachtgeefster ) v e r w e e r s t e r

de besloten vennootschap C, hierna te noemen aanneemster,

ter zake van een spoedgeschil tussen de besloten vennootschap V. B.V., hierna te noemen aanneemster,

ter zake van een geschil tussen 1. I W., 2. MEVROUW Y. M., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s,

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

B., hierna te noemen onderneemster,

ECLI:NL:RBMID:2011:BR4744

Essentie: faalrisico ligt op grond van de overeenkomst bij de aannemer. Uitleg van nadere afspraken aan de hand van Haviltex-maatstaf.

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van de gevoegde (spoed)geschillen in hoger beroep tussen. de besloten vennootschap A. hierna te noemen A,

ter zake van een geschil tussen A.Z., hierna te noemen opdrachtgever, e i s e r,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen. a p p e l l a n t e,

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ter zake van een geschil tussen 1. A. W. en 2. B. V., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s in conventie, v e r w e e r d e r s in reconventie,

A., hierna te noemen aanneemster, 1. B., 2. C., 3. D.,

A, hierna te noemen opdrachtgever, de besloten vennootschap B, hierna te noemen aanneemster, zonder gemachtigde.

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. de besloten vennootschap C. hierna te noemen aanneemster,

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap K. B.V., hierna te noemen aanneemster, e i s e r e s, S. S., hierna te noemen opdrachtgever,

terzake van een geschil tussen J. P., hierna te noemen: opdrachtgever, de coöperatie C. UA, hierna te noemen aanneemster, v e r w e e r s t e r,

ter zake van een geschil in kort geding tussen A., hierna te noemen opdrachtgeefster, B., hierna te noemen aanneemster,

ter zake van een geschil tussen 1. naamloze vennootschap A.E. N.V., 2. de naamloze vennootschap D. N.V., 3. de naamloze vennootschap A. N.V.

B., hierna te noemen: opdrachtgeefster,

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05

VvE., hierna te noemen opdrachtgeefster, A., hierna te noemen aanneemster,

Proces-verbaal van de zitting, gehouden op 31 december 2015, houdende mondeling vonnis

EJEA ECLI:NL:RBMNE:2016:3152 Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer414169/KG ZA

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. 1. A., 2. B., hierna te noemen kopers,

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/ KG ZA arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

ter zake van een geschil tussen H., hierna te noemen: koper, gemachtigde: mr. T. Segers, advocaat te s-hertogenbosch,

ECLI:NL:RBHAA:2009:BI7758

ECLI:NL:RBUTR:2009:BL0337

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen. A., hierna te noemen de VvE, B., hierna te noemen B.,

NR. 3. AMBTELIJKE AANSTELLING NAAST TOELATINGSOVEREENKOMST. BEVOEGDHEID VAN SCHEIDSGERECHT. PREMIE VOORTGEZETTE ZIEKTEKOSTENVERZEKERING BIJ VUT.

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 25 april 2018

terzake van een geschil tussen 2. de naamloze vennootschap T., 3. de naamloze vennootschap A.S., 4. de naamloze vennootschap A.N.,

ECLI:NL:RBLIM:2014:7598

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

Bij de memorie van eis zijn producties gevoegd (genummerd 1 17).

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ter zake van een spoedgeschil tussen H.D., hierna te noemen: opdrachtgever, e i s e r in conventie, v e r w e e r d e r in reconventie,

ARBITRAAL VONNIS. in de zaak van: eiseres. tegen: verweerster

ECLI:NL:RBROT:2012:BV6392

Nr. 5. SCHADEVERGOEDING WEGENS TEKORTKOMING IN VINDEN OPVOLGER.

ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap H. B.V., hierna te noemen aanneemster,

Uitspraak. Vindplaatsen Rechtspraak.nl NJF 2013/114 S&S 2013/98 GERECHTSHOF AMSTERDAM DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER BESCHIKKING.

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 april 1994 *

DE COMMISSIE GEDRAGSCODE BOUWEND NEDERLAND

inzake: debeslotenvennootschap V.B.V., verzoekster, tegen: GEMEENTE, verweerster, en tegen: D.B.V., tussenkomende partij,

: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Rechtsbijstandverzekeraar

ECLI:NL:RBNNE:2013:6272

ECLI:NL:RBZUT:2009:BI8322

ter zake van een geschil tussen de VERENIGING VAN EIGENAARS H,, hierna te noemen de VvE, e i s e r e s,

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

Reglementen REGLEMENT N ARBITRALE RECHTSPRAAK. september Versie September 2013 Reglement N Arbitrale Rechtspraak - 1

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6133

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

B., hierna te noemen onderneemster, gemachtigde: mr. J.H. Meerburg, advocaat te Amsterdam.

ECLI:NL:RBROT:2009:BJ2053

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. heeft op 11 april 2011 het navolgende arbitrale vonnis gewezen in de zaak van:

Koninklijke Nederlandse Voetbalbond. College van Arbiters. ARBITRAAL VONNIS nr d.d. 3 september 2009 in de zaak van:

ECLI:NL:RBDHA:2017:4885

inachtneming van het bepaalde in artikel 4 voorlegt aan de geschillencommissie.

Vonnis in kort geding in de zaak met zaaknummer / rolnummer: / KG ZA van

ECLI:NL:GHAMS:2016:361 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Nadere arbitrageovereenkomst. De ondergetekenden:

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

ECLI:NL:RBROT:2016:3340

Reglement Geschillencommissie oogo-jeugdplan

ter zake van een geschil tussen de stichting WONINGSTICHTING V., hierna te noemen opdrachtgeefster, e i s e r e s,

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

Transcriptie:

No. 19.578 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een spoedgeschil tussen 1. de naamloze vennootschap G. H. N.V., hierna te noemen: de holding, 2.a de besloten vennootschap G. A. B.V., 2.b de besloten vennootschap G. O. B.V., 2.c de besloten vennootschap G. S. B.V., en 2.d de besloten vennootschap G. Z. B.V., hierna gezamenlijk te noemen: gegadigden, of afzonderlijk: gegadigden sub a, b, c of d, e i s e r e s s e n, gemachtigde: mr. N.L.J.M. Rijssenbeek, advocaat te Arnhem, en de stichting W. STICHTING, hierna te noemen: aanbesteedster, v e r w e e r s t e r, gemachtigde: mr. P.J.P. Severijn, advocaat te Dordrecht. Het Scheidsgerecht: De ondergetekenden, MR. J. ROZEMOND, buitengewoon lid van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, IR. H. WEGNER, en IR. J.C. VAN DER LIPPE, beiden gewoon lid van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, zijn door de Voorzitter van deze Raad overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd tot scheidslieden in na te noemen geschil. De ondergetekenden hebben hun benoeming schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d. 15 mei 1997 is daarvan mededeling gedaan aan partijen. De geschriften, waarbij de ondergetekenden hun benoeming hebben aanvaard, bevinden zich in depot bij het secretariaat van de Raad. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het scheidsgerecht toegevoegd mr. Y.R.R.R. de Mul, secretaris van de Raad. Verloop van de procedure:

2 Tussen partijen is een geschil ontstaan naar aanleiding van de door aanbesteedster gestarte aanbesteding met voorafgaande selectie met betrekking tot de uitvoering van de elektrotechnische- en regeltechnische installaties ten behoeve van de aanpassing van de rioolwaterzuiveringsinstallatie N. te D. Van deze aanbesteding is door aanbesteedster een bekendmaking gepubliceerd in Cobouw d.d. 16 december 1996. Dit geschil is door de holding en gegadigden gezamenlijk bij inleidend schrijven d.d. 7 mei 1997, op diezelfde dag per fax en op 9 mei 1997 in origineel ingekomen bij het secretariaat van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, aanhangig gemaakt bij deze Raad. De holding en gegadigden concludeerden daarbij gezamenlijk voor eis: 1. te bepalen dat aanbesteedster de aanbestedingsprocedure als genoemd in het aanbod opnieuw zal initiëren; 2. te bepalen dat de holding als gegadigde in de zin van de UAR-EG 1991 en de Richtlijn Werken (93/37) dient te worden aangemerkt; 3. te bepalen dat de holding en gegadigden tezamen als gegadigde in de zin van de UAR-EG 1991 en de Richtlijn Werken (93/37) dienen te worden aangemerkt; 4. te gebieden dat de holding al dan niet tezamen met gegadigden in de gelegenheid wordt gesteld zich als gegadigde voor de betreffende inschrijving aan te melden; 5. te gebieden dat de holding al dan niet tezamen met gegadigden, althans gegadigden, althans gegadigden sub a en b door aanbesteedster voor de betreffende inschrijving worden uitgenodigd; 6. te gebieden dat aanbesteedster de termijn voor de inschrijving zodanig zal verlengen dat de holding en gegadigden in staat zijn naar behoren hun inschrijving te verzorgen en in te dienen; 7. alles met veroordeling van aanbesteedster in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen het salaris voor de gemachtigde van de holding en gegadigden. Ter gelegenheid van na te noemen mondelinge behandeling is door aanbesteedster verweer gevoerd bij memorie van antwoord, tevens incidentele memorie houdende exceptie van onbevoegdheid. Aanbesteedster concludeerde daarbij in het incident: dat het de Raad behage de holding niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar vorderingen af te wijzen, met veroordeling van de holding in de kosten van deze procedure, een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige bijstand verleend aan aanbesteedster daaronder begrepen, uitvoerbaar bij voorraad; en in de hoofdzaak voor antwoord: dat het de Raad behage de vorderingen van gegadigden niet-ontvankelijk te verklaren, althans hun vorderingen af te wijzen, met veroordeling van gegadigden in de kosten van deze procedure, een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige

3 bijstand verleend aan aanbesteedster daaronder begrepen, uitvoerbaar bij voorraad. De inhoud van het voormelde inleidend schrijven en van de voormelde memorie dient als in dit vonnis herhaald en ingelast te worden aangemerkt. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft plaatsgehad op donderdag 22 mei 1997. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben gegadigden en de holding hun petitum aangevuld met het verzoek 8. om een verklaring voor recht dat het door aanbesteedster gestelde selectiecriterium in strijd is met de EU-Richtlijn Werken (93/37) en 9. aanbesteedster te verbieden het werk aan te besteden zolang niet de holding al dan niet tezamen met gegadigden in de gelegenheid is geweest naar behoren hun inschrijving te verzorgen en in te dienen, althans binnen een door het Scheidsgerecht in goede justitie te bepalen termijn. Aanbesteedster deed haar conclusie van antwoord ook uitstrekken over deze aanvullingen van de vorderingen. Aan de ondergetekenden zijn de in de memories genoemde en daaraan gehechte bescheiden overgelegd. De raadsman van de holding en gegadigden legde voorts ter gelegenheid van de zitting zijn pleitnotities en het exploit van betekening van het inleidend verzoekschrift over, terwijl de raadsman van aanbesteedster zijn eerdergenoemde memorie overlegde en voordroeg. Voorts heeft aanbesteedster het origineel van een brief van gegadigde sub a aan aanbesteedster d.d. 30 januari 1997 overgelegd. Op verzoek van aanbesteedster hebben de ondergetekenden ter zitting eerst mondeling hun hierna te geven uitspraak meegedeeld in het bevoegdheidsincident en later mondeling de uitspraak in de overige zaak, een en ander zonder motivering. Als datum van de beide uitspraken dient te worden aangehouden de datum onder aan dit vonnis. Beoordeling van het geschil: Bevoegdheid: De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige geschil bij scheidsrechterlijk vonnis is door aanbesteedster betwist voor zover het de vordering van de holding betreft en staat voor het overige onbetwist tussen partijen vast. Zij berust voor dit overige op artikel 67 UAR-EG 1991 met daarin een

4 arbitrale clausule verwijzend naar de Raad en zijn statuten. Met betrekking tot de holding betoogt aanbesteedster dat deze geen betrokkene is in de zin van artikel 67 UAR-EG 1991, omdat zij zich niet heeft aangemeld als gegadigde. Derhalve is geen aanbestedingsovereenkomst tussen de holding en aanbesteedster tot stand gekomen, zodat op de eventuele relatie tussen aanbesteedster en de holding in ieder geval niet het UAR-EG 1991 van toepassing is en derhalve geen tussen hen geen overeenkomst tot arbitrage is tot stand gekomen. Op die grond zouden de ondergetekenden niet bevoegd zijn kennis te nemen van het geschil voor zover dat is ontstaan tussen aanbesteedster en de holding. De holding stelt daartegenover dat zij bij de aanbestedingsprocedure betrokken is geraakt doordat over haar positie in geval van een aanmelding door de holding tussen een medewerker van gegadigde sub a en de in de bekendmaking genoemde informatieverstrekker namens aanbesteedster is gesproken, waarbij deze informatieverstrekker zou hebben meegedeeld dat een combinatie van gegadigden met de holding "geen schijn van kans" zou maken op een uitnodiging tot inschrijving. De inhoud van dit al dan niet telefonisch gevoerde gesprek wordt door aanbesteedster betwist. Zij stelt dat gegadigde sub a zou hebben gevraagd of zij net zoals zij bij een eerdere gelegenheid had gevraagd een beroep zou kunnen doen op de aan de holding toe te schrijven ervaring. Aanbesteedster zou daarop hebben meegedeeld dat haar dit onwaarschijnlijk leek. De versie van dit gesprek van gegadigden wordt bevestigd door een daarover geschreven briefje van de medewerker van gegadigde sub a aan de genoemde informatieverstrekker van aanbesteedster d.d. 30 januari 1997, waarbij die medewerker onder andere schreef: "In ons telefoongesprek gaf u aan dat alleen werkmaatschappijen zich konden aanmelden als gegadigde." De holding heeft zich daarop niet aangemeld als gegadigde, maar meent toch betrokkene te zijn, omdat in deze zin over haar is gesproken en zij naar aanleiding van de haars inziens onjuiste mededeling van de informatieverstrekker van aanbesteedster zich niet heeft aangemeld als gegadigde. Zij meent dat voor betrokkenheid bij de aanbesteding de aanmelding als gegadigde geen vereiste is en dat artikel 67 UAR-EG 1991 het aan een partij zelf overlaat te bepalen of hij een

5 betrokkene is, omdat in die bepaling staat: "- daaronder begrepen een geschil dat slechts door een van de betrokkenen als zodanig wordt beschouwd -". De ondergetekenden zijn van oordeel dat na sluiting van de termijn voor de ontvangst van de aanmeldingen als "betrokkenen" in de zin van artikel 67 UAR- EG 1991 in beginsel slechts kunnen worden beschouwd degenen die daadwerkelijk een aanmelding hebben ingediend, alsmede de in artikel 67 lid 2 UAR-EG genoemden. Als betrokkene kan niet worden aangemerkt een partij die zich had willen aanmelden, maar op grond van al dan niet juiste of juist-begrepen opvattingen van de zijde van aanbesteedster besloten heeft zich niet aan te melden als gegadigde en dit door het verlopen van de daarvoor bepaalde termijn ook niet meer kan doen. Onjuist is de stelling van de holding dat artikel 67 UAR-EG 1991 haar zelf het recht geeft uit te maken of zij betrokkene is. Dit artikel bepaalt slechts dat indien een partij betrokkene is, deze betrokkene zelf mag uitmaken of iets een aan arbiters voor te leggen geschil is of niet. Nu er echter geen sprake van is dat de holding betrokkene is, kan zij ook geen geschil met aanbesteedster hebben dat aan de ondergetekenden als arbiters kan worden voorgelegd ter beslechting anders dan door een alsnog te sluiten arbitrage-overeenkomst. Nu aanbesteedster de bevoegdheid van de ondergetekenden tot kennisneming van het geschil, voor zover dat is gerezen tussen de holding en aanbesteedster, betwist en de holding naar het oordeel van de ondergetekenden geen beroep kan doen op artikel 67 UAR-EG 1991 en geen ander schriftelijk bewijs van een tussen partijen bestaande arbitrage-overeenkomst heeft bijgebracht, dienen de ondergetekenden zich terzake onbevoegd te verklaren. Weliswaar heeft aanbesteedster in haar petitum verzocht de holding niet-ontvankelijk te verklaren, maar uit de toelichting in de memorie, met name alinea 2 van die memorie, begrijpen de ondergetekenden dat bedoeld is te vorderen dat de ondergetekenden hun onbevoegdheid uitspreken. De ondergetekenden lezen het petitum aldus. Aanbesteedster heeft uitdrukkelijk aan de ondergetekenden verzocht uitspraak te doen, uitvoerbaar bij voorraad, met betrekking tot de kosten van het incident. De ondergetekenden begrijpen daaruit dat aanbesteedster hen wel bevoegd acht daar uitspraak over te doen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad. Tegen deze vordering heeft de holding zich niet, althans niet gemotiveerd verweerd, zodat de ondergetekenden daarover bij arbitraal vonnis zullen oordelen na de behandeling van het overige geschil.

6 De hoofdvordering: Tussen partijen staat vast dat gegadigden zich als combinatie hebben aangemeld als gegadigden voor de uitvoering van het genoemde werk. Voorts staat onweersproken vast dat gegadigden sub c en d niet voldoen aan de in de bekendmaking onder 10d genoemde eisen. Nu deze eisen per deelnemer in de combinatie op zich lichter zijn dan de eisen, zoals die onder 10b en c van de bekendmaking zijn opgenomen voor enkelvoudige inschrijvers, staat daarmee tevens vast dat gegadigden sub c en d evenmin voldoen aan de eisen die worden gesteld aan enkelvoudige inschrijvers. Gegadigden stellen in de eerste plaats dat de sub 10d gestelde eisen een verzwaring voor een combinatie betekenen van de sub 10b en c aan enkelvoudige inschrijvers gestelde eisen en dat daardoor aan combinaties van inschrijvers een extra eis wordt gesteld, hetgeen volgens de Europese Richtlijn Werken nummer 93/37, hierna te noemen: "de Richtlijn", en het UAR-EG 1991 niet zou zijn toegestaan. Arbiters constateren dat de bekendmaking onder 10d bepaalt: "In geval van een combinatie dient elk van de deelnemers tenminste te voldoen aan 60% van de in lid 10 sub b) en c) genoemde eisen; bij een combinatie van twee inschrijvers zullen zij gezamenlijk moeten voldoen aan 150% van elk van de in lid 10, sub b) en c) genoemde eisen; bij een combinatie van 3 of meer deelnemers zullen drie inschrijvers gezamenlijk moeten voldoen aan 200% van de voornoemde eisen." Artikel 21 van de Richtlijn bepaalt onder meer dat "combinaties van aannemers mogen inschrijven". Artikel 24 van de Richtlijn bepaalt vervolgens welke "aannemers" van deelneming kunnen worden uitgesloten, terwijl de volgende artikelen van de Richtlijn en met name de artikelen 26 en 27 bepalen, welke financiële, economische en technische eisen aan aannemers kunnen worden gesteld. Uit de redactie van deze artikelen is op te maken dat de Richtlijn onder "aannemers" niet verstaat "combinaties van aannemers" maar afzonderlijke "combinanten". Arbiters concluderen dit uit het gebruik van het woord "aannemers" en "de aannemer" in zowel artikel 24 ("combinatie van aannemers") als in artikel 26 en 27. Met betrekking tot de vraag of aan een combinatie van aannemers hogere eisen mogen worden gesteld dan aan aannemers afzonderlijk bevat de Richtlijn geen enkel voorschrift.

7 Ten aanzien van de afzonderlijke combinanten worden lagere eisen gesteld onder 10d van de bekendmaking dan ten aanzien van enkelvoudige inschrijvers onder 10b en c, namelijk slechts 60% van die eisen. Voorts wordt aan de totale combinatie van vier inschrijvers een lagere eis gesteld dan aan die vier gegadigden, indien zij als afzonderlijke gegadigden zouden inschrijven, namelijk 200% in plaats van 400%. Tenslotte constateren arbiters dat de combinatie van de gestelde eisen (60% en 200%) van geen der combinanten vergt meer dan 100% van de onder 10b of c gestelde eisen aan te tonen, omdat de vier combinanten, mits ieder voldoend aan de 60%-eis tezamen reeds 240% leveren in plaats van 200%, zodat geen der vier combinanten meer dan 60% van de in 10b en c genoemde eisen hoeft aan te tonen. Dit kan geen verzwaring van eisen aan de combinanten worden genoemd. Voor zover dit toch als een zwaardere eis voor de combinatie zou moten worden beschouwd, is dat niet onredelijk, omdat een optelsom van afzonderlijke ervaringen en omzetten van een aantal kleinere ondernemingen niet hetzelfde is als de ervaringen omzetten opgedaan en behaald in één grotere onderneming. Gegadigden hebben voorts betoogd dat de in 10d van de bekendmaking gestelde eis onduidelijk en derhalve niet eenduidig is. Gegadigden kunnen uit de tekst niet opmaken wat 60% van de eisen van 10b is, omdat niet is bepaald: 60% van het bedrag genoemd in 10b. Zij meent dit zo te kunnen lezen dat een combinant van één van twee werken het geheel moet hebben uitgevoerd en van het andere werk slechts 20%, zodat zij in totaal 120% (= 2 x 60%) van twee werken heeft uitgevoerd. Volgens haar is ook mogelijk de lezing dat de vereiste waarde van twee werken wordt opgeteld (= 2 x f. 2.500.000,00 = f. 5.000.000,00) waarvan dan 60% (= f. 3.000.000,00) moet zijn uitgevoerd, ongeacht de verdeling van dat bedrag over de twee referentiewerken. Arbiters zijn van oordeel dat de betreffende bepaling in billijkheid niet anders kan worden uitgelegd dan dat de betreffende combinant dient aan te tonen dat zij werken heeft uitgevoerd als bedoeld in 10b, waarbij het gefactureerde bedrag van elk van die werken minstens gelijk is aan 60% x f. 2.500.000,00 = f. 1.500.000,00. Een andere uitleg achten arbiters niet redelijk. Gegadigden betogen tenslotte dat zij als één geheel dienen te worden beschouwd, te meer nu zij regelmatig als combinatie optreden en hebben aangekondigd ten behoeve van dit werk na gunning als v.o.f. te zullen optreden. Derhalve zou voldoende zijn dat één van de combinanten voldoet aan de eisen

8 gesteld onder 10b en c van de bekendmaking, omdat de ervaring van die ene combinant aan de combinatie als geheel moet worden toegeschreven en de combinatie als geheel één aannemer en dus een enkelvoudige inschrijver is met voldoende ervaring. Aanbesteedster stelt dat het voor haar niet kenbaar is dat het hier niet om een gelegenheidscombinatie gaat. De combinatie heeft zich gepresenteerd als vier afzonderlijke vennootschappen met ieder eigen referenties, verkregen op zelfstandig uitgevoerde werken. Er was bij de aanmelding ook geen sprake van een bestaande overkoepelende vennootschap of van een ander samenwerkingsverband anders dan het concernverband, terwijl van het concern niet anders duidelijk is geworden dan dat de holding de moedervennootschap van de vier zustervennootschappen is. Onder die omstandigheden kan niet gesproken worden van zo'n hecht verband dat feitelijk geen sprake meer is van een combinatie van aannemers, maar van één als zodanig opererende aannemer. Het aanmeldingsformulier is ook ingericht als een formulier voor vier gegadigden, hetgeen ook uitdrukkelijk in dat formulier is te lezen, waarbij de gegadigden ieder afzonderlijk worden genoemd, gegadigde sub a als penvoerder wordt aangesteld, de vier gegadigden tezamen een naam aan de combinatie geven en gegadigden zich als "gegadigden", derhalve in meervoud aanmelden. Uit de daarachter gevoegde bescheiden blijkt op geen enkele wijze dat de vier gegadigden ooit eerder als eenheid hebben opgetreden. Arbiters zijn van oordeel dat aanbesteedster gegadigden dan ook terecht als vier afzonderlijke combinanten heeft beschouwd. Nu tussen partijen vast staat dat twee van de vier combinanten niet aan de gestelde selectiecriteria voldoen, zijn arbiters van oordeel dat aanbesteedster gegadigden terecht niet heeft toegelaten als inschrijfster. Ook is niet aangetoond dat de zusterbedrijven zo onbeperkt over elkaars kennis en know how kunnen beschikken dat de ervaring van de een aan de ander dient te worden toegeschreven. Daar komt bij dat de referentiewerken vanzelfsprekend slechts éénmaal als ervaring kunnen worden opgegeven, tenzij twee zusterbedrijven tezamen aan dat referentiewerk hebben meegewerkt en dan ieder slechts voor zijn eigen deel. Dat betekent dat het toeschrijven van de ervaring van de een aan de ander, zo dat al toegelaten kan worden veroorzaakt, dat in totaal toch niet aan meer ervaring kan worden gerefereerd, zodat voor vier combinanten niet aan het selectiecriterium kan worden voldaan. Tenslotte betogen gegadigden dat zij belang erbij hebben dat de holding

9 alsnog tot de inschrijving wordt toegelaten. Arbiters onderkennen dit belang, zodat gegadigden ontvankelijk zijn in hun vorderingen ten behoeve van de holding. Arbiters zijn van oordeel dat niets er aan in de weg heeft gestaan dat de holding zich als gegadigde zou hebben aangemeld voor of op 30 januari 1997, zijnde de sluitingsdatum voor aanmelding. Weliswaar is mogelijk dat (een woordvoerder namens) aanbesteedster heeft gesteld dat alleen werkmaatschappijen welkom zouden zijn, maar dat had de holding er niet van hoeven te weerhouden desondanks ook alleen of in combinatie aan te melden. Zij zou dan betrokkene zijn geworden in de zin van het UAR-EG 1991 en had bij weigering tot toelating tot de inschrijving zelf een procedure aanhangig kunnen maken. De eventuele foutieve of onjuist begrepen mededeling namens aanbesteedster alleen had de holding niet van aanmelding hoeven te weerhouden. Sedert haar besluit om zich niet aan te melden is er jegens de holding niets veranderd, terwijl zij en gegadigden toch in deze procedure het in beginsel niet onjuiste standpunt innemen dat door de dochtervennootschappen opgebouwde ervaring onder omstandigheden aan de moeder dient te worden toegeschreven, zodat de holding wellicht zou hebben voldaan aan de selectiecriteria en er geen reden zou zijn geweest haar van inschrijving uit te sluiten. Nu de holding zich echter niet heeft aangemeld is de termijn voor aanmelding inmiddels ruimschoots verlopen en kan van aanbesteedster niet gevraagd worden die aanmeldingstermijn weer te heropenen. Resumerend zijn arbiters van oordeel dat aanbesteedster de aanbestedingsprocedure niet opnieuw hoeft te initiëren, terwijl de holding die zich niet als gegadigde heeft aangemeld niet als gegadigde kan worden aangemerkt, ook niet tezamen met gegadigden. Er is geen reden de holding alsnog in de gelegenheid te stellen zich als gegadigde aan te melden, zodat de holding niet alleen en niet tezamen met gegadigden voor de inschrijving behoeft te worden uitgenodigd door aanbesteedster. Gegadigden hoeven door aanbesteedster niet te worden uitgenodigd, omdat zij niet aan de selectiecriteria voldoen, zodat er ook geen reden is de termijn van inschrijving te verlengen. Arbiters hebben reeds overwogen dat het selectiecriterium niet in strijd is met de Richtlijn en er is geen reden aanbesteedster te verbieden de aanbestedingsprocedure voort te zetten. Alle vorderingen dienen derhalve te worden afgewezen. Overige vorderingen:

10 Ter zake van de kosten van de arbitrage overwegen arbiters, dat de holding in het ongelijk is gesteld in het bevoegdheidsincident en gegadigden in de hoofdprocedure, zodat zij dienen te worden veroordeeld in deze kosten. Deze kosten hebben tot en met het depot van dit vonnis ter griffie van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam f. 6.195,50 bedragen en zijn blijkens een daarvan afgegeven kwitantie verrekend met de door gegadigden en de holding gezamenlijk gedane storting. Van deze kosten rekenen arbiters 20%, ofwel f. 1.239,10 toe aan het bevoegdheidsincident. Arbiters achten het voorts billijk om gegadigden en de holding ieder voor hun deel te belasten met een tegemoetkoming in de kosten van processuele bijstand aan de zijde van aanbesteedster. Arbiters stellen deze tegemoetkoming ex aequo et bono vast op f. 4.110,00, waarvan door de holding 20% ofwel f. 822,00 is te dragen en door gegadigden 80% ofwel f. 3.288,00. Ter zake van de kosten dient derhalve door gegadigden aan aanbesteedster te worden voldaan f. 3.288,00 en door de holding aan aanbesteedster f. 822,00. Aanbesteedster vordert nog de uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring van dit vonnis zowel met betrekking tot de proceskosten in het incident als met betrekking tot de proceskosten in de hoofdzaak. Tegen deze vordering is door gegadigden en de holding geen verweer gevoerd, zodat dit deel van de vordering toewijsbaar is, nu uit de wet of de aard van de zaak niet anders voortvloeit. Arbiters zullen het vonnis met betrekking tot de proceskosten derhalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Hetgeen meer of anders is gevorderd, dient te worden afgewezen. Beslissing: In het incident: De ondergetekenden, uitspraak doende, VERKLAREN ZICH ONBEVOEGD kennis te nemen van het geschil voor zover gerezen tussen de holding en aanbesteedster; VEROORDELEN de holding om ter verrekening van de kosten tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan aanbesteedster te betalen f. 822,00 (achthondertweeëntwintig gulden);

11 BIJ VOORRAAD. VERKLAREN deze uitspraak met betrekking tot de kosten UITVOERBAAR In de hoofdzaak: Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid, WIJZEN de vorderingen van gegadigden ter zake voormeld AF; VEROORDELEN gegadigden om ter verrekening van de kosten tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan aanbesteedster te betalen f. 3.288,00 (drie-duizendtweehonderdachtentachtig gulden); voorraad; VERKLAREN dit vonnis met betrekking tot de proceskosten uitvoerbaar bij WIJZEN AF hetgeen meer of anders is gevorderd. Aldus gewezen te Amsterdam, 30 mei 1997 w.g. J. Rozemond w.g. H. Wegner w.g. J.C. van der Lippe No. 19.578 AKTE EX ARTIKEL 1060 RV. (herstelakte) ter zake van een spoedgeschil tussen 1. de naamloze vennootschap G. H. N.V., hierna te noemen: de holding, 2.a de besloten vennootschap G. A. B.V., 2.b de besloten vennootschap G. O. B.V., 2.c de besloten vennootschap G. S. B.V., en 2.d de besloten vennootschap G. Z. B.V., hierna gezamenlijk te noemen: gegadigden, of afzonderlijk: gegadigden sub a, b, c of d, e i s e r e s s e n,

12 gemachtigde: mr. N.L.J.M. Rijssenbeek, advocaat te Arnhem, en de stichting W.STICHTING, hierna te noemen: aanbesteedster, v e r w e e r s t e r, gemachtigde: mr. P.J.P. Severijn, advocaat te Dordrecht. De ondergetekenden, MR. J. ROZEMOND, buitengewoon lid van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, IR. H. WEGNER, en IR. J.C. VAN DER LIPPE, beiden gewoon lid van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, hebben d.d. 30 mei 1997 onder het in hoofde dezes genoemde nummer een scheidsrechterlijk eindvonnis gewezen in het tussen partijen gerezen geschil ter zake van de in dat vonnis genoemde aanbesteding. Dit vonnis is op 2 juni 1997 gedeponeerd ter griffie van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam onder nummer 303/1997. Arbiters hebben nadien geconstateerd dat in de overwegingen van het vonnis twee storende schrijffouten zijn opgetreden, die zij op de voet van artikel 1060 lid 4 juncto lid 5 Rv. wensen te herstellen als volgt. Op pagina 7 van het genoemde vonnis luidt de laatste volledige alinea: "Voor zover dit toch als een zwaardere eis voor de combinatie zou moten worden beschouwd, is dat niet onredelijk, omdat een optelsom van afzonderlijke ervaringen en omzetten van een aantal kleinere ondernemingen niet hetzelfde is als de ervaringen omzetten opgedaan en behaald in één grotere onderneming." plaatsen) Deze alinea dient te luiden (met onderstrepingen bij de verbeterde "Voor zover dit toch als een zwaardere eis voor de combinatie zou moeten worden beschouwd, is dat niet onredelijk, omdat een optelsom van afzonderlijke ervaringen en omzetten van een aantal kleinere ondernemingen niet hetzelfde is als de ervaringen en omzetten opgedaan en behaald in één grotere onderneming." Aldus gedaan te Amsterdam, 11 juni 1997

13 w.g. J. Rozemond w.g. H. Wegner w.g. J.C. van der Lippe 19578