Praktijkinstructie Economisch-administratieve beroepsvorming 2 (CBA09.2/CREBO:50230)



Vergelijkbare documenten
Praktijkinstructie Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 2

Praktijkinstructie Boekhouden 1 (CBA08.1/CREBO:50229)

Praktijkinstructie Bedrijfseconomische beroepsvorming - financiering 3 (CBA10.3/CREBO:50142)

Praktijkinstructie Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 3

Inkopen/bestellen 3 INKOPEN/BESTELLEN 3 (CLO02.3/CREBO:50153)

Boekhouden 1 BOEKHOUDEN 1 (CBA08.1/CREBO:50229)

Praktijkinstructie Externe transportplanning 3 (CLO12.3/CREBO:50196)

Praktijkinstructie Dataverwerking 1 (CSE02.1/CREBO:50236)

Praktijkinstructie Transportmanagementondersteuning

Praktijkinstructie Medisch secretariaat 3 (CSE07.3/CREBO:50180)

Praktijkinstructie Magazijnbeheer 3 (CLO07.3/CREBO:50201)

Praktijkinstructie Personeelsadministratie 3 (CSE09.3/CREBO:50178)

Praktijkinstructie Woningfinanciering 4 (CBV12.4/CREBO:50166)

Praktijkinstructie Tekstverwerking 1 (CSE12.1/CREBO:53139)

Praktijkinstructie Stenografie 3 (CSE10.3/CREBO:50177)

Praktijkinstructie Administratie verkooporders 3 (CCA03.3/CREBO:50156)

Praktijkinstructie Voorraadbeheer 3 (CLO06.3/CREBO:50202)

Praktijkinstructie Oriëntatie op de informatie-analyse 4 (CIN08.4/CREBO:50131)

Praktijkinstructie Bedrijfsoriëntatie 1 (CAL01.1/CREBO:50240)

Module 3 Gegevens verwerken

Praktijkinstructie Commerciële administratie 2 (CCA02.2/CREBO:50157)

Praktijkinstructie Geautomatiseerde informatievoorziening - beheer 3 (CIN02.3/CREBO:50170)

Praktijkinstructie Consumptieve kredieten 4 (CBV14.4/CREBO:50164)

Betalingsverkeer 4 BETALINGSVERKEER 4 (CBV11.4/CREBO:50167)

Praktijkinstructie Fiscaal administratief beheer 4 (CBA07.4/CREBO:50171)

Praktijkinstructie Planning en organisatie 3 (CSE04.3/CREBO:50215)

Praktijkinstructie Woningfinanciering 4 (CBV03.4/CREBO:50166)

Bedrijfseconomische beroepsvorming - kosten 2 BEDRIJFSECONOMISCHE BEROEPSVORMING - KOSTEN 2 (CBA01.2/CREBO:50175)

Economisch-administratieve beroepsvorming 2 ECONOMISCH-ADMINISTRATIEVE BEROEPSVORMING 2 (CBA09.2/CREBO:50230)

Praktijkinstructie Financieel administratieve data entry 2

Sparen en beleggen 4 SPAREN EN BELEGGEN 4 (CBV13.4/CREBO:50165)

Praktijkinstructie Transportadministratie 3 (CLO09.3/CREBO:50198)

Productieplanning 3 PRODUCTIEPLANNING 3 (CLO04.3/CREBO:50189)

Praktijkinstructie Sparen en beleggen 4 (CBV04.4/CREBO:50165)

Materials handling 3 MATERIALS HANDLING 3 (CLO08.3/CREBO:50200)

Transportmanagementondersteuning 3 TRANSPORTMANAGEMENTONDERSTEUNING 3 (CLO10.3/CREBO:50197)

Praktijkinstructie Correspondentie 4

Praktijkinstructie Zakelijke kredieten 4

Praktijkinstructie Consumptieve kredieten 4 (CBV05.4/CREBO:50164)

Inkoopbeleid en -planning 3 INKOOPBELEID EN -PLANNING 3 (CLO03.3/CREBO:50155)

Praktijkinstructie Sparen en beleggen 4 (CBV13.4/CREBO:50165)

Praktijkinstructie Beheer en installatie computersystemen/administratie 3 (CIN06.3/CREBO:50191)

BTW-verhoging 21% CASH en de btw-verhoging per 1 oktober 2012 Wat verandert er voor u en uw boekhouding?

Materials handling 4 MATERIALS HANDLING 4 (CLO08.4/CREBO:50149)

Bedrijfscalculaties 4 BEDRIJFSCALCULATIES 4 (CLO13.4/CREBO:50148)

Standaard functies FashionBase ERP

Handleiding Exact On-line

Nieuw in versie Autoflex 9.1

Externe transportplanning 3 EXTERNE TRANSPORTPLANNING 3 (CLO12.3/CREBO:50196)

Voorbeeld Praktijkopdracht. Secretaresse niveau 3. Betreft: Zorgt voor de schriftelijke informatie-uitwisseling

Transportadministratie 4 TRANSPORTADMINISTRATIE 4 (CLO09.4/CREBO:50135)

Heterogene productie (meerdere producten) De directe kosten hebben een rechtstreeks verband met de productie/verkoop van een product.

Consumptieve kredieten 4 CONSUMPTIEVE KREDIETEN 4 (CBV14.4/CREBO:50164)

Voorraadbeheer 2 VOORRAADBEHEER 2 (CLO06.2/CREBO:50228)

Woningfinanciering 4 WONINGFINANCIERING 4 (CBV12.4/CREBO:50166)

Standaard functies FashionBase ERP. Boekhouding. FashionBase. Boekhouding, telebankieren en automatische BTW aangifte. Facturatie.

Praktijkinstructie Ondersteuning aanschaf en gebruik educatieve software 2 (CIN17.2/CREBO:53095)

Transportadministratie 3 TRANSPORTADMINISTRATIE 3 (CLO09.3/CREBO:50198)

Elektronisch factureren

Productieplanning 4 PRODUCTIEPLANNING 4 (CLO04.4/CREBO:50137)

Praktijkinstructie Helpdesk 3 (ICT08.3/CREBO:53269)

Praktijkinstructie Customer service 3 (CCA05.3/CREBO:50203)

Praktijkinstructie Zakelijke kredieten 4

Calculaties in de praktijk 1

Compad Bakkerij. Document beheer. Inleiding. Debiteuren. Facturering. Compad Bakkerij Facturering

Handleiding InformerOnline Handel

Hoe "PO Omzetten" gebruiken om een factuur te maken van een purchase order

Praktijkinstructie Geautomatiseerde informatievoorziening

Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina s aanwezig zijn.

Handleiding Factureren 7x24

Voorbeeld Praktijkopdracht. Directiesecretaresse-management assistent niveau 4. Betreft: Zorgt voor de schriftelijke informatie-uitwisseling

Administratie verkooporders 3 ADMINISTRATIE VERKOOPORDERS 3 (CCA03.3/CREBO:50156)

AAN DE SLAG L O G I S T I E K G E D E E LT E i

Praktijkinstructie Zakelijke communicatie 2 (CAL04.2/CREBO:50208)

Deutsche Bank. Valutamanagement bij. Deutsche Bank

Commerciële administratie 2 COMMERCIËLE ADMINISTRATIE 2 (CCA02.2/CREBO:50157)

Productinformatieblad Valutatermijntransactie. Vooraf zekerheid over betalingen en ontvangsten in vreemde valuta

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 9

EXAMEN Praktijkdiploma Boekhouden

Voorraadbeheer 4 VOORRAADBEHEER 4 (CLO06.4/CREBO:50151)

Boxenoverzicht LINK2 Handel & Administratie Versie juni 2008

Little Electronics - Handleiding King

Bedrijfscalculaties 3 BEDRIJFSCALCULATIES 3 (CLO13.3/CREBO:50199)

Bedrijfseconomische beroepsvorming 3 BEDRIJFSECONOMISCHE BEROEPSVORMING 3 (CBA11.3/CREBO:50121)

Handleiding Bestelmodule Platform P. 1. Introductie. Versie 1.0 november 2007

U vult bij gebruikersnaam de gebruikersnaam in Bij wachtwoord vult u het wachtwoord in, let op dat dit hoofdletter gevoelig is

UNIDIS KLANTENDAG 2013 UW ADMINISTRATIE SEPA PROOF TRAINING

Lesbrief: Inkopen op kantoor Thema: Wat is er?

De wensen van mensen zijn onbegrensd. Hoe noemen we in de economie deze wensen? BEHOEFTEN. Categorie Vraag & Antwoord

Een product begint als grondstof en daarna word het verwerkt tot een eindproduct.

Bedrijfseconomische beroepsvorming - financiering 2 BEDRIJFSECONOMISCHE BEROEPSVORMING - FINANCIERING 2 (CBA10.2/CREBO:50174)

Gebruikershandleiding. NEO facturatie. Powered bij Twinfield. NEO facturatie

Proeve van bekwaamheid Groen Ondernemen

Je functie, taken en planning van werkzaamheden

Instellingen orders met margeregeling (mogelijk vanaf SnelStart Nota 3). Stap 1: Verkoopsjabloon voor de margeregeling:

Praktijkinstructie Bedrijfseconomisch beheer 4 (CBA12.4/CREBO:53141)

Zakelijke kredieten 4 ZAKELIJKE KREDIETEN 4 (CBV16.4/CREBO:50161)

ERP Systems multi-channel groothandel

Transcriptie:

instructie Economisch-administratieve beroepsvorming 2 (CBA09.2/CREBO:50230)

pi.cba09.2.v2 ECABO, 1 september 2003 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, overgenomen, opgeslagen of gepubliceerd in enige vorm of wijze, hetzij elektronisch, kopieertechnisch, druktechnisch of fotografisch, zonder voorafgaande toestemming van ECABO. Correspondentie met betrekking tot overneming of reproductie: ECABO Postbus 1230 3800 BE AMERSFOORT

Inhoud Inleiding 3 Taak 1 Kostprijscalculatie (eindterm 2.4) 5 Taak 2 Geld- en kredietwezen (eindterm 2.2 en 2.3) 7 Taak 3 Bestellen (eindterm 4.1 en 4.2) 10 Taak 4 Factureren (eindterm 4.3) 13 Economisch-administratieve beroepsvorming 2

Economisch-administratieve beroepsvorming 2 Praktijk

Inleiding In je huidige of toekomstige beroep kom je op allerlei manieren economie tegen. Wat is economie? Economie is de leer of wetenschap waarin centraal staat hoe je met zo min mogelijk (schaarse) middelen kunt voorzien in een zo groot mogelijke behoefte. Anders gezegd: zoveel mogelijk wensen vervullen (eten, drinken, woning, spullen) voor zo weinig mogelijk middelen (geld, arbeid en/of grondstoffen). Een bedrijf probeert dus enerzijds zo goedkoop mogelijk goederen of diensten in te kopen en met zo weinig mogelijk personeel en tegen zo laag mogelijke kosten te produceren. Anderzijds probeert het bedrijf met een zo hoog mogelijke prijs een maximale opbrengst voor haar producten of diensten te behalen. Als de opbrengsten voor het bedrijf hoger zijn dan de gemaakte kosten is er sprake van winst. Niet alle bedrijven of instellingen hebben als doel winst te maken. Overheidsinstellingen en andere non-profit organisaties hebben als doel om een zo goed mogelijk product of dienst te leveren tegen een kostendekkende prijs. Om ervoor te zorgen dat er binnen bedrijven en instellingen zo zuinig mogelijk met de beschikbare middelen wordt omgegaan, worden er allerlei afspraken gemaakt en controles uitgevoerd. De afspraken en de uitkomsten van die controles worden verwerkt in een administratie. Hierdoor houdt een bedrijf of instelling goed zicht op de kosten en opbrengsten. In de praktijk betekent dit, dat je als medewerker allerlei gegevens moet registreren of verwerken, om overzicht te houden op een efficiënt en zuinig gebruik van de beschikbare middelen. Ook is het belangrijk dat je enig inzicht hebt in de werkzaamheden op de financiële administratie, de afdelingen in- en verkoop, en de marketingafdeling in een bedrijf. In taak 1 krijg je inzicht in de kostprijs van producten. In taak 2, geld- en kredietwezen, maak je kennis met de geldstromen van en naar een bedrijf. In taak 3 leer je hoe je een bestelling plaatst (inkoop). In taak 4 leer je hoe je een factuur maakt (verkoop). Economisch-administratieve beroepsvorming 2 3

Economisch-administratieve beroepsvorming 2 4

Taak 1 Kostprijscalculatie Elke onderneming moet weten hoe hoog de kostprijs is van de producten of diensten die geleverd worden. Produceert een onderneming maar één product of dienst, dan is de kostprijsberekening tamelijk eenvoudig. Het wordt moeilijker als een onderneming meerdere producten of diensten levert. De gemeenschappelijke kosten moeten in dat geval aan de verschillende producten worden toegerekend. Er kunnen daarvoor verschillende methoden gebruikt worden. In deze taak leer je berekeningen maken ten dienste van de kostprijs. Doel Aan het eind van deze taak kun je: eenvoudige berekeningen maken ten dienste van de kostprijs (eindterm 2.4) Werkplan Lees het werkplan door om een beeld van de taak te krijgen. Stap 1 Verzamel de benodigde gegevens om de kostprijs van een bepaald product of bepaalde dienst te berekenen. Stap 2 Bereken de kostprijs volgens de integrale kostprijsmethode. Stap 3 Bereken de consumenten/verkoopprijs van het artikel of de dienst op basis van winstmarges en opslagen (en btw-percentage). Vragen Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. Welke methoden bestaan er om de kostprijs van een product of dienst te berekenen? Volgens welke methode wordt in de organisatie de kostprijs van een product of dienst bepaald? Worden er meerdere methoden gebruikt? Zo ja, welke? 2. Welke specifieke kosten worden door de organisatie doorberekend in de kostprijs van producten of diensten? Zijn dit variabele of constante kosten? En directe of indirecte kosten? 3. Welke diensten van derden moeten worden opgenomen in de kostprijs? Moet dit met of zonder btw? Verklaar je antwoord. 4. Bij productiemiddelen die langer dan een productieproces meegaan, zoals machines, zijn de kosten wat anders dan de uitgaven. Wat is het verschil? 5. Bij het productieproces kan zowel afval voorkomen als uitval. Wat is het verschil tussen die twee? Wat is in de organisatie afval en wat uitval? 6. Bij de term restwaarde, moet je dan denken aan arbeid, aan duurzame productiemiddelen of grond- en hulpstoffen? Verklaar je antwoord. 7. Door wie/welke afdeling en hoe wordt de normale productiecapaciteit vastgesteld? 8. Door wie/welke afdeling en op welke wijze worden de percentages afval en uitval gemeten tijdens het productieproces? 9. Welke brutowinstmarges en opslagen hanteert de organisatie bij het bepalen van de verkoopprijs? Taak 1 Economisch-administratieve beroepsvorming 2 5

Opdrachten De opdrachten zijn een uitwerking van het werkplan. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1. Kies met je praktijkopleider een product of dienst waarvoor de kostprijs al is vastgesteld. Onderzoek hoe deze kostprijs tot stand is gekomen. Kijk naar de kosten en eventuele andere factoren die van invloed op de kostprijs zijn geweest. Maak hiervan een overzicht en bespreek dit met je praktijkopleider. 2. Overleg met je praktijkopleider voor welk product of welke dienst de kostprijs moet worden berekend. Maak een lijst van alle kosten die gemaakt worden tijdens het productieproces. Deel de kosten in naar soorten, zoals directe, indirecte, constante en variabele kosten. Houd bij het bepalen van de kosten ook rekening met het eventuele afval- en uitvalpercentage. Bespreek deze kostenlijst met je praktijkopleider. 3. Bereken nu, aan de hand van de gegevens uit opdracht 2, de kostprijs volgens de integrale kostenmethode. Leg de uitkomsten van de kostprijsberekening voor aan je praktijkopleider. 4. Bereken aan de hand van de gegevens uit opdracht 3 de verkoopprijs. Leg de uitkomsten van de verkoopprijsberekening voor aan je praktijkopleider. Taak 1 Economisch-administratieve beroepsvorming 2 6

Taak 2 Geld- en kredietwezen Nederland is sinds jaar en dag sterk gericht op het buitenland. Nederland is een doorvoerland. De export vormt ruim de helft van het Nationaal Product van Nederland. Veel Nederlandse bedrijven die hun producten in het buitenland verkopen, ontvangen daarvoor buitenlandse valuta. De import is bijna net zo groot als de export. De import zullen we vaak met buitenlands geld moeten betalen. Door vraag en aanbod komen de koersen van vreemde valuta tot stand. Er zijn valutasoorten die zeer stabiel zijn; andere bewegen sterk. Juist dit schommelen van de koersen is een reden geweest voor het invoeren van de euro ( ). Bedrijven hoeven voor het betalen van hun invoer uit andere landen van de Europese Monetaire Unie (EMU) niet langer geld te wisselen, wat veel voordeel oplevert. Zo lopen de bedrijven geen valutarisico s meer en betalen ze geen aan- en verkoopkosten. Voor nieteurolanden moet nog steeds geld worden gewisseld om betalingen te kunnen doen. In veel organisaties is soms geld beschikbaar dat enige tijd niet nodig is. Op andere momenten is er juist geld nodig dat niet aanwezig is. Als er tijdelijk teveel geld beschikbaar is, is de bank bereid ons een rentevergoeding te betalen als we dat geld op de bank zetten. Als we geld bij de bank moeten lenen, moeten we rente betalen. Met interestberekeningen kunnen we uitrekenen hoeveel rente we mogen verwachten of moeten betalen. Doel Aan het eind van deze taak kun je: enkelvoudige interestberekeningen maken (eindterm 2.2) eenvoudige berekeningen maken met vreemde valuta (eindterm 2.3) Activiteitenlijst 1 Berekeningen maken met vreemde valuta Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. - Onderzoek met welke landen de organisatie een handelsrelatie heeft. - Zoek uit met welke vreemde valuta de organisatie te maken heeft en ga na of de organisatie een of meerdere vreemde valuta-rekeningen heeft. - Zoek de aan- en verkoopkoersen op voor de vreemde valuta waar de organisatie mee te maken heeft. - Onderzoek of de organisatie de koersen ook gebruikt voor het maken van de calculaties. Leg uit waarom dit wel of niet gebeurt. - Onderzoek welke kosten er door de bank(en) worden doorberekend bij het omwisselen van geld. - Maak een bestelopdracht voor vreemde valuta voor een collega die voor de organisatie naar het buitenland gaat. - Maak een bestelopdracht voor een product dat zowel in Nederland als in een land buiten de -zone te koop is. Bepaal op basis van de berekening in welk land je het product zou kopen. Geef je argumenten weer. Taak 2 Economisch-administratieve beroepsvorming 2 7

Vragen Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. Wat is een wisselkoers? Hoe komt deze tot stand? 2. Wat hebben devaluatie en een koersdaling met elkaar gemeen? Waarin verschillen zij? 3a. Wat is de EMU? b. Welke landen maken deel uit van de EMU? c. Welke EU-landen maken geen deel uit van de EMU? d. Wat is de rol van de Europese Centrale Bank (ECB)? Opdrachten De opdrachten zijn een uitwerking van activiteitenlijst 1. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat de activiteitenlijst moet worden aangepast. Pas de activiteitenlijst, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1. Bepaal aan de hand van inkoop- en verkoopfacturen met welke buitenlandse leveranciers resp. afnemers de organisatie werkt en in welke valuta dit gebeurt. Zoek van de gevonden vreemde valuta de aan- en verkoopkoersen op (denk aan chartale en girale koerslijsten). 2. Bekijk samen met je praktijkopleider een eventueel aanwezige vreemde valuta-rekening. Ga na of deze rekening regelmatig wordt gebruikt, kijk welke koers de bank hanteert en welke koers de organisatie hanteert. (Als er binnen de organisatie gewerkt wordt met een vaste koers voor een munteenheid, beschrijf dan wat de gevolgen zijn als de werkelijke koers hoger of lager is.) 3. Bestel in overleg met je praktijkopleider een product dat zowel in Nederland als in het buitenland te koop is. Bepaal op basis van een berekening waar je het product zult kopen en stel vast hoe de betaling plaatsvindt (chartaal of giraal). 4. Ga na hoe de buitenlandse betalingen/ontvangsten in de organisatie plaatsvinden, (in, in de valuta van het land waarmee de organisatie handelt of in bijv. Amerikaanse dollars). Leg uit wanneer en waarom men voor welke valuta kiest. 5. Bestel in overleg met je praktijkopleider verschillende hoeveelheden van een vreemde valuta. Beschrijf de werkzaamheden die je moet uitvoeren. Leg na afloop vast: - hoeveel je van deze vreemde valuta kreeg - wat er totaal betaald moest worden - welke kosten aan de transactie verbonden waren. Activiteitenlijst 2 Enkelvoudige interestberekeningen maken Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. - Ga na voor welke investering de organisatie leningen heeft lopen. - Ga na wat de looptijd van deze leningen is. Taak 2 Economisch-administratieve beroepsvorming 2 8

- Ga na welke zekerheden aan de geldgever gegeven zijn. - Bereken de effectieve rente die je over de leningen betaalt. Vragen Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. Welke formule moet gebruikt worden om het bedrag te berekenen dat aan rente wordt ontvangen/betaald moet worden? En welke formule moet gebruikt worden om het rentepercentage te berekenen als het rentebedrag bekend/ gegeven is? 2. Voor welke activiteiten trekt de organisatie een lening aan met een korte looptijd en voor welke met een lange looptijd? 3. Wat zijn de huidige rentetarieven die de bank aanbiedt aan de organisatie? 4. Wat zijn voor de organisatie de gevolgen van telebankieren? 5. Van welke kredietvormen maakt de organisatie gebruik? Welke voor- en nadelen kleven aan deze vormen? Opdrachten De opdrachten zijn een uitwerking van activiteitenlijst 2. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat de activiteitenlijst moet worden aangepast. Pas de activiteitenlijst, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1. Neem ten hoogste drie leningen die de organisatie heeft lopen. Ga na wat de looptijd van deze leningen is. Ga na welke zekerheden aan de geldgever gegeven zijn. Onderzoek met behulp van de dagafschriften van de bank/giro welk bedrag de organisatie over het afgelopen jaar aan rente en kosten heeft gemaakt. 2. Bereken het effectieve rentepercentage per jaar dat de organisatie over de drie leningen verschuldigd is. Beschouw de kosten die je bij opdracht 1 hebt gevonden hierbij als rente. Bespreek de resultaten van opdracht 1 en 2 met je praktijkopleider. Taak 2 Economisch-administratieve beroepsvorming 2 9

Taak 3 Bestellen Ieder bedrijf zal voor zijn eigen eindproduct of dienst eerst grondstoffen, (half)fabrikaten en diensten moeten inkopen. Dit inkopen bestaat uit het plaatsen van orders of bestellingen. Soms kan dit per telefoon, maar meestal gebeurt dit schriftelijk via fax, post of e-mail. Bedrijven maken onderling afspraken (procedures) hoe zij omgaan met deze orders. Vaak worden spoedbestellingen, herhalingsorders en orders op afroep onderscheiden. Herhalingsorders en orders op afroep kunnen vaak volgens een bestelprocedure geplaatst worden. Het komt ook voor dat er éénmalig een artikel wordt besteld of dat de vaste leveranciers van het bedrijf een bepaald product niet kunnen leveren. Het bedrijf moet dan bij bestaande of nieuwe leveranciers gaan informeren wie het product kan leveren en tegen welke prijs. De leveranciers maken vervolgens hun aanbod kenbaar met een offerte. Vaak berekenen leveranciers extra kosten voor spoedorders, dit betekent dat een bedrijf de inkoop zo goed mogelijk moet plannen. In deze taak leer je volgens de bestelprocedures orders af te roepen en te plaatsen en je leert offertes aan te vragen. Doel Aan het eind van deze taak kun je: standaardbestellingen uitvoeren (eindterm 4.1) eenvoudige offertes aanvragen (eindterm 4.2) Werkplan Lees het werkplan door om een beeld van de taak te krijgen. Stap 1 Orden de bestelopdrachten op soort (spoedorders, herhalingsorders, orders op afroep, orders voor artikelen met nieuwe specificaties of geheel nieuwe orders). Ga ingeval van een herhalingsorder of order op afroep verder met stap 4. Ga voor andere orders verder met stap 2. Stap 2 Geef de orders die geen herhalingsorders of orders op afroep zijn door aan de verantwoordelijke personen. Zij gaan na of een offerteronde zinvol is. De verantwoordelijke personen selecteren de bedrijven bij wie offertes aangevraagd zullen worden. Stap 3 Maak naar aanleiding van stap 2 in overleg met de verantwoordelijke personen een definitieve offerteaanvraag. Vermeld daarbij direct de eigen inkoopvoorwaarden. Verzend de offerteaanvraag na goedkeuring door de verantwoordelijke persoon per post. Stap 4 Bepaal welke herhalingsorders of orders op afroep spoed hebben (spoedorder) en plaats deze orders als eerste bij de leverancier(s). Plaats daarna de overige herhalingsorders en orders op afroep. Stap 5 Verwerk de orderbevestigingen van leveranciers in de computer of dossier. Stap 6 Geef wijzigingen naar aanleiding van orderbevestigingen door aan de betrokken personen en/of afdelingen. Taak 3 Economisch-administratieve beroepsvorming 2 10

Vragen Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. Aan wie moeten orders die geen herhalingsorder of order op afroep zijn worden doorgegeven binnen het bedrijf waar je werkt? (Geen namen, maar functies noemen) 2. Hoe verloopt de bestelprocedure? 3. Welke procedure wordt gehanteerd in het bedrijf bij het aanvragen van offertes? 4. Is er binnen de organisatie een offerteaanvraagformulier in omloop met voorbedrukte inkoopvoorwaarden? Zo ja, welke gegevens komen er op voor? Zo nee, hoe worden offertes dan aangevraagd? Vragen Beantwoord onderstaande vragen ter oriëntatie op de handel en marketing binnen de organisatie en bespreek je antwoorden met je praktijkopleider. 1. Heeft het bedrijf waar je werkt een marketing(communicatie)plan? Zo ja, waar kun je dit vinden? 2. Waarmee verdient het bedrijf geld? Wat zijn de belangrijkste producten of diensten die het bedrijf verkoopt? 3. Heeft het bedrijf haar klanten ingedeeld in categorieën? Denk hierbij aan welke producten ze afnemen, hoeveel ze afnemen, waar ze gevestigd zijn (regio-indeling) enz. 4. Voert het bedrijf een apart verkoopbeleid per categorie klanten? 5. Waarom is het belangrijk om als bedrijf veel te weten over de eigen klanten? 6. Heeft het bedrijf een geautomatiseerd klantenbestand? Hoe is dit bestand ingedeeld? 7. De markt en de wensen van klanten veranderen voortdurend. Hoe houdt de organisatie die ontwikkelingen bij? Is hier iemand voor aangesteld of zijn er andere afspraken over gemaakt? 8. Richt de organisatie zich ook op de exportmarkt? Zo ja, welke landen? 9. Heeft het bedrijf een afdeling Marketing? Zo ja, wat doet de afdeling Marketing? Beschrijf de activiteiten. 10. Is er een communicatie- of reclamebudget beschikbaar? Zo ja, welke mediavormen worden door de organisatie gebruikt om een reclameboodschap bij de klanten of doelgroep te brengen? 11. Wat doet de afdeling Verkoop van het bedrijf? Beschrijf de activiteiten. 12. Hoe worden binnen het bedrijf nieuwe klanten benaderd en binnengehaald? Opdrachten De opdrachten zijn een uitwerking van het werkplan. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1. Selecteren van orders op soort - Verzamel de orders/bestelopdrachten. - Stel vast wat voor een soort order/bestelopdracht het is. Maak een scheiding tussen spoedorders, herhalingsorders en orders op afroep, orders voor artikelen met nieuwe specificaties of geheel nieuwe orders. - Geef orders die geen herhalingsorders, orders op afroep of spoedorders zijn door aan de verantwoordelijke personen. Taak 3 Economisch-administratieve beroepsvorming 2 11

2. Behandelen van spoedorders - Bespreek met je praktijkopleider (of de verantwoordelijke persoon) welke problemen kunnen ontstaan bij een spoedorder en of de leverancier extra kosten voor de spoedbestelling berekent. - Plaats de spoedorders volgens de procedure. 3. Behandelen van repeat buying (herhalingsorders) en orders op afroep - Verzamel voor de orders op afroep of repeat buying het bijbehorende contract en andere gegevens. Stel voor repeat buying het aantal vast. - Plaats de orders bij de leveranciers volgens de procedure. 4. Verwerken van orderbevestigingen - Verzamel de orderbevestigingen van de leveranciers. - Controleer of de gegevens op de orderbevestiging gelijk zijn aan die van je bestelling. Noteer de afwijkingen en geef deze door aan je praktijkopleider. - Verwerk de orderbevestigingen volgens het in het bedrijf gehanteerde systeem. 5. Opstellen van offerteaanvragen Kies in overleg met je praktijkopleider een artikel dat nog niet eerder is ingekocht of waarvan de specificaties zijn veranderd. Maak voor dit artikel een aanvraag voor een offerte. Maak gebruik van een offerteaanvraagformulier als dit aanwezig is in het bedrijf. Bekijk het formulier met je praktijkopleider. Als er geen offerteaanvraagformulier aanwezig is, overleg dan je met je praktijkopleider welke gegevens er nodig zijn om een offerteaanvraag te maken. Bekijk ook de inkoopvoorwaarden van het bedrijf. Vermeld, als het bedrijf ze gebruikt, internationale kwaliteitsnormen als DIN, ISO, en NEN op de offerteaanvraag. - Controleer de offerteaanvraag op duidelijk en correct taalgebruik. - Stel de aanvraag zo op dat de te ontvangen offertes goed vergelijkbaar en te beoordelen zijn. - Vermeld de uiterste inleverdatum en eventuele andere informatie en/of gewenste monsters. Vraag ook naar de verkoopvoorwaarden van de leveranciers. - Maak kopieën van de offerteaanvragen. - Archiveer de offerteaanvragen volgens de procedure van het bedrijf. Taak 3 Economisch-administratieve beroepsvorming 2 12

Taak 4 Factureren In het verkoopproces vervult de factuur een belangrijke rol. Een klant plaatst een bestelling of order, de leverancier bevestigt deze eerst met een orderbevestiging. De leverancier zendt ook een factuur. Soms wordt deze factuur gezonden vóór de levering van de goederen of het verrichten van de dienst. Soms wordt de factuur daarna verzonden. Op de factuur staan afspraken die zijn gemaakt tussen de klant en de leverancier. Aan de factuur kunnen rechten worden ontleend, daarom moet de leverancier deze zorgvuldig opstellen. Daarnaast moet de klant de factuur goed controleren om er zeker van te zijn dat hij de juiste producten of diensten tegen de juiste prijs en voorwaarden heeft ontvangen of zal ontvangen. In deze taak leer je hoe je facturen kunt aanmaken. Doel Aan het eind van deze taak kun je: een standaardfactuur samenstellen (eindterm 4.3) Werkplan Lees het werkplan door om een beeld van de taak te krijgen. Stap 1 Zoek de gegevens per debiteur bij elkaar om een factuur samen te stellen. Stap 2 Vraag de debiteurengegevens (zoals NAW-gegevens) op aan de hand van een zoeksleutel of voer deze in. Stap 3 Vraag de ordergegevens/artikelgegevens op of voer deze in, controleer na het invoeren de factuurregels. Stap 4 Werk nu alle facturen af. Stap 5 Geef opdracht om de facturen op te stellen. Houd rekening met eventuele bijkomende kosten. Stap 6 Maak een proeffactuur op het scherm van je computer en controleer deze met de invoergegevens. Stap 7 Stel de printer in en maak een proefafdruk. Als deze goed is, print dan alle facturen uit. Stap 8 Maak facturen verzendklaar, voeg zonodig documenten toe. Berg de kopiefacturen op volgens de procedures van het bedrijf. Vragen Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. Wie maakt in de organisatie de verkoopfacturen? 2. Hoe worden bij het bedrijf verkoopfacturen gemaakt? 3. Hoe vaak (per week/per maand) worden er verkoopfacturen gemaakt? Hoeveel worden er dan gemiddeld gemaakt? 4. Hoe krijgen debiteuren een nummer? 5. Hoe worden facturen genummerd? 6. Met hoeveel doorslagen wordt er gewerkt of hoeveel kopiefacturen worden aangemaakt? Waarvoor/voor wie zijn deze kopiefacturen bestemd? 7. Op een factuur komen diverse gegevens voor. Welke soort gegevens zijn dit en waar komen deze vandaan? 8. Welke kortingsregels worden toegepast? Taak 4 Economisch-administratieve beroepsvorming 2 13

9. Wordt er gewerkt met meerdere tarieven voor de omzetbelasting (btw)? Zo ja, welke? 10. Hoe worden de facturen verzonden naar de debiteuren? Worden er nog documenten toegevoegd? 11. Waar worden de (kopie)verkoopfacturen bewaard? Opdrachten De opdrachten zijn een uitwerking van het werkplan. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1. Voorbeelden bekijken Bekijk een groot aantal bestaande facturen. Let daarbij niet alleen op de verwerking en plaatsing van gegevens maar ook op de lay-out. 2. Prijs- en tariefverschillen Bestudeer de gegevens die het bedrijf hanteert voor: - prijzen/tarieven - kortingen - bijkomende kosten - leveringscondities - betalingscondities. Geef aan van welke documenten/informatiebronnen je gebruik kunt maken. 3. Opbouw van een factuur Geef in schema 1 aan hoe een verkoopfactuur bij het bedrijf is opgebouwd. Schema 1 Opbouw van een factuur K O P xxxx xxxx xxxx xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx STAART - Wat is de vaste plaats van de gegevens? - Wanneer gebruik je een punt of een komma? - Wat voor soort gegevens staan in de kop? - Waar komen deze gegevens vandaan? - Wat voor soort gegevens staan in de staart? - Waar komen deze gegevens vandaan? 4. Meekijken bij het samenstellen Werk een tijdje mee met een ervaren medewerker die verantwoordelijk is voor het samenstellen van de verkoopfacturen. Stel vragen en maak aantekeningen. Taak 4 Economisch-administratieve beroepsvorming 2 14

5. Proeffacturen samenstellen Stel zelf een aantal proeffacturen samen. Laat ze controleren door je praktijkopleider. 6. Facturen maken Stel onder begeleiding van je praktijkopleider echte verkoopfacturen samen, totdat je dit zelfstandig kunt. Taak 4 Economisch-administratieve beroepsvorming 2 15