Verenigingsmededelingen vallen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur, de inhoud van de rubrieken onder die van de samensteller.



Vergelijkbare documenten
Paddenstoelen, waarzeggers van het bos. Informatie over: Functies van paddenstoelen:

Paddenstoelen, waarzeggers van het bos

Ontwikkeling leerlingaantallen

Van baan naar eigen baas

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2004.

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2003.

Flora van naaldbossen,

Ecologische Atlas van paddenstoelen in Drenthe

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Analyse ontwikkeling leerlingaantallen

Het provinciaal weidevogelmeetnet in 2007 Uit het Jaarboek Weidevogels 2007

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Vierde kwartaal Conjunctuurenquête Nederland. Provincie Zuid-Holland

Woning verkopen? Juli en december beste maanden

Ecologische Atlas van Paddenstoelen in Drenthe Eef Arnolds, Rob Chrispijn & Roeland Enzlin (red.)

Stadsmonitor. -thema Openbare Ruimte-

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2004.

Door Matthias Koster, Sovon districtscoördinator D13, Grote Rivieren

NOG MEER NATTIGHEID? Door John van Boxel en Erik Cammeraat

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt

Wat feitjes rond de duizendste Eempoldertelling

COOLIA CONTACTBLAD VAN DE NEDERLANDSE MYCOLOGISCHE VERENIGING ISSN:

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

3. Inventarisatie. Organisatie. Figuur 1: Grafiek met het aantal retour gezonden inventarisatieformulieren per organisatie.

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2001

Rapportage Vergelijkend Onderzoek naar Ziekteverzuim SW-sector 2003

Neimed Krimpbericht. Structurele bevolkingsdaling nu ook in Midden- en Noord-Limburg NOVEMBER 2015

Rapportage beoordelen en incidenteel belonen 2012

.., Algemene Rekenkamer. BEZORGEN De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Gen era a Binnenhof AA Den Haag

Check Je Kamer Rapportage 2014

(65%) Totaal Mannen Vrouwen. Totaal jaar jaar

Overzicht uitgeschreven huisartsen NIVEL Lud van der Velden Daniël van Hassel Ronald Batenburg

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur

3 november Inleiding

Najaar update - impact droogte op grasland en het herstel naderhand

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, september 2008

Groene glazenmaker in de provincie Groningen

Nederlandse droogteperiodes vanaf 1906 in beeld Bart Vreeken, Logboekweer.nl

Eikenprocessierups en klimaatverandering,

COOLIA CONTACTBLAD VAN DE NEDERLANDSE MYCOLOGISCHE VERENIGING ISSN:

Werkloosheid nauwelijks veranderd

Graydon studie: Betaalgedrag Nederlands bedrijfsleven Q

Bescherming Weidevogels Zuid-Holland Versterken, ondersteunen en stimuleren van vrijwilligerswerk in het groen

Resultaten. Toelichting abundatiekaart en aantalsschatting Zwarte Specht Veluwe. Henk Sierdsema, Sovon Vogelonderzoek Nederland.

5 Relatie tussen het voorkomen van de bosmuis en de rosse woelmuis en de structuur en breedte van de verbinding

Uitgevoerd in opdracht van. Rapportage beoordelen en incidenteel belonen 2013 Provincies

Landelijke klapekstertelling winter 2008/2009 Eindresultaten

Demografische trends binnen de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt): Een analyse van de ontwikkelingen van de ledentallen van de GKv

Grote gemeenten goed voor driekwart van bevolkingsgroei tot 2025

Opvallend in deze figuur is het grote aantal bedrijven met een vergunning voor exact 340 stuks melkvee (200 melkkoeien en 140 stuks jongvee).

Op Europees niveau is de soort in de periode met 52% afgenomen, en ten opzichte van 1990 met 6%.

Factsheet Bos en Natuur Ontwikkelingen in de sector op basis van de administratie van Colland Arbeidsmarkt 2013

Sportparticipatie Kinderen en jongeren

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek

Inleiding. Thuidium tamariscinum in Friesland. meldingen van Thuidium tamariscinum. Van. meldingen. Buxbaumiella 33 (

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt

Verkiezing en methode

Werken in startende bedrijven

Verschillenanalyse effect nieuwe BKR. Samenvatting. Inleiding. datum Directie Kinderopvang, Ministerie SZW. aan

Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen. Nienke Lammertink en Koen Breedveld

Paddenstoelen in Nationaal Park Het Drents-Friese Wold

Crisismonitor Drechtsteden

Zit de online burger wel online op u te wachten? Door: David Kok

Factsheet 24 november 2010 LO

Trouwen en scheiden in tijden van voor- en tegenspoed

Verslag libellenmonitoring 2017 Leersumse Veld

M Werkgelegenheid bij startende bedrijven. drs. A. Bruins

Milieubarometer

Folkert Buiter 2 oktober 2015

Uitstroommonitor praktijkonderwijs

VERSLAG MIDWINTER ROOFVOGELTELLING 2014

Toeristen in Nederland

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and

Stand van zaken huisvesting kinderopvang in Nederland 2011

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014

Huiselijk Geweld in 's-hertogenbosch. Omvang, kenmerken en meldingen

Percentage voorgelegde vermoedens van misbruik neemt af

*Inkomende post 3368 %PAGE%

M Na regen komt? De MKB-ondernemer als weerman van het economische klimaat. A. Ruis

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2005.

Ondersteuningsproject bij de uitvoering van de reemonitoring in het Zoniënwoud

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 25 mei totale examentijd 3 uur

Kengetallen Mobiliteitsbranche

KENGETALLEN MOBILITEITSBRANCHE

UITSLAGEN WONEN ENQUÊTE

Examen VWO - Compex. wiskunde A1,2

Emmer Erfscheidenveen Meetnet 2015

Handleiding voor de invoermodule Paddenstoelenmeetnet

Vegetatie van loof- en gemengde bossen,

Klimaatverandering & schadelast. April 2015

Resultaten Conjuntuurenquête jaar 2015

De minister en de staatssecretaris van OCW Rijnstraat XP Den Haag. Datum 19 december 2016 Betreft Afwijkende wijze examineren - dyslexie

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste

Opiniepeiling tegenover luisteronderzoek

Werkloosheid daalt verder in september

Graydon Kwartaalmonitor Q3 2018

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, augustus 2008

De Staten na de verkiezingen van 2015

Bijna de helft van de geweldsmisdrijven wordt in de openbare ruimte gepleegd / foto: Inge van Mill.

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Arbeidsmarkt: verschil tussen Utrecht en Noorden van het land blijft groot

Transcriptie:

Ontwerp en foto s omslag: Maurice van der Molen. De Nederlandse Mycologische Vereniging Opgericht in 1908, heeft de Vereniging als doel de beoefening van de mycologie in ruime zin te bevorderen. In voor- en najaar worden wekelijks excursies georganiseerd, verder worden er werkweken gehouden en in de winter verscheidene landelijke bijeenkomsten. Tevens is de NMV actief in de natuurbescherming waar het paddenstoelen betreft. De bibliotheek van de NMV is gehuisvest in het Centraal Bureau voor Schimmelcultures (CBS), Uppsalalaan 8, Postbus 85167, 3508 AD Utrecht. Inlichtingen bij de bibliothecaris, G. Verkley (tel. 030-2122684 (CBS)). Het contactblad van de vereniging, Coolia, verschijnt viermaal per jaar en wordt aan de leden toegestuurd. De contributie voor de NMV bedraagt Euro 20, voor gewone leden (Euro 25, indien adres in het buitenland), en Euro 10, voor huisgenootleden (krijgen geen Coolia) en juniorleden (nog geen 25 jaar; krijgen Coolia). Lidmaatschap voor het leven: Euro 340, ; voor huisgenootleden Euro 170,. Informatie is verkrijgbaar bij de secretaris (adres achterin). Nieuwe leden en adreswijzigingen dienen gemeld te worden bij: Marjo Dam, Hooischelf 13, 6581 SL Malden, tel. 024-3582421, e-mail: nmvleden@mycologen.nl Webstek: http://www.mycologen.nl/ Index Coolia (vanaf 1983) op http://www.mycologen.nl/nieuws.htm Karteringswebstek: http://www.paddestoelenkartering.nl Verenigingsmededelingen vallen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur, de inhoud van de rubrieken onder die van de samensteller. INLEVERDATA KOPIJ Het drukklaar maken van Coolia kost enige tijd. We verzoeken auteurs, ook die van de vaste rubrieken, daarom vriendelijk zich strikt aan de volgende inleverdata te houden: Aflevering Artikelen Vaste rubrieken 1 50(4) 51(1) 51(2) 51(3) 14 augustus 14 november 14 februari 14 mei 1 september 1 december 1 maart 1 juni 1 Column, excursie-aankondigingen, verenigingsmededelingen. Coolia CONTACTBLAD VAN DE NEDERLANDSE MYCOLOGISCHE VERENIGING ISSN: 0929-783

Nieuwsbrief paddenstoelenmeetnet 8 Eef Arnolds 1 & Mirjam Veerkamp 2 1 Holthe 21, 9411 TN Beilen 2 Pelikaanweg 54, 3985 RZ Werkhoven Arnolds, E. & Veerkamp, M. 2007. Ecological monitoring Network Newsletter 8. Coolia 50(3): 117 132. Some results are presented on a network of permanent plots for monitoring selected macrofungi in The Netherlands in the period 1999 2005. The total number of plots increased in 2006 to 731 of which 539 (74%) were counted in that year (Fig. 1). Data on the monthly precipitation in the months June-November in the period 1999 2006 are presented (Fig. 2). A map with the actual distribution of the plots is given (Fig. 3). In 2005 the plots witnessed a further recovery of some hydnaceous species after the dramatic decline in the extremely dry year 2003 (Table 1). The geographical distribution of the rare Sarcodon joeides in The Netherlands is presented together with the location of the plots with that species (Fig. 4). The year 2005 has been in general a moderate year for the monitored fungi. In 2005 four species reached their highest performance since 1999 and 7 species their lowest values. (Table 2, 3). It is demonstrated that Cortinarius bolaris is significantly decreasing in the plots in the period 1999 2005, and that this process coincides with a similar decline of records in the database on fungal mapping in The Netherlands (Fig. 5). On the other hand, the data base on mapping shows that the number of records since 2000 is higher than in the preceding 20 years (Fig. 6). In addition, C. bolaris appears to perform considerably better in plots in the north of the country than in the more polluted central and southern parts (Fig. 7). A surprising result of monitoring is the strong, significant decline since 1999 of the widespread saprotrophic agaric Mycena sanguinolenta (Fig. 8). This conclusion is confirmed by a similar decline in number of records in the mapping project and by mycocoenological data. The data base on mapping shows that this decline dates back to at least the period 1980 1985 (Fig. 9). The influence of changes in environmental conditions in the plots was evaluated for Boletus badius. The frequency of this species appears to be reduced by enrichment of the soil and highly productive herbal communities (Fig. 10), but promoted by disturbance of the soil by digging and sod cutting (Fig. 11). On the other hand the performance of Auriscalpium vulgare is increased in plots with soil enrichment and an increasing productivity of the herbal layer (Fig. 12). After 7 years of monitoring the number of decreasing species (29) outnumbers the number of stable (6) and increasing (2) species (Fig. 13). Possible causes of these results are discussed. Het paddenstoelenmeetnet heeft wederom een uitstekend jaar achter de rug, in weerwil van de grillige weersomstandigheden in 2006. Het totale aantal uitgezette meetpunten nam wederom toe met 29 tot 731. Het aantal meetpunten waar in 2006 daadwerkelijk geteld werd, bedroeg bij de sluiting van de inzendtermijn van formulieren 539. Dat is iets lager dan in de voorafgaande jaren (figuur 1). Onze verwachting is dat dit aantal door nagekomen inzending van formulieren nog wat zal stijgen. Van sommige medewerkers weten we dat ze hun meetpunten vorig jaar wel hebben bezocht, maar tot op heden hun telresultaten niet hebben doorgegeven. En dat is jammer, want nagekomen gegevens kunnen niet meer verwerkt worden in de berekeningen van de indexen over 2006. Daarom willen we alle tellers nogmaals met klem verzoeken om de jaarformulieren tijdig aan ons door te geven. Op dit moment zijn de telgegevens over 2006 nog niet allemaal door het CBS ingevoerd en bewerkt, zodat deze nieuwsbrief in het teken staat van de resultaten tot en met 2005. We zullen speciale aandacht schenken aan enkele soorten die in de meetpunten een duidelijke 117

aantal meetpunten 800 700 600 500 400 300 200 100 0 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 teljaren verloren niet geteld geteld Figuur 1. Aantal meetpunten per jaar in de periode 1998 2006. afname vertonen. Daarbij zullen we deze keer ook andere gegevens betrekken, bijvoorbeeld van de paddenstoelenkartering. Het CBS heeft vorig jaar de door u verstrekte gegevens over veranderingen in meetpunten aan het waarnemingenbestand toegevoegd, zodat de invloed van factoren als verruiging en bodemverstoring op telsoorten kan worden onderzocht. Enkele voorbeelden hiervan worden in deze nieuwsbrief behandeld. Mirjam Veerkamp besteedt in een afzonderlijk artikeltje (zie pag. xxx) aandacht aan een nieuw initiatief van de samenwerkende vrijwilligersorganisaties: Soort van de maand. Voor oktober 2007 is als soort van de maand onze telsoort de Kostgangerboleet (Boletus parasiticus) gekozen. In de rubriek De meetpunten van.. vertellen medewerkers aan het meetnet over ervaringen in hun meetpunten. De vorige aflevering ging over de meetpunten die door de IVN afdeling Roden worden gevolgd. Door een misverstand is deze bijdrage indertijd niet als kader in de nieuwsbrief gepubliceerd, maar als apart artikel in Coolia verschenen (Koelewijn, 2006). Dit jaar voelde Nico Dam zich geroepen om onder de titel Bijvangst een artikel te schrijven over zijn meetpunten bij Nijmegen (zie pag. 133). Daarbij komen ook andere paddenstoelen dan telsoorten aan bod en wordt ingegaan op de relaties tussen methode en resultaten. We zien daarom dit jaar af van deze rubriek, maar nodigen tellers uit om volgend jaar in de nieuwsbrief iets over hun meetpunten te vertellen. Het Nederlandse paddenstoelenmeetnet is onderdeel van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Het is een samenwerkingsverband van de Nederlandse Mycologische Vereniging, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Ministerie van LNV. We willen Arco van Strien en Calijn Plate (CBS) graag bedanken voor de vruchtbare samenwerking en Ad van den Berg voor het verstrekken van gegevens uit het karteringsbestand van de NMV. 118

600 500 mm neerslag 400 300 200 100 0 1971-2000 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Figuur 2. De gemiddelde neerslag in Nederland in de maanden juni (onderaan in iedere kolom) tot en met november (bovenaan) in de periode 1999 2006. Ter vergelijking (linker kolom) het langjarig gemiddelde over de periode 1971 2000 (Bron: website KNMI). Lichtgrijs: maandsom normaal (d.w.z. conform het langjarig gemiddelde) Wit: maandsom ten minste 10% minder dan normaal (droog) Donkergrijs: maandsom ten minste 10% meer dan normaal (nat) December paddenstoelenmaand! Het paddenstoelenseizoen van 2006 ligt alweer geruime tijd achter ons. Dat jaar bracht opnieuw een extreem warme herfst met een grillige verdeling van de neerslag (figuur 2). De totale hoeveelheid regen in zomer en herfst was slechts iets kleiner dan normaal. Juli was zeer droog en de warmste maand ooit, maar werd gevolgd door de natte moesson van augustus. Tegen het einde van die maand schoten de paddenstoelen uit de grond, inderdaad als de spreekwoordelijke paddenstoelen. Alle media besteedden aandacht aan deze vroege paddenstoelenexplosie, die de voorbode leek te zijn van een topseizoen. September werd echter een kurkdroge zomermaand en de meeste soorten verdwenen even snel als ze gekomen waren. Pas na de herfstregens van half oktober volgde herstel dat zich doorzette tot in november en later. Uit berichten van tellers maken we op dat het seizoen 2006 op veel plaatsen als matig is ervaren. Opvallende uitschieters van bepaalde soorten zijn ons niet bekend. Het is wel opmerkelijk dat de aantallen van de Valse hanenkam (Hygrophoropsis aurantiaca) bescheiden waren. Deze soort reageert doorgaans positief op warme, droge periodes in zomer en vroege herfst, hetgeen in 2006 het geval was. Van massale fructificatie, zoals in de herfst van 2003 (Arnolds & Veerkamp, 2005), was nu echter geen sprake. 119

Figuur 3. Ligging van de meetpunten van het paddenstoelenmeetnet in 2006. Dichte driehoekjes: geteld in 2006, open rondjes: niet geteld in 2006. De fructificatie van veel paddenstoelen, ook van mycorrhizavormers, ging in de vrijwel vorstvrije december gewoon door. Kennelijk hadden de mycelia na de herfstdroogte nog wat in te halen. In de vorige nieuwsbrief (Veerkamp & Arnolds, 2006) berichtten we dat in december 2005 nog diverse paddenstoelen gevonden werden. Maar december als volwaardige paddenstoelenmaand is toch een novum voor ons land! Dat is eigenlijk normaal in het gebied rond de Middellandse Zee. Door de opwarming van de Aarde begint het klimaat in Nederland echter steeds meer mediterrane trekjes te vertonen. Terwijl we eind april deze nieuwsbrief schrijven, hebben we te maken met de langste regenloze periode sinds minstens een eeuw. En ook april 2007 gaat weer als recordwarm en overdreven zonnig de boeken in. Het is nog verre van duidelijk welke consequenties deze klimaatsveranderingen hebben voor de Nederlandse mycoflora, maar sommige gevolgen voor de periodiciteit zijn al wel duidelijk te zien: De potentiële fructificatieperiode wordt langer, maar daarbinnen worden de fluctuaties groter en minder voorspelbaar. Daarom is het van groot belang om paddenstoelentellingen te spreiden over de hele zomer en herfst en daarbinnen vooral tijdens periodes met rijke fructificatie te tellen. Vanwege de recente ontwikkelingen hebben we in overleg met het CBS besloten om de toegestane telperiode met ingang van 2007 te verlengen tot en met 31 december. 120

Nog steeds: hoe meer meetpunten hoe beter Vorig jaar hebben we geen kaart met de ligging van de meetpunten afgedrukt. Daarom nu wel weer een actueel beeld van de verspreiding van de meetpunten over Nederland (figuur 3). Daarbij moeten we bedenken dat een stip op de kaart niet zelden betrekking heeft op verschillende meetpunten die echter door de schaal van het kaartje niet afzonderlijk kunnen worden weergegeven. Ten opzichte van eerdere kaartbeelden is er niet veel veranderd. De verdeling over de verschillende fysisch-geografische regio s is bevredigend (vgl. Arnolds & Veerkamp, 2005, plaat 1). Daarbinnen blijven Midden-Nederland en de Hollandse kuststrook de streken met de hoogste dichtheid aan meetpunten, terwijl de Waddeneilanden, oostelijk Friesland, de Achterhoek en westelijk Brabant nog steeds achterblijven. In figuur 3 hebben we deze keer aangegeven welke meetpunten in 2006 wel en niet geteld werden. Tot de niet getelde proefvlakken behoren ook meetpunten die onherstelbaar beschadigd zijn en dus nooit meer bezocht worden. De getelde punten vertonen eveneens een tamelijk gelijkmatige verdeling over het land. Alleen in Zuid-Limburg zijn in 2006 door persoonlijke omstandigheden helaas veel meetpunten ongeteld gebleven. We hopen dat dit een tijdelijke dip in waarnemingsintensiteit betreft in dit bijzondere stukje Nederland. Het is logisch dat er in de loop van jaren een zeker verloop van tellers plaatsvindt, waardoor meetpunten worden opgegeven. In vergelijking met andere meetnetten zijn paddenstoelentellers overigens bewonderenswaardig trouw. Voor verlaten meetpunten met Rodelijstsoorten proberen we altijd andere tellers te vinden. Een overzicht van de belangrijkste vacante meetpunten vindt u in onderstaand kader. Nieuwe meetpunten zijn nog steeds welkom in alle delen van het land. Omdat we streven naar een meer gedetailleerde analyse van de resultaten, bijvoorbeeld op regionaal niveau en van de invloed van bepaalde milieufactoren (zie hierna), zijn van vrijwel alle telsoorten meer meetpunten zeer gewenst. Ter overname aangeboden Provincie Nr. Naam of plaats x/y coördinaat Begroeiing Drenthe 329 Sleenerzand 248,2 / 536,2 berm met lariks Drenthe 330 Sleenerzand 248,6 / 536,4 loofbos Gelderland 460 Kaniestraat 204,5 / 457,8 eikenberm Gelderland 701 Scholtenmaatweg 251,3 / 444,8 eikenberm Gelderland 357 Haverkampstegge 248,9 / 437,8 beukenlaan Noord-Holland 624 Koningshof 099,9 / 487,7 dennenbos Utrecht 646 Austerlitz 151,3 / 455,9 beukenbos Utrecht 667 Boswerf 146,0 / 455,2 beukenbos Noord-Brabant 22 Leende 164,6 / 375,8 dennenbos Noord-Brabant 32 Leende 162,9 / 372,1 dennenbos Noord-Brabant 443 De Maayen 1 138,6 / 408,7 eikenbos Noord-Brabant 467 De Maayen 2 138,9 / 408,9 naaldbos Noord-Brabant 488 L. & D. Duinen 137,7 / 406,4 schraal eikenbos Noord-Brabant 588 Baardwijkse Overlaat 135,5 / 409,8 lariksbos Zie voor een actuele lijst ook onze website: http://nem.paddenstoelenkartering.nl 121

Over stekelzwammen en hanekammen Het jaar 2005 lijkt alweer haast uit onze herinnering verdrongen. Toch waren de weersomstandigheden ook in dat jaar opmerkelijk. De klimatologische herfst (september-november) was de warmste in drie eeuwen. Evenals in 2006 waren de neerslaghoeveelheden zeer ongelijkmatig over het paddenstoelenseizoen verdeeld. Juli en augustus waren natter dan normaal, terwijl september en oktober te droog waren. November was zacht met gemiddelde neerslaghoeveelheden (figuur 2). Op grond van het hierboven beschreven neerslagpatroon en de indrukken van tellers voorspelden we in onze vorige nieuwsbrief een goed jaar voor stekelzwammen (Veerkamp & Arnolds, 2006). De meeste soorten fructificeren immers optimaal in de nazomer en vroege herfst. Bovendien groeien ze vrijwel uitsluitend in wegbermen die veel gevoeliger zijn voor droogte dan bossen. De vruchtlichamen van stekelzwammen ontwikkelen zich langzaam en profiteren daarom sterk van nattigheid in de zomer. Inderdaad blijkt de Avondroodstekelzwam (Sarcodon joeides) in 2005 de hoogste index te bereiken sinds het startjaar 1999 (tabel 1). De aantallen van dat jaar worden overigens maar net overtroffen. In ieder geval is het resultaat een hele geruststelling na de lage waarden in 2003 en 2004 van deze ook internationaal zeldzame soort (Arnolds, 2003). Ondanks het hoogtepunt in 2005 is de trend sinds 1999 nog steeds enigszins negatief, maar statistisch kan er geen uitspraak over gedaan worden. We hebben nu 15 meetpunten van de Avondroodstekelzwam, maar een vergelijking met de gegevens uit het karteringsbestand leert dat er nog een aantal vindplaatsen is waar geen meetpunten zijn uitgelegd, vooral in de Achterhoek en Brabant (figuur 4). Uiteraard houden we ons sterk aanbevolen voor nieuwe meetpunten in deze contreien. Figuur 4. Verspreiding van de Avondroodstekelzwam De minder zeldzame Blauwvoetstekelzwam (Sarcodon scabrosus), die opvallend (Sarcodon joeides) in de periode 1998 2004 volgens het karteringsbestand (open rondjes) en ligging van vaak samen met de Avondroodstekelzwam in de meetpunten met deze soort (driehoekjes). dezelfde meetpunten gevonden wordt, herstelde zich eveneens behoorlijk van de dip in 2003, maar bereikte nog niet het niveau van 1999 en 2002. De Gezoneerde stekelzwam (Hydnellum concrescens) groeit eveneens in hetzelfde milieu en presteerde in 2005 maar iets minder dan in de piekjaren 2001 en 2004 (tabel 1). Onze voorspelling wat betreft de stekelzwammen in wegbermen is dus redelijk uitgekomen. De trend van de Gele stekelzwam (Hydnum repandum) vertoont een ander patroon. De index van deze soort heeft in 2005 de op één na laagste waarde, na het extreme jaar 2003. De 122

Soort n 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Trend Wet. naam Avondroodstekelzwam 15 100 89 65 73 13 46 103? Sarcodon joeides Blauwvoetstekelzwam 40 100 77 69 98 24 75 94? Sarcodon scabrosus Geschubde stekelzwam 2 100 0 19 0 0 0? Sarcodon imbricatus Gezoneerde stekelzwam 51 100 121 111 9 114 101? Hydnellum spongiosipes Gele stekelzwam 31 100 174 147 122 26 103 74 Hydnum repandum Oorlepelzwam 54 100 162 163 90 118 134 105? Auriscalpium vulgare Hanekam 140 100 186 199 187 50 151 172? Cantharellus cibarius Trechtercantharel 27 100 250 182 135 20 112 75 Cantharellus tubaeformis Tabel 1. Landelijke indexen van stekelzwammen en cantharellen, 1999 2005. Trend: matige afname (p < 0,05); sterke afname (p < 0,01);? onzeker Gele stekelzwam fructificeert voornamelijk in september en oktober, gemiddeld later dan de hierboven genoemde soorten (Nauta & Vellinga, 2005). Bovendien groeit de soort veel vaker in bossen. De weersomstandigheden waren voor deze paddenstoel in 2005 dus betrekkelijk ongunstig, hetgeen in de index tot uiting komt (tabel 1). Daarnaast kan er sprake zijn van reële achteruitgang. De trend sinds 1999 is significant negatief. De Geschubde stekelzwam (Sarcodon squamosus) is een karakteristieke mycorrhizapartner van dennen op zeer voedselarme zandgrond. Hij ontbrak voor het vijfde achtereenvolgende jaar op zijn klassieke vindplaats in het Hulshorsterzand. Op de in 2004 ontdekte vindplaats in Brabant is in 2005 door omstandigheden niet geteld. De Oorlepelzwam (Auriscalpium vulgare) blijft op iedere mycologische excursie een kostbaar kleinood. De soort is door zijn bouw en levenswijze, saprotroof op dennenkegels, niet aan de eerder genoemde stekelzwammen verwant. Hij kan vanaf mei fructificeren, maar heeft zijn grootste bloeiperiode toch in september en oktober (Nauta & Vellinga, 1995). Ook deze paddenstoel heeft in 2005 matig gepresteerd (tabel 1). Op grond van de natte zomer mocht ook een grote oogst van de Hanekam (Cantharellus cibarius) worden verwacht. De score was inderdaad beter dan in 2004 en veel beter dan in het woestijnjaar 2003, maar de hoge indexen uit de jaren 2000 2002 werden niet geëvenaard (tabel 1). Daarentegen deed de Trechtercantharel (Cantharellus tubaeformis) het in 2005 relatief slecht. Hij fructificeert later dan de Hanekam, optimaal van half september tot eind oktober (Nauta & Vellinga, 1995), en heeft dus ongetwijfeld last gehad van de toen heersende droogte. Waarschijnlijk is er met deze soort meer aan de hand, want de index is sinds het topjaar 2000 significant sterk afgenomen. De Trechtercantharel wordt beschouwd als zeer gevoelig voor stikstofdepositie, die in de meeste delen van Nederland nog steeds veel te hoog is. Beter in het noorden Ook de Roodschubbige gordijnzwam (Cortinarius bolaris) staat bekend als een slachtoffer van de overbemesting van het Nederlandse landschap. In de vorige nieuwsbrief constateerden we dat deze soort in 2004 nog lang niet terug was op het niveau van 2000 na de enorme klap in de kurkdroge zomer van 2003 (Veerkamp & Arnolds, 2006, figuur 4). In 2005 lag de index maar weinig hoger (figuur 5), zodat de trend van deze soort over zeven jaar als significant sterk afnemend wordt beoordeeld. Dat valt ook aan de scherp dalende lineaire regressielijn in figuur 5 duidelijk te zien. We hebben de indexen van de Roodschubbige gordijnzwam in het meetnet in de periode 1999 2005 vergeleken met het aantal meldingen in het karteringsbestand in de jaren 1999 2004 (figuur 5). De meldingen over 2005 waren helaas nog niet allemaal aan het karteringsbestand 123

index meetnet 120 100 80 60 40 20 1200 1000 800 600 400 200 index kartering index meetnet (n= 45) index kartering Linear (index kartering) Linear (index meetnet (n= 45)) 0 1999 2001 2003 2005 jaar 0 Figuur 5. Landelijke index voor de meetpunten over de jaren 1999 2005 van de Roodschubbige gordijnzwam (Cortinarius bolaris), vergeleken met de index van het aantal meldingen in het karteringsbestand in de jaren 1999 2004. toegevoegd. Voor deze vergelijking is ook een index berekend voor de karteringsgegevens. Het aantal meldingen in 1999 is daarbij eveneens op 100 gesteld. We zien dat vanaf 2000 het verloop van beide indexen vrijwel identiek is met een piek in 2000 en een diep dal in 2003. Alleen het jaar 1999 wijkt sterk af: De index van het meetnet ligt een factor 10 hoger dan van het karteringsbestand. Zeer waarschijnlijk is de laatste index betrouwbaarder, omdat in 1999 voor het meetnet nog slechts drie meetpunten werden geteld, terwijl een minimum van 25 eigenlijk nodig is voor betrouwbare resultaten. Ondanks deze afwijkende waarden in 1999 vertoont de index voor beide groepen waarnemingen een duidelijke afname. Voor inzicht in de frequentie van de Roodschubbige gordijnzwam over langere termijn kunnen we een beroep doen op het karteringsbestand. Dan blijkt dat de soort over langere ter- aantal km-hokken 60 50 40 30 20 10 0-101980 1983 1986 1989 1992 1995 1998 2001 2004 jaar Figuur 6. Aantal kmhokken per jaar van de Roodschubbige gordijnzwam (Cortinarius bolaris) in het karteringsbestand in de jaren 1980 2004. 124

index 150 100 50 0 2000 2002 2004 jaar Nederland Noord Midden Zuid Figuur 7. Index voor de meetpunten over de jaren 2000 2005 van de Roodschubbige gordijnzwam (Cortinarius bolaris) in Nederland en in de regio s noord, midden en zuid afzonderlijk. mijn bezien juist een positieve trend vertoont (figuur 6). Het jaarlijkse aantal waarnemingen in de periode 1980 1999 was zeer gering en in sommige jaren zelfs nul. In 2000 was de soort plotseling terug van weggeweest, opvallend genoeg voor het uitroepen van het Bolarisjaar (Chrispijn, 2001). Over een mogelijke verklaring van deze opleving hebben we in de vorige nieuwsbrief al een en ander geschreven (Veerkamp & Arnolds, 2006). Ook in de daaropvolgende jaren lag het aantal opgaven hoger dan aan het eind van de 20 e eeuw, met uitzondering van het mycologische rampjaar 2003. Voor een beter begrip hebben we ook nagegaan of er verschillen bestaan in de meetnetindex van de Roodschubbige gordijnzwam tussen verschillende regio s (figuur 7). Daartoe hebben we Nederland verdeeld in drie delen: noord (Friesland, Groningen, Drenthe), midden (Utrecht, Gelderland, Overijssel) en zuid (Noord-Brabant, Limburg). Uit het westen (duinstreek) waren te weinig gegevens voorhanden. Het is opvallend dat de index in het noorden in vrijwel alle jaren sinds 2000 veel hoger ligt dan in het midden en deze op haar beurt wat hoger dan in het zuiden. Dit stemt overeen met de verschillen in stikstofdepositie, die gemiddeld het laagst is in het noorden en het hoogst in het zuiden van Nederland. Winnaars in 2005 Met de Avondroodstekelzwam hebben we hiervoor al een (bescheiden) winnaar van 2005 behandeld. Drie andere soorten bereikten hun hoogste indexwaarde in 2005 (tabel 2). Opmerkelijk genoeg behoren daartoe de enige twee telsoorten die als mycorrhizapartner aan lariks gebonden zijn, de Gele ringboleet (Suillus grevillei) en de Holsteelboleet (Boletinus cavipes). Een verklaring voor dit succes kunnen we vooralsnog niet geven. Beide soorten vertonen over de jaren heen overigens beperkte fluctuaties en de waarden in 2005 zijn maar weinig hoger dan in het topjaar 2000. Tabel 2. Landelijke indexen van telsoorten met een maximum in 2005. De trend is in alle gevallen statistisch onzeker. Soort n 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Trend Wet. naam Spoelvoetcollybia 20 100 145 116 126 142 180? Collybia fusipes Gele ringboleet 37 100 119 100 82 66 102 128? Suillus grevillei Holsteelboleet 13 100 114 51 86 75 101 126? Boletinus cavipes Avondroodstekelzwam 15 100 89 65 73 13 46 103? Sarcodon joeides 125

De piek van de Spoelvoetcollybia (Collybia fusipes) in 2005 is meer uitgesproken. De paddenstoel vertoont al sinds 1999 in de meetpunten een opgaande lijn. Deze trend kan nog niet statistisch worden bevestigd, mede vanwege het geringe aantal meetpunten waarin de Spoelvoetcollybia voorkomt. Sommige waarnemers berichten ook buiten de meetpunten een lokale toename van deze wortelparasiet van oude loofbomen, voornamelijk eiken, ondermeer langs de zuidelijke Veluwezoom. Dit kan te maken hebben met vermindering van de vitaliteit van bomen door veranderingen in klimaat en andere stressfactoren. Soort n 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Trend Wet. Naam Kleine bloedsteelmycena 101 100 105 81 48 37 69 26 Mycena sanguinolenta Grote sponszwam 14 100 167 98 99 75 157 47? Sparassis crispa Knotsvoettrechterzwam 106 100 143 80 149 104 136 50? Clitocybe clavipes Roestvlekkenzwam 82 100 73 96 72 73 57 54 Collybia maculata Paarse schijnridderzwam 81 100 189 89 114 80 210 67? Lepista nuda Vliegenzwam 264 100 94 105 107 91 115 76 = Amanita muscaria Paardenhaartaailing 153 100 114 105 90 101 91 83? Marasmius androsaceus Tabel 3. Landelijke indexen van telsoorten met een minimum in 2005. Trend: matige afname (p < 0,05); sterke afname (p < 0,01); = stabiel;? onzeker. Verliezers in 2005 Haast ieder seizoen levert naast winnaars ook verliezers op. Zeven soorten hadden in 2005 de laagste index sinds het startjaar 1999 (tabel 3), voor ons een verrassend hoog aantal gezien de extreem ongunstige weersomstandigheden in 2003 en daarmee gepaard gaande zeer lage scores van veel soorten. Wat betreft de Vliegenzwam (Amanita muscaria) en Paardenhaartaailing (Marasmius androsaceus) lijkt er weinig aan de hand. Beide soorten zijn over de jaren heen voor paddenstoelen opmerkelijk stabiel, hetgeen voor de Vliegenzwam ook statistisch bevestigd wordt. De relatief lage scores in 2005 lijken toevalligheden. De Paarse schijnridderzwam (Lepista nuda) en de Grote sponszwam (Sparassis crispa) vertonen veel sterkere flucuaties. De lage waarden in 2005 volgen op relatief hoge waarden in 2004. Een eenvoudige relatie met weersomstandigheden of andere milieufactoren kan door ons niet worden gelegd. Hetzelfde geldt voor de Knotsvoettrechterzwam (Clitocybe clavipes). Met de Roestvlekkenzwam (Collybia maculata) en de Kleine bloedsteelmycena (Mycena sanguinolenta) lijkt meer aan de hand. De lage waarden passen hier in een dalende trend, die statistisch bevestigd wordt en die niet alleen aan de weersomstandigheden kan worden toegeschreven. Op de lotgevallen van de Kleine bloedsteelmycena zullen we hieronder nader ingaan. Kleine bloedsteelmycena, huismus onder de paddenstoelen De Kleine bloedsteelmycena is een van de minst opvallende paddenstoelen die in het meetnet zijn opgenomen. De vruchtlichamen zijn vrij klein met hoedjes tot ongeveer 15 mm breed, maar de soort is wel gemakkelijk herkenbaar aan het rode melksap en de roodgerande lamelsnede. Alleen onder zeer droge omstandigheden wil het bloeden wel eens achterwege blijven. De Kleine bloedsteelmycena geldt in Nederland en overig West- en Midden-Europa als een zeer algemene paddenstoel met een wijde ecologische amplitudo (Veerkamp, 1995; 126

120 index 100 80 60 40 20 0 1999 2001 2003 2005 Meetnet (n= 101) Kartering Linear (Meetnet (n= 101)) Linear (Kartering) jaar Figuur 8. Landelijke index voor de meetpunten over de jaren 1999 2005 van de Kleine bloedsteelmycena (Mycena sanguinolenta), vergeleken met de index van het aantal meldingen in het karteringsbestand in de jaren 1999 2004. Krieglsteiner, 2001). De vruchtlichamen groeien saprotroof op verterende bladeren en takjes, soms op grotere stukken hout van loof- en naaldbomen, maar ook op strooisel van heidesoorten en op sommige grassen met taaie stengels die rijk zijn aan lignine. Voor een zeer algemene paddenstoel is de Kleine bloedsteel met 101 meetpunten eigenlijk zwak in het meetnet vertegenwoordigd. Daarvan liggen er 74 in bossen en 27 langs wegen en bosranden. De soort vertoont sinds 1999 een sterke, statistisch significante afname (figuur 8). Deze afname doet zich simultaan ook voor in het aantal meldingen bij de paddenstoelenkartering. De regressielijnen van deze onafhankelijke datasets lopen vrijwel evenwijdig aan elkaar scherp omlaag. Met behulp van het karteringsbestand hebben we nagegaan of de geconstateerde recente achteruitgang al eerder begonnen is. In figuur 9 is de waarnemingsfrequentie van de Kleine Figuur 9. Aantal km-hokken per jaar en percentage van totaal aantal meldingen van de Kleine bloedsteelmycena (Mycena sanguinolenta) in het karteringsbestand in de jaren 1980 2004. aantal km-hokken 150 0,8 0,6 100 0,4 50 0,2 0 0 1980 1984 1988 1992 1996 2000 2004 jaar % meldingen km-hokken % meldingen Linear (% meldingen) Linear (km-hokken) 127

bloedsteelmycena sinds 1980 op twee manieren uitgezet. Allereerst is het aantal kilometerhokken per jaar weergegeven. Die regressielijn vertoont een lichte daling. Aangezien het totale aantal jaarlijkse meldingen van paddenstoelen sinds 1980 sterk is toegenomen, geeft deze lijn echter een veel te optimistisch beeld. Daarom is daarnaast in de grafiek het percentage meldingen aangegeven van de Kleine bloedsteelmycena ten opzichte van het totale aantal meldingen van alle paddenstoelen in een bepaald jaar. Deze betrouwbaarder methode (Nauta & Vellinga, 1995) wijst erop dat de afname al ten minste in begin jaren tachtig begonnen is. Ook uit andere bronnen kan een dramatische achteruitgang worden afgeleid. Eind jaren zeventig vond Jansen (1984) de Kleine bloedsteelmycena in 84% van haar mycosociologische proefvlakken in voedselarme, zure eikenbossen in Drenthe. Daarbij steekt de huidige presentie in 20% van de meetpunten in bossen schril af. Tijdens mycosociologisch onderzoek in heide en heischrale graslanden eind jaren zeventig werd de Kleine bloedsteelmycena in driekwart van de proefvlakken gevonden, soms met meer dan 1000 vruchtlichamen per 1000 m 2 (Arnolds, 1981). Gedurende een herhaling van deze studie eind jaren negentig bleek de soort uit de meeste proefvlakken verdwenen te zijn en in de andere nog maar in lage aantallen voor te komen (Arnolds & De Vries, ongepubl.). Een van de redenen om in 1998 de Kleine bloedsteelmycena als telsoort in het meetnet op te nemen was dat de indruk bestaat dat de soort achteruitgaat, vermoedelijk door verzuring en vermesting (Arnolds & Veerkamp, 1999). Uit bovenstaande gegevens blijkt dat de achteruitgang veel sterker is dan werd vermoed. Wat dat betreft lijkt de soort enigszins op de zeer algemene en weinig spectaculaire Huismus die recent, en voor velen onverwacht, op de Rode lijst van Nederlandse broedvogels is beland. Een aannemelijke verklaring voor de achteruitgang van de Kleine bloedsteelmycena hebben we overigens nog niet gevonden. Ook in dit geval zou men kunnen denken aan negatieve invloed van verzuring en/of vermesting. De soort prefereert echter zure substraten (Krieglsteiner, 2001) en groeit vaak op dikke strooiselpakketten, niet uitsluitend op de meest stikstofarme plekken. De paddenstoel is ongetwijfeld een interessante kandidaat voor experimenteel ecologisch onderzoek. Figuur 10. Landelijke index voor de meetpunten over de jaren 1999 2005 van de Kastanjeboleet (Boletus badius) en voor niet en wel verruigde meetpunten afzonderlijk. index 140 120 100 80 60 40 20 0 1999 2001 2003 2005 jaar alle punten (n= 382) verruigd (n= 63) niet verruigd (n= 319) 128

Invloed van verruiging en bodemverstoring op paddenstoelen Op de jaarformulieren kunt u telkens aangeven welke zaken er in de meetpunten zijn veranderd. Hieruit blijkt dat er onverwacht veel ingrepen plaatsvinden in de Nederlandse bossen en lanen. Behalve het kappen, snoeien en dunnen van bomen en struiken betreft dat verruiging van de ondergroei en verstoring van de bodem door o.a. graven, plaggen, het dumpen van slootbagger, houtsnippers en snoeihout. Een overzicht van dergelijke activiteiten werd gegeven in een eerdere nieuwsbrief (Veerkamp & Arnolds, 2004). Sindsdien is het aantal gemelde verstoringen alleen maar toegenomen. Door het CBS zijn de door u aangeleverde terreingegevens vorig jaar aan het bestand toegevoegd, waardoor ze nu ook gebruikt kunnen worden voor berekeningen. Hier presenteren we als voorbeelden de Kastanjeboleet (Boletus badius) en de Oorlepelzwam (Auriscalpium vulgare). De Kastanjeboleet is in Nederland een van de meest algemene mycorrhizapaddenstoelen, die dan ook in 382 meetpunten is aangetroffen. Over de jaren 1999 2005 vertoont de soort in onze meetpunten een matige, maar significante afname. In 63 meetpunten (16%) met Kastanjeboleet is in deze periode enige vorm van verruiging gemeld. Hiertoe rekenen we meldingen van verbraming, vergrassing en andere verruiging van de kruidlaag, alsmede verrijking van de bodem door hondenuitwerpselen, het dumpen van tuinafval, bladeren en slootbagger. Al deze veranderingen indiceren een toename van de hoeveelheid nutriënten, in het bijzonder van stikstof. Het blijkt dat de index van de Kastanjeboleet in deze verruigde meetpunten elk jaar lager ligt dan in de overige meetpunten (figuur 10). Het lijkt er dus op dat de Kastanjeboleet niet gesteld is op een voedselrijker milieu en/of ruigere vegetatie. index 200 150 100 50 0 1999 2001 2003 2005 jaar alle punten (n= 382) verstoord (n= 57) niet verstoord (n= 325) Figuur 11. Landelijke index voor de meetpunten over de jaren 1999 2005 van de Kastanjeboleet (Boletus badius) en voor meetpunten met en zonder bodemverstoring afzonderlijk. Het omgekeerde is het geval als we naar de 57 meetpunten met Kastanjeboleet kijken waarvoor enige vorm van bodemverstoring is opgegeven (figuur 11). Onder bodemverstoring verstaan we allerlei graafwerkzaamheden, zoals het afschuiven van wegbermen, het leggen van leidingen, het graven van gaten en, meer natuurlijk, het omwoelen van de bodem door wroetende zwijnen. De index in de verstoorde meetpunten ligt constant hoger dan in de niet verstoorde proefvlakken. Het ziet er dus naar uit dat de Kastanjeboleet niet te lijden heeft van 129

index 250 200 150 100 50 0 1999 2001 2003 2005 jaar alle punten (n= 54) verruigd (n= 14) niet verruigd (n= 40) Figuur 12. Landelijke index voor de meetpunten over de jaren 1999 2005 van de Oorlepelzwam (Auriscalpium vulgare) en voor niet en wel verruigde meetpunten afzonderlijk. graven en plaggen, integendeel. Vaak wordt bij graafwerkzaamheden grond aan de oppervlakte gebracht die minder voedselrijk en humusrijk is dan de oorspronkelijke bovengrond. Een vorm van verschraling dus. Bovendien kan bodemverstoring op zich stimulerend werken op de fructificatie van mycelia. De Oorlepelzwam is veel minder algemeen dan de Kastanjeboleet en in 54 meetpunten aangetroffen. De soort vertoont flinke jaarlijkse fluctuaties, maar een duidelijke trend is nog niet aan te tonen. Hij groeit vrijwel uitsluitend op dennenkegels en heeft een duidelijke voorkeur voor plekken met dennen die niet te zuur zijn en relatief rijk aan nutriënten. We vinden de Oorlepelzwam vaak langs bospaden en wegen, in het bijzonder langs schelpenpaden met een ph-verhogende werking, maar ook in rommelige bosjes, bij dennen in tuinen en in duindennenbossen. In overeenstemming daarmee is het aantal van 14 (26%) meetpunten met Oorlepelzwam waarin verruiging of verrijking is geconstateerd relatief hoog. Bovendien zien we dat de index gedurende de meeste jaren hoger ligt in de meetpunten waar verruiging heeft plaatsgehad (figuur 12). De enige uitzondering is het jaar 2003, maar in dat extreme jaar is het aantal waarnemingen erg klein. Uit deze voorbeelden is het wel duidelijk dat gegevens over milieuveranderingen in meetpunten erg interessante informatie kunnen opleveren. We willen u dan ook aanmoedigen om veranderingen in vegetatie en bodem via het jaarformulier aan ons te blijven doorgeven. Balans na zeven jaar tellen Op grond van de door het CBS berekende indexen kunnen we een balans opmaken van de trends van alle telsoorten in de periode 1999 2004 (figuur 13). Van de 110 telsoorten vertonen er 29 landelijk een significante achteruitgang. Daar staan slechts twee toegenomen en zes stabiele soorten tegenover. Eén soort is gedurende de telperiode in het geheel niet aangetroffen. Over het merendeel van de soorten kan nog geen statistisch onderbouwd oordeel worden uitgesproken. Bij voortzetting van de tellingen, en voor sommige soorten een toename van het aantal meetpunten, zal dit aantal snel kleiner worden. De toekomst van paddenstoelen ziet er op het eerste gezicht dus niet bepaald rooskleurig uit, aannemende dat de geselecteerde telsoorten en meetpunten representatief zijn voor de 130

Excursies voor tellers In 2007 worden twee speciale excursies georganiseerd voor deelnemers aan het meetnet: Zaterdag 6 oktober: Wijboschbroek bij Veghel. We bezoeken een gemengd bosgebied op lemige bodem met mooie lanen. Bij voldoende neerslag zijn hier o.a. diverse stekelzwammen en de Roodschubbige gordijnzwam te vinden. Verzamelen om 10.30 uur op de parkeerplaats langs de Aekendonk (kaartcoördinaten 161,5 / 403,7). Die is als volgt te bereiken.: Vanuit Veghel de Eerdse baan richting Schijndel. In het plaatsje Wijbosch langs de sportvelden, over de Veghelse dijk, en linksaf de Aekendonk op. Vlak voordat aan de linkerkant het bos begint, staat de parkeerplaats aangegeven. Deelnemers kunnen ook afgehaald worden van het NS station Den Bosch Oost (stoptrein van Den Bosch naar Nijmegen), maar moeten dan van tevoren even opbellen. Lunchpakket meenemen. Leiding: Yvonne Dijkman en Mirjam Veerkamp (0343 551905 en alleen tijdens de excursie 06 14277399). Zaterdag 27 oktober: Omgeving Winterswijk. De omgeving van Winterswijk is voor de meeste paddenstoelenliefhebbers ver weg, maar rijk aan prachtige natuurgebieden. We zullen onder andere een bezoek brengen aan Willinks Weust, een terrein met bossen en schrale graslanden op kalkrijke leemgrond. Het is een van de mycologische schatkamers van ons land. Ook de aanpalende wegbermen met oude beuken en eiken zijn zeer de moeite waard. Verzamelen om 10.30 uur bij NS station Winterswijk. Leiding: Eef Arnolds (0593 523645 en alleen tijdens de excursie 06 27340356). Nederlandse mycoflora. De factoren die bijdragen tot achteruitgang kunnen van soort tot soort verschillen, zoals we hierboven voor sommige soorten reeds zagen. Daarnaast kunnen enkele algemene factoren een rol spelen bij de interpretatie van de gegevens, vooral wisselende weersomstandigheden. Zo kenden we in 2003 voor de meeste paddenstoelen extreem ongunstige weersomstandigheden die contrasteren met de zeer gunstige omstandigheden in 2000. Daardoor tendeert de trend over de jaren 1999 2005 al snel naar afname. Als extreme zomerdroogte in onze streken echter een regelmatig terugkerend fenomeen gaat worden, kunnen we mycologisch armzalige jaren als 2003 niet meer afdoen als simpele fluctuaties. c (]) 80 t:: 60 0 0 U) 2 40 CO ë 20 CO «Figuur 13. Aantallen afgenomen, stabiele en toegenomen telsoorten in de meetpunten in de periode 1999 2005. 0 afwezig matige afname matige toename trend onzeker Categorie 131

Dan moeten we erkennen dat klimaatsveranderingen een structurele negatieve factor voor de mycoflora gaan vormen. Ook is het denkbaar dat bepaalde soorten door natuurlijke processen als voortschrijdende ontwikkeling van de vegetatie weliswaar uit meetpunten verdwijnen, maar elders nieuwe geschikte habitats vinden en dus in werkelijkheid landelijk niet achteruitgaan. Zulke soorten zullen in het karteringsbestand geen afname laten zien. Het zijn vooral de tellers in het paddenstoelenmeetnet die op den duur deze boeiende vragen kunnen helpen beantwoorden! Informatie over het meetnet, aanmelding van nieuwe meetpunten, aanvragen van formulieren, folders etc naar het volgende adres: Paddenstoelenmeetnet t.a.v. Mirjam Veerkamp Antwoordnummer 7200 3985 ZV Werkhoven tel. 0343-551905 e-mail: veerkamp.berg@planet.nl website: http://nem. paddenstoelenkartering.nl of doorklikken via de NMV website: http://www.mycologen.nl Literatuur Arnolds, E. 1981. Ecology and coenology of macrofungi in grasslands and moist heathlands in Drenthe, the Netherlands. Biblioth. Mycol. 83. J. Cramer, Vaduz. Arnolds, E. 2003. De Stekelzwammen en Pruikzwammen van Nederland en België. Coolia 46(3) suppl. Arnolds, E. & Veerkamp, M. 1999. Gids voor de paddenstoelen in het meetnet. Nederlandse Mycologische Vereniging, Baarn. Arnolds, E. & Veerkamp, M. 2005. Nieuwsbrief paddenstoelenmeetnet 6. Coolia 48(3): 109 122. Chrispijn, R. 2001. Het Bolarisjaar. Coolia 44(1): 38 47. Jansen, A.E. 1984. Vegetation and macrofungi of acid oakwoods in the north-east of the Netherlands. Agricultural Research Reports 923. Pudoc, Wageningen. Koelewijn, C. 2006. De meetpunten van.. IVN-afdeling Roden. Coolia 49 (3): 163 164. Krieglsteiner, G. (ed.) 2001. Die Grosspilze Baden-Württembergs. Band 3. Ulmer Verlag, Stuttgart. Nauta, M. & Vellinga, E.C. 1995. Atlas van Nederlandse paddenstoelen. A.A. Balkema, Rotterdam, Brookfield. Veerkamp, M. 1995. Mycena. In: Arnolds, E., Kuyper, Th.W. & Noordeloos, M.E. (eds). Overzicht van de paddenstoelen in Nederland. Nederlandse Mycologische Vereniging, Wijster. Veerkamp, M. & Arnolds, E. 2004. Nieuwsbrief paddenstoelenmeetnet 5. Coolia 47(3): 113 125. Veerkamp, M. & Arnolds, E. 2006. Nieuwsbrief paddenstoelenmeetnet 7. Coolia 49(3): 113 124. 132

Bijvangst Nico Dam Hooischelf 13, 6581 SL Malden Dam, N. 2007. Secondary catch. Coolia 50(3): 133 140. This paper tries to estimate the degree in which the results of mushroom inventories depend on the inventarisation effort. It is based on a dataset obtained in five permanent squares of 500 1250 m 2, in which selected macrofungi have been systematically recorded, in the framework of the Network Ecological Monitoring (NEM), on 26 visits that were regularly distributed over the main mushroom season in the years 2000 2006. The cumulative number of species is found to increase steadily by about 10 species per year in all plots (Figure 1). Single visits cannot give a reliable impression of either the species number or the mycological value of a plot (Table 1): as compared to the total dataset, single visits typically result in only 15 20% of the number of species and only 10% of the Red List index (a measure for the mycological value). A more extensive strategy, of one visit per year over 7 years, typically results in 50% for both values (Table 1). The major part of the Red List index is found to be due to species that are found only rarely (Figure 2). Favoriete paddenstoelenstekjes, we hebben er allemaal wel een paar. Het kan je eigen tuin zijn, een park om de hoek, een wegberm langs je woon-werkroute, of een bos in de polder. Je komt er regelmatig, en met een waakzaam oog voor paddenstoelen. Met wat geluk maak je zelfs lijstjes, en komen de gegevens ook bij de paddenstoelenkartering terecht. En iedere keer vind je weer nieuwe verrassingen. Iedere keer... en dat stemt, na een jaar of wat, toch wat zorgelijk. Op een gegeven moment zul je alle paddenstoelen van een gebied toch wel gezien hebben? Komen er dan steeds nieuwe soorten bij? Of had je al die vorige bezoeken toch niet zo goed gekeken als je zelf wel dacht? Er spelen, denk ik, twee aspecten een rol bij dergelijke overwegingen. Enerzijds kun je je afvragen of het wel zinvol is om over alle paddenstoelen van een gebied te spreken. En anderzijds ligt er de vraag in hoeverre de inventarisatie-inspanning mede bepalend is voor het resultaat. Met dit verhaal wil ik, aan de hand van de gegevens uit de meetpunten waarin ik in het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) alle telsoorten tel, alleen op de tweede vraag ingaan. De meetpunten van het NEM worden systematisch en regelmatig geïnventariseerd, en daarmee groeit langzaam maar zeker een unieke set gegevens. Dit artikel is gebaseerd op alleen mijn eigen meetpunten. In die meetpunten noteer ik bij ieder bezoek niet alleen de telsoorten, maar alle paddenstoelen die ik er zie. Dat heeft geresulteerd in een gegevensset die ik hier wil proberen te gebruiken om te simuleren wat je gevonden zou hebben als je minder intensief gezocht had, dat wil zeggen als je maar een beperkt deel van de bezoeken aan de meetpunten zou hebben gebracht. Daarmee kun je op basis van een praktijksituatie proberen af te schatten hoe groot het effect van de inventarisatiefrequentie op de inventarisatieresultaten zal zijn. En daarmee is het doel van dit artikel onder woorden gebracht. NEM In de directe omgeving van Nijmegen liggen vijf meetpunten waarin ik alle telsoorten van het NEM monitor. Die meetpunten zijn vanaf 2000 drie tot vier keer per jaar bezocht, en dan systematisch geïnventariseerd. Dat heeft, tot nu toe, voor ieder meetpunt een reeks van 26 133

bezoeken in het paddenstoelenhoofdseizoen opgeleverd. Ik zal verderop nog wat nader op de methodiek ingaan; hier volgt eerst een korte schets van de meetpunten. 179: Witteweg. Een perceel gemengd bos met een vrij dikke humus- en strooisellaag in Heumensoord, direct langs het fietspad. Tot eind 2005 werd hier geen actief beheer gepleegd (afgezien van enkele ongeïdentificeerde onverlaten die de Cantharellen uit het meetpunt oogstten), maar in de winter van 2005/6 is er bruut gedund met een Monsterlijke Machine, die veel houtafval en bodemverstoring heeft achtergelaten. 180: Muntberg. Een laan met oude beuken (één ervan met een Pruikzwam), geflankeerd door jonger naald- en gemengd bos, in Boswachterij Groesbeek. Onder de beuken ligt een dikke strooisellaag, en er wordt geen actief beheer gevoerd. 181: Kraaiendal. Een smalle strook met al wat aftakelende beuken, tussen een geasfalteerd fietspad (Bisseltse baan) en een zandpad door Boswachterij Groesbeek. Hier liggen en staan ook een paar oude stammen weg te rotten. Af en toe wordt er een afgestorven Beuk verwijderd of geknot, en in 2005 is de hele struiklaag verwijderd. 210: Meeuwenven & 227: Uiversnest. Twee lage stuifzandheuvels in de Hatertse en Overasseltse vennen. Aan het begin van de telperiode heeft SBB hier, in het kader van wat ze herstelbeheer stuifzandkoppen noemen, vrijwel de volledige vegetatie verwijderd, inclusief de grasmat. Enkele volgroeide dennen en eiken, en een enkele beuk, zijn blijven staan, omringd door kaal zand, soms wat heide. Halverwege de telperiode is jonge opslag van vooral Berk en Den verwijderd. Al die beheeringrepen zijn uitstekend uitgevoerd. Er is vrijwel geen houtafval achtergebleven, en de bodemverstoring is minimaal gehouden. Methode Alle meetpunten zijn in het paddenstoelenhoofdseizoen (augustus t/m november) vier keer bezocht (drie keer in 2003 en 2005). Incidentele bezoeken buiten die periode heb ik hier niet meegenomen, op twee paddenstoelrijke uitzonderingen na (juli 2000 en 2004). Bij ieder bezoek zijn de meetpunten syste- 179: Witteweg (na de Monsterlijke Machine) 181: Kraaiendal 134

matisch zigzaggend en zoveel mogelijk vlakdekkend afgezocht, in een tempo waarmee ik verwacht ook de kleinste telsoorten (Paardehaartaailing en Kleine bloedsteelmycena) nog te zullen zien. Ik heb steeds alle waargenomen soorten genoteerd, maar alleen van de telsoorten vruchtlichamen geteld. Incidenteel zijn door tijdgebrek en invallende duisternis alleen de telsoorten geregistreerd, en daar heb ik verder niet voor proberen te corrigeren. (Ik ga er van uit dat tijdgebrek bij iedere inventarisatie wel eens voor zal komen.) Er is niet zo vaak materiaal mee naar huis genomen voor nadeterminatie, maar wel als het opvallende soorten betrof die ik in het veld niet kon benoemen. Dat betekent uiteindelijk dat de inventarisatie zich beperkt heeft tot in het veld herkenbare soorten (of groepen soorten, zie hieronder). In totaal zijn in alle meetpunten samen ongeveer 300 soorten gevonden, inclusief onopvallende korstjes en een enkele kleine asco. Voor dit artikel heb ik daaruit een selectie gemaakt van 260 soorten. Dit betreft dan alleen die soorten waarvan ik verwacht dat ze systematisch geïnventariseerd zijn. Er zitten een paar sensu lato soorten bij (zoals Dacrymyces stillatus s.l. en Ascocoryne sarcoides s.l.), en een paar andere soorten zelfs helemaal niet (zoals de Crepidotus variabilis groep, waarvan ik de soorten in het veld niet kan onderscheiden, maar ik heb ook geen zin om iedere keer dozen vol Oorzwammetjes mee te nemen). Alle waargenomen soorten per bezoek zijn in een database bijgehouden. Voor dit verhaal is alleen aanwezigheid van soorten gescoord; de aantallen vruchtlichamen blijven buiten beschouwing. Ik zal die database in de rest van dit verhaal de gehele inventarisatie noemen, maar wil daarmee alleen aangeven dat alle beschikbare gegevens over die 260 geselecteerde soorten erin zitten. Uiteraard is deze dataset niet compleet in de zin dat alles wat er aan paddenstoelen in de meetpunten gestaan heeft ook echt gevonden zou zijn. Uiteindelijk gaat het maar om een beperkte selectie aan soorten, zijn de bezoeken niet over het hele jaar gespreid, en is er geen enkele garantie dat ik tussen de bezoeken door niets gemist heb. Waar het om gaat is dat ik verwacht dat ieder van de 260 soorten in de database waargenomen zou zijn, als hij bij een bezoek aan een meetpunt aanwezig zou zijn geweest. Resultaten: aantallen soorten Alle meetpunten zijn van 2000 t/m 2006 (7 jaar) 26 keer bezocht, en dat heeft in totaal 2381 waarnemingen opgeleverd. (Een waarneming is de aanwezigheid van een soort bij één be- 180: Muntberg 210: Meeuwenven (met het ven op de achtergrond) 135