Hoe maak ik een werkstuk? Dé werkstukkenwijzer voor het Scala College

Vergelijkbare documenten
Eisen en lay-out van het PWS

Werkstuk of verslag. de vormvoorschriften

HANDLEIDING: Zo maak ik een werkstuk.

Bepaal eerst de probleemstelling of hoofdvraag

1 Omslag/voorblad/titelblad. 2 Titelblad

Stap 4: Indeling maken

2017/18. Algemene gegevens. Naam:. Klas:. Sector: Werkt samen met: Begeleidend docent:

PROFIELWERKSTUKDAG 4HAVO & 5VWO

Hoe maak je een goede bronvermelding. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

PROFIELWERKSTUK HAVO 5

Overweeg om je profielwerkstuk de vorm van een wetenschappelijk artikel te geven. Hieronder vind je hiervoor aanwijzingen.

Academisch schrijven. Tips and tricks

Hier vertel je wat je hebt gedaan om informatie te vinden. Wat en waar gezocht? Wie geïnterviewd, enz.

PWS - Fase 1 - Plan van aanpak Behaald 0 van de 25 punten

Jullie onderzoeksverslag bestaat uit 9 vaste onderdelen. 2. Een inhoudsopgave. Let op, op het voorblad staat geen paginanummer.

Leerlingenhandleiding profielwerkstuk havo

Richtlijnen Verslaglegging AG

Schrijven: van verslag tot eindwerk do s & don ts

BOL OPLEIDINGEN MAATSCHAPPELIJKE ZORG AVENTUS APELDOORN / DEVENTER STUDIEWIJZER

Voorpagina met titel

Handleiding profielwerkstuk. Mavo 4

PROFIELWERKSTUK VWO

HET PROFIELWERKSTUK. 5 HAVO en 6 VWO STELLA MARISCOLLEGE MEERSSEN

Richtlijnen schrijven (stage-of afstudeer)verslag

Literatuurverwijzingen

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 1 t/m 5, paragraaf 1, 2, 3

Maantjessteenweg MERKSEM. Taalhulp voor een informatieve PowerPoint op JOMA: tweede en derde graad

Gedocumenteerd schrijven Schrijfopdracht klas 2. Brainstorm maak hieronder je brainstorm inzichtelijk

Amsterdam, november Aan de ouders/verzorgers van de vierde klas-leerlingen. Geachte ouders/verzorgers,

Verdiepingsopdracht A Het literatuuronderzoek NIVEAU 4

Het onderzoeksverslag

Hoofdstuk 1 Een probleemstelling formuleren

Handleiding profielwerkstuk. Mavo 4

PROFIELWERKSTUK HAVO 5

WERKSTUK Taalexpert PRIMO

SECTORWERKSTUK

Profielwerkstuk. Kandinsky College. locatie Jorismavo

PROFIELWERKSTUK VWO

Deel 1 Structuur. Handleiding scripties

Het eindwerkstuk GGCA Schooljaar

Richtlijnen verslaglegging

Onderwerp. Plaatje. Uitleg over plaatje. Gemaakt door naam Groep Inleverdatum

Hoe maak ik in groep 6 een werkstuk?

AOS docentonderzoek. Rapporteren en presenteren

Bronnen en bronvermelding

Toelichting bij de beoordelingslijsten

Sectorwerkstuk klas 10 Vmbo-t

Voorlichting 4-HAVO. Profielwerkstuk. 7 april 2016

Aanleverspecificaties folio-uitgaven

PWS Informatieboekje

Het eindwerkstuk GGCA Schooljaar

Sectorwerkstuk. Kandinsky College. locatie Sint Jorisschool

Een werkstuk maken is gemakkelijk

Verslaglegging volgens APA. Handleiding voor het schrijven van verslagen binnen de opleiding mbo-verpleegkunde

Regels van bronvermelding. 1 e fase Leerjaar 1

Profielwerkstuk klas 10 Vmbo-t

Let op! Alles graag getypt in lettergrootte 12, lettertype mag je zelf kiezen.

Het maken van een werkstuk

What s up Zuiderzeeland? maatschappijleer/geschiedenis praktische opdracht

Het Sectorwerkstuk

Module 3. Hoe gebruik ik informatie op een correcte manier?

FICTIEDOSSIER NEDERLANDS LEERJAAR 3 EN 4 BK

Praktische opdracht. klas 2. Moderne voortplantingstechnieken

SECTORWERKSTUK 4VMBO - T

Handleiding profielwerkstuk voor 5 havo en 6 vwo

HALLO WERELD WERKSTUK

VERWIJZEN NAAR BRONNEN

ONDERZOEK DOEN HOE DOE IK DAT? WORKSHOP PLUSWEEK KLAS 1, 2, 3

Groenewald profielwerkstuk havo/vwo

werkblad Scheldeberoep verkennen Veel beroepen hebben met de Schelde te maken. Welk beroep zou jij verder willen verkennen?

STIJLBOEKJE HANDLEIDING BIJ HET SCHRIJVEN VAN WERKSTUKKEN OP HET CARTESIUS LYCEUM

informatie profielwerkstuk havo avondlyceum CAL handleiding H

Zorg dat je een onderwerp kiest, waarvan je echt meer wilt weten. Dat is interessanter, leuker en makkelijker om mee bezig te zijn.

Spreken - Presenteren HV 1. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Help, ik moet een werkstuk maken!

Stap 5 Selecteren van informatie

Hoe maak ik in groep 6 een werkstuk?

Naam: Groep: Willem Teellinckschool 15 juni 2016

Titelpagina ONDERZOEKSVERSLAG. Namen: Klas/groep: Cursusjaar: Begeleider: Beoordelaar:

HANDLEIDING VOOR HET vmbotl PROFIELWERKSTUK (PWS)

A Inhoud. 2. De identiteit van de eigenaar van de website en het doel van de website staan genoemd.

HANDLEIDING VOOR HET vmbotl SECTORWERKSTUK

Beoordelingsmodel Profielwerkstuk Lyceum Elst Deel 1: onderzoeksvoorstel (havo/vwo)

Boekverslag & presentatie

De Schrijfregels. Christiaan Huygens College Rachmaninowlaan Talencluster

Groenewald Profielwerkstuk HAVO-VWO

Scriptiegroep. Bijeenkomst 08

Bijlage W2 groep 7 1

H A N D L E I D I N G

ORIËNTATIE OP LEREN EN WERKEN EN SECTORWERKSTUK VMBO TL/GL VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Het profielwerkstuk wordt getoetst door middel van een mondeling college-examen. Het mondeling college-examen duurt 25 minuten.

Uitleg boekverslag en boekbespreking

Hoe weet je wat er van je verwacht wordt?

Maantjessteenweg MERKSEM. Taalhulp voor een werkstuk op JOMA tweede graad

Een werkstuk maken is moeilijk

Word 2007 en APA bronvermelding. Nathalie van den Eerenbeemt december 2014

Afdeling VAVO. Praktische opdracht VMBO. Handleiding

Maken van een practicumverslag

Transcriptie:

Hoe maak ik een werkstuk? Dé werkstukkenwijzer voor het Scala College B. van Aken A. van Dorst Scala College Juli 2016

Inhoud Inleiding... 3 Hoofdstuk 1: Opbouw van een werkstuk... 4 1.1 Titelpagina... 4 1.2 Inhoudsopgave... 5 1.3 Inleiding... 6 1.4 Hoofdstukken... 6 1.5 Conclusie... 7 1.6 Slot... 7 1.7 Bronnenlijst... 8 1.8 Bijlagen... 9 1.9 Illustraties, grafieken en tabellen... 10 Hoofdstuk 2: Taal en tekens... 11 2.1 Bouwplan... 11 2.2 Hoofdstukken... 11 2.3 Paragrafen... 12 2.4 Alinea s... 12 2.5 Opmaak... 12 2.6 Taal... 13 2.7 Bronverwijzing in de tekst... 13 Bronnenlijst... 15 Bijlagen... 16 Bijlage 1... 17 Bijlage 2... 18 Bijlage 3... 19 Bijlage 4 20 2

Inleiding Op de basisschool heb je vast wel eens een werkstuk gemaakt. Op de middelbare school maak je regelmatig werkstukken voor verschillende vakken. Een profielwerkstuk (havo-vwo) of een sectorwerkstuk (vmbo) is straks zelfs een onderdeel van je eindexamen. Als je daarna voor een vervolgopleiding kiest, worden werkstukken veel gebruikt als toetsing. Het is dus belangrijk om te weten hoe je een werkstuk moet maken. In hoofdstuk 1 van deze handleiding wordt uitgelegd uit welke onderdelen een werkstuk bestaat. In hoofdstuk 2 lees je meer over de opbouw en opmaak van een tekst. Een goed werkstuk moet aan verschillende eisen voldoen. Die leer je stap voor stap. Een overzicht van die verschillende stappen vind je in de bijlagen. Net als een handige checklist om te controleren of je alle onderdelen in je werkstuk hebt opgenomen. De afspraak is dat alle werkstukken bij alle vakken zijn opgebouwd zoals in deze handleiding staat beschreven. Bewaar dit boekje dus goed. Deze werkwijzer laat ruimte voor docenten om zelf accenten te leggen. Het kan dus zo zijn dat je vakdocent aanvullende eisen stelt. We wensen je veel succes met de uitwerking van je werkstukken. B. van Aken en A. van Dorst 3

Hoofdstuk 1: Opbouw van een werkstuk Een goed werkstuk is altijd opgebouwd uit dezelfde onderdelen. Als je deze elementen in de juiste volgorde gebruikt dan is de structuur van je werkstuk al goed. In dit hoofdstuk lees je om welke onderdelen het gaat en welke informatie je in dat onderdeel moet of kunt opnemen. 1.1 Titelpagina De titelpagina is meteen de kaft van je werkstuk. Op deze pagina staat de titel en een plaatje dat iets te maken heeft met het onderwerp van je werkstuk. Een goede titel geeft aan waar het werkstuk over gaat, maar maakt de lezer ook nieuwsgierig. Je kunt kiezen voor een subtitel onder de titel die extra informatie geeft over de inhoud. De subtitel schrijf je tussen aanhalingstekens of cursief: vb: Hoe schrijf ik een werkstuk? Dé werkstukkenwijzer voor het Scala College of: Hoe schrijf ik een werkstuk? Dé werkstukkenwijzer voor het Scala College Vermeld op de titelpagina onderaan aan de rechterkant: je volledige naam (dus voor- en achternaam) de namen van de andere mensen als je met een groepje werkt de naam van de docent voor wie je het werkstuk maakt je klas de naam van je school en het niveau dat je volgt de datum waarop het werkstuk moet worden ingeleverd 4

1.2 Inhoudsopgave Direct na de titelpagina volgt de inhoudsopgave die duidelijk aangeeft uit welke onderdelen je werkstuk bestaat. Hierin staan de titels van de verschillende hoofdstukken, paragrafen en andere onderdelen van het werkstuk. Begin met het nummer van het hoofdstuk waar de paragraaf deel van uitmaakt. Vervolgens nummer je de paragrafen in volgorde. Spring in als je de titel van de paragraaf noteert om de inhoudsopgave zo overzichtelijk mogelijk te maken. Je eindigt met de bronnenlijst en eventuele bijlagen. Een inhoudsopgave kan er als volgt uitzien: Inhoud Inleiding... 3 Hoofdstuk 1: Opbouw van een werkstuk... 4 1.1 Titelpagina... 4 1.2 Inhoudsopgave... 5 1.3 Inleiding... 6 1.4 Hoofdstukken... 6 1.5 Conclusie... 7 1.6 Slot... 7 1.7 Bronnenlijst... 8 1.8 Bijlagen... 9 1.9 Illustraties, grafieken en tabellen... 10 Hoofdstuk 2: Taal en tekens... 11 2.1 Bouwplan... 11 2.2 Hoofdstukken... 11 2.3 Paragrafen... 12 2.4 Alinea s... 12 2.5 Opmaak... 12 2.6 Taal... 13 2.7 Bronverwijzing in de tekst... 13 Bronnenlijst... 15 Bijlagen... 16 5

Het is belangrijk dat de paginanummers in de inhoudsopgave kloppen met de paginanummers van de bijbehorende hoofdstukken en paragrafen. Het is daarom handig om de inhoudsopgave als laatste te maken. In de meeste tekstverwerkingsprogramma s is het mogelijk een automatische inhoudsopgave in te stellen. Je docent kan je er meer over vertellen. 1.3 Inleiding Een goed werkstuk begint met een inleiding die de lezer nieuwsgierig maakt om het document te gaan lezen. Daarvoor zijn veel verschillende mogelijkheden: in de inleiding staat bijvoorbeeld een vraag waar jouw werkstuk een antwoord op geeft. Je kunt ook inhaken op de actualiteit of een anekdote vertellen die te maken heeft met het onderwerp van jouw werkstuk. In de inleiding staat verder altijd voor welk project of vak je het werkstuk hebt gemaakt. Vermeld het onderwerp dat op dat moment behandeld wordt in de klas en leg een koppeling naar het werkstuk. Zo geef je het kader van je werkstuk aan. Na het inleidende deel ga je, afhankelijk van het vak, een hoofdvraag of hypothese (aanname of veronderstelling) formuleren. De meeste werkstukken gaan uit van een hoofdvraag, die later meestal wordt uitgesplitst in deelvragen (zie bijlage 1). Bij sommige vakken begin je niet met een hoofdvraag, maar met een hypothese. Je docent zal uitleggen of je een hoofdvraag met deelvragen of een hypothese moet gebruiken. Tot slot geef je in je inleiding aan wat je per hoofdstuk gaat doen. Zo weet de lezer wat hij in jouw werkstuk kan verwachten. 1.4 Hoofdstukken De hoofdstukken zijn het belangrijkste onderdeel van je werkstuk. Je gaat in de hoofdstukken de informatie, die je met de lezer wilt delen, uitleggen. Als je uitgaat van een hoofdvraag met deelvragen dan is het handig om per hoofdstuk de (deel)vragen uit te werken die je in de inleiding hebt geformuleerd. Om het antwoord op die (deel)vragen te vinden, zoek je informatie in verschillende bronnen. Je mag deze informatie niet letterlijk weergeven in je tekst. Dit zou plagiaat zijn en dat is verboden! Begin elk hoofdstuk op een nieuwe pagina. 6

Zorg ervoor dat je niet alleen de informatie uit één bron gebruikt, maar dat je ook de ideeën uit andere bronnen in je werkstuk opneemt. Uiteindelijk ga je in je eigen woorden aan de slag met deze informatie (zie bijlage 3). Is een hypothese je uitgangspunt? Dan beschrijf je in de hoofdstukken bijvoorbeeld voor welke onderzoeksmethode je hebt gekozen en welke materialen je bij je onderzoek hebt gebruikt. Begin elk hoofdstuk op een nieuwe pagina. Bouw een hoofdstuk op in paragrafen en alinea s. Dit maakt de tekst goed leesbaar. Over paragrafen en alinea s lees je meer in paragraaf 2.3 en 2.4 (zie ook bijlage 2). 1.5 Conclusie Nadat je de tekst van de verschillende hoofdstukken hebt afgerond, schrijf je de conclusie. De conclusie begint met een korte samenvatting. Zo herinnert de lezer zich weer wat er in de voorgaande hoofdstukken stond en begrijpt hij de conclusie beter. Daarna geef je het antwoord op de hoofdvraag die je hebt geformuleerd in de inleiding of beschrijf je of jouw onderzoek klopt met de hypothese. Het kan zijn dat je geen antwoord op de hoofdvraag kunt geven of je onderzoek een andere conclusie oplevert. Dan leg je uit hoe dat komt. Je trekt de conclusie op basis van de informatie die je hebt geschreven in de verschillende hoofdstukken. Het is dan ook niet de bedoeling in de conclusie nog nieuwe informatie toe te voegen. Het is ook niet goed om naar een vooraf gestelde conclusie toe te schrijven. Je kunt natuurlijk wel een aanname in je inleiding opnemen, maar het kan zijn dat je aan de hand van je onderzoek moet concluderen dat de aanname fout was. Met de conclusie rond je het werkstuk af. 1.6 Slot In het slot beschrijf je hoe jij het werkstuk hebt gemaakt. Met andere woorden: je beschrijft kort het proces. Heb je het werkstuk met een aantal klasgenoten gemaakt? Dan vermeld je de taakverdeling en reflecteer je op de samenwerking. Wat ging goed? Wat kan beter? In het slot kun je ook je mening geven over het werkstuk. Dit moet wel een inhoudelijke mening zijn over 7

het onderwerp en de uitwerking van je werkstuk. Bij sommige vakken is een eigen mening zelfs verplicht. 1.7 Bronnenlijst Om je hoofdvraag (en deelvragen) te kunnen beantwoorden maak je gebruik van verschillende informatiebronnen. In het volgende hoofdstuk lees je hoe je die bronnen in de tekst moet vermelden. De bronnenlijst aan het eind van je werkstuk geeft een totaaloverzicht van alle gebruikte informatiebronnen. In de lijst orden je de informatiebronnen alfabetisch op schrijversnaam. Maak een onderscheid in boeken, artikelen en websites. Een bronnenlijst wordt ook wel literatuurlijst of bibliografie genoemd. Bij het opstellen van de bronnenlijst geldt de zogenaamde APA-norm wat betreft de lay-out en informatie over de bron. De APA-norm (van de American Psychological Association) wordt internationaal in wetenschappelijke publicaties gebruikt. Er zijn nog andere manieren waarop je een bronnenlijst kunt maken, maar op het Scala College is gekozen voor deze APA-norm. Het is mogelijk automatisch een bronnenlijst samen te stellen. Je docent kan je er meer over vertellen. Boek Achternaam auteur - voorletters (jaar). Titel van het boek - (druk). Plaats van uitgave: uitgeverij. Hoogeveen, P. Winkels (2008). Het didactische werkvormenboek: variatie en differentiatie in de praktijk (tweede herziene druk). Assen: Koninklijke van Gorcum BV. Bij meerdere auteurs noem je alleen de eerste en geef je de andere auteurs aan met: e.a. Steehouder, M. e.a. (2006). Leren communiceren: handboek voor mondelinge en schriftelijke communicatie (vijfde herziene druk). Groningen: Wolters-Noordhoff 8

Artikel Achternaam auteur - voorletters (jaar). Titel van het artikel. Titel van het tijdschrift jaargang en nummer of datum. Decorte, S., (2013). Doe minder, bereik meer! Psychologie Magazine, jaargang 32, februari 2013. Internet Achternaam auteur voorletter (jaar van publicatie of update). Titel van de publicatie. Webadres. Meijden, B., van der (1998). Schiphol als thema voor een geschiedenis-, internet- en/of profielwerkstuk. http://www.histopia.nl/schiphol.htm. Opmerking Vaak zijn de auteur en het publicatiejaar van een website onduidelijk. Noteer dan alleen het webadres en de datum waarop je de site geraadpleegd hebt: http://www.histopia.nl/schiphol.htm. Geraadpleegd op 7 juli 2005. 1.8 Bijlagen Heb je een enquête gehouden? Dan neem je de vragenlijst op als bijlage. Dat geldt ook voor grafieken, tabellen, krantenknipsels of andere zaken die je hebt gebruikt bij de uitwerking van je werkstuk. Geef elke bijlage een nummer of een letter, zodat je in de tekst naar de juiste bijlage kunt verwijzen. Iedere bijlage heeft bovendien een titel en een bronvermelding. Als de bijlage voor de lezer onduidelijk zou kunnen zijn, voeg dan ook een korte uitleg toe. Heb jij een werkstuk gemaakt waarin bepaalde vaktermen (jargon) vaak voorkomen? Voeg dan als bijlage een begrippenlijst toe, waarin je deze begrippen op alfabetische volgorde rangschikt en uitlegt. 9

In de inhoudsopgave geef je aan welke bijlagen je hebt opgenomen en op welke pagina deze te vinden zijn. Meer informatie over de inhoudsopgave vind je in paragraaf 1.2. 1.9 Illustraties, grafieken en tabellen In je werkstuk staan de meeste illustraties, grafieken en tabellen in de bijlagen. Als deze tussen de tekst zouden staan, wordt je werkstuk namelijk veel minder goed leesbaar. Heel soms is het nodig illustraties, grafieken en tabellen op te nemen ter verduidelijking van de tekst. Onder de illustraties staat altijd een korte, verklarende tekst en een bronvermelding. Tabellen en grafieken moeten voorzien zijn van een nummer en (eventueel) van een bronvermelding. Deze bronnen vermeld je als volgt: Bij illustraties en grafieken: Figuur 1. Naam plaatje: Uit Titel van het boek (blz. xx), door A.A. Auteur, jaar, Plaats: Uitgever. Bij tabellen: Uit Titel van het boek (blz. xx), door A.A. Auteur, jaar, Plaats: Uitgever. 10

Hoofdstuk 2: Taal en tekens Jij hebt je best gedaan op je werkstuk en wil dan ook dat de inhoud duidelijk overkomt. Een gestructureerde opbouw van het document is daarom belangrijk. Hoe je dat doet, heb je gelezen in hoofdstuk 1. In dit hoofdstuk staat wat je nog meer moet doen om de leesbaarheid van je werkstuk te vergroten. 2.1 Bouwplan Een goede voorbereiding is het halve werk. Dat geldt zeker ook voor het opstellen van een werkstuk. Begin dus niet meteen te schrijven, maar maak eerst een bouwplan om je informatie te ordenen. Groepeer de informatie naar deelonderwerpen en geef in steekwoorden aan wat je wilt opschrijven. Elk deelonderwerp werk je uit in een apart hoofdstuk. De verschillende aspecten van dat deelonderwerp neem je op in afzonderlijke paragrafen. In je bouwplan omschrijf je per onderdeel in kernwoorden de inhoud. Als het bouwplan gereed is, ga je pas aan de slag. Je schrijft eerst de verschillende hoofdstukken. Je schrijft je conclusie en inleiding eigenlijk pas als laatste. Daarna maak je de bronnenlijst en orden je de bijlagen. Een mooie titelpagina is een belangrijk onderdeel dat je niet moet vergeten. Tot slot maak je de inhoudsopgave. 2.2 Hoofdstukken Elk hoofdstuk heeft een titel die duidelijk aangeeft waar dat hoofdstuk over gaat. De titel kan bestaan uit een of enkele woorden, maar ook een korte zin. Een vraag is geen goede titel. Een korte inleiding waarin je het deelonderwerp vermeldt, vormt de inleiding van je hoofdstuk. Verder geef je aan wat in de paragrafen van dat hoofdstuk aan de orde komt. Een hoofdstuk eindigt met een slot waarin je een korte samenvatting geeft of een conclusie formuleert (zie ook bijlage 2). 11

2.3 Paragrafen De verschillende aspecten van het deelonderwerp uit een hoofdstuk worden beschreven in paragrafen. Ook paragrafen hebben een titel. Die worden tussenkopjes genoemd. Is de paragraaf een groot stuk tekst? Begin dan opnieuw met een korte inleiding. Is de paragraaf redelijk kort? Dan is een inleidende zin voldoende. Elke paragraaf eindigt, net als een hoofdstuk met een slot(zin) (zie ook bijlage 2). 2.4 Alinea s Elke paragraaf is weer onderverdeeld in alinea s die samenhangende informatie bevatten over een aspect van het deelonderwerp dat in de paragraaf beschreven wordt. Elke alinea begint op een nieuwe regel. De belangrijkste informatie staat vaak in de eerste zin (de kernzin) die in de rest van de alinea wordt uitgewerkt. Soms is de laatste zin de kernzin. Bijvoorbeeld als je een conclusie trekt uit de beschreven informatie. Een paragraaf kan opgebouwd zijn uit verschillende alinea s. Gebruik binnen een alinea steeds dezelfde tijd (zie ook bijlage 2). Kortom: elk werkstuk is opgebouwd uit een inleiding, een middenstuk (dat bestaat uit de verschillende hoofdstukken) en een slot. Elk hoofdstuk begint steeds op een nieuwe pagina en heeft dezelfde indeling. En zelfs binnen een paragraaf en een alinea gebruik je deze opbouw. 2.5 Opmaak Bij de opmaak (in het Engels: lay-out) van je werkstuk gaat het erom hoe de verschillende hoofdstukken en paragrafen in je werkstuk staan. Als je in je hele werkstuk hetzelfde lettertype en dezelfde witruimte gebruikt, is het document prettig leesbaar voor anderen. Gebruik in je werkstuk: lettertype Calibri lettergrootte 14 (en vet) voor de titel van een hoofdstuk lettergrootte 13 (en vet) voor de tussenkoppen bij paragrafen lettergrootte 12 voor de inhoud lettergrootte 8 voor de vermelding van de bron bij bijlagen 12

regelhoogte is 1,5. Dit maakt de tekst leesbaarder en beter te corrigeren. vul de tekst uit, dit maakt de tekst strakker, waardoor het er verzorgder uitziet Laat steeds een regel wit tussen de titel van het hoofdstuk en de inleidende tekst. Tussen de verschillende paragrafen voeg je eveneens een witregel toe. Een paragraaf bestaat uit verschillende alinea s. Begin een nieuwe alinea op een nieuwe regel. 2.6 Taal Het schrijven van een werkstuk is een hele klus. Een bouwplan is een handig hulpmiddel om de informatie te ordenen. In dat bouwplan heb je met kernwoorden de inhoud van de verschillende hoofdstukken genoteerd. Dan kun je de inhoud gaan schrijven. Houd daarbij rekening met het volgende: begin elke zin met een hoofdletter en eindig met een punt gebruik alleen uitroeptekens als dat beslist nodig is gebruik hoofdletters op de juiste manier zet komma s op de juiste plaats schrijf geen lange zinnen schrijf de zinnen actief ( Ik lees een boek is beter dan Een boek wordt door mij gelezen ) let op de (werkwoord)spelling gebruik synoniemen en verwijswoorden voor afwisseling in de tekst leg afkortingen de eerste keer uit Een groot verslag schrijf je niet in één keer. Je schrijft een stuk, daarna kijk je terug. Je verbetert en verandert het en je schrijft weer verder. Laat je tekst ook eens aan iemand anders lezen. 2.7 Bronverwijzing in de tekst Ga jij in jouw werkstuk op zoek naar het antwoord op een hoofd- en deelvragen? Dan raadpleeg je verschillende bronnen om het antwoord te kunnen vinden op die vragen. Welke bronnen je gebruikt hebt, moet je duidelijk vermelden in de bronnenlijst aan het eind van je werkstuk. Raadpleeg je een bron meerdere keren dan noteer je deze toch maar één keer. 13

Soms geef je in eigen woorden weer wat je gelezen hebt. Dat heeft parafraseren. De betekenis moet wel hetzelfde blijven. In andere gevallen geef je de tekst letterlijk weer. Dat heet citeren. Bij citeren vermeld je in de tekst niet alleen de titel van de bron, maar geef je ook aan op welke plaats je het citaat gevonden hebt. 1. Voorbeeld van parafraseren: In het basisboek Op nieuw niveau staat dat citeren betekent dat je een tekst letterlijk overschrijft. 2. Voorbeeld van citeren: Als je iets letterlijk uit een tekst overneemt, noemen we dat citeren. (Kraaijeveld, 2002, p. 28) 3. Nog een voorbeeld van citeren: Bij citeren van internetbronnen worden geen paginanummers gebruikt. (http://specials.han.nl/themasites/studiecentra/verwerken-en-delen/bronnenvermelden/apa-normen-citeren-en-par/, geraadpleegd op 1 mei 2013) In het tweede voorbeeld is de tekst letterlijk overgenomen uit het Basisboek Op nieuw niveau. Het boek is uitgegeven in 2002. De geciteerde tekst staat op pagina 28. In de bronnenlijst is vervolgens te zien om wat voor bron het gaat. In het derde voorbeeld is de tekst letterlijk overgenomen van een website. Aangezien de auteur niet bekend is, is het voldoende om aan te geven wanneer je de site geraadpleegd hebt. Zoals eerder aangegeven zijn er verschillende methodes om te verwijzen. Het Scala College heeft voor de APA-methode gekozen, omdat die het meest gebruikt wordt in wetenschappelijke teksten. Als je later een HBO- of WO-opleiding gaat volgen, zul je hoogst waarschijnlijk met deze manier van verwijzen gaan werken. Als je de bronverwijzing consequent gebruikt, kun je nooit van plagiaat beschuldigd worden (zie ook bijlage 3). 14

Bronnenlijst (sd). Opgeroepen op mei 2013, van http://specials.han.nl/themasites/studiecentra/verwerken-en-delen/bronnenvermelden/apa-normen-citeren-en-par/ Decorte, S. (2013). Doe minder, bereik meer! Psychologie Magazine, 32. Hoogeveen, P., & Winkels, J. (2008). Het didactische werkvormenboek: variatie en differentiatie in de praktijk (2e herziene ed.). Assen: Koninklijke van Gorcum B.V. Kraaijeveld, R. e. (2002). Op nieuw niveau onderbouw 1 vmbo-t/havo (1e ed.). Utrecht: ThiemeMeulenhoff. Meijden, B. v. (1998). Opgeroepen op mei 30, 2013, van http://www.histopia.nl/schiphol/htm Steehouder, M. e. (2006). Leren communiceren: handboek voor mondelinge en schriftelijke communicatie (5e herziene ed.). Groningen: Wolters-Noordhoff. 15

Bijlagen In de inleiding van deze werkwijzer staat dat je stap voor stap leert om een werkstuk te maken dat voldoet aan vooraf omschreven eisen. De fasering betreft het formuleren van hoofd- en deelvragen (bijlage 1). In bijlage 2 lees je hoe je uiteindelijk een werkstuk met meerdere hoofdstukken, paragrafen en alinea s schrijft. Bijlage 3 laat zien hoe je in drie jaar leert verschillende bronnen te citeren en vermelden. Bijlage 4 bevat een handige checklist. 16

Bijlage 1 In paragraaf 1.3 heb je gelezen dat je in de inleiding de hoofd- en deelvragen vermeldt waarop jij in je werkstuk een antwoord probeert te vinden. Dat wordt pas van je gevraagd in klas 3. Eerst leer je een goede hoofdvraag te formuleren, zoals blijkt uit onderstaand overzicht. In de eerste klas: Je leert om een goede hoofdvraag te formuleren. In de tweede klas: De hoofdvraag ga je opdelen in deelvragen. Door middel van de deelvragen kun je je nog beter richten op je onderzoek. Een beter onderzoek geeft een beter antwoord op de hoofdvraag. Je gaat twee deelvragen formuleren bij je hoofdvraag. In de derde klas: Het is de bedoeling dat je nog gerichter aan het werk gaat. Er wordt meer verwacht van je hoofdvraag die je bovendien opdeelt in minimaal drie deelvragen. 17

Bijlage 2 In de paragrafen 2.2, 2.3 en 2.4 wordt uitgelegd dat hoofdstukken verdeeld worden in paragrafen, die vervolgens weer verdeeld worden in alinea s. In onderstaand overzicht lees je hoe je uiteindelijk een werkstuk met meerdere hoofdstukken maakt. In de eerste klas: Je hebt een hoofdvraag geformuleerd. Die ga je uitwerken in een hoofdstuk met paragrafen. Let op: elke paragraaf gaat over een bepaald deelonderwerp. Beschrijf je een nieuw aspect? Begin dan aan een nieuwe paragraaf. Schrijf aan het eind de inleiding en het slot. Vergeet de titelpagina, de inhoudsopgave, de bronnenlijst en de (eventuele) bijlagen niet. Zie hoofdstuk 1. In de tweede klas: Je hebt een hoofdvraag en twee deelvragen geformuleerd. Elke deelvraag wordt uitgewerkt in een hoofdstuk. De beantwoording van de hoofdvraag gebeurt in de conclusie. Schrijf op het laatst de inleiding en het slot. Vergeet de titelpagina, de inhoudsopgave, de bronnenlijst en de bijlagen niet. In de derde klas: De hoofdvraag is opgedeeld in drie deelvragen die in drie afzonderlijke hoofdstukken met paragrafen worden uitgewerkt. Zorg ervoor dat elke paragraaf dezelfde opbouw heeft als het hoofdstuk en dus: begint met een inleiding, middenstuk en slot. 18

Bijlage 3 Om je hoofd- en deelvragen te beantwoorden maak je gebruik van boeken of internet. In paragraaf 2.7 heb je gelezen over parafraseren en citeren en is beschreven hoe je de geraadpleegde bronnen moet vermelden. Hoe je dat moet aanpakken zie je in onderstaand overzicht. In de eerste klas: Je geeft de informatie die je in boeken of op websites gevonden hebt om je hoofdvraag te beantwoorden weer in je eigen woorden. De geraadpleegde bronnen neem je op in je bronnenlijst. In de tweede klas: Je hebt je hoofdvraag opgedeeld in twee deelvragen. Om die te kunnen beantwoorden heb je minimaal twee bronnen gebruikt. Een van de bronnen is een boek. Gebruik één citaat. Je gaat nu leren hoe je precies moet verwijzen naar bronnen in de tekst. Dat betekent dat je nu wel letterlijk de tekst mag gebruiken die je in een bron hebt gevonden. Als je tenminste vermeldt van wie die bron is. Dat heet verwijzen naar een bron. De techniek van het verwijzen naar bronnen wordt in paragraaf 2.7 uitgelegd. Je past de juiste bronvermelding twee keer toe in je werkstuk. Je gebruikt minimaal één boek. In de derde klas: Je hebt je hoofdvraag opgedeeld in drie deelvragen. Je gebruikt drie bronnen in je werkstuk. Twee daarvan zijn een boek. Verwerk twee citaten in je werkstuk. Vergeet niet je bronnen ook te vermelden in de bronnenlijst. Iedere keer als je een bron gebruikt in de tekst verwijs je naar die bron zoals staat omschreven in paragraaf 2.7. Twee van je bronnen zijn een boek. 19

Bijlage 4 Hieronder vind je een checklist met daarin alle onderdelen die je in je werkstuk moet verwerken. Ook een aantal spellingsregels staan nog een keer op een rijtje. Titelpagina Plaatje dat iets te maken heeft met je onderwerp Titel (en een subtitel) Je volledige naam Namen van de mensen waarmee je hebt samengewerkt Naam van de docent voor wie je het werkstuk maakt Je klas Naam van de school en het niveau dat je volgt De datum waarop het werkstuk ingeleverd moet worden Inhoudsopgave Titels van de onderdelen die in je werkstuk voorkomen Paginanummers Inleiding Waarom moet de lezer jouw tekst lezen? Voor welk project of vak heb jij dit werkstuk gemaakt? Waarover gaat het werkstuk? En waarom heb je voor dit onderwerp gekozen? Hoofdvraag met deelvragen of onderzoeksvraag met hypothese Hoofdstukken Deelvragen worden beantwoord of het onderzoek wordt uitgewerkt Er worden verschillende bronnen gebruikt Elk hoofdstuk heeft een titel Conclusie Een korte samenvatting van het werkstuk Antwoord op de hoofdvraag of op de onderzoeksvraag (als je antwoord geeft op de onderzoeksvraag geef je ook aan of de hypothese die je in je inleiding gesteld hebt, klopt) Afrondende conclusie Slot Als je alleen werkt: Hoe heb je het werkstuk gemaakt? (welk proces heb je doorlopen?) Wat vind je van je werkstuk? Als je samenwerkt: Hoe hebben jullie het werkstuk gemaakt? (welk proces hebben jullie doorlopen?) Hoe was de taakverdeling? 20 Aanwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Afwezig Afwezig Afwezig Afwezig Afwezig Afwezig

Hoe ging het samenwerken? Wat vinden jullie van het werkstuk? Bronnenlijst Alle bronnen zijn volgens APA-normen vermeld Alle bronnen zijn alfabetisch geordend Er is onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten bronnen (boeken, websites, artikelen, etc.) Bijlagen Eventuele bijlagen zijn toegevoegd Alle bijlagen hebben een titel, een bronvermelding en zijn genummerd Algemene regels voor een werkstuk: Het werkstuk is overzichtelijk opgebouwd en bestaat uit hoofdstukken, paragrafen en alinea s Lay out Lettertype Calibri Lettergrootte 14 (en vet) voor de titel van een hoofdstuk Lettergrootte 13 (en vet) voor de tussenkoppen bij paragrafen Lettergrootte 12 voor de inhoud Lettergrootte 8 voor de vermelding van de bron bij bijlagen Regelhoogte is 1,5 Vul de tekst uit Laat steeds een regel wit tussen de titel van het hoofdstuk en de inleidende tekst Aanwezig Aanwezig Afwezig Afwezig Taal Begin elke zin met een hoofdletter en eindig met een punt Gebruik alleen een uitroepteken als dat nodig is Gebruik hoofdletters op de juiste manier Zet komma s op de juiste plaats Schrijf geen lange zinnen Schrijf de zinnen actief Let op de werkwoordspelling Gebruik synoniemen en verwijswoorden voor afwisseling in de tekst Leg afkortingen de eerste keer uit Bronverwijzing Parafraseer of citeer onderdelen uit bronnen Bijlagen 21