hoofdstuk 1 - werkschrift - handleiding - toetsboek hoofdstuk 1 - werkschrift - handleiding - toetsboek Aardrijkskunde voor het basisonderwijs



Vergelijkbare documenten
Aardrijkskunde Toets. Leontine Helmer. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

5.1 De kaart van Nederland

Lesbrief. Dijken. Kijken naar dijken. Afdeling Communicatie waterschap Hollandse Delta

Een wal van zand, klei of steen die mensen beschermt tegen hoog water. De plek waar het rivierwater in de zee uitkomt.

aardrijkskunde PROVINCIES VAN NEDERLAND

Een gedeelte van een stad of een groter dorp. Een wijk bestaat uit meerdere buurten.

LESBLAD WATERKRINGLOOP GROEP 5-6

5.1 De kaart van Nederland

hoofdstuk 1 - werkschrift - handleiding - toetsboek Proefles Aardrijkskunde voor het basisonderwijs

Het houden van een spreekbeurt

blad 1 Afsluitende toetsvragen bij de tentoonstelling over het NAP

Een deel van het onderzoek doe je met z n tweeën, het andere deel doe je zelfstandig. Dit onderzoek telt als repetitie A en B.

1. Van je juf of meester krijg je een plaatje. Bekijk je plaatje goed. 3. Zoek samen nog vier klasgenoten met een ander plaatje.

Stem ook! Woensdag 18 maart kiezen we twee keer

Meander. Aardrijkskunde WERKBOEK

o Heuvelachtig o Platteland o Boven zeeniveau o Plat o Stad o Onder zeeniveau

Werkboekje bij de digibordles Noord-Holland werkt aan water

2 Ik en autisme VOORBEELDPAGINA S

Voordoen (modelen, hardop denken)

Ontdekkersgroep dag maart 2014

Toeristen in Nederland

Algemene instructies voor de strategie: Vragen stellen. Introductiefase bij de eerste les:

Samenvatting 1 Kan de regen opraken?

De ramp in 1953 waarbij grote stukken van Zeeland, Noord-Brabant en Zuid- Holland overstroomden.

LESBESCHRIJVINGSFORMULIER

Les 1 Voorspellen Leestekst: De nieuwe computer. Introductiefase: 2. Vraag: "Kan iemand mij vertellen wat voorspellen betekent?"

Leefgebieden in de duinen. Les met werkblad - biologie

2 > Kerndoelen > Aan de slag > Introductie van de manier van werken > Mogelijke werkvormen en de plaats op het rooster 27

Lesbrief. Watersysteem. Droge voeten en schoon water. Afdeling Communicatie waterschap Hollandse Delta

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Spelen met zand. Zandpaspoort voor kinderen van 7 tot en met 12 jaar

Thema: Problemen voor V&D. Handleiding en opgaven niveau AA. Opgave 1: Samen

Een overtuigende tekst schrijven

Groep 7/8. 0 Hoofstuk. Groep 7/8

Voorspellen en tekst lezen

Competentie: Leergebied: Zuid Nederland. Toepassen

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA

Aardrijkskunde. Thema / onderwerp Aardrijkskundeles met gebruikmaking van de geografische vierslag. Betekenis. Bedoeling

Waarom ga je schrijven? Om de directeur te overtuigen

Les 3 Vragenstellen Leestekst: De inbreker. 1. "Vandaag gaan we voor de derde keer een tekst lezen en daarbij vragen maken."

Thema: De watersnoodramp. Handleiding en opgaven niveau A1. Opgave 1: Samen

Tuin van Heden 3 en 4 Werken met kunst in de paasperiode. Kernles 1: Kunstenaar, wat vertel je mij?

Waarom ga je schrijven? Om de directeur te overtuigen

Huiswerk Spreekbeurten Werkstukken

AVONTURENPAKKET DE UITVINDERS

Sheet 2: Bekijk met de kinderen de tussenstand van Afval the Game op Instagram en/of Facebook. Hoe gaat het bij de kinderen met inzamelen?

Voorbereidende les Waterwolf in waterland

naam WERKBLAD in de buurt van de school Bekijk de buurt waar de school staat. Probeer de vragen te beantwoorden.

Opdrachtkaarten Lente

Les 1 Samenvatten Leestekst: Afval

Wie ben jij? HANDLEIDING

Leskist THEMA-handleiding Een weekend in de provincie Utrecht Groep 5 en 6

Thema: de mosasaurus. Handleiding en opgaven niveau A1. Opgave 1: Samen

Les 1 Ontstaan aardgas

Thema: Noordpool, natuur, dieren, reizen, klimaat

TITEL ACTIVITEIT + beschrijving: filosofisch gesprek over geloven.

Elektriciteit en stroom, wat is het? Proefjes met stroom en electriciteit

Werkstukken maken op PCBO-Het Mozaiek Groep 6

leer-actief werkboek Naam: 1

Drents Museum. Wat als de stoel van meneer Rietveld kon praten? Groep 3 Les 1 Pratende dingen

Les met werkblad - biologie

Handleiding leerkracht

Ik en de maatschappij. Reizen

Samenvatting. 1 Kan jouw school overstromen? Weet je nu of jouw school kan overstromen?

Werkblad: Vind me dan

De Drakendokter: Gideon

Zorg dat je een onderwerp kiest, waarvan je echt meer wilt weten. Dat is interessanter, leuker en makkelijker om mee bezig te zijn.

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Tekst lezen en vragen stellen

Informatie over de versterking van de Noord-Hollandse kust Voor je spreekbeurt of werkstuk

Lesbrief nr 1. voor Groep 5 + 6

Les 1 Vragen stellen Leestekst: De tandarts

Zoekopdrachten bij Het water komt. **

Nederland Waterland Basisonderwijs

Eenzaam. De les. Inhoud. Doel. Materiaal. Belangrijk. les

Teken een architect. Lees het volgende verhaal:

DOCENTENHANDLEIDING basisonderwijs

Wat en waar zijn de wadden? Les met werkblad - topografie

en zelfbeeld Lichamelijke ontwikkeling Lesdoelen: Werkvormen: Benodigdheden: Kinderboeken: Les 1: Wie ben ik Lesoverzicht

Hoe maak ik in groep 6 een werkstuk?

Hoe maak ik in groep 6 een werkstuk?

Domein: Leergebied: West Nederland. Besturing

WHAT S UP ZUIDERZEELAND? AARDRIJKSKUNDE, THEORETISCHE OPDRACHT

3 Hoogbegaafdheid op school

Lesbrief DUURZAAM BOUWEN OPDRACHT 1 - WAT IS DAT, DUURZAAMHEID?

Handleiding voorbereidende les bij Provinciespel. basisonderwijs. Versie 26 april 2018

Films kijken op internet: verboden of niet?

Wijchense Molen. Lesbrief

Les 3 Samenvatten Leestekst: Verhuizen. 2. Vraag: "Kan iemand mij vertellen welke vraag we onszelf moesten stellen om te kunnen samenvatten?

Hoe hoog is dat? groep Bron:

Opdrachten bij de tentoonstelling over het NAP

Checklist Sollicitatiebrief schrijven 2F - handleiding

LEERKRACHTGEDEELTE ACTIVITEIT: ZEG HET MET EEN T- SHIRT

Jouw werkstuk lever je uiterlijk in op donderdag 20 maart 2014!!

Opdrachten bij de tentoonstelling over het NAP

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

lesbrieven water verzamelen avonturenpakket de uitvinders en de verdronken rivier leerlingen werkblad Lesbrief 1:

De Geo. 1 th Aardrijkskunde voor de onderbouw. Antwoorden hoofdstuk ste druk

Transcriptie:

hoofdstuk 1 - werkschrift - handleiding - toetsboek hoofdstuk 1 - werkschrift - handleiding - toetsboek 6 6 Aardrijkskunde voor het basisonderwijs Aardrijkskunde voor het basisonderwijs Proefles ZZ6_1_Ws.indd 1 Proefles 06-02-2006 15:08:31 ZZ6_1_Ws.indd 1 06-02-2006 15:08:31

Inhoud Werkschrift 3 Handleiding 7 Toetsboek 18 ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2006

1 1 Hoe kan Nederland overstromen? Hoofdstuk 1 Les 1 Kijkles 1 Kijk naar blz. 6 en 7 in je boek. Aan welke wereldbolletjes kun je zien dat een deel van Nederland kan overstromen? Vertel elkaar waarom je dat denkt. 4 Wat beschermt laag-nederland tegen overstromingen door de zee? Noem twee dingen. 2 5 Waar wonen deze kinderen: in hoog- Nederland of in laag-nederland? Zet een kruisje onder hoog of laag. 1 3 2 hoog laag Fenne zegt: "Zonder duinen overstroomt ons huis". Mimoun zegt: "Zonder dijken komt de zee onze klas binnen". Ayse zegt: "Ik woon boven de zeespiegel". Kijk naar de cijfers in de tekening. Welk woord hoort erbij? Kies uit: dijken polder - duinen 6 Kijk naar de kaart op blz. 7 van je boek. Leg uit waarom juist het westelijk deel van Nederland is overstroomd. Dat deel is overstroomd omdat 1 2 3 3 Zet een kruisje voor de zinnen die waar zijn. Alleen laag-nederland kan overstromen. Dijken en duinen beschermen laag- Nederland tegen de zee. Alleen hoog-nederland kan overstromen. Hoog-Nederland kan nooit overstromen door de zee. 7 Kijk naar 1 op blz. 6 van je boek. Stel je voor dat jij daar woont. Je hoort dat morgen het water gaat stijgen. Wat ga jij dan doen? Spullen uit je huis halen? Hoe zorg je dat je konijn niet verdrinkt? Noem drie dingen die je gaat doen als je huis gaat overstromen. 1 2 3 3

2 Hoe zie je op de kaart wat hoog en laag is? Hoofdstuk 1 Les 2 Provinciehoofdsteden c Hoe groot is de afstand van Amsterdam naar Utrecht in het echt ongeveer? De afstand in het echt is ongeveer kilometer. 3 Aan de noordpijl kun je zien waar het noorden is op een kaart. Op sommige kaarten staat een figuur met alle wind richtingen. Zo n figuur heet een windroos. Maak deze windroos af. Kies uit: zuid - west - oost. 1 Kijk goed naar de kaart. Wat is de titel van de kaart? Hoe heet de pijl die bij de kaart staat? En hoe noem je dit? 4 Welk deel van Nederland ligt vooral boven NAP? Zet een streep onder het goede antwoord. Het westen / Het oosten ligt vooral boven NAP. 2 Het schaalstokje bij de kaart is verdeeld in vijf stukjes. a Hoe groot is de afstand van één stukje in het echt? 2 kilometer 20 kilometer 40 kilometer 5 Wat geeft deze meetlat aan? Zet een kruisje voor het goede antwoord. onder NAP boven NAP b Meet de afstand van Amsterdam naar Utrecht met je liniaal. De afstand is ongeveer centimeter. 4

Kaart/topoles 9 a Schrijf de goede namen onder de foto s. Kies uit: Flevoland Gelderland Noord-Holland de Vaalserberg. 6 Kijk goed naar de kaart. Schrijf de onderstreepte letters op de goede plaats in de kaart. Friesland Noord-Holland Gelderland Overijssel Utrecht Drenthe. b Trek een lijntje van elke foto naar de goede plek op de kaart. 10 7 Hier staan de hoofdsteden van een paar provincies. Liggen die steden in hoog-nederland of in laag-nederland? Zet een kruisje onder hoog of laag. Provincie Hoofdstad hoog laag Flevoland Lelystad Friesland Leeuwarden Noord-Brabant Den Bosch Zeeland Middelburg 8 Welke provincie uit het rijtje ligt niet aan zee? Zet een kring om die provincie. In welke provincie is deze foto gemaakt? Zet een streep onder de goede provincie: Drenthe Noord-Holland Limburg. Weten jullie ook waarom de foto niet in de andere twee provincies genomen kan zijn? Groningen Friesland Drenthe Zuid-Holland Zeeland Noord-Holland 5

3 Hoe wordt Nederland beschermd tegen het water? Hoofdstuk 1 Les 3 Infoles 1 Lees de tekst. Schrijf op elke lege plek een ander woord. Kies uit: rivier dalen beken regenwater dijken heuvels Zuid-Limburg is niet plat. Je vindt er hoge Daartussen liggen 4 Kan deze foto genomen zijn in Zuidelijk Flevoland? Schrijf op: ja of nee. Schrijf erachter waarom je dat denkt. Denk aan: beken, sloten, heuvels, plat., omdat In het dal van de komt veel Dat komt omdat alle uit Limburg er naartoe stromen. de Maas terecht. 5 a Woon jij in hoog-nederland of in laag-nederland? Ik woon in Nederland. b Hoe weet je dat? Denk aan: polders, heuvels, duinen, zee. Kijk ook op de kaart. Langs de Maas zijn Zo worden de mensen beschermd tegen overstromingen. 2 Waarom zijn er dijken nodig in Zuid-Limburg? Zet een kruisje voor het goede antwoord. Om het land te beschermen tegen te veel regenwater. Om het land te beschermen tegen 3 te veel zeewater. Welke weg legt het regenwater af in Zuidelijk Flevoland? Zet op alle lege plekken een ander woord. Kies uit: gebouwd. de sloten het Markermeer het gemaal. Het regenwater stroomt van naar Dat weet ik omdat 6 Kijk naar het lijstje woorden. a Wat kunnen jullie vinden in de buurt van jullie school of huis? Zet er een kruisje voor. b Het gemaal van Zuidelijk Flevoland heet De Block van Kuffeler. Zet achter de woorden die jullie hebben aangekruist, de namen die jullie kennen. een beek een dal een rivier een dijk een duin een gemaal een heuvel een polder Als laatste gaat het water naar 6

Handleiding bij proefles hoofdstuk 1

1 Kan jouw school overstromen? Hoofdstuk 1 Thema-inleiding Waar gaat het om? Wateroverlast in de eigen omgeving 8 Uw school kan overstromen... als deze op een ongunstige plek in Nederland staat. Maar hoe komt u erachter of uw school op een ongunstige plaats staat? In dit hoofdstuk gaat u met uw leerlingen op zoek naar het antwoord. Uw leerlingen vergelijken daarvoor hun eigen omgeving met gebieden in Nederland die kunnen overstromen. Onder de zee! Misschien staat uw school in een gebied dat lager ligt dan de zeespiegel. Of beter gezegd: lager dan + 1 meter NAP (Normaal Amsterdams Peil), want ongeveer zo hoog komt de zee als het vloed is. Dat laag gelegen deel van Nederland wordt ook wel laag-nederland genoemd. Laag-Nederland kan op verschillende manieren overstromen. De zee kan over het land spoelen als de duinen en dijken voor de kust doorbreken. Het kan ook overstromen als het hard regent. Het regenwater dat in laag-nederland valt, stroomt immers niet vanzelf weg naar de zee. Elke (niet verdampte) regendruppel moet worden weggepompt. Hoog en droog? Misschien woont u in hoog-nederland. Dan hebt u het relatief makkelijk; het regenwater stroomt vanzelf weg naar laag-nederland. Soms brengt dat ook overstromingsgevaar met zich mee. Als het hard regent, overstromen rivieren en beken. Scholen die dichtbij een rivier of beek staan, kunnen dan ook overstromen. Pompen of verzuipen... In Nederland wordt er dagelijks hard gewerkt om het land droog te houden. Rijkswaterstaat is ervoor verantwoordelijk dat Nederland niet overstroomt; hij bewaakt en onderhoudt de kust- en rivierdijken. Een andere instantie, het waterschap, regelt het waterbeheer in de buurt van uw school. In laag-nederland is het belangrijk dat er voldoende water wordt weggepompt. Onder huizen bijvoorbeeld mag het grondwater niet te hoog staan, anders komt er te veel vocht in de kelder. In hoog-nederland proberen de waterschappen het regenwater juist langer vast te houden. Natuurgebieden bijvoorbeeld mogen niet te droog zijn, anders gaat de vegetatie dood. Elk gebied heeft dus een eigen waterstand. Zo n gebied met een beheerde waterstand heet polder. In de spreektaal gebruiken we het woord polders vooral voor gebieden die droog moeten worden gehouden, dus voor gebieden in laag-nederland. Een polder kan heel klein zijn (één strook groen of een wijk) maar er zijn ook heel grote polders zoals Zuidelijk Flevoland. In dit hoofdstuk staan twee gebieden beschreven die worden bedreigd door overstromingen. Probeer met uw leerlingen te zoeken naar verschillen en overeenkomsten tussen uw eigen schoolomgeving en deze gebieden. Om meer te weten te komen over het waterbeheer in uw eigen omgeving, gebruikt u de site www.waterschappen.nl. De meeste waterschappen hebben een educatieve dienst met lesmateriaal voor basisscholen. Opbouw van de lessen Hoofdstuk 1: Kan jouw school overstromen? Aan het begin van het hoofdstuk zien de leerlingen dat een deel van Nederland kan overstromen. De eerste twee pagina s maken de leerlingen nieuwsgierig naar de vraag: kan mijn school eigenlijk overstromen? Rond deze vraag is het hoofdstuk opgebouwd. Les 1 Kijkles Hoe kan Nederland overstromen? De leerlingen maken kennis met het verschil tussen hoog- en laag-nederland. Laag-Nederland moet voortdurend beschermd worden tegen overstromingen. Sommige delen van hoog-nederland blijven ook niet altijd droog. Les 2 Kaart/topoles Hoe zie je op de kaart wat hoog en laag is? In deze les herhalen de leerlingen kaartvaardigheid uit groep 5 (titel, legenda, noordpijl en schaalstokje). Tot slot oriënteren de leerlingen zich op de hoogtekaart en de topografische kaart van Nederland. Les 3 Infoles Hoe wordt Nederland beschermd tegen het water? In deze les komen twee gebieden aan bod: Zuidelijk Flevoland en Zuid-Limburg. De gebieden worden zo beschreven dat de leerlingen de twee gebieden goed kunnen vergelijken. Daarnaast vergelijken de leerlingen ook hun eigen omgeving met deze gebieden. Les 4 Toetsles Wat heb je geleerd? In deze les geven de leerlingen antwoord op de hoofdvraag: Kan jouw school overstromen? Het leerlingenboek geeft een samenvatting van de leerstof, de topolijst en een overzicht van de begrippen. Na het lezen van de stof uit het leerlingenboek maken de leerlingen de toets. De toets bestaat uit een algemeen gedeelte met acht opdrachten en een verdiepingsgedeelte met twee opdrachten. Alle leerlingen maken het algemene ge-

deelte. De snellere (betere) leerlingen maken ook het tweede deel. Ter voorbereiding op de toets kunt u eventueel het kopieerblad samenvatting mee naar huis geven. N.B. De topografie uit les 2 is opgenomen in de toets van het hoofdstuk. Het is ook mogelijk om een aparte topografietoets af te nemen. Deze vindt u bij de kopieerbladen en op de cd-rom. Kopieerblad woordenschat Een deel van de lastige woorden wordt op een kopieerblad geoefend. Kopieerbladen herhaling en herhaling topografie Kinderen die uitvallen op de toets, kunnen het herhalingsblad maken. Leerlingen die uitvallen op de topotoets, maken het herhalingsblad topografie. Kopieerblad Creatieve opdracht Dit is een kopieerblad met uitbreidingsstof voor leerlingen die de toets goed gemaakt hebben. De creatieve opdracht biedt verrijkingsstof en is minder cognitief gericht. De opdracht vraagt om een vrijere en initiatiefrijkere benadering. Kopieerblad Mijn planeet Deze opdracht kan naar behoefte gegeven worden aan groepjes leerlingen of de hele groep. De opdrachten zijn gekoppeld aan het groene wereldbolletje op de openingspagina s van het hoofdstuk. U kunt deze opdrachten in de vorm van een project laten uitvoeren. De algemene lesdoelen Aan het eind van dit hoofdstuk weten de leerlingen:. welke delen van Nederland op welke manieren kunnen overstromen;. hoe Nederland wordt beschermd tegen het water;. of hun eigen omgeving het gevaar loopt overstroomd te worden. De begrippen de beek het dal de dijk de duin het gemaal de heuvel NAP de polder de zeespiegel De topografie Nieuw: Vaalserberg Maas Noordzee Waddeneilanden Herhaling (groep 5): De twaalf provincies Relatie met de kerndoelen In dit hoofdstuk komen de volgende kerndoelen aan bod:. De leerlingen leren de ruimtelijke inrichting van de eigen omgeving te vergelijken met die in omgevingen elders in Nederland, vanuit de perspectieven landschap en bestuur.. Kinderen leren over de maatregelen die in Nederland genomen worden/werden om bewoning van door water bedreigde gebieden mogelijk te maken.. De leerlingen leren omgaan met kaart en atlas, beheersen de basistopografie van Nederland en ontwikkelen een eigentijds geografisch wereldbeeld. De hoofdvraag Kan jouw school overstromen? Het contrast Hoog-Nederland en laag-nederland De regio s Zuidelijk Flevoland en Zuid-Limburg Meer over dit thema www.rdnap.nl Zoek de hoogteligging van uw school op met behulp van de postcode. Vertelstofboeken Jan Terlouw, Oosterschelde windkracht 10. Lemniscaat 1976 Tips www.beeldbank.schooltv.nl Op deze beeldbank staan filmpjes over overstromingen in Nederland. 9

1 Hoe kan Nederland overstromen? Hoofdstuk 1 les 1 LB blz. 6-9 WS blz. 3 CD-ROM Kijkles 10 Deze les gaat over... Niet heel Nederland loopt even veel risico op een overstroming. De hoge delen (hoog-nederland) blijven meestal droog. Het lage land moet worden beschermd tegen de zee. En er is nog een gevaar: als het regenwater niet wordt weggepompt, overstroomt het land ook. Lesdoelen De leerlingen weten:. dat een deel van Nederland onder de zeespiegel/nap ligt (laag-nederland) en daardoor kan overstromen;. hoe Nederland wordt beschermd tegen overstromingen (dijken, duinen, regenwater wegpompen uit polders). De leerlingen kunnen:. op een vereenvoudigde tekening over het waterbeheer in Nederland (zoals de plaat op blz. 4-5 in het leerlingenboek) de volgende begrippen herkennen: dijk, duin, NAP, polder, zeespiegel, hoog-nederland en laag-nederland. De leerlingen realiseren zich dat:. Nederland goed beschermd is tegen overstromingen en dat de kans op een overstroming klein is;. de plaats waar hun school staat belangrijk is bij het beantwoorden van de vraag: Kan jouw school overstromen? Woordenschat Begrippen de dijk Verhoging om het water tegen te houden. Vaak zijn dijken gemaakt van klei en bedekt met stenen. de duin Zandheuvel. De wind blaast het zand van het strand weg. Zodra het zand in de luwte van bijvoorbeeld gras komt, blijft het liggen. Door gras te planten, zorgt Rijkswaterstaat ervoor dat de duinen steeds hoger worden. NAP Normaal Amsterdams Peil: maat waarmee de hoogte van het land en het water wordt gemeten. 1 meter + NAP wil zeggen: 1 meter boven de zeespiegel de polder Een gebied waar de mens de hoogte van het water regelt. In laag-nederland liggen heel veel polders: elke polder heeft zijn eigen waterstand. Het waterschap bepaalt hoe hoog de waterstand is. de zeespiegel De gemiddelde hoogte van de zee. Gemiddeld wil zeggen: tussen eb en vloed in. Leg de begrippen lager/ hoger dan de zeespiegel en boven/onder de zeespiegel uit aan de hand van de tekening op blz. 4 van het leerlingenboek of maak zelf een tekening op het bord. Niet alleen land kan lager liggen dan de zeespiegel, maar bijvoorbeeld ook een sloot. Lastige woorden beschermen Ervoor zorgen dat iets of iemand veilig is of ergens geen last van heeft. Geef voorbeelden: een jas beschermt je tegen de kou, een paraplu tegen de regen, een helm beschermt het hoofd van een soldaat of een motorrijder, een dier beschermt zijn jongen tegen roofdieren, enz. doorbreken Als een dijk doorbreekt, komt er een gat in. Dat gat is zo groot, dat het water door of over de dijk heen gaat. Leg uit hoe dat gaat. Heel soms is een dijk niet stevig meer of is het water heel sterk. Dan kan de dijk kapotgaan: hij breekt. Als de dijk zó kapot is dat het water er doorheen of overheen gaat, heet dat doorbreken. overstromen Als het land onder water komt te staan. Laat dit zien. Zet een kopje in een teiltje en giet het kopje langzaam vol water. Het water stroomt over de rand van het kopje en vervolgens stroomt het over de bodem van het teiltje. pompen Met een apparaat (een pomp) ergens water uit halen. In een wasmachine zit een pomp die het water uit de machine haalt. Als die kapot is, blijft de wasmachine vol water staan en kan hij zelfs overstromen. voormalig Vorige, vroegere. Van een oude school of oud ziekenhuis worden soms huizen gemaakt. Dan wonen er mensen in de voormalige school of in het voormalige ziekenhuis. Voormalig betekent dan dat die gebouwen vroeger een school of een ziekenhuis waren. Geef zo mogelijk een voorbeeld uit de eigen omgeving. Voorbereiding (optioneel) Zoek de hoogteligging van uw school op via www.rdnap.nl. Bekijk de site van het waterschap waaronder uw school valt via www.waterschappen.nl De meeste waterschappen hebben een educatieve afdeling met lesmateriaal over uw eigen omgeving. Bekijk als u tijd hebt een leuke site voor leerlingen: www.laagste.nl, met alle informatie over de laagste plek van Nederland.

Materiaal (optioneel) plastic beker of blik met kleine gaatjes in de bodem, plastic doos met water en twee rietjes Op het bord De begrippen: de dijk, de duin, NAP, de polder, de zeespiegel. Organisatie onderdeel tijd met wie Oriëntatie 10 min. individueel of groepje Introductie 10 min. klas Bespreking 15 min. klas Verwerking 15 min. individueel of groepje Extra 10 min. in tweetallen Extra 10 min. individueel Lesverloop Oriëntatie (zelfstandig werken) De leerlingen maken opdracht 1 van het werkschrift. De opdracht gaat over de openingsbladzijden van het hoofdstuk. Introductie (leerkrachtgebonden) Maak uw leerlingen enthousiast voor dit hoofdstuk. U kunt dit op verschillende manieren doen. Bespreek opdracht 1: Welk wereldbolletje vond je het leukst, het spannendst, het ergst, het gekst? Of waar was je het meest verbaasd over? Vraag door op wat de leerlingen aansprak of verbaasde aan de tekst of de foto. Of: vertel over uw ervaring met het thema (wateroverlast) en laat uw leerlingen daarop reageren. U kunt denken aan:. Wateroverlast op de camping. Hoe zag het eruit? Waar bleef het water?. Noodweer in de wijk. Hoe zag het eruit? Waar bleef het water?. Overstromingen in het nieuws. Waar was het? Hoe zag het eruit?. Bruggen rondom de school. Hoeveel bruggen moet je over voordat je bij... bent? Waarom gooien de mensen die sloten niet dicht met zand? Sluit af met het voorlezen en toelichten van de hoofdvraag in het tekstkader op blz. 7. Bespreking (leerkrachtgebonden) Lees Wat ga je leren? op blz. 8 voor. Sta stil bij de verschillen tussen 'lage delen' en 'hoge delen'. Laat de leerlingen nadenken wat het betekent als je lager dan de zee staat.. Wat moet je doen om de zee tegen te houden?. Waar moet het regenwater naartoe? Hoe kom je van het water af? De leerlingen kunnen de antwoorden vinden door goed te kijken naar de grote tekening. Lees de tekst voor en licht hem toe met behulp van de tekening in het boek. Besteed aandacht aan de begrippen en het verschil tussen hoog- en laag-nederland. Gebruik hierbij de aanwijzingen in het begrippenoverzicht. (optioneel voor een snelle klas) Laag-Nederland heeft niet alleen last van regenwater en zeewater. Er komt ook nog water uit de grond opborrelen: grondwater. Vul een plastic doos met water. Duw een lege plastic beker of een blik met gaatjes in de bodem het water in. De beker loopt langzaam vol met water. Laat een leerling het bekertje met een rietje telkens leeg zuigen. Zo werkt een polder! De rand van het bekertje is de dijk. Het water dat door de gaatjes komt, is grondwater en loopt almaar door. Het rietje is de pomp die de polder droog houdt. Hoe dieper het bekertje in het water wordt gedrukt, hoe sneller loopt de beker vol. Zo gaat het ook met polders die heel laag liggen. Stel controlevragen na afloop van uw bespreking:. Welk deel van Nederland loopt de meeste kans op een overstroming? (wijs aan op de kaart). Op welke manieren kan laag-nederland overstromen? (regenwater, zeewater). Wat doen de mensen om overstromingen te voorkomen? (dijken, duinen, regenwater wegpompen uit de polders). Is het gevaarlijk om in laag-nederland te wonen? Verwerking (zelfstandig werken) De leerlingen maken de opdrachten in het werkschrift. Aandachtspunt: zijn er vraagtypen bij die de leerlingen nog niet kennen? Geef zonodig uitleg. De leerlingen kunnen ook oefenen met de cd-rom. Bespreek eventueel moeilijke opdrachten. Met het antwoordboekje kunnen de leerlingen hun werk zelf nakijken. Als u daar gelegenheid voor hebt, bespreek dan enkele opdrachten na. Besteed daarbij ook aandacht aan het proces: hoe zijn jullie aan het antwoord gekomen? Waar heb je het antwoord gevonden, in de tekst of in het plaatje? 11

2 Hoe zie je op de kaart wat hoog en laag is? Hoofdstuk 1 les 2 LB blz. 10-13 WS blz. 4-5 CD-ROM Kaart/topoles Deze les gaat over... Op de kaart kun je zien of je in hoog- of in laag- Nederland woont. In deze les herhalen de leerlingen kaartvaardigheid uit groep 5 (titel, legenda, noordpijl en schaalstokje). Tot slot oriënteren de leerlingen zich op de hoogtekaart en de topografische kaart van Nederland. Lesdoelen De leerlingen weten:. de plaatsnamen uit de topografielijst terug te vinden op een blinde kaart;. in welk deel van Nederland hun school staat, hoog- of laag-nederland. De leerlingen kunnen:. werken met de legenda en het schaalstokje op de kaart;. op een kaart aangeven waar het noorden is met behulp van de noordpijl;. met behulp van de titel aangeven waar een kaart over gaat.. van kenmerkende foto s in het boek aangeven of het in hoog- of in laag-nederland is. Woordenschat Begrippen de legenda Verklaring van de tekens op de kaart. Tekens kunnen kleuren of symbolen zijn. de noordpijl De pijl op de kaart die naar het noorden wijst. Meestal (maar niet altijd!) wijst de pijl naar de bovenkant van het kaartblad. het schaalstokje Meetlat die laat zien hoe groot de afstand op de kaart in werkelijkheid is. Het rekenen met schaalgetallen komt in deze methode nog niet aan bod in groep 6. de titel De naam van de kaart. De titel bestaat meestal uit een combinatie van een themanaam en een gebiedsnaam, bijvoorbeeld landbouw in Nederland. Lastige woorden het gebied Een stuk land. Geef concrete voorbeelden, bijvoorbeeld uit vakantielanden die uzelf of de kinderen hebben bezocht, of uit de eigen omgeving: in dit gebied staan veel fabrieken, in dit gebied regent het erg weinig, in dit gebied komen veel vossen voor, enzovoort. de grens Een plek waar het ene land of gebied ophoudt en het andere land of gebied begint. Kinderen zijn vaak erg bezig met het afbakenen van hun territorium, bijvoorbeeld op de achterbank van de auto: Dit is mijn helft en dat is jouw helft. Daartussen ligt de grens. Een grens zie je vaak niet, maar hij is er wel. Herkennen de leerlingen dit? de informatie Als je informatie krijgt, kom je meer over iets te weten. Geef voorbeelden van soorten informatie. het onderwerp Waar iets over gaat. Geef voorbeelden: dit boek gaat over dinosaurussen, dus het onderwerp is... Dit programma gaat over bergbeklimmen, dus het onderwerp is... het symbool Een ding, dier of plaatje dat iets anders voorstelt. Geef voorbeelden, bijvoorbeeld uit de sms-taal: :-) is het symbool voor ik maak een grapje. Een hart is een symbool van liefde Topografie Nieuwe topografie: de Vaalserberg de Maas De Noordzee De Waddeneilanden Herhaling (uit groep 5): De twaalf provincies Voorbereiding Geen speciale voorbereiding. Materiaal wandkaart van Nederland Op het bord Schrijf de begrippen op het bord: de legenda, de noordpijl, het schaalstokje, de titel. 12

Organisatie onderdeel tijd met wie? Introductie, 10 min. klas oriëntatie en bespreking Verwerking 30 min. individueel of groepje Extra 10 min. in tweetallen Extra 10 min. individueel Lesverloop Introductie, oriëntatie en bespreking (leerkrachtgebonden) Vraag de leerlingen of ze kunnen vertellen wat de vorige les aan de orde is geweest. In ieder geval komt de vraag: Welk deel van Nederland loopt de meeste kans op een overstroming? (wijs aan op de kaart) aan bod.u vertelt dat de leerlingen vandaag op de kaart mogen gaan uitzoeken of hun school in hoog- of laag-nederland staat, maar dat ze daarvoor wel moeten weten hoe je op de kaart ziet wat hoog en laag is. Daar gaat het eerste deel van deze les over. Het tweede deel van de les oefenen de leerlingen de topografie.u vertelt de kinderen dat ze eerst de tekst op de eerste twee bladzijden gaan lezen. De tekst gaat over de themakaart Hoog- en laag-nederland. Daarna maken ze de bijbehorende opdrachten in het werkschrift. Als die af zijn, lezen de leerlingen de volgende twee pagina s en maken ze de bijbehorende opdrachten in het werkschrift. Nabespreking van de opdrachten (leerkrachtgebonden) U kunt ervoor kiezen de opdrachten te bespreken. Het is ook mogelijk de leerlingen hun opdrachten zelf te laten nakijken. U stelt dan alleen controlevragen met het boek dicht, bijvoorbeeld:. In welk deel van Nederland ligt onze school: in hoog- of laag-nederland?. Hoe kun je dat zien op de kaart?. Welke titel heeft een kaart waarop je dat zou kunnen zien?. In welke (wind)richting moet je fietsen om in het andere deel van Nederland te komen? (herhaal de windrichtingen). Hoe ver is het fietsen naar het andere deel van Nederland? (laat een leerling op de wandkaart met behulp van een schaalstokje de afstand opmeten). Wijs... aan. (laat leerlingen plaatsnamen uit de topografielijst aanwijzen op de wandkaart) Opdrachten (zelfstandig werken) De leerlingen lezen de tekst van blz. 10 en 11 en maken de opdrachten in het werkschrift. Daarna lezen ze blz. 12 en 13 van het leerlingenboek en maken de overige opdrachten bij deze les. De leerlingen kunnen ook oefenen met de cd-rom. 13

3 Hoe wordt Nederland beschermd tegen het water? Hoofdstuk 1 les 3 LB blz. 14-17 WS blz. 6 CD-ROM Infoles Deze les gaat over... Zuid-Limburg ligt in hoog-nederland. Toch kunnen delen van het gebied overstromen. Zuidelijk Flevoland ligt in laag-nederland. Er wordt hard gewerkt om deze polder droog te houden. De leerlingen vergelijken de gebieden met hun eigen omgeving. de rivier Een grote waterstroom, die niet door mensen is gegraven. Grote rivieren zijn bijvoorbeeld de Maas en de Rijn. Meer over rivieren in groep 7. de sloot Een smal kanaal, dat door mensen is gegraven. Sloten zijn meestal recht. 14 Lesdoelen De leerlingen weten:. welke verschillen er zijn tussen het landschap in Zuid-Limburg en dat in Zuidelijk Flevoland (met betrekking tot reliëf en waterafvoer);. dat beide gebieden een kans lopen om te overstromen en dat beide gebieden maatregelen hebben getroffen om dat te voorkomen. De leerlingen kunnen:. verschillen en overeenkomsten in het landschap van Zuid-Limburg en Zuidelijk Flevoland verklaren (waarom zijn er in Zuid-Limburg beken en in Zuidelijk Flevoland sloten? Waarom zijn er in beide gebieden dijken?) De leerlingen realiseren zich dat:. je aan kenmerken van het landschap kunt zien of je in hoogof in laag-nederland bent;. waterlopen (sloten, beken, rivieren) nodig zijn om de omgeving van de leerlingen en de rest van Nederland droog te houden. Woordenschat Begrippen de beek Een smalle en ondiepe waterstroom, die niet door mensen is gegraven. Een soort klein riviertje. Beken kronkelen. In de buitenbocht van de beek stroomt het water het hardst. Daar schraapt de beek grond weg. Sommige boeren willen daarom dat de beken recht worden gemaakt. het dal De lage delen tussen de heuvels. De dalen in Zuid-Limburg zijn ontstaan doordat de rivieren telkens grond wegspoelden. het gemaal Een pomp die het water uit (of bij droog weer in) de polder pompt. Veel gemalen werken met de schroef van Archimedes: zie proefje in de lesbeschrijving. de heuvel Een berg tot 500 meter boven de zeespiegel noem je een heuvel. De hoogste heuvel van Nederland is de Vaalserberg, +322 meter boven NAP. Lastige woorden Besteed aandacht aan deze woorden en uitdrukkingen. de bodem De grond onder het water of de grond onder je voeten. Dit zijn de aardrijkskundige betekenissen; in deze les wordt specifiek de grond onder het water bedoeld. Bij bijvoorbeeld kopjes, flessen en dozen spreek je ook van een bodem. Laat de kinderen zelf met voorbeelden komen van voorwerpen die een bodem hebben. Ga dan naar de aardrijkskundige betekenis. Wat ligt er op de bodem van de zee? Als een zee of een meer heel diep is, kun je dan op de bodem staan? kaarsrecht Zo recht als een kaars, heel recht dus. Laat een kaars zien. slingeren Van een beek of rivier: niet recht vooruit stromen, maar nu eens de ene kant op, dan weer de andere kant op gaan; kronkelen. Teken een slingerende rivier op het bord. Met de fiets kun je ook slingeren. Weten de kinderen hoe dat gaat? de tocht Hier: de reis. Geef voorbeelden: een tocht door de bergen, een dagtochtje, enz. Hebben de kinderen zelf wel eens een tocht gemaakt? voorkomen Met de klemtoon op ko : ervoor zorgen dat iets niet gebeurt. Geef voorbeelden: ik doe een warme jas aan om te voorkomen dat ik het koud krijg, ik pak de vaas goed in om te voorkomen dat hij breekt, enz. Laat de kinderen zelf ook voorbeelden bedenken. Voorbereiding (optioneel) Bekijk clips over overstromingen op de beeldbank van schooltv: www.beeldbank.schooltv.nl. Materiaal wandkaart van Nederland (optioneel) paar grote schroeven Op het bord De begrippen: de beek, het dal, het gemaal, de heuvel, de sloot, de rivier.

Organisatie onderdeel tijd met wie? Oriëntatie 10 min. individueel of in groepjes Introductie 10 min. klas Bespreking 15 min. klas Verwerking 15 min. individueel of in groepjes Extra 10 min. in tweetallen Extra 10 min. individueel Lesverloop Oriëntatie (zelfstandig werken) De leerlingen maken opdracht 1 van het werkschrift. Ze lezen de titel, Wat ga je leren? en de tussenkopjes van les 3. Ze bekijken de afbeeldingen. Ze bedenken waar de les over zal gaan. Introductie (leerkrachtgebonden) In les 1 maakte u de leerlingen enthousiast voor het onderwerp overstromingen. Herinner uw leerlingen daar nog eens aan! Vraag de leerlingen of ze kunnen vertellen wat in de eerste les van het hoofdstuk aan de orde is geweest. Stel vragen als:. Welk deel van Nederland loopt de meeste kans op een overstroming? (wijs aan op de kaart). Op welke manieren kan laag-nederland overstromen? (regenwater, zeewater). Wat doen de mensen om overstromingen te voorkomen? (dijken, duinen, regenwater wegpompen uit de polders). Is het gevaarlijk om in laag-nederland te wonen? Sluit af met het lezen van Wat ga je leren? op blz. 14. Bespreking (leerkrachtgebonden) Bespreek opdracht 1:. Over welke gebieden gaat deze les? Laat een leerling de gebieden aanwijzen op een wandkaart.. In welke delen van Nederland liggen deze gebieden? Hoog- of laag-nederland?. In welk deel van Nederland staat onze school? Hoog- of laag-nederland? Staat uw school in hoog-nederland: laat uw leerlingen letten op de overeenkomsten en verschillen tussen de omgeving van de school en Zuid-Limburg. Staat uw school in laag-nederland: laat uw leerlingen letten op de overeenkomsten en verschillen tussen de omgeving van de school en Zuidelijk Flevoland. Lees de tekst voor. Licht de tekst en begrippen toe met behulp van de afbeeldingen in het boek. Leg de nadruk op het vergelijken van Zuid-Limburg en/of Zuidelijk Flevoland met uw eigen omgeving. Vraag de leerlingen naar overeenkomsten en verschillen. Zuid-Limburg Zuidelijk Flevoland. Heuvels en dalen.. Vlak.. (Natuurlijk kronkelende) beken.. (Gegraven) rechte sloten.. Water stroomt vanzelf weg. Water wordt weggepompt met gemalen. Na hevige regenval overstromen. Bij de Oostvaardersplassen de beken en rivieren. is het niet gelukt om al het water weg te pompen. (Optioneel voor een snelle klas) Laat zien hoe een gemaal werkt met behulp van een (grote) schroef. Zet de schroef schuin op een tafel. Laat een leerling zijn nagel in de groef steken en draai de schroef langzaam rechtsom. De nagel verplaatst zich langzaam naar boven. Een gemaal werkt ook zo: de draaiende schroef verplaatst het water naar boven! Stel controlevragen na afloop van uw uitleg:. Kan een school in hoog-nederland overstromen? Waar moet zo n school staan?. Waarom zijn er in Zuid-Limburg beken en in Zuidelijk Flevoland sloten? Waarom zijn er in beide gebieden dijken?. Hoe kun je aan het landschap in de omgeving van de school zien dat je in hoog- dan wel laag-nederland bent? Verwerking (zelfstandig werken) De leerlingen maken de opdrachten in het werkschrift. Aandachtspunt: zijn er vraagtypen bij die de leerlingen nog niet kennen? Geef zonodig uitleg. Met het antwoordboekje kunnen de leerlingen hun werk zelf nakijken. Als u daar gelegenheid voor hebt, bespreek dan enkele opdrachten na. Besteed daarbij ook aandacht aan het proces: hoe zijn jullie aan het antwoord gekomen? Waar heb je het antwoord gevonden, in de tekst of in het plaatje? De volgende les is een toetsles. Geef de leerlingen eventueel kopieerblad Samenvatting mee naar huis, zodat zij thuis de stof nog eens kunnen doornemen. 15

4 Wat heb je geleerd? Hoofdstuk 1 les 4 LB blz. 18-19 Toetsles Lesdoelen In deze toetsles wordt nagegaan of de leerdoelen van het hoofdstuk zijn bereikt. Bij een voldoende resultaat weet u dat de leerling op de volgende onderdelen de stof in voldoende mate beheerst: Wereldbeeld De leerling weet:. dat een deel van Nederland onder de zeespiegel/nap ligt (laag-nederland) en daardoor kan overstromen;. hoe Nederland wordt beschermd tegen overstromingen (dijken, duinen, regenwater wegpompen uit polders);. in welk deel van Nederland de school staat, hoog- of laag-nederland;. welke verschillen er zijn tussen het landschap in Zuid-Limburg en dat in Zuidelijk Flevoland (met betrekking tot reliëf en waterafvoer);. dat beide gebieden een kans lopen om te overstromen en dat beide gebieden maatregelen hebben getroffen om dat te voorkomen. Vaardigheden De leerling kan:. op een vereenvoudigde tekening over het waterbeheer in Nederland de volgende begrippen herkennen: dijk, duin, NAP, polder, zeespiegel, hoog-nederland en laag-nederland;. werken met de legenda en het schaalstokje op de kaart;. op een kaart aangeven waar het noorden is met behulp van de noordpijl;. met behulp van de titel aangeven waar een kaart over gaat;. van kenmerkende foto s in het boek aangeven of het in hoog- of in laag-nederland is;. verschillen en overeenkomsten in het landschap van Zuid-Limburg en Zuidelijk Flevoland verklaren (waarom zijn er in Zuid-Limburg beken en in Zuidelijk Flevoland sloten? Waarom zijn er in beide gebieden dijken?). Topografie De leerling kan de volgende namen terugvinden op een blinde kaart: Groningen Zuid-Holland Friesland Zeeland Drenthe Noord-Brabant Overijssel Limburg Gelderland de Vaalserberg Utrecht de Maas Flevoland de Noordzee Noord-Holland de Waddeneilanden Materiaal toetsboekje toets 1 16

Organisatie onderdeel tijd met wie? Bespreking 10 min. klas Leren 10 min. individueel Toetsing 20 min. individueel Nabespreking 10 min. klas Lesverloop Instructie (leerkrachtgebonden) U houdt een kort leergesprek, waarin u de hoofdvraag en de leerstof van het hoofdstuk bespreekt. U gaat nog eens in op de verschillen en overeenkomsten tussen hoog- en laag-nederland. U bespreekt:. de kaart (waar liggen hoog- en laag-nederland? Hoe kun je op de kaart zien of een gebied hoog of laag ligt?);. de afbeeldingen van de afgelopen lessen (welke begrippen zie je op de foto s? Welke foto s zijn in hoog- en welke zijn in laag-nederland genomen?);. de verschillen tussen Zuidelijk Flevoland, Zuid-Limburg en uw eigen omgeving als het gaat om waterbeheer (op welke manier raakt het gebied het regenwater kwijt? Op welke manier wordt het gebied beschermd tegen overstromingen?). Leren (zelfstandig werken) De leerlingen bestuderen de samenvatting in het boek of op de cd-rom. Daar staan twee oefentoetsen. Toetsing (zelfstandig werken) De leerlingen maken de toets. De toetsstof bestaat uit de kernstof uit de lessen, de begrippen en de lijst met topografie. De opdrachten 1 t/m 8 gaan over de stof die alle kinderen moeten beheersen, dus over de hoofdstukdoelen zoals vastgelegd in samenvatting en begrippen. De overige opdrachten vragen een diepgaander begrip van en mening over de stof: deze opdrachten zijn wat productiever en kosten meestal iets meer tijd. Nabespreking (leerkrachtgebonden) U kunt de opdrachten van de toets kort met de hele groep nabespreken. Welke vragen waren lastig, welke makkelijk? De antwoorden staan in de groepsmap. U vindt daar ook het registratieformulier om de resultaten vast te leggen. Normering Vier vragen of minder goed gemaakt, geeft aan dat de leerling de stof onvoldoende beheerst. U kunt ervoor kiezen het kopieerblad met herhalingsstof te laten maken. Ook kan met de cd-rom geoefend worden. Vijf vragen of meer goed gemaakt, is voldoende. 17

Toets 1 1 Kan jouw school overstromen? 1 Wat kun je zien in hoog-nederland en wat in laag-nederland? Zet een kruisje onder hoog of laag. 3 Vul in. Kies uit: regenwater zeewater hoog-nederland laag-nederland. Hilde zegt: Ik woon onder de zeespiegel in A B Als de dijken breken, overstroomt het land C hoog laag a b c d 2 D Gelukkig zijn de dijken sterk. De mensen hier moeten er elke dag voor zorgen dat het wordt weggepompt. Woonde ik maar in 4 Kijk nog eens naar de foto s van vraag 1. Hoe ziet het er in de buurt van jouw woonplaats uit? Je mag meer foto s kiezen. Bij mijn woonplaats lijkt het op foto 5 Zuid-Limburg ligt ver van de zee. Waarom vind je er dan toch dijken? Er zijn in Zuid-Limburg dijken omdat Schrijf de nummers van de begrippen op de goede plaats. Let op: je houdt twee begrippen over. Kies uit: 1 de beek 2 de dijk 3 de duin 4 het gemaal 5 de sloot 18

Toets 1 (vervolg) 1 Kan jouw school overstromen? 6 a Teken de noordpijl op de kaart. A B C b Hoeveel kilometer is de afstand tussen de nummer 6 en nummer 7? Zet een kruisje voor het goede antwoord. De afstand tussen 6 en 7 is: ongeveer 20 km ongeveer 40 km ongeveer 200 km ongeveer 400 km 7 Kijk op de kaart bij vraag 6. Vul de namen in die bij de nummers horen. 1 provincie 2 provincie 3 provincie 4 provincie 5 provincie 6 de 7 de 8 de 8 Waar denk je dat deze foto s gemaakt zijn? Vul het goede nummer in. foto a foto b foto c 9 Kan jouw school overstromen door de zee? Waarom wel of waarom niet? Mijn school kan wel / niet overstromen door de zee omdat 10 Lees wat deze kinderen zeggen: Eline: Hoog-Nederland kan niet overstromen door de zee. Murat: In hoog-nederland zijn soms ook overstromingen! Wie heeft er gelijk? Zet een kruisje voor het goede antwoord. Eline heeft gelijk. Murat heeft gelijk. Ze hebben allebei gelijk. Ze hebben allebei geen gelijk. 19

11.112.3281.4