Thema In en om het huis



Vergelijkbare documenten
Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

Thema Op zoek naar werk

VERLENGEN KOPEN RUILEN BETALEN

Les 35. Een nieuw paspoort

Thema Op zoek naar werk

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema.

Lesbrief 35. AOW aanvragen.

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Het functioneringsgesprek.

Thema In en om het huis

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema In en om het huis.

Les 1. Bij de huisarts

Lesbrief 4. Naar de apotheek.

Thema Op zoek naar werk. Les 7. Naar het uitzendbureau.

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Op zoek naar werk

Thema In en om het huis

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Kinderen en school

Thema Op het werk. Lesbrief 12. In de pauze.

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Lesbrief 1. Bij de huisarts

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

Thema In en om het huis

Thema Op zoek naar werk

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Les 4. Naar de apotheek.

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Kinderen en school

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Beginnerslessen. Lesbrief 42. Het inburgeringsexamen

Les 33. Zwangerschap

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Thema In en om het huis.

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. Bij de specialist.

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

Thema In en om het huis

Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht.

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Op zoek naar werk. Demet TV. Lesbrief 7. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. Bij de specialist.

Les 2. Naar het ziekenhuis.

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. De huisarts

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Pluslessen. Les 42. Contact met elkaar. Wat leert u in deze les? Succes! 0 Een praatje beginnen met onbekenden.

Les 34. Meedoen in het verpleeghuis

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Kinderen en school

Thema Kinderen en school. Lesbrief 10. Voor het eerst naar school

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De huisarts

Thema Gezondheid. Les 3. De huisarts

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Les 5. In het ziekenhuis.

Wat kan ik voor u doen?

Lesbrief 3. De fysiotherapeut.

Opstartlessen. Les 2. Wonen. Wat leert u in deze les? Veel succes! Een gesprek voeren over wonen. Zeggen hoe u woont.

Thema In en om het huis

Lesbrief 40. Een nieuwe woning zoeken

Thema Op zoek naar werk

Thema Kinderen en school

Lesbrief 6. Gezondheid

Thema Kinderen en school

Lesbrief 38. Aangifte doen van geboorte

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang

Thema Op het werk. Les 15. Vrij vragen

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 7. Werk vragen in een winkel

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op zoek naar werk

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Les 34. Een afspraak bij de GGD.

Formeel en informeel. Formeel: Je gebruikt u om iemand aan te spreken. Je noemt iemand bij zijn achternaam.

Thema Op het werk. Les 16. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten

Lesbrief 41. Verhuizen

Thema Kinderen en school. Lesbrief 20. Op het schoolplein

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

Actielessen. Lesbrief 1. Nederlands leren. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Op het werk. Lesbrief 12. De eerste werkdag

Thema Op het werk. Les 13. Hoe werkt de machine?

Transcriptie:

http://www.edusom.nl Thema In en om het huis Lesbrief 23. Een praatje met de buren. Wat leert u in deze les? Een praatje maken met de buren. Informatie over een rijbewijs begrijpen. Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en Gemeente msterdam

HET GESPREK Opdracht 1. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via de website. HET GESPREK DEEL 1 Sidiki Mugo gaat naar de buren. Hé, hallo. Dag Joke, mag ik je wat vragen of stoor ik? Wel nee, kom binnen. Ik ben net aan het koken. Wat kan ik voor je doen? Ik heb een vraag over mijn rijbewijs. Volgens mij moet ik een nieuwe hebben. Dat kan, laat eens zien. Ja, dat klopt. Kijk maar. Hier staat geldig tot 1 juli 2010. Dat betekent dat je voor die datum je rijbewijs moet laten verlengen. Dus ik heb een nieuw rijbewijs nodig? Ja, je moet je rijbewijs verlengen. Dat kun je bij de gemeente doen, bij de afdeling urgerzaken. Weet jij ook wat dat kost? Ik geloof iets van 35 euro. Maar ik weet het niet precies. En je moet ook twee recente pasfoto s meenemen en je oude rijbewijs natuurlijk. Hoe lang is het dan geldig? Ik geloof 10 jaar. Maar dat weet ik niet zeker. Nou, bedankt. Hoe is het verder? Ja, wel goed. En met jullie? Goed hoor. Met de kinderen gaat het prima. Janey gaat volgende week op schoolkamp. Daar heeft ze vreselijk veel zin in. En Charissa doet het goed in groep 3. Ze kan al goed lezen. lleen Kenneth heeft het erg druk op zijn werk. Maar over drie weken gaan we lekker op vakantie. 2

DE WOORDEN Opdracht 2. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder. Tip: U kunt de woorden ook beluisteren via de les op internet. Storen ls je iemand stoort, dan moet hij voor jou even ophouden met wat hij aan het doen was. Voorbeeld: Kan ik je even storen? Ik wil je even spreken. Of heb je nu geen tijd? Verlengen ls je iets gaat verlengen, dan zorg je dat het langer gaat duren. Voorbeeld: ls je rijbewijs niet meer geldig is, dan kun je het in het gemeentehuis laten verlengen. Daar kun je een nieuw rijbewijs aanvragen. Precies ls je precies op tijd bent gekomen, dan ben je geen minuut eerder en geen minuut later. Voorbeeld: Ik weet niet precies hoe oud mijn auto is. Ik denk ongeveer 8 jaar. Maar hij kan ook 7 of 9 jaar zijn. Recent Een recente pasfoto is een foto die nog niet zo lang geleden gemaakt is. Voorbeeld: sha moet nieuwe pasfoto s laten maken, want voor haar rijbewijs heeft ze twee recente pasfoto s nodig. En ze heeft alleen nog maar oude foto s. Het is geldig tot ls een rijbewijs niet meer geldig is, dan mag je het niet meer gebruiken. Je moet dan een nieuw rijbewijs aanvragen. Voorbeeld: Mijn rijbewijs is geldig tot 1 oktober. Na 1 oktober mag ik het niet meer gebruiken. Ik moet een nieuw rijbewijs aanvragen. Tip woorden leren Leer een woord in een zin. Dan kunt u de woorden makkelijker gebruiken. 3

VRGEN IJ HET GESPREK Opdracht 3. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje. 1. Sidiki is aan het koken. Goed Fout 2. Joke heeft een nieuw rijbewijs nodig. 3. Sidiki moet haar rijbewijs na 1 juli verlengen. 4. Joke denkt dat het rijbewijs ongeveer 35 euro kost. 5. Sidiki vraagt hoe het met Joke en haar familie gaat. ekijk de antwoorden op p. 21. 4

HET GESPREK Opdracht 4. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via de website. HET GESPREK DEEL 2 Sidiki en de buurvrouw praten verder. Waar gaan jullie naartoe? We zijn van plan om naar Spanje te gaan. ls het allemaal doorgaat tenminste. Hoe zo? Nou onze auto moet nog worden gekeurd. Gekeurd? Ja, we hebben een auto van al 8 jaar oud. En die moet ieder jaar worden gekeurd. En als hij niet wordt goedgekeurd, dan hebben we geen auto om op vakantie te gaan. We hebben op dit moment ook geen geld voor hele grote reparaties. Onze auto is nog nooit gekeurd. Weet je hoe oud hij is? Ja, ik geloof drie jaar. Nou, iedere auto die ouder is dan 3 jaar, moet worden gekeurd. Je moet even kijken op het kentekenbewijs. Daar staat wanneer de auto moet worden gekeurd. En moet dat, die keuring? Ja, het is verplicht. want anders kun je een boete krijgen. Maar waarom is dat dan? Dat is voor de veiligheid op de weg. Ze controleren bijvoorbeeld of de remmen van de auto nog goed zijn en de banden. O, en weet je ook wat dat kost? Nou ja, dat ligt er natuurlijk aan. De keuring kost iets van 45 euro. Maar dat ligt ook aan het bedrijf waar je het laat doen. En verder hangt het natuurlijk af van wat er moet worden gemaakt. ls je bijvoorbeeld nieuwe banden nodig hebt, nou, dan ben een boel geld kwijt. Jeetje, nou ik zal thuis eens kijken hoe oud mijn auto precies is. Heb je zin een kopje thee ofzo? Nee, ik moet naar huis, want Tuma moet zo naar haar werk. En de kinderen zijn thuis. Een ander keertje. Goed, een andere keer dan maar. 5

DE WOORDEN Opdracht 5. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder. U kunt de woorden ook beluisteren via de les op internet. Het kentekenbewijs Op een kentekenbewijs staat het nummer van de auto en van wie de auto is. Voorbeeld: Ik heb mijn kentekenbewijs altijd bij me. Het zit in mijn portemonnee. Van plan zijn ls je iets van plan bent, dan wil je iets gaan doen. Voorbeeld: Ik ben van plan om drie weken vakantie te nemen. Ik wil lekker lang vrij zijn. De reparatie Met een reparatie maak je iets dat kapot was, weer heel. Voorbeeld: Onze auto was stuk. De reparatie kostte een heleboel geld. Maar nu is alles weer gemaakt. De veiligheid Voorbeeld: Het is belangrijk dat alle auto s op de weg goed zijn. Dat is voor je eigen veiligheid, maar ook voor de veiligheid van anderen. De remmen Met de remmen van de auto, kun je de auto laten stoppen. Voorbeeld: De remmen van de auto doen het niet goed. Dat is gevaarlijk, want dan kun je niet snel stoppen. De band De banden van de auto zijn de dingen die om de wielen zitten. Voorbeeld: Een auto heeft vier banden en een fiets heeft twee banden. Dat ligt eraan. Voorbeeld: Weet jij hoeveel je energie je per maand gebruikt? Nee, dat ligt eraan. In de winter gebruik ik meer, dan in de zomer. Let op: De uitdrukking Dat hangt ervan af betekent hetzelfde als Dat ligt eraan. Dat hangt er van af. Voorbeeld: Ik weet nog niet of ik op vakantie ga. Dat hangt ervan af. ls ik vrij kan krijgen ga ik wel. En anders ga ik niet. 6

VRGEN IJ HET GESPREK Opdracht 6. eantwoord de vragen. 1. Wanneer moet je je rijbewijs laten verlengen? 2. Waar moet je je rijbewijs laten verlengen? 3. Wat kost een nieuw rijbewijs? 4. Hoe lang is een rijbewijs geldig? 5. Wanneer moet een auto worden gekeurd? 6. Wat gebeurt er als je je auto niet op tijd laat keuren? 7. Waar moet je je auto laten keuren? 8. Hoe weet je hoe oud een auto is? ekijk de antwoorden op p. 21. 7

Samenvatting Schrijf in vijf zinnen op waar het gesprek over gaat. Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op! 1 2 3 4 5 ekijk de antwoorden op p. 21. 8

OEFENING Opdracht 7. Want Je gebruikt WNT als je een reden wilt geven. ijvoorbeeld: U zoekt een baan. U zegt: Ik ga naar een uitzendbureau want ik zoek een baan. U moet medicijnen halen. U zegt: Ik ga naar de apotheek want ik moet medicijnen halen. Nu u! Maak de zin af. 1. Uw auto is vier jaar. U zegt: Ik moet mijn auto laten keuren, want 2. U moet medicijnen halen. U zegt: Ik ga naar de apotheek, want 3. Uw rijbewijs is niet meer geldig. U zegt: Ik moet mijn rijbewijs laten verlengen, want 4. U moet gekeurd worden. U zegt: Ik moet naar de bedrijfsarts, want 5. U werkt iedere dag tot zes uur. U zegt: Mijn dochter gaat naar de naschoolse opvang, want 6. U begrijpt uw loonstrook niet. U zegt: Ik ga naar personeelszaken, want ekijk de antwoorden op p. 21. 9

WOORDEN MKEN Opdracht 8. Maak van twee woorden één werkwoord. Voorbeeld: Neem je het boek mee? - Ja, ik zal het boek meenemen. Stuur je de brief op? - Ja, ik zal de brief opsturen. Nu zelf. Geef antwoord met J. 1. Vul je het formulier in? Ja, ik zal het formulier 2. Spreken we morgen af? Ja, we zullen morgen.. 3. Maak je de keuken schoon? Ja, ik zal de keuken.. 4. Neem je de medicijnen in? Ja, ik zal de medicijnen. 5. reng je de boeken op tijd terug? Ja, ik zal de boeken op tijd.. 6. lijf je morgen over? Ja, ik moet morgen. 7. Lever je de brief morgen in? Ja, ik moet de brief morgen 8. Los jij het probleem op? Ja, ik zal het probleem... ekijk de antwoorden op p. 22. 10

SPREKEN Opdracht 9. Wat kunt u zeggen? 1. Hallo, ik ben Saskia. Hoe heet u? ntwoord: Tuma / Meneer Osaka / enzovoort 2. Ik woon op nummer 33. Waar woont u? ntwoord: ik woon op nummer 20 / op nummer 18 / op de hoek 3. Woont u hier al lang? ntwoord: een half jaar / een paar maanden / nog niet zo lang / al een paar jaar 4. Ik heb twee kinderen. Heeft u ook kinderen? ntwoord: ja / nee / twee / drie 5. Hoe oud zijn uw kinderen? ntwoord: 2 maanden / 7 jaar / 12 en 14 jaar / enzovoort 6. Wilt u een kopje koffie drinken? ntwoord: Ja, graag / ja hoor / leuk / nee, ik heb geen tijd. Nu u! Geef antwoord op de vragen. Spreek hardop voor uzelf. 1. Hallo, ik ben Saskia. Hoe heet u? 2. Ik woon op nummer 33. Waar woont u? 3. Woont u hier al lang? 4. Ik heb twee kinderen. Heeft u ook kinderen? 5. Hoe oud zijn uw kinderen? 6. Wilt u een kopje koffie drinken? 11

SCHRIJVEN Opdracht 10. Wat is ma van plan? Kijk naar het voorbeeld. ma wil een nieuwe auto kopen? Wat is ma van plan? ma is van plan om een nieuwe auto te kopen. Nu u! 1. ma wil haar fiets te laten repareren. Wat is ma van plan? 2. ma wil de banden en de remmen van haar auto controleren. Wat is ma van plan? 3. ma wil haar rijbewijs verlengen. Wat is ma van plan? 4. ma wil haar man verrassen tijdens het werk. Wat is ma van plan? 5. ma wil het kentekenbewijs van haar auto schoonmaken. Wat is ma van plan? ekijk de antwoorden op p. 22. 12

OEFENING Opdracht 11. Het is geldig tot? ekijk de plaatjes hieronder. Tot wanneer is het geldig? Schrijf onder elk plaatje tot wanneer het geldig is. Kijk naar het voorbeeld. Voorbeeld: Het rijbewijs is geldig tot 1 oktober 2016. 1. 13

2. 3. 4. ekijk de antwoorden op p. 22. 14

DE WOORDEN Opdracht 12. Streep het foute woord door. 1. Sorry, ik wil u niet storen / verlengen maar er is telefoon voor u. 2. Ik moet mijn verblijfsvergunning gaan remmen / verlengen. 3. Mijn auto is niet meer veilig, de remmen / reparatie zijn kapot. 4. De veiligheid / reparatie van de fiets kost dertig euro. 5. Ik weet recent / precies hoe laat de bus komt. 6. Ik wil graag weten wat zij van plan zijn / geldig zijn. 7. De veiligheid / helm van een auto is erg belangrijk. 8. De band / rem van mijn fiets moet worden opgepompt. ekijk de antwoorden op p. 22. 15

SPREKEN Spreek samen! Doe samen met uw Taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest, de ander. Opdracht 13. Lees samen met uw taalvriend. Kom binnen. Kom binnen. Stoor ik? Stoor ik? Wel nee, joh Kom erin! Wel nee, joh Kom erin! Wil je koffie? Wil je koffie? Nee, dank je. Nee, dank je. Of misschien iets anders? Wat heb je in huis? Of misschien iets anders? Wat heb je in huis? Koffie, thee en fris Koffie, thee en fris. Doe mij maar thee. Doe mij maar thee. lles goed? lles goed? Het gaat. Het gaat. Wat dan? Wat dan? Zo druk. Zo druk. 16

SPREKEN Spreek samen! Opdracht 14. Lees samen met uw taalvriend. Dat hangt ervan af. Dat hangt ervan af. Mag ik wat vragen? Mag ik wat vragen? Dat hangt ervan af. Dat hangt ervan af. Heb je tijd vanmiddag? Heb je tijd vanmiddag? Dat ligt er aan. Dat ligt er aan. Kun je even oppassen? Kun je even oppassen? Op wie. Op wie. Waar aan? Waar aan? O, dat is goed. O, dat is goed. Op de kinderen. Op de kinderen. Graag gedaan. Graag gedaan. Fijn, bedankt. Fijn bedankt, 17

LEZEN Opdracht 15. Lees. DE INFORMTIE. Rijbewijs vernieuwen en PK-keuring. ls u uw rijbewijs moet verlengen, dan kunt u dat bij de gemeente doen. U moet dan naar de afdeling urgerzaken. U moet uw oude rijbewijs en twee recente pasfoto s meenemen. De prijs van een nieuw rijbewijs is in iedere gemeente verschillend. U hoeft niet te wachten op uw nieuwe rijbewijs, u kunt het meteen meenemen. ls u een buitenlands rijbewijs heeft, dan kunt u dat soms gewoon in Nederlands gebruiken. Maar soms moet u uw rijbewijs omwisselen voor een Nederlands rijbewijs. U moet dan bijvoorbeeld wel in Nederland wonen en een geldige verblijfsvergunning hebben. Soms moet u ook opnieuw examen doen. Dat is afhankelijk van het land waar u vandaan komt. U kunt het beste bij de gemeente vragen wat u precies moet doen. ls u opnieuw examen moet doen, dan moet u naar een rijschool gaan. U moet dan opnieuw een aantal lessen volgen. Daarna moet u examen doen. U moet eerst een theorie-examen doen. Dat gaat over de verkeersregels. ls u het theorie-examen hebt gehaald, dan kunt u het praktijkexamen doen. ij de afdeling burgerzaken van de gemeente kunt u ook terecht voor andere dingen, bijvoorbeeld om een geboorte aan te geven, om door te geven dat u gaat verhuizen of om een afspraak te maken om te gaan trouwen. lle auto s van 3 jaar en ouder moeten worden gekeurd. Dat heet een PK-keuring. U moet dan met uw auto naar een garage gaan. In de garage wordt gekeken of uw auto veilig is. Een heleboel onderdelen van de auto worden gecontroleerd, bijvoorbeeld de banden, de remmen en de verlichting. U kunt op uw kentekenbewijs deel I zien hoe oud uw auto is. ls de auto al eerder PK goedgekeurd is, dan kunt u op het keuringsbewijs kijken. Op dit bewijs staat tot welke datum de auto PK is goedgekeurd. Voor of op die datum moet de auto opnieuw PK goedgekeurd zijn.?? VRG VN DE LES?? Je moet je rijbewijs laten verlengen. Noem drie dingen die je mee moet nemen. 18

TIP VN DE WEEK 1 U moet uw rijbewijs verlengen. U belt naar de gemeente. U wilt informatie vragen. Zeg dan: Ik wil iets vragen over mijn rijbewijs. Waar moet ik mijn rijbewijs verlengen? Op welke afdeling moet ik mijn rijbewijs verlengen? Hoe laat is die afdeling open? Wat kost een nieuw rijbewijs? Ik moet mijn rijbewijs verlengen. Wat moet ik meenemen? Ik heb een nieuw rijbewijs nodig. Wat moet ik doen? TIP VN DE WEEK 2 Rijbewijs voor de brommer. Kinderen vanaf 16 jaar mogen op een brommer rijden. ls je op een brommer wilt rijden, dan moet je eerst een examen doen. ls je het examen haalt krijg je een brommerbewijs. ls je zonder dit brommerbewijs op een brommer rijdt, dan kun je een boete krijgen. PRKTIJK Opdracht 16. Kijk in de praktijk. PRKTIJKOPDRCHT INFORMTIE VRGEN Heeft u een auto? Doe dan opdracht 1. Zoek het telefoonnummer van de gemeente. el op naar de gemeente. Vraag waar u uw rijbewijs moet laten verlengen. Vraag op welke tijden u dat kunt doen. Heeft u geen auto? Doe dan opdracht 2. Maak een praatje met uw buurman of buurvrouw. Groet de buurman of buurvrouw en vraag hoe het gaat. Praat over een onderwerp dat u leuk vindt. ijvoorbeeld over de kinderen of over de buurt. 19

HOE GT HET? Opdracht 17. Kent u de woorden? Kruis aan. Storen Verlengen Precies Recent Het is geldig tot Het kentekenbewijs Van plan zijn De reparatie De veiligheid De remmen De band Dat ligt eraan Dat hangt ervan af Opdracht 18. Kunt u het in het Nederlands? Deze les ging over een praatje met de buren. U heeft geleerd om een praatje met de buren te maken en om uit te leggen waarom iets is. U heeft ook geleerd om samengestelde werkwoorden te gebruiken. En u? Kunt u een praatje maken met de buren? Kun u uitleggen waarom iets zo is? En kunt u van twee woorden één werkwoord maken? Kunt u dat nu goed? Of een beetje? Of nog niet zo goed? Schrijf het op. Zet een kruisje. Goed Gaat wel Niet zo goed... Ik kan een praatje maken met de buren. Informatie over een rijbewijs begrijpen. 20

NTWOORDLD Opdracht 3. 1. Fout, Joke is aan het koken. 2. Fout, Sidiki heeft een nieuw rijbewijs nodig. 3. Fout, Sidiki moet vóór 1 juli 2010 haar rijbewijs verlengen. 4. Goed, Joke denkt dat het rijbewijs ongeveer 35 euro kost. 5. Goed, Sidiki vraagt hoe het met Joke en haar familie gaat. Opdracht 6. 1. ls het niet meer geldig is. 2. ij de gemeente. 3. Ongeveer 35 euro. (Het kost niet in iedere gemeente hetzelfde). 4. 10 jaar. 5. ls hij ouder dan drie jaar is. 6. Dan krijg je een boete. 7. ij een garage(bedrijf). 8. Dat staat op het kentekenbewijs. Samenvatting Let op. Dit is een samenvatting van het gesprek, hierin staan de belangrijkste dingen uit het gesprek. Uw vijf zinnen kunnen anders zijn! Sidiki gaat even langs bij zijn buurvrouw. Hij wil weten of hij zijn rijbewijs moet laten verlengen. Daarna vraagt hij informatie aan de buurvrouw. Hij wil weten waar je je rijbewijs moet laten verlengen, wat je moet meenemen en hoeveel een nieuw rijbewijs kost. Daarna praat hij verder met de buurvrouw over de kinderen en de vakantie. De buurvrouw vertelt dat hun auto moet worden gekeurd. De auto is al 8 jaar oud. Iedere auto die ouder is dan 3 jaar moet worden gekeurd. In een garage worden dan de belangrijke onderdelen van een auto gecontroleerd zoals de remmen en de banden. Het is verplicht om je auto te laten keuren. ls je het niet doet, dan kun je een boete krijgen. Opdracht 7. 1. Hij is vier jaar oud. 2. Ik moet medicijnen halen. 3. Het is niet meer geldig. 4. Ik moet gekeurd worden. 5. Ik werk tot zes uur. 6. Ik begrijp mijn loonstrook niet. 21

Opdracht 8. 1. Invullen 2. fspreken 3. Schoonmaken 4. Innemen 5. Terugbrengen 6. Overblijven 7. Inleveren 8. Oplossen Opdracht 10. 1. ma is van plan om haar fiets te laten repareren. 2. ma is van plan om de banden en de remmen van haar auto te controleren. 3. ma is van plan om haar rijbewijs te verlengen. 4. ma is van plan om haar man te verrassen tijdens het werk. 5. ma is van plan om het kentekenbewijs van haar auto schoon te maken. Opdracht 11. 1. Het rijbewijs is geldig tot 12 maart 2017. 2. Het paspoort is geldig tot 29 januari 2012. 3. De verblijfsvergunning is geldig tot 27 maart 2013. 4. Het identiteitsbewijs is geldig tot 12 april 2006. Opdracht 12. 1. Storen 2. Verlengen 3. Remmen 4. Reparatie 5. Precies 6. Van plan zijn 7. Veiligheid 8. and Vraag van de les: Je oude rijbewijs, 2 recente pasfoto s en geld. 22

Hoe leer je Nederlands? Door veel te oefenen in de praktijk. Door de lessen van Edusom te volgen op radio, tv en internet. Door met deze lesbrieven te werken. En met Station Nederlands. Kijk ook eens op Oefenen.nl. Daar vindt u programma s over taal, maar ook over rekenen, gezondheid en nog veel meer. Kijk naar T5 en Leef & Leer. Zoek een taalvriend om spreken en schrijven te oefenen. Een taalvriend is iemand die goed Nederlands spreekt. Een vriend. Of misschien iemand van uw werk. Of uw buurman. Het is handig als u een taalvriend heeft om samen de oefeningen mee te doen En zoek een taalcursus om nog meer te leren. U kunt ook naar het Taalspreekuur van de O gaan. Veel leerplezier! Meer oefenen? Kijk naar films van ETV Op de website ETV.nl vindt u films die gaan over de buren.. Opdracht 1. ekijk de film van het programma Praatwijzer op: http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=54&aid=787 23

Opdracht 2. eantwoord de vragen. 1. Waarom geven de vrouwen een feestje in het buurthuis?. 2. Wat moet je doen om een feestje te organiseren?.... 3. Waarom moet je rekening houden met de buren bij een feestje?... Opdracht 3. ekijk de film op http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&pid=54&aid=795 Opdracht 4. eantwoord de vragen. 1. Waarom gaat de vrouw naar het gemeentehuis?. 2. Wanneer heeft u een paspoort nodig en wanneer een identiteitskaart? 24

.. Opdracht 5. Leer de woorden en bekijk de rest van de film. 25

NTWOORDEN EXTR OEFENEN Opdracht 2. 1. Waarom geven de vrouwen een feestje in het buurthuis? Omdat het buurthuis 25 jaar bestaat. 2. Wat moet je doen om een feestje te organiseren? - Uitnodigingen versturen - De buren waarschuwen - oodschappen doen - Eten klaarmaken - Het buurthuis versieren en schoonmaken 3. Waarom moet je rekening houden met de buren bij een feestje? Het is netjes om niet teveel lawaai te maken. Je kan de buren storen als je s avonds laat harde muziek draait. Opdracht 4. 1. Waarom gaat de vrouw naar het gemeentehuis? Ze wil een nieuw paspoort aanvragen. 2. Wanneer heeft u een paspoort nodig en wanneer een identiteitskaart? U heeft een paspoort nodig als u buiten de EU wilt reizen. ls u niet buiten de EU wilt reizen dan heeft u een identiteitskaart nodig. 26