www.toeatingsexamen-geneeskunde.be 1. Je staat met je twee voeten op de grond. Hoe verandert de druk die je uitoefent op de grond as je één been opheft? a. De druk haveert. b. De druk verdubbet. c. De druk verandert niet. d. De druk hangt af van de stand van het opgetrokken been. 6. De toestandsverandering van een (ideaa) gas is weergegeven in onderstaande figuur. In toestand 1 is de druk p 1 en het voume V 1. In toestand is de druk p en het voume V. Weke bewering over p 1 en p is dan gedig om de toestandsverandering van 1 naar te beschrijven?. De druk van het (ideaa) gas in een goeiamp bedraagt 16,0 mbar bij een temperatuur van 7 C. As de amp een tijdje brandt is de druk van het gas 3,0 mbar. Hoe groot is de temperatuur van het gas bij deze verhoogde druk? a. 48 C b. 17 C c. 54 C d. 37 C 3. Op een bepaade diepte in een vijver is de totae druk geijk aan,0. 10 5 Pa. Dubbe zo diep onder water is de totae druk geijk aan a.,0. 10 5 Pa b. 3,0. 10 5 Pa c. 4,0. 10 5 Pa d. 5,0. 10 5 Pa 4. Van een uchtbeetje dat opstijgt in een gas water, a. neemt het voume af, omdat de druk afneemt. b. neemt het voume toe, omdat de druk toeneemt. c. neemt het voume toe, omdat de druk afneemt. d. neemt het voume af, omdat de druk toeneemt. 5. In een bak met water brengt men drie houten baen van een verschiende houtsoort. De baen zijn in evenwicht zoas voorgested op de afbeeding. Van de massadichtheid van de verschiende houtsoorten kun je zeggen dat: a.! A B =! C b.! A B "! C c.! A B C d. geen van bovenstaande uitdrukkingen waar is. a. b. p V = p1 V1 p V = 1 p V 1 p c. = 1 p1 d. niet te bepaen door te weinig gegevens. 7. Een doos is verdeed in twee gescheiden ruimten A en B met een geijk voume. Eke ruimte bevat hetzefde aanta mo van een bepaad (ideaa) gas. De druk van het gas in de ruimte A is geijk aan twee maa de druk in de ruimte B. Weke bewering is juist? a. Het aanta deetjes van A is twee maa het aanta deetjes van B. b. Het aanta deetjes van B is twee maa het aanta deetjes van A. c. De absoute temperatuur van A is twee maa de absoute temperatuur van B. d. De absoute temperatuur van B is twee maa de absoute temperatuur van A. 8. As je de waarde kent van de soorteijke warmtecapaciteit van een stof, dan kan je van een voorwerp gemaakt uit die stof de hoeveeheid warmte berekenen die: a. het voorwerp opneemt om 1,00 C in temperatuur te stijgen. b. het voorwerp met massa van 1,00 kg opneemt. c. het voorwerp met massa van 1,00 kg opneemt om 4,00 C in temperatuur te stijgen. d. het voorwerp met massa van 1,00 kg opneemt om te smeten.
www.toeatingsexamen-geneeskunde.be 9. Een bepaade hoeveeheid ideaa gas wordt op een bijzondere manier opgewarmd zodat de druk p omgekeerd evenredig afneemt met de temperatuur T. Weke grafiek stet het verband dat er bestaat tussen het voume V en de temperatuur T voor? 1. Twee vaten zijn onderaan verbonden via een kegevormig tussenstuk. Het gehee is gevud met water, inks tot op een hoogte h en rechts tot op een hoogte h r. Het water is in evenwicht. We beschouwen het gearceerde watergedeete aangeduid in de figuur. F r en F r r zijn de krachten die door het water inks en rechts op het gearceerde gedeete worden uitgeoefend. a. Grafiek (a) b. Grafiek (b) c. Grafiek (c) d. Grafiek (d) 10. Weke van de vogende grootheden moet je kennen om de hoeveeheid warmte te berekenen die nodig is om 1,00 kg ijs van - C voedig te smeten? I : de soorteijke warmtecapaciteit van ijs II: de specifieke smetingswarmte van ijs III: de dichtheid van water a. Aeen I b. Aeen I en II c. I, II en III d. Aeen II 11. Je wit de druk in een zwembad en de druk in een meer (naast het zwembad geegen) vergeijken. Wek besuit is dan juist? a. Op eenzefde diepte is de druk in het meer keiner dan in het zwembad omdat de oppervakte van de bodem van het meer groter is. b. Op eenzefde diepte is de druk in het meer groter dan in het zwembad omdat het meer dieper is. c. Op eenzefde diepte is de druk in het meer geijk aan de druk in het zwembad omdat boven eenzefde oppervakte evenvee voeistof is. d. Op eenzefde diepte is de druk in het meer groter dan in het zwembad omdat er in het meer het meeste water is. Van de hoogten h en a. hr h r en de grootte van F r en F = F F r r kunnen we zeggen dat: h = en r b. h = hr en F < Fr c. h > hr en F = Fr d. het water in deze verbonden vaten onmogeijk in evenwicht kan zijn. 13. Bij rustig weer viegt een viegtuig met een constante sneheid van Parijs naar Londen heen en terug tegen 500 km/h. Op een dag is er een storm. Op de heenreis heeft het viegtuig, gehinderd door een fee tegenwind, een constante sneheid van 400 km/h. Tijdens de terugweg viegt het viegtuig dan tegen een constante sneheid van 600 km/h. Ten opzichte van de reis heen en terug bij rustig weer duurt de reis in de storm: a. anger. b. even ang. c. minder ang. d. je kan dat met deze gegevens niet berekenen omdat de afstand tussen Parijs en Londen niet gegeven is. 14. Je rijdt gedurende 30 min met een constante sneheid van 40 km/h en daarna nog 5 km met een constante sneheid van 100 km/h. Je gemiddede sneheid over het ganse traject is dan: a. 50 km/h b. 60 km/h c. 70 km/h d. 140 km/h
www.toeatingsexamen-geneeskunde.be 15. Een auto beweegt vogens een rechte baan. De grafiek beschrijft de positie van de auto as functie van de tijd. Weke rij uit de tabe beschrijft de beweging van de auto: 18. De grafiek stet de sneheidscomponent voor van een puntmassa die op een x -as beweegt. Van O tot P Van P tot Q a versneing verschiend van nu sneheid verschiend van nu b versneing verschiend van nu sneheid geijk aan nu c versneing geijk aan nu sneheid geijk aan nu d versneing geijk aan nu sneheid verschiend van nu 16. Een steen vat van een toren naar beneden. Je mag de uchtweerstand verwaarozen. Op wek(e) tijdstip(pen) is de puntmassa het verst verwijderd van zijn positie op het tijdstip t = 0 s? a. t = s b. t = 3 s c. t = 4 s d. t = s en t = 4 s 19. Onderstaande grafiek toont het verband tussen de spanning U en de stroomsterkte I in een eektrisch toeste. Weke grafiek stet het best de kinetische energie E k en de potentiëe energie E p voor as functie van de tijd? a. Grafiek (a) b. Grafiek (b) c. Grafiek (c) d. Grafiek (d) 17. Een tennisspeer gooit een tennisba zo hard as hij kan op de grond. We verwaarozen de wrijving met de ucht. Van de versneing a r van de ba nadat de speer hem heeft osgeaten kun je zeggen dat : a. De grootte van de versneing a r van de ba is vóór het stuiten op de grond groter dan g en is na het stuiten op de grond keiner dan g. b. De grootte van de versneing a r van de ba is vóór het stuiten op de grond groter dan g en is na het stuiten op de grond geijk aan g. c. De grootte van de versneing a r van de ba is zowe vóór as na het stuiten op de grond geijk aan g. d. De grootte van de versneing a r van de ba is vóór het stuiten op de grond geijk aan g maar hangt na het stuiten op de grond af van de hardheid van de ondergrond. Weke uitspraak beschrijft het gedrag van dit toeste voor waarden van de stroomsterkte tussen A en 6 A? a. Het toeste vogt de wet van Ohm en heeft een eektrische weerstand van,5!. b. Het toeste vogt de wet van Ohm en heeft een eektrische weerstand van 3,0!. c. Het toeste vogt de wet van Ohm niet en heeft een eektrische weerstand van,5!. d. Het toeste vogt de wet van Ohm niet en heeft een eektrische weerstand van 3,0!.
www.toeatingsexamen-geneeskunde.be 0. In de onderstaande eektrische schakeing is de weerstand R een weerstandsdraad waarangs het schuifcontact kan bewegen. De spanningsbron wordt as ideaa beschouwd. De variabee afstand d (zie figuur) wordt gemeten vanaf het inkeruiteinde van de weerstandsdraad. De waarden van de ideae vot- en ampèremeter worden uitgezet as functie van de afstand d. 1. We bepaen de weerstand van een reeks weerstandsdraden op kamertemperatuur. Weke grootheid(heden) beïnvoedt(en) de waarde van de weerstand van de draden: I. het materiaa van de draad II. de engte van de draad III. de spanning over de draad IV. de diameter van de draad a. I b. I en II c. I, II en IV d. III. Vier adingen bevinden zich op de hoekpunten A,B,C end van een vierkant zoas aangeduid in de onderstaande figuur. Wek grafiekenpaar voor de spanning U en de stroomsterkte I is correct? Wat is de richting van de resuterende kracht op de ading in het punt A? 3. Een ading van + 5 C en een ading van +10 C bevinden zich op een bepaade afstand van ekaar. Weke bewering is juist? a. De eektrische kracht op de grootste ading is groter dan de eektrische kracht op de keinste ading. b. De eektrische kracht op de grootste ading is keiner dan de eektrische kracht op de keinste ading. c. De eektrische kracht op grootste ading is even groot as de eektrische kracht op de keinste ading. d. De eektrische kracht op grootste ading niet kunnen vergeijken met de eektrische kracht op de keinste ading omdat we de afstand niet kennen.
www.toeatingsexamen-geneeskunde.be 4. Een goeiamp heeft een rendement van 5%. Hoevee warmte geeft de amp af as ze 100 kj eektrische energie omzet? a. 0 kj b. 5 kj c. 95 kj d. 100 kj 5. In de onderstaande schakeingen zijn de batterijen identiek en de weerstanden zoas aangegeven. Weke uitspraak over de warmteontwikkeing in een bepaade tijdsduur door de weerstand(en) is correct? a. R W en R X produceren evenvee warmte, R Z produceert minder warmte dan R W. b. R W produceert meer warmte dan R X en R X produceert meer warmte dan R Z. c. R W produceert meer warmte dan R Z en R Z produceert meer warmte dan R Y. d. Ae weerstanden produceren evenvee warmte.
Antwoordentabe 006 Vraag Antw Vraag Antw 1 b 15 c d 16 a 3 b 17 c 4 c 18 a 5 b 19 a 6 b 0 a 7 c 1 c 8 c c 9 d 3 c 10 b 4 c 11 c 5 c 1 b 13 a 14 b www.toeatingsexamen-geneeskunde.be