www.rijksoverheid.nl/eleni Bijlage nummer 1 Horend bij Vergunning Nb-wet 1998 Contactpersoon Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Zuid West Bijlagen - DE AANVRAAG Rijkswaterstaat Noordzee vraagt een vergunning aan op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nb-wet 1998) voor zandwinning en zandsuppletie (strandsuppletie) voor de kust van Texel Zuid West. De zandwinning betreft de winkavel Q2D. Rijkswaterstaat voert sinds 1990 in het kader van het kustbeleid jaarlijks zandsuppleties uit op en vlak voor de Nederlandse Noordzeekust. In dit geval gaat het om een strandsuppletie ter plaatse van Texel Zuid West van km. raai 880 tot en met km. raai 1300, met een volume van 900.000 m3. Voor een uitgebreidere beschrijving van de voorgenomen activiteiten wordt kortheidshalve verwezen naar de passende beoordeling behorende bij de aanvraag. WETTELIJK KADER Natura 2000-gebieden In relatie tot de betrokken Natura 2000-gebieden zijn in deze relevant de artikelen 19d, lid 1, 19e, 19ia en artikel 19f, lid 1 van de Nb-wet 1998. De exacte wetsteksten zijn te raadplegen op www.overheid.nl onder wet- en regelgeving. BELEID Nota Ruimte In zijn algemeenheid is het ruimtelijk beleid voor de VHR-, Nb-wet- en EHSgebieden gericht op het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. De wezenlijke kenmerken en waarden zijn de actuele en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied. Het gaat daarbij om: de bij het gebied behorende natuurdoelen en - kwaliteit, geomorfologische en aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde. De bescherming van de Pagina 1 van 6
wezenlijke kenmerken en waarden vindt plaats door toepassing van een specifiek afwegingskader, het zogenoemde «nee, tenzij»-regime. In de Nota Ruimte is voor de Noordzee de volgende doelstelling geformuleerd: waarborging van de veiligheid tegen overstromingen vanuit zee met behoud van (inter)nationale ruimtelijke waarden, waarbij de gebiedsspecifieke identiteit een belangrijke kernkwaliteit is. De volgende opgaven staan centraal: integraal kustbeheer, begrenzing en bescherming kustfundament, introductie strategie voor beheer zandige kust en het op sterkte hebben en houden van de zeewering. Voorop staat waarborging van het dynamische zandige kustsysteem als drager van alle functies. De prioriteit ligt daarbij op het behoud en de ontwikkeling van veerkracht en natuurlijke dynamiek, met respect voor de morfologische en ecologische processen. Deze aspecten zijn bepalend voor de toelaatbaarheid en inpasbaarheid van andere functies. Voor de toelaatbaarheid en inpasbaarheid van andere functies dient een stappenschema te worden doorlopen, waarbij nut en noodzaak van nieuwe activiteiten op zee met significante ruimtelijke en/of ecologische consequenties aangetoond dient te worden, tenzij activiteiten in deze nota expliciet worden toegestaan of door vigerend rijksbeleid worden gestimuleerd. Het stappenschema is nader uitgewerkt in het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (hierna: IBN 2015). Winning van zand in de Noordzee is van nationaal belang en mag alleen plaatsvinden zeewaarts van de doorgaande NAP -20m dieptelijn. De bestaande zandvoorraden in de kustzone (landwaarts van de doorgaande NAP -20m dieptelijn) en het dynamische karakter daarvan moeten behouden blijven. Nadere voorwaarden voor de winning van bouwstoffen zijn opgenomen in het RON2. In de nota worden ook de Zwakke Schakels in de kust genoemd welke moeten worden aangepakt. IBN 2015 Het IBN 2015 vervangt de in 1999 verschenen Beheersvisie Noordzee 2010. Binnen het plan wordt onder andere een afwegingskader ontwikkeld dat duidelijkheid schept over de (on)mogelijkheden van initiatieven voor toekomstig gebruik op de Noordzee. In relatie tot de binnen het gebied aanwezige biodiversiteit en de regulering van het menselijk gebruik van het gebied wordt vanuit het beheerplan Noordzee het volgende gesteld: Bij de vergunningverlening voor het ontplooien van economische activiteiten op zee wordt gestreefd naar het zo veel mogelijk beperken van effecten op het ecosysteem. Afhankelijk van de omvang van een activiteit geldt een m.e.r.-plicht, waarbij onderzoek naar effecten op het ecosysteem een belangrijk onderdeel is. Op basis hiervan worden, indien nodig beperkende maatregelen getroffen. Ook bij activiteiten die buiten de m.e.r.-plicht vallen, worden natuurvriendelijke technieken voorgeschreven. [ ]. Als een activiteit negatieve effecten heeft, moeten deze eerst met maatregelen beperkt (gemitigeerd) worden.[ ] Met betrekking tot de kustlijnzorg wordt in het IBN 2015 gesteld: Het hoofddoel van de kustlijnzorg is de veiligheid van primaire waterkeringen in het kustgebied te waarborgen. Dit doel wordt geacht te zijn bereikt als de kustlijn wordt gehandhaafd [ ] de basiskustlijn en de zandbalans in het kustsysteem dienen gehandhaafd te worden: het kustsysteem als geheel mag structureel geen zand verliezen. Daarom mag binnen de doorgaande NAP 20 m lijn geen zand worden gewonnen. In de Nota Ruimte en het regionaal Ontgrondingenplan Noordzee (RON 2) is deze doorgaande NAP 20 m lijn verankerd als zeewaartse Pagina 2 van 6
begrenzing van het kustfundament. De doorgaande NAP -20 m lijn + 2 km geldt als begrenzing voor diepe zandwinning. VERGUNNINGPLICHT De aangevraagde activiteiten vinden plaats in of nabij de Natura 2000-gebieden Noordzeekustzone en Duinen en Lage Land Texel. Ik stel vast dat de aangevraagde activiteiten mogelijk de natuurlijke waarden en kenmerken van de bovengenoemde beschermde Natura 2000-gebieden kunnen aantasten. Om die reden ben ik van mening dat de voorgenomen activiteiten als vergunningplichtig onder de Nb-wet 1998 dienen te worden aangemerkt. BESCHERMDE NATUURWAARDEN Beheerplan In dit geval kan vastgesteld worden dat ten aanzien van de voorgenomen activiteit, op het moment van besluitvorming, geen beletsel voortvloeit uit enig beheerplan op basis van de Nb-wet 1998. Geen beheerproject De voorgenomen activiteit vormt een project dat geen direct verband heeft met of nodig is voor het beheer van het betrokken Natura 2000-gebied. De voorgenomen activiteit is voorts nog niet eerder beoordeeld in het kader van de Nb-wet 1998. Mogelijk significante gevolgen Op grond van artikel 19f, lid 1 van de Nb-wet 1998 in combinatie met artikel 19g, lid 1 van de Nb-wet 1998 dient een passende beoordeling aangeleverd te worden door de initiatiefnemer. Het Europese Hof van Justitie heeft in haar uitspraak van 7 september 2004 aangegeven dat een passende beoordeling slechts dan achterwege kan worden gelaten, indien op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat uitvoering van de werkzaamheden afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor dat gebied. In dit geval kunnen dergelijke gevolgen niet bij voorbaat uitgesloten worden. Ik concludeer dat een passende beoordeling vereist is. U heeft een dergelijke passende beoordeling bij uw aanvraag gevoegd. In het onderstaande volgt mijn beoordeling van uw effectenanalyse en conclusies. De gevraagde vergunning kan slechts verleend worden, indien ik mij ervan heb kunnen verzekeren dat de beschermde waarden van het desbetreffende gebied niet aangetast zullen worden. De diverse beschermde waarden van de betrokken Natura 2000-gebieden staan vermeld op www.rijksoverheid.nl ( Onderwerpen > Natuur > Natura 2000 ). Selectie van relevante natuurwaarden In relatie tot de betrokken Natura 2000-gebieden blijkt uit de bij de aanvraag aangeleverde documentatie dat op de volgende habitattypen- en soorten mogelijk effecten kunnen optreden: H1110B Permanent overstroomde zandbanken (Noordzeekustzone), H1140A Slik- en zandplaten (getijdengebied), H1140B Sliken zandplaten (Noordzeekustzone), H2110 Embroyale duinen, H1351 Bruinvis, H1364 Grijze zeehond en H1365 Gewone zeehond. Pagina 3 van 6
Voor de overige habitattypen en soorten, waaronder de duinhabitattypen, is in de passende beoordeling vastgesteld dat er geen kans op een significant effect is als gevolg van de zandwinning en zandsuppletie. In de onderstaande effectenanalyse wordt daarom niet verder op de duinhabitattypen ingegaan. Voor wat de beschermde vogelsoorten van dit gebied betreft, zijn in de passende beoordeling de navolgende vogelsoorten in dat kader geselecteerd: Eider, Bontbekplevier, Strandplevier, Dwergstern, Roodkeelduiker, Parelduiker, Aalscholver, Toppereend, Zwarte zee-eend, Drieteenstrandloper, Steenloper, Dwergmeeuw. Met betrekking tot de in de passende beoordeling geselecteerde beschermde habitattypen en soorten, merk ik deze als volledig en juist aan. PASSENDE BEOORDELING Habitattypen Doordat de zandwinlocaties zich buiten de Natura 2000-gebieden bevinden zijn directe effecten als gevolg van de winning op de beschermde habitattypen uitgesloten. Secundaire effecten, veroorzaakt door bijvoorbeeld bedekking met sediment, afkomstig van de winningactiviteiten wordt gelet op de afstand (>2km) tot de habitattypen H1110B eveneens niet aannemelijk geacht. Het transport naar de suppletielocatie vindt plaats via de bestaande transportroute. Er wordt geen geleidegeul gegraven en effecten als gevolg van de stikstofdepositie van de vaarbewegingen zijn verwaarloosbaar. De suppleties zullen lokaal een deel van habitattype H1140B en H1110B van de Noordzeekustzone bedekken. De vooroever en het strand worden echter weer op een meer zeewaarts gelegen locatie aangebracht, waardoor de oude situatie die door kustafslag is ontstaan weer wordt hersteld. Er is geen sprake van oppervlakteverlies van habitattype H1140 als gevolg van de suppletie. De ligging wordt alleen zeewaarts verplaatst. Ook is er geen sprake van oppervlakteverlies van habitattype H1110B, de laagwaterlijn wordt dertig meter zeewaarts verplaatst, maar wordt daarbij naar de oorspronkelijke ligging teruggebracht. Effecten door bedekking en door een veranderde sedimentaanvoer kunnen optreden op de habitattypen van de achterliggende duinen. De hoeveelheid zand die in de achterliggende duinen terecht komt is zo gering dat het geen invloed heeft op de duinen zelf noch op de habitat van de daar aanwezige soorten. Ten overvloede is als mitigerende maatregel opgenomen, dat de samenstelling van het suppletiezand zo veel mogelijk overeen komt met het zand waaruit het strand bestaat; zie voorschrift 10. Habitatsoorten Door de winningactiviteiten is het mogelijk dat er effecten optreden zoals verstoring op de foeragerende Bruinvissen en Zeehonden. Gezien de kleine oppervlakte, waarop de zandwinning plaatsvindt en de mobiliteit van de soorten tijdens het foerageren zijn effecten door verstoring uitgesloten. Door de (grote) afstand tot de kust en de suppletielocatie zijn effecten van de zandwinning op rustende, zogende en verharende zeehonden uitgesloten. Effecten van het zandtransport op Gewone en Grijze zeehonden kunnen optreden, vanwege de relatieve korte afstand van de transportroute (<1200 meter) ten opzichte van de Razende Bol welke als rustgebied door zeehonden wordt gebruikt. Indien het transport plaatsvindt door de gemarkeerde vaargeul zullen er geen verstorende effecten optreden; zie voorwaarde 12. Pagina 4 van 6
Vogelsoorten Vanwege de lage dichtheden nabij de transportroutes worden effecten op foeragerende overwinterende vogels uitgesloten. Negatieve effecten op overwinterende vogels worden eveneens uitgesloten door de verspreiding over een groot oppervlak en de (grote) afstand tot de broedkolonies en foerageergebieden. Om effecten voor broedvogels op voorhand uit te sluiten dient er buiten het broedseizoen (1 april 15 augustus) gesuppleerd te worden. Indien de suppletie in het broedseizoen plaatsvindt dient voorafgaande aan de werkzaamheden het gebied gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van nesten en een afstand van 250 meter tot de nesten gehanteerd te worden; zie voorwaarde 11. Met betrekking tot de conclusies uit de aangeleverde passende beoordeling kan ik instemmen. CUMULATIE Op basis van artikel 19f van de Nb-wet 1998 dient bij vergunningverlening voor projecten of plannen een beoordeling plaats te vinden van de cumulatieve effecten, indien deze projecten of plannen, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen, significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied. Ik heb hiervoor reeds geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteiten zelfstandig beschouwd en met de aan deze vergunning verbonden voorschriften, niet kunnen leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de betreffende Natura 2000- gebieden of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten, waarvoor de betreffende gebieden zijn aangewezen. Cumulatie van de effecten van verstoring van deze suppleties met de andere suppleties in het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone is door het ontbreken van hoge dichtheden gevoelige soorten en de lokale aard en tijdelijkheid van de effecten niet aan de orde. Ik concludeer dat binnen de aangeleverde passende beoordeling een volledige en juiste cumulatietoetsing is uitgevoerd. AFWEGINGSKADERS BELEID Nota ruimte Aangezien in dit geval het afwegingskader van de Nota Ruimte het afwegingskader van de Habitatrichtlijn volgt, is met het doorlopen van het afwegingskader, zoals opgenomen in de Nb-wet 1998, materieel aan de vereisten van het afwegingskader van de Nota Ruimte voldaan. De winkavel waar de aangevraagde activiteit zal gaan plaatsvinden ligt zeewaarts van de doorgaande NAP 20m dieptelijn. De suppletie wordt door Rijkswaterstaat uitgevoerd in het kader van het kustbeleid. Het vormgeven van de uitvoering, handhaving en andere beheertaken in de Noordzeekustzone zal verder gestalte krijgen middels het IBN 2015. IBN 2015 Pagina 5 van 6
Met het doorlopen van de Nb-wet vergunningprocedure en het feit dat de winkavel waar de aangevraagde activiteit zal plaatsvinden zeewaarts van de doorgaande NAP 20m dieptelijn ligt, wordt aan de voorwaarden die aan deze activiteit gesteld wordt in het IBN 2015, voldaan. BESPREKING VAN DE INSPRAAK Naar aanleiding van deze aanvraag zijn, op grond van artikel 44, lid 3, van de Nbwet 1998, de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en de gemeente Texel in de gelegenheid gesteld over deze aanvraag hun zienswijze kenbaar te maken. Ingevolge artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht zijn, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Faunabescherming, Productschap Vis, Stichting Duinbehoud, Stichting Noordzee, Stichting Wad, Landschap Noord- Holland, Vogelbescherming Nederland, Waddenvereniging, Milieufederatie Noord- Holland, Overlegorgaan Nationaal Park Duinen van Texel en Staatsbosbeheer District Texel in de gelegenheid gesteld tot het geven van een zienswijze betreffende de onderhavige aanvraag. Geen van de aangeschreven partijen heeft (binnen de gestelde termijn) gereageerd. CONCLUSIE Ik ben van mening dat de gevraagde vergunning onder voorschriften kan worden verleend. Pagina 6 van 6