Gezondheidsprofiel Groningen 2010



Vergelijkbare documenten
Datum: 18 augustus 2015 Gezondheidsinformatie inwoners gemeente Vlagtwedde Portefeuillehouder: mevrouw L.A.M. Kompier

Regionale VTV Levensverwachting en sterftecijfers. Referent: Drs. M.J.J.C. Poos, R.I.V.M.

Samenvatting Twente. 2 van 6 Kernboodschappen Twente. Versie 2, oktober 2013

Werkloosheid onder beroepsbevolking blijft stijgen, maar minder sterk dan voorgaande jaren

Gebruik jeugdhulp in Groningen: 2016 vergeleken met 2015

Kernboodschappen Gezondheid Almelo

Samenvatting Losser. 2 van 5 Twentse Gezondheids Verkenning Losser. Versie 1, oktober 2013

Kernboodschappen Gezondheid Enschede

Gezondheidsprofiel Groningen 2010

Op weg naar de speerpuntennotitie lokaal gezondheidsbeleid Boxmeer : Speerpunten voor Boxmeer?? Esther Hendriks 24 september 2009

10. Veel ouderen in de bijstand

Kernboodschappen Gezondheid Losser

INFOKAART OUDEREN EN ROKEN

Samenvatting Jong; dus gezond!?

Samenvatting Noaberkracht Dinkelland Tubbergen

fluchskrift Vergrijzing in Fryslân neemt toe Aantal senioren sterk gestegen Aantal 65-plussers in Fryslân, /2012

Kernboodschappen Gezondheid Rijssen-Holten

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

De huishoudens in Groningen worden steeds kleiner

Gezondheidsprofiel Groningen 2012

Zuidoost gezond en wel?

Regionale VTV Bevolking. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2011 Hart voor Brabant Deelrapport Bevolking

8. Werken en werkloos zijn

Gebruik gegevens werkgroep RGI toepassing door GGD Groningen. 19 juni 2014 t.b.v. vakgroep Epidemiologie contact:

Wijkgericht werken: doel of middel?

MODERN BURGERSCHAP BIJLAGE. Onderzoeksbureau CMO Groningen - Sociaal Rapport provincie Groningen 2006

Gezondheidsprofiel volwassenen 2016

Diversiteit en Gezondheid: Geslacht, SES, Etniciteit

Gezondheid van volwassenen en ouderen; een gebiedsgerichte

Noord gezond en wel?

GEZONDHEIDSPROFIEL GRONINGEN 2006

Factsheet Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012

Krimp en de gevolgen voor het basisonderwijs in de provincie Groningen (update)

IJsselland. Wijkgezondheidsprofiel Borgele en Platvoet Deventer

Kernboodschappen Gezondheid Dinkelland & Tubbergen

BIJLAGE TABELLEN & GRAFIEKEN GEZONDHEIDSPROFIEL GRONINGEN 2006

Kernboodschappen Gezondheid Haaksbergen

Toekomstbestendige zorg in Noord-Brabant: Voorlopige resultaten. Dung Ngo MSc 15 december 2010

Nieuw-West gezond en wel?

Factsheet Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Kernboodschappen Gezondheid Wierden

deelrapport Levensverwachting en sterfte

Risico op sterfte door hart- en vaatziekten in 10 jaar tijd met 25 procent gedaald

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2015

Ouderenmonitor Gezondheidsonderzoek 65-plussers regio Nijmegen. Gezondheidsonderzoek kinderen 0-12 jaar regio Nijmegen

Kerncijfers leefstijlmonitor seksuele gezondheid 2015

Werkgelegenheidsonderzoek 2010

Werkgelegenheidsonderzoek 2011

STERFTECIJFERS 2015 Cijfers Zorg en Gezondheid 15 December 2017

Gezondheid en sterfte naar onderwijsniveau

Niet-westerse allochtonen behoren minder vaak tot de werkzame beroepsbevolking 1) Arbeidsdeelname niet-westerse allochtonen gedaald

Kernboodschappen Gezondheid Oldenzaal

Kernboodschappen Gezondheid Borne

Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen 2016 Samenvatting gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude

Centrum gezond en wel?

2. Groei allochtone bevolking fors minder

Ontwikkeling bijstandsuitkeringen in Groningen

Factsheet gezondheid van vrouwen en mannen

Factsheet Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012

Positieve trends in (gezonde) levensverwachting

12. Vaak een uitkering

Jeugdwerkloosheid Amsterdam

Allochtonen op de arbeidsmarkt

30 Gezondheid van volwassenen en ouderen in de regio Noord- en Oost-Gelderland

Levensverwachting en sterfte

Alcoholgebruik onder jongeren in Noord en Oost Groningen

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

De leden van de gemeenteraad van Haarlemmermeer Postbus AG Hoofddorp

Utrecht gezond!

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwartewaterland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Regionale VTV Ziekten in de toekomst. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2011 Hart voor Brabant Deelrapport Ziekten in de toekomst

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

Kinderen in Centrum gezond en wel?

Hoe gezond zijn de inwoners van Deventer? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

Depressie in Zeeland

Bouwstenen nota volksgezondheid Renate Martens en Ivanka van der Veeken. Gemeente Drimmelen GGD West-Brabant:

Voorlopig tabellenboek Volwassenen- en seniorenenquête 2012 Flevoland

Gezond meedoen in Kerkrade. Samenvatting Lokaal rapport Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2014

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

Kerncijfers leefstijlmonitor seksuele gezondheid 2017

Wat als varianten in de VTV-2018

Arbeidsgehandicapten in Nederland

Cohortvruchtbaarheid van niet-westers allochtone vrouwen

Kernboodschappen Gezondheid Twenterand

Hoe gezond zijn de inwoners van Steenwijkerland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Ommen? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Steenwijkerland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Subregio Nederland t.o.v Sociaal economische status (SES) % / aantal subregio / regio

Arbeidsdeelname van paren

Kerncijfers leefstijlmonitor seksuele gezondheid 2016

Demografische gegevens ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Hardenberg? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen 2016 Samenvatting gemeente Haarlemmermeer

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwolle? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Uit huis gaan van jongeren

Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Transcriptie:

Gezondheidsprofiel Groningen 2010 Eemsmond De Marne Winsum Loppersum Delfzijl Bedum Appingedam Ten Boer Zuidhorn Grootegast Leek Marum Groningen Haren Slochteren Hoogezand- Sappemeer Menterwolde Veendam Oldambt Bellingwedde Pekela Stadskanaal Vlagtwedde Samen werken aan gezondheid

Colofon Gezondheidsprofiel Groningen 2010 is een uitgave van GGD Groningen Redactie DMBO / epidemiologie Jan Broer, epidemioloog 050-367 4126 (jan.broer@hvd.groningen.nl) Jeroen Kuiper, onderzoeker 050-367 4318 (jeroen.kuiper@hvd.groningen.nl) Edwin Spijkers, onderzoeker 050-367 4127 (edwin.spijkers@hvd.groningen.nl) Vormgeving GGD Groningen Druk Repro HVD, januari 2011 Correspondentie GGD Groningen Directie-, Management- & Bestuursondersteuning Postbus 584 9700 AN Groningen

Gezondheidsprofiel Groningen 2010 2

Inhoudsopgave SAMENVATTING... 5 INLEIDING... 7 1. WERKWIJZE... 9 1.1. Regio-indeling en Monitor Volksgezondheid... 9 1.2. Deelname... 10 2. BEVOLKING... 11 2.1. Leeftijdsopbouw... 11 2.2. Herkomstland... 12 2.3. Sociaal-economische status... 14 2.3.1. Opleidingsniveau... 14 2.3.2. Werk en rondkomen... 15 2.3.3. Onverzekerden... 16 3. GEBOORTE EN STERFTE... 19 3.1. Geboorte en vruchtbaarheid... 19 3.2. Levensverwachting en gezonde levensverwachting... 21 3.3. Gestandaardiseerde perinatale- zuigelingensterfte en daly s... 24 3.3.1. Sterfte rond de geboorte... 24 3.3.2. Gestandaardiseerde sterfte... 25 3.3.3. Ziektelast, verloren levensjaren en daly s... 25 3.4. Oorzaken van sterfte... 27 3.4.1. Gestandaardiseerde sterfte per gemeente... 27 3.4.2. Doodsoorzaken... 27 3.4.3. Uitwendige doodsoorzaken... 29 3.4.4. Levensbeëindigend handelen... 29 4. LICHAMELIJKE EN PSYCHISCHE GEZONDHEID... 31 4.1. Chronische ziekten, aandoeningen en beperkingen... 31 4.1.1. Chronische ziekten en aandoeningen... 31 4.1.2. Beperkingen... 33 4.2. Subjectief ervaren gezondheid... 35 4.3. Psychische gezondheidszorg... 35 4.3.1. Psychosociale problemen... 35 4.3.2. Gevoelens van geluk... 38 4.3.3. Eenzaamheid... 39 4.3.4. Huiselijk geweld... 40 Gezondheidsprofiel Groningen 2010 3

5. ZORG... 43 5.1. Vaccinaties en bevolkingsonderzoek... 43 5.1.1. Vaccinaties... 43 5.1.2. Bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker... 44 5.1.3. Bevolkingsonderzoek borstkanker... 45 5.2. Infectieziekten... 47 5.2.1. Meldingen infectieziekten... 47 5.2.2. Tuberculose... 48 5.2.3. Seksueel overdraagbare aandoeningen en Sense... 49 5.3. Mantelzorg... 50 5.3.1. Mantelzorg geven... 50 5.3.2. Mantelzorg ontvangen... 52 5.4. Zorggebruik... 53 5.4.1. Huishoudelijke hulp en zorg zonder verpleging... 53 5.4.2. Gebruik van zorg.... 56 5.4.3. Gebruik van en tevredenheid over zorg... 58 5.4.4. Ziekenhuisopname... 58 5.4.5. Geestelijke gezondheidszorg... 59 5.4.6. Dwangmaatregelen in de psychiatrie (BOPz)... 60 5.4.7. Suïcide... 63 5.4.8. Verslavingszorg... 64 5.4.9. Verpleeghuis en verzorgingshuis... 66 6. LEEFWIJZE... 67 6.1. Alcohol... 67 6.2. Roken... 71 6.2.1. Tabak... 71 6.2.2. Cannabis en harddrugs... 74 6.3. Overgewicht, lichaamsbeweging en voeding... 75 6.3.1. Overgewicht... 75 6.3.2. Lichaamsbeweging... 78 6.3.3. Voeding... 80 7. OMGEVING... 83 7.1. Tevredenheid woonomgeving... 83 7.2. Betrokkenheid bij de buurt... 84 7.3. Lidmaatschap buurtvereniging... 85 7.4. Vrijwilligerswerk... 86 7.5. Ervaren milieuproblemen in de woonbuurt... 86 7.6. Binnen- en buitenmilieu... 87 Gezondheidsprofiel Groningen 2010 4

SAMENVATTING Het Gezondheidsprofiel Groningen 2010 geeft inzicht in de staat van de publieke gezondheid in de provincie Groningen. De inhoud van het profiel is gebaseerd op informatie over de leefwijze, gezondheid, ziekte, zorg en sterfte uit lokale, regionale en landelijke gegevensbronnen. Het beeld dat het profiel oproept is op enkele thema s gematigd optimistisch, al is er in de provincie nog steeds op diverse terreinen sprake van achterstand. Het gezondheidsprofiel levert de onderbouwing voor keuzes in het lokaal gezondheidsbeleid, op gemeentelijk en regionaal niveau. De aanbevelingen voor gezondheidsbeleid zullen later dit jaar op gemeentelijk niveau geformuleerd worden. Belangrijkste bevindingen Levensduur toegenomen, maar nog steeds lager dan landelijk Al vele jaren worden in Groningen minder kinderen geboren dan elders in Nederland en daarbij op een relatief hoge leeftijd van de moeder. De levensverwachting van Groningers is de afgelopen periode met 1,3 jaar toegenomen (tot bijna 80) maar nog steeds is dit vier maanden minder dan landelijk het geval is. Dat laatste geldt ook voor de gezonde levensverwachting, het aantal jaren dat in goede gezondheid wordt doorgebracht. Kanker is sinds 2009 de belangrijkste doodsoorzaak; levensjaren gaan vooral verloren door longkanker, maar ook door coronaire hartziekten en suïcide (met name in de stad Groningen). Daarnaast is de perinatale sterfte hoger dan landelijk. Er is sprake van een geleidelijke toename van levensbeëindigend handelen, conform de landelijke trend. Bijna de helft van de volwassenen heeft een chronische ziekte, veel daarvan zijn leefstijl gerelateerd Gevraagd naar hun gezondheid ervaart 85% van de bevolking deze als goed tot uitstekend, en dat terwijl inmiddels 45% van de volwassenen leidt aan een chronische ziekte zoals te hoge bloeddruk, hoofdpijn en gewrichtsklachten. De kans op een functiestoornis en een chronische ziekte neemt toe naarmate men ouder wordt. Met het oog op de vergrijzing zal het beroep op zorg om die reden sterk toenemen. Vijftien procent van de jongeren vertoont psychosociale problematiek. Van de volwassenen heeft 4% een hoog risicoprofiel op het ontstaan van depressie. Daarentegen voelt 6% van de volwassenen zich (zeer) eenzaam. Dat is iets lager dan vier jaar geleden. Oude en nieuwe infectieziekten blijven om aandacht vragen Als wordt gekeken naar infectieziekten heeft de provincie Groningen meer TBC-gevallen (in verband met de vestiging van het aanmeldcentrum in Ter Apel), maar weer minder SOA-besmettingen (met uitzondering van Chlamydia). Groningen boekt met een opkomst van ruim 95% bij de standaardvaccinaties uitstekende resultaten. Een uitzondering vormt het relatief lagere HPV-vaccinatie percentage van jonge meisjes, waarbij opvalt dat de provincie Groningen het toch beter doet dan landelijk. Ook is driekwart van de ouderen beschermd tegen influenza. Tweederde van de vrouwen uit de doelgroep doet mee aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker en aan de screening voor borstkanker is de deelname zelfs 85%. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 5

Gebruik van en tevredenheid over zorg Ten opzichte van 2006 daalde het aantal mensen dat mantelzorg gaf naar 13%. Echter, de helft van de volwassenen is op basis van vrijwilligheid bereid informele zorg te verlenen. Er is dus nog onbenut potentieel aan informele zorg in de samenleving. Het zorggebruik in de eerste lijn (huisarts, fysiotherapeut) en tweede lijn (ziekenhuis) is in Groningen iets lager dan landelijk. Dit is niet het geval voor zorg zonder verblijf (huishoudelijke hulp en thuiszorg), die ook na correctie voor leeftijd hoger is dan landelijk. Het valt op dat gebruikers van zorg over het algemeen tevreden zijn over de kwaliteit van zorg. Vijf procent van de volwassenen is cliënt in de geestelijke gezondheidszorg, vijf promille in de verslavingszorg. Opvallend is dat in de provincie beduidend minder dwangmaatregelen worden aangevraagd in de geestelijke gezondheidszorg dan gemiddeld in Nederland. Daarentegen zag de verslavingszorg de afgelopen vier jaar een forse stijging van het aantal cliënten. Gematigd optimisme ten aanzien van leefwijze Een belangrijke factor van (on)gezondheid is de leefwijze. Ten eerste de alcoholconsumptie: die daalde gemiddeld licht, vooral bij de groep jonger dan 16 jaar en de overmatig drinkende volwassenen. In de groep 16 tot 19 jaar daalde het drankgebruik ook, maar bleef het op zorgelijk niveau. Het aantal zware drinkers onder volwassenen (10%) steeg echter iets. Dan het roken. Achttien procent van de jongeren van 18 jaar rookt dagelijks: evenveel als het landelijk gemiddelde, maar ze starten in Groningen wel eerder. Van de volwassenen rookt 24%, minder dan gemiddeld in Nederland, en een daling vergeleken bij 2006. Het roken van cannabis wordt gemeld door 14% van de jongeren (laatste maand), 30% van de jongeren heeft ooit cannabis gerookt; deze cijfers zijn globaal gelijk gebleven sinds 2004. Tenslotte overgewicht, veelal veroorzaakt door een onbalans tussen (verkeerde, te veel) voeding en (te weinig) beweging. Het goede nieuws is dat het aantal mensen met overgewicht stabiel bleef het slechte dat dat niveau met bijna de helft van de volwassenen onverminderd hoog blijft. Vergeleken met de landelijke normen voldoet 59% van de volwassenen aan die voor bewegen. Wat betreft voeding: 27% voldoet aan die voor groente, 30% aan die voor fruit en 85% aan die van dagelijks ontbijten. Voor alle leefstijlfactoren geldt dat er een duidelijk verband is met sociaal-economische status, en dit vertaalt zich in verschillen tussen de regio s. Geen grote verschuivingen in de kwaliteit van de leefomgeving Groningers zijn over het algemeen tevreden met hun woonomgeving (rapportcijfer 7,8), maar stadjers wat minder dan anderen. Als er geklaagd wordt is dat vooral over hondenpoep (34% zegt zich hieraan te storen), geluidsoverlast (23%, een toename) en rommel op straat (22%). De resultaten over geluid-, geur- en lichthinder worden beschreven in een afzonderlijk rapport. De sociale cohesie is goed te noemen, en krijgt een 7,7 op het rapport (ook hier scoort de stad wat lager). Evenals in 2006 is 30% van de bevolking actief als vrijwilliger, wel zijn er duidelijke verschillen tussen regio s. Er is sprake van een afname van huiselijk geweld, en de hulp na huiselijk geweld is toegenomen. Het aantal bevestigde gevallen van kindermishandeling bleef de afgelopen jaren stabiel op 3 per 1.000 kinderen van 0 tot en met 17 jaar. Tot slot Veel gezondheidsproblemen hebben te maken met een cruciale factor: de sociaaleconomische status, de mix van opleiding en inkomen. Groepen met een lage sociaaleconomische status vertonen in het algemeen een minder gezonde leefwijze, bevinden zich in een minder gezonde fysieke en sociale omgeving en lopen daardoor meer gezondheidsrisico s, hebben een slechtere gezondheid en een kortere (gezonde) levensverwachting. De inwoners uit de provincie Groningen hebben een lagere sociaal-economische status dan landelijk. Dit in combinatie met de vergrijsde bevolking, is de provincie dubbel belast. Dit maakt het belang van tijdige signalering en preventie groter, om de verwachte stijging in de zorgvraag naar behoren op te kunnen opvangen en de bestaande achterstanden weg te werken. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 6

INLEIDING Gemeenten zijn verantwoordelijk voor preventief volksgezondheidsbeleid. Ze leggen daarom elke vier jaar hun beleidvoornemens in een nota vast. Om dat te kunnen doen, is inzicht nodig in de gezondheidstoestand van de bevolking. De GGD Groningen maakt eens per vier jaar een gezondheidsprofiel waarin een actueel beeld van de volksgezondheid wordt geschetst, binnen de regionale en landelijke beleidskaders. Door de uitwerking op gemeentelijk niveau kan een gemeente eigen beleidskeuzen maken voor haar lokale gezondheidsbeleid. Het Gezondheidsprofiel Groningen 2010 is opgesteld op grond van lokaal verzamelde gegevens en diverse landelijke gegevensbronnen. De meeste cijfers zijn afkomstig uit gezondheidsenquêtes in 2010 van volwassenen en ouderen. Daarnaast is gebruik gemaakt van de jeugdenquête in 2008-2009 van de GGD Groningen. Verder is geput uit gegevens van periodiek onderzoek van het CBS, RIVM en de jeugdgezondheidszorg. Bij de keuze van de onderwerpen van de gezondheidsenquête 2010 is rekening gehouden met de prioriteiten uit de preventienota van het ministerie van VWS die naar alle waarschijnlijkheid in het voorjaar van 2011 verschijnt. Daarnaast hebben de beleidsmedewerkers volksgezondheid van de Groninger gemeenten de voor hen belangrijke thema s aangegeven. Ook een aantal koepelorganisaties in de provincie Groningen, zoals het CMO Groningen, Lentis, provincie Groningen, Verslavingszorg Noord-Nederland, samenwerkende ouderenorganisaties in Groningen en Zorgbelang is gevraagd naar hun mening. De in dit rapport gepresenteerde gegevens zijn in het najaar 2010 voorgelegd aan het ambtelijk overleg volksgezondheid en worden begin 2011 besproken met de bestuurscommissie GGD. Vervolgens zullen er werkconferenties worden georganiseerd in samenwerking met gemeenten en zorginstellingen in de provincie Groningen. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 7

Gezondheidsprofiel Groningen 2010 8

1. WERKWIJZE 1.1. Regio-indeling en Monitor Volksgezondheid In april 2010 viel er bij 9.018 inwoners van de provincie Groningen een enquête op de deurmat met een uitnodigingsbrief om de vragenlijsten in te vullen (zie tabellenboek figuur 1.2.a en tabel 1.2.b). Een maand later volgde een herinnering. Het betreft een representatieve steekproef van 2% van de bevolking van 19 jaar en ouder. Bij de verwerking zijn de 23 Groninger gemeenten geclusterd in negen regio s (zie tabel 1.1.1.). Door bestuurlijke afspraken wijkt deze indeling iets af van de regio-indeling in 2006: gemeente Slochteren behoort nu bij Centrum-West en de gemeenten Loppersum en Eemsmond behoren nu bij Noord-Oost. Voor de opstelling van de vragenlijsten is gebruik gemaakt van landelijk gestandaardiseerde vragenmodules uit de Monitor Volksgezondheid (GGD-NL, RIVM, TNO). GGD en gebruiken in gezondheidsenqûetes landelijk uniforme vraagstellingen. Dat maakt het mogelijk gegevens te vergelijken met gemeenten buiten het eigen werkgebied. De Groninger gegevens worden ook ter beschikking gesteld voor landelijk gebruik (RIVM). Voor volwassenen van 19 tot en met 64 jaar en voor personen van 65 jaar en ouder zijn aparte vragenlijsten gebruikt. Beide vragenlijsten komen voor ongeveer 80% overeen. De vraag over het gebruik van (verdovende) middelen is enkel aan personen van 19 tot en met 64 jaar voorgelegd. Alleen personen van 65 jaar en ouder kregen aanvullende vragen over duurzame functiestoornissen van zintuigen, functiestoornissen bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) en het ontvangen van mantelzorg. In de bijlage vindt u informatie per gemeente. Tabel 1.1.1. Indeling in regio s en gemeenten Regio-indeling Gemeente(n) Stad Groningen Haren Haren Westerkwartier Leek, Marum, Grootegast, Zuidhorn Noord-West De Marne, Winsum, Bedum, Ten Boer Noord-Oost Delfzijl, Eemsmond, Appingedam, Loppersum Centrum-West Hoogezand-Sappemeer, Slochteren Centrum-Oost Veendam, Menterwolde, Pekela Oldambt Bellingwedde, Oldambt (voor 2010: Reiderland, Scheemda, Winschoten) Zuid-Oost Stadskanaal, Vlagtwedde Gezondheidsprofiel Groningen 2010 9

1.2. Deelname In totaal hebben 9.018 volwassenen in de provincie Groningen een vragenlijst ontvangen. Deze is door 4.472 ingevuld teruggestuurd. Zie voor de non-respons analyse figuur 1.2.a en tabel 1.2.c. De relatieve respons van de gezondheidsenquête kent sinds het bestaan een dalende trend. In 1990 was de respons 65%, in 2006 was deze 55%. Anno 2010 is de deelname aan de gezondheidsenquête verder afgenomen naar 50%. De absolute en relatieve respons naar regio is respectievelijk weergegeven in tabel 1.2.1. en 1.2.2. Tabel 1.2.1. Deelname naar regio, geslacht en leeftijd (aantallen) Leeftijd 19-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar 65 en ouder Totaal Regio Geslacht Stad 213 345 142 184 153 156 97 131 605 816 1421 Haren 7 12 20 23 22 22 26 32 75 89 164 Westerkwartier 26 36 64 79 65 74 52 64 207 253 460 Noord-West 20 32 34 50 51 47 43 47 148 176 324 Noord-Oost 38 48 73 81 79 100 74 60 264 289 553 Centrum-West 27 26 51 62 57 66 42 54 177 208 385 Centrum-Oost 17 26 44 60 73 81 49 58 183 225 408 Oldambt 22 34 38 53 61 61 55 48 176 196 372 Zuid-Oost 9 20 26 72 55 88 59 56 149 236 385 Provincie Groningen 379 579 492 664 616 695 497 550 1984 2488 4472 De deelname bij vrouwen ligt beduidend hoger dan bij mannen. Vooral onder jongere mannen is het bereik van dit onderzoek vrij laag: slechts een derde van de mannen in de jongste leeftijdscategorie stuurde de vragenlijst ingevuld retour. Bij de 65-plussers is het beeld tegenovergesteld. In deze leeftijdscategorie is de respons onder mannen hoger dan onder vrouwen. Tabel 1.2.2. Deelname naar regio, geslacht en leeftijd (%) Leeftijd 19-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar 65 en ouder Totaal Regio Geslacht Stad 34% 53% 41% 56% 52% 59% 55% 47% 42% 54% 48% Haren 29% 67% 59% 61% 54% 58% 68% 60% 55% 61% 58% Westerkwartier 35% 47% 42% 58% 56% 61% 49% 53% 46% 56% 51% Noord-West 30% 53% 35% 61% 48% 57% 68% 53% 44% 56% 50% Noord-Oost 36% 52% 49% 51% 50% 68% 64% 47% 50% 55% 53% Centrum-West 29% 43% 40% 48% 54% 62% 58% 58% 45% 54% 49% Centrum-Oost 31% 38% 39% 52% 50% 58% 52% 50% 45% 51% 48% Oldambt 27% 49% 40% 50% 54% 54% 60% 42% 46% 49% 48% Zuid-Oost 29% 54% 30% 60% 53% 59% 57% 54% 46% 57% 52% Provincie Groningen 33% 51% 41% 55% 52% 60% 58% 50% 45% 54% 50% Een kleine 2% van de respondenten is niet in Nederland geboren. De respons onder de mensen die niet in Nederland zijn geboren is 34%. De meeste mensen geven aan geen geloof aan te hangen. Ruim een kwart van de respondenten is Protestants Christelijk, 7% is Rooms Katholiek en 1% Islamitisch. Totaal Totaal Gezondheidsprofiel Groningen 2010 10

2. BEVOLKING Leeftijd, geslacht en burgerlijke staat zijn belangrijke voorspellers van de gezondheid en zorgbehoefte. Dit hoofdstuk besteedt aandacht aan de leeftijdsstructuur, het geslacht en de burgerlijke staat van de bevolking. Daarnaast is de sociaal-economische status van de bevolking van belang. Het opleidingsniveau en de inkomenssituatie zijn in hoge mate bepalend voor gezondheid en zorgbehoefte. Regionale gezondheidsverschillen worden voor een belangrijk deel verklaard door sociale en economische factoren. Sociaal-economische gezondheidsverschillen (SEGV) vormen daarom een belangrijk aanknopingspunt voor lokaal gezondheidsbeleid. Het verkleinen van SEGV overstijgt het beleidsterrein van de volksgezondheid. Daarvoor zijn ook andere beleidsterreinen van belang (arbeid, huisvesting, uitkeringen, onderwijs, welzijn, etc.). Verder wordt in dit hoofdstuk de etniciteit van de bevolking beschreven. 2.1. Leeftijdsopbouw De bevolkingsopbouw van de provincie Groningen is vergelijkbaar met het Nederlandse patroon. Tussen regio s in de provincie Groningen zijn er echter wel verschillen. In het Westerkwartier en in Noord-West Groningen wonen relatief veel jongeren. In de stad Groningen zijn de jongvolwassenen, voornamelijk studenten, oververtegenwoordigd. In de regio s Haren, Noord-Oost, Oldambt en Zuid- Oost wonen verhoudingsgewijs veel ouderen (zie hieronder tabel 2.1.1. en in het tabellenboek figuur 2.1.a voor leeftijdsopbouw per gemeente). Tabel 2.1.1. Leeftijdsopbouw bevolking naar regio, provincie Groningen en Nederland in 2010 (%) Regio Leeftijd 0-18 jaar 19-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar 65+ Stad 17% 37% 19% 16% 11% Haren 23% 10% 20% 23% 25% Westerkwartier 26% 15% 23% 21% 15% Noord-West 24% 15% 22% 23% 16% Noord-Oost 22% 15% 22% 23% 19% Centrum-West 22% 16% 23% 22% 17% Centrum-Oost 22% 16% 23% 23% 17% Oldambt 20% 15% 22% 24% 19% Zuid-Oost 21% 15% 22% 22% 20% Provincie Groningen 21% 22% 21% 20% 16% Nederland 22% 19% 23% 20% 15% Gezondheidsprofiel Groningen 2010 11

De demografische druk is een maat voor de verhouding tussen groene druk en grijze druk. Groen staat voor relatief jong: het aantal personen in de niet-productieve leeftijdsgroep van 0 tot en met 19 jaar als percentage van de leeftijdsgroep 20 tot en met 64 jaar. Grijs zijn de mensen van 65 jaar en ouder als percentage van de 20- tot en met 64-jarigen. De groene druk is hoger in Haren en het Westerkwartier. In Haren zijn de productieven een naar verhouding kleine groep. De grijze druk is hoog in Haren en Zuid-Oost. Met het ouder worden nemen functiestoornissen toe en ontstaat vaker ziekte. Met name in de laatste levensfase wordt de zorgbehoefte groter (tabel 5.4.1. en 5.4.2.). Figuur 2.1.1. Groene en grijze druk naar regio en Nederland in 2010 (%) groen grijs Stad 28 16 Haren 46 48 Westerkwartier 46 26 Noord-West Noord-Oost Centrum-West Centrum-Oost Oldambt Zuid-Oost 43 39 39 38 35 38 26 32 28 28 32 35 Provincie Groningen 36 25 Nederland 39 25 2.2. Herkomstland Door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt iemand tot de groep allochtonen gerekend indien één of beide ouders niet in Nederland geboren is. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de eerste en tweede generatie allochtonen. De eerste generatie bestaat uit personen die zelf in het buitenland geboren zijn en de tweede generatie uit personen die in Nederland zijn geboren met tenminste één in het buitenland geboren ouder. Van belang is ook het onderscheid tussen niet-westerse en westerse allochtonen: tot niet-westerse allochtonen worden gerekend personen die hun herkomst hebben in Turkije, Afrika, Azië en Latijns-Amerika. De gezondheidstoestand van niet-westerse allochtonen is anders dan die van de westerse allochtonen en autochtonen. De leeftijdsopbouw van deze bevolkingsgroepen is relatief jong. Door de emigratie, belaste voorgeschiedenis (geweldservaringen), de nieuwe omgeving, een andere levenswijze, culturele verschillen en maatschappelijke achterstand staat de gezondheidstoestand van deze allochtonen onder druk. Om voorgenoemde redenen vergt de medische zorg voor allochtonen en niet-nederlanders meer inspanning. In figuur 2.2.1. is de omvang van de groep niet-westerse allochtonen ten opzichte van de totale bevolking weergegeven. Het percentage niet-westerse allochtonen in de provincie Groningen is lager dan het landelijk gemiddelde (5,8% versus 11,2%). De hoogste concentraties niet-westerse allochtonen zijn te vinden in de regio s Centrum-West (m.n. gemeente Hoogezand-Sappemeer) en Stad (gemeente Groningen). Het aandeel inwoners van Marokkaanse en Turkse afkomst is in de provincie Groningen beduidend lager in vergelijking met landelijke referentiecijfers. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 12

Figuur 2.2.1. Niet-westerse allochtonen naar regio en Nederland (%) bron CBS, 2010 Turkije Marokko Suriname & Antillen overig niet-westers Stad 0,7 0,6 3,5 5,1 Haren 0,6 2,2 Westerkwartier Noord-West 0,5 0,5 1,2 1,2 Noord-Oost 1,4 1,5 1,9 Centrum-West 2,1 0,5 3,6 1,7 Centrum-Oost 1,9 0,9 1,9 Oldambt 0,7 1,6 Zuid-Oost 2,3 Provincie Groningen 0,8 1,9 2,8 Nederland 2,3 2,1 2,9 3,9 0 2 4 6 8 10 12 Gezondheidsprofiel Groningen 2010 13

2.3. Sociaal-economische status De sociaal-economische status (SES) van personen wordt bepaald door de positie die mensen innemen in de maatschappij. Daarbij kan een klasse- en statuscomponent worden onderscheiden. De klassecomponent laat zien over welke materiële hulpbronnen iemand beschikt (inkomen, woning, bezit). De statuscomponent gaat over de verschillen in kennis, houding en gedrag (leefwijze, risicofactoren). In dit profiel hanteren wij de statuscomponent voor een indeling naar SES. De sociaal-economische positie van de bevolking weerspiegelt zich ook in de ziekte- en sterftecijfers. Sociaal-economische gezondheidsverschillen berusten op twee verschillende mechanismen: oorzakelijk (een ongezonde leefwijze leidt op termijn tot een slechte gezondheid) en sociale selectie (personen met een slechte gezondheid en lagere opleiding hebben minder kans op de arbeidsmarkt). De oorzakelijke bijdrage is verreweg de belangrijkste oorzaak van gezondheidsverschillen. Het gebruik van zorg wordt vooral bepaald door leeftijd en geslacht. Ouderen en vrouwen gebruiken meer zorgvoorzieningen. Daarnaast hebben groepen met een lage sociaal-economische status een minder gezonde leefwijze (meer risicogedrag) en een hogere medische consumptie. Dit hogere gebruik van medische voorzieningen wordt vooral verklaard doordat betreffende groepen meer functiestoornissen hebben, zich zieker voelen, meer chronische ziekten hebben, een slechtere kwaliteit van leven hebben en korter leven. Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat de zorgconsumptie van lager opgeleide mensen beduidend hoger is dan hoger opgeleide mensen (Nationaal kompas, 2010). Alleen tandartsbezoek is lager bij personen met een lagere sociaal-economische status (zie paragraaf 5.4.2.). 2.3.1. Opleidingsniveau In figuur 2.3.1. is de sociaal-economische status per regio en naar leeftijd weergegeven aan de hand van het zelfgerapporteerde hoogst voltooide opleidingsniveau (er zijn geen actuele Nederlandse referentiecijfers beschikbaar). Vooral in de regio Haren en Stad wonen naar verhouding veel hoog opgeleiden. Figuur 2.3.1. Opleidingsniveau in 2010 (hoogst voltooide opleiding) naar regio en naar leeftijd (%) laag midden-laag midden-hoog hoog Stad 5 17 33 45 Haren 6 21 19 54 Westerkwartier 9 29 38 24 Noord-west 8 31 36 25 Noord-oost 7 39 35 18 Centrum-West 8 36 36 19 Centrum-oost 12 39 33 16 Oldambt 10 35 30 25 Zuid-Oost 10 41 34 15 Provincie Groningen 8 29 34 29 19-34 jaar 2 12 50 35 35-49 jaar 3 26 37 35 50-64 jaar 6 40 25 28 65 en ouder 26 44 17 14 Laag=basisonderwijs, Midden-laag=mavo en lbo, Midden-hoog=havo, vwo, mbo Hoog= hbo en universteit Gezondheidsprofiel Groningen 2010 14

2.3.2. Werk en rondkomen Groningen is de provincie met het hoogste percentage werkloosheid van Nederland (CBS, 2008). Van de tien armste gemeenten in Nederland liggen er zes in de Groningen. In het tabellenboek (figuur 2.3.2.a) is het aantal arbeidsongeschiktheids- en bijstandsuitkeringen per 1.000 huishoudens en 15- tot en met 65-jarigen weergegeven per gemeente. De regionale Centra voor Werk en Inkomen (CWIarbeidsbureaus) hanteren voor werkloosheid niet-werkende werkzoekenden (NWW) en dat cijfer is ongeveer 40% hoger dan het cijfer dat door het CBS wordt berekend op basis van de enquête beroepsbevolking. Vooral in de regio Oldambt is de werkloosheid hoog. Het aantal arbeidsongeschikten is in de provincie Groningen (7,6%) hoger dan het landelijk referentiecijfer (7,0%). Vooral in Oost-Groningen is er meer arbeidsongeschiktheid. Het percentage bijstandsgerechtigde huishoudens in de provincie Groningen bedraagt 5,1% en is hoger dan het landelijk gemiddelde van 3,8% van de huishoudens. Figuur 2.3.2. Inkomensvervangende regelingen naar regio, 2009 (%) Arbeidsongeschiktheid (Wao, Wajong, Waz) per 1.000 personen 15-64 jaar Niet werkende werkzoekenden per 1.000 personen 15-64 jaar Bijstand (Wet werk en bijstand) per 1.000 huishoudens Stad 55 58 69 Haren 18 34 56 Westerkwartier 24 36 68 Noord-West 28 35 66 Noord-Oost 46 62 79 Centrum-West 45 53 95 Centrum-Oost 50 63 99 Oldambt 55 82 106 Zuid-Oost 38 57 113 Provincie Groningen 51 56 76 Nederland 38 44 70 Gezondheidsprofiel Groningen 2010 15

Een vijfde van de respondenten geeft aan moeite te hebben met rondkomen. Dit is opvallend omdat in 2006 een kwart van de volwassenen aangaf moeite te hebben met rondkomen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de koopkracht sinds het uitbreken van de kredietcrisis iets is toegenomen. De koopkracht is in 2009 met 1,4% gestegen (NRC, 2009). Tabel 2.3.2. Moeite met rondkomen naar regio, 2006 en 2010 (%) Regio Jaar 2006 2010 Stad 28% 24% Haren 21% 19% Westerkwartier 20% 20% Noord-West 23% 21% Noord-Oost 26% 24% Centrum-West 22% 19% Centrum-Oost 33% 19% Oldambt 30% 21% Zuid-Oost 27% 18% Provincie Groningen 26% 21% Mensen die (in enige mate) moeite hebben met rondkomen bezuinigen in de eerste plaats op kleding, gevolgd door uitgaan, vakantie en kranten of tijdschriften. Alleen in de regio Noord-Oost is het percentage mensen dat moeite heeft met rondkomen iets gestegen. In de oostelijke regio s (Centrum- Oost, Oldambt en Zuid-Oost) is het aantal mensen dat moeilijk kan rondkomen juist sterk gedaald. Opvallend, want dit zijn van oudsher economisch zwakkere regio s. Met name jongeren komen moeilijk rond. Meer dan een kwart van de 19- tot en met 49-jarigen geeft aan daar moeite mee te hebben. Een vijfde van de 50- tot en met 64-jarigen vindt het lastig om rond te komen, terwijl de 65-plussers hier beduidend minder moeite mee hebben (9%). 2.3.3. Onverzekerden In Nederland zijn alle personen die in de GBA (Gemeentelijke Basisadministratie) staan ingeschreven verplicht om zich tegen ziektekosten te verzekeren. Mensen die niet zijn verzekerd tegen ziektekosten kunnen daardoor risico lopen. Ernstig zieken worden in Nederlandse ziekenhuizen altijd geholpen, ook onverzekerd. Sinds 2006 zijn mensen verplicht zich te identificeren als ze gebruik willen maken van zorg in een ziekenhuis. Zorgverzekeraars hebben een acceptatieplicht. Dat betekent dat ze iedereen die zich aanmeldt voor het wettelijke basispakket moeten accepteren, ongeacht hun leeftijd of gezondheidssituatie. Onverzekerden zijn personen die in het GBA staan ingeschreven, maar niet zijn opgenomen in het verzekerdenbestand van zorgverzekeraars. Bepaalde groepen inwoners zijn niet verplicht zich te verzekeren. Het gaat om militairen in actieve dienst (collectief verzekerd) en gewetensbezwaarden. Ook asielzoekers (collectief verzekerd), personen die in het buitenland werken of daar een uitkering ontvangen en buitenlandse studenten zijn niet verplicht om zich te verzekeren. Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) controleert regelmatig wie niet verzekerd is door bestandsvergelijking. Onverzekerden krijgen eerst een brief van het CVZ. Daarin worden ze aangespoord om alsnog een zorgverzekering af te sluiten. Gebeurt dit niet, dan legt het CVZ een boete op. Bij de volgende controle kan een tweede boete volgen. Wie na twee boetes nog altijd onterecht geen zorgverzekering heeft, wordt door het CVZ verzekerd bij een zorgverzekeraar. De standaardpremie van deze zorgverzekering wordt door het CVZ 12 maanden ingehouden op het loon, de uitkering of een andere bron van inkomst. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 16

Het percentage onverzekerden in Groningen bedroeg in 2009 0,8% en dat is iets lager dan het landelijk referentiecijfer (0,9%). Mannen zijn vaker onverzekerd dan vrouwen. In 2009 was 0,3 procent van de autochtonen onverzekerd, tegen 3,5 procent van de allochtonen. Vooral eerste generatie allochtonen zijn vaak onverzekerd (6%). Opvallend is het grote aandeel onverzekerden uit de nieuwe EU-lidstaten Bulgarije, Polen en Roemenië. Ook studenten in het hoger beroepsonderwijs (1,6%) en universiteit (2%) zijn vaker onverzekerd. Het percentage onverzekerden bij personen met een uitkering is laag (0,3%). Dit komt onder andere doordat gemeenten collectieve verzekeringsarrangementen afspreken met zorgverzekeraars. De grootste groepen onverzekerden in absolute zin zijn personen afkomstig uit de Nederlandse Antillen en Aruba, Turkije, Suriname, Marokko en China. In het tabellenboek tabel 2.3.3.a wordt het percentage onverzekerden per gemeente weergegeven. Tabel 2.3.3. Onverzekerden in de provincie Groningen naar leeftijd, 2006-2009 (aantal en %, bron CBS) 2006 aantal 2007 aantal 2008 aantal 2009 aantal 0-17 jaar 620 640 450 410 0,7 0,6 0,4 0,4 18-34 jaar 2870 2710 2560 2840 2,2 2 1,9 2,1 34-49 jaar 1390 1040 950 950 1,1 0,8 0,8 0,8 50 64 jaar 510 350 390 390 0,4 0,3 0,3 0,3 65 jaar of ouder 140 100 120 130 0,1 0,1 0,1 0,1 Mannen totaal provincie Groningen 3.370 2.960 2.650 2.760 1,2 1 0,9 1 Vrouwen totaal provincie Groningen 2.160 1.880 1.830 1.960 0,7 0,7 0,6 0,7 Totaal (M+V) provincie Groningen 5.530 4.850 4.480 4.720 1 0,8 0,8 0,8 Totaal (M+V) in Nederland 172.800 150.710 152.810 152.240 1.1 0,9 0,9 0,9 2006 % 2007 % 2008 % 2009 % Gezondheidsprofiel Groningen 2010 17

Gezondheidsprofiel Groningen 2010 18

3. GEBOORTE EN STERFTE In de laatste decennia is het aantal geboortes afgenomen en de levensverwachting sterk toegenomen. Dit wordt verklaard door een combinatie van factoren waarvan een verbetering in leefomstandigheden, hoger opleidingsniveau, hoger inkomen, verbeterde verkeersveiligheid en gezondere leefwijze de belangrijkste zijn. De levensverwachting is een maat voor de lengte van het leven. De impact van acute ziekten op jonge en middelbare leeftijd neemt af; chronische ziekten gaan een grotere rol spelen in de levensloop. Daarom is informatie over de levensverwachting niet meer voldoende. De gezonde levensverwachting is het aantal jaren dat de gemiddelde persoon kan verwachten te leven in een goede gezondheid. 3.1. Geboorte en vruchtbaarheid Er bestaan in Nederland aanzienlijke regionale verschillen in vruchtbaarheid. In de provincie Groningen was en is de vruchtbaarheid van oudsher laag (figuur 3.1.1.). Na het beschikbaar komen van betrouwbare anticonceptie in de jaren zestig daalde het kindertal in heel Nederland snel tot gemiddeld 1,6 kind per vrouw. Na 1995 is de vruchtbaarheid weer iets toegenomen. De gemiddelde leeftijd van de moeder bij de geboorte van het eerste kind is de afgelopen decennia toegenomen van 26 naar 29 jaar. De gemiddelde leeftijd van moeders in Groningen was hoger dan elders in Nederland (figuur 3.1.2.; bron RIVM, Nationaal Kompas VGZ). Inmiddels is dat verschil verdwenen (zie figuur 3.1.4.). Figuur 3.1.1. Vruchtbaarheid per provincie 1988-2008 Figuur 3.1.2. Gemiddelde leeftijd moeder bij de geboorte van het eerste kind Tot het midden van de jaren zeventig werden kinderen vooral geboren binnen het huwelijk. Dat is tegenwoordig niet meer zo, maar er zijn aanzienlijke verschillen per provincie. Van oudsher was (en is) het percentage kinderen dat niet in huwelijksverband geboren werd het grootst in de provincie Groningen (in 2008 provincie Groningen 49%). Gezondheidsprofiel Groningen 2010 19

In de provincie Groningen (2005-2008) was het bruto geboortecijfer gemiddeld 10,2 kinderen per 1.000 inwoners vergeleken met 11,3 in Nederland (zie ook figuur 3.1.3. over 2003-2007). Het aantal geboortes is afhankelijk van het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd en van de welvaart. Mede vanwege de vergrijzing is het geboortecijfer in de regio Oost-Groningen laag. Meer vrouwen in de vruchtbare leeftijd betekent een grotere kans op de geboorte van meer kinderen. Figuur 3.1.3. Geboortecijfer per gemeente per jaar Het gestandaardiseerd vruchtbaarheidscijfer (gebaseerd op het aantal vrouwen 15 tot 50 jaar) in de provincie Groningen bedraagt 42,9 per 1.000 inwoners en is daarmee lager dan het landelijk referentiecijfer: 47,5 per 1.000. Om een bevolking op peil te houden is gemiddeld 2,1 kind per vrouw nodig (vervangingsniveau). In de provincie Groningen was het kindertal 1,57 (gemiddelde over 2005-2008). Landelijk was dat in dezelfde periode 1,73. Het gemiddeld kinderaantal is het laagste in de gemeente Groningen (1,33) en het hoogst in de gemeente Zuidhorn (2,3). In tabel 3.1.a van het tabellenboek staan vruchtbaarheidscijfers per gemeente. In de provincie Groningen is 1,2% van de moeders jonger dan 20 jaar. Verhoudingsgewijs wonen de meeste tienermoeders in de regio Oldambt (1,8%) en de minste in de regio Noord-West (0,7%). In Haren krijgen verhoudingsgewijs veel 40-jarige moeders een kind (5,7%, zie figuur 3.1.4.). Figuur 3.1.4. Leeftijd moeder bij geboorte (eerste) kind per regio gemiddeld 2005-2008 (% ) < 20 jaar 20-24 jaar 25-29 jaar 30-34 jaar 35-39 jaar 40-49 jaar Stad 9,9 24,8 37,6 22,1 4,5 Haren 3,1 16,6 43,1 31,4 5,7 Westerkwartier 7,3 28,5 39,3 21 3,1 Noord-West 7,9 30,2 38 19,9 3,4 Noord-Oost 12,2 32,6 35,8 15,5 2,7 Centrum-West 12,2 29,8 34,7 19,2 2,6 Centrum-Oost 12,8 31,1 35 16,4 3 Oldambt 12,4 30,6 33,8 18,6 2,6 Zuid-Oost 13,6 31,4 35,4 15,8 2,2 provincie Groningen 10,5 28,2 36,8 19,8 3,4 Nederland 8,9 26,8 38,1 21,5 3,6 Gezondheidsprofiel Groningen 2010 20

3.2. Levensverwachting en gezonde levensverwachting De levensverwachting bij geboorte is het aantal jaren dat iemand verwacht te leven als de huidige sterftekansen gelijk blijven. Als er daarna verbeteringen in de leefwijze of in de medische behandelmogelijkheden plaatsvinden, kan dat zelfs langer zijn. Of korter indien het omgekeerde gebeurt. De levensverwachting bij geboorte in de provincie Groningen is in de periode 2005-2008 toegenomen tot 79,7 jaar (figuur 3.2.1.). De levensverwachting van Groningers bij geboorte is gemiddeld 4 maanden lager dan het Nederlandse referentiecijfer (tabel 3.2.1.). Dat is een stijging van 1,3 jaar vergeleken met de periode 2000-2004. Groninger vrouwen leven gemiddeld 4,4 jaar langer dan mannen. Daar staat tegenover dat er ook regio s zijn met een kortere levensverwachting dan landelijk: de stad Groningen en in Oost-Groningen: Pekela, Reiderland, Stadskanaal, Veendam en Winschoten (tabellenboek tabel 3.2.a). In de gemeenten De Marne, Eemsmond en Winsum is de levensverwachting hoger dan landelijk. Het Rijksinstituut voor de Volkgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) verwacht dat de stijging in levensverwachting de komende jaren door zal gaan. Figuur 3.2.1. Levensverwachting 2005-2008 per GGD-werkgebied (VTV 2010) De levensverwachting bij geboorte van vrouwen is 4 jaar langer dan voor mannen. Dit komt vooral door een lagere sterftekans voor vrouwen boven de leeftijd van 65 jaar. Vooral bij mannen is de levensverwachting in de afgelopen periode snel toegenomen. Een hogere opleiding geeft, zowel bij mannen als bij vrouwen, een duidelijk hogere levensverwachting. Het verschil in levensverwachting tussen mensen met als opleiding alleen basisonderwijs en mensen die hbo of universiteit hebben afgerond, is bij mannen 6,9 en bij vrouwen 5,7 jaar (VTV 2010). Tabel 3.2.1. Levensverwachting bij geboorte naar geslacht in de provincie Groningen en Nederland, 2005-2008 (%) provincie Groningen Nederland totaal totaal Totaal 77,4 81,8 79,7 77,9 82,2 80,1 In goede ervaren gezondheid 64,9 60,7 62,7 63,3 62,7 63,0 In goede geestelijke gezondheid 73,5 72,9 73,2 72,7 72,4 72,6 Zonder beperkingen 68,4 69,0 68,7 69,8 68,2 69,0 Ziektevrij 46,3 38,3 42,1 47,2 39,9 43,4 De levensverwachting op 65 jaar in de provincie Groningen is gemiddeld 3 maanden korter dan landelijk (zowel mannen als vrouwen). De kortere levensverwachting van ouderen doet zich voor in de stad Groningen en enkele gemeenten in Oost-Groningen (tabellenboek tabel 3.2.b). Gezondheidsprofiel Groningen 2010 21

De extra levensjaren die er in de afgelopen jaren zijn bijgekomen worden grotendeels in goede gezondheid en zonder lichamelijke beperkingen doorgebracht. Wel blijken steeds meer mensen meerdere ziekten te hebben en ook in de toekomst zal het aantal chronische ziekten toenemen. Dit gegeven heeft niet geleid tot een minder goed ervaren gezondheid. De toename van het aantal ziekten is het gevolg van vroegere opsporing en van een betere overleving. De toename van de levensverwachting kan ook worden gerelateerd aan een toename van de welvaart, een meer gezonde leefwijze (minder rokers, stabilisatie overgewicht, afname alcoholgebruik), een veilige leefomgeving (sociaal, fysiek, minder ernstige verkeersongevallen) en een goede gezondheidszorg (vroege opsporing, preventieve medicatie, aandacht voor gezonde leefwijze door zorgverleners benoemd). Gezonde levensverwachting Figuur 3.2.2. geeft het gemiddeld aantal te verwachten 'in goede gezondheid' doorgebrachte levensjaren weer. Deze gezondheidsmaat combineert lengte en kwaliteit van het leven in een getal. Afhankelijk van de definitie voor gezondheid zijn er verschillende soorten gezonde levensverwachting: levensverwachting in goede ervaren gezondheid, zonder chronische ziekte, zonder lichamelijke beperkingen (geen beperkingen in horen, zien, mobiliteit en algemene dagelijkse levensverrichtingen) en levensverwachting in goede geestelijke gezondheid (afwezigheid van gevoelens van eenzaamheid, rusteloosheid, verveling, depressie, van streek zijn). Figuur 3.2.2. Gezonde levensverwachting naar type 2005-2008 per GGD-regio, bron RIVM Groningers leven gemiddeld 80 jaar, waarvan bijna 42,1 jaar zonder chronische ziekten. Voor heel Nederland is dat 43 jaar (linker kaart). Groningers leven 68,7 jaar zonder lichamelijke beperkingen, voor heel Nederland is dat 69 jaar (middelste kaart). En Groningers leven 73,2 jaar in goede geestelijke gezondheid, wat voor heel Nederland 72,5 jaar bedraagt (rechter kaart). Bovenstaande verschillen in gezonde levensverwachting in de provincie Groningen wijken overigens niet statistisch significant af van de landelijke referentiecijfers. Het aantal jaren zonder beperkingen en in goede geestelijke gezondheid is voor mannen en vrouwen ongeveer gelijk. Daarentegen is de levensverwachting zonder chronische ziekten voor mannen 48,4 jaar en voor vrouwen 42,5 jaar. Vrouwen leven weliswaar langer dan mannen, maar brengen meer jaren door in ongezondheid. Tussen 1991 en 2008 is de gezonde levensverwachting toegenomen voor zowel mannen als vrouwen. De totale levensverwachting is de laatste jaren echter ook toegenomen voor zowel mannen als vrouwen, zij het bij vrouwen minder dan bij mannen. Voor mannen is er sprake van een toename van de jaren doorgebracht met ziekten: de totale levensverwachting stijgt sneller dan de gezonde levensverwachting. Laagopgeleide mannen en vrouwen leven respectievelijk 19,2 en 20,6 jaar minder met goed ervaren gezondheid dan hoogopgeleide mannen en vrouwen. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 22

Mannen en vrouwen hebben in Nederland vrijwel dezelfde levensverwachting in goed ervaren gezondheid (VTV 2010). Mannen leven gemiddeld ongeveer anderhalf jaar langer zonder lichamelijke beperkingen, namelijk 70,9 jaar tegen 69,5 jaar voor vrouwen. Dit verschil loopt bij de levensverwachting zonder chronische ziekten op tot 6 jaar (48,4 respectievelijk 42,4 jaar). Aan de andere kant leven vrouwen in totaal ongeveer 4 jaar langer dan mannen. Dat betekent dat vrouwen weliswaar langer leven, maar wel een minder goede gezondheid hebben. Mannen en vrouwen met een lager opleidingsniveau leven niet alleen korter, ze brengen ook minder jaren door in goede gezondheid (figuur 3.2.3.). Lager opgeleiden hebben een lagere levensverwachting (LV), lagere levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen (LZB), lagere levensverwachting in goed ervaren gezondheid (LGEG) en een lagere levensverwachting zonder chronische ziekten (LZCZ). Figuur 3.2.3. Gezonde levensverwachting naar opleiding en geslacht in Nederland 2005-2008 (%), Bron: Nationaal Kompas Volksgezondheid Gezondheidsprofiel Groningen 2010 23

3.3. Gestandaardiseerde perinatale- zuigelingensterfte en daly s 3.3.1. Sterfte rond de geboorte Al decennia lang daalt de sterfte rond de geboorte. De dalende trends in de sterfte voor en kort na de geboorte (perinatale sterfte) en in het eerste levensjaar (zuigelingensterfte) zijn in de tweede helft van de jaren negentig afgevlakt. In andere Europese landen is de perinatale sterfte sterker gedaald dan in Nederland. Daardoor heeft Nederland nu een relatief hoge perinatale sterfte in vergelijking met andere landen in de Europese Unie. Een risicofactor voor perinatale sterfte is het hoge aantal vrouwen dat op latere leeftijd een kind krijgt en de daarmee samenhangende verhoogde kans op meerlinggeboorte door in vitro fertilisation (ivf). Ook het toenemende aandeel allochtone moeders verhoogt het risico op perinatale sterfte. Uit recent onderzoek blijkt dat de meest voorkomende factoren die de perinatale sterfte kunnen verminderen zijn: (1) het missen van groeivertraging tijdens prenatale controles en (2) onvoldoende succes in de bestrijding van nicotinegebruik tijdens zwangerschap (Mackenbach, 2006). De perinatale sterfte (doodgeborenen en sterfte 1 e week) was in de periode 2003-2007 in de provincie Groningen 10,3 per 1.000 geboren, driekwart hiervan zijn doodgeborenen. Groningen was daarmee hoger dan het landelijk referentiecijfer van 9,3 per 1.000 geborenen. De verhoogde perinatale sterfte doet zich vooral onder de autochtone bevolking voor. De zuigelingensterfte (kinderen 0-1 jaar) was in de periode 2003-2007 in de provincie Groningen 4,9 per 1.000 levendgeborenen. In Nederland was dat 4,7 per 1.000 (bron CBS). In 2008 was het Nederlandse referentiecijfer 3,8 per 1.000 en het Groninger referentiecijfers was net iets lager (zie figuur 3.3.1.). Kindersterfte gaat over het aantal kinderen tussen de 1 en 14 jaar dat sterft aan natuurlijke en nietnatuurlijke doodsoorzaken. In 2008 overleden 14 per 100.000 kinderen tussen de 1 en 14 jaar. In de provincie Groningen waren in 2008 zowel de zuigeling- als de kindersterfte iets lager dan de landelijk referentiecijfers. Figuur 3.3.1. Zuigeling- en kindersterfte per provincie in 2008 Gezondheidsprofiel Groningen 2010 24

3.3.2. Gestandaardiseerde sterfte De Groninger gemeenten verschillen in leeftijdsopbouw. Wie de sterftecijfers wil vergelijken, zal daarom moeten corrigeren. Na correctie voor leeftijd en geslacht blijkt dan dat de totale sterfte significant hoger is in de stad en in enkele Oost-Groninger gemeenten. Figuur 3.3.2. Totale sterfte per gemeente 2005-2008 Regionale sterfteverschillen worden voor een deel verklaard door de sociaal-economische status (SES) en de daaraan gerelateerde leefwijze. Uit de Volksgezondheid Toekomstverkenningen (RIVM 2010) blijkt dat laag opgeleide Nederlanders gemiddeld zes tot zeven jaar jonger overlijden dan hoog opgeleide Nederlanders. Het verschil in levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen tussen hoog- en laagopgeleiden is met 14 jaar nog veel groter. Ondanks het gevoerde beleid zijn de gezondheidsverschillen de afgelopen jaren niet afgenomen. De kloof in levensverwachting tussen lager en hoger opgeleiden is het laatste decennium niet verkleind (Kardal e.a. NTvG, 2009). 3.3.3. Ziektelast, verloren levensjaren en daly s De ziektelast kan op verschillende manieren worden uitgedrukt. Sterfte, verloren levensjaren en DALY s ('Disability-Adjusted Life-Years') zijn manieren om de ziektelast weer te geven. Incidenten die op relatief jonge leeftijd optreden (bijvoorbeeld zelfdoding, verkeersongevallen) veroorzaken een hoger verlies aan levensjaren dan ziekten die zich op oudere leeftijd manifesteren (kanker). Bij het aantal verloren levensjaren kan bovendien een bovengrens gehanteerd worden waarna verloren levensjaren niet meer meetellen. In tabel 3.3.1. (middelste kolom) zijn de levensjaren boven de 80 jaar niet meer meegeteld. Het aantal daly's is het aantal gezonde levensjaren dat een populatie verliest door ziekten. Een daly is een optelsom van het aantal verloren levensjaren door een vroege dood en het aantal jaren dat iemand niet gezond is als gevolg van een ziekte. In de berekening van daly's worden vier belangrijke aspecten van ziekten meegenomen: het aantal mensen dat aan de ziekte lijdt, de ernst, de sterfte en de leeftijd waarop de sterfte optreedt. De daly s zijn gebaseerd op berekeningen van het RIVM voor Nederland. Met behulp van daly's kunnen ziekten onderling vergeleken worden als het gaat om hun invloed op de volksgezondheid. Een hoge ziektelast wordt veroorzaakt door coronaire hartziekten, longkanker, beroerte en depressie. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 25

Tabel 3.3.1. Top-tien van ziekten en ziektelast in de provincie Groningen in 2007 (rangorde) Rangorde Sterfte Verloren levensjaren t/m 80 jaar Groningen Ziektelast (daly s) RIVM (NL) 1 Coronaire hartziekten Longkanker (16.745 jaren) Coronaire hartziekten 2 Longkanker Coronaire hartziekten (13.735 jaren) Depressie 3 Beroerte Suïcide (7.090 jaren) Beroerte 4 Cara Borstkanker (6.650 jaren) Angststoornissen 5 Longontsteking Beroerte (5.440 jaren) Diabetes 6 Darmkanker Darmkanker (5.215 jaren) Longkanker 7 Diabetes Perinatale aandoeningen (5.010 jaren) COPD 8 Borstkanker Bloedkanker (4,590 jaren) Artrose 9 Ongevallen COPD (4.240 jaren) Letsel privé ongevallen 10 Bloedkanker Verkeersongevallen (4.055 jaren) Dementie Bij kwaliteit van leven gaat het onder andere om lichamelijke beperkingen, pijn en sociaal functioneren. In Nederland gaat heel veel kwaliteit van leven verloren aan angststoornissen en depressie. Angst en depressie zijn niet terug te vinden in de sterftestatistiek maar veroorzaken veel leed. Veel mensen lijden aan angst en depressie en het ziektebeloop is ook langdurig (vaak terugkerend). Ziekten van de kransslagader van het hart (coronaire hartziekten zoals hartinfarct en instabiele angina pectoris) hebben nadelige gevolgen voor het lichamelijk functioneren waardoor men beperkt is bij dagelijkse bezigheden. Verder veroorzaken coronaire hartziekten vaak psychische klachten (onzekerheid en angst). Een half jaar na een beroerte kan meer dan de helft niet zelfstandig leven. Artrose komt veel voor (zie paragraaf 4.1.1.) en veroorzaakt doorlopend en langdurig veel klachten. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 26

3.4. Oorzaken van sterfte 3.4.1. Gestandaardiseerde sterfte per gemeente De totale sterfte per gemeente is significant hoger in de stad Groningen, Grootegast, Pekela, Reiderland, Stadskanaal, Veendam en Winschoten. In vier gemeenten (Bedum, Eemsmond, Leek en De Marne) is de totale sterfte significant lager dan het Nederlands gemiddelde (zie figuur 3.4.1. en in het tabellenboek tabel 3.4.1.a). Figuur 3.4.1. Totale sterfte per gemeente gemiddelde 2005-2008, referentiecijfer Nederland=100 (met 95% betrouwbaarheidsintervallen) 130 120 Verhoudingsgetal (SMR) 110 100 90 80 70 provincie Groningen Zuidhorn Winsum Winschoten Vlagtwedde Veendam Stadskanaal Slochteren Scheemda Reiderland Pekela Menterwolde Marum de Marne Loppersum Leek Hoogezand Haren Grootegast Groningen Eemsmond Delfzijl ten Boer Bellingwedde Bedum Appingedam 3.4.2. Doodsoorzaken In de provincie Groningen overleden in de periode 2005-2008 gemiddeld 5193 mensen per jaar. Harten vaatziekten (1655 overledenen, 32%) zijn nog steeds de belangrijkste doodsoorzaak gevolgd door kanker (1571 overledenen, 30%), ziekten aan de ademhalingswegen (514 overledenen, 10%) en uitwendige doodsoorzaken (195 overledenen, 4%). In de provincie Groningen was de sterfte 3% hoger dan landelijk (gecorrigeerd voor leeftijdsopbouw). In 2007 werd kanker de belangrijkste doodsoorzaak in Nederland terwijl in de provincie Groningen hart- en vaatziekten pas in 2009 van de eerste plaats verdrongen werden. De sterfte aan hart- en vaatziekten is in de afgelopen decennia sterk verminderd door zowel een betere gezondheidzorg als een gezondere leefwijze zoals minder roken, gezondere voeding en meer lichaamsbeweging. Het voor leeftijd gestandaardiseerde verhoudingsgetal voor hart- en vaatziekten en kanker in de provincie Groningen is 106 (zie tabellenboek tabel 3.4.2.b). De hogere sterfte door niet-natuurlijke dood heeft te maken met het hoge aantal suïcides in de gemeente Groningen. De sterfte is significant lager voor beroerte, longontsteking en ziekten van de spijsverteringsorganen. Onder Groningers is de sterfte significant hoger voor coronaire hartziekten, kanker (long, maag en prostaat), psychische stoornissen, suikerziekte, cara en zelfdoding (alleen gemeente Groningen). Gezondheidsprofiel Groningen 2010 27

De top-10 van belangrijkste doodsoorzaken is hieronder weergegeven (figuur 3.4.2.). Figuur 3.4.2. Top-10 doodsoorzaken provincie Groningen, 2005-2008 (gem. aantal doden per jaar) coronaire hartziekten 533 longkanker 374 beroerte 339 cara 260 longontsteking darmkanker diabetes borstkanker ongevallen (privé en verkeer) bloedkanker 179 167 147 128 119 114 In het tabellenboek is per gemeente de gestandaardiseerde sterfte naar hoofdgroep weergegeven (tabel 3.4.2.b). Ook de gestandaardiseerde verhoudingsgetallen van de tien belangrijkste ziekten zijn per gemeente in het tabellenboek weergegeven (tabel 3.4.2.c). De sterfte in de provincie Groningen door coronaire hartziekten staat al sinds 1980 bovenaan de lijst van doodsoorzaken. Vanaf het hoogtepunt van de epidemie van deze welvaartziekte, halverwege de jaren zeventig, is de sterfte aan coronaire hartziekten in Nederland en ook in Groningen met meer dan 50% gedaald. Erkende risicofactoren voor coronaire hartziekten zijn roken, hoge bloeddruk, verhoogd cholesterolgehalte in het bloed, overgewicht en bewegingsarmoede. De sterfte door diabetes is in Groningen significant hoger dan landelijk. De meest voorkomende vorm wordt veroorzaakt door een te hoge energie-inname met als gevolg overgewicht (de helft van de volwassen Groningers heeft overgewicht; zie figuur 6.3.1). De hoge sterfte door longkanker is in de gezondheidsprofielen (2002, 2006) reeds gesignaleerd. Dit past bij een hoger incidentiecijfer van longkanker zoals geregistreerd door de kankerregistratie (IKN). Dit beeld komt niet als verrassing aangezien het percentage rokers in de provincie Groningen reeds vanaf het begin van de jaren negentig tot en met 2006 hoger was ten opzichte van het landelijk gemiddelde. De gevolgen van roken worden pas 30 jaar later zichtbaar in de kankerregistratie en pas daarna in de sterftestatistieken. De daling in het aantal rokers zal zich op termijn in gezondheidswinst vertalen. Voor het eerst in jaren roken Groningers minder dan gemiddeld in Nederland (zie figuur 6.2.1.). De hogere maagkankersterfte in de provincie Groningen is reeds vele decennia bekend. De landelijke trend, ook in Groningen, is dat het aantal nieuwe gevallen van maagkanker verder afneemt waardoor ook de sterfte aan maagkanker daalt. Per jaar overlijden in de provincie Groningen 10 vrouwen aan baarmoederhalskanker. Dat is, na correctie voor leeftijd, 21% hoger dan het landelijk referentiecijfer maar wijkt niet significant af. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 28

3.4.3. Uitwendige doodsoorzaken Per jaar overlijden in de provincie Groningen (2005-2008) gemiddeld 195 personen door een uitwendige doodsoorzaak en dat is vergelijkbaar met het landelijk referentiecijfer. Deze doodsoorzaak wordt dan niet door een behandelend arts vastgesteld maar door een forensisch arts van de GGD. Per jaar gaat het gemiddeld om 119 ongevallen (waarvan 71 keer accidentele val, 30 keer wegverkeer, 18 keer overige ongevallen), 57 suïcides, 4 moorden en 15 overige uitwendige oorzaken (zie tabellenboek tabel 3.4.2.a). In de provincie Groningen overlijden per jaar gemiddeld 57 personen aan zelfdoding. Het voor leeftijd gecorrigeerde verhoudingsgetal is 11% hoger dan landelijk (SMR 111). In de gemeente Groningen was de suïcidesterfte in de periode 2005-2008 gemiddeld 22 personen per jaar. Dat is significant hoger dan landelijk en ook hoger dan in het ommeland: risicogroepen wonen vaker in de stad. In de stad Groningen is het voor de leeftijd gecorrigeerde verhoudingsgetal 144 (SMR). De toegepaste zelfdodingsmethode (afkomstig uit de registratie van Groninger forensisch artsen) in de afgelopen jaren was: verhanging (51%), vergiftiging (13%), sprong van hoogte (9%), verdrinking (6%), vuurwapen of stekend voorwerp (5%) en overig (15%). In de provincie Groningen wordt na een suïcide de huisarts van de overledene geïnformeerd door de forensisch arts over mogelijke rouwbegeleiding voor nabestaanden (zie ook paragraaf 5.4.7.). 3.4.4. Levensbeëindigend handelen In Nederland is het wettelijk toegestaan aan artsen om levensbeëindigend te handelen bij ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Daarvoor is een weloverwogen wilsverklaring van een patiënt en toetsing vooraf door een onafhankelijk arts nodig. Nadat de onafhankelijke arts heeft vastgesteld dat aan de nodige zorgvuldigheidseisen is voldaan, kan de euthanasie worden uitgevoerd. Daarna wordt de forensisch arts van de GGD geïnformeerd. Deze komt ter plekke voor de lijkschouw. De beschikbare documentatie wordt meegenomen en door de GGD verzonden naar de onafhankelijke regionale toetsingscommissie voor Noord-Nederland. In 2009 zijn er in Nederland 2636 euthanasiemeldingen gedaan op 134.234 sterfgevallen (2% van de totale sterfte). Bij dit levensbeëindigend handelen ging het in 93% van de gevallen om euthanasie door een arts en 7% om hulp bij zelfdoding (waarbij de patiënt zelf een sterk slaapmiddel drinkt). Het aantal gevallen van euthanasie was in Noord-Nederland vergelijkbaar met de landelijke referentiecijfers. Er is in het noorden sprake van een geleidelijke toename van gemelde euthanasie: van 1,5% (2006), 1,6% (2007), 1,8% (2008) naar 2,1% (2009) (zie figuur 3.4.3.). Dat is conform de landelijke trend. Figuur 3.4.3. Aantal meldingen van euthanasie in Noord-Nederland, 2006-2009 2009 326 2008 280 2007 234 2006 229 In 2009 werd in Noord-Nederland 90% van de meldingen door een huisarts gedaan. De onderliggende ziekte was in 77% kanker, 8% een aandoening van het zenuwstelsel en in 15% een andere ziekte of een combinatie van aandoeningen. De meeste euthanasie wordt thuis uitgevoerd (82%), gevolgd door ziekenhuis (7%), verzorgingshuis (6%), verpleeghuis (3%) en hospice (2%). In 2009 was de toetsingscommissie in 2 gevallen (0,6% van alle meldingen) van mening dat niet aan de benodigde zorgvuldigheidseisen was voldaan. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 29

Gezondheidsprofiel Groningen 2010 30

4. LICHAMELIJKE EN PSYCHISCHE GEZONDHEID De gezondheidstoestand van de bevolking kan in beeld worden gebracht aan de hand van subjectieve en objectieve indicatoren. In dit hoofdstuk wordt eerst een overzicht gegeven van ziekten en aandoeningen en de subjectief ervaren gezondheid. Vervolgens wordt een beknopt overzicht gegeven van enkele aspecten van de registratie van infectieziekten, het Rijksvaccinatieprogramma, de kankerregistratie, GGz casusregister Noord-Nederland en de bevolkingsonderzoeken naar borst- en baarmoederhalskanker. 4.1. Chronische ziekten, aandoeningen en beperkingen 4.1.1. Chronische ziekten en aandoeningen In de gezondheidsenquête is mensen gevraagd om in een lijst een of meer aandoeningen aan te kruisen die men op dat moment of in de voorafgaande 12 maanden heeft gehad. Leeftijd en geslacht zijn de belangrijkste voorspellers van het hebben van een chronische ziekte (figuur 4.1.1.). Bij volwassenen geeft 40% van de mannen en 49% van de vrouwen aan een door een arts vastgestelde chronische ziekte te hebben (totaal 45%). Vrouwen hebben vaker een chronische aandoening dan mannen. In het tabellenboek (tabel 4.1.1.a) staat een overzicht van gerapporteerde chronische ziekten naar regio en geslacht. 9% van de mannen en 11% van de vrouwen geeft aan een niet door een arts vastgestelde chronische ziekte te hebben. Van de mensen die een door een arts vastgestelde chronische ziekte hebben, heeft 27% een matig tot slechte zelf gerapporteerde gezondheid. Van de mensen die niks mankeren meldt 4% een matig tot slechte gezondheid. Figuur 4.1.1. Chronische ziekte (door arts vastgesteld) in voorafgaande jaar naar leeftijd en geslacht provincie Groningen, 2010 wel chronische ziekte Mannen geen chronische ziekte Vrouwen wel chronische ziekte geen chronische ziekte Totaal 40 60 Totaal 49 51 75-plus 77 23 75-plus 88 12 65-74 jaar 66 34 65-74 jaar 74 26 50-64 jaar 52 48 50-64 jaar 57 43 35-49 jaar 33 67 35-49 jaar 39 61 19-34 jaar 16 84 19-34 jaar 27 72 Gezondheidsprofiel Groningen 2010 31

In figuur 4.1.2. staan de gerapporteerde chronische ziekten in rangorde van voorkomen afgebeeld. Hoge bloeddruk, gewrichtsklachten en longproblemen worden het meest aangegeven. Figuur 4.1.2. Door een arts vastgestelde chronische ziekten provincie Groningen 2010 (%) hoge bloeddruk 16,8 gewrichtsslijtage 10,2 astma, chronische bronchitis, cara 9,2 ernstige aandoening rug (hernia) 7,6 ernstige aandoening nek en/of schouder diabetes 6,5 6,3 migraine, ernstige hoofdpijn ernstige aandoening pols, elleboog, hand 4,6 5,1 chronische gewrichtsontsteking chronisch eczeem ernstige hartaandoening (anders) vernauwing bloedvaten buik of benen hardnekkige darmstoornis psoriasis onvrijwillig urineverlies kanker hartinfarct beroerte 3,9 3,7 3,1 2,8 2,7 2,4 2,3 2,2 1,8 1,5 Gezondheidsprofiel Groningen 2010 32

Uit figuur 4.1.1. bleek al dat ouderdom met gebreken komt. Hoge bloeddruk is bij ouderen een veel voorkomende chronische ziekte. Maar liefst bij vier op de tien ouderen is door een arts hoge bloeddruk geconstateerd. Bijna drie op de tien 65-plussers heeft te maken met gewrichtsslijtage. Tabel 4.1.1. Door een arts vastgestelde chronische ziekten bij ouderen provincie Groningen, 2010 (%) Chronische ziekten Leeftijd 65-74 jaar 75-plus 65-plus hoge bloeddruk 37 45 41 gewrichtsslijtage 23 35 28 diabetes 15 18 16 astma, chronische bronchitis, cara 13 17 15 ernstige aandoening rug (hernia) 13 17 15 ernstige hartaandoening (anders) 8 15 11 ernstige aandoening nek en/of schouder 11 11 11 vernauwing bloedvaten buik of benen 6 13 9 ernstige aandoening pols, elleboog, hand 8 8 8 onvrijwillig urineverlies 5 10 7 kanker 6 8 7 chronische gewrichtsontsteking 7 8 7 ernstige darmstoornissen 6 5 6 hartinfarct 5 7 6 beroerte 3 8 5 migraine, ernstige hoofdpijn 4 5 5 chronisch eczeem 4 3 3 psoriasis 4 2 3 4.1.2. Beperkingen Lichamelijk functioneren betreft het uitvoeren van lichamelijke en dagelijkse routine-activiteiten, zoals lopen, eten, aan- en uitkleden en boodschappentassen dragen. Moeilijkheden hiermee worden aangeduid als 'beperkingen'. Beperkingen hebben te maken met horen, zien, mobiliteit en het vermogen om algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) uit te voeren. Vrouwen hebben vaker beperkingen in mobiliteit, ADL en het gezichtsvermogen dan mannen. Mannen hebben juist vaker beperkingen in het horen. Verder geldt: hoe ouder, hoe meer kans op beperkingen. Daarnaast hebben gescheiden personen vaker beperkingen dan gehuwden. De ouderen hebben vragen beantwoord over manifeste problemen op het gebied van mobiliteit, gehoor en gezichtsvermogen. Het ging hier dus niet om problemen van voorbijgaande aard. Een kwart van de 65-plussers kampt met mobiliteitsproblemen (tabel 4.1.2.). Mensen met een of meer problemen maken drie keer zo vaak (50%) gebruik van huishoudelijke hulp vergeleken met ouderen zonder deze problemen (17%). Gezichts- en gehoorproblemen komen in mindere mate voor onder 65-plussers. Vier op de tien 75- plussers heeft problemen met en/of het gehoor en/of het gezichtsvermogen en/of de mobiliteit. Uit onderstaande tabel blijkt dat de kans op één of meerdere problemen vooral toeneemt na het 75 ste levensjaar. Tabel 4.1.2. Zelfgerapporteerde problemen bij ouderen provincie Groningen, 2010 (%) Soort problemen: Leeftijd 65-74 jaar 75-plus 65-plus Mobiliteitsproblemen 13 37 24 Gezichtsproblemen 5 11 8 Gehoorproblemen 4 14 8 Mobiliteit en/of gezicht en/of gehoor 18 42 30 Gezondheidsprofiel Groningen 2010 33

Sommige fysieke handelingen worden steeds moeilijker naarmate men ouder wordt. Ouderen konden aangeven in hoeverre onderstaande fysieke handelingen moeite kosten. In tabel 4.1.3. worden enkele alledaagse handelingen weergegeven die ouderen moeten uitvoeren om zelfstandig te kunnen functioneren. De trap op- en aflopen is voor veel ouderen een probleem. Slechts 48 procent van de 75-plussers geeft aan dat zij dit zonder moeite kunnen. Dit betekent dat meer dan de helft dit met enige of met grote moeite kan, of daarbij hulp van anderen nodig heeft. Verplaatsen buitenshuis en gaan zitten en opstaan uit een stoel blijken tevens handelingen te zijn die een grote minderheid als lastig ervaart. Tabel 4.1.3. Door zelfgerapporteerde fysieke handelingen die ouderen zonder moeite kunnen verrichten provincie Groningen, 2010 (%) Zonder moeite: Leeftijd 65-74 jaar 75-plus 65-plus De trap op- en aflopen 76 48 63 Verplaatsen buitenshuis 88 62 76 Gaan zitten en opstaan uit een stoel 86 69 78 In en uit bed stappen 89 74 82 Aan- en uitkleden 92 78 85 Volledig wassen 94 79 87 Verplaatsen op dezelfde verdieping 95 82 89 Woning verlaten en binnengaan 95 84 90 Gezicht en handen wassen 98 94 96 Eten en drinken 99 97 98 Gezondheidsprofiel Groningen 2010 34

4.2. Subjectief ervaren gezondheid In gezondheidsenquêtes wordt vaak gevraagd naar de ervaren gezondheid (ook wel subjectieve gezondheid of gezondheidsbeleving genoemd). Deze indicator weerspiegelt het oordeel over de eigen gezondheid. Ervaren gezondheid is een samenvattende gezondheidsmaat van alle gezondheidsaspecten die relevant zijn voor de persoon in kwestie. De uitkomst geeft een robuuste voorspelling van de algemene gezondheid. Hoe slechter iemand zijn eigen gezondheid ervaart, hoe hoger de kans op overlijden. Dit lijkt een open deur maar er zijn weinig maten die zo sterk voorspellend zijn voor sterfte. Bovendien blijft dit sterke verband bestaan nadat rekening gehouden is met een groot aantal andere factoren waarvan bekend is dat ze sterfte voorspellen. Een minder goede ervaren gezondheid hangt samen met een leeftijd (ouder worden), geslacht (vrouwen), sociaal-economische status (lager opleidingsniveau) en een voorgeschiedenis als asielzoeker of vluchteling. Vergeleken met 2006 geven meer mensen aan dat de gezondheid uitstekend of zeer goed is. Uit onderzoek van het CBS blijkt Groningers zich iets minder gezond voelen in vergelijking met het landelijke referentie cijfer. Deze cijfers zijn gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht. Tabel 4.2.1. Zelfgerapporteerde gezondheid naar geslacht en leeftijd in 2010 en 2006 (%) Geslacht 19-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar 65 en ouder Totaal 2010 Totaal 2006 Zeer goed/ uitstekend 57 51 44 37 30 28 19 14 39 33 34 31 Goed 38 43 47 54 53 56 54 53 48 51 48 48 Matig/ slecht 5 7 9 10 16 16 26 33 13 16 18 21 4.3. Psychische gezondheidszorg Uit een groot landelijk onderzoek (Nemesis-2 (2009)) blijkt dat twee op de vijf volwassenen ooit in hun leven een of andere psychische stoornis heeft gehad. Naar diagnosegroep ging het op bevolkingsniveau om de volgende stoornissen in het voorafgaande jaar: angststoornis 10%, stemmingsstoornis 6% en stoornis in verband met alcohol of drugs 6% (alcohol 6% en drugs 1%). Psychische stoornissen komen relatief vaker voor bij de volgende bevolkingsgroepen: jongvolwassenen, bewoners grote stad, alleenstaanden, mensen met een lage opleiding, werklozen en arbeidsongeschikten. Uit Nemesis blijkt dat jaarlijks 11% van de bevolking enige hulp krijgt voor ernstige psychische problemen (9% in de eerste lijn, 6% ambulante GGz en 3% zoekt informele zorg). Zes procent krijgt medicatie voorgeschreven vanwege de psychische problemen. Slechts 2% van de respondenten rapporteerde een onvervulde zorgbehoefte te hebben gehad in de afgelopen 12 maanden. Dit is ruim 4 procentpunten lager dan tijdens Nemesis-1. 4.3.1. Psychosociale problemen Psychosociale problematiek is een ruim begrip. Depressie, hyperactiviteit, emotionele problemen, maar ook problemen in de omgang met leeftijdsgenoten en volwassenen vallen daar allemaal onder. Voor het meten van de psychosociale problematiek onder kinderen is de Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ) vragenlijst gebruikt. Dit is een gevalideerd meetinstrument die drie categorieën onderscheidt, te weten: geen psychosociale problematiek, milde problematiek en matig tot ernstige problematiek. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 35

Uit de resultaten blijkt dat bij 15% van alle leerlingen in het voortgezet onderwijs en bij 14% van de leerlingen in het basisonderwijs sprake is van milde tot ernstige psychosociale problematiek. Ernstige psychosociale problematiek doet zich voor bij 5% van de leerlingen, in het basis- en voortgezet onderwijs. Meisjes in het voortgezet onderwijs en leerlingen met een lagere opleiding (VMBO-b en MBO) rapporteerden vaker psychosociale problemen. Er is geen verschil naar leeftijd en er is eveneens geen verschil met de gegevens uit 2004. Figuur 4.3.1. Milde of ernstige psychosociale problemen per geslacht, leeftijd, schooltype in 2008 (%) (Bao: grijs en VO:groen) Vw o 9 Hav o 11 MBO 19 VMBO-t 15 VMBO-b 20 Meisje (VO) 17 Meisje (Bao) Jongen (VO) Jongen (Bao) 12 13 14 15-18 jaar 12-14 jaar 10-12 jaar 14 14 15 Aan de volwassenen die deelnamen aan de gezondheidsenquête van 2010 is de Kessler psychological distress scale (K10) voorgelegd. De K10 brengt het risico op een angststoornis of depressie in beeld. De K10 bestaat uit tien vragen naar de mate waarin bepaalde gevoelens in de afgelopen maand zijn voorgekomen. Er wordt gevraagd naar vermoeidheid, zenuwachtigheid, rusteloosheid, hopeloosheid, onrust, somberheid, depressiviteit en eigenwaarde. Uit onderstaande tabel blijkt dat vrouwen licht hoger scoren op de K10 en daarmee hebben zij iets hoger risico op een angststoornis of een depressie vergeleken met mannen. Tabel 4.3.1. Risico angststoornis of depressie naar geslacht en leeftijd provincie Groningen, 2010 (%) Geslacht 19-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar 65 en ouder Totaal Laag of geen risico 60% 49% 68% 61% 69% 55% 74% 59% 67% 56% Matig risico 36% 45% 29% 34% 28% 39% 23% 38% 30% 39% Hoog risico 4% 6% 3% 4% 3% 6% 3% 3% 3% 5% Gezondheidsprofiel Groningen 2010 36

Uit tabel 4.3.2. blijkt dat de volwassenen in Haren minder (hoog) risico lopen op een angststoornis of een depressie dan elders in de provincie. Oldambt heeft het hoogste percentage volwassenen dat (hoog) risico loopt op een angststoornis of een depressie. Echter dit percentage verschilt niet significant met andere regio s. Tabel 4.3.2. Hoog risico op een angststoornis of depressie per regio, 2010 (%) Regio Hoog risico Stad 5% Haren 1% Westerkwartier 4% Noord-West 4% Noord-Oost 4% Centrum-West 3% Centrum-Oost 4% Oldambt 5% Zuid-Oost 4% Provincie Groningen 4% Gezondheidsprofiel Groningen 2010 37

4.3.2. Gevoelens van geluk Respondenten hebben de vraag voorgelegd gekregen hoe vaak men de afgelopen vier weken gelukkig was. Er zijn geen grote verschillen tussen de regio s gevonden. In Noord-Oost wonen de meeste gelukkige mensen. Bijna tweederde van de volwassenen is altijd of meestal gelukkig. In de stad en Noord-West is het percentage volwassenen dat vaak, meestal of altijd gelukkig het laagst (55%). Figuur 4.3.2. Hoe vaak was u de afgelopen vier weken een gelukkig mens naar regio? 2010 (%) Nooit - zelden Soms Vaak Meestal Altijd Stad 3 16 25 44 11 Haren 2 13 24 48 12 Westerkwartier 3 13 24 45 15 Noord-West 2 18 25 44 11 Noord-Oost 3 13 22 45 17 Centrum-West 4 15 22 42 16 Centrum-Oost 4 17 22 39 18 Oldambt 5 13 23 49 10 Zuid-Oost 5 14 24 44 13 Provincie Groningen 3 15 24 44 14 Gezondheidsprofiel Groningen 2010 38

4.3.3. Eenzaamheid Eenzaamheid verwijst naar een negatieve beleving. Het betreft een subjectief ervaren van een onplezierig gemis aan (kwaliteit van) bepaalde sociale relaties. Het gaat om een verschil tussen de gerealiseerde contacten met andere mensen en de contacten die men voor zichzelf zou wensen. De mate van eenzaamheid is bepaald met gevalideerde vragen (schaal van de Jong-Gierveld). Eenzaamheid vermindert de lichaamsbeweging, vergroot de kans op roken en kan leiden tot depressie en suïcide. Zeer ernstig eenzame mensen zijn hier extra ontvankelijk voor. In de regio s Centrum- West, Centrum-Oost en Oldambt wonen de meeste mensen die last hebben van (zeer) ernstige eenzaamheid. In Haren wonen naar verhouding weinig mensen die (zeer) ernstig eenzaam zijn. In 2010 is eenzaamheid in vergelijking met 2006 met 6 procentpunten afgenomen. Eenzaamheid neemt toe met de leeftijd en komt veel vaker voor bij alleenstaanden. Figuur 4.3.3. Mate van eenzaamheid naar regio, geslacht en leeftijd in 2010 (%) Matig Ernstig Zeer ernstig Stad 30 4 2 Haren 36 11 Westerkwartier 28 4 3 Noord-West 36 5 1 Noord-Oost 32 4 2 Centrum-West 32 5 4 Centrum-Oost 34 7 2 Oldambt 30 7 2 Zuid-Oost 33 4 3 Provincie Groningen 32 4 2 Vrouw 30 5 2 Man 33 4 3 65-plus 37 5 2 50-64 jaar 34 5 3 35-49 jaar 30 4 3 19-34 jaar 27 4 2 Gezondheidsprofiel Groningen 2010 39

4.3.4. Huiselijk geweld Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring wordt gepleegd, zoals gezinsleden, familieleden, (ex)partners en vrienden. Slachtoffers en daders van geweld kunnen zowel vrouwen, kinderen als mannen zijn. Het kan gaan om: Psychisch of emotioneel geweld (getreiterd, gekleineerd of uitgescholden worden, etc.); Lichamelijk geweld (mishandeld, schoppen, slaan, etc.); Ongewenste seksuele toenadering (seksueel getinte opmerkingen, ongewenst aangeraakt, etc.); Seksueel misbruik (aanranding of verkrachting). In de provincie Groningen had 1,1% van de volwassenen in het voorafgaande jaar met één van bovengenoemde vormen van huiselijk geweld te maken. In 2010 heeft 6,2% van de volwassenen ooit met huiselijk geweld te maken gehad (vrouwen 9% en mannen 4%). Dit is iets lager dan het gerapporteerde percentage in 2006 (8,2). Achtenvijftig procent van de mannen heeft het huiselijk geweld besproken, tegen 76% van de vrouwen. Achtenzestig procent besprak het met vrienden, kennissen of familie, 39% met de huisarts en 28% met de politie. Personen die huiselijk geweld hebben ervaren zijn in het voorafgaande jaar drie keer zo vaak in contact geweest met de geestelijke gezondheidszorg. Figuur 4.3.4. Ervaren huiselijk geweld naar regio, geslacht en leeftijd in 2010 (%) Stad 1,1 1,4 5,2 Haren 1,2 1,2 2,5 Westerkwartier 0,7 1,1 3,6 Noord-West 0,6 0,6 5,9 Noord-Oost 0,4 0,8 4,5 Centrum-West 0,3 0,8 3,8 Centrum-Oost 0,5 2 2 Oldambt 0,8 0,3 6,5 Zuid-Oost 0,3 0,3 3,6 Provincie Groningen 0,7 1,1 4,4 Vrouw 0,8 1,5 6,4 Man 0,7 0,6 2,5 65-plus 0,6 0,4 1,8 50-64 jaar 0,5 0,7 6,2 35-49 jaar 0,8 1,3 5,4 19-34 jaar 1 1,7 3,5 korter dan 1 jaar geleden 1-5 jaar geleden langer dan 5 jaar geleden In de gezondheidsenquête is, als onderdeel van de vraag over huiselijk geweld, gevraagd naar ongewenste seksuele toenadering en seksueel misbruik. Omdat het om gevoelige informatie gaat is het mogelijk (en aannemelijk) dat er sprake is van onderrapportage. Wat gemeld wordt, vormt dus een ondergrens van een frequenter fenomeen. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 40

Ongewenste seksuele toenadering en seksueel misbruik wordt 10 keer vaker genoemd door vrouwen (1,9% ooit) dan bij mannen (0,2% ooit). Met toenemende leeftijd neemt het gerapporteerde percentage af. Dit komt vermoedelijk doordat mensen in de loop van de tijd voorvallen vergeten. Tabel 4.3.3. Typering van huiselijk geweld naar leeftijd en geslacht provincie Groningen in 2010 (%) 19-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar 65 en ouder Totaal Mannen - psychisch of emotioneel 3,9 3,1 3,0 1,1 2,9 - lichamelijk 2,4 2,0 3,1 0,8 2,2 - ongewenste seksuele toenadering 0,3 0,2 0,2 0 0,2 - seksueel geweld 0,5 0,2 0,2 0 0,2 Vrouwen - psychisch of emotioneel 4,8 9,0 7,8 2,4 6,2 - lichamelijk 4,0 6,3 5,9 2,6 4,8 - ongewenste seksuele toenadering 1,2 2,5 2,3 0,2 1,6 - seksueel geweld 2,3 2,2 2,1 0,6 1,9 In 2005 is een provinciaal advies- en steunpunt huiselijk geweld ingericht (ASHG) bij de Stichting Toevluchtsoord Groningen (STG). Deze organisatie richt zich op het voorkomen van huiselijk geweld in de provincie Groningen via een telefonische hulpdienst en (het toeleiden naar) een traject voor hulpverlening voor slachtoffers én daders. Er wordt samengewerkt met politie, reclassering, openbaar ministerie, maatschappelijk werk, psychiatrie, jeugdzorg, maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Doel van de samenwerking is om huiselijk geweld zo snel mogelijk op te sporen en zo snel mogelijk hulp te bieden aan alle betrokkenen. Bij voorkeur in de eigen omgeving. Lukt het niet om het geweld ter plekke aan te pakken, dan vinden vrouwen en kinderen een tijdelijk onderkomen in het Toevluchtsoord. Het aantal meldingen (veelal door politie) van huiselijk geweld bij ASHG nam toe van 9,4 per 1.000 inwoners in 2006 tot 11,4 per 1.000 inwoners in 2009. In 2009 werden in de provincie Groningen 653 gezinnen aangemeld voor hulpverlening. In tabel 4.3.3. staat aangegeven om welke vormen van huiselijk geweld het ging. Uit het tabellenboek (tabel 4.3.4.a aantallen per gemeente) blijkt dat voor huiselijk geweld (gemiddelde over 2006-2009) het vaakst hulp werd ingeschakeld in de gemeenten Winschoten, Hoogezand-Sappemeer en Delfzijl. In 2009 is de Wet tijdelijk huisverbod ingevoerd die wettelijke bevoegdheden geeft om in te grijpen. In Groningen wordt gewerkt met het 10-dagen-model. Zodra een aangifte van de politie binnenkomt bij het ASHG komt de hulp meteen op gang. De coördinatoren van het ASHG zorgen ervoor dat er binnen een uur hulp is voor alle betrokkenen. Er komt een plan van aanpak en er volgen gesprekken met de betrokkenen en de hulpverlening. Na 10 dagen 'snelkookpan' komt het gezin in de reguliere hulpverlening. De ervaring van ASHG is dat de snelheid waarmee de hulp op gang komt erg belangrijk is. Bij langer wachten zal het gezin zich weer 'afsluiten' van het probleem. Het is dan veel moeilijker om de betrokkenen voor hulp te motiveren ('het viel het wel mee' of 'we kunnen het zelf wel oplossen'). Het is bekend dat huiselijk geweld zelden stopt zonder hulp. Tabel 4.3.4. Typering van huiselijk geweld provincie Groningen in 2006-2009 (aantallen en %) 2006 2007 2008 2009 Typering geweld aantal % aantal % aantal % aantal % - Partner 285 52 320 49 307 52 369 57 - Ex-partner 160 29 215 33 171 29 180 28 - Tegen Ouders 53 10 61 10 60 10 53 8 - Kinderen 14 3 28 4 23 4 9 1 - Ouderen 9 2 13 2 11 2 13 2 - Overig 21 4 15 2 17 3 29 4 Totaal 542 100 652 100 589 100 653 100 Bron: Jaarverslag ASHG-STG 2008 Gezondheidsprofiel Groningen 2010 41

4.3.5. Kindermishandeling Kindermishandeling in de gezinssituatie wordt vaak veroorzaakt door problematiek bij de ouders. Bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) kunnen vermoedens van kindermishandeling door burgers en professionals worden voorgelegd. Nederland heeft meerdere regionale AMK s. Iemand die zich zorgen maakt over een kind in zijn of haar omgeving kan contact opnemen met een AMK. De woonplaats van het kind is bepalend voor welk AMK een adviesvraag of melding afhandelt. Het aantal voorgelegde vermoedens dat een AMK te verwerken krijgt, hangt uiteraard af van de grootte van het werkgebied. Maar er zijn ook andere factoren die een rol spelen, zoals de bekendheid van het AMK en de wijze waarop instellingen in de regio samenwerken. AMK's registreren alle contacten. Deze contacten kunnen worden onderverdeeld in adviezen, consulten en meldingen. Bij een advies maakt de AMK-medewerker samen met de beller een inschatting van de situatie. De verantwoordelijkheid voor het ondernemen van verdere stappen ten aanzien van de gesignaleerde situatie over mishandeling blijft bij de adviesvrager. Een advies kan leiden tot een vervolgcontact: een consult waarin de medewerker van het AMK de adviesvrager ondersteunt bij het uitvoeren van een eerder gegeven advies. Er is sprake van een melding wanneer de AMK-medewerker besluit om de verantwoordelijkheid op zich te nemen, te onderzoeken of er inderdaad sprake is van kindermishandeling en welke hulp geboden kan worden. Een hoger aantal gevallen kan zowel wijzen op een grotere alertheid en een grotere aangiftebereidheid als op het vaker voorkomen van kindermishandeling. Het bevestigd aantal gezinnen met kindermishandeling bedroeg ongeveer 3 per 1.000 kinderen (tabel 4.3.6.). Tabel 4.3.5. Vermoeden kindermishandeling (0 t/m 17 jaar) provincie Groningen per jaar Jaar 0 t/m 17 jaar (aantal) Adviezen (aantal) Consulten (aantal ) Meldingen (aantal) Adviezen aantal per 1000 Consulten aantal per 1000 Meldingen aantal per 1000 Totaal contacten per 1000 2006 114.359 726 377 463 6,3 3,3 4,0 13,7 2007 113.502 795 416 520 7,0 3,7 4,6 15,3 2008 112.502 1186 345 443 10,5 3,1 3,9 17,5 Bron: MO groep (Rivm Nat Atlas VGZ) Tabel 4.3.6. Vermoeden op en bevestigde gezinnen met kindermishandeling Jaar Vermoeden van aantal * Bevestigd aantal ** Vermoeden van aantal gezinnen per 1000 inwoners * Bevestigd aantal gezinnen per 1000 ** 2006 463 347 4,0 3,0 2007 520 359 4,6 3,2 2008 443 426 3,9 3,8 2009 n.b. 362 n.b. 3,2 Bronnen: * vermoeden kindermishandeling MO groep (Rivm Nat Atlas VGZ) en ** bevestigde aantallen bron Bureau Jeugdzorg Groningen Gezondheidsprofiel Groningen 2010 42

5. ZORG 5.1. Vaccinaties en bevolkingsonderzoek In de Wet Publieke Gezondheid zijn veel taken met betrekking tot infectieziekten neergelegd bij gemeenten. Infectieziekten die erg besmettelijk zijn óf leiden tot ernstige ziekten moeten door laboratoria en artsen gemeld worden aan de GGD. Ook instellingen zoals verpleeg- en verzorgingshuizen, scholen en kindercentra hebben zo n meldingsplicht. Door vaccinatie, tijdige opsporing, behandeling en het informeren van de omgeving kan verspreiding van infectieziekten worden voorkomen. 5.1.1. Vaccinaties Het is mogelijk om met een vrijwillig vaccinatieprogramma een heel hoge vaccinatiegraad te bereiken. Hierdoor worden niet alleen individuen maar wordt ook de bevolking als geheel beschermd. Net als in voorgaande jaren lag in 2009 de gemiddelde deelname aan alle vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma ruim boven de internationaal geadviseerde ondergrens van 90 procent. Voor de BMR-vaccinatie houdt de World Health Organisation (WHO) een ondergrens aan van 95 procent, met als doel mazelen wereldwijd uit te kunnen roeien. Deze ondergrens is wel voor de eerste vaccinatieronde (bij zuigelingen) behaald, maar niet voor de tweede vaccinatie (9-jarigen). Hierdoor is in Nederland een uitbraak van mazelen niet uitgesloten. Het RIVM onderzocht niet-volledige deelname en keek daarbij naar achtergrondkenmerken. Men concludeerde dat zuigelingen van wie beide ouders in Marokko, Turkije of in een ander niet-westers land zijn geboren minder vaak volledig zijn gevaccineerd. Ditzelfde geldt ook voor zuigelingen geboren in postcodegebieden met een lage sociaal-economische status en gemeenten waar veel bevindelijk gereformeerden wonen. In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de vaccinatiegraad in de provincie Groningen (voor gemeentelijke percentages zie tabellenboek tabel 5.1.1.a). De vaccinatiegraad in provincie Groningen is hoger dan het landelijk gemiddelde, dit kan verklaard worden door de samenstelling van de bevolking. Tabel 5.1.1. Vaccinatiegraad kinderen Nederland en provincie Groningen in 2009 (%) Type vaccin Nederland Groningen Difterie Kinkhoest Tetanus Polio (DKTP) basis immuun 1 95 96 Hib (Haemophilus influenzae type B) volledig afgesloten 1 96 97 Bof Mazelen Rode hond 1 96 98 Meningococcen C volledig afgesloten 1 96 98 Pneumococcen volledig afgesloten 1 94 96 D(K)TP hervaccinatie 2 92 95 DTP volledig afgesloten 3 94 96 BMR volledig afgesloten 3 93 96 HPV volledig afgesloten 4 50 59 1 = Zuigeling (2 jaar) 2 = Kleuters 3 = Basisschool (10 jaar) 4 = Meisjes (12 jaar) Gezondheidsprofiel Groningen 2010 43

Figuur 5.1.1. Vaccinatie influenza bij ouderen De griepprik wordt in het kader van het Nationaal Programma Grieppreventie uitgevoerd in de meeste Nederlandse huisartsenpraktijken. Sinds 1997 worden ieder najaar risicogroepen gratis gevaccineerd. Dit zijn ouderen, mensen met een chronische ziekte en/of verminderde weerstand. Door een griepprik kan bij de meeste gevaccineerde personen ziekte en sterfte als gevolg van griep worden voorkomen. Vanaf 2008 is de leeftijdsgrens verlaagd van 65 naar 60 jaar. In 2008-2009 heeft 74% van alle 60-plussers een griepvaccinatie gehaald. In de provincie Groningen ligt de deelname hoger dan het landelijk referentiecijfer. Er wordt al jaren al rekening gehouden met een nieuwe influenza pandemie. Landelijk en regionaal zijn draaiboeken gemaakt. In april 2009 werden in Mexico de eerste patiënten met een nieuw influenzavirus gediagnosticeerd. In juni 2009 werd in Groningen de eerste diagnose bij een patiënt met H1N1-griep (Nieuwe Influenza H1N1) vastgesteld. In de provinciale werkgroep Influenzapandemie waren afspraken over de taakverdeling gemaakt. Aanvankelijk was nog onduidelijk hoe besmettelijk dit nieuwe virus was en ook de ernst van de symptomen was nog niet vastgesteld. Daarom werd in de eerste fase door GGD-medewerkers bij patiënten thuis materiaal afgenomen. Veel aandacht werd gegeven aan bestuurlijke informatievoorzieningen en voorlichting van publiek en professionals. Begin november 2009 kreeg de GGD de opdracht om alle kinderen van 6 maanden t/m 4 jaar en huisgenoten van kinderen minder dan een half jaar in te enten tegen H1N1-griep. In zeer korte tijd is door de GGD, gemeenten en andere instellingen een grootschalige vaccinatiecampagne opgezet. In november en december kregen deze doelgroepen de kans zich te laten vaccineren. 62% van de opgroepen personen in de provincie Groningen ontving uiteindelijk twee vaccinaties. Gaandeweg bleek de ernst van de pandemie mee te vallen. Uiteindelijk is landelijk de H1N1-griep vastgesteld bij ruim 200 inwoners. Enkele kwetsbare patiënten daarvan overleden. 5.1.2. Bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker HPV (humaan papilloma virus) is de meest voorkomende seksueel overdraagbare virusziekte. Het virus is betrokken bij het ontstaan van baarmoederhalskanker. HPV-infecties verlopen in het acute stadium meestal ongemerkt maar een aanhoudende infectie van sommige subtypen kan baarmoederhalskanker veroorzaken. De gemiddelde tijd tussen de primaire HPV-infectie en het ontstaan van baarmoederhalskanker is zo n 20 jaar. Om één sterftegeval van baarmoederhalskanker te voorkómen moeten 1.000 meisjes worden gevaccineerd (NTvG 2009). In 2009 werd de HPVvaccinatie gestart bij meisjes van 13 tot en met 16 jaar. Vanaf 2010 krijgen alle 12-jarige meisjes dit vaccin aangeboden via het Rijksvaccinatieprogramma. Met als gevolg dat over 20 jaar minder vrouwen baarmoederhalskanker krijgen. In 2009 viel de deelname aan het vaccinatieprogramma tegen. Dit had te maken met de negatieve publiciteit in publieksmedia en op internet over mogelijke bijwerkingen en de veronderstelde kosten-effectiviteit. In 2009 werden in Nederland 192.000 meisjes gevaccineerd tegen HPV waarbij geen enkele ernstige bijwerking werd geregistreerd (NTvG, 2009). De deelname in de provincie Groningen (59%) was hoger dan het landelijk gemiddelde (50%). Tussen Groninger gemeenten was er een grote spreiding in de deelname aan HPV-vaccinatie. De deelname was het hoogst in de gemeente Marum (68%) en het laagst in de gemeente Groningen (42%) (zie tabellenboek figuur 5.1.2.b). Baarmoederhalskanker komt in Nederland relatief weinig voor in vergelijking met andere EU-landen. De sterfte door baarmoederhalskanker ligt onder het EU-gemiddelde en is de afgelopen 25 jaar met de helft gedaald. In de afgelopen 15 jaar is het aantal nieuwe gevallen van baarmoederhalskanker met een derde gedaald. In de provincie Groningen overleden in de periode 2005-2008 gemiddeld 10 vrouwen per jaar aan deze ziekte (zie tabellenboek tabel 3.4.2.a). Een aanhoudende infectie met HPV is de veroorzaker van baarmoederhalskanker. Of een HPV-infectie ook daadwerkelijk leidt tot het ontstaan van baarmoederhalskanker, hangt af van het immuunsysteem van de geïnfecteerde vrouw. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 44

Door periodiek een uitstrijkje te maken van de baarmoederhals kunnen voorstadia van kanker vroegtijdig opgespoord worden. Daarom wordt vanaf 1990 het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker georganiseerd. Het is voldoende om vrouwen van 30-60 jaar één keer per vijf jaar op te roepen voor deelname aan dit bevolkingsonderzoek. In de provincie Groningen werd de coördinatie gedaan door de Stichting Preventieve Gezondheidszorg Groningen (per 2010 door Stichting Bevolkingsonderzoek Noord). GGD Groningen zorgt via de Groninger gemeenten voor persoonsgegevens. De ervaring in de afgelopen jaren heeft uitgewezen dat minder dan de helft van de vrouwen gehoor geeft aan de 1 e schriftelijke oproep tot deelname aan dit bevolkingsonderzoek. Daarom worden vrouwen die niet verschijnen bij hun huisarts nog één keer uitgenodigd (ditmaal vanuit de administratie van de huisartspraktijk). Het uitstrijkje wordt gemaakt door de eigen huisarts. Het percentage deelname in de provincie Groningen (62% in 2009) is vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde. Sommige vrouwen wachten wat langer voordat ze alsnog deelnemen. Daardoor komt de beschermingsgraad in de provincie Groningen uit op 66%, dit is eveneens vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde. In 2009 werden in de provincie Groningen 26.273 vrouwen uitgenodigd voor deelname, waarna 16.221 vrouwen deelnamen. In onderstaande figuur wordt de deelname naar leeftijd weergegeven. Een deel van de doelgroep doet niet mee omdat ze recent een uitstrijkje hebben laten maken en een deel neemt het volgende jaar deel waardoor de feitelijke beschermingsgraad hoger ligt (68%). In de provincie Groningen werden in 2009 6 per 1.000 deelnemers doorverwezen naar de gynaecoloog voor vervolgonderzoek en/of behandeling. Bij jonge vrouwen worden de meeste afwijkingen gevonden. Figuur 5.1.2. Deelname screening baarmoederhalskanker provincie Groningen per jaar (%) 2000 2005 2009 69 66 66 68 67 62 64 62 64 59 60 59 56 58 56 58 60 55 57 52 53 52 51 62 30 jaar 35 jaar 40 jaar 45 jaar 50 jaar 55 jaar 60 jaar totaal 5.1.3. Bevolkingsonderzoek borstkanker Borstkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen en komt in Nederland vaak voor. Een op de acht vrouwen krijgt in de loop van haar leven borstkanker. Per jaar krijgen gemiddeld 15 per 10.000 vrouwen invasieve borstkanker (zie figuur hiernaast). Dat betekent dat in de provincie Groningen jaarlijks bij 425 vrouwen deze diagnose wordt gesteld. Uit landelijke cijfers blijkt dat vijf jaar na ontdekking van borstkanker 85% van de patiënten nog in leven is. In de provincie Groningen overleden in de periode 2005-2008 gemiddeld 128 vrouwen per jaar door borstkanker. Dit is iets hoger dan het landelijk referentiecijfer maar wijkt niet significant af. Bekende risicofactoren kunnen minder dan de helft van alle gevallen verklaren. Bekende risicofactoren voor borstkanker zijn: eerste menstruatie op jonge leeftijd, geboorte 1 e kind op hoge leeftijd, kinderloosheid, gebruik van orale anticonceptie en borstkanker in de familie. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 45

Verder verhogen ook overmatig alcoholgebruik en weinig beweging het risico. Borstvoeding verlaagt de kans op het ontstaan van borstkanker. In Nederland begint een groot deel van de moeders direct na de geboorte met het geven van borstvoeding. Het percentage moeders dat borstvoeding geeft, neemt af met de leeftijd van de zuigeling. In 2007 gaf 81% van de moeders direct na de geboorte van hun kind uitsluitend borstvoeding. Een maand na de geboorte gaf nog 48% van de moeders volledige borstvoeding, drie maanden na de geboorte 30% en vijf maanden na de geboorte nog 23%. Het advies van de WHO is om baby s 6 maanden borstvoeding te geven, maar bij minder dan 1 op de 5 Nederlandse baby s gebeurt dit ook. In Nederland is in de jaren negentig van de vorige eeuw het bevolkingsonderzoek borstkanker ingevoerd. Daardoor wordt de ziekte voor een deel in een vroeg stadium opgespoord. Dankzij deze screening is de sterfte aan borstkanker geleidelijk gedaald. Desondanks is het aantal verloren levensjaren aan deze ziekte nog steeds hoog (zie tabel 3.3.1.). Uit de figuur hiernaast blijkt dat in de provincie Groningen 79% van de vrouwen ouder dan 50 jaar in de voorafgaande 2 jaar een röntgenfoto van de borst heeft laten maken (bron CBS: via bevolkingsonderzoek en/of op aanvraag via de huisarts). Om de twee jaar worden alle vrouwen van 50 tot en met 74 jaar uitgenodigd om een mammografie te laten maken. Het bevolkingsonderzoek borstkanker wordt uitgevoerd door stichting Bevolkingsonderzoek Borstkanker Noord-Nederland (BBNN). De deelname is hoog, gemiddeld 85% (zie figuur 5.1.3.a tabellenboek voor deelname per gemeente). In de periode 2005-2008 werd bij 1,3% van de deelnemers een verdachte uitslag gevonden waarna een advies voor doorverwijzing werd gegeven. Voor deze verdachte uitslagen werd bij 40% kwaadaardige borstkanker vastgesteld. In 65% van de gevallen betrof het een tumor in een vroeg stadium (T1) en dit percentage is hoger dan in de beginfase van het bevolkingsonderzoek (T1 was toen 54%). Een tumor wordt nu vaker in een vroeg stadium opgespoord, wat een betere kans geeft op genezing. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 46

5.2. Infectieziekten Als er niet goed op gelet wordt, kunnen infectieziekten zich ongemerkt verspreiden en de gezondheid van een groep mensen bedreigen. De GGD is de eerste plek waar signalen vanuit de burger of professionals van een bedreigende infectieziekte worden opgepikt. De te signaleren infectieziekten kunnen oude ziekten zijn, zoals schurft, maar ook recentere, zoals de H1N1-griep en SARS. Ze kunnen heel plaatselijk tot problemen leiden (norovirus op een cruiseschip) maar ook landelijk (Q-koorts) of internationaal (Nieuwe Influenza H1N1). Het uiteindelijke doel van de signalering van infectieziekten is om zo snel mogelijk maatregelen te treffen die verdere verspreiding voorkomen. In het tabellenboek tabel 5.2.a worden alle meldingsplichtige infectieziekten weergegeven. In figuur 5.2.1. staan 3 groepen van wie de GGD Groningen de meeste signalen heeft ontvangen. Uitbraken van een infectieziekte in instellingen moeten gemeld worden als er groepen kwetsbare mensen ziek kunnen worden. Het gaat daarbij om scholen, kindercentra, verpleeg- en verzorgingshuizen. De GGD ondersteunt de instelling bij het zoeken naar een oorzaak van de infecties, de te nemen maatregelen om verdere verspreiding te voorkomen en de voorlichting binnen en buiten de instelling. 5.2.1. Meldingen infectieziekten De afdeling infectieziekten van de GGD ontvangt meldingen over (mogelijke) infectieziekten van diverse bronnen. Uit figuur 5.2.1. blijkt dat medische professionals de meeste meldingen voor hun rekening nemen. De grote piek aan meldingen in 2009 wordt verklaard door de epidemie van nieuwe influenza. Figuur 5.2.1. Wie meldt aan de afdeling infectieziekten per kalenderjaar (2006-2009) 2009 238 416 2024 2008 206 175 610 2007 2006 185 178 225 244 538 1212 Artsen en Laboratoria voor infectieziekten Kinderverblijven en scholen Burger In tabel 5.2.1. staan enkele infectieziekten die van belang waren voor de openbare gezondheidszorg, waarvan GGD Groningen meldingen ontving. Het aantal meldingen dat de GGD heeft doorgegeven aan het RIVM is iets lager. In 2009 was er een toename van hepatitis-b, mogelijk verspreid via ontmoetingsplaatsen van homoseksuele mannen. De GGD heeft deze risicogroep gewaarschuwd, voorlichting gegeven en gewezen op de risico s van onveilig seksueel gedrag. Hepatitis-C is een bloedoverdraagbare ziekte die we in Groningen met name zien bij drugsgebruikers. Gebruikte spuiten en naalden kunnen anoniem op de GGD geruild worden voor schone spuiten. Dit spuitruilprogramma is gericht op het voorkomen van besmettingen met hepatitis- en HIV-virus. Legionellapatiënten lopen hun besmetting vaak op in het buitenland. Toch doet de GGD Groningen bij elke patiënt onderzoek naar mogelijke besmettingsbronnen in de provincie. Met name koeltorens zijn berucht als bron voor lokale verspreiding. Darminfecties kunnen zich vaak makkelijk verspreiden als er onvoldoende wordt gelet op hygiëne bij toiletbezoek, bij voedselbereiding en in gezondheidszorg. Bij elke melding wordt gekeken of er sprake is van mogelijke verspreiding op grote schaal, zoals een restaurant of gemeenschappelijke toiletten. Vervolgens worden maatregelen getroffen om verspreiding te voorkomen, zoals een advies een werkverbod op te leggen of hygiënische adviezen. Q-koorts is in onze provincie geen groot probleem omdat er weinig grootschalige geitenbedrijven zijn. In 2009 kreeg de ziekte veel aandacht in de media. De GGD heeft, in samenwerking met de provincie Gezondheidsprofiel Groningen 2010 47

en het ministerie van Landbouw, bestuurders, huisartsen en het publiek geïnformeerd. In 2009 stak een nieuwe infectieziekte Nieuwe Influenza de kop op, in de volksmond de Mexicaanse griep genoemd. In de provincie Groningen waren veel meldingen. De GGD gaf algemene informatie aan het publiek en was voor alle huisartsen in de provincie de instantie met actuele informatie over de maatregelen die genomen moesten worden om verspreiding van de ziekte te beperken. Prik-accidenten ten slotte zijn meldingen van mensen die contact hebben gehad met bloed van anderen. Dit kan een politieman zijn die zich tijdens het fouilleren prikt aan de naald van een drugsgebruiker, maar ook een kind dat zich prikt aan een naald, achtergelaten in een park. De GGD bepaalt voor het slachtoffer hoe groot het risico is op bloedoverdraagbare infectieziekten. Tabel 5.2.1. Meldingen aan GGD afdeling infectieziekten 2006-2009 (aantallen) 2006 2007 2008 2009 Hepatitis-B 54 35 38 76 Hepatitis-C 62 82 59 69 Kinkhoest 120 249 161 117 Legionella 27 15 19 18 Darminfecties 29 53 49 150 Q-koorts 4 3 0 5 Nieuwe influenza 0 0 0 279 Melding uitbraak door een instelling 41 31 66 43 Prik-accidenten 46 63 59 66 5.2.2. Tuberculose Het aantal nieuw vastgestelde tuberculosegevallen (tbc) is de afgelopen decennia sterk afgenomen. Landelijk wordt ruim tweederde van de nieuwe gevallen vastgesteld bij mensen die niet in Nederland zijn geboren (vooral 1 e generatie allochtonen). Daarom krijgen alle asielzoekers die langer dan 3 maanden in Nederland willen verblijven, een verplichte screening op tbc. In de provincie Groningen worden ieder jaar enkele tientallen nieuwe patiënten opgespoord (tabel 5.2.2.) waarvan iets meer dan de helft (in 2008 55%) afkomstig is van de asielzoekers- en aanmeldcentra, met name Ter Apel. Het aantal nieuwe patiënten in de provincie Groningen is beduidend hoger dan het landelijk referentiecijfer. De GGD biedt aan mensen die uit een land komen waar veel tbc is, de mogelijkheid om zich halfjaarlijks te laten controleren op tbc door een longfoto. Als er een nieuwe tbc-patiënt gevonden is, wordt via een contactonderzoek nagegaan of in zijn directe omgeving ook andere personen zijn besmet. Dat wordt van oudsher gecontroleerd met de Mantouxtest, een onderhuids prikje in de linkeronderarm waarmee verdenking van besmetting kan worden vastgesteld. Dat heeft te maken met de mate van de zwelling rond de prikplek. Het aflezen van de huidreactie is vakwerk, het vereist veel ervaring. Bij een positieve Mantoux-test wordt een longfoto gemaakt om actieve tbc op te sporen of uit te sluiten. Tbc is een hardnekkige ziekte waarbij langdurig meerdere soorten medicijnen geslikt moeten worden. Mensen met een besmetting zonder actieve tbc worden uit voorzorg behandeld. Zij krijgen gedurende 3 maanden 2 soorten medicatie. Sinds 2008 wordt door de GGD tevens gebruik gemaakt van een aanvullende bloedtest (Igra). Daarmee kan het aantal besmettingen duidelijker worden afgebakend. Daarom is het aantal besmettingen vanaf 2008 beduidend lager. Nieuwe patiënten met actieve tuberculose worden door een GGD-arts gedurende lange tijd behandeld. Zij krijgen 2 maanden 4 typen medicatie en 4 maanden 2 typen. Ter verhoging van de therapietrouw worden de medicijnen de eerste maanden ingenomen onder toezicht van een GGD-verpleegkundige. Tabel 5.2.2. Nieuwe besmettingen en patiënten tuberculose provincie Groningen per jaar 2006-2009 2006 2007 2008 2009 Bezoekers 12.654 14.691 19.591 15.634 Nieuwe besmettingen 74 112 41 42 Nieuwe patiënten 41 63 74 95 Nieuwe patiënten per 100.000 inwoners Groningen 7,1 11,0 12,9 16,5 Nieuwe patiënten per 100.000 inwoners Nederland 6,2 6,1 6,1 n.b. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 48

5.2.3. Seksueel overdraagbare aandoeningen en Sense Seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) zijn infectieziekten die meestal worden overgedragen via onbeschermd seksueel contact, Ook andere routes zijn mogelijk. Chlamydia, gonorroe en syfilis zijn bacteriële soa en genitale wratten, hepatitis B en herpes genitalis zijn virale soa. Alle soa kunnen van moeder op kind worden overgedragen tijdens de geboorte. Het ministerie van VWS heeft er voor gezorgd dat er in Nederland acht regionale centra voor preventie van soa zijn opgericht, waaronder in Groningen. Sinds januari 2006 stellen deze soa-centra met testlocaties hun gegevens over soaconsulten en -diagnosen beschikbaar voor de landelijke soa-surveillance. Deze laagdrempelige soazorg is gratis toegankelijk voor specifieke risicogroepen. Tot de risicogroepen behoren: mensen met wisselende contacten, mannen met homoseksuele contacten, druggebruikers, prostituees, prostituanten, mensen afkomstig uit gebieden waar veel soa voorkomt, mensen met soa-gerelateerde klachten, jongeren tot 24 jaar, mensen die verwezen zijn in verband met soa en mensen die per se anoniem willen blijven. Deze surveillance-gegevens bieden dus alleen zicht op het aantal soadiagnosen binnen deze risicogroepen en niet binnen de gehele Nederlandse bevolking. Gegevens over de soa-diagnosen bij mensen die een huisarts of dermatoloog bezoeken, zijn niet opgenomen in de soasurveillance. Sense Noord-Nederland is het soa-centrum in Groningen. Het is ondergebracht bij de GGD. Het doel van Sense is de seksuele gezondheid te bevorderen, soa te voorkomen en hulp te bieden bij vragen en problemen aangaande de seksuele gezondheid, anticonceptie en (ongewenste) zwangerschap. Voor jongeren tot 24 jaar is hulpverlening gratis. Vanaf 25 jaar is alleen de soa-test gratis. Het bevorderen van veilig vrijen, vooral gericht op de jeugd, is een belangrijke preventieve activiteit. Van onveilig vrijen is sprake als men onbeschermde seks heeft. Daarbij kunnen ziekteverwekkers worden overgedragen en kunnen soa ontstaan. Door veilig te vrijen is de kans op het oplopen van soa minimaal. Echter, er wordt lang niet altijd met condooms gevreeën. Uit de jeugdgezondheidsenquête van de GGD in 2008 bleek dat de helft van de seksueel actieve jongeren (12-18 jaar) altijd een condoom gebruikt en een kwart bijna nooit. Een soa-besmetting kan worden opgelopen (en weer overgedragen) zonder dat iemand dat in de gaten heeft. Van de mensen met klachten die kunnen passen bij een seksueel overdraagbare aandoening gaat ongeveer tweederde naar een huisarts. Een huisarts kan eerst een soa-test doen maar ook direct behandelen zonder diagnostiek. De GGD organiseert soa-spreekuren voor personen die mogelijk met een soa zijn besmet en die niet naar een huisarts kunnen of willen gaan. Ook risicogroepen, zoals prostituees, worden aangemoedigd om deze spreekuren voor soa-screening preventief te bezoeken. Bij een vermoeden van soa volgen diagnostische tests naar chlamydia, syfilis, gonorroe en/of HIV in het Laboratorium voor Infectieziekten. Er is geen meldingsplicht voor soa in het kader van de Infectieziektenwet. De GGD houdt wel het aantal uitgevoerde soa-testen en de uitslagen bij. Het aantal uitgevoerde soa-testen is de afgelopen jaren ongeveer gelijk gebleven. In de provincie Groningen is in 2009 het volgende aantal tests gedaan: chlamydia (19.965), syfilis (16.909), gonorroe (9.596) en hiv (9.110). Het percentage positieve testen verschilt per type soa: chlamydia (7,8%), syfilis (2,4%), gonorroe (0,5%). Het aantal nieuwe HIV-gevallen, na een bevestigingstest, was in 2009 0,4%. In figuur 5.2.2. is het aantal positieve soa-testen in de tijd weergegeven. Figuur 5.2.2. Aantal positieve SOA-testen provincie Groningen (2006-2009) 917 976 1214 1312 2006 2007 2008 2009 280 245 247 227 137 104 144 108 55 36 31 39 Chlamydia Syfilis Gonorroe HIV Gezondheidsprofiel Groningen 2010 49

5.3. Mantelzorg Mantelzorg is de zorg die men geeft aan een bekende (partner, familie, buren of vrienden) als deze persoon voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. Deze zorg kan bestaan uit helpen bij het huishouden, wassen/aankleden, gezelschap houden, vervoer, geldzaken regelen, enzovoort. Mantelzorg wordt gezien als een vanzelfsprekende, onbetaalde en vrijwillige zaak. 5.3.1. Mantelzorg geven Schattingen van het aantal mantelzorgers lopen, afhankelijk van de definitie, sterk uiteen. In de gezondheidsenquête is aan personen van 19 jaar en ouder gevraagd of en in welke mate men de afgelopen 12 maanden mantelzorg heeft gegeven. Vrijwilligers uit een vrijwilligerscentrale worden niet meegeteld als mantelzorger. Vrouwen geven veel vaker mantelzorg dan mannen (16% versus 10%). De meeste mantelzorg wordt verleend door personen van 50 tot en met 64 jaar (19%). Tussen regio s zijn er grote verschillen in verleende mantelzorg. Binnen vrijwel elke leeftijdscategorie is het percentage mantelzorgers afgenomen. Ter vergelijking: in 2006 was dat 16%, in 2010 13%. Alleen bij de 65-plussers is het percentage gelijk gebleven. Figuur 5.3.1. Mantelzorg geven in afgelopen 12 maanden naar regio en leeftijd en geslacht 2010 (%) Ja, nu nog Ja, maar nu niet meer Stad 8 4 Haren 12 6 Westerkwartier 10 4 Noord-West 10 3 Noord-Oost 11 5 Centrum-West 9 2 Centrum-Oost 11 2 Oldambt 9 5 Zuid-Oost Provincie Groningen 9 9 4 4 Vrouw 11 5 Man 7 3 65-plus 10 5 50-64 jaar 15 4 35-49 jaar 9 4 19-34 jaar 4 3 De verhouding tussen incidenteel en wekelijks gegeven mantelzorg is vrijwel gelijk gebleven. 29% geeft incidenteel mantelzorg en 71% wekelijks. In 2006 was dat 1/3 incidenteel en 2/3 wekelijks. Meer dan de helft verleent minder dan 6 uur mantelzorg per week. Eenendertig procent geeft 6 tot en met 15 uur mantelzorg en 17 procent doet dat meer dan 15 uur per week. Van de mantelzorgers voelt 43 procent zich niet of nauwelijks belast; 40 procent voelt zich enigszins belast en 14 procent voelt zich tamelijk zwaar belast. Ongeveer 3 procent van de mantelzorgers geeft aan zeer zwaar belast te zijn met de mantelzorgtaken of zelfs overbelast. Vooral mantelzorgers onder de vijftig zijn zwaar belast (19%). Gezondheidsprofiel Groningen 2010 50

Het type verleende zorg is over het algemeen gelijk voor mannen en vrouwen. Mannen bieden meer hulp bij het klaarmaken van een warme maaltijd en vrouwen bieden meer gezelschap, troost en afleiding. Tweederde van de mantelzorgers zegt gezelschap, troost en afleiding te bieden. Tabel 5.3.1. Type verleende mantelzorg naar geslacht (%) Type hulp Geslacht Totaal Hulp in de huishouding 53% 52% 52% Klaarmaken van warme maaltijd 25% 16% 20% Hulp bij persoonlijke verzorging 19% 14% 16% Hulp bij medische verzorging 12% 12% 12% Gezelschap, troost en afleiding 59% 71% 66% Begeleiding en/of vervoer 57% 63% 61% Regeling geld zaken en/of andere administratie 49% 47% 48% Andere zaken 38% 36% 37% Mantelzorg wordt vooral verleend aan de (schoon)ouders. Opvallend is dat mannen vaker zorgen voor de echtgenote of partner dan vrouwen, terwijl vrouwen vaker de zorg op zich nemen van buren, vrienden of kennissen. Tabel 5.3.2. Aan wie wordt de mantelzorg verleend naar geslacht (%) Geslacht Totaal (Schoon)ouders 42% 54% 50% Echtgeno(o)t(e) of partner 31% 13% 20% Andere familieleden 15% 17% 16% Buren/ vrienden of kennissen 9% 21% 16% Kinderen 13% 13% 13% De meeste mantelzorgers (79%) hebben, naast de eventuele hulp die men reeds ontvangt, geen behoefte aan informatie in verband met hun werkzaamheden als mantelzorger. De vormen van hulp die mantelzorgers graag ontvangen zijn: een vervanger om een vrije dag of vakantie te kunnen nemen (15%), emotionele steun (18%), ontspannende activiteiten (11%) en belangenbehartiging (5%). Er bestaat nog onbenut potentieel voor vrijwillige hulp onder de bevolking. Meer dan de helft van de respondenten is, op basis van vrijwilligheid, bereid ondersteuning te bieden bij het doen van boodschappen of huishoudelijke activiteiten. Opvallend is dat de helft van de personen die nu reeds mantelzorg geven eveneens bereid zijn óók anderen te ondersteunen. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 51

5.3.2. Mantelzorg ontvangen Zowel zelfstandig wonende personen van 65 jaar en ouder als 65-minners hebben vragen voorgelegd gekregen over het ontvangen van mantelzorg. Bewoners van verpleeghuizen kregen geen vragenlijst toegezonden; personen in verzorgingshuizen wel. Vanzelfsprekend wordt met het ouder worden vaker mantelzorg ontvangen. In 2009 kreeg 1% van de 19-34 jarigen mantelzorg, 1,5% van de mensen tussen 35-49 jaar, 4% van de mensen van 65-74 jaar en 15% voor 75 jaar en ouder (zie tabel 5.3.3.). Het is aannemelijk dat de feitelijk ontvangen mantelzorg nog hoger is omdat sommige vragenlijsten niet werden ingevuld vanwege de te hoge leeftijd van mensen. Tabel 5.3.3. Mantelzorg ontvangen in afgelopen 12 maanden naar leeftijd (%) Leeftijd 19-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar 65-74 jaar 75-plus Totaal Ja. ik krijg die mantelzorg nog 1,3 1,5 2,9 4,3 15,2 3,4 Ja, maar ik krijg die mantelzorg nu niet meer 1,3 1,5 1,3 1,2 1,9 1,2 Nee 97,5 97,1 95,8 94,6 83,0 95,5 Omdat vooral 65-plussers gebruik maken van mantelzorg is hieronder alleen voor deze doelgroep het type mantelzorg uitgesplitst. Men maakt vooral gebruik van hulp in de huishouding. 6% van de 65- plussers ontvangt dit type hulp van een bekende. Tabel 5.3.4. Type ontvangen mantelzorg naar leeftijd (%) Type hulp Leeftijd 65-74 jaar 75-plus 65-plus Hulp in de huishouding 3% 9% 6% Klaarmaken van warme maaltijd 1% 3% 2% Hulp bij persoonlijke verzorging 1% 4% 2% Hulp bij medische verzorging 1% 2% 1% Gezelschap, troost en afleiding 2% 5% 3% Begeleiding en/of vervoer 2% 9% 5% Regeling geld zaken en/of andere administratie 2% 8% 5% Andere zaken 1% 4% 2% Gezondheidsprofiel Groningen 2010 52

5.4. Zorggebruik Het Rijk en de gemeenten geven jaarlijks miljarden uit aan de gezondheidszorg. De kosten zullen de komende jaren alleen maar toenemen omdat de vergrijzingsgolf in Nederland nog maar net op gang is gekomen. In 2010 bereikten de eerste babyboomers de pensioengerechtigde leeftijd van 65-jaar. De vergrijzingsgolf is in 2040 op zijn hoogtepunt. Omdat de meeste ziekten bij ouderen voorkomen zal de ziektelast toenemen en daarmee ook het zorggebruik. 5.4.1. Huishoudelijke hulp en zorg zonder verblijf Personen van 18 jaar of ouder die thuis zorg ontvangen waarvan de kosten voor rekening van de wet Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) komen, zijn wettelijk verplicht mee te betalen aan de kosten van die zorg. Dit wordt de eigen bijdrage AWBZ genoemd. Afhankelijk van de gemeente moet er ook voor de huishoudelijke hulp, het gebruik van een hulpmiddel en/of voorziening een eigen bijdrage betaald worden. Dit is de eigen bijdrage Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Vanaf 2007 is het onderdeel huishoudelijke verzorging/hulp (HH) overgeheveld van AWBZ naar de Wmo. Daarmee zijn gemeenten verantwoordelijk geworden voor de toekenning en verstrekking van huishoudelijke hulp. Voor zorg zonder verblijf (ook wel thuiszorg genoemd) dient in principe dus een eigen bijdrage betaald te worden. Deze thuiszorg wordt geleverd door een thuishulp in loondienst bij een thuiszorginstelling, of door een alfahulp waarbij de cliënt werkgever is. Bij huishoudelijke hulp gaat het om werkzaamheden zoals stof afnemen, afwassen, opruimen, maaltijd bereiding en niet te vergeten tijd nemen voor een praatje. Bij persoonlijke verzorging gaat het om aankleden, douchen, scheren, hulp bij eten/drinken/toiletgang, het aantrekken van steunkousen/prothesen en het doen van oefeningen. Bij verpleging in de thuissituatie gaat het om het geven van medicatie/injecties, voorlichting en aanwijzingen over het leren omgaan met ziekte en/of handicap (bijvoorbeeld stomaverzorging). Zowel persoonlijke verzorging als verpleging vallen nu nog onder de AWBZ maar er wordt al over gesproken om dit in de toekomst door gemeenten te laten uitvoeren. Welgestelde mensen die uit eigen vermogen (zonder indicatie) huishoudelijke hulp, verzorging of verpleging betalen, komen in figuren 5.4.1. en 5.4.2. niet in beeld. Gezien het gemiddelde inkomen van inwoners in de provincie Groningen is het aannemelijk dat verhoudingsgewijs minder zorg uit eigen beurs betaald wordt. In figuur 5.4.1. wordt het aantal personen weergeven dat een eigen bijdrage betaald heeft. In de provincie Groningen werd, gemiddeld over 2004-2007, door 5,3% van de bevolking van 18 jaar en ouder een eigen bijdrage voor zorg zonder verblijf betaald (vergeleken met 4,7% als landelijk referentiecijfer). Dit verschil wordt verklaard door meer mensen in de provincie Groningen met huishoudelijke hulp (3,68% versus 3,44% NL), persoonlijke verzorging (2,85% versus 2,4% NL) en verpleging (2,85% versus 2,2% NL). Vooral het aantal mensen dat verpleging gecombineerd met verzorging en/of huishoudelijke hulp ontving is hoger in de provincie Groningen. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 53

Figuur 5.4.1. Zorg zonder verblijf totaal 18 jaar en ouder per jaar (%) provincie Groningen en Nederland, 2004-2007 (bron CAK/CBS) alleen HH alleen PV alleen VP HH+PV HH+VP PV+VP HH+PV+VP Groningen 2007 1,7 0,4 0,5 0,4 0,2 0,9 1,2 Groningen 2006 1,7 0,3 0,6 0,4 0,2 0,8 1,5 Groningen 2005 1,7 0,2 0,6 0,4 0,2 0,8 1,4 Groningen 2004 1,5 0,2 0,8 0,8 0,3 0,5 1,3 NL 2007 1,9 0,4 0,4 0,5 0,2 0,6 0,9 NL 2006 1,8 0,3 0,5 0,4 0,2 0,5 1,0 NL 2005 1,7 0,2 0,5 0,5 0,2 0,5 1,0 NL 2004 1,3 0,3 0,5 0,9 0,2 0,5 1,0 0 1 2 3 4 5 6 HH=huishoudelijk hulp, PV=persoonlijke verzorging, VP=verpleging. Zorg zonder verblijf is sterk afhankelijk van leeftijd. Naarmate de leeftijd toeneemt, stijgt de behoefte aan zorg. Leeftijdsspecifieke cijfers geven meer inzicht in het hogere gebruik van zorg zonder verblijf in de provincie Groningen. Uit figuur 5.4.2. blijkt dat de zorgbehoefte het hoogst is bij personen van 80 jaar en ouder (Groningen 41% versus Nederland 39%). Figuur 5.4.2. Zorg zonder verblijf naar Nederland naar leeftijdsgroep (%) provincie Groningen en Nederland gemiddeld 2004-2007 (bron CAK/CBS) alleen HH alleen PV alleen VP HH+PV HH+VP PV+VP HH+PV+VP Groningen 80 jaar en ouder 11,3 2,2 2,2 4,3 1,6 5,7 13,9 Groningen 65-80 jaar 4,8 1,3 2 3 Groningen 18-64 jr NL 80 jaar en ouder 12,2 2,5 2,0 5,3 1,5 4,9 11,1 NL 65-80 jaar 4,9 1,5 1,4 2,3 NL 18-64 jaar 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 HH=huishoudelijk hulp, PV=persoonlijke verzorging, VP=verpleging. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 54

In figuur 5.4.3. zijn de drie functies huishoudelijke zorg, persoonlijke zorg en verpleging afgebeeld. Bij 65- tot en met 80-jarigen in de provincie Groningen werd meer thuis verpleegd dan gemiddeld in Nederland. Bij 80-plussers was het percentage huishoudelijke hulp vergelijkbaar (Groningen 31% vergeleken met 30% in Nederland). Echter, zowel voor verpleging als verzorging scoort de provincie Groningen hoger dan elders in Nederland. Van het aantal 80-plussers in de provincie Groningen ontvangt 23,4% verpleging en 26,1% verzorging. Figuur 5.4.3. Zorg zonder verblijf naar Nederland naar leeftijdsgroep (%) provincie Groningen en Nederland gemiddeld 2003-2007 (bron CBS/CAK) Huishoudelijke Hulp totaal Persoonlijke Verzorging totaal Verpleging totaal Groningen 80 jaar en ouder 23,4 26,1 31 Groningen 65-80 jaar 7,2 7 9,7 Groningen 18-64 jr 0,7 0,5 0,7 NL 80 jaar en ouder 19,4 23,7 30 NL 65-80 jaar 5,5 6,9 9,2 NL 18-64 jaar 0,5 0,4 0,7 0 5 10 15 20 25 30 35 Uit onderstaande figuur blijkt dat vooral 80-plussers in de stad Groningen en het oosten van de provincie gebruik maken van zorg zonder verblijf (persoonlijke verzorging en verpleging). Figuur 5.4.4. Aandeel 80+ met zorg zonder verblijf in 2007 (%) (Bron CBS/ Leven in Nederland) Gezondheidsprofiel Groningen 2010 55

5.4.2. Gebruik van zorg. Uit de gezondheidsenquête blijkt dat 30% van de 65-plussers gebruik maakt van een professionele zorgverlener vanwege de gezondheid. Van de 75-plussers maakt bijna de helft gebruik van professionele zorgverlening. Er wordt vooral een beroep gedaan op hulp in de huishouding. Een kwart van de 65-plussers maakt gebruik van deze vorm van zorgverlening. Tabel 5.4.1. Type ontvangen hulp van professionals naar leeftijd, 2010 (%) Type hulp Leeftijd 65-74 jaar 75-plus 65-plus Hulp in de huishouding 12% 43% 26% Klaarmaken van warme maaltijd 4% 12% 8% Hulp bij persoonlijke verzorging 4% 13% 8% Hulp bij medische verzorging 3% 12% 7% Gezelschap, troost en afleiding 3% 9% 6% Begeleiding en/of vervoer 4% 12% 7% Regeling geld zaken en/of andere administratie 4% 11% 7% Andere zaken 4% 11% 7% Ontvangt professionele hulp vanwege gezondheid 14% 48% 30% Tussen 1981 en 2009 is het gebruik van de huisartsen landelijk met 4 procentpunten gestegen (CBS, 2011). Inmiddels heeft 74% van de bevolking het afgelopen jaar gebruik gemaakt van de huisarts. 2 procentpunten hiervan worden verklaard door een veranderende leeftijdsopbouw van de bevolking. In de provincie Groningen heeft 70% van de respondenten de afgelopen 12 maanden de huisarts bezocht. Vrouwen hadden in deze periode vaker contact met de huisarts dan mannen, zie tabel 5.4.2. Eveneens 70% van de respondenten heeft het afgelopen jaar contact gehad met de tandarts. Ook hier geldt dat meer vrouwen dan mannen een bezoek brachten aan de tandarts. Het bezoek aan een tandarts is lager bij personen met een laag opleidingsniveau. Een mogelijke verklaring is dat tandheelkundige zorg vanaf 22 jaar niet wordt vergoed door de basisverzekering. Ook zijn de kosten voor een aanvullende tandheelkundige verzekering afgelopen jaren gestegen. Het feit dat met name ouderen een laag opleidingsniveau hebben, versterkt het beeld dat laag opgeleiden minder gebruik maken van tandheelkundige zorg. Ouderen hebben vaker een kunstgebit wat betekent dat er minder behoefte is aan periodieke controle bij een tandarts. Vrouwen maken verder meer gebruik van de dienstverlening van medische specialisten, alternatieve behandelaars en de thuiszorg. Vooral vrouwen van 65 jaar en ouder maken naar verhouding veel gebruik van de thuiszorg. Een verklaring hiervoor kan zijn dat vrouwen nog steeds ouder worden dan mannen en veelal de langstlevende binnen het huwelijk zijn. Alleenwonende ouderen maken vaker gebruik van thuiszorg dan ouderen die nog samenleven met een partner. Tabel 5.4.2. Type zorg waarvan gebruik is gemaakt naar leeftijd en geslacht, 2010 (%) Geslacht 19-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar 65 en ouder Provincie Groningen Huisarts 54 76 61 72 69 76 75 80 63 76 Doktersdienst Groningen 11 12 12 9 9 10 14 14 11 11 Tandarts 68 81 77 84 66 74 47 49 67 73 Medische specialisten 17 29 25 35 38 43 50 57 30 40 Fysiotherapeut 14 25 18 25 24 29 20 33 19 28 Thuiszorg 1 4 1 2 1 3 9 21 3 7 Alternatieve behandelaar 3 9 4 9 5 10 3 4 4 8 Gezondheidsprofiel Groningen 2010 56

Hoewel de verschillen minimaal zijn maken 12-plussers uit de provincie Groningen over het algemeen minder gebruik van medische voorzieningen dan gemiddeld in Nederland. Figuur 5.4.5. Medische consumptie 12-plussers op provinciaal en landelijk niveau, 2005/2008 (%) (Bron CBS) 78 76 73 72 40 38 41 42 Nederland Groningen 18 16,5 Medicijnen op recept Tandarts Huisarts Fysiotherapeut Medisch specialist Zorgvoorzieningen dienen voor iedereen toegankelijk te zijn en binnen een redelijke afstand bereikbaar. De huisarts is de zorgverlener die het meest wordt geraadpleegd. Behalve door de organisatie van de gezondheidszorg in Nederland wordt huisartsbezoek ook bevorderd door de goede beschikbaarheid en bereikbaarheid in alle gemeenten. Gemiddeld is in Nederland de dichtstbijzijnde huisartspraktijk 0,9 kilometer van een inwoner. Inwoners in het westen hoeven met 700 meter de kortste afstand af te leggen, vergeleken met 1,3 km in Noord-Nederland. In het tabellenboek tabel 5.4.2.a staat de gemiddelde afstand naar de dichtstbijzijnde huisarts per gemeente. In Scheemda, Slochteren en Vlagtwedde is de afstand tot een huisarts het grootst. De geringere dichtheid van huisartsen in Noord-Nederland betekent ook dat inwoners minder mogelijkheid hebben om een huisarts te kiezen. Inwoners van Noord- en Zuid-Holland hebben binnen 5 kilometer gemiddeld meer dan 35 huisartsen om zich heen terwijl dat in de provincie Groningen minder dan de helft is. Figuur 5.4.6. Gemiddeld aantal huisartsenpraktijken binnen 5 kilometer over de weg in 2007 Gezondheidsprofiel Groningen 2010 57

5.4.3. Gebruik van en tevredenheid over zorg. Aan personen die aangaven het afgelopen jaar gebruik te hebben gemaakt van een of meer hulpverlener(s) is de vraag voorgelegd Hoe tevreden bent u over de dienstverlening van. In figuur 5.4.6. worden de resultaten weergegeven. De tandarts/ mondhygiënist scoren het beste als het gaat om de tevredenheid van de patiënten. Verslavingszorg Noord Nederland heeft de laagste score wat betreft de tevredenheid onder klanten. Hoewel de doktersdienst met 9% ontevreden klanten matig scoort, is er sprake van een duidelijke verbetering ten opzichte van 2002 en 2006. Toen was respectievelijk 21% en 16% ontevreden. Figuur 5.4.7. Tevredenheid over dienstverlening door hulpverleners in 2010 (%) Tevreden Neutraal Ontevreden VNN 45 37 18 Maatschappelijk Werk 59 25 16 Doktersdienst Groningen 62 29 9 GGZ 65 27 7 Psychiater 69 27 4 Diëtist 75 16 8 Psycholoog 75 18 7 Alternatieve behandelaars 80 18 3 Huisartsen 80 16 4 Medisch Specialist 81 16 3 Thuiszorg 82 15 3 Fysiotherapeut 84 13 2 Tandarts/ Mondhygiënist 87 11 2 Naast de personen die aangaven het afgelopen jaar gebruik te hebben gemaakt van een vorm van zorg, hebben ook andere mensen hun mening gegeven over de dienstverlening. Dit kunnen mensen zijn die in het verleden gebruik hebben gemaakt van de dienstverlening, maar het kan ook gaan om mensen die hun mening hebben gebaseerd op andere informatie. De tevredenheid over de zorgverleners breder in de bevolking is minder positief dan bij mensen die het afgelopen jaar feitelijk zorg hebben ontvangen (zie tabellenboek tabel 5.4.3.a). Gebaseerd op alle deelnemers die deze vragen hebben ingevuld, zakt het percentage tevredenheid met meer dan 20% bij de volgende zorgverleners: psychiaters, thuiszorg, maatschappelijk werk, diëtist, GGz, alternatiever behandelaar en psycholoog. 5.4.4. Ziekenhuisopname In de provincie Groningen was het totale aantal ziekenhuisopnamen in 2004 en 2008 (gecorrigeerd voor leeftijd) respectievelijk 5% en 2% lager dan het landelijk referentiecijfer. Dat neemt niet weg dat voor bepaalde ziekten in de provincie Groningen verhoudingsgewijs méér mensen werden opgenomen. De volgende ontslagdiagnoses uit het ziekenhuis werden in de provincie Groningen vaker geregistreerd: infectieziekten, kanker (m.n. longkanker en dikke darmkanker), diabetes, COPD, suïcide en automutilatie (zie tabel 5.4.4.a in tabellenboek). Deze diagnoses overlappen met hogere gestandaardiseerde sterftecijfers (zie paragraaf 3.4.). Gezondheidsprofiel Groningen 2010 58

Regio 5.4.5. Geestelijke gezondheidszorg Het doel van het Psychiatrisch Casusregister Noord-Nederland (PCR-NN) is het monitoren van de ontwikkelingen in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGz) in de drie noordelijke provincies. Daarin wordt onderscheid gemaakt in het aantal mensen dat deze voorzieningen gebruikt (nieuwe en bestaande patiënten) en de wijze waarop ze daarvan gebruik maken. Op macroniveau levert dit gegevens op over ontwikkelingen in de zorg en de trend om zorg steeds meer extramuraal aan te bieden. De gegevens zijn afkomstig uit de administratieve systemen van de GGz-instellingen. Deze zijn: GGz Friesland, Lentis (voorheen GGz Groningen), UMCG-UCP, GGz Drenthe, RIBW Drenthe, ACCARE (categorale kinder- en jeugdpsychiatrie). De data worden op individueel patiëntniveau gekoppeld via een geautomatiseerde procedure. De PCR-NN database zelf is anoniem. Door koppeling op persoonsniveau worden dubbeltellingen voorkomen en ontstaat er een beeld van de behandelde psychiatrische ziektelast. In het jaar 2008 ontving 6,4% van de volwassen Groninger bevolking een of andere vorm van GGz-zorg (zie tabel hieronder). Het promillage gebruikers psychiatrische zorg is vergeleken met 2003 ongewijzigd. In 2008 begon 2,5% van de Groninger bevolking als nieuwe cliënt bij de GGz met een behandeling en 3,9% had reeds een behandelcontact. Een kleine groep van 0,4% van onderstaande GGz-cliënten (128) krijgt tevens begeleiding via de forensisch psychiatrische zorg (i.k.v. strafrecht). Een nog kleinere groep (68 personen) die niet in onderstaande tabel is opgenomen krijgt alleen forensische psychiatrische zorg. In de regio Stad, Noord-Oost en Oldambt is het aantal GGz-cliënten hoger dan het provinciale gemiddelde. Dit wordt mede verklaard door aanwezige opnamefaciliteiten in de plaatsen Groningen, Delfzijl en Winschoten. In de bijlage zijn de aantallen en promillages per gemeente weergegeven (tabel 5.4.5.a en tabel 5.4.5.b). Tabel 5.4.3. Contacten geestelijke gezondheidszorg naar regio 2008 (aantallen patiënten en promille ( ) van 18-plussers) (1) Nieuwe gebruikers psychiatrische zorg (aantallen) (2) Bestaande gebruikers psychiatrische zorg (aantallen) Klinisch Klinisch i.c.m. deeltijd/ ambulant Deeltijd Ambulant 4 of meer contacten Ambulant minder dan 4 contacten Klinisch Klinisch i.c.m. deeltijd/ ambulant Deeltijd Ambulant 4 of meer contacten Ambulant minder dan 4 contacten Aantallen totaal (1) + (2) Stad 28 162 185 2341 1562 124 557 791 3535 1438 10723 69 Haren 0 12 9 178 112 2 32 43 277 149 814 56 Westerkwartier 3 30 29 412 402 17 93 97 714 458 2255 50 Noord-West 3 26 26 371 273 15 61 76 584 333 1768 54 Noord-Oost 6 58 30 778 617 60 167 283 925 606 3530 67 Centrum-West 7 22 26 559 353 22 88 173 725 371 2346 60 Centrum-Oost 8 45 31 573 413 21 95 244 938 516 2884 68 Oldambt 2 27 34 587 408 35 128 242 884 479 2826 71 Zuid-Oost 6 43 23 471 402 17 106 197 751 344 2360 59 Prov Groningen (aantallen) 18+ (1) + (2) 63 425 393 6270 4542 313 1327 2146 9333 4694 29506 64 Prov Groningen 0,1 0,9 0,9 13,6 9,9 0,7 2,9 4,7 20,2 10,2 64,0 - ( ) *Psychiatrische zorg m.u.v. psychogeriatrische verpleeghuizen **Deeltijd is intensieve ambulante zorg zoals dagbehandeling, woonbegeleiding en thuiszorg, dagactiviteiten/inloop Gezondheidsprofiel Groningen 2010 59

Openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGz). De OGGz-doelgroep bestaat uit mensen met geestelijke problemen, die gezien hun omstandigheden zorg of opvang nodig hebben, maar er geen of onvoldoende gebruik van maken. Een deel van deze mensen kan als zorgmijder worden omschreven. Soms kunnen deze mensen zelf geen hulpvraag stellen, slecht contact onderhouden met reguliere zorgverleners of tussen wal en schip vallen binnen het reguliere ondersteuningsaanbod. Gemeenten zijn mede verantwoordelijk voor de openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGz). De meeste Groninger gemeenten hebben een OGGz-meldpunt. Hier kunnen organisaties en instellingen, maar ook burgers, hun zorgen melden over personen die zorg nodig hebben. De geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg zijn verantwoordelijk voor het behandelen van individuele (psychiatrische) patiënten. Deze taken overlappen elkaar. Daarom zijn goede afspraken nodig om te komen tot zorgketens zodat deze doelgroep van sociaal kwetsbare mensen beter ondersteund kunnen worden. Op het moment dat een melding bij een OGGz-team binnenkomt, inventariseert de OGGz-medewerker of betrokkene bekend is bij een zorgverlener. Wanneer de betrokkene geen lopend hulpverleningscontact heeft, probeert de OGGz-medewerker contact te leggen met de betrokkene en/of diens omgeving. De OGGz-medewerker brengt de situatie in kaart en inventariseert ter plaatse de problemen. Daar waar de betrokkene contact mijdt zal de OGGz-medewerker actief contact proberen te krijgen. Omdat het vaak om langdurige problematiek gaat, wordt de betrokkene veelal verwezen naar een hulpverlenende instelling die hem kan ondersteunen in het vinden van oplossingen voor zijn of haar problemen. Door de OGGz-netwerken werden verschillende manieren van registratie gebruikt. Daarom zijn de aantallen OGGz-cliënten per gemeente onderling moeilijk vergelijkbaar. Uit een inventarisatie over het kalenderjaar 2009 blijkt dat in de provincie Groningen 1650 personen in beeld waren en dat komt neer op een gemiddelde van 2,9 OGGz-gevallen per 1.000 inwoners. In de loop van 2010 is door GGD Groningen een nieuw registratieprogramma in gebruik genomen. Daarmee kunnen OGGz-coördinatoren hun cliënten uniform registreren. Hierdoor kunnen in de toekomst vergelijkbare kengetallen beschikbaar komen. 5.4.6. Dwangmaatregelen in de psychiatrie (BOPz) De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPz) regelt gedwongen opname en behandeling van mensen van 12 jaar en ouder die lijden aan een psychiatrische ziekte. Grofweg kan een onderscheid gemaakt worden tussen een inbewaringstelling (IBS) en een rechterlijke machtiging (RM). Een IBS is een openbare orde maatregel waarbij de burgemeester op basis van de verklaring van een psychiater iemand in een psychiatrische instelling kan laten opnemen. Iedereen die vindt dat iemand gevaar veroorzaakt, kan dit melden aan de politie of een medische zorgverlener en vragen om een opname. Een IBS is drie weken geldig. Een RM duurt veelal een half jaar of langer. Er is een aantal voorwaarden voordat iemand gedwongen opgenomen kan worden. Er moet sprake zijn van een psychiatrische ziekte die gevaar veroorzaakt. Dat kan zijn gevaar voor de patiënt zelf of gevaar voor een ander. Verder dient de patiënt niet vrijwillig te willen meewerken aan een alternatieve behandelvorm. Een dwangmaatregel moet de laatste mogelijkheid zijn en dat betekent dat andere behandelvormen moeten zijn overwogen of uitgeprobeerd. De aanvraag voor een gedwongen opname gebeurt officieel door de officier van justitie namens het openbaar ministerie. Soms gebeurt dat op verzoek van familie of een wettelijk vertegenwoordiger omdat zij zich ernstig zorgen maken over de persoon voor wie een dwangmaatregel wordt aangevraagd. Een onafhankelijk psychiater (niet bij de behandeling van een patiënt betrokken) moet altijd vooraf een onderzoek instellen. Indien deze psychiater van mening is dat een dwangmaatregel nodig lijkt, wordt een geneeskundige verklaring geschreven. De rechter spreekt vervolgens met de betrokkene of diens advocaat en kan dan een rechterlijke machtiging afgeven. Er is geen mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing. De rechter volgt in 90% van de gevallen het advies van de psychiater. In de afgelopen jaren is er sprake van een forse toename in dwangmaatregelen. In figuur 5.4.8. is het aantal IBS in de gemeente Groningen over 25 jaar weergegeven. Vooral na de introductie van de wet BOPz in 1994 was er een duidelijke stijging van IBS. In het tabellenboek tabel 5.4.6.a, 5.4.6.b en 5.4.6.c staan het aantal IBS en RM naar gemeente van afgifte en naar woongemeente van de patiënt. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 60

Figuur 5.4.8. Aantal IBS gemeente Groningen (3-jaars gemiddelde), 1984-2009 107 109 124 122 117 110 109 107 104 91 96 97 92 90 60 60 61 64 69 67 64 61 62 55 73 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 De afgifte van IBS concentreert zich in vooral grotere gemeenten met GGz-voorzieningen (zie tabellenboek tabel 5.4.6.a). Het aantal IBS naar woonplaats is 5% hoger dan het aantal feitelijk uitgeschreven IBS in Groninger gemeenten (tabellenboek tabel 5.4.6.b). De spreiding over gemeenten is beter verdeeld als naar woonplaats wordt gekeken, vergeleken met de gemeente waar IBS is afgegeven. Bij analyse naar woonplaats is het aantal IBS in Nederland 31% hoger dan in de provincie Groningen. Bij dwangmaatregelen is vooral de stijging in het aantal rechterlijke machtigingen groot (figuur 5.4.9.). In 2004 werd de toename van dwangmaatregelen vooral veroorzaakt door de introductie van de voorwaardelijke machtiging, waarbij de patiënt thuis verblijft met behandelvoorwaarden. In de afgelopen 15 jaar is het totaal aantal dwangmaatregelen meer dan verdubbeld. Figuur 5.4.9. Trend dwangmaatregelen provincie Groningen 1995-2009 (bron OM Groningen) 400 300 200 100 0 1 0 4 1 1 70 67 3 49 60 64 43 27 46 26 36 23 66 71 33 35 31 28 5 15 83 103 120 148 96 133 73 70 94 110 121 9 117 106 11 64 56 228 203 216 199 189 159 165 177 188 203 213 181 189 195 127 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 Machtiging Eigen Verzoek Voorwaardelijke Machtiging Machtiging Voortgezet Verblijf Voorlopige Machtiging IBS Gezondheidsprofiel Groningen 2010 61

In vergelijking met de landelijke referentiecijfers is het aantal dwangmaatregelen in de provincie Groningen opmerkelijk laag (tabellenboek tabel 5.4.6.d). De cijfers van BOPz-maatregelen op basis van gegevens naar locatie van de rechtbank geven voor Groningen een onderschatting van het aantal RM (zie tabellenboek tabel 5.4.6.c). Beter is om de cijfers te vergelijken op basis van de woonplaats van de cliënt. Het landelijk referentiecijfer voor een rechterlijke machtiging is, bij analyse naar woonplaats, in de periode 2005-2009 31% hoger dan in de provincie Groningen. Voor inwoners van de provincie Groningen worden zowel minder RM als minder IBS aangevraagd. Binnen de groep RM worden eveneens minder verlengingen (machtiging voortgezet verblijf) en minder voorlopige machtigingen aangevraagd dan landelijk (tabel 5.4.4.). Door de rechter werd in Groningen 10% van de aanvragen voor een RM afgewezen (vergeleken met 6% landelijk). Het aantal mensen dat in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, is in de provincie Groningen lager dan het landelijk referentiecijfer (zie paragraaf 5.4.9.). Tabel 5.4.4. Aantal aangevraagde dwangmaatregelen per 10.000 inwoners 12 jaar en ouder 2005 2006 2007 2008 2009 2005-2009 IBS Inbewaringstelling Nederland 5,5 5,8 5,7 5,7 5,9 5,7 IBS Inbewaringstelling o.b.v. woonplaats cliënt Groningen 4,6 4,6 4,2 4,2 4,3 4,4 RM Voorwaardelijke machtiging Nederland 0,9 1,4 1,5 1,5 1,8 1,4 RM Voorwaardelijke machtiging cliënt woont in provincie Groningen 0,8 1,0 1,3 1,3 1,1 1,1 RM Voorlopige machtiging (opname) Nederland 2,9 3,0 3,1 3,2 3,3 3,1 RM Voorlopige machtiging (opname) cliënt woont provincie Groningen 2,1 1,9 2,5 2,3 2,8 2,3 RM Machtiging voorgezet verblijf machtiging Nederland (RM) 2,3 1,9 2,0 2,1 2,1 2,1 RM Machtiging voorgezet verblijf cliënt woont in provincie Groningen 1,6 1,2 1,2 1,5 1,4 1,4 BOPz totaal (IBS+RM, incl machtiging eigen verzoek) Nederland 12,0 12,5 12,8 13,0 13,9 12,9 BOPz totaal (IBS+RM, incl macht. eigen verzoek) woont prov Groningen 9,7 9,3 9,9 9,9 10,1 9,8 Bron gegevens IGZ, 2005-2009 Gezondheidsprofiel Groningen 2010 62

5.4.7. Suïcide De sterfte door zelfdoding was in de afgelopen jaren vooral verhoogd in de gemeente Groningen. Suïcide komt vaker voor bij mannen en neemt toe met de leeftijd. In onderstaande tabel staan enkele kengetallen over het suïcidale proces. 3% van de volwassenen heeft in het voorafgaande jaar gedacht aan zelfdoding. Een poging tot zelfdoding wordt jaarlijks door 0,75% van de volwassenen ondernomen. Ongeveer 1 op de 7 suïcidepogingen komt in beeld bij de spoedopvang in een ziekenhuis. Om en nabij 1 op de 10 suïcidepogers wordt jaarlijks opgenomen in een ziekenhuis. Het feitelijk aantal ziekenhuisopnames in de provincie Groningen is iets hoger dan de landelijke referentiecijfers (zie tabellenboek tabel 5.4.4.a). Tabel 5.4.5. Zelfdoding in perspectief Aantal in Nederland per jaar Aantal per jaar geëxtrapoleerd naar provincie Groningen Verhoudingsgetal per suïcide per jaar Geslaagde zelfdoding (CBS) 1.470 57 1 Poging tot zelfdoding opname ziekenhuis 9.200 355 6,3 Poging tot zelfdoding consult ziekenhuis 14.000 545 9,5 Poging tot zelfdoding (Nemesis, 2007) 94.000 3.650 64 Gedachten aan zelfdoding (Nemesis, 2007) 410.000 15.900 280 Volwassen bevolking (CBS) 12.465.000 444.900 8480 Vergeleken met andere Europese landen is de Nederlandse suïcidesterfte relatief laag. In Nederland is het risico op suïcide in de afgelopen 20 jaar met 10% gedaald. Het risico op suïcide is verhoogd bij psychiatrische problemen (depressie, schizofrenie, alcohol- en drugsverslaving), relatieproblemen en sociaal-economische tegenslag (financieel, werk). Suïcidaal gedrag wordt verklaard door het optreden van verlieservaringen en hoe een persoonlijkheid daarmee omgaat. Mensen die gevoelig zijn voor verlieservaringen, beperkte probleemoplossende vaardigheden hebben en neigen tot hopeloosheid, zijn kwetsbaarder voor suïcide. De neiging tot suïcidaal gedrag wordt geleidelijk ingebed in de persoonlijkheid. Uit onderzoek onder jongeren (van Heeringen, 2007) blijkt dat het gemiddeld 30 maanden duurt van de 1 e gedachte aan suïcide tot de 1 e poging. De omgeving merkt suïcidale gedachten vaak in een laat stadium op en pas na een 1 e poging wordt suïcidaal gedrag bespreekbaar. Na een 1 e poging neemt suïcidaal gedrag meestal af maar bij een deel van deze mensen eindigt een suïcidaal proces met een geslaagde suïcide. Op lange termijn overlijdt ongeveer 10% van de suïcidepogers door een geslaagde zelfdoding. Professionele begeleiding van suïcidepogers kan het suïcidaal proces in gunstige zin beïnvloeden. In de meeste gevallen van zelfdoding is sprake van voorafgaande contacten met de geestelijke gezondheidszorg. Bij diegenen die vlak voor de zelfdoding onder behandeling waren in de GGz, heeft meer dan de helft ruchtbaarheid gegeven aan de wens er een einde aan te willen maken. Suïcide preventie kan worden onderscheiden in universele preventie, selectieve en geïndiceerde preventie (Trimbos instituut 2007). Universele preventie omvat onder andere publieksvoorlichting en verlagen van drempel om hulp te zoeken bij psychische problemen. Ook het versterken van beschermende factoren (familieverbanden, bevorderen zelfbeeld, integratie, deelname sociale leven, culturele waarden) vermindert de kans op zelfdoding. Het verminderen van toegang tot bepaalde middelen (vuurwapens, gevaarlijke medicatie) is een belangrijke universele maatregel. Selectieve preventie richt zich op het ondersteunen van risicogroepen (jeugdtrauma, psychiatrische problemen, alcohol- en druggebruik). Een belangrijke voorwaarde is het trainen van intermediairs (docenten, zorgverleners) in identificatie en signalering van personen met een hoog risico. Door de GGD Groningen wordt, na een (ernstige poging tot) zelfdoding bij een scholier, een ondersteuningsaanbod aan de school gedaan met als doel andere kwetsbare leerlingen te begeleiden. Ook begeleiding van nabestaanden bij gecompliceerde rouw valt onder selectieve preventie. In de provincie Groningen wordt, na een geslaagde zelfdoding, de huisarts van betrokkene geïnformeerd door de GGD en gewezen op de mogelijkheid van rouwbegeleiding voor nabestaanden. Geïndiceerde preventie richt zich op het verlenen van zorg na een zelfmoordpoging. Het gaat om spoedeisende hulpverlening na een suïcidepoging. Het verdient aanbeveling dat zorginstellingen die regelmatig met suïcidepogers in contact komen (spoedopvang ziekenhuis, doktersdienst, crisisdienst GGz en verslavingszorg) richtlijnen opstellen voor de gewenste behandeling en het borgen van nazorg. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 63

5.4.8. Verslavingszorg Veel mensen gebruiken alcohol en veel jongeren experimenteren met drugs. Bij de meeste mensen is het gebruik van genotsmiddelen matig. Bij een deel ontwikkelt zich overmatig gebruik en sommige mensen worden afhankelijk van genotsmiddelen. Bij verslaving heeft de gebruiker de controle over het gebruik van het middel verloren. Tegenwoordig wordt verslaving gezien als een chronische ziekte die mede verklaard wordt door een biologische kwetsbaarheid. Er is sprake van een verstoord beloningssysteem in de hersenen, waarbij mensen steeds meer afhankelijk worden van een middel. Door een wisselwerking van biologische, psychische en sociale factoren ontwikkelt een verslaving zich geleidelijk tot een chronische ziekte met steeds meer verlies van de zelfstandigheid. Dit heeft vaak negatieve gevolgen voor de sociale omgeving (relatieproblemen, ontremd gedrag, werk). Het gevolg is gevaar voor eigen gezondheid en voor anderen, met name bij deelname aan het verkeer. Het duurt vaak jaren voordat problematisch gebruik onderkend wordt en men hulp zoekt. Verslavingszorg bestaat uit hulp aan mensen die problemen ervaren met het gebruik van drugs, tabak, alcohol, slaapmiddelen en kansspelen. In de praktijk gaat de meeste aandacht van instellingen voor verslavingszorg uit naar drugs, alcohol en gokken. Hulp aan mensen die verslaafd zijn aan tabak en geneesmiddelen wordt gegeven in de algemene gezondheidszorg. Cliënten in de verslavingzorg worden veelal ingedeeld naar primaire problematiek. Echter, bij 40% van de cliënten is sprake van meervoudige problematiek (d.w.z. gebruik van 2 of meer soorten middelen). Vooral harddrugsgebruikers hebben bijkomend middelengebruik. Het overgrote deel van de verslavingszorg betreft ambulante contacten die gericht zijn op het verminderen van schade en niet op ontwennen of afkicken. Binnen de bevolking wordt van alle genotsmiddelen alcohol het meest (problematisch) gebruikt. Tien procent van de volwassenen is zware drinker (ook wel binge-drinker genoemd: gebruikt minstens 1 dag per week 6 of meer alcoholconsumpties) en op termijn vertaalt zich dat in gezondheids- en sociale problemen. In verhouding is een klein deel van de problematische alcoholgebruikers in de provincie Groningen in zorg bij de verslavingzorg (1350 personen en dat is 0,3% van volwassen bevolking in de provincie). Bij opiaten is het beeld omgekeerd. Een groot deel van de groep die problematisch harddrugs gebruikt is in behandeling in de verslavingszorg (72%). In de provincie Groningen spoot 6% de drugs intraveneus (vergeleken met 4,5% landelijk). In Nederland was de wijze van aanmelding bij verslavingszorg in 2009 als volgt: door de cliënt zelf of hun directe omgeving (30%), via de gezondheidszorg/huisarts (29%), via een GGz-instelling (12%), via justitiële instelling/reclassering (24%), via maatschappelijk opvang (2%) en overig (3%). Cocaïnehulpvragers worden relatief vaak vanuit de reclassering aangemeld. De meeste cliënten (80%) waren reeds bekend. Een kwart van de cliënten is al langer dan 10 jaar in zorg. Verslavingszorg is daarom voor een deel onderhoudszorg. Driekwart van de cliënten is man en de gemiddelde leeftijd is 41 jaar. De leeftijd wisselt per soort verslaving en ligt hoger voor alcohol en opiaten (figuur 5.4.10.). In het tabellenboek figuur 5.4.8.a is het aantal harddruggebruikers naar leeftijd afgebeeld. In de provincie Groningen zijn vooral 30- tot en met 40-jarigen oververtegenwoordigd. Het grootste deel van de cliënten in de verslavingszorg is autochtoon (82%). Het aandeel van niet-westerse allochtonen in de verslavingszorg bedraagt 17% vergeleken met een aandeel van 11% in de bevolking. Van de allochtonen zijn de meeste cliënten van niet-westerse afkomst. De meest voorkomende problemen onder de niet-westerse allochtonen zijn gok-, cocaïne- en opiatenverslaving. Amfetamine- en alcoholverslaving komen vooral voor onder de autochtone cliënten. Gezondheidsprofiel Groningen 2010 64

Figuur 5.4.10. Leeftijd naar primaire probleem Nederland (Bron Ladis, 2009) In de periode 2006-2009 is het aantal cliënten in de provincie Groningen bij Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) toegenomen van 4,7 naar 5,6 per 1.000. Dit komt doordat meer personen met problematisch gebruik van alcohol en cannabis in zorg zijn gekomen (zie tabellenboek tabel 5.4.8.a). Het aantal cliënten in de verslavingszorg in de provincie Groningen (5,6 per duizend) is beduidend hoger dan het landelijk referentiecijfer (4,4 per 1000). Dit kan komen doordat het bereik van de verslavingszorg hoger is in Groningen maar ook dat er meer mensen verslaafd zijn in Groningen. VNN heeft in de provincie Groningen verhoudingsgewijs veel cliënten in zorg die verslaafd zijn aan harddrugs (figuur 5.4.11.). De toename van cliënten in de verslavingszorg deed zich over een groot deel van Nederland voor (m.u.v. Brabant en Zeeland). Er zijn duidelijke regionale verschillen in de stijgende trend van cliënten in de verslavingzorg waarbij de toename (2009 t.o.v. 2006) in Groningen 18% was (tabellenboek tabel 5.4.8.a). Figuur 5.4.11. Cliënten naar primair probleem 2009 (aantal per 1000 inwoners) alcohol hard drugs cannabis overig Stad 3,5 4,5 1,1 0,9 Haren 1,4 0,3 0,4 Westerkwartier 1,5 0,7 0,3 0,4 Noord-West 1,6 0,3 0,4 0,3 Noord-Oost 2 0,9 0,4 Centrum-West 1,8 1,0 0,7 0,6 Centrum-Oost 2,1 0,7 0,6 0,3 Oldambt 2,2 1,4 0,7 0,4 Zuid-Oost 1,4 1,0 0,4 Provincie Groningen 2,3 2,0 0,7 0,5 Nederland 2,1 1,5 0,5 0,3 In het afgelopen jaren hebben zich de eerste problematische GHB-gebruikers als patiënt aangemeld bij afdelingen voor spoedeisende hulp van ziekenhuizen en bij de verslavingszorg. Het gerapporteerde gebruik ooit van GHB in de Groninger gezondheidsenquêtes 2010 is laag (jeugd minder dan 1% en volwassenen minder dan 0,1%). Gezondheidsprofiel Groningen 2010 65