U I T S P R A A K 1 1-0 6 9



Vergelijkbare documenten
U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

van het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K en

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Transcriptie:

U I T S P R A A K 1 1-0 6 9 van het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden inzake het beroep van XXX, appellante tegen de Masterexamencommissie Criminologie, verweerder en van de voorzitter van het College inzake het verzoek van appellante tot het treffen van een voorlopige voorziening 1. Ontstaan en loop van het geding Met de op 22 juli 2011 ingekomen brief van 21 juli 2011 tekent appellante beroep aan tegen het besluit van verweerder van 28 juni 2011, waarbij appellante op grond van het onzorgvuldig omgaan met data van het Prison Project de maatregel is opgelegd dat zij niet langer met deze data mag werken, van welke maatregel aantekening zal worden gemaakt in haar persoonlijke dossier. In het beroepschrift verzoekt appellante om een voorlopige voorziening te treffen, daar zij als gevolg van het besluit niet in staat is om haar scriptie af te ronden. Door appellante wordt - kort weergegeven aangevoerd dat zij niet op onzorgvuldige wijze met vertrouwelijke informatie is omgegaan. Zij geeft aan dat zij stage loopt bij het Prison Project en dat zij voor haar scriptie werkt met vertrouwelijke data van gedetineerden. Gezien het vertrouwelijke karakter van de data heeft zij een geheimhoudingsverklaring moeten ondertekenen. Bovendien heeft zij de instructie gekregen dat de vertrouwelijk informatie die door haar scriptiebegeleider, XXX, op een beveiligde USB-stick zou worden aangeleverd, alleen gekopieerd mag worden op een beveiligde USB stick. Secretariaat: Rapenburg 70 Postbus 9500 2300 RA Leiden Telefoon 071 527 33 07 / 071 527 81 18 Fax 071 527 45 67

Blad 2/5 De stagebegeleider van appellante, XXX, stelt dat zij heeft geconstateerd dat appellante de data die op de aangeleverde USB-stick staat, heeft gekopieerd naar een onbeveiligde USBstick. Appellante ontkent dat zij op een niet toegestane wijze met data is omgegaan. De data die zij van haar scriptiebegeleider heeft ontvangen, bevond zich namelijk niet op een beveiligde, maar op een onbeveiligde USB-stick. Zij stelt zich op het standpunt dat met het kopiëren van data van een onbeveiligde USB-stick naar een onbeveiligde USB-stick, alsmede het feit dat het data betrof zonder VIP-nummers, zij niet onzorgvuldig met de data is omgegaan. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld op 10 augustus 2011 tijdens een openbare zitting van een kamer uit het College. Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door XXX. Namens verweerder zijn XXX verschenen. Appellante licht het beroepschrift nader toe. Het bestreden besluit heeft tot gevolg dat zij haar masterscriptie niet kan afronden en derhalve ook niet kan afstuderen. Verweerder erkent dat de bewuste data op een onbeveiligde USB-stick is aangeleverd aan appellante en voegt hier aan toe dat hier om verschillende redenen voor gekozen is. Dit neemt niet weg dat de instructies richting de studenten duidelijk is. Het College merkt op dat het haar bevreemdt dat van studenten wordt verwacht dat zij zich aan de instructies omtrent de data moeten houden, terwijl deze instructies blijkbaar niet gelden voor de medewerkers. Bij deze medewerkers ligt echter de primaire verantwoordelijkheid voor het zorgvuldig omgaan van de data. Desgevraagd ligt verweerder toe dat de student de data op de aangeleverde USB-stick mag kopiëren, mits de data wordt gekopieerd naar een beveiligde USB-stick. Het College merkt op dat zij zich kan voorstellen dat het aanleveren van data op een niet-beveiligde USB-stick en het mailen van data naar appellante tot gevolg heeft dat er bij appellante verwarring ontstaat. Op de vraag van het College op grond van welke bevoegdheid het besluit genomen is, antwoordt verweerder dat zij de handelingen van appellante ziet als een vorm van fraude en dat zij gebruikt heeft gemaakt van haar bevoegdheid ingevolge artikel 7.12b, tweede lid van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek ( WHW ). Verweerder licht toe dat zij het begrip fraude ruim heeft geïnterpreteerd.

Blad 3/5 2. De overwegingen ten aanzien van de ontvankelijkheid Met de op 22 juli 2011 door het College ontvangen brief van 21 juli 2011 heeft appellante tijdig beroep ingesteld tegen het besluit van 28 juni 2011. Het beroepschrift voldoet ook overigens aan de daaraan ingevolge de Algemene wet bestuursrecht en WHW gestelde eisen, zodat het administratief beroep ontvankelijk is. 3. De overwegingen ten aanzien van het geschil Het beroep richt zich tegen het besluit van 28 juni 2011, waarbij appellante op grond van het onzorgvuldig omgaan met data van het Prison Project de maatregel is opgelegd dat zij niet langer met deze data mag werken, van welke maatregel aantekening zal worden gemaakt in haar persoonlijke dossier. Het College dient overeenkomstig artikel 7.61, tweede lid, van de WHW te beoordelen of het bestreden besluit al dan niet in strijd is met het recht. De door verweerder aan appellante opgelegde maatregel is punitief naar aard en strekking en heeft feitelijk tot gevolg dat appellante, hoewel zij deelneemt aan een gecombineerd stage-scriptieproject haar masterscriptie blijvend niet meer in dat verband kan afronden. Het legaliteitsbeginsel vereist dat een dergelijke maatregel is gebaseerd is op dan wel direct herleidbaar is tot een door de wetgever in formele zin aan de examencommissie toegekende bevoegdheid. De taken en bevoegdheden van de examencommissie zijn - voor zover thans van belang - uitputtend geregeld in de artikelen 7.11, 7.12 en 7.12b van de WHW. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat zij het bestreden besluit op artikel 7.12b, tweede lid, van de WHW heeft gebaseerd. Ingevolge artikel 7.12b, tweede lid, van de WHW kan de examencommissie, indien een student of extraneus fraudeert, de betrokkene het recht ontnemen één of meer door de examencommissie aan te wijzen tentamens of examens af te leggen, gedurende een door de examencommissie te bepalen termijn van ten hoogste een jaar. Bij ernstige fraude kan het instellingsbestuur op voorstel van de examencommissie de inschrijving voor de opleiding van betrokkene definitief beëindigen. Het College ziet zich gesteld voor de vraag of het handelen waarvan appellante wordt beticht kan worden aangemerkt als fraude. Voorop dient te worden gesteld dat - gelet op de voor een student zwaarwegende gevolgen die de wet verbindt aan geconstateerde fraude - een ruime interpretatie van dit begrip niet in de rede ligt.

Blad 4/5 Het College verstaat onder fraude, als bedoeld in artikel 7.12b, tweede lid, van de WHW het handelen of nalaten van een student dat erop is gericht het vormen van een juist oordeel omtrent zijn kennis, inzicht en vaardigheden geheel of gedeeltelijk onmogelijk te maken. Het handelen dat appellante wordt verweten, voldoet hieraan niet en kan dan ook niet worden aangemerkt als fraude. Nog daargelaten dat voormelde bepaling voor verweerder enkel in de bevoegdheid voorziet een student voor maximaal één jaar uit te sluiten van het afleggen van het tentamen, in dit geval het afronden van de stage-scriptieproject, kan deze bepaling reeds omdat geen sprake is van fraude niet als grondslag dienen voor de jegens appellante met het bestreden besluit genomen maatregelen. Enige andere wettelijke grondslag voor deze maatregelen is door de examencommissie niet gesteld en is het College ook niet gebleken. Het vorenstaande leidt ertoe dat het besluit onbevoegdelijk is genomen. Door het nemen van het besluit heeft verweerder dan ook in strijd met het recht gehandeld. Het besluit dient derhalve onder gegrondverklaring van het administratief beroep te worden vernietigd. De vraag of appellante de haar verweten gedraging al dan niet heeft verricht, behoeft thans derhalve geen bespreking meer. Nu het een ambtshalve genomen besluit betreft en het daaraan klevende, hiervoor geconstateerde, bevoegdheidsgebrek niet - met terugwerkende kracht - kan worden hersteld, ziet het College geen grond verweerder in de gelegenheid te stellen een nieuw besluit te nemen. Als gevolg van de vernietiging van het bestreden besluit dient appellante op gelijke voet én onder dezelfde voorwaarden als de andere deelnemers in de gelegenheid te worden gesteld het stage-scriptieproject af te ronden en daartoe gebruik te maken van de data van het Prison Project. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

Blad 5/5 4. De beslissing Het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden, gezien artikel 7.61 van de WHW, I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van 28 juni 2011; III. verstaat dat afschrift van deze uitspraak wordt gezonden aan het Bestuur van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. De voorzitter van het College van beroep voor de examens, gezien artikel 7.61, zesde lid, van de WHW, wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld op 25 augustus 2011 door een kamer uit het College van beroep voor de examens, bestaande uit mr. O. van Loon (voorzitter), dr. mr. C.G. Breedveld-de Voogd, dr. J.J.G.B. de Frankrijker, dr. mr. A.C. Wenink en C. Meerman (leden), in tegenwoordigheid van de secretaris van het College, mr. D.H. Mandel. mr. O. van Loon, voorzitter mr. D.H. Mandel, secretaris Voor eensluidend afschrift, Verzonden op: