ONDERZOEK / RESEARCH De harnekkige mythe dat niks werkt in de gesloten jeugdzorg: aanbevelingen voor professionals Peer van der Helm, Karin S. Nijhof, Annemiek T. Harder, Coleta van Dam, Jack de Swart, Geert-Jan Stams & Erik J. Knorth The enduring myth of nothing works in secure residential and correctional youth care Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 51 (11), 470-480 Garant ISSN 2211-6273 november 2012 ABOUT THE AUTHORS Peer G.H. van der Helm (Ph.D) is associate lector at Leiden University of Applied Sciences and researcher at University of Amsterdam (Department of Forensic Child and Youth Care Sciences), e-mail: helm. vd.p@hsleiden.nl. Karin S. Nijhof (Ph.D) is researcher at The Hoenderloo group and Radboud University of Nijmegen, e-mail: KNijhof@pluryn.nl. Annemiek T. Harder (Ph.D) is assistant professor at the University of Groningen (Department of Special Needs Education and Youth Care), e-mail: A.T.Harder@ rug.nl. Coleta van Dam (Ph.D) is researcher at Praktikon and teacher at the Radboud University, e-mail: c.vandam@acsw.ru.nl. Jack de Swart (Ph.D) is lector at Windesheim University of Applied Sciences, e- mail: jjw.de.swart@windesheim.nl. Geert-Jan Stams (Ph.D) is professor at the University of Amsterdam (Department of Forensic Child and Youth Care Sciences) e-mail: G.J.J.M. Stams@uva.nl. Erik J. Knorth (Ph.D) is professor at the University of Groningen (Department of Special Needs Education and Youth Care), e-mail: e.j.knorth@rug.nl ABSTRACT In the Netherlands, a debate about effectiveness of secure residential youth care is currently being conducted. Some researchers conclude that nothing can work in secure residential youth care, and argue that non-residential forms of treatment are superior to secure residential treatment. This article reviews recent research on this topic, and concludes that evidence for the effectiveness of non-residential treatment for adolescents with severe behavioural and/or criminal problems is lacking if considered as an alternative for secure residential youth care, whereas secure residential treatment shows a modest, but positive effect. KEYWORDS: secure residential and correctional youthcare, effectiveness Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 51 (11), 470 (november 2012)
DE HARNEKKIGE MYTHE DAT NIKS WERKT IN DE GESLOTEN JEUGDZORG 471 OVER DE AUTEURS Peer G.H. van der Helm (Ph.D) is associate lector aan de hogeschool Leiden en onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam (afdeling Forensische Orthopedagogiek), e-mail: helm.vd.p@hsleiden.nl. Karin S. Nijhof (Ph.D) is onderzoeker bij de Hoenderloo Groep en de Radboud Universiteit, e-mail: KNijhof@pluryn.nl. Annemiek T. Harder (Pd.D) is universitair docent aan de Rijksuniversiteit van Groningen, afdeling Orthopedagogiek, e-mail: a.t.harder@rug.nl. Coleta van Dam (Pd.D) is onderzoeker bij Praktikon en docent aan de Radboud Universiteit, e-mail: c.vandam@acsw.ru.nl. Jack de Swart (Ph.D) is lector aan de hogeschool Windesheim, e-mail: jjw.de.swart@windesheim.nl. Geert-Jan Stams (Ph.D) is Professor aan de UvA, afdeling forensische Orthopedagogiek, e-mail: G.J.J.M. Stams@uva.nl. Erik J. Knorth (Ph.D) is professor aan de Rijksuniversiteit van Groningen, afdeling Orthopedagogiek, e-mail: EJKnorth@rug.nl SAMENVATTING In Nederland is momenteel een debat gaande over de effectiviteit van de gesloten residentiele jeugdzorg (Jeugdzorg Plus en Justitiele jeugdzorg). Sommige onderzoekers concluderen dat niets kan werken in de gesloten jeugdzorg en pleiten voor interventies in het gezin. Dit artikel beschouwt het recente onderzoek op dit terrein en concludeert dat er nog onvoldoende empirisch bewijs is voor de effectiviteit van nietresidentiele jeugdzorginterventies voor adolescenten met ernstige gedragsproblemen en/of crimineel gedrag als alternatief voor residentiele jeugdzorginterventies. De effectiviteit van de gesloten residentiele jeugdzorg lijkt bescheiden, maar positief. KERNWOORDEN: gesloten en justitiele jeugdzorg, effectiviteit Op het afgelopen congres van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ, 28 maart j.l.) hield professor Jo Hermanns een betoog waarin hij stelde dat de huidige aanpak binnen de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI) niet of nauwelijks werkt en dat behandeling beter buiten de muren plaats kan vinden. Een 24-uursplaatsing verhoogt volgens hem de recidivekans, en:... opvoeden en insluiten in een JJI gaan niet samen (Hermanns, 2012, p. 16). Een belangrijke beleidsomslag zou derhalve nodig zijn (zie ook Stomp, 2012). Positieve behandelresultaten zouden pas bereikt kunnen worden door Wraparound care na residentieel verblijf. Wraparound care is een nieuw soort algemeen maatschappelijk werk en case-management benadering, waarin de eigen kracht van de jeugdige en het gezin centraal staat (zie ook Hermanns, 2010). Hermanns wijst op onderzoek van Pullmann et al. (2006), waaruit zou blijken dat toepassing van Wraparound care de recidive substantieel kan verminderen in vergelijking tot de gebruikelijke begeleiding bij en na detentie. De studie van Pullman heeft echter belangrijke beperkingen. De studie is geen Randomized Controlled Trial (RCT) en er is ook geen gebruik gemaakt van een vergelijkbare controlegroep, terwijl uit veel studies is gebleken dat resultaten van behandeling die niet in een RCT zijn getoetst (Weisburd, Lum, & Petrosino, 2001) of waarbij geen vergelijkbare controlegroep is gebruikt veel positiever uitpakken dan in de gecontroleerde studies (Lipsey & Wilson, 2006). Nog problematischer is echter dat resultaten van de metaanalyse van Suter en Bruns (2009) te positief worden geïnterpreteerd. Deze overzichtsstudie laat wel een klein positief effect zien van Wraparound care in vergelijking met reguliere ambulante zorg (Cohen s d =.33), maar de auteurs van de meta-analyse concluderen zelf dat op basis van slechts zeven studies, met bovendien ernstige methodologische tekortkomingen, onvoldoende empirische steun gevonden kan worden om Wraparound care
472 PEER VAN DER HELM,... te kunnen aanbevelen. Ook in de recente overzichtstudie van Walter en Petr (2011) wordt nauwelijks empirische steun gevonden voor de effectiviteit van Wraparound care. De stelling over het contraproductieve karakter van gesloten 24-uurs zorg, die ook de JeugdzorgPlus instellingen in belangrijke mate raakt, zou, indien zij waar zou zijn, verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor de instellingen die de afgelopen jaren enorme inspanningen hebben verricht om hun behandelaanbod te verbeteren en die een transitie van opsluiten naar behandelen hebben gemaakt (Van der Helm, 2012). Het idee dat de huidige aanpak niet werkt, kan gevolgen hebben voor de motivatie van medewerkers die op de groep staan ( misschien wel het moeilijkste werk ter wereld, Van der Helm, 2011) en die bij ernstige gedragsproblemen en agressie van de jongeren toch pedagogisch moeten blijven handelen in plaats van louter beheersmatig te werken ( opsluiten ). De motivatie van medewerkers kan zelfs een selffulfilling prophecy worden: met de gedachte dat de huidige aanpak niet werkt, kunnen medewerkers geneigd zijn meer beheersmatig te gaan werken dan strikt noodzakelijk is, waardoor opgesloten jongeren negatief reageren op hun verblijf, het leefklimaat op de groep verslechtert (Van der Helm, Boekee, Stams, & Van der Laan, 2011) en positieve effecten van behandeling uitblijven (Schubert et al., 2011). Het is plausibel om te veronderstellen dat jongeren die het geloof in hun behandeling hebben verloren, die mogelijk de niks werkt gedachten van hun begeleiders hebben geïnternaliseerd, negatief zullen reageren op hun omgeving. Een eerste aanwijzing hiervoor is te vinden in uitkomsten van het longitudinale leefklimaatonderzoek van Van der Helm (2011, 2012): jongeren die minder behandelmotivatie rapporteerden, ervoeren tevens een negatief leefklimaat en ontwikkelden meer criminele cognities. De consequenties van niks werkt gedachten over de gesloten jeugdzorg kunnen dus groot zijn voor zowel jongeren en medewerkers als voor de samenleving. Het voorbeeld van een verslaafde 17-jarig jongen uit het leefklimaatonderzoek van Van der Helm (2011), die vertelde dat hij inmiddels negen pleeggezinnen had versleten naast vijf open instellingen en de tel van het aantal ambulante therapieën was kwijtgeraakt, suggereert dat er voorafgaande aan zijn gesloten plaatsing niets heeft gewerkt. Uiteindelijk, achter slot en grendel in een justitiële jeugdinrichting, is hij vastbesloten om zijn heil verder in de criminaliteit te zoeken. Hoog tijd om te kijken naar de belangrijkste argumenten van Hermanns op het RSJ congres, waarin hij vraagtekens plaatste bij de werkzaamheid van gesloten residentiele jeugdzorg, en de beschikbare empirische evidentie onder de loep te nemen. Drie argumenten van Hermanns Het belangrijkste argument tegen gedwongen behandeling in een gesloten residentiële instelling is misschien wel gelegen in de inherent negatieve gevolgen van opsluiting en de daarbij gepaard gaande dwang, die Hermanns, in navolging van Erving Goffman (1961), een mortificatieproces noemt. Als gevolg van opsluiting en gebrek aan keuzevrijheid worden jongeren depressief, verliezen ze initiatief of worden ze agressief (White e.a., 2010). Een tweede argument is de deviancy training, wat zoveel inhoudt dat als jongeren met ernstige gedragsproblemen in een leefgroep bij elkaar worden geplaatst, ze elkaar negatief beïnvloeden. Daarbij wordt gesteld dat het interne leefklimaat geen invloed heeft op het gedrag als jongeren eenmaal buiten zijn en geleerde vaardigheden binnen de muren niet generaliseerbaar zijn naar buiten. Voor het laatste argument tegen gesloten residentiële jeugdzorg verwijst Hermanns naar verschillende overzichten van effectieve interventies, ondermeer op de site van de universiteit van Colorado (www.colorado.edu/youth/ interventions, opgehaald op 15 april 2012), waarbij geen effectieve intramurale interventies zouden staan beschreven. Evidence based interventies zijn tot op heden niet beschikbaar voor de gesloten jeugdzorg, daarom kunnen
DE HARNEKKIGE MYTHE DAT NIKS WERKT IN DE GESLOTEN JEUGDZORG 473 we ons volgens Hermanns beter richten op veelbelovende interventies buiten de muren. De afgelopen jaren zijn er op het gebied van de gesloten jeugdzorg verschillende onderzoeken gepubliceerd, waaronder een aantal meta-analyses, die meer licht doen schijnen op deze argumenten. Dwang en mortificatie (repressie) Pritikin (2009) laat in een review zien dat opsluiting van jongeren in de VS waarschijnlijk criminaliteit bevordert. Een belangrijk element hierbij is de hoeveelheid dwang die wordt gebruikt, die in de VS vaak exorbitant is. Recente meta-analyses van Parhar, Wormith, Derkzen en Beauregard (2009) en Lipsey (2009) laten zien dat de resultaten van behandeling verslechteren naarmate er meer dwang wordt gebruikt bij de behandeling van jongeren. Interventies waarbij het straffen van jongeren voorop staat, blijken een averechts effect te hebben. In plaats van een afname in delinquent gedrag is er bij deze interventies sprake van een toename van delinquent gedrag bij jongeren (Lipsey, 2009). Het straffen van jongeren lijkt dus recidiveverhogend te werken, maar dat wil niet zeggen dat dit ook geldt voor de (gesloten) residentiële jeugdzorg, waar behandeling plaats vindt. Onderzoek laat namelijk ook zien dat interventies die gericht zijn op behandeling van jongeren met delinquent gedrag leiden tot een afname in delinquent gedrag (Lipsey, 2009). Verschillende recente Nederlandse studies geven eveneens aan dat binnen de gesloten residentiële jeugdzorg jongeren van hun behandeling kunnen profiteren (De Swart, 2011; Harder, 2011; Nijhof, 2011; Van Dam, Nijhof, Scholte & Veerman, 2010; van der Helm, 2011; zie ook verderop). Hermanns stelt in zijn rede echter dat als gevolg van dwang (hij noemt geslotenheid en bijkomende nadelen) behandeling a priori niet kan leiden tot gunstige behandelresultaten. Uit recent Nederlands onderzoek blijkt dat er een verschil is tussen dwang en repressie (Van der Helm, Stams, & Van der Laan, 2011). In iedere opvoedsituatie is regelmatig sprake van dwang en het blijkt dat de gevolgen van dwang niet alleen negatief hoeven te zijn. Met dwang bedoelen we in dit verband de structuur en controle die nodig zijn om grenzen te stellen en chaos en anarchie in de groep te voorkomen. Wanneer dwang echter uitmondt in repressie ontstaan inderdaad mortificatieverschijnselen, zoals aangeleerde hulpeloosheid. Repressie gaat over gevoelde oneerlijkheid, met name in gedrag van groepsleiders, zoals regels die niet uitgelegd worden ( geen sauzen over de nasi ), persoonlijke informatie van een jongere aan iedereen doorvertellen of onnodig geweld gebruiken bij incidenten. In de onderzoeken van Pritikin (2009) en Parhar en anderen (2009) wordt geen onderscheid gemaakt tussen dwang en repressie. Het onderzoek van Van der Helm (2011) laat zien dat dwang op zichzelf niet de verklarende factor is voor negatieve uitkomsten, maar repressie het behandelklimaat wel negatief beïnvloedt. In de (gesloten) residentiële jeugdzorg blijken hulpverleners dikwijls problemen te ervaren in de omgang met jongeren. Vooral bij ongemotiveerde, moeilijk bereikbare jongeren die tijdens hun verblijf grensoverschrijdend en agressief gedrag laten zien, hebben hulpverleners de intuïtieve neiging om een beheersmatige aanpak toe te passen (Harder, Kalverboer, & Knorth, 2011). Aangezien vrijwel alle jongeren die in de gesloten residentiële jeugdzorg geplaatst worden externaliserende gedragsproblemen laten zien en vaak weinig probleembesef hebben, is het van belang dat hulpverleners voldoende vaardig zijn om hiermee om te gaan (Harder, 2011). Zo zijn bejegeningsvaardigheden bij groepsleiders en docenten van groot belang voor een goede behandelrelatie met de jongeren tijdens het verblijf (Harder, Knorth, & Kalverboer, 2012). Het is dan ook een belangrijke aanbeveling voor de sector om zo min mogelijk repressie te gebruiken in de gesloten behandeling. Om dit te kunnen doen is het van belang dat hulpverleners in dit type hulpverlening continu ondersteuning en training ontvangen.
474 PEER VAN DER HELM,... Deviancy training Hoewel negatieve onderlinge beïnvloeding van jongeren vaker wordt genoemd als argument tegen residentiële vormen van hulpverlening, is het wetenschappelijke bewijs hiervoor niet eenduidig en zijn de omstandigheden waaronder het fenomeen kan optreden nog onvoldoende onderzocht (Kamphof- Evink & Harder, 2011). Zo is in een meta-analyse van studies naar groepsbehandeling bij antisociale jongeren weinig steun gevonden voor deze negatieve beïnvloeding (Weiss e.a., 2005). Ook in verschillende andere studies is weinig steun gevonden voor deze deviancy training in groepsinterventies (Handwerk e.a., 2000; Mager e.a., 2005; Rhule, 2005). Onderlinge beïnvloeding heeft bovendien niet altijd negatief gedrag tot gevolg, want jongeren kunnen elkaar ook positief beïnvloeden (Lee, Chmelka & Thompson, 2009; Witvliet e.a., 2009). Uit de studie van Lee, Ghmelka en Thompson (2009) bleek bijvoorbeeld dat de jongeren bij wie externaliserend probleemgedrag (agressie en delinquentie) verminderde, vaak in dezelfde groep zaten. Dit suggereert dat negatieve onderlinge beïnvloeding voorkomen kan worden door het op de juiste wijze ingrijpen van de groepsleiding. Een aanbeveling aan de sector is om groepsleiders te trainen in het herkennen van signalen van onderlinge negatieve beïnvloeding en hen handvatten voor sociale beïnvloeding te geven. Het leefklimaat op de groep is waarschijnlijk ook van belang bij het verminderen van deviancy training. Uit recent onderzoek (Groeneweg e.l., 2012) bleek dat positieve feedback van groepsleiders aan jongeren minder denkfouten en criminele cognities voorspelt bij dezelfde jongeren. Van binnen naar buiten: generalisatie Dat een goed leefklimaat binnen de muren ook buiten de muren van invloed kan zijn, wordt door recent onderzoek van Schubert et al. (2012) aangetoond. Jongeren die binnen een positief leefklimaat percipiëren, vertonen buiten significant minder recidive en gedragsproblemen. Ook onderwijs binnen (en buiten) de muren is van belang. Jongeren gaan in de gesloten jeugdzorg circa 1000 uur op jaarbasis naar school. Er is veel kritiek op deze gevangenisscholen, maar als je het aan de jongeren zelf vraagt, hebben ze verschrikkelijk veel last van verveling en het gevoel van zinloosheid en hebben ze dit vooral als ze niet naar school kunnen (Van der Helm & Austmann, 2012). De discipline die jongeren op school leren en de (deel)certificaten die jongeren daar behalen, kunnen hen weer op weg helpen om een schoolcarrière buiten te starten. Hoop en perspectief zijn belangrijke elementen van een positief leefklimaat en leveren tevens een belangrijke bijdrage aan de behandelmotivatie (Van der Helm, Wissink, Stams, & De Jongh, 2012). Veel justitiële jeugdinrichtingen gebruiken tegenwoordig verlofmogelijkheden om jongeren buiten de inrichting naar school te laten gaan. Binnen de JeugdzorgPlus instellingen gebeurt dit ook zoveel mogelijk. Overigens, alleen al leren lezen bevordert perspectief nemen en het verkrijgen van een baan, waardoor het eveneens de recidive vermindert (Brunner, 1993; Pinker, 2011; Steurer, 1996; zie ook Vacca, 2008). Een aanbeveling aan de sector is om het leefklimaat in de groepen waar nodig te verbeteren en passend onderwijs te bieden. Interventies binnen de muren Dat er nauwelijks bewezen effectieve interventies binnen de muren bekend zijn, wil natuurlijk niet zeggen dat niks werkt. Zoals eerder al is genoemd zijn er recent diverse Nederlandse studies verschenen die laten zien dat jongeren kunnen profiteren van gesloten residentiële behandeling (De Swart, 2011; Harder, 2011; Nijhof, 2011; Van Dam e.a., 2010, Van der Helm, 2011). Recente internationale meta-analyses en andere overzichtsstudies wijzen eveneens op een bescheiden
DE HARNEKKIGE MYTHE DAT NIKS WERKT IN DE GESLOTEN JEUGDZORG 475 positief effect van residentiële hulpverlening bij jongeren (Garrido & Morales, 2007; Gatti, Tremblay & Vitaro, 2009; Huizinga & Henry, 2008; Knorth, Harder, Kendrick & Zandberg, 2008; Lipsey, 2009; Loughran, e.a., 2009). De Swart et al. (in press) hebben deze meta-analyses aangevuld met nieuwe studies. Zij includeerden in hun meta-analyse alleen studies met een controlegroep, zowel experimenteel als quasi-experimenteel, en vonden een bescheiden positief effect van interventies die uitgevoerd worden binnen residentiële instellingen voor jeugdigen. Het effect was vergelijkbaar met de effecten van behandeling voor jongeren buiten de muren van een instelling. De effectiviteit van behandeling wordt daarbij beïnvloed door het feit dat jongeren die in de gesloten residentiële zorg verblijven bijna allemaal al andere vormen van hulpverlening hebben ontvangen vóórdat zij in de gesloten zorg worden geplaatst (Harder, 2011). Vaak hebben deze jongeren zowel buiten als binnen de muren al hulpverlening gehad, die blijkbaar niet afdoende was om de problematiek voldoende te verminderen (Harder e.a., 2006). Van de buiten-de muren-interventies die in Nederland erkend zijn, zien we dat er slechts een paar zijn die een wetenschappelijke toets kunnen doorstaan (Stams, 2011). Dat er binnen de muren nog onvoldoende onderzoek is gedaan omdat onderzoek daar erg lastig is, wil niet zeggen dat interventies niet werken. Een aanbeveling aan de sector is om samen met de wetenschap meer onderzoek te doen naar effectieve interventies binnen de muren (Marshall & Burton, 2010). Bij de hogeschool Leiden loopt op dit moment samen met de Universiteit van Amsterdam en hogeschool Utrecht een onderzoek naar het leefklimaat binnen 42 residentiele instellingen (Jeugdzorg plus, JJI s, open jeugdzorg, GGZ en TBS), waarbij het rapport op maat de instelling een spiegel van de jongeren en medewerkers (het werkklimaat ) voorhoudt om kwaliteitsverbetering te stimuleren. Het onderzoek heeft geleid tot instrumentontwikkeling en validering voor de praktijk (vragenlijst Leefklimaat PGCI, nu ook voor 4-8 en 8-14 jaar; vragenlijst therapeutische alliantie, vragenlijst Behandelmotivatie, VBM; vragenlijst sociale probleemsituaties op de groep (Tops-A), vragenlijst teamfunctionneren (Pantrix) en het werkklimaat: de Living Group Work Climate Inventory ). Daarnaast is er sprake van aanzienlijke kennisvergroting en kennisdisseminatie binnen instellingen, universiteiten en hogescholen bijvoorbeeld door een leerboek voor instellingen en de 11 hogescholen (minor Werken in gedwongen kader : Wat werkt in de gesloten jeugdzorg ). Samen met de Dienst Justitiële Instellingen (DJI) wordt hard gewerkt aan een nieuwe visie op het leefklimaat. Behandelen na verblijf? Verschillende studies (Biehal, 2010; Biehal e.a., 2010; De Lange e.a., 2011; Schubert, 2012) laten zien dat behandeling niet moet ophouden na verblijf. Dit is ook de visie van de Dienst Justitiële Inrichtingen en JeugdzorgPlus. (www.dji.nl/onderwerpen/jongeren-in-detentie/resocialisatie-en-nazorg/ en: www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/jeugd zorg) beide verkregen op 15 april 2012. Hoewel nazorg vaak genoemd wordt als een belangrijk aanknopingspunt voor verbetering van residentiële jeugdzorg, laat onderzoek zien dat de kwaliteit van nazorg in de praktijk nogal eens tekortschiet. Op basis van wetenschappelijk onderzoek is er tot nu toe nog maar weinig bewijs voor de effectiviteit van nazorg bij jeugdigen na vertrek uit de (gesloten) residentiële jeugdzorg (Harder, Kalverboer, & Knorth, 2011) en dus voor de vaak genoemde aanbeveling om interventies ná gesloten residentiële zorg te bieden. Een recente meta-analyse van James et al. (in press) laat wel zien dat goede nazorg een bescheiden effect aan een residentiële behandeling toevoegt. Zodoende is een aanbeveling aan de sector om samen met de wetenschap ook meer onderzoek te doen naar effectieve nazorginterventies (Marshall & Burton, 2010).
476 PEER VAN DER HELM,... Conclusie Alle wetenschappelijke evidentie van deze recente studies bij elkaar leidt niet tot de conclusie dat in de gesloten jeugdzorg niks werkt. Voor hulpverleners die in de gesloten jeugdzorg werken, betekent dit dat hun dagelijkse werk om contact te maken met jongeren een belangrijke bijdrage kan leveren aan het leefklimaat, de behandeling en rehabilitatie. Docenten in het onderwijs leveren eveneens een wezenlijke bijdrage aan rehabilitatie. Gedragsdeskundigen, coaches, teamleiders, trainers, bewegingsdocenten, werkmeesters, therapeuten, kinderpsychiaters en methodiekcoaches zijn allen onontbeerlijk in dit proces. Zonder een gezamenlijke visie en inspanning gaat het met deze moeilijke jongeren waarschijnlijk niet lukken. Leren, groei, ontwikkelen van goede onderlinge verhoudingen met zo min mogelijk repressie zijn daarbij essentiële elementen. Algemene en specifieke behandelmethoden, zoals YOUTURN en ART, cognitieve trainingen (De Swart et al., 2011) en motiverende gespreksvoering (Harder, 2011), kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan succesvolle gesloten zorg. Uit onderzoek komt niet naar voren dat een bepaald programma of methode dé ultieme oplossing biedt, maar wel dat kleine beetjes kunnen helpen. Mogelijk kunnen elementen van het Wraparound care programma dat Hermanns voorstelt een significante bijdrage leveren aan deze kleine beetjes (cf. Knorth, Noom, Tausendfreund, & Kendrick, 2007). Een omslag in het denken over de gesloten jeugdzorg (JJI en Jz Plus) is dringend noodzakelijk (Marshall & Burton, 2010). Niet dat we het allemaal anders moeten doen, we doen al de goede dingen, maar we moeten ernaar streven de dingen die we al doen ook goed te doen, zoals bijvoorbeeld meer maatwerk, uitgaande van de what works beginselen van justitiële interventies (Andrews & Bonta, 2010; Jetten & Van der Helm, 2012). Het spook van niks werkt is aan revisie toe. Aanbevelingen voor professionals Uit de verschillende hier geciteerde onderzoeken is gebleken dat gesloten jeugdhulpverlening kan werken. Uit de meta-analyses en de besproken onderzoeken van ondermeer Harder, Nijhof, van Dam en van der Helm is een aantal praktische aanbevelingen voor de praktijk af te leiden: 1. De balans tussen enerzijds controle (nodig om anarchie op de groep te voorkomen) en anderzijds flexibiliteit (nodig voor therapeutische doelstellingen) is lastig te hanteren voor medewerkers. Zij hebben daarom ondersteuning nodig van seniors, gedragsdeskundigen en teamleiders. Bijvoorbeeld de training Top PM ers, ontwikkeld in FC Teylingereind, ondersteunt medewerkers op de groep hierbij; motiverende gespreksvoering lijkt ook gunstige vooruitzichten te hebben. 2. Handelingsverlegenheid bij medewerkers leidt vaak tot terugtrekken van de groep ( kantoorbewoners ) of repressief, beheersmatig werken. Regelmatige monitoring van het leefklimaat kan helpen om de vinger aan de pols te houden en tijdig zaken bespreekbaar te maken. 3. Er is meer aandacht nodig voor het werkklimaat van medewerkers op de groep; onderzoek hiernaar staat nog in de kinderschoenen, maar recent onderzoek van Van Miert (2012) en van Mackay en de Weerd (2012) laat zien dat het werkklimaat weerspiegeld wordt in het leefklimaat: een positief werkklimaat gaat meestal samen met een open leefklimaat (parallelle processen). Ten slotte Verder willen wij wetenschappers met dit artikel ook alle hulpverleners in de gesloten jeugdzorg een steun in de rug geven. De Leidse onderzoeker Spinhoven (Spinhoven e.a., 2010) geeft aan dat verwaarlozing en in de steek gelaten worden misschien nog erger
DE HARNEKKIGE MYTHE DAT NIKS WERKT IN DE GESLOTEN JEUGDZORG 477 is voor jongeren dan mishandeling en dat gedragsproblemen daar bijna altijd op volgen. Op het moment dat ook hulpverleners in de gesloten jeugdzorg de jongeren in de steek laten onder het motto niks werkt, verliezen jongeren vaak hoop zoals blijkt uit een interviewcitaat van een jongere in het eerder genoemde leefklimaatonderzoek van de hogeschool Leiden: Meneer, niemand wil mij meer, ik heb niks meer in mijn leven dan klotigheid en criminaliteit. Aan de andere kant laat onderzoek zien dat het handelen van hulpverleners in de gesloten jeugdzorg van groot belang is voor een goed behandelcontact met de jongeren (Harder e.a., 2012). Een pedagogisch medewerker in het onderzoek van Harder (2011) omschrijft dit als op een gegeven moment is er een klik en dan gaat het goed. Ook geven jongeren in de interviews vaak aan dat die ene medewerker waar ze wel een klik (therapeutische alliantie, Horvath & Luborski, 1993) mee hadden, ze hoop gaf op een beter leven. NOOT 1. www.dji.nl/onderwerpen/jongeren-in-detentie/resocialisatie-en-nazorg/en: www.rijksoverheid.nl/ onderwerpen/jeugdzorg beide verkregen op 15 april 2012. GERAADPLEEGDE LITERATUUR Andrews, D. A., & Bonta, J. (2010). The psychology of criminal conduct (Fifth Edition). New Providence, NJ: Matthew Bender & Company Inc. Biehal, N. (2010). Looking inside interventions for young people with behaviour problems. In E. J. Knorth, M. E. Kalverboer, & J. Knot-Dickscheit (eds.), Inside out. How interventions in child and family care work: An international source book (pp. 47-49). Antwerpen: Garant Publishers. Biehal, N., Ellison, S., Sinclair, I., Randerson, C., Richards, A., Mallon, S., Kay, C., Green, J., Bonin, E., & Beecham, J. (2010). A report on the intensive fostering pilot programme. London: Youth Justice Board. Brunner, M. (1993). Retarding America: The imprisonment of potential. Rockville, MD: National Institute of Justice/NCJRS (publication reference: NCJ 146605). De Lange, M., Van Dam, C., Dresen, C., Geurts, E., & Knorth, E. J. (2011). Doorgaande zorg na JeugdzorgPlus: Effectieve zorg voor jongeren met ernstige gedragsproblemen. Jeugd en Co Kennis, 5(4), 8-18. De Swart, J. (2011). De professionele jeugdzorgwerker. Enschede: Saxion (proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam). De Swart, J. J. W., Van den Broek, H., Stams, G. J. J. M., Asscher, J. J., Van der Laan, P. H., Holsbrink-Engels, G. A., & Van der Helm, G. H. P. (2012). The effectiveness of institutional youth care over the past three decades: A meta-analysis. Children a nd Youth Services Review, 34, 1818-1824. Garrido, V., & Morales, L. A. (2007). Serious (violent and chronic) juvenile offenders: A systematic review of treatment effectiveness in secure corrections. In The Campbell Collaboration Reviews of Intervention and Policy Evaluations (C2-RIPE), July 2007. Philadelphia, PA: Campbell Collaboration. Gatti, U., Tremblay, R. E., & Vitaro, F. (2009). Iatrogenic effect of juvenile justice. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 50, 991-998. Goffman, E. (1961). Asylums: Essays on the social situation of mental patients and other inmates. New York: Doubleday. Handwerk, M. L., Field, C. E., & Friman, P. C. (2000). The iatrogenic effects of group intervention for antisocial youth: Premature extrapolations? Journal of Behavioural Education, 10, 223-238. Harder, A. T. (2011). The downside up? A study of factors associated with a successful course of treatment for adolescents in secure residential care. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen (proefschrift).
478 PEER VAN DER HELM,... Harder, A. T., Kalverboer, M. E., & Knorth, E. J. (2011). They have left the building: A review of aftercare services for adolescents in residential child and youth care. International Journal of Child and Family Welfare, 14, 86-104. Harder, A. T., Knorth, E. J., & Kalverboer, M. E. (2012). A secure base? The adolescent-staff relationship in secure residential youth care. Child and Family Social Work, 17, Doi: 10.1111/j.1365-2206.2012.00846.x. Harder, A. T., Knorth, E. J., & Zandberg, T. (2006). Residentiële jeugdzorg in beeld: Een overzichtsstudie naar de doelgroep, werkwijzen en uitkomsten. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Hermanns, J. (2010). The Wraparound Process in probation services. EuroVista: Probation and Community Justice, 1, 129-136. Hermanns, J. M. A. (2012). Dagbesteding in justitiële jeugdinrichtingen: het belang van het toekomstperspectief. In: Nieuwsbrief Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming Speciale editie: Congres RSJ 2012, 15-17. Horvath, A. O., & Luborsky, L. (1993). The role of the therapeutic alliance in psychotherapy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 61, 561-573. Huizinga, D., & Henry, K. L. (2008). The effect of arrest and justice system sanctions on subsequent behaviour: Findings from longitudinal and other studies. In A. M. Liberman, & D. S. Nagin (Eds.), The long view of crime: A synthesis of longitudinal research (pp.220-256). New York: Springer. James, C., Stams, G. J. J. M., Ascher, J. J., De Roo, A. R., & Van der Laan, P. H. (in press) Aftercare programs for reducing recidivism among juvenile and young adult offenders: A Meta Analytic Review. Clinical Psychology Review. Jetten, E., & Van der Helm, G. H. P. (2012). Dagbesteding in een JJI: meer dan je tijd uitzitten. Over leren en behandelen in een JJI. In: Nieuwsbrief Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming Speciale editie: Congres RSJ 2012, p. 18. Kamphof-Evink, L., & Harder, A. T. (2011). Delinquente vrienden: Een risico voor jongeren in een jeugdinrichting? Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 50, 318-327. Knorth, E. J., Harder, A. T., Zandberg, T., & Kendrick, A. J. (2008). Under one roof: A review and selective meta-analysis on the outcomes of residential child and youth care. Children and Youth Services Review, 30, 123-140. Knorth, E. J., Noom, M. J., Tausendfreund, T., & Kendrick, A. J. (2007). Characteristics and service responses to young people with serious antisocial and oppositional behaviour: Outlines of a practicebased model of residential care. In H. Grietens, et al. (eds.), Promoting Competence in Children and Families (pp. 199-222). Leuven: Leuven University Press. Lee, B. R., Chmelka, M. B., & Thompson, R. (2010). Does what happens in group care stay in group care? The relationship between problem behaviour trajectories during care and post-placement functioning. Child and Family Social Work, 15, 286-296. Lipsey, M. W. (2009). The primary factors that characterize effective interventions with juvenile offenders: A meta-analytic overview. Victims and Offenders, 4, 124-147. Loughran, T. A., Mulvey, E. P., Schubert, C. A., Fadan, J., Piquero, A. R., & Losoya, S. H. (2009). Estimating a dose-response relationship between length of stay and future recidivism in serious juvenile offenders. Criminology, 47, 699-740. Mackay, F. & de Weerd, Q., (2012). Niet alleen opgesloten. (Masterscriptie) Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Mager, W., Milich, R., Harris, M. J., & Howard, A. (2005). Intervention groups for adolescents with conduct problems: Is aggregation harmful or helpful? Journal of Abnormal Child Psychology, 33, 349-362. Marshall, W. L., & Burton, D. L. (2010). The importance of group processes in offender treatment. Aggression and Violent Behavior, 15, 141-149. Nijhof, K. (2011). Crossing barriers. Evaluation of a new compulsory residential treatment program for youth. Nijmegen: Radboud University (proefschrift). Parhar, K. P., Wormith, S. W., Derkzen, D. M., & Beauregard, A. M. (2008). Offender coercion in treatment: A meta-analysis of effectiveness. Criminal Justice and Behaviour, 35, 1109-1135.
DE HARNEKKIGE MYTHE DAT NIKS WERKT IN DE GESLOTEN JEUGDZORG 479 Pinker, S. (2011). The better angels of our nature: The decline of violence in history and its causes. New York: Penguin. Pritikin, M. H. (2009). Is prison increasing crime? Wisconsin Law Review, 2, 1049-1108. Pullmann, M. D., Kerbs, J., Koroloff, N., Veach-White, E., Gaylor, R., & Sieler, D. (2006). Juvenile offenders with mental health needs: Reducing recidivism using Wraparound. Crime and Delinquency, 52, 375-397. Rhule, D. M. (2005). Take care to do no harm: Harmful interventions for youth problem behaviour. Professional Psychology: Research and Practice, 36, 618-625. Schubert, C. A., Mulvey, E. P., Loughran, T. A., & Loyosa, S. H. (2012). Perceptions of institutional experience and community outcomes for serious adolescent offenders. Criminal Justice and Behavior, 39. Doi: 10.1177/0093854811426710. Spinhoven, P., Elzinga, B. M., Hovens, J. G. F. M., Roelofs, K., Zitman, F. G., Van Oppen, P., & Penninx, B. W. (2010). The specificity of childhood adversities and negative life events across the life span to anxiety and depressive disorders. Journal of Affective Disorders, 126, 103-112. Stams, G. J. J. M. (2011). Het recht van de zwakste: de forensische jeugdzorg in orthopedagogisch perspectief. Amsterdam: Amsterdam University Press (oratie). Steurer, S. (1996). Correctional education: A worthwhile investment. Geraadpleegd via: http://novel.nifl.gov/ nalld/vol3no2.htm. Stomp, O. (2012). Haal straffen en opvoeden uit elkaar bij jeugddelinquenten. SoziO - SPH, Vakblad voor Sociale en Pedagogische Beroepen (29 maart 2012). Geraadpleegd via: http://www.sozio.nl/haal-straffenen-opvoeden-uit-elkaar-bij-jeugddelinquenten/1024404. Suter, J. C., & Bruns, E. J. (2009). Effectiveness of the Wraparound Process for children with emotional and behavioral disorders: A meta-analysis. Clinical Child and Family Psychology Review, 12, 336-351. Vacca, J. (2008). Crime can be prevented if schools teach juvenile offenders to read. Children and Youth Services Review, 30, 1055-1062. Van Dam, C., Nijhof, K., Scholte, R., & Veerman, J. W. (2010). Evaluatie nieuw zorgaanbod gesloten jeugdzorg voor jongeren met ernstige gedragsproblemen. Nijmegen: Praktikon. Van der Helm, G. H. P. (2011). First do no harm. Amsterdam: SWP Publishers (proefschrift VU Amsterdam). Van der Helm, G. H. P. (2012). Jeugdzorg Plus, van opsluiten naar behandelen...en trajectzorg. Transities in de gesloten jeugdzorg. Toespraak op het VWS Congres Trajecten JZ plus, 19 maart 2012, Sassenheim. Van der Helm, G. H. P., & Austmann, B. (in press). Meester en Hulpverlener. Over het werk van docent in de gesloten jeugdzorg. Sozio SPH, Vakblad voor Sociale en Pedagogische Beroepen, 3 (in press). Van der Helm, G. H. P., Boekee, I., Stams, G. J. J. M., & Van der Laan, P. H. (2011). Fear is the key. Keeping the delicate balance between flexibility and control in a Dutch youth prison. Journal of Children s Services, 6, 248-263. Van der Helm, G. H. P., Klapwijk, M., Stams, G. J. J. M., & Van der Laan, P. H. (2009). What Works for juvenile prisoners: The role of group climate in a youth prison. Journal of Children s Services, 4, 36-48. Van der Helm, G. H. P., Stams, G. J. J. M., & Van der Laan, P. H. (2011). Measuring group climate in a forensic setting. The Prison Journal, 91, 158-177. Van der Helm, G. H. P., Stams, G. J. J. M., Van der Stel, J. C., Van Langen, M. A. M., & Van der Laan, P. H. (2011). Group climate and empathy in a sample of incarcerated boys. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology. Doi:10.1177/0306624X11421649. Van der Helm, G. H. P., Van Genabeek, M., Stams, G. J. J. M, & Van der Laan, P. H. (2011). Violence in youth prison: The role of group climate and personality. Journal of Forensic Psychiatry and Psychology. Doi: 10.1080/14789949.2011.633615. Van der Helm, G. H. P., Wissink, I.B., Stams, G. J. J. M, & De Jong, T. (2011). Measuring treatment motivation in a forensic setting. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology. Van Miert, V.S.L. (2012). Werken aan een open groepsklimaat. Een onderzoek naar het verband tussen het werkklimaat en het leefklimaat in de residentiele jeugdzorg. (Masterscriptie) Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
480 PEER VAN DER HELM,... Walter, U. M., & Petr, C. G. (2011). Best practices in Wraparound: A multidimensional view of the evidence. Social Work, 56, 73-80. Weisburd, D., Lum, C. M., & Petrosino, A., (2001). Does research design affect study outcomes in criminal justice? Annals of the American Academy of Political and Social Science, 578, 50-70. Weiss, B., Caron, A., Ball, S., Tapp, J., Johnson, M., & Weisz, J. R. (2005). Iatrogenic effects of group treatment for antisocial youths. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 73, 1036-1044. White, H. R., Shi, J., Hirschfield, P., Mun, E. I., & Loeber, E. R. (2009). Effects of institutional confinement for delinquency on levels of anxiety and depression among male adolescents. Youth Violence and Juvenile Justice, 8, 295-313. Witvliet, M. (2009). Relations with peers and development of psychological problems; a group approach. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam (proefschrift). Onderwijs in de keten Frits Harinck, Anjette van de Ven & Martijn Willemse (Red.) 9789044129519, 260 blz., 24,00 (Advertentie) Passend onderwijs staat volop in de belangstelling. Is het niet vanwege de ingrijpende verbouwing van het onderwijsveld die voor passend onderwijs nodig is, dan wel vanwege de politieke (financiële?) perikelen die deze vernieuwing begeleiden. Wel bezuinigen? Niet bezuinigen? Passend onderwijs wil een antwoord zijn op de toenemende diversiteit van leerlingen in het regulier onderwijs, een gevolg van het overheidsbeleid zoveel mogelijk leerlingen regulier onderwijs te laten volgen. Die ontwikkelingen stellen hoge eisen aan de leraar. Hij dient om te kunnen gaan met verschillen tussen leerlingen en zal veel meer maatwerk moeten leveren. Ook ziet hij zich voor de opgave gesteld zijn professionaliteit verder te ontwikkelen. Drie dingen staan daarbij centraal: beter inspelen op onderwijsbehoeften van leerlingen, nauwer samenwerken met ouders en andere bij het onderwijs betrokken partijen en het kritisch volgen van het eigen onderwijs kritisch en dat zo nodig verbeteren. Kennis over samenwerken en gedifferentieerd onderwijs speelt daarbij een belangrijke rol. Dit boek is geschreven door leden en lectoren van de Kenniskring Onderwijszorg en samenwerking in de Keten. Het is hun taak bij te dragen aan kennisontwikkeling over onderwijszorg en passend onderwijs en hier ontmoeten kenniskring en werkveld elkaar. Dit boek doet verslag van de activiteiten van de Kenniskringleden, waarin thema s aan de orde komen als: video-interactiebegeleiding voor leraren, reboundvoorzieningen, samenwerken met ouders, omgaan met gedragsproblemen via schoolontwikkeling, leesmotivatie en rekengesprekken. Het boek is bestemd voor professionals in het onderwijs, voor studenten van lerarenopleidingen en voor hun opleiders. Ook leden van educatieve kenniskringen kunnen in dit boek aanknopingspunten vinden voor hun onderzoek.