Groot denken op kleine schaal. Kansen voor het bedrijfsleven binnen en buiten de EU

Vergelijkbare documenten
Exportprestaties van het industriële MKB in 2003

Internationale handel visproducten

Samenvatting Flanders DC studie Internationalisatie van KMO s

Exportmonitor Het noordelijke bedrijfsleven wordt steeds internationaler

Nederlandse exportgroei houdt aan

Stijging van export en exportkansen in industrie, diensten en groothandel

De agrarische handel van Nederland in 2010

De agrarische handel van Nederland in 2012

M Positieve exportontwikkeling zet door. Exportthermometer drs. S.C. Oudmaijer

Handels- en investeringscijfers Australië-Nederland 1

Jaarmonitor goederenvervoer

Handels- en investeringscijfers Zuid-Korea-Nederland 1

Conjunctuur enquête. Technologische Industrie Nederland

Handels- en investeringscijfers Canada-Nederland 1

Veranderingen in de internationale positie van Nederlandse banken

1.4 Factoren die bepalend zijn voor reële convergentie

2.2. EUROPESE UNIE Droogte remt groei melkaanvoer af. Melkaanvoer per lidstaat (kalenderjaren) (1.000 ton) % 18/17

De agrarische handel van Nederland in 2013

Marktontwikkelingen varkenssector

Handels- en investeringscijfers Zwitserland-Nederland 1

Handels- en investeringscijfers Ierland-Nederland 1

Handels- en investeringscijfers Spanje-Nederland 1

De buitenlandse handel van België

Handels- en investeringscijfers Verenigd Koninkrijk-Nederland 1

De agrarische handel van Nederland in 2014

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

Handelsstromen Rozenstruiken 2009 / 14. Zoetermeer, Maart 2009 Peter van der Salm Productschap Tuinbouw, Afdeling Markt en Innovatie

LANDEN ANALYSE ITALIË

Arbeidsproductiviteit in MKB en grootbedrijf

Buitenlandse vrachtwagens op de Nederlandse wegen

Handels- en investeringscijfers Verenigde Arabische Emiraten- Nederland 1

Internationale varkensvleesmarkt

M Een 'directe buitenlandse investering' is méér dan investeren alleen. Buitenlandse investeringen door MKB-bedrijven

De agrarische handel van Nederland in 2013

De internationale handel in goederen van Nederland in 2004

Potplanten en jonge planten 2007

ADOPTIE Trends en Analyse Statistisch overzicht interlandelijke adoptie over de jaren 2011 tot en met 2015

Internationale handel in goederen van Nederland 2012

Profit. Europa is een van s werelds meest welvarende regio s. en heeft een van de grootste interne markten. Deze

De buitenlandse handel van België

M MKB heeft internationale handelsgeest

De Nederlandse landbouwexport De publicatie is tot stand gekomen in samenwerking met: De Nederlandse landbouwexport 2017

De Nederlandse landbouwexport De publicatie is tot stand gekomen in samenwerking met: De Nederlandse landbouwexport 2017

Export-update Noord- en Zuid-Amerika - juli 2014

Branche Update: Container terminals

Product-info Aubergine

1 De onderneming in de wereldeconomie

Handels- en investeringscijfers Zuid-Afrika-Nederland mei 2019

De Nederlandse concurrentiepositie in de internationale dienstenhandel

Winstgroei en buffers ondersteunen investerings herstel

Dienstensector houdt vertrouwen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 2,9 procent in Economische groei vierde kwartaal 2,7 procent

Handels- en investeringscijfers Nederland-Verenigd Koninkrijk 1

Samenvatting Internationaliseringsmonitor 2010

Internationaal succesvol, ook voor u dichtbij!? TNS Nipo

LANDEN ANALYSE BELGIË

Handels- en investeringscijfers Denemarken-Nederland april 2019

Handels- en investeringscijfers Australië-Nederland mei 2019

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten

LANDEN ANALYSE DUITSLAND

Handels- en investeringscijfers Canada-Nederland maart 2019

2018D19763 LIJST VAN VRAGEN

Regionaal-Economische Barometer

Handels- en investeringscijfers België-Nederland juni 2019

FACTSHEET FRESH VEGETABLES

Ernst & Young ICT Leadership. Resultaten ICT Barometer over conjunctuur, bestedingen en offshore outsourcing. Jaargang 6 17 mei 2006.

Kansen in de nieuwe EU-lidstaten

De Watersector Exportindex (WEX)

Handels- en investeringscijfers Brazilië-Nederland mei 2019

Recordhoeveelheid varkensvlees uitgevoerd

FACTSHEET ASPERGES ASPERGES: MEXICO IN OPKOMST

Belgische kledingsector : redelijk goed klimaat in 2007 maar dreigende onweerswolken in 2008

LANDEN ANALYSE DENEMARKEN

Hieronder vindt u de belangrijkste sheets uit de presentatie van Mr. Drs. J. Wijn, zoals deze zijn vertoond tijdens de 'ABN AMRO blikt

Persbericht. Economie verder gekrompen. Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitvoer blijft groeien. Minder investeringen

FACTSHEET ZUID AFRIKA

Bijkomende informatie:

ADOPTIE Trends en analyse Statistisch overzicht interlandelijke adoptie over de jaren 2009 tot en met 2013

Handels- en investeringscijfers China-Nederland februari 2019

Exportontwikkeling van het industriële MKB

Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid

Samenvatting Aardrijkskunde hoofdstuk 1 paragraaf 2,3,4,7,8

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Vooral opwaartse bijstelling overheidsconsumptie. Kwartaal-op-kwartaalgroei 0,6 procent

De internationale handel in goederen van Nederland in 2009

Draagvlak bij burgers voor duurzaamheid. Corjan Brink, Theo Aalbers, Kees Vringer

De buitenlandse handel van België

Persconferentie: De Nederlandse conjunctuur in 2008, d.d. 13 februari 2009.

FACTSHEET Nederland Handelsstroom verse groenten en fruit Fruit & Vegetable Facts; Jan Kees Boon; ;

Samenvatting. 1. Wat houdt het begrip internationale samenwerking in?

Internationale Benchmark 2009 Extra landen

Voorjaarsprognoses : Europees herstel houdt aan ondanks nieuwe risico's

Logistieke top-100: bouwsteen in waarde logistieke sector voor Nederland

ADOPTIE Trends en analyse

ADOPTIE Trends en analyse Statistisch overzicht interlandelijke adoptie over de jaren 2012 tot en met 2016

Suriname: een potentiële outsourcing

Herstel in de industrie zet door. Samenvatting. Totale industrie. Omzet stijgt. Eerste kwartaal 2014

Exportstatistiek Bloemkwekerijprodukten FEBRUARI 2012

De buitenlandse handel van België. - 2 de semester

De inkomensverdeling van ouderen internationaal vergeleken

Eindexamen vwo economie II

Transcriptie:

Kansen voor het bedrijfsleven binnen en buiten de EU

Inhoudsopgave 1. Introductie 2 2. Grensoverschrijdende ontwikkelingen 4 Grotere schaal: de wereld voorbij de grens 4 Nederlandse handelspartners in verleden, heden en toekomst 4 Nederlandse investeringen 5 Schaalverkleining in Nederland 6 3. Sectoren: internationalisatie en schaal 7 Agrarische sector 7 Industrie 11 Transport 16 Over sectoren heen 22 4. Kansen voor samenwerking in de EU 23 Grensoverschrijdend samenwerken 23 Toegenomen mobiliteit 24 Globalisering, handelsaandelen en grondstoffen 25 Samenwerken op infrastructureel gebied: Rotterdam 26 Transactiekosten, samenwerken en juridische bedrijfsvormen 27 Case study: schaalvoordelen door invoering van de euro 28 Conclusie 28 5. Aanbevelingen 30 Voor bedrijven 30 Voor overheden 30 Voortrekkersrol 31 Bronnen 32 Colofon 33 1

1. Introductie Globalisering doet de wereld veranderen in een snel tempo. In een periode van vijftien tot twintig jaar zal het aantal consumenten in de wereld met een consumptiepatroon zoals wij dat kennen bijna verdrievoudigen. Gebouwen en nieuwe productiecapaciteit verrijzen in een rap tempo. Er wordt een flink beroep gedaan op de grondstoffenwinnende industrie en de landbouw. Tevens wordt de capaciteit van de transportsector stevig getest om vraag en aanbod fysiek bij elkaar te brengen. Globalisering is vooral mogelijk dankzij een reductie in informatie-, communicatie-, reis- en vervoerskosten. Fysieke en mentale afstanden verkleinen daardoor en de wereld komt binnen handbereik. Behalve dat lagere ICT- en transportkosten de wereld kleiner maken leiden deze lagere kosten ook tot een andere interactie tussen bedrijven, klanten, leveranciers en investeerders. Met kortere communicatielijnen kunnen activiteiten gemakkelijker binnen netwerkverbanden en over grotere afstanden worden georganiseerd. De grote vraag is hoe het beste ingespeeld kan worden op deze ontwikkelingen, die organisatie- en marketingkeuzes impliceren op vele terreinen, zoals: afzetgebieden specialisatie- en differentiatiegraad flexibiliteit kwaliteit volume samenwerking et cetera Veel van de bovengenoemde keuzevraagstukken hangen samen met de schaal waarop bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd. Het bepalen van de optimale schaal van een bedrijfsactiviteit is een lastig vraagstuk. Flexibiliteit en klantgerichtheid staan vaak lijnrecht tegenover de kosten per product of dienst. Globalisering, oftewel een toenemend marktbereik terwijl productie en consumptie snel groeien, zal de vraag naar specialisatie en naar omvangrijker bedrijfsactiviteiten doen toenemen. Intuïtief is men geneigd te denken dat schaalgrootte een belangrijke voorwaarde is om concurrerend te kunnen zijn. Volumes kunnen alleen worden gerealiseerd met organisaties die op grote schaal zijn ingericht. Ook specialisatie lijkt zich vooral uit te betalen als er een minimaal aantal klanten beschikbaar is voor de desbetreffende producten of diensten. Om dit minimaal aantal specialistische klanten te bereiken, zullen meer markten gelijktijdig bediend moeten worden. Een juiste schaalgrootte is dus essentieel. We zien in het Nederlandse bedrijfsleven verschillende tendensen op het gebied van schaalgrootte. In de landbouw is een proces van schaalvergroting al lang bezig. Dit is vooral het gevolg van het EU landbouwbeleid, maar heeft ook wel te maken met de door globalisering gevraagde schaalgrootte. Niets wijst erop dat dit proces snel ten einde zal komen, laat staan omkeren. Daar staat, heel verrassend, tegenover dat de in Nederland relatief belangrijker - industrie juist lijkt te verkleinen qua schaal. De daling van het aantal medewerkers per industrieel bedrijf is al een aantal jaren gaande en deze trend lijkt vooralsnog door te zetten. 2

Deze schaalverkleining vindt plaats terwijl de wereld snel globaliseert. Op zich hoeft dit geen probleem te zijn indien de negatieve effecten van schaalverkleining kunnen worden opgevangen door samenwerking 1. Lagere ICT- en transportkosten zouden samenwerken immers gemakkelijker kunnen hebben gemaakt. De schaalgrootte van Nederlandse bedrijven staat centraal in dit onderzoek. Om handel te drijven, dient een bedrijf of een samenwerkingsverband van bedrijven een bepaalde capaciteit te bezitten om markten te kunnen doorgronden en te kunnen bedienen. Hoe groter de capaciteit van een bedrijf, des te meer (potentiële) markten het tot zijn domein kan maken. Nevenstaande grafieken lijken een verband te suggereren tussen de omzet en arbeidsproductiviteit per werknemer en de grootte van bedrijven naar aantal werknemers. Indien bedrijven in Nederland minder werknemers krijgen dan is het waarschijnlijk dat de omzet en arbeidsproductiviteit per werknemer relatief gezien zullen dalen. Indien globalisering schaalgrootte vereist, dan zal de druk om samen te werken groter worden. We gaan dieper in op schaalverkleining en samenwerkingsverbanden. Aangezien de Nederlandse markt relatief klein is en de economie open, zijn Nederlandse bedrijven al snel aangewezen op samenwerkingsverbanden over de grens. De samenwerking met verder weg gelegen landen, die meestal meer van ons verschillen qua structuur en cultuur dan de dichterbij gelegen landen, vergt in principe een grotere schaal dan de handel met dichterbij gelegen landen. Kleinere bedrijven zullen samenwerkingsverbanden daarom waarschijnlijk dichter bij huis zoeken. Het is om die redenen dat we in dit onderzoek in het bijzonder zullen kijken naar de samenwerkingsverbanden in de gemeenschappelijke markt van de Europese Unie. Nu de EU 50 jaar bestaat, lijkt de interne markt een groot potentieel te hebben als visvijver voor samenwerkingsverbanden voor het kleinschalige bedrijfsleven. We richten ons voornamelijk op de activiteiten van Nederlandse bedrijven met een grootte tot 250 werknemers. Deze bedrijven worden vaker met schaalproblematiek geconfronteerd als ze internationale handel drijven of acquisities plegen over de grens. In hoofdstuk twee gaan we nader in op de zojuist genoemde ontwikkelingen, waarna we in het derde hoofdstuk een aantal bedrijfstakken de revue laten passeren. In het afsluitende hoofdstuk kijken we naar een aantal mogelijkheden om samenwerking tussen bedrijven binnen Europa te verbeteren, waardoor er beter kan worden ingespeeld op de kansen die de globalisering biedt. Eric Huliselan, tel. (020) 628 2138, eric.huliselan@nl.abnamro.com Floris Kleemans, tel. (020) 628 7039, floris.kleemans@nl.abnamro.com 1 Aangezien schaalproblematiek zich op vele fronten kan manifesteren, zoals bij inkoop, verkoop, productontwikkeling, ondersteunende dienstverlening, et cetera, en de bijbehorende problemen op vele wijzen op het bordje van de ondernemer kunnen komen, hanteren we in dit onderzoek een zeer ruime definitie van samenwerking. Zodoende omvat ons begrip samenwerking onder andere (wederzijdse) investeringen, deelnemingen, bundeling van activiteiten, facilitering door derden (inclusief overheden), franchising en uitbesteding (outsourcing en offshoring). 3

2. Grensoverschrijdende ontwikkelingen Grotere schaal: de wereld voorbij de grens Met een relatief klein thuisland is een Nederlandse producent of dienstverlener relatief snel geneigd de grens over te trekken om zijn waar aan de man te brengen. Hierdoor, maar ook vanwege gunstige natuurlijke omstandigheden voor wederuitvoer en doorvoer, is de Nederlandse economie voor een groot deel afhankelijk van de internationale handel. Daarnaast bezit Nederland, afgezien van het aardgas, nauwelijks grondstoffen. Dit maakt het belang van een open economie alleen maar groter. De Nederlander is zich zeer bewust van deze afhankelijkheid en handelt daarnaar. Dat draagt bij aan de reputatie van Nederland als handelsland. Het ondernemen over de grens is meestal een groter avontuur dan het ondernemen op de thuismarkt en het minder bekende brengt vaak ook meer risico s met zich mee. Een dergelijke klus lijkt sneller geklaard met steun en vertrouwen van één of meer gelijkgestemden. Misschien is het daarom ook niet verwonderlijk dat de Naamloze Vennootschap een Nederlandse uitvinding is geweest die later met succes werd gekopieerd in allerlei afgeleide varianten in het buitenland. De N.V. kwam tot stand toen Nederland grotere ambities kreeg om handel te gaan drijven en het zich realiseerde dat het schaalgrootte nodig had. Nederlandse handelspartners in verleden, heden en toekomst De naoorlogse handel van Nederland doorliep ruwweg twee fases. De eerste was die waarin een gemeenschappelijke Europese markt ontstond en de handel zich vooral daarop richtte. Dit proces duurde decennia en leidde ertoe dat de intraregionale handel binnen Europa sneller toenam dan de handel naar buiten. Dit is opmerkelijk, aangezien de EU veel lidstaten kent die relatief klein zijn en vaak hun eigen taal en wetgeving hebben. Daardoor zijn er vaak landspecifieke verpakkingen en netwerken van marketeers, distributeurs en agenten nodig. Tot 1999 waren ook de financiële transactiekosten relatief hoog vanwege de individuele munteenheden die geanalyseerd en afgedekt werden. Deze omstandigheden leidden tot relatief hoge transactiekosten bij het zakendoen binnen de EU. Ondanks dat de West-Europese economieën niet (veel) harder groeiden dan de rest van de wereld, nam het intraregionale handelsaandeel flink toe. In die zin valt te zeggen dat de Europese economische integratie een positieve invloed heeft gehad op de Nederlandse handel. Daarbij moet worden opgemerkt dat de Nederlandse handel met andere EU-landen relatief belangrijker is (het kent een groter handelsaandeel) dan dat van het gemiddelde EU-land. Dit komt voor een groot gedeelte door de rol die Nederland als distributieland heeft en de daarbij behorende wederuitvoer en doorvoer. Rond het midden van de jaren negentig zien we een kentering en wordt het handelsaandeel van de EU-15 snel minder. Er is weer een opleving in het EU-aandeel rond momenten dat nieuwe landen toetreden tot de Unie, maar deze blijkt van tijdelijke aard te zijn. Ondanks dat er nieuwe lidstaten bijkomen, blijkt dat de intraregionale handel niet harder kan groeien dan de extra-communitaire handel. In het geval van Nederland is de val van het aandeel van de EU-15 in de totale buitenlandse handel sinds de jaren negentig een stuk groter dan voor het gemiddelde EU-land. Nederland is kennelijk meer gevoelig voor de ontwikkelingen buiten de EU dan de meeste andere EU-landen. 4

Na de jaren negentig wordt de EU dus relatief minder belangrijk als Nederlandse handelspartner. Deze trendbreuk leidt een nieuwe periode in. We schrijven de verminderde belangstelling voor de EU als handelsmarkt vooral toe aan een veel sneller groeiend overig gedeelte van de wereldeconomie. Het gaat hierbij voornamelijk om de zogenaamde opkomende markten die veel talrijker qua inwoneraantal zijn, maar een lager besteedbaar inkomen per hoofd van de bevolking hebben. Onder invloed van de globalisering komen de verschillen in productiekosten tussen landen beter tot uiting en verschuift het zwaartepunt van de economische activiteit meer naar de opkomende markten die profiteren van lagere kosten. Dit valt ook op te maken uit de handelsbalansen van opkomende markten. Deze waren grosso modo negatief (deze landen hadden tekorten op de handelsbalans) tot midden jaren negentig, waarna zij daarna steeds positiever zijn geworden. Met een verschuiving van economische activiteit en versnelde toegang tot technologie worden inkomensverschillen tussen landen in het algemeen kleiner en groeit de handel met en tussen de opkomende markten sneller dan in de rest van de wereld. In veruit de meeste gevallen zal de handel met landen buiten de EU zich afspelen op grotere afstanden en zullen deze markten minder gemeenschappelijke kenmerken hebben dan de markten binnen de Unie. Het verder van huis exporteren, stelt meestal hogere eisen aan taal- en cultuurvaardigheden, kennis van wetgeving, logistiek beleid en netwerken van contacten. Te verwachten valt dat er een groter beroep zal worden gedaan op schaalvoordelen om markten buiten de EU te bedienen. Nederlandse investeringen Interessant is om te zien of Nederlandse investeringen het handelspatroon volgen. Mocht dit het geval zijn, dan zouden investeringen sinds het midden van de jaren negentig ook meer buiten de EU moeten plaatsvinden. Dit blijkt niet het geval. In tegendeel! De cijfers over Nederlandse directe investeringen van De Nederlandsche Bank laten een tendens zien waarbij deze investeringen relatief steeds meer naar de andere EU lidstaten vloeien. Vooral de Verenigde Staten verliezen terrein, als investeringsbestemming van Nederland, maar ook als investeerder in Nederland. Het investeringsaandeel blijft gestaag toenemen ten koste van de extra-communitaire investeringen. Deze relatie is wederzijds, aangezien de andere EU-lidstaten ook relatief steeds meer in Nederland investeren. Deze ontwikkeling is opmerkelijk omdat de stijgende investeringsaandelen in schril contrast staan met de dalende handelsaandelen, en ook omdat de economische groei in de EU achterblijft bij die in de rest van de wereld. We concluderen dat de rol van de EU voor het Nederlandse bedrijfsleven verschuift van afzetmarkt en inkoopmarkt naar investeringsmarkt. 5

Schaalverkleining in Nederland Hoewel de problematiek van schaalgrootte van verschillende kanten te benaderen is, duiden cijfers over aantallen medewerkers per bedrijf erop dat er grondige veranderingen in het Nederlandse bedrijfsleven plaatsvinden waarbij de bedrijfsomvang afneemt. Het lijkt hier vooral de industrie en dienstverlening te betreffen. In hoofdstuk 3 wordt dieper ingegaan op enkele specifieke sectoren. Indien we kijken naar de schaalgrootte van bedrijven in een aantal andere EU-lidstaten, dan laat Eurostat ons interessante verschillen zien. Ten eerste blijkt dat Nederland relatief veel bedrijven kent met een omvang van meer dan twintig medewerkers. Van de 22 landen die gemeten werden binnen de EU-27 (Frankrijk en Duitsland vielen hier buiten), hadden alleen de Baltische staten, Roemenië en Luxemburg een groter aandeel van bedrijven met meer dan twintig werknemers in hun economie. Nederland lijkt daarmee relatief meer schaalgrootte te kennen dan de meeste overige EU-landen. Overigens valt bij deze statistieken wel op dat Nederland het enige land is waarbij het aantal bedrijven met meer dan twintig werknemers in absolute zin daalt. In sommige landen blijft het aantal bedrijven met meer dan twintig werknemers ongeveer gelijk, terwijl in het merendeel van de landen dit aantal toeneemt. Onder de landen met veel kleine bedrijven zijn ook interessante verschillen waar te nemen. Nederland en het Verenigd Koninkrijk hebben relatief weinig éénpitters, maar hebben weer een veel hoger dan gemiddeld aandeel in de bedrijven die één tot vijf werknemers tellen. Bij de zuidelijke lidstaten en de Scandinavische landen lag deze verhouding weer anders. Samenvattend kunnen we stellen dat de lidstaten een zeer groot onderling verschil kennen in hun bedrijfsstructuur, naar schaalgrootte gemeten. Daarnaast blijft het verbazen dat Nederland, in tegenstelling tot de andere EU-landen een absolute afname kent van het aantal grotere bedrijven. In het volgende hoofdstuk gaan we dieper in op het bovenstaande en kijken we naar de ontwikkelingen in schaalgrootte en internationalisatie voor een aantal - voor Nederland belangrijke - bedrijfssectoren. 6

3. Sectoren: internationalisatie en schaal In dit hoofdstuk bezien wij hoe de agrarische sector, de industrie en het transportwezen zich hebben ontwikkeld bij de blik naar buiten. In dit kader zullen wij aandacht schenken aan de Nederlandse export en investeringen in het buitenland. In aansluiting op de voorgaande hoofdstukken zullen wij hierbij vooral de positie van de EU versus de rest van de wereld in ogenschouw nemen. Daarnaast gaan wij per sector in op de ontwikkeling van de schaalgrootte. Zoals hiervoor werd aangegeven, is schaal een belangrijk instrument voor bedrijven om zich in een globaliserende wereld te handhaven. Om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de Nederlandse export, maken wij gebruik van de uitvoerstatistieken van het CBS. Opgemerkt moet worden dat de CBScijfers ook wederuitvoer omvatten. Bij wederuitvoer worden goederen geïmporteerd om ze daarna in vrijwel onbewerkte vorm weer te exporteren. De cijfers omvatten dus niet alleen de export van de Nederlandse agrarische sector en industrie. Desondanks kunnen - zij het met het nodige voorbehoud - conclusies worden getrokken met betrekking tot de geografische spreiding van de export van deze sectoren. Wat betreft de ontwikkeling van de investeringen in het buitenland, baseren wij ons op cijfers van DNB. Tot de directe investeringen rekent DNB de transacties die samenhangen met de verwerving van aandelenkapitaal door ondernemingen in buitenlandse ondernemingen (door oprichting, fusie of overname) met als doel zeggenschap in het bestuur van die onderneming te verkrijgen. Verder behoren daartoe alle overige financiële transacties tussen gelieerde ondernemingen (leningen, ingehouden winsten, mutaties in onderlinge rekeningen-courant), evenals de aan- en verkopen van onroerend goed. Bij de keuze van de maatstaf voor schaalgrootte laten wij ons leiden door wat in de sector gebruikelijk dan wel beschikbaar is. Dit betekent dat in de sectoren industrie en transport werknemersgrootte als maatstaf wordt gehanteerd, en in de agrarische sector areaalgrootte of aantal dieren. Agrarische sector Na de Tweede Wereldoorlog groeide het besef dat oorlog en economische depressie als ontwrichtende mechanismen tot elke prijs moesten worden bestreden. Samenwerking werd geacht daartoe het geëigende instrument te zijn. Vanwege de behoefte aan grondstoffen voor de wederopbouw werden als eerste kolen en staal aangegrepen voor samenwerking. Verschillende motieven hebben er toe geleid dat daarna het oog viel op de landbouw als terrein voor samenwerking. Zo kende Europa een groot voedseltekort, een grote afhankelijkheid van import die met schaarse dollars betaald moest worden en een sterk groeiende bevolking. Daarnaast werd de noodzaak gevoeld de voedselprijs te drukken, de inkomenspositie van boeren op een redelijk niveau te brengen en onderlinge tarieven af te breken. Al met al werd in 1962 tot de invoering van een gemeenschappelijk landbouwbeleid besloten, gekoppeld aan de verdere vorming van de douane-unie. Zo ontstonden de eerste marktordeningen voor granen en afgeleide producten, later gevolgd door die voor zuivel, suiker, rundvlees en andere producten. Gesteld kan worden dat de landbouw vanaf het allereerste begin een belangrijke bouwsteen is geweest bij de totstandkoming van de Europese samenwerking. 7

Export Tabel 1: Nederlandse export van agrarische producten naar bestemming, in % 1996 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Belgie en Luxemburg 11 10 10 11 11 11 11 10 Denemarken 2 2 2 2 2 2 2 2 Duitsland 32 28 27 26 26 26 26 25 Frankrijk 12 12 12 12 11 11 10 10 Italië 7 8 8 7 7 7 7 7 Spanje 2 3 3 3 3 4 4 3 Verenigd Koninkrijk 9 11 12 12 12 12 12 12 Zweden 2 2 2 2 2 2 2 2 Overig EU-15 5 5 5 5 5 5 5 5 Totaal EU-15 82 80 80 79 80 79 79 78 T-10 - - - - - 1 4 4 West-Europa 85 82 82 82 83 82 82 81 Oost-Europa 4 3 4 4 4 5 5 6 Noord-Amerika 3 4 4 5 5 4 4 4 Midden- en Zuid-Amerika 1 1 1 1 1 1 1 1 Azië 5 6 5 5 5 5 5 5 Rest wereld 2 3 3 3 3 3 3 3 Totaal* 100 100 100 100 100 100 100 100 Totaal in EUR mld 35 42 44 45 45 47 48 52 in % BBP 14 14 11 10 10 10 10 10 Bron: CBS; bewerking ABN AMRO * door afronding kunnen bij sommatie de totalen boven of onder de 100 uitkomen De totale export van agrarische producten is sinds 1996 met bijna 50% toegenomen. Hoewel het exportaandeel van de EU-15 in de loop der tijd geleidelijk is afgenomen, is het aandeel met 78% in 2006 nog steeds fors te noemen. Het leeuwendeel van de Nederlandse export van goederen is bestemd voor België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Tot de toetreding van de T-10 was de handel in granen, zuivel, rundvlees, suiker en tuinbouwproducten tussen de EU-15 en de toetreders onderhevig aan restricties. Met de toetreding zijn de belemmeringen weggehaald en kunnen agrarische producten vrijelijk tussen de twee regio s bewegen. Uit tabel 1 komt naar voren dat de export naar de toegetreden landen wel in waarde is toegenomen, maar dat het gewicht van deze landen de afgelopen twee jaar stabiel is gebleven. Dit strookt met de toentertijd levende verwachting, dat een snelle ontwikkeling zou worden belemmerd door een bureaucratische overheid, het moeilijk kunnen inschatten van de betrouwbaarheid van de zakenpartners, financieringsproblemen, douanehinder en een gebrek aan betrouwbare informatie over lokale markten. De afkorting T-10 verwijst naar de tien toetredingslanden landen die het verschil maken tussen de EU-15 en de EU-25. 8

Directe investeringen in het buitenland Tabel 2: Directe investeringen Nederlandse landbouw en visserij naar bestemming, in % 1995 2000 2001 2002 2003 2004 2005 België en Luxemburg 10 2 3 3 4 4 0 Denemarken 5 2 3 3 4 4 3 Duitsland 55 34 42 44 41 41 25 Frankrijk 13 7 7 6 8 8 4 Italië 0 1 1 2 1 1 4 Spanje 2 13 6 6 0 0 3 Verenigd Koninkrijk 4 3 3 5 8 8 4 Overige EU-landen 0 0 0 0 0 0 0 Totaal Europese Unie 90 63 65 67 67 67 42 Overig Europa 1 1 2 2 4 4 2 Verenigde Staten 5 27 23 17 7 7 4 Midden- en Zuid-Amerika 3 4 3 3 5 5 41 Afrika 0 1 4 6 12 12 6 Overige landen 0 4 3 4 6 6 6 w.v. Zuidoost-Azië* 0 0 0 0 0 0 0 Totaal ** 100 100 100 100 100 100 100 Totaal in EUR miljoen 92 209 307 266 162 162 189 in % BBP 0 0 0 0 0 0 0 Bron: DNB; bewerking ABN AMRO * Zuidoost-Azië omvat Brunei, Cambodja, China, Filippijnen, Hongkong, Indonesië, Laos, Maleisië, Myanmar, Singapore, Taiwan, Thailand, Vietnam en Zuid-Korea ** door afronding kunnen bij sommatie de totalen boven of onder de 100 uitkomen In het algemeen vertoont de ontwikkeling van de directe buitenlandse investeringen naar waarde gemeten een grilliger patroon dan die van de export. Dit betekent dat het belang van een land of regio door de tijd heen aan heftige fluctuaties onderhevig kan zijn. Zo is door een zeer forse toename van directe investeringen in Midden- en Zuid- Amerika in 2005 het belang van deze regio flink toegenomen en dat van de EU enorm gekelderd. Het belang van de EU in de directe investeringen ligt overigens op een lager niveau dan het EU-aandeel in de export (zie ook tabel 1). In het algemeen valt de nadruk bij de investeringen buiten Europa op de Verenigde Staten, Midden- en Zuid-Amerika en Afrika. Opvallend is dat het aandeel van de overige EU-landen, inclusief de T-10 sinds 2004, verwaarloosbaar is. Dat de toegetreden landen dringend om buitenlandse investeringen verlegen zitten, is algemeen bekend. Schaalgrootte en kwaliteit worden namelijk steeds belangrijkere voorwaarden om op de Europese markt succesvol te opereren. Hoewel consolidatie en schaalvergroting schoorvoetend toenemen binnen de T-10, is het gemiddelde bedrijf te klein om een betekenisvolle rol op de exportmarkt te spelen. Daarnaast moeten bedrijfsmiddelen en productiemethoden in het algemeen in een moderner jasje worden gestoken, teneinde de productiviteit te verhogen en de productkwaliteit te verbeteren. De meeste bedrijven hebben echter moeite om aan kapitaal en kennis te komen om de noodzakelijke omslag te maken. Investeringen door bedrijven uit de ontwikkelde landen zijn dan ook broodnodig. Een probleem is echter dat de kwaliteit van de infrastructuur, de overheidsstructuur en de wet- en regelgeving van de T-10 achterlopen op die van de 9

EU-15. Het zal nog even duren voordat de kloof wordt gedicht. Dit betekent dat investeringen en kennisoverdracht richting de T-10 een zaak van lange adem gaat worden. Overigens spelen behalve de toegetreden landen ook de ontwikkelingslanden in de Aziatische regio geen rol bij de directe investeringen van de agrarische sector. Schaalgrootte Voor het bepalen van de ontwikkeling van de schaalgrootte binnen de agrarische sector, gebruiken wij de areaalgrootte of het aantal dieren als meetlat omdat dat in deze sector het meest gebruikelijk is. De agrarische sector wordt gekenmerkt door een continu proces van schaalvergroting. Zo is in de meeste subsectoren het totale aantal bedrijven in de loop der tijd afgenomen terwijl de gemiddelde omvang in ha of aantal dieren is toegenomen. De tabellen 3, 4 en 5 illustreren dit duidelijk. Tevens is in de meeste deelsectoren het belang van de zeer grote bedrijven toegenomen. De belangrijkste drijfveren voor schaalvergroting zijn van bedrijfseconomische (kostprijsverlaging) en markttechnische (voldoende marktomvang) aard. Algemeen wordt verwacht dat het aantal bedrijven verder zal dalen. De overgebleven bedrijven zullen verder in schaal groeien. Tabel 3: Aantal bedrijven met akkerbouwgewassen naar ha tot 20 20 tot 50 50 tot 75 75 en meer totaal bedrijven ha per bedrijf 1990 52392 8075 2058 1051 63576 12,6 1995 47608 7693 2038 1169 58508 13,6 2000 40744 7634 2007 1340 51725 15,6 2001 38093 7485 1982 1387 48947 16,3 2002 37604 7534 2075 1556 48769 16,9 2003 35618 7320 2048 1598 46584 17,5 2004 34849 7331 2049 1663 45892 17,9 2005 33495 7291 1993 1764 44543 18,5 2006* 30931 10365 2969 2180 46445 21,7 Bron: LEI/CBS; bewerking ABN AMRO * vanaf 2006 trendbreuk omdat de landbouwmatige tuinbouw vanaf2006 onder akkerbouw valt Tabel 4: Aantal bedrijven met tuinbouwgewassen onder glas naar ha tot 3 3 en meer totaal bedrijven ha per bedrijf 1990 14167 246 14413 0,7 1995 12720 324 13044 0,8 2000 10507 564 11071 1,0 2001 9721 624 10345 1,0 2002 9192 684 9876 1,1 2003 8755 703 9458 1,1 2004 8241 750 8991 1,2 2005 7805 797 8602 1,2 2006 7198 822 8020 1,3 Bron: LEI/CBS; bewerking ABN AMRO 10

Tabel 5: Aantal bedrijven naar aantal melk- en kalfkoeien 1-100 100 en meer totaal bedrijven koeien per bedrijf 1990 45441 1536 46977 40 1995 35796 1669 37465 46 2000 27635 1832 29467 51 2001 25631 2295 27926 56 2002 24134 2262 26396 56 2003 22498 2506 25004 59 2004 21720 2612 24332 60 2005 20972 2655 23627 61 2006 19417 2884 22301 64 Bron: LEI/CBS; bewerking ABN AMRO Conclusies agrarische sector Het aandeel van de EU-15 in de Nederlandse export van agrarische producten is de laatste 10 jaar licht afgenomen. Niettemin nam de EU de afgelopen jaren nog steeds bijna 80% van de export in beslag. De EU blijkt bij de directe investeringen in het buitenland in het algemeen een minder grote rol te spelen dan bij de export. Wat betreft de directe investeringen in de toegetreden landen kijkt het agrarische bedrijf de kat uit de boom. Agrarische ondernemingen laten zich nog steeds tegenhouden door een achterblijvende kwaliteit van infrastructuur, overheidsstructuur en wet- en regelgeving. Dit terwijl deze landen schreeuwen om kapitaal en kennis. Opvallend is ook het wegblijven van de agrarische sector uit Zuidoost-Azië. Je zou verwachten dat in deze regio de deskundigheid en kennis van Nederlandse agrarische bedrijven meer zouden kunnen worden uitgebuit. De agrarische sector heeft in de afgelopen jaren vooral vanwege bedrijfseconomische en markttechnische motieven voortdurend de schaal vergroot. Dit proces zal zich voortzetten. Industrie Export Hiervoor is aangestipt dat in 1962 tot de invoering van een gemeenschappelijk landbouwbeleid werd besloten, gekoppeld aan de verdere vorming van een douane-unie met als doel onderlinge tarieven af te breken. Het zal duidelijk zijn dat de industrie toentertijd hierin grote voordelen zag. Met de geleidelijke uitbreiding van de EU naar de EU-15 konden industrieel vervaardigde goederen zich steeds vrijelijker binnen Europa bewegen. Daarnaast waren er voorafgaande aan de toetreding in 2004 al veel handelsrestricties verwijderd tussen de T-10 en de EU-15. Ten slotte zijn ook buiten de EU hindernissen geleidelijk aan afgenomen als gevolg van een toenemende liberalisatie van de wereldhandel. 11

Export naar regio Tabel 6: Nederlandse export van industriële goederen naar bestemming, in % 1996 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Belgie en Luxemburg 15 13 13 12 12 12 12 13 Denemarken 2 1 1 1 1 1 1 1 Duitsland 27 25 25 24 24 23 23 25 Frankrijk 10 10 10 10 10 9 9 8 Italië 5 6 6 6 6 6 5 5 Spanje 3 3 4 4 4 4 4 4 Verenigd Koninkrijk 10 11 11 11 10 10 9 8 Zweden 2 2 2 2 2 2 2 2 Overig EU-15 4 5 5 5 5 5 5 5 Totaal EU-15 78 77 77 75 74 73 71 70 T-10 - - - - - 4 5 5 West-Europa 82 81 81 79 78 77 75 75 Oost-Europa 3 4 4 5 5 6 7 7 Noord-Amerika 4 5 5 5 5 5 5 6 Midden- en Zuid-Amerika 1 1 1 1 1 1 1 2 Azië 7 7 7 7 7 8 8 8 Rest wereld 3 2 2 3 3 3 3 3 Totaal* 100 100 100 100 100 100 100 100 Totaal in EUR mld 119 190 197 188 189 209 233 267 in % BBP 49 62 47 42 41 44 47 52 Bron: CBS; bewerking ABN AMRO * door afronding kunnen bij sommatie de totalen boven of onder de 100 uitkomen De export van industriële producten laat sinds 2004 weer een stijging zien. Het aandeel in het BBP neemt sindsdien eveneens toe. De geëxporteerde producten kenmerken zich vooral door kennisintensiteit en innovativiteit. Dit soort producten is vooral te vinden in hoogwaardige industrieën zoals de machine-, fijnchemie- en rubber- en kunststoffenindustrie 2. In vergelijking met agrarische producten is het belang van de EU-15 in de industriële export veel meer afgenomen in de afgelopen 10 jaar. Daarnaast is het EU-aandeel in deze sector ook substantieel lager dan bij de agrarische sector (zie ook tabel 1). Duitsland, België en Luxemburg vormen de belangrijkste handelspartners van de Nederlandse industrie. Het aandeel van de T -10 is in 2006 toegenomen en ligt op een hoger niveau dan bij de agrarische producten (3% in 2006). Kennelijk worden industriële bedrijven minder tegengehouden door negatieve erfenissen van het communistische regime zoals een bureaucratische overheid. Overigens verwacht het EIM dat de industriële export naar Oost-Europa, waaronder de landen binnen de T -10, in de komende jaren alleen maar in belang zal toenemen. In aanvulling daarop komt uit onderzoek van MKB-Nederland naar voren dat 92% van de Nederlandse exporteurs verwacht zijn activiteiten op exportgebied de komende jaren uit te breiden in Oost-Europa 3. 2 Exportthermometer 2006, EIM 3 De EU breidt uit. En uw export?, ABN AMRO/MKB Nederland, 2005 12

Export en grootteklasse In deze paragraaf stappen wij even af van de opbouw zoals wij die in de inleiding van dit hoofdstuk hebben vastgesteld en schenken wij apart aandacht aan de relatie tussen ondernemingsgrootte en het exportgedrag van ondernemers. Temeer omdat schaal één van de centrale thema s van deze studie is. Er blijkt een grote correlatie te zijn tussen de grootte van een industrieel bedrijf en zijn exportquote, zijnde het exportaandeel in de omzet. Hoe groter het bedrijf, hoe hoger de exportquote. Tabel 7: Directe export* Nederlandse industrie naar grootteklasse, 2005 aantal werknemers exportquote alle bedrijven exportquote exporteurs 2-9 12% 29% 10-19 15% 25% 20-49 25% 37% 50-99 43% 48% MKB 29% 40% Grootbedrijf >99 54% 65% Bron: CBS; bewerking ABN AMRO * door afronding kunnen bij sommatie de totalen boven of onder de 100 uitkomen Uit grafiek 13 blijkt dat ook de benutting van het exportpotentieel sterk gerelateerd is aan de omvang van het industriële bedrijf. Het exportpotentieel is als het ware de theoretische omzet uit export die bedrijven zouden kunnen realiseren 4. Hoe groter het bedrijf des te hoger de benutting van het exportpotentieel. Grafiek 13: Benutting exportpotentieel van de industrie naar grootteklasse, 2005 Bron: EIM Aan de oorzaken van het niet benutten van het exportpotentieel door individuele bedrijven zijn diverse onderzoeken gewijd. Zonder uitputtend te zijn, willen wij hier enkele oorzaken noemen: het niet bekend zijn met de buitenlandse markt gebrek aan informatie over wet- en regelgeving gemis aan kennis over exporteren in het algemeen onvoldoende kapitaal taal- en cultuurbarrières de kwaliteit en scholing van werknemers de attitude van de ondernemer de aard van het product. 4 De methode van het EIM gaat uit van de aanname dat niet-exporteurs in aanleg hetzelfde percentage van de omzet kunnen exporteren als hun exporterende collega s binnen dezelfde branche en dezelfde grootteklasse. 13

Overigens blijkt in de praktijk dat de benutting van het exportpotentieel niet alleen door de grootte van een bedrijf maar ook door de aard van de vervaardigde producten wordt beïnvloed. Zo is de benutting het grootst bij grote bedrijven die hoogwaardige producten fabriceren zoals in de chemische en de rubber- en kunststoffenindustrie. Kleinschalige bedrijven in minder hoogwaardige bedrijfstakken kenmerken zich door een lage benutting van het exportpotentieel. Voorbeelden van bedrijfstakken waar dit het geval is, zijn de hout- en bouwmaterialenindustrie en drukkerijen. Directe investeringen in het buitenland Tabel 8: Directe investeringen Nederlandse industrie naar bestemming, in % 1995 2000 2001 2002 2003 2004 2005 België en Luxemburg 12 9 15 16 14 16 11 Duitsland 5 6 7 5 6 8 7 Frankrijk 7 4 5 6 4 4 5 Italië 2 2 2 3 2 3 4 Spanje 2 2 2 2 3 4 2 Verenigd Koninkrijk 4 8 0 1 14 13 24 Overige EU-landen 5 4 3 4 5 7 5 Totaal Europese Unie 38 36 33 38 48 55 57 Overig Europa 9 10 10 10 13 9 10 Verenigde Staten 29 33 35 26 18 15 12 Midden- en Zuid-Amerika 9 4 6 7 5 5 5 Afrika 1 2 3 3 3 3 2 Overige landen 13 14 13 15 12 13 13 w.v. Zuidoost-Azië* 7 8 8 8 7 8 7 Totaal ** 100 100 100 100 100 100 100 Totaal in EUR miljoen 60 135 153 150 171 172 222 in % BBP 20 32 34 32 36 35 44 Bron: DNB; bewerking ABN AMRO * Zuidoost-Azië omvat Brunei, Cambodja, China, Filippijnen, Hongkong, Indonesië, Laos, Maleisië, Myanmar, Singapore, Taiwan, Thailand, Vietnam en Zuid-Korea ** door afronding kunnen bij sommatie de totalen boven of onder de 100 uitkomen Na een hapering in 2004 zien wij de directe investeringen in 2005 weer toenemen. In vergelijking met de agrarische sector neemt Duitsland een veel kleiner deel van de buitenlandse investeringen voor zijn rekening (zie ook tabel 2). Daarnaast hebben zowel de categorie Overige EU-landen (waaronder de T-10) als de regio s buiten de EU een zwaarder gewicht. Opvallend is het veel grotere gewicht van Zuidoost-Azië bij de industrie. Uit tabel 8 kan worden opgemaakt, dat de betekenis van de EU in de afgelopen 10 jaar enorm is toegenomen. Opvallend is de verschuiving van de investeringen van de Verenigde Staten naar het Verenigd Koninkrijk sinds 2003. Verder heeft de Nederlandse industrie in 2005 EUR 4.056 miljoen in de T-12 (T-10 plus Bulgarije en Roemenië 5 ) geïnvesteerd, wat neerkomt op bijna 2% van de totale investeringen in het buitenland 6. Inhakend op de groei van de bedrijvigheid aldaar, hebben Nederlandse industriële bedrijven niet geschroomd om de stap naar Zuidoost-Azië te zetten. Inmiddels vertegenwoordigt deze regio een belang, dat boven dat van de meeste West-Europese landen uitstijgt. 5 Per 1 januari zijn beide landen toegetreden tot de EU 6 Zie Directe investeringen in het buitenland, DNB 14

Schaalgrootte Tabel 9: Aantal industriële bedrijven naar aantal werknemers Totaal bedrijven 0 1-10 10-100 100 en meer 1995 43850 13669 18554 9084 1543 1996 44220 14106 19545 9109 1459 1997 44930 13254 20982 9256 1438 1998 47060 16095 20518 8988 1459 1999 46235 15766 20020 8970 1480 2000 45425 15263 19624 9040 1499 2001 47060 15906 20283 9365 1506 2002 46440 16904 19483 9474 1579 2003 46010 17668 17346 9432 1564 2004 46595 19197 17100 8900 1398 2005 45600 19243 16644 8390 1322 2006 46140 20117 16426 8305 1292 Bron: SEO Economisch Onderzoek; bewerking ABN AMRO Van 1995 tot 1998 zien wij het totale aantal industriële bedrijven snel groeien. Daarna fluctueert het aantal bedrijven nogal. Opvallend is dat het aantal bedrijven zonder personeel sterk is toegenomen in de afgelopen tien jaar, terwijl in de categorieën daarboven het aantal bedrijven juist is afgenomen. Het belang van de bedrijven zonder personeel is dan ook fors toegenomen, en wel van 32% in 1995 tot 44% in 2006. Volgens de SEO vindt de groei in de kleinste klasse vooral plaats in de meubelindustrie, kantoormachine- en computerindustrie en de kleding- en bontindustrie. Het verhaal zou niet compleet zijn wanneer wij niet zouden ingaan op de gemiddelde omvang van het Nederlandse industriële bedrijf. In grafiek 14 is de ontwikkeling van het aantal bedrijven en het aantal werknemers per grootteklasse weergegeven. De combinatie van een stijging van het aantal bedrijven en een daling van het aantal werknemers duidt op een daling van de gemiddelde omvang in de grootteklasse met minder dan tien werknemers. Verder is te zien is dat het aantal bedrijven in de grootteklasse 10-100 werknemers in tien jaar veel sterker is gedaald dan het aantal werknemers. De gemiddelde omvang is in deze categorie dus duidelijk toegenomen. Bij de bedrijven met 100 of meer werknemers is ook sprake van een groei van de gemiddelde omvang, maar lang niet zo prominent als in de groep met 10-100 werknemers. Wel is in deze categorie zowel het totale aantal bedrijven als het totale aantal werknemers relatief fors gedaald. Concluderend kunnen wij dus stellen dat in de klasse van tien of meer werknemers het aantal werknemers per bedrijf is toegenomen, terwijl het aantal bedrijven is afgenomen. Grafiek 14: Groei van aantal bedrijven en werknemers in industrie naar grootte onderneming (1995-2005) Bron: SEO Economisch Onderzoek 15

Op basis van het toegenomen belang van de categorie minder dan tien werknemers concludeert de SEO dat de industrie in de beschouwde periode kleinschaliger is geworden. Als mogelijke verklaringen noemt de SEO: Grote bedrijven kunnen failliet zijn gegaan, taken hebben afgestoten of zijn opgesplitst in kleinere eenheden. Een andere mogelijkheid is dat grote bedrijven vrij massaal het werknemersbestand hebben verkleind, waardoor zij in een andere categorie zijn gaan vallen. Toch lijkt dat niet direct aannemelijk: bij een dergelijke beweging valt te verwachten dat het aantal werknemers in de 100+-categorie sterker afneemt dan het aantal bedrijven, wat niet het geval is. Bovendien zouden de kleiner geworden bedrijven weer terug moeten komen in de categorie 10-99 werknemers, waar echter ook een sterke afname van het aantal bedrijven waarneembaar is. Dat maakt het doorschuifscenario onwaarschijnlijk. Conclusies industrie Het belang van de EU in de Nederlandse export van industrieel vervaardigde goederen is in het laatste decennium in een iets sneller tempo afgenomen dan bij de agrarische producten. Zo daalde het aandeel van de EU-15 van 78% in 1996 tot 70% in 2006. De export naar de T-10 groeit. Bij industriële bedrijven blijkt er een grote correlatie te bestaan tussen de ondernemingsgrootte en het exportaandeel in de omzet (= exportquote) en de benutting van het exportpotentieel. Hoe groter het bedrijf hoe meer de export deel uitmaakt van de totale omzet en hoe meer het exportpotentieel wordt aangeboord. In tegenstelling tot de export, is het belang van de EU bij de directe investeringen in het buitenland door industriële bedrijven in de laatste tien jaar juist toegenomen, en wel van 38% in 1995 tot 57% in 2005. In vergelijking met de agrarische sector heeft de industrie meer interesse om in de toegetreden landen te investeren. Daarnaast neemt ook de Zuidoost-Aziatische regio een substantiële positie in. Ondanks de globalisering is het belang van bedrijven met minder dan tien werknemers in het laatste decennium fors toegenomen. Binnen de groep van bedrijven met tien of meer werknemers is het gemiddelde aantal werknemers per onderneming wel toegenomen, maar het aantal bedrijven is daarentegen gedaald. Gezien de correlatie tussen ondernemingsgrootte en export, kan men zich afvragen of de Nederlandse industrie zich door deze ontwikkelingen niet in een ongunstige positie heeft gemanoeuvreerd. Natuurlijk zou men eigenlijk ook naar omzetomvang moeten kijken en gekoppeld daaraan naar de ontwikkeling van de innovativiteit en de focus op kennisintensieve producten van het industriële bedrijf. Daarnaast zou ook de ontwikkeling van de productiviteit al dan niet in combinatie met de uitbestedingstrend bij de analyse moeten worden betrokken. Helaas ontbreken op het niveau van onze analyse harde data om ons gevoel van onbehagen weg te nemen. Transport Goederenstromen Goederenstromen naar en vanuit Nederland hebben zich in de afgelopen tien jaar sterk ontwikkeld. Uit tabel 10 blijkt dat de Nederlandse import en export van goederen in waarde gemeten in die periode zijn verdubbeld. 16

Tabel 10: Nederlandse import en export van goederen naar regio, in % (2005) Import Export België en Luxemburg 11 11 14 13 Denemarken 1 1 2 1 Duitsland 23 19 28 25 Frankrijk 7 5 11 8 Italië 4 2 6 5 Spanje 2 2 3 4 Verenigd Koninkrijk 10 6 9 9 Zweden 3 2 2 2 Overig EU-15 4 3 5 5 EU-15 T-10 64-53 3 79-71 4 Totaal West-Europa 68 56 83 76 Totaal Oost-Europa 3 7 3 7 Totaal Noord-Amerika 9 9 4 5 Totaal Midden- en Zuid-Amerika 3 3 1 2 China 1 8 0 1 Rest Azië 14 14 6 6 Rest wereld 2 3 3 3 Totaal wereld* 100 100 100 100 Totaal wereld (EUR mld) 140 285 154 319 Bron: CBS; bewerking ABN AMRO * door afronding kunnen bij sommatie de totalen boven of onder de 100 uitkomen Van de groeiende import hebben in het bijzonder zeevaartbedrijven geprofiteerd, terwijl het wegvervoer, het spoor, de binnenvaart en op- en overslagbedrijven grotendeels verantwoordelijk waren voor de afhandeling en distributie van voor export bestemde goederen. Los van het voorzien in de behoefte van Nederlandse bedrijven en consumenten zelf, zitten er diverse mondiale drijvende krachten achter de groeiende import. Uiteraard heeft de Europese integratie, met als doel goederen vrijelijk tussen de aangesloten landen te laten bewegen, de Europese markt voor buitenlandse internationale bedrijven interessanter gemaakt. De invoering van de euro vormde een extra prikkel. Daarnaast moet China worden genoemd. Het land maakt een stormachtige economische ontwikkeling door en wordt steeds meer gezien als de werkplaats van de wereld. Met de toenemende liberalisering van de wereldhandel is China een belangrijke speler op de internationale handelsmarkt geworden. Chinese producten overspoelen niet alleen Nederland, maar ook de rest van Europa. Een groot deel van deze producten komt via Nederland binnen en wordt weer uitgevoerd naar het Europese achterland. Zo n 8% van de Nederlandse import komt nu uit China; in 1996 was dat nog maar 1% (zie ook tabel 10). Ten slotte kan men ook constateren dat Oost-Europese landen steeds meer door internationaal opererende bedrijven worden uitgekozen als productielocatie, waarbij een extra stimulans wordt gevormd door de toetreding tot de EU. Deze bedrijven bedienen niet alleen de lokale markt, maar exporteren ook. Daarnaast zetten lokale bedrijven uit de toegetreden landen, al dan niet met buitenlandse hulp, meer in op de uitvoer. Het wegvallen van handelsrestricties is hier debet aan. Het importaandeel van Oost-Europa is al met al in de afgelopen 10 jaar flink toegenomen, terwijl dat van de EU-15 een substantiële daling heeft ondergaan. 17

Een groot deel van bedrijven buiten Europa gebruikt Nederland als uitvalsbasis om zowel de Nederlandse markt als het Europese achterland te bedienen. Dit komt omdat de Nederlandse logistieke sector zeer goed ontwikkeld is en een vooraanstaande positie in Europa inneemt. Volgens de NEA is zo n 50% van Europese distributiecentra inmiddels in Nederland gevestigd 7. De export beslaat dus niet alleen goederen die door Nederlandse ondernemingen worden voortgebracht, maar ook goederen die al dan niet na een lichte bewerking weer worden uitgevoerd. Wat de import- en exportcijfers niet omvatten, zijn zogenaamde doorgevoerde goederen. Dit zijn goederen die Nederland binnenkomen en weer uitgaan, zonder dat het eigendom ervan wordt overgedragen 8. De werkelijke goederenstromen zijn dus groter dan de cijfers weergeven. Het moge duidelijk zijn dat de verladers, oftewel degenen die de goederen versturen, bepalen waarheen geëxporteerd wordt. Transportbedrijven moeten er alleen voor zorgen dat de goederen in de juiste staat de eindbestemming bereiken. Tabel 10 toont aan dat in de afgelopen tien jaar transporteurs een groter gebied hebben moeten bewerken. West-Europa is sterk in belang afgenomen, terwijl het gewicht van Oost-Europa substantieel is toegenomen. Directe investeringen in het buitenland Tabel 11 toont de directe investeringen in het buitenland van de sectoren transport, opslag en communicatie. Volgens DNB hadden de investeringen in de T-12 (dus inclusief Bulgarije en Roemenië) een belang van 3% in 2005. Gezien de exportstromen kan worden aangenomen dat de bulk van de investeringen van de transportsector in West- Europa plaatsvindt. Uit onze ervaring blijkt dat hoe groter een bedrijf is, des te groter de bereidwilligheid is om in het buitenland te investeren. Vooral de kleinste bedrijven hebben onvoldoende draagvlak om te profiteren van groeiende transportstromen in lokale markten buiten Nederland. Tabel 11: Directe investeringen Nederlandse transport, opslag en communicatie naar bestemming, in % 1990 2000 2001 2002 2003 2004 2005 België en Luxemburg 9 2 13 24 7 10 7 Duitsland 16 52-18 -68 46 37 49 Frankrijk 5 5 11 17 7 5 6 Italië 1 1 2 3 3 4 3 Spanje 1 0 0 3 0 0 0 Verenigd Koninkrijk 5 16 35 43 8 13 14 Overige EU-landen 2 4 13 21 11 17 15 Totaal Europese Unie 40 81 58 42 82 86 95 Overig Europa 13 11 21 30 9 5 5 Rest wereld 47 9 21 29 9 9 0 Totaal * 100 100 100 100 100 100 100 Totaal in EUR mld 1 25 13 7 29 22 24 in % BBP 0 6 3 2 6 4 5 Bron: DNB; bewerking ABN AMRO * door afronding kunnen bij sommatie de totalen boven of onder de 100 uitkomen 7 Freight flows in an enlarging Europe, NEA 8 Indien er wel sprake is van eigendomsoverdracht wordt de term wederuitvoer gehanteerd 18

Bij het bedienen van de Europese markt maken verladers dankbaar gebruik van Nederlandse logistieke dienstverleners en faciliteiten zoals de Rotterdamse haven. Hoewel centrale Europese distributiecentra voor bepaalde goederenstromen nog steeds geschikt blijven, vindt er een verschuiving plaats naar decentrale logistieke structuren zoals meer regionale distributiecentra of een bulk distributiecentrum met meer satellietdistributiecentra. Internationale verladers houden zo rekening met opkomende Zuid-, Centraal- en Oost-Europese markten. Daarnaast zien wij dat verladers vanuit kostenoverwegingen steeds meer hun transport- en distributieactiviteiten uitbesteden. Zelfs het verpakken of klantspecifiek assembleren wordt bij anderen ondergebracht. De toenemende decentralisatie van distributiecentra en de uitbestedingstrend zullen ertoe leiden dat goederentransportbedrijven in Europa regionale logistieke netwerken zullen opzetten dan wel zullen uitbreiden. Het betreft dan niet alleen het opzetten van eigen vestigingen, maar ook het deelnemen in en samenwerken met andere logistieke bedrijven in de regio s. In dit kader willen wij apart nog Oost-Europa voor het voetlicht brengen. Zoals tabel 12 laat zien zullen transportstromen binnen en tussen deze regio en andere regio s de komende tien jaar sterk groeien. Tabel 12: Europese vervoersstromen (vervoer van, naar en binnen Europa), in % aandeel in 2006 groei 2006-2016 West-Europa binnenlands vervoer 46 27 Oost-Europa binnenlands vervoer 12 25 Internationaal vervoer binnen West-Europa 1 24 Internationaal vervoer binnen Oost-Europa 17 48 Tussen West-Europa en Oost-Europa 3 37 Tussen West-Europa en rest Europa (excl. Oost-Europa) 3 54 Tussen Oost-Europa en rest Europa (excl. West-Europa) 2 53 Tussen West-Europa en rest wereld (buiten Europa) 16 27 Tussen Oost-Europa en rest wereld (buiten Europa) 1 51 100* 27 Bron: NEA * door afronding komt bij sommatie het totaal uit boven 100 Niet alleen zal de Oost-Europese markt voor goederen als gevolg van een sterke economische groei toenemen, maar met een verplaatsing van productie- en assemblageactiviteiten naar Oost-Europa, volgt logischerwijs de distributiestructuur. Het is zaak voor Nederlandse bedrijven om daarop in te haken door er logistieke netwerken te ontwikkelen of uit te bouwen, en nog beter daar de regie naar zich toe te trekken bij het beheer van de goederenstromen. Dit zal stap voor stap moeten gebeuren, gebruikmakend van lokale ervaring en kennis en westerse logistieke managementdeskundigheid. Door de opkomst van Oost-Europa zal Nederland meer in de periferie van Europa komen te liggen. Dit betekent overigens niet dat West-Europa minder aandacht zal krijgen van de Nederlandse logistieke dienstverleners. Integendeel, goederenstromen binnen dit gebied en tussen dit gebied en overige regio s zullen het komende decennium eveneens sterk groeien (zie ook tabel 12). West-Europa zal het zwaartepunt blijven binnen de Europese economie en goederenstromen binnen Europa. Het is dan ook niet te verwachten dat in het komende decennium er een substantiële verschuiving van de investeringen van West- naar Oost-Europa zal plaatsvinden. 19

Schaalgrootte Net als bij de agrarische sector zou je eigenlijk de ontwikkeling van de schaalgrootte moeten afleiden van de ontwikkeling van het belangrijkste ingezette bedrijfsmiddel. In de sector transport zou het dan moeten gaan om de ontwikkeling van het aantal vrachtautovergunningen, het aantal binnenvaartschepen, de capaciteit van de binnenschepen, het aantal m 2 opslagruimte etc. Helaas zijn deze gegevens niet over de gehele linie beschikbaar. Vandaar dat wij hier volstaan met het gebruik van de aantallen werknemers als meeteenheid. In wezen is dat ook niet zo n probleem omdat er een sterke correlatie is tussen de benodigde arbeid en de hiervoor genoemde grootheden. In tabel 13 is de verdeling van het aantal bedrijven naar aantallen werknemers weergegeven. Het betreft bedrijven die actief zijn in goederenwegvervoer, binnenvaart en op- en overslag. Deze bedrijfstakken omvatten gezamenlijk de bulk van de bedrijven in de goederenvervoersector. Samen met het spoor, de haven van Rotterdam en de luchthaven Schiphol vormen zij een essentieel onderdeel van Nederland distributieland. Tabel 13: Aantal goederentransportbedrijven naar aantal werknemers Totaal bedrijven 0 1-10 10-100 100 en meer 1996 12505 4865 5470 2030 140 1997 12715 4515 5945 2125 130 1998 13840 4825 6720 2150 145 1999 14160 5500 6310 2200 150 2000 14540 6030 6075 2275 160 2001 14300 5530 6320 2280 170 2002 13520 5760 5370 2210 180 2003 12945 5755 4840 2165 185 2004 13200 5795 5115 2120 170 2005 13085 5775 5055 2080 175 2006 13080 5800 5025 2075 180 Bron: CBS; bewerking ABN AMRO Uit tabel 13 blijkt dat het aantal bedrijven tot begin van deze eeuw sterk groeide. Daarna fluctueert het aantal bedrijven nogal. Net als bij de industriële bedrijven is het aantal bedrijven zonder werknemers in tien jaar flink toegenomen. Het belang van deze categorie groeide van 39% in 1996 tot 44% in 2006. Hiervoor zijn vooral de subsectoren wegvervoer en op- en overslag verantwoordelijk (zie ook tabel 14). Het aantal en het gewicht van bedrijven met 1-10 werknemers laten grosso modo een geleidelijke daling zien. Het aantal bedrijven in de klassen 10-100 en 100 of meer werknemers laat daarentegen een stijging zien. Wel is het belang van deze klassen in het afgelopen decennium praktisch gelijk gebleven (16% respectievelijk 1%). Er zijn indicaties dat de gemiddelde grootte in de gehele transportsector sinds 2000 geleidelijk aan is toegenomen. Per werknemersklasse zijn echter geen data voorhanden. 20